Selecteer een pagina

Levend Geloof – 381

1996.05 Levend geloof nr. 381

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het was de bedoeling dat ons vorig (april)nummer voor Pasen zou uitkomen, maar door technische pro­blemen bij de drukkerij, kwam het pas een week later gereed. Gelukkig kwamen de artikelen die met het paasgebeuren in verband stonden, toch niet als ‘mos­terd na de maaltijd’, want bij een waarachtig christen is de beleving van de opstandingskracht van Christus niet gebonden aan bepaalde dagen, maar een dage­lijkse werkelijkheid. Overigens komt er een verande­ring in de verschijningsvorm van Levend Geloof. Tot dusver verscheen ons blad iedere maand, behalve in juli- augustus wanneer het blad voor twee maanden gold. Vanaf het juli-augustusnummer zal Levend Geloof voortaan tweemaandelijks verschijnen… maar dan wel in A4 formaat, het meest gebruikelijke for­maat voor tijdschriften. De tweemaandelijkse ver­schijning zal even wennen zijn, maar omdat het aan­tal bladzijden minimaal 32 blijft en de bladzijden dus dubbel zo groot zijn, zal de netto hoeveelheid op te nemen copy zelfs nog toenemen! Het blad zal straks een veel professioneler uitstraling hebben. Maar het is niet de bedoeling er een soort glamourblad van te maken, want aan de inhoud zal niets veranderen! Wij blijven schrijven over de vele facetten van het evange­lie van het Koninkrijk Gods (het volle evangelie) in een voor iedereen begrijpelijke taal. Door deze veran­dering verwachten wij zelfs een verdere groei van het aantal lezers en lezeressen. In de afgelopen tijd is ons uit de vele positieve reakties weer eens gebleken hoe velen de inhoud van ons blad waarderen. In deze eindtijd zijn er gelukkig nog velen die zich niet laten verleiden om water in de wijn te doen of kompromissen aan te gaan, ten aanzien van het evangelie zoals dat door Jezus en de apostelen verkondigd werd. Trouw aan het volle evangelie’ blijft daarom ook in de toekomst het devies van Levend Geloof. En met een variant op wat Paulus schreef in zijn brief aan de Filippenzen zeggen wij: ‘Hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor gaan wij verder!’

 

Kracht om te overwinnen door Gert Jan Doornink

 

Eén van de belangrijkste kenmerken van allen die behoren tot de eindtijd­gemeente zal de funktionering van ‘kracht’ zijn. Kracht die zich uit in overwinning over al wat uit de ver­keerde bron afkomstig is. Vele kin­deren Gods kampen nu nog met een tekort aan kracht, misschien niet als men er over zingt of spreekt, maar wel in de dagelijkse realiteit van het leven.

Bij velen is het slechts bij vlagen zichtbaar dat het nieuwe leven in Christus (wat de overwinnig in zich heeft) geen verborgen aangelegen­heid is, maar dagelijkse werkelijk­heid. Het is uiteraard wel het ver­langen van elk kind van God dat dit gaat veranderen, maar heeft men het er voor over de prijs daarvoor te betalen?

Nu hoeven we niet krampachtig bezig te zijn om te trachten elk moment te overwinnen. Nog afge­zien van het feit dat ons dat toch niet lukt, komen we daardoor in wettisch vaarwater terecht die ons christen-zijn tot een bekrompen aangelegenheid maakt. We sluiten ons dan op in allerlei groepjes, levend met geboden en verboden, en staan afwijzend tegenover ieder die er anders over denkt en niet tot onze kring behoort en onze ziens­wijze deelt.

Het werkelijke evangelie

Maar waar gaat het dan om? Hoe komt de ‘kracht’ die we toch al­lemaal nodig hebben tot ontwik­keling? In de eerste plaats door in te gaan zien dat niet elk evangelie het ware evangelie is, zoals God dat bedoelt. Er is maar één evangelie, dat is het evangelie van het Konink­rijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Alleen dat evangelie heeft de Goddelijke kracht in zich om te kunnen over­winnen.

Door de ’toepassing’ van dit evan­gelie wordt de satan ontmaskert en overwonnen, zoals dat tijdens de bediening van Jezus ook gebeurde. Het is het evangelie dat bevestigd wordt door tekenenen wonderen (let wel: tekenen en wonderen zijn op zich nog geen garantie dat het juiste evangelie verkondigd, maar zijn de bevestiging ervan).

Het is ook het evangelie dat in het gewone dagelijkse leven zichtbaar is door de positieve uitwerking ervan. Het ‘getuige van Christus’ zijn blijft dan geen verborgenheid, maar de mensen met wie wij in kontakt komen, merken dan dat wij iets hebben, wat zij missen. Het maakt hen jaloers om ook datgene te gaan bezitten wat ons zo gelukkig heeft gemaakt. En uiteindelijk zal het verlangen bij hen zo groot worden dat ook zij het rijk der duisternis willen verlaten en het Koninkrijk van het licht willen binnengaan.

De gezindheid van Christus

Veel meer dan het spektakulaire, het bijzondere dat we vaak op grote meetings zien, zal dit de kracht van het ware christendom in deze eind­tijd zijn: in het gewone, alledaagse leven tonen wie je bent in Christus. Niet zo gauw op je tenen getrapt zijn, kunnen vergeven, niet bóven, maar naast de ander gaan staan.

Kortom, de gezindheid van Christus openbaren, zoals Jezus zelf de gezindheid van de Vader openbaar­de en het ook verwoordde door te zeggen: “Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig ben en nederig van hart” Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

 

Juist door het evangelie van het Koninkrijk te ervaren en te beleven, komt deze ‘hartsgesteldheid’ meer en meer tot openbaring. Want dit evangelie is een geestelijk evangelie. Het onderkent de ware vijand in de ander die nog niet opnieuw geboren is. Dat wil zeggen: hij ziet nooit de mens zelf er op aan als hij in zonde leeft, ons verkeerd bejegend, vijan­dig doet. Hij weet de ware oorzaak, bindt eventueel de machten in die mens, laat zich leiden door de Geest wat hij ten aanzien van mensen die op onze weg geplaatst zijn moet doen of niet moet doen. Want ook dat laatste kan heel goed mogelijk zijn. Velen menen dat zij altijd direkt met woorden moeten getuigen of de met bijbelteksten klaar moeten slaan, om hen voor Christus te winnen. Dit kan juist averechts werken. Natuurlijk ge­tuigen we ook met woorden van Hem, als we daartoe geleid worden, maar primair is onze houding be­palend, onze levensinstelling.

De kracht van Gods Geest

Het is daarom ook geen wonder, dat Jezus vlak voor Zijn heengaan, toen Hij Zijn discipelen opriep een getuige van Hem te zijn, eerst sprak over de ‘kracht’ die zij zouden ont­vangen, wanneer de Heilige Geest over hen zou komen Handelingen 1 vers 8 (Hand. 01:08). Het tweede belangrijke kenmerk van de werkelijke overwinning, zoals God wil dat die zich in en door ons leven zal openbaren, is daarom ook het vol zijn van Gods Geest. Dat begint met de doop in die Geest. Het is de kracht van de Geest die in ons werkzaam wil zijn.

Gods Geest hebben we dus nodig. Dat is de échte Geest, die échte kracht in zich heeft. En die de surrogaat-kracht van de vijand te niet doet. Elke vorm van geweld, van manipulatie, van macht en overheersing, zoals de vijand die in zich heeft, zal het af moeten leggen tegenover deze Goddelijke kracht. Zoals in het Oude Testament al in Zacharia verwoord wordt: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6b (Zach. 04:06b).

In deze eindtijd zal een gemeente ontstaan die de werkelijke kracht van God in zich heeft. Deze ge­meente is nu al in ontwikkeling. Iedereen die het echte evangelie heeft aanvaard en de echte kracht in zich heeft, weet met grote zekerheid dat hij hierbij betrokken is. Grote blijdschap en dankbaarheid vervult zijn leven, omdat de ‘kracht om te overwinnen’ in en door hem meer en meer tot openbaring komt.

 

Genade (gedicht) door Duurt Sikkens

Ik telde eens de dagen van mijn leven,

maar één voor één vielen ze door mijn hand.

Op ’t laatst was het me echt om ’t even

of ik begroef mijn toekomst in het zand.

Het had geen zin meer, de hemel leek van lood,

het landschap van mijn innerlijk was dood.

 

Ik zwierf veel rond door boeken, ‘k heb ze verslonden,

bevoer de zeeën van mijn fantasie,

doch strandde op verraderlijke gronden,

verloor mijzelf in bitt’re apathie.

Daar lag ik, aangespoeld, koud, weerloos, uitgeblust,

werd bijna door de dood in diepe slaap gesust.

 

Een mens kwam langs de vloedlijn aangewandeld,

vroeg in de morgen, ‘l werd al bijna licht.

Hij zag mij liggen, greep mijn beide handen

en keek mij aan met zijn goed en sterk gezicht,

tilde mij op, zette mij uit de wind

tegen een duintop en zei alleen: “Mijn kind”.

 

En toen, boven de golven, kwam de zon op, schitt’rend schoon,

verlichtte mijn gezicht, nog bleek van kou.

Ik keek naar hem, en zag in hem de Zoon,

en knielde neer, aanbad: “U bent mijn leven!”

En ik keek op naar Zijn ontroerd gezicht

en werd onsterflijk naar de sterren opgelicht.

En ik genas, van angst en van mijn diepste pijn,

keerde terug naar mijn oorspronkelijke zijn.

 

Eén Geest met Christus door Jan W. Companjen

 

“Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen” Matteüs 28 vers 18 en 19a (Matt. 28:18-19a). “Dus moet ook het ganse huis Israëls zeker weten, dat God Hem én tot Here én tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt” Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36).

Het brood des levens

Bij de komst van Jezus Christus brak er een geheel nieuw tijdperk aan. De engelen zongen: “Vrede op aarde bij mensen des welbehagens”, of zoals de hedendaagse vertaling luidt: “Vrede op aarde die naar Zijn wil leven”. Hieruit blijkt dat er een voorwaarde is om hier op aarde in vrede te leven. Vrede met God en met de medemens. Die voorwaarde is: Eten van de Boom des levens: Jezus Christus. Het Heilig Avondmaal is daar het teken van. “Neemt, eet, dit is Mijn lichaam… en Hij gaf de beker en zeide: Dit is het bloed van Mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” Matteüs 26 vers 26 tot en met 28 (Matt. 26:26-28).

In hoeveel tekenen en wonderen komt ‘brood’ niet aan de orde? Zie bijvoorbeeld Johannes 6. Dit hoofd­stuk begint met de spijziging van de vijfduizend en gaat vervolgens over op het thema dat Jezus het brood des levens is.

In Handelingen 2 vers 37b (Hand. 02:37b) vraagt de schare: “Wat moeten wij doen, broeders?” In Johannes 6 vers 28 (Joh. 06:28) vragen de discipelen: “Wat moeten wij doen om de werken Gods te mogen werken?” Het antwoord van Jezus is geweldig. In Johannes 6 vers 29 tot en met 59 (Joh. 06:29-59) staat precies omschreven waarom het gaat.

Enkele voorbeelden: Vers 29: “Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem die Mij gezonden heeft”. Vers 35: “Ik ben het brood des levens,

wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten”.

Lees dit bijbelgedeelte eens biddende door en u zult ontdekken of beves­tigd zien dat het bij alles om Jezus gaat. Bij bekering, wedergeboorte, het kiezen voor Jezus, gaat het er om dat Hij woning in ons maakt. Dat wij vervuld worden met de Geest van Christus. Hier geldt het gezegde: ‘Al was Christus duizend keer in Bethlehem geboren, maar niet in mijn hart, dan was ik nog verloren’, dat wil zeggen: Christus moet met Zijn Geest woning in ons maken. Zo niet, dan komen wij als men­sen niet tot het doel zoals God dat bedoeld heeft.

Wij zijn Gods tempel

“Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt, en dat de Geest Gods in u woont?” 1 Korinthe 3 vers 16 (1 Kor. 03:16). Paulus zegt, in 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:02): “Met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen”. Niets, totaal niets doet er toe, besneden zijn of niet besneden zijn, gedoopt zijn of niet gedoopt zijn, maar of men een nieuwe schepping is. En allen die zich naar die regel schikken, – vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods Galaten 6 vers 15 en 16 (Gal. 06:15-16).

Die ‘vrede op aarde’ is voor hen die in Christus zijn een realiteit. Het nieuwe leven van Christus is moge­lijk omdat die Geest ons mede levend heeft gemaakt met Christus en ons mede een plaats heeft gege­ven in de hemelse gewesten, om in de komende eeuwen de overwel­digende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus.

De volheid van Christus

Langs die weg zullen wij ook de mannelijke rijpheid, de maat van de volheid van Christus bereiken. “Dan zijn we niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde, in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus Efeze 4 vers 14 tot en met 16 (Ef. 04:14-16). Eén lichaam, één Geest, één Heer, één geloof, één doop en één God en Vader van allen die in Christus Jezus zijn.

Om tot een werkelijke doorbraak als eindgemeente te komen is het nood­zakelijk dat wij moeten weten dat Jezus ook waarachtig mens was. Vele oprechte gelovigen kunnen, durven of willen niet geloven dat dit zo is. Het aanvaarden, (geloven!), dat Jezus God is, is veel gemakke­lijker. Hij is van boven en wij zijn van beneden.

Dat wij, door de Geest van Christus in ons, eveneens kunnen opwassen tot alle volheid Gods is voor velen een utopie, iets onbereikbaars. Een vrijmoedig ingaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs een levende weg, die Hij voor ons heeft ingewijd, zal wel mogelijk zijn, maar dan moet Jezus eerst weer­komen, is dan de redenering. En een hart, dat door besprenging met Gods liefde, gezuiverd is van besef van kwaad is ook heel moeilijk te aan­vaarden. De mens is en blijft een zondaar, wij als mensen moeten al blij zijn dat wij Iemand hebben die ons onze zonden vergeeft, ja dage­lijks weer…

Maar laten We nu nu dan ook bij deze redenering eens erkennen dat hierin niet doorklinkt de instelling, om te streven naar gelijkvormigheid naar het beeld van Christus. Dat heel de schepping zucht naar het open­baar worden van de zonen Gods is wel mooi, maar onbereikbaar in hun ogen. Om dit te konstateren of te

aanvaarden heb je geen geloof nodig.

Waarom geloof nodig is

Geloof heb je nodig om te realiseren datgene wat voor u en mij is weg­gelegd in Christus, namelijk te aan­vaarden dat God, de Vader van Jezus Christus, maar ook de Vader van u en mij, wil dat wij als gelo­vigen ook zullen opwassen tot zonen Gods. In Christus laat Hij ons zien hoe Hij u en mij als mens gedacht heeft.

Is dat niet geweldig, is dat niet Goddelijk? Voldoet dat niet aan het visioen dat aan Tommy Hicks getoond werd (waarover ik schreef in het januarinummer). Een groot lichaam van Christus, vast gebonden aan deze aarde door allerlei machten en krachten, zodat het lichaam krachteloos was, maar weer op zijn voeten komt te staan.

God liet de mens niet vallen

God schiep de mens ‘Adam’ naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis. Door de ongehoorzaamheid van Adam en Eva liep het niet goed af. Adam koos zijn eigen weg, hij zou zelf wel uitmaken wat goed en kwaad was. Nu, kijk om je heen, wat dit voor gevolgen heeft.

En toch liet de Schepper van zoveels goeds de mens niet vallen. Hij blijft geloven in Zijn schepping: de mens. Al direkt na de zondeval liet God weten dat het zaad van de vrouw de kop van de slang zou vermorzelen. Wat de mens betrof, deze voelde zich na de val meteen kaal en naakt. De vertrouwensband was verbro­ken. Dit gehele beeld wordt in het Oude Testament meegedragen. God hield de mens, via de aartsvaders en het volk Israël, vast. Uit dat volk zou de Messias geboren worden. Dan zou alles hersteld worden, de wer­ken van de duivel zouden verbroken worden!

De eersteling van een nieuw volk

Jezus kwam als eersteling van een nieuw volk van God, dat door één Geest tot één lichaam zou uitgroeien. God gaf Zijn geloof in Zijn schep­ping niet op. Hij ging samen met de mens verder! Hij verwekte bij de mens ‘Maria’ een zoon. Deze zou Jezus heten en Hij zou Zijn volk redden van hun zonden. Een nieuwe

Adam met een nieuw begin.

Jezus wist wie Hij was. Vanaf het begin is Hij zeer zeker door moeder Maria geïnformeerd betreffende Zijn Goddelijke en menselijke bestem­ming. De geslachtsregisters van Lukas en Matthéüs spreken een belangrijke taal omdat men wist dat j uit het geslacht van David de Mes­sias zou voortkomen. Zijn verwek­king door de Heilige Geest, met al hetgeen daar omheen gezegd en gezien werd, zal uitvoerig doorge­sproken zijn. Met het gevolg dat Jezus Zijn roeping al op zeer jeug­dige leeftijd ging verstaan. Zijn gesprekken, als twaalfjarige jongen, met de in de tempel aanwezige leraren, waren toen al zo dat die leraren zich verbaasden over Zijn verstand en antwoorden. Ook zijn antwoord aan moeder Maria was klaar en duidelijk: “Wist, gij niet, (na alles watje mij verteld hebt) dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?” Zijn afstamming stond voor Hem vast: Zoon van God en Zoon des mensen. Jezus nam toe in wijsheid, en grootte en genade bij God en de mensen.

Dan komt de tijd, ongeveer 18 jaar later, dat Hij als mens, maar ook als Lam Gods, de weg zal gaan die de ganse schepping verlost van datgene dat door de zondeval (de ongehoor­zaamheid) is aangedaan. Jezus wist wat die keuze inhield. Hij kende ‘de Schriften’ heel goed, Hij ging op weg. Hij stond op en ging naar Johannes de Doper en liet zich dopen.

En zie de hemel opende zich voor Hem. En er kwam een stem uit de hemel: “Gij zijt mijn Zoon, de Geliefde, in U heb Ik mijn wel­behagen!”

Zijn gehoorzaamheid om als laatste Adam alles weer goed te maken werd door de Schepper van alle dingen, meteen bekroond.

Eén Geest met één doel

Vanaf dat moment ging Jezus, samen met de Vader, als mens op weg. Zij werden samen één Geest met één doel: de wereld herstellen van alles waar zij sinds de zondeval onder lijdt. Het was meteen raak met een veertig dagen lange verzoeking in de woestijn. De duivel beloofde Hem alle macht en heerschappij van deze aarde: een koninklijk leven, maar zonder hemelse Vader die enkel goed is. Toen de duivel alle verzoekingen ten einde had gebracht, week hij van Jezus tot een bestemde tijd Lucas 4 vers 13 (Luc. 04:13). En Jezus ging uit over de gehele streek en Hij leerde in hun synagogen. Hij las voor uit Jesaja 61 vers 1 en 2 (Jes. 61:01-02): “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft om aan armen het evangelie te brengen. En Hij heeft Mij gezonden…” En vers 21 (Jes. 61:21): “Heden is dit schriftwoord voor uw oren vervuld”.

Dat geldt ook voor ons! Ook voor u en mij! God zelf zalfde Jezus met de Geest des Heren, de Heilige Geest Gods, die vanaf het begin voor de

mens bestemd was. Na het vol­brachte werk op Golgotha en Zijn opstanding en verheerlijking, werd Hij, Jezus, de Doper in de Heilige Geest en zalfde de mens met Gods Geest. In Christus werd de mens weer verzoend met God (Lees in dit verband eens Openbaring 3 vers 1 tot en met 6 (Openb. 03:01-06), wat het betekent als de mens weer ‘bekleed’ wordt).

Leidsman en Verlosser

God gaf Zijn Zoon Jezus een naam boven alle naam en heeft Hem, Jezus, gesteld tot erfgenaam van alle dingen. Hij werd en is het Hoofd van het nieuwe volk van God, de Gemeente, het Lichaam van Christus. Hij is gekomen, heeft Zijn werk in volle gehoorzaamheid volbracht en werd door Zijn Zender uitgeroepen tot Here (Leidsman) en Christus (Verlosser) om velen tot heerlijkheid te brengen. Zij die de Here aanhangen worden één Geest met Hem. Want Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit één, dat wil zeggen: uit één Geest geboren.

Voor hen die nog moeilijk kunnen aannemen dat Jezus ook waarlijk mens was, en dat Hij in gehoor­zaamheid daarvoor koos, wil ik nog verwijzen naar Filippenzen 2 vers 5, waar geschreven staat: “(Filip. 02:05) in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof (geen belemmering) heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienst­knecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is ge­hoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem (om die geweldige gehoorzaamheid in alles), ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader” Filippenzen 2 vers 5 tot en met 11 (Filip. 02:05-11).

Gods leven geopenbaard in Christus… en in ons!

Tweeduizend jaar geleden kwam het leven Gods in Christus tot open­baring. Het Woord werd vlees. Laat

dit Woord ook in uw leven openbaar worden, want Gods hele schepping zucht naar het openbaar worden van vele zonen Gods. Jezus heeft daartoe alles volbracht en Hij wil met Zijn Geest in ons méér doen dan wij bidden of beseffen.

Het grote doel is: Christus alles in allen tot verheerlijking van de Vader.

Daartoe heeft Hij Christus gezonden en daarmee duidelijk gemaakt dat Hij nog steeds gelooft in Zijn schep­ping: de mens.

Wij zijn een volk door U geroepen U riep tot leven, U riep tot vrijheid. U, Jezus, Leidsman en Bouwer van de gemeente Gods. Dé bestemming van ons leven, U ons voorbeeld, U het leven… Hoe groots heeft U de waarheid in ‘leven’ omgezet!

 

Muren die uiteenwijken door Truus van Kaam

Dit kunnen we zien als we door een oud stadsdeel wandelen. De scheuren in de muren zijn op sommige plaatsen steeds dieper geworden. Dat kan tenslotte leiden tot het uiteenvallen van de muren.

Wat zegt dit beeld ons?

Hebben wij oog voor zulke zaken of gaan we eraan voorbij?

Als de muren uiteenvallen ligt het bouwwerk op de grond, er resten alleen

nog brokstukken en puin.

Was het verstandig geweest de scheuren te dichten?

Of was het beter als men naar de oorzaak ervan gezocht had?

Bij oude gebouwen duurt het vaak heel lang voor de muren vallen. De

bouwlieden zullen het zeker opgemerkt hebben en waar mogelijk al het

nodige doen om het te voorkomen.

Toch gebeurt het.

Is een met kalk bepleisterde muur bestand tegen de stormen die er tegen­aan beuken?

Wij staan weer op het fundament. Hoe gaan we nu verder?

Zou er ook een kundig Bouwmeester zijn die we om raad kunnen vragen? Laten we het wagen en bidden om Zijn inzicht. Immers, al wat een rechtvaardige onderneemt, gelukt. Hoe gaan we met dit woord om? Geloven we dat alle beloften waar zijn?

De Bijbel leert ons dat alle beloften in Hem vervuld zullen worden. Laat ons dan de handen ineen slaan en aan het werk gaan.

En Hij, de God des hemels, zal het ons doen gelukken!

 

De helm als hoofdzaak door Cees Maliepaard (22) De hemelen

“En neem de helm des heils aan…” Efeze 6 vers 17a (Ef. 06:17a).

Een helm beschermt het hoofd tegen van buiten komend geweld; kogels zullen er op afketsen. In de bouw­en mijnbouwwereld geven veilig­heidshelmen effektieve bescherming tegen vallend gesteente en dito gereedschappen. Door het dragen van een helm wordt hoofdletsel veelal voorkomen, niet in de laatste plaats bij calamiteiten in het verkeer, waar motorrijders in vele gevallen aan het dragen van een valhelm hun leven te danken hebben.

Het heilsplan

Wat is heil, wat houdt het in? Het woord heil heeft meer betekenissen, maar alle in positieve zin. Alleen verknipte geesten konden in de jaren 40 heil van Adolf Hitler verwachten. En zelfs in die neagtieve context ervoeren de nazi ‘s dit heil als nuttig en goed. Als je je heil bij iemand zoekt, denk je het goede bij hem of haar te zullen vinden en daarom neem je in situaties die rampzalig bij je overkomen, graag je toevlucht tot die persoon. Heil heeft te maken met welzijn, het duidt op een leven waar­in alles goed zal wezen, wanneer we ons heil bij de Heer zoeken, geven we daarmee te kennen dat we ons welzijn van Hem af laten hangen, dat we ons richten op het Goddelijk heilsplan, goed en wijs.

Het plan van God heeft van de aan­vang af het heil hoog in het vaandel geschreven gehad. Wie het heilsplan van de Vader alleen als herstelplan kent, ziet slechts een deel van wat God erfmee beoogt. Het herstelplan is immers alles wat zich afspeelt op basis van het het verlossings-, bevrijdings- en herstellingswerk van Jezus Christus. Het is Gods tegenzet op Satans gericht bezig zijn in het ondermijnen van wat God zich als de kroon op z’n schepping heeft gedacht.

Het oorspronkelijke plan van God draaide daar echter niet om – want onze God, die enkel goed is, heeft de zondeval beslist niet uitgevonden. God had puur gedachten van heil, van welzijn van z’n mensen. Van­daar dat Jezus tijdens zijn bediening altijd het welzijn van de mens op het oog had.

De helm des heils

Waarvoor dient de helm des heils in onze geestelijke wapenrusting? Deze is ons gegeven om ons denken te beschermen, opdat we alles net als Jezus kunnen zien. God heeft im­mers gedachten van heil over ons Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11)., Hij heeft te allen tijde ons welzijn op het oog. Daarom dient er bij ons onmiddellijk een rode lamp te gaan branden, als we gedachten gaan koesteren die met onheil verband houden. Klaarblijkelijk heeft de mens Gods die zichzelf niet in Gods hemel geprojecteerd ziet, geen al te hoge pet op van het Goddelijke heil in onze hedendaagse situatie. Het volle heil wordt door velen dan ook naar het hiernamaals verwezen. Waarmee men dan eigenlijk ontkent dat de ons van Godswege gegeven helm des heils in dit leven werkelijk effektief kan wezen.

Als de Satan ons ‘wijs’ wil maken dat het bij ons toch nauwelijks nog wat voor kan stellen, zal zo’n ge­dachte nooit bij ons aan kunnen slaan. Want als we onze geestelijke welzijnshelm vast op ons geestelijk hoofd geplaatst hebben, kan zo’n zichzelf verwerpende voorstelling van zaken nooit echt overkomen. Daar zeggen we immers ogenblik­kelijk ‘nee!’ tegen. Want we weten dat God goed over denkt, dat Hij puur ons welzijn op het oog heeft. Altijd en overal.

Zijn Goddelijk-goede gedachten van heil over de mens, verdragen zich eenvoudig niet met de geest van verwerping, die van de duivel uitgaat en die de mens in zijn denken fun­damenteel beschadigen wil. We kunnen het ons echt niet permitteren ons zonder helm in dit strijdperk van het leven te begeven. Want onze belagers slapen niet, en daarom zul­len we, elk in onze hemel, voortdu­rend alert wezen op wat zich in ons denken nestelen wil.

Hemels welzijn

Hemels welzijn wordt je niet in de schoot geworpen. Het is wel een kwestie van Goddelijke genade, maar om die te ontvangen is het nodig de helm des heils aan te nemen. Welzijn overkomt je niet, je mag het je toeëigenen. Daartoe worden u en ik door onze God uitgenodigd, wat Paulus verwoordt met het bekende: “neem de helm des heils aan”.

Het heil dat de Heer naar ons toe­brengt, maakt dat we zelf in staat gesteld worden ons welzijn verder uit te bouwen. Het volle heil zoals God zich dat vóór de schepping gedacht heeft, komt binnen ons bereik: we kunnen (net als Jezus) het beeld van de Vader dragen.

Dat betekent, dat wanneer de duivel ons benardt in ons denken, wanneer hij ons probeert te kleineren en te vernederen, wij in de helm des heils een probaat middel hebben ontvan­gen om alle satanische onheils­gedachten verre van ons te houden. De duivelse dumdumkogels, waar­mee Satan ons gedachtenleven splijten wil, ketsen af op de helm van Goddelijk heil. De brokstukken van het gesteente waarmee de machten der duisternis ons te lijf trachten te gaan, missen het vermo­gen zelfs maar deuken in onze geestelijke veiligheidshelm te ver­oorzaken. En calamiliteiten die ons op de geestelijke weg onverwachts een duikeling doen maken, zullen door de valhelm des heils ons nimmer in ons denken kunnen beschadigen.

In Gods hemel is immers enkel heil, puur geestelijk welzijn. En wij dra­gen zoals bekend, het beeld van Jezus Christus meer en meer, dus kunnen we ook in onze hemel hoe langer hoe meer puur geestelijk welzijn verwachten.

Als we werkelijk heilzaam bezig zijn, hebben we met een ieder te al­len tijde het beste voor. Dat bedoel ik dan letterlijk, écht het beste: hemels denken van de bovenste plank! En waarachtig bedoeld voor iedereen – ook voor jezelf dus. Dan gaat het uiteraard over alles wat past in Gods plan met de mens. Je bent derhalve niet iemand bij wie alles altijd maar ten dele is, maar iemand die zich aan het ontwikkelen is van een mens met beperkingen tot een volwaardige zoon van de Vader.

Heilzaam bezig zijn

Het Goddelijk heil dat jou betreft, helpt je heilzaam bezig te zijn naar een ieder die God op je weg brengt. We helpen mensen die ons kwalijk bejegenen, niet de vernieling in (al of niet met welbehagen), maar we po­gen hun beschadigd denkpatroon met gedachten van heil te benaderen, dusdanig dat dat een heilzaam effekt op hun geestelijke bovenkamer hebben zal.

Natuurlijk lukt dat niet altijd, wantje hebt daar wel de medewerking van de mens zelf voor nodig. Wil die dat per se niet, dan kun je wel de strijd aan gaan binden met machten die de menselijke wil aantasten, maar het zou dan best wel eens kunnen zijn dat je als een tweede Don Quichotte, je geestelijke wapenrusting tegen windmolens aan het inzetten bent.

Daarom strijden we niet zomaar voor een ieder die onze levensweg kruist. Dat zou trouwens ook niet kunnen – probeer dat maar eens op zaterdagmiddag in een drukke winkelstraat te praktiseren! Een helm is bovendien een defensief wapen; je pleegt er de vijand niet mee om de oren te meppen! Ook de helm des heils is louter defensief bedoeld.

Satans aanvallen op het denkver­mogen van de mens, worden door het dragen van deze helm op voor­hand tot nutteloze akties terugge­bracht. Dat is zo voor jezelf, maar dat gaat ook op voor een ander. Daarom zullen we er op toezien, dat we onze helm op elk moment op ons hoofd zullen hebben. Zonder Gods gedachten van heil over ons, zijn we kwetsbaar. Zeer kwetsbaar. Maar met dit beschuttende Gods­geschenk mogen we ons onaantast­baar weten in ons hele doen en laten, op elk terrein van ons leven. Onze helm des heils is onmiskenbaar onder alle omstandigheden een van God gegeven hoofdzaak.

 

Het koninkrijk der hemelen door P van der Heijden

een geloofsgetuigenis

“Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is nabij­gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet” Jezus tot Zijn discipelen – Matteüs 10 vers 7 en 8 (Matt. 10:07-08).

Broeder en zuster Van der Heijden uit Waddinxveen hebben tijdens hun veelbewogen leven heel wat meegemaakt; waarvan zij tot eer van de Heer en tot inspi­ratie van andere gelovigen, graag vertellen. Hier volgt weer één van hun belevenissen, waaruit blijkt dat het evangelie van het Konink­rijk geen theorie is, maar praktisch beleefd kan worden als wij, geleid door Gods Geest, in geloof en gehoorzaamheid handelen.

‘O, broeder, ik heb het niet meer. Kunt u me helpen?’, vroeg een tot wanhoop gedreven geloofszuster door de telefoon. Ik luisterde naar haar problemen, het waren er vele.

Toen ze wat tot rust gekomen was, kwam ik er achter dat haar vader op sterven lag. Ze moest er niet aan denken dat hij, met bitter­heid in zijn hart tegenover zijn vrouw, zo de eeuwigheid in zou gaan. Zonder verzoening tussen haar vader en moeder. Zij was des te meer verontrust omdat hij een kind van God bleek te zijn. Hij had inmiddels de leeftijd van de zeer sterken bereikt, namelijk 82 jaar. Hij woonde in een grote stad in het zuiden des lands en werd verpleegd in een Rooms Katholiek rusthuis. Het was voor mij ver weg.

Ik vroeg haar of haar vader tot een ‘gemeente’ behoorde. ‘Ja’, zegt ze, zijzelf behoorde ook tot een gemeente.

Ik vroeg haar: ‘Waarom belt u mij dan op?’ ‘Ja’, erkende ze, ‘ik heb overal heen gebeld, maar niemand wil met mij meegaan naar mijn va­der en teneinde raad heb ik aan de Heer gevraagd, wat ik nu moet doen. Ik had geen rust meer, toen ik daar in gebed mee bezig was, kwam u mij in mijn gedachten. Direkt heb ik de telefoon gepakt en u gebeld. Gaat u mee’? ‘O, broeder, help me toch alstublieft, mijn vader kan toch zo niet sterven. Ik heb zo’n angst, mijn man gelooft niet, mijn moeder gelooft niet’. Het was één en al wanhoop.

Wat moest ik doen? Meegaan? Het was een reis niet naast de deur. De familie was mij onbekend, haar vader had ik nooit gezien of gesproken. Van de hele situatie was ik niet op de hoogte. Alleen de wanhopige situatie voor de telefoon, gaf mij diepe bewogenheid over haar toestand. Ik zeg: ‘Ik ga mee’. Ineens kreeg zij verlichting en vatte weer moed. Mijn vrouw en ik baden om leiding van de Heilige Geest.

Het was een lange tocht en in dat rusthuis aangekomen dachten we toch nog met hem te kunnen pra­ten. Maar de gehele familie was opgeroepen om afscheid te nemen van deze man. Zij zaten daar allen om het sterfbed heen, behalve de moeder, om afscheid te nemen van hun vader. Hoe is het mogelijk dat die moeder daar niet aanwezig was.

Er stond voor mij nog een stoel in de uiterste hoek van de kamer, terwijl precies aan de andere kant de zuster ook nog een plaats had gevonden.

Als een vreemdeling zat ik daar, alles was mij onbekend, er heerste een doodse stilte, de patiënt lag in coma. Zoals de toestand zich liet aanzien, kon hij elk moment de laatste adem uitblazen, hij was als het ware hier niet meer.

Onrustig zat ik heen en weer te schuiven met mijn bijbeltje in mijn handen, want ik wist me geen houding te geven. Dat het al zover met de broeder was, had ik aller­minst gedacht. Als ik dat geweten had, was ik niet gekomen. Wat doe ik hier nog, dit is te laat, ik kan die man met geen mogelijkheid meer bereiken. Ik wenste mij zo snel mogelijk de sterfkamer uit. Er zat geen enkel teken van leven meer in.

Terwijl ik zat te bedenken om, zo geruisloos mogelijk, ongemerkt uit de kamer te verdwijnen, schuift daar een schoonzoon zachtjes met zijn stoel naar me toe. De man begint zacht tegen me te fluisteren en zegt: ‘Begrijpt u dat nou mijnheer, mijn schoonmoeder is een serpent van een vrouw en die is nog kerngezond, en mijn schoon­vader was toch zo’n goeie man en die moet sterven. Je kunt wel zeg­gen dat hij door mijn schoonmoe­der is dood getreiterd’.

Toen hij dat zo tegen mij zei en een wanhoop van het onbegrijpe­lijke voor hem in zijn stem had ontdekt, voelde ik op dat moment een kracht in mij varen. Ik werd verbolgen in de geest en riep hardop in de kamer: ‘Wat!?’ De familie moet op dat moment wel ge­schrokken zijn.

Binnen enkele sekonden stond ik naast het sterfbed, greep de han­den van de stervende en begon te bidden. Op hetzelfde moment hoorde ik aan de andere kant van het bed de geloofszuster ook in tongen bidden.

Ik begon de doodsmachten in de naam van Jezus te bestraffen en ik gelaste hen de broeder los te laten en te verdwijnen naar de afgrond. Ik ontbond hen in de naam van Jezus en de kettingen werden verbroken van de machten der duisternis, die hen trachten mee te sleuren naar het dodenrijk. Zo streden we samen in de onzienlijke wereld tegen de machten van satan.

De strijd was hevig. Ik bad: ‘Here Jezus, help!’

Zo zwak als we toen plotseling waren, volkomen afhankelijk, er was niets meer van onszelf bij. Daar stonden we dan. Het was stil in de kamer. Ik riep met luide stem: ‘Broeder, lééf in Jezus’ naam!’ Plotseling voelde ik beweging in zijn arm. We schrokken hevig terwijl de arm omhoog ging en tot onze stomme verbazing roept hij uit: ‘Prijst de Heer, broer!’ Ik zeg: ‘Halleluja, broer!’ Ik vraag hem: ‘Wil je weer leven, broer?’ Hij zegt: ‘Ik wel!’ We begonnen te juichen en de naam van Jezus te prijzen en te danken met elkaar voor dit grote wonder wat God bezig was te voltrekken.

We deden onze ogen open…, waar was de familie gebleven? De kamer was leeg gelopen, iedereen was naar huis gegaan, behalve nog een andere dochter van de broeder. Die zat nog stomver­baasd aan haar stoel genageld en was geheel ontdaan alleen achter­gebleven, niet beseffend wat er allemaal gebeurd was. Ook de schoonzoon, die mij de ellende van zijn schoonvader had inge­fluisterd, was verdwenen. We hadden een kort onderhoud met de broeder en zeiden hem dat we weer terug zouden komen. We vertrokken, en onderweg waren we nog steeds onder de indruk van dit gebeuren.

Korte tijd later belde onze zuster wéér op en vroeg: ‘Wilt u weer meegaan, want mijn vader is uit bed en wil praten’. We gingen opnieuw naar dat rusthuis. We kwamen de ziekenkamer binnen en… wie zat daar naast de ver­pleegster op de stoel? Onze broeder ‘Teo’, want zo was zijn voornaam. Tweeëntachtig jaar, ex-ambtenaar van het gemeente­huis van een grote stad in het zuiden van ons land.

We begroeten hem met: ‘Hallo broer, hoe gaat het?’ Hij zegt: ‘Prima, prijst de Heer’! Nog wat onwenning was hij bezig een maaltijd naar binnen te krijgen. Toen de verpleegster weg was, zei ik tegen hem: ‘Weet je, Teo, dat er bitterheid in je hart is tegen je vrouw?’

Hij bevestigde dit. Wil je, nu dit al­les gepasseerd is, dit belijden voor de Heer van alle genade?’ Hij zei: ‘Ja, broer, dat wil ik, want God heeft zulke geweldige dingen aan mij gedaan, Hij is mij genadig ge­weest’.

Het was toch wel een ontroerend moment, toen hij onder tranen zijn schuld van bitterheid in zijn hart betreffende zijn vrouw, beleed aan de Here Jezus.

Ik zeg tegen hem, nadat dit alles gebeurd was: ‘Nu gaan we je ook nog met olie zalven’. Maar we hadden geen olie bij ons. We vroegen dit aan de dienstdoende verpleegster. Die kon hier geen rechtstreeks antwoord op geven, ging naar beneden om het aan de hoofdverpleegster te vragen. Ze kwam terug met haar en zij vroeg wat de bedoeling was. Ik zei dat er in de Bijbel geschre­ven wordt over het zalven van zieken met olie Jakobus 5 vers 14 (Jak. 05:14). En dat ze dat desnoods zelf kon onder­zoeken.

‘O’, zegt ze, ‘om te bidden’. Ik zeg: ‘Ja’. Zij weg. De andere ver­pleegster komt direkt daarop terug met een abormale grote fles slaolie.

We hadden nog nooit zo’n grote fles gezien, het was naar ons in­zien een literfles.

Ze zegt: ‘Hebt u hier genoeg aan? Ik zeg: ‘Ja hoor, bedankt voor uw moeite’.

Teo werd met olie gezalfd. We baden een gebed voor genezing en we gingen weer huiswaarts. Zo zegt onze zuster: ‘Nu heb ik rust in mijn ziel, want als mijn vader nu heengaat, weet ik dat hij behouden is’. Haar vader heeft nog een tijd geleefd. In een ge­meente ter plaatse werd hij weer liefdevol opgenomen.

Wat hier allemaal gebeurde, stond niet in een dagblad en werd ook niet uitgezonden door de televisie of radio. Maar het is wel opgetekend in de hemel! Ik moet er niet aan denken, als ik hoor of lees over euthanasie, stel je voor. Hier zien we ook weer de bevestiging van Markus 16, dat Jezus zegt: “Drijf boze geesten uit en leg op zieken de handen en zij zullen genezen”. Alles heeft te maken met het geloof en gehoor­zaamheid aan de woorden van Jezus. Ook zien we in dit verhaal weer wat Paulus zegt: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig, door de Heilige Geest. Want dan vermag ik alle dingen in Christus, die mij kracht geeft!”

In die stuntelige, kinderachtige, hulpbehoevende situatie, waarin we verkeerden, deed God grote wonderen. Hij zorgt ervoor dat er niets meer van onszelf bij is en dat we slechts een instrument in Zijn hand mogen zijn. Dan gaat de kracht van God op zo’n schitte­rende, onvoorstelbaar heerlijke wijze in werking, dat alle dingen mogelijk zijn voor degene die gelooft.

En in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe schrijft Paulus dat God ons de bediening der verzoening heeft gegeven en dat Hij ons het woord der verzoe­ning heeft toevertrouwd 2 Korinthe 15 vers 18 en 19 (2 Kor. 15:18-19). Hem zij de glorie en dankbaarheid gebracht!

God toonde door Jezus heen,

ook in dit geval, dat Hij gisteren en heden dezelfde is, tot in alle eeuwigheid. Als wij maar gehoor­zaam doen wat Hij zegt, laat Hij ons de juiste keuze doen en doet Hij de rest. Niet alleen Markus 16, maar ook Jakobus 5, heeft God ons nagelaten. Zo wil de Trooster, de Parakleet, de Helper, dit is de Heilige Geest, in en door ons wer­ken. Wat een rust en zekerheid voor het volk van God!

  1. van der Heijden

 

Schijn door mij! (gedicht) door Tea keuper Dijk

“Kom spoedig Here!”, wordt gebeden,

“Er is zoveel pijn en zoveel nood.

Uw schepping lijdt aan ziekte en dood

en onrecht wil het recht vertreden”.

 

Wij zien dan op omstandigheden,

Gods vijand toont zijn grimmigheid,

wij raken ’t zicht op Vader kwijt,

die ons laat zien Zijn heerlijkheden!

 

Dank Heer, dat er getuigen zijn,

die van uw wil en werk gewagen,

dat U ons door al ’t leed wilt dragen

en door Uw Geest verdrijft de pijn!

 

Als Hij in glorie zal verschijnen

in Zijn geheiligd, vruchtbaar volk,

zijn die getuigen Hem tot wolk:

Hij wordt verheerlijkt in de Zijnen!

Tea Keuper-Dijk

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst (3)

De gemeente van Jezus Christus zal naarmate de eindtijd vordert echt niet een stil en rustig leven beschoren zijn. De geestelijke wereld is in heftige beroering. De Heer Jezus drukt dit uit met de woorden: “Op de aarde zal rade­loze angst zijn onder de volken vanwege het bulderen van de zee en de branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen. Want de machten der he­melen zullen wankelen” Lucas 21 vers 25 en 26 (Luc. 21:25-26). De Willibrord-vertaling zegt het nog begrijpelijker: “Want de hemel­se heerscharen zullen in verwar­ring geraken “.

In Openbaring 12 vers 12b (Openb. 12:12b) lezen we: “Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft”.

Als de profeet Daniël al deze din­gen in beelden ziet, die op het ein­de betrekking hebben, dan is hij verbijsterd, ontsteld en ziek Daniël 7 vers 28 en Daniël 8 vers 27 (Dan. 07:28 en Dan. 08:27). En dan staat er van die laatste antichristelijke macht, die al­le andere machten neerstoot: “En zijn kracht zal sterk zijn -maar niet door eigen kracht- en op ontstellen­de wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem geluk­ken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij

zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder mensen­handen zal hij vernietigd worden” Daniël 8 vers 24 en 25 (Dan. 08:24-25).

In hoofdstuk zeven waar over de­zelfde dingen gesproken wordt, zij het in andere beelden, lezen we in vers 23: “Dat vierde dier is het vierde koninkrijk, dat op aarde zal zijn, dat verschillen zal van alle an­dere koninkrijken, en dat de gehele aarde zal verslinden en haar zal vertreden en vermorzelen”.

De snelle verandering op aarde

Hoe deze macht met sluwheid, leugen en bedrog in de gemeenten (“het volk der heiligen”) werkzaam tracht te zijn, hebben we al stil­gestaan. Hij doet zich hierbij voor als een engel des lichts, en zijn dienaren -mensen die hij verleidt en verleugend- doen dat eveneens 2 Korinthe 11 vers 13 tot en met 15 (2 Kor. 11:13-15). Onder invloed van de antichristelijke geest zal de toestand op aarde enorm veranderen, zoals we lazen bij Da­niël. Voor de christenen is dit duide­lijk een tweede gevaar want deze wereld zal steeds minder tolerant en vijandiger worden voor hen.

De duivel en z’n rijk ziet voor ogen gebeuren dat de Heer Zijn volk ver­zamelt uit alle volken, stammen, talen en natieën. En dat hij ze samenbrengt, opvoedt en vormt in plaatselijke gemeenten.

Hij ziet en bemerkt dat mensen door God verlost worden uit zijn macht en overgeplaatst worden als hemelburgers, in het Koninkrijk van Jezus Christus zie Kolossenzen 1 vers 13 en 14 en Efeze 2 vers 6 (Kol. 01:13-14 en Ef. 02:6).

Deze geestelijke realiteit ziet hij beter dan menig gelovige zich dat bewust is.

Het volk van God is immers een beschermd volk. Heilige engelen zijn als dienende geesten nabij. Zacharia 2 vers 5 (Zach. 02:05) zegt: “Ik zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondo m, en heerlijkheid binnen in haar”. Geen wonder dus dat de leger­scharen van de satan in verwar­ring raken!

Het antichristelijke rijk

Als een groot strateeg bereidt de satan, als tegenbeeld van de ge­meente van Jezus Christus, het antichristelijke rijk voor. Daartoe geeft de satan, ook wel genoemd de grote draak, de oude slang en de duivel, zijn kracht en zijn troon en grote macht aan het beest dat op­komt uit de zee.

In Daniël 8 vers 24 (Dan. 08:24) lazen wij van de antichrist “En zijn kracht zal sterk zijn- maar niet in eigen kracht”.

Het beest uit de zee, met de kracht van de satan, zal immers de geest zijn van het beest uit de aarde, de antichrist, de mens der wetteloos­heid, de zoon des verderfs. Lees hiervoor Openbaring 13 vers 1 tot en met 8 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (Openb. 13:01-18 en 2 Thess. 02:03-04).

Hij zal dus sterk zijn in de kracht van de satan zelf! Dit als duidelijk tegenbeeld van Jezus, de Zoon van God, die sprak en werkte vanuit de kracht van de Heilige Geest vergelijk Openbaring 13 vers 11 en 12 (Openb. 13:11-12).

Het doel is om oorlog te voeren tegen de heiligen Openbaring 11 vers 7 en Openbaring 13 vers 7a en Daniël 7 vers 21; Daniël 7 vers 25 en Jeremia 30 vers 7 (Openb. 11:07 en Openb. 13:07a en Dan. 07:21; Dan. 07:25 en Jer. 30:07) en zo mogelijk de onberispelijke gemeente, en daarmee de weder­komst van de Heer, te verijdelen.

De grote dag des Heren

Alle ontwikkelingen in het wereld­gebeuren, zowel geestelijk, maat­schappelijk als politiek, zijn er dus niet zomaar als toevalligheid. Het heeft alles te maken met de tijd van het einde en met de grote en geduch­te dag des Heren, waar de Bijbel zo­veel van spreekt bijv. Maleachi 4 vers 5 (Mal. 04:05). Voor de gemeente is het de tijd van de late regen waarin het volk Gods tot volheid gaat komen; de openbaring van de zonen Gods.

Maar eveneens zal de volle vrucht van het rijk van satan tot volheid gaan komen resulterend in de zoon en de zonen des verderfs, zoals de Heer dat schetst in Matteüs 13 vers 24 tot en met 30 en Matteüs 13 vers 36 tot en met 43 (Matt. 13:24-30 en Matt. 13:36-43). Het is de tijd van het grote oordeel over de hele schepping. Dit zal ein­digen met de laatste (geestelijke) strijd op de (geestelijke) plaats

Harmagedon waarbij de antichrist levend geworpen wordt in de poel des vuurs.

Daarna zal de satan voor duizend jaar gebonden in de afgrond opge­sloten worden, waarna het duizend­jarig vrederijk aanbreekt Openbaring 20 vers 1 tot en met 6 (Openb. 20:01-06). Alles wat er nu gebeurd is een toewerking naar deze grote finale.

Zo’n tijd is er nog nooit geweest en zal er na deze ook nooit meer zijn, zegt de Heer Jezus. Maar de gewel­dige belofte die de Heer erbij geeft is dat, terwille van de gemeente -de uitverkorenen- deze tijd ingekort zal worden Matteüs 24 vers 22 (Matt. 24:22). Hij is de Goede Herder die zijn schapen door deze tijd heen zal lijden.

Een wereldwijd gebeuren

In Daniël zagen we al dat het een wereldgebeuren zal zijn. De Heer spreekt van een verzoeking die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aar­de wonen Openbaring 3 vers 10 vergelijk Openbaring 12 vers 12 (Openb. 03:10 en Openb. 12:12).

In Openbaring 13 vers 7b en 8 (Openb. 13:07b-08) le­zen we: “En hem (het beest) werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk. En allen, die op de aarde wonen, zullen het beest aanbidden, ieder wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld”.

Het is goed er op te letten dat er niet een verdeling is naar politieke systemen of’ grote wereldgods­diensten, maar er is duidelijk een twee-deling.

De ene weg ten leven

Onder invloed van de satan wordt nu al steeds duidelijker verkon­digd – ook door christenen helaas – dat het niet zo belangrijk is tot wel­ke geloofsgroepering iemand behoort.”Alle godsdiensten hebben uiteindelijk dezelfde God ook al noemt men Hem anders”, zegt men dan! Als God goed is en lief­de is dan horen ze er heus allemaal wel bij, is dan de veronderstelling. De liberale Jood, rabbijn Soetendorp, zei recentelijk, in een vraag­gesprek op de tv, dat we niet lang­er moeten spreken over absolute zekerheden of over één weg. “Iedere godsdienst heeft immers haar eigen weg”.

De New Age gedachte is, dat alle godsdiensten uit één grote geestelij­ke bron voort komen. Men zegt: Alles is daarin waarheid, maar nie­mand heeft de absolute waarheid”. Uiteindelijk zal alles één grote we­reldgodsdienst worden, waarin geen enkel onderscheid meer is. Alle mensen zijn dan broeders. Nu is het aan niemand gegeven om een ander te oordelen, maar bovengenoemde beweringen zijn op z’n zachtst gezegd niet waar. Er is maar één weg en maar één waar­heid en dat is Jezus Christus, de Zoon van God.

Maar dit alles werpt natuurlijk wel barrières op tegen christenen die al­leen Jezus Christus erkennen als de enige Naam waarin behoudenis is Handelingen 4 vers 12 (Hand. 04:12)

Gods Woord spreekt duidelijk van een twee-deling en het verschil zal steeds duidelijker openbaar wor­den. Wie heilig is, wordt nog meer geheiligd, en wie vuil is, zal nog vuiler worden Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Of je bent onder de macht van Jezus Christus als ingeschrevene in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld, èf je bent onder de macht van het beest en aanbidt hem, zij het in meerdere of minde­re mate.

Identificatie van het Lam Gods

Waarom de toevoeging: “dat ge­slacht is sedert de grondlegging der wereld”? Dat is immers al vaak aanleiding geweest tot theolo­gische diskussies. Johannes krijgt de opdracht van de engel van Jezus om dit er hierbij op te tekenen in de context van het anti-christelijke gebeuren.

Merkwaardig genoeg is dit de eni­ge tekst in heel hoofdstuk 13, wat handelt over de anti-christ, wat de ene weg van God aangeeft voor de mens. Het geeft aan hoe belangrijk het is om wélk Lam het gaat. Juist in de tijd waarin alles gelijk gescha­keld wordt, geeft Gods Woord een scherpe en duidelijke identificatie van het Lam. Het is immers juist in deze tijd dat de plaats van Jezus Christus, Gods Zoon, steeds meer wordt aangetast. Het zal wel duide­lijk zijn dat dan ook de plaats van het Lam, het offer aan het kruis en de gerechtigheid Gods in Hem, aangetast wordt.

Er is maar één Zoon van God, Je­zus Christus, en er is dientengevolge maar één Lam van God dat de zon­de der wereld weggenomen heeft. En dat is het Lam dat bij God als geslacht was sedert de grondleg­ging der wereld.

Als men een andere Jezus predikt – en dat gebeurt, méér nog dan in de dagen van Paulus zie 2 Korinthe 11 vers 3 en 4 (2 Kor. 11:03-04) – en toch ook spreekt van het bloed van het Lam, dan is dit niet het Lam Gods.

Dan is dat niet Degene, waar Pet­rus van schrijft: “Gij zijt vrijge­kocht met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos Lam. Hij was van te­voren gekend, vóór de grondleg­ging der wereld, doch is bij het ein­de der tijden geopenbaard terwille van u” 1 Petrus 1 vers 19 en 20 (1 Petr. 01:19-20).

Ik geloof dat deze dingen zeer nauw luisteren. De profeet Daniël zegt, als hij spreekt over de anti­christelijke tijd, dat het offer krach­teloos gemaakt zal worden. Verder noemt hij “het ophouden van het da­gelijks offer, en het oprichten van een gruwel en over het ter aarde werpen van de waarheid”. Dit staat te lezen in Daniël 8 vers 11 tot en met 13 en Daniël 11 vers 31 en Daniël 12 vers 11 (Dan. 08:11-13 en Dan. 11:31 en Dan. 12:11).

Ook de Heer Jezus zelf verwijst met enkele woorden naar deze din­gen als Hij spreekt over de eindtijd Matteüs 24 vers 15 en Markus 13 vers 14 (Matt. 24:15 en Mark. 13:14).

Het hart van God loopt over van liefde en goedheid voor alle mensen. Hij heeft dit bewezen door voor een ieder Zijn eigen Zoon te geven om in Hém, die het Leven is, leven te schenken zie Johannes 3 vers 16 en Romeinen 8 vers 32 en 1 Johannes 4 vers 9 (Joh. 03:16 en Rom. 08:32; 1 Joh. 04:09). Ik geloof daarom, dat de toevoeging “dat geslacht is sedert de grondlegging der wereld” zeker niet overbodig is. En het slot van dat eerste deel van hoofdstuk 13 zegt daarom ook: “Hier blijkt de- volharding en het geloof der heili­gen” (vs. 11c).

Als in de dagen van Noach

Zo wordt de wereld waarin de chris­ten moet leven en werken steeds goddelozer en vol van verleiding. Alles in de wereld -wat vooral in de reklame tot uitdrukking komt- is er op gericht om zonder belemme­ring of grenzen te kunnen genieten. Dat heet dan vrij te zijn en heerlijk jezelf te zijn zonder de beklem­ming van normen en waarden. Juist déze wereld is vijandig voor het volk van God wat beseft en laat zien, dat om écht vrij te zijn, er juist grenzen dienen te zijn aan de vrijheid. De profeet Daniël zegt dat de anti-christelijke geest er op uit zal zijn “tijden en wet te veranderen” Daniël 7 vers 25 (Dan. 07:25).

De Heer Jezus zegt, dat het in de tijd, voorafgaande aan Zijn komst, zal zijn als in de dagen van Noach. Ook nu zal de wereld zijn etende en drinkende en huwende en ten huwelijk gevende Lucas 17 vers 26 en 27 en Matteüs 24 vers 37 en 38 (Luc. 17:26-27 en Matt. 24:37-38).

In Genesis 6 vers 12 (Gen. 06:12) lezen we voordat de zondvloed kwam: “En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want al wat leeft, had zijn weg op aarde verdorven”. Vers 13 spreekt ervan dat de aarde vol was van geweldenarij. Dat zal dus ook nu het wereldbeeld wor­den zo het al niet voor een groot deel zo is.

Waar de situatie te vergelijken is met de dagen van vóór de zond­vloed, geloof ik dat dezelfde gees­ten van geweldenarij en verderf nu werkzaam zullen zijn, of gaan zijn, op aarde. De put van de afgrond zal geopend worden en boze geval­len engelen, geesten uit de voortijd, die door God in de afgrond gewor­pen en aan de krochten der duister­nis overgegeven zijn om tot de tijd van het oordeel bewaard te wor­den, zullen over de aarde uitstro­men Openbaring 9 vers 2 en 3 en 2 Petrus 2 vers 4 en judas 1 vers 6 (Openb. 09:02-03 en 2 Petr. 02:04 en Judas 01:06).

De engel des afgronds, het beest uit de zee, is hun koning en aanvoer­der en wordt genoemd Abaddon of Appóllyon Openbaring 9 vers 11 (Openb. 09:11). De tijd van het einde is immers de tijd van het grote oordeel. En ik geloof dat wat in (Openb. 09:02-03 en 2 Petr. 02:04 en Judas 01:06) geschreven staat, betreffen­de de boze geesten, daar betrek­king op heeft.

De mens van de eindtijd

Zo ontstaat er een mensheid die evenals in de dagen van Noach, enkel vlees zal zijn, terwijl ze leven en handelen in en vanuit een okkulte geestelijke wereld onder de lei­ding van de anti-christelijke geest. Ze willen en zoeken het bovenna­tuurlijke, het geestelijke, maar niet uit het Koninkrijk van God en Je­zus Christus.

De satan bedient hen wel met bo­vennatuurlijke krachten, tekenen, bedriegelijke wonderen en allerlei verlokkende ongerechtigheid. Het aanbod is nu al groot maar het zal steeds groter worden. Maar dit al­les is naar de werking des satans 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 en 10a en Openbaring 13 vers 13 en 14a (2 Thess. 02:09-10a en Openb. 13:13-14a). Dit is de mens, die gekenmerkt wordt door het wezen van het beest en het getal 666 draagt Openbaring 13 vers 16 tot en met 18 (Openb. 13:16-18).

Dit alles is duidelijk in ontwik­keling en zal, naar de door Gods Woord beschreven volheid, uit­groeien. Het volk van God leeft daar middenin en het dringt zich van alle kanten tegen hen op. In al­le opzichten zal de tegenstelling tus­sen christenen en wereld steeds gro­ter worden.

Dat is de grote verdrukking voor de christenen.

Enerzijds het grote gevaar, van bin­nenuit, in de gemeenten, en ander­zijds een vijandige antichristelijke wereld die het exclusieve christen­dom niet meer zal accepteren. Hier zal inderdaad de volharding en het geloof der heiligen moeten blijken Openbaring 13 vers 10c (Openb. 13:10c).

De Heer Jezus geeft de geweldige belofte: “Omdat gij het bevel be­waard hebt om Mij te blijven ver­wachten, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aar­de wonen. Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.

Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op Hem schrijven­de naam mijns Gods en de naam van de stad mijns Gods, het nieu­we Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van mijn God, en mijn nieuwe naam.

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt” Openbaring 3 vers 10 tot en met 13 (Openb. 03:10-13).

 

 

Aan de slag! Door Froukje Huis

Donderdagmorgen. De zusters komen voor de bijbelstudie. Ik kijk de kamer rond: hm, zand op de vloer, stof op de vensterbank, een vlek in ’t kleed, maar gauw aan de slag.

’t Is elke dag hetzelfde’, mopper ik. ‘Altijd weer kruimels, zand, stof… je kunt wel aan de gang blijven’.

Dan maar laten liggen de boel…? je wilt toch niet voor een vuile huis­vrouw versleten worden?

Zo gaat dat. Stof zie je liggen, zand knarst onder je voeten. Wil je ’t net­jes houden? Dan moet je elke dag even ‘aan de slag’. Maar… weet je dat er ook ‘onzichtbaar stof en ‘onzichtbaar zand’ is? Immers onze binnenkamer, onze inwendige mens is onzichtbaar voor onze omgeving. Wat doen we daar met stof en zand? Laten liggen omdat niemand het ziet? Ja, maar God ziet het wel en…, de duivel ook! Hij weet er rap gebruik van te maken. In minder dan geen tijd is ’t één grote stof- boel, één omvangrijke zandhoop. (Heb. 12:01) noemt het: ‘zonde, die ons in de weg staat’ en in de Statenvertaling heet het: ‘zonde, die ons licht omringt’. Je merkt het nauwelijks: dat kleine leugentje, dat kwartje dat ze te weinig berekend hebben, de drift die weer even opkwam…, maar ’t was gelukkig gauw over. En ’t is toch logisch dat je je wel eens bezorgd maakt over je kinderen? Dat kan niemand je kwalijk nemen. Hooglied 2 vers 15 (Hoogl. 02:15) zegt: “Het zijn de kleine vossen, die de wijngaard bederven”. Je ziet ze haast niet, maar ondertussen knabbelen ze lustig door!

In Korinthe hadden ze er blijkbaar ook last van. Want Paulus schrijft: “Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn” 1 Korinthe 5 vers 6 (1 Kor. 05:06). Een echte nieuwe schepping! En dat is niet moeilijk, want de Heer heeft ons toegerust met de Heilige Geest en met zijn Woord om elke vijand te weerstaan, ja, te overwinnen. Wacht niet tot de binnenkamer ‘één grote stofboel’ is, maar kijk elke dag even rond: ligt er nog stof of zand? Dan gauw aan de slag! Hoe eerder het eruit is, hoe beter!

 

Levend Geloof – 382

1996.06 Levend geloof nr.382

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

We leven in de eindtijd. Ik merk nog al eens dat sommigen moeite hebben met het woord ‘eindtijd’. Het komt bij hen nogal negatief over omdat het teveel associatie oproept met het begrip ‘einde’, waarbij men denkt aan een aflopende zaak. Nu vormt de ‘eindtijd’ inderdaad een periode die afloopt. Dat geldt echter alleen voor het rijk der duisternis met zijn negatieve invloed, maar niet voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus! De eindtijd is voor de gemeente een tijd van over­gang. Jezus heeft Satan reeds overwonnen, nu is de gemeente aan de beurt om Satan ook te overwin­nen! Satans eindafgang, zoals onder andere in het laatste bijbelboek beschreven, moet nog plaatsvin­den, maar zijn eindaftakeling is al in volle gang. Nu maakt een kat in het nauw soms rare sprongen, en we weten hoe deze ‘laatste tijd’, die in feite al op de Pinksterdag is begonnen, geen gemakkelijke tijd is voor allen die de levende Heer oprecht willen die­nen. Maar we gaan er beslist niet onderdoor! Wanneer de apostel Paulus schrijft aan Timoteüs dat de laatste tijden zwaar zullen zijn, waarbij hij een groot aantal negatieve eigenschappen opnoemt, waarmee de mensen, onder invloed van de vorst der duisternis behept zullen zijn, heeft hij het ook over de taak van de waarachtige gelovigen. Zij zullen funktioneren als lichtende sterren temidden van een ontaard en verkeerd geslacht. En altijd weer mogen we ons realiseren dat wij ook de mogelijkheden ont­vangen om dit waar te kunnen maken. De Heer vraagt van ons niet iets wat we niet kunnen realise­ren. Daarom gaan we ook wat Levend Geloof betreft, met grote blijdschap verder de vele facetten van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te belichten. We gaan het meer en meer ontdekken en beleven dat deze ‘laatste tijd’ geen tijd van neergang en nederlaag is, maar van opgang en overwinning.

 

De openbaring van hemelse heerlijkheid door C.J.R. Doornink

De Bijbel is heel duidelijk als het gaat om onze nieuwe status in Christus. We zijn deelgenoten geworden van alles wat God de mens oorspronkelijk had toege­dacht, maar wat verdonkeremaand werd door de duivel. Het goede, welgevallige en volkomene, waar Paulus van spreekt in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02), als zijnde de wil van God, komt als hoofdeigenschap van het nieuwe leven, in de mens die van het rijk der duisternis overgeplaatst wordt in het Koninkrijk van Jezus Christus.

Welk een wonder dat te beseffen! En wat een blijdschap en dankbaar­heid heeft dat teweeg gebracht. Eigenlijk zouden we de Heer daar­voor veel meer moeten loven, prij­zen en danken. Onze God is een goede God en blijft dat tot in eeuwigheid!

Waarom geloven nodig is

Dit besef, deze bewustwording van het deelgenoot geworden zijn van Gods heerlijkheid (want zo kunnen dat het beste omschrijven) mag niet aan de kant geschoven worden door de vorst der duisternis, die ook nadat de mens een nieuwe schepping in Christus is, niet stilzit. Hij is voort­durend, zowel openlijk als bedekt, bezig met zijn pogingen tot infil­tratie.

Daarom wordt van ons ook een leven van geloof verwacht. Geen wonder dat de Hebreeënbrief stelt dat het zonder geloof zelfs onmo­gelijk is, God welgevallig te zijn Hebreeën 11 vers 6a (Heb. 11:06a).

Wie geen geloofsleven kent, schakelt als het ware de verbinding met God uit en geeft de vijand gelegenheid binnen te dringen. Geloven is vertrouwen, en behoort de vaste basis van ons denken, spreken en handelen te zijn. En dan bedoelen we natuurlijk het échte geloof, gericht op God en Jezus Christus, vasthoudend aan Gods beloften en funktionerend door de Geest van God die in ons is.

Dit geloofsleven mag niet verschra­len, vandaar dat wij het behoren te voeden door het lezen en bestuderen van de Bijbel, door gebed, kortom door bezig te zijn met de dingen van Gods Koninkrijk.

Natuurlijk staan we als mensen van vlees en bloed nog midden in de wereld, maar onze geestelijke status is in de hemelse gewesten. Daar is ons werkelijk domicilie, daar horen we thuis. Terwijl ons lichaam, zoals we dat thans nog hebben, een lijde­lijke aangelegenheid is, is ons ‘gees­telijk lichaam’ al verankerd in de hemel en blijft bestaan tot in alle eeuwigheid. “Wie in de Zoon gelooft heeft eeuwig leven” – Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Geen twee levens

Deze nieuwe plaats in de geestelijke wereld is weliswaar een innerlijke aangelegenheid, maar dat betekent niet dat het verborgen blijft op het aardse, natuurlijke vlak! Ten on­rechte wordt dat nog wel eens gedacht. Dat zou dan betekenen dat een christen twee levens zou hebben, en de duivel lacht in zijn vuistje.

 

Want juist op het natuurlijke vlak behoort het nieuwe leven wat in ons is, ook meer en meer tot openbaring te komen.

Want d&ar vinden we de positieve uitwerking van ons geestelijk bezig zijn.

Daar komt tot openbaring dat, zoals Jezus dat formuleert, wij het zout der aarde en het licht der wereld zijn. En daar brengen wij anderen tot jaloersheid, zodat ook zij het ver­langen krijgen de duisternis te ver­laten en het Koninkrijk van het licht binnen te gaan.

Geen verborgen aangelegenheid

Waarachtig christen zijn is dus geen verborgen aangelegenheid. We zijn niet geroepen om geestelijke binnen­vetters te zijn, maar levende getui­gen, werkelijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk.

Dat houdt ook voor het gewone alledaagse leven konsekwenties in. Jezus is ook in dit opzicht ons grote voorbeeld. Hij stond midden in het gewone leven en had kontakt met mensen uit allerlei milieus. Omdat Hij, in opdracht van de Vader, het evangelie van Gods Koninkrijk verkondigde, werd dit bevestigd door tekenen en wonderen.

Maar velen volgden Hem alleen maar om de tekenen en wonderen die Hij deed, en waren niet bereid de prijs te betalen die het werkelijk volgen van Hem inhield. We lezen dan ook hoe velen van de schare, (de Farizeeën en Schriftgeleerden voor­op), waarmee Hij vrijwel voort­durend omringd was, Hem weer de rug toekeerden. Zij zagen Jezus uitsluitend als de wonderdoener, interressant en spektakulair, maar stonden afwijzend tegenover de werkelijke verandering die Jezus van hen vroeg, namelijk om het rijk der duisternis te gaan verlaten en het Koninkrijk van het licht binnen te gaan. En vooral toen Jezus ook nog omging met tollenaars en zondaars was helemaal het hek van de dam.

Vandaag is het niet anders! Maar als waarachtige gelovigen laten wij ons daardoor niet van de wijs brengen. Wij weten dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we gees­telijk strijden en overwinnen. En wij zien de medemens, die nog buiten Gods Koninkrijk leeft, ook niet als een vijand, maar als schepsel Gods, die nog in de macht van de vijand is. Daarvoor zetten wij ons met liefde en bewogenheid in. Want zoals de hemelse heerlijkheid in ons is, wil­len wij zo graag dat ook anderen er deelgenoot van zullen worden!

Beeldragers van Gods heerlijkheid

Aan de gemeente te Korinthe schrijft Paulus dat het geestelijke niet eerst komt, maar het natuurlijke en daarna het geestelijke 1 Korinthe 15 vers 46 (1 Kor. 15:46). Dan vervolgt hij: “De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn de stoffelijken, en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stof­felijke gedragen hebben, zullen wij het beeld van de hemelse dragen “.

Duidelijk is dat we pas na onze wedergeboorte hier oog voor krijgen. Dan is het nieuwe leven van Christus in ons, een leven vol van hemelse heerlijkheid. Maar… zolang we nog met een vergankelijk lichaam van vlees en bloed te maken hebben, is de funktionering van Gods heerlijkheid dus ook via dat lichaam met al zijn beperkingen.

Dit houdt natuurlijk niet in dat we terugvallen in onze oude manier van denken. ‘Denken’ hoort niet bij ons lichaam, maar bij onze geest. Daarom wekt Paulus ook op her­vormd (omgevormd) te worden door de vernieuwing van ons denken. Want alleen dan gaan we meer en meer de goedheid van God ont­dekken en beleven Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Het oude leven is voorbij, dat heb­ben we begraven in het watergraf, nu gaat het om het nieuwe leven. Dat is de basis waarin Gods Geest de heerlijkheid Gods tot ontwik­keling brengt.

Van heerlijkheid tot heerlijkheid

De mens vormt een eenheid van ziel, geest en lichaam. Dat betekent dat Gods heerlijkheid reflecteert in en door ons hele bestaan. Het raakt er als het ware hoe langer hoe meer mee verweven. Daardoor weerspie­gelen wij Zijn heerlijkheid en veran­deren wij van heerlijkheid tot heer­lijkheid.

Weer denken we hierbij aan ons grote voorbeeld: Jezus Christus. Hij weerspiegelde in elk opzicht Gods heerlijkheid. Zoals trouwens ook duidelijk wordt verwoord in de He­breeënbrief met de opmerking dat Hij “de afstraling van Gods heer­lijkheid en de afdruk van Gods wezen is” Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). En zoals Hij naast en niet boven de mensen stond, behoren ook wij naast de mensen te staan.

Juist in de gewone, alledaagse din­gen behoort het ‘nieuwe schepping’ zijn geopenbaard te worden. Soms kan daarom het geven van een bosje

bloemen of een warme handdruk van meer betekenis zijn dan het uit­spreken van een bijbeltekst. Jezus zegt dat als je iemand die dat nodig heeft een beker koud water aanreikt dit al grote waarde heeft! Simpeler kan het niet, maar het voorbeeld is duidelijk. Al ‘het goede’ wat wij mogen doen in de naam van Jezus heeft grote geestelijke waarde Matteüs 25 vers 40 (Matt. 25:40). Het hoort ook ten volle bij de openbaring van Gods heerlijkheid.

Overvloedig in gerechtigheid

Nu zijn er gelovigen die zeggen: ‘Ja maar in de wereld vindt je toch ook nog veel naastenliefde. Hoeveel vrijwilligerswerk wordt er niet ge­daan door mensen die helemaal niet gelovig zijn’. Alsof dat een excuus is om te denken dat wij daaraan voorbij kunnen gaan omdat het niet zo belangrijk zou zijn. Dan hebben we ons ‘geestelijk bezig zijn’ los­gemaakt van ons aardse bestaan. Wat een misvatting! Weet u wat Jezus zegt?: “Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan” Matteüs 5 vers 20 (Matt. 05:20).

Oprecht geestelijk leven, de heerlijk­heid des Heren weerspiegelen, door­trekt iedere vezel van ons bestaan. Het blijft niet verborgen, maar als zonen Gods gaan we het meer en meer tot openbaring brengen. Dat kan door niets of niemand worden tegengehouden. Ook al zal de duivel alle registers opentrekken om het te verhinderen, hij zal uiteindelijk de totale nederlaag ondergaan.

‘De openbaring van hemelse heer­lijkheid’, behoort voor ons het ver­langen te zijn dat ons leven beheerst. Het is niet voldoende dat de mensen weten dat we christenen zijn en dat we naar een bepaalde samenkomst of gemeente gaan. We leven in een tijd dat alle maskers afvallen. Al wat surrogaat, wat niet echt is zal geen stand kunnen houden.

Maar wat wèl standhoudt zijn de waarachtige gelovigen die het verlangen in zich hebben, door woord en daad (ook in het gewone dagelijkse leven dus) als nieuwe schepping openbaar te worden.

En al worden we dan niet door iedereen begrepen, en misschien soms wel met de nek aangekeken of bespot en gediscrimineerd, we blijven standvastig, want Hij die in ons is, is meerder dan die in de wereld is!

En weet u wat zo heerlijk is? We hoeven het niet alleen te doen! Hij die ons geroepen heeft, staat volledig aan onze kant. Hij wil ons dagelijks vullen met Zijn Geest. Hij geeft ons nieuwe kracht, nieuwe moed, nieuwe overwinning! Als wij afgestemd blijven op Hem gaat het nieuwe leven er volledig uitkomen en openbaren wij iedere dag op­nieuw hemelse heerlijkheid!

 

 

Gedachten (gedicht) door Piet Snaphaan

Zij komen vaak zo onverwachts,

zo plotseling op je aan.

Zij zijn als wolken aan de lucht,

die komen en die gaan.

 

De vraag is nu, wat doen we ermee,

stellen zij ons gerust?

Of is er twijfel in ons hart,

zijn wij ons dat bewust?

 

Zij kunnen soms verwarrend zijn,

of negatief geladen.

Zij brengen dan veel narigheid,

en doen dan ook veel schade.

 

Wij moeten leren wederstaan,

zulke gedachten laat je gaan.

Wij stellen ons dan op alom,

zij zijn uit de verkeerde bron.

 

Waar het om gaat, beseft dat wel,

dat zijn gedachten van herstel.

Gedachten ook van eeuwig leven,

die wil de Heer ons altijd geven.

 

Gedachten die ons doen herleven,

daar moeten wij dus steeds naar streven.

Wij willen denken zo als ’t moet,

want Gods gedachten, die zijn goed.

Piet Snaphaan

 

 

De macht van het woord. De hemelen (23) door Cees Maliepaard

“Neem het zwaard des Geestes aan, dat is het woord van God” Efeze 6 vers 17 (Ef. 06:17).

Woorden kunnen veel doen; met woorden kun je iemand maken of breken. ‘Schelden doet geen zeer’, zeiden we in onze lagere-school- jaren. Zo kan men zich nu nog steeds boven verbale negatieve benaderingen verheven achten, maar als gemene roddels bij an­deren ingang vinden, kan dat toch wel als heel pijnlijk overkomen. Wanneer lasterlijke aantijgingen gehoor krijgen, ziet men je im­mers anders dan je bent. En als je de veroordelende blikken niet meer ontlopen kunt, kan datje een groot stuk van je levensvreugde ontne­men. Dikwijls is dat nog erger dan wanneer krenkende woorden recht­streeks op je afgevuurd worden.

Het zwaard van de Geest

Het woord van God wordt in dit verband als het zwaard van de Geest aangeduid. Dat zwaard zullen we ter hand nemen als een ons van Gods­wege verschaft geestelijk wapen. In lang vervlogen tijden streden ridders veelal met het zwaard. Een zwaard was een prima aanvalswapen waar­mee je doeltreffend op de vijand in kon hakken, maar evengoed was het een geschikt verdedigingswapen om de slagen van je tegenstander met succes te pareren.

Gingen de ridders van weleer elkaar met aardse wapens te lijf, wij ge­bruiken het zwaard van de Geest uitsluitend in onze strijd in de hemel. De woorden van onze God zijn ons te kostelijk om ze onze broeder of zuster die het met ons oneens is, naar het hoofd te gooien. Waar dat wel gebeurt, is men bezig met een aardse strijd die het niveau van de kruistochten amper te boven komt. Elkaar met bijbelteksten bestrijden heeft nu eenmaal niets uit te staan met het hanteren van het zwaard des Geestes. In m’n jonge jaren zei iemand eens tegen me: ‘In het verleden is het wel gebeurd dat we elkaar bij onenig­heden de inktpotten naar het hoofd gooiden, tegenwoordig doen we dat met bijbelteksten; ik weet niet of dat wel een verbetering is!’ En de vol­maakte wet van de liefde is bij zoiets al helemaal ver te zoeken. Het gelijk datje hebt (of dénkt te hebben!) maakt dat allerminst goed.

Het woord van God is te allen tijde in volmaakte harmonie met Zijn plan. Wanneer we het zwaard van de Geest ter hand nemen, zullen we dus overeenkomstig Gods gedach­ten over de mens bezig zijn. Onze strijd is daarbij niet tegen mensen, niet “tegen bloed en vlees” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12), maar “tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereld­beheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewes­ten”. En dat is een waarheid die je door verdere innerlijke groei, van lieverlede leert ‘pakken’.

In de verdediging

“Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden”, lezen we in Jakobus 4 vers 7 (Jak. 04:07). Hoe kunnen we effectief weerstand bieden als Satan ons aanvalt? Hoe deed Jezus dat? Hoe gebruikte Hij in daarvoor in aanmerking komende gevallen het zwaard des Geestes, het woord van God?

In Matthéüs 4 wordt beschreven hoe Jezus zich niet door Satans willekeurige gebruik van losse bijbelteksten van de wijs liet brengen. Hij ging geen nutteloze woordenstrijd met de meester- verzoeker aan, Hij stapte niet over op de discussievorm in het pareren van Satans vals-glimmende zwaard. Zijn tegenstander gebruikte wel bijbelteksten, maar die waren in diens mond de woorden van God niet meer.

Precies zo is het immers als in onze dagen iemand Johannes 19, 20 of 21 citeert, waar gesproken wordt van Jezus’ liefde tot een bepaalde discipel, en daarmee suggereren wil dat onze enkel-goede Meester homofiele neigingen zou hebben gehad. Vandaar dat Hij ook nimmer getrouwd is, voegt men er nog wel aan toe. De drie teksten uit het evangelie van Johannes maken ongetwijfeld deel uit van de woor­den Gods, maar in de mond van mensen die zich door de boze laten inspireren, zijn ze ingepast in een gedegenereerd denken, dat aan de gedachten van de Vader ten enen­male wezensvreemd is.

Jezus pareerde Satans aanvallen door het zuivere woord van God daar tegenover te stellen. Zonder in te gaan op de misleidende ideeën van de verleider, pareerde Hij diens onbehouwen slagen met meester­lijke precisie vanuit Gods denken. Daar kunnen we heel wat van leren! Zo zei iemand eens spottend tegen me: ‘Jij gelooft toch zeker ook dat het vlees beter is dan de benen?’ Ik heb toen alleen maar gezegd: ‘Nee, dat geloof ik nu juist niet – dat weet ik zeker! Geloven doe ik wat ik niet aan kan wijzen, maar wat ik diep van binnen wél zeker weet’.

Als Satan ons denken probeert aan te tasten door middel van slagen met z’n hopeloos kromme klewang, om ons daarmee tot minderwaardige, aan hem onderworpen schepselen te degraderen, dan zullen we niet eens proberen zijn gedachtengang te ont­zenuwen. In navolging van Jezus Christus, pareren we hem met het zwaard des Geestes uit 1 Korinthe 15 vers 49 (1 Kor. 15:49): “Zoals wij het beeld van de stoffelijke (Adam) gedragen heb­ben, zo zullen we het beeld van de hemelse (Christus Jezus) dragen”.

Nooit aanvallen?

Het is een alleszins juist uitgangs­punt, de duivel niet in z’n hol op te zoeken – ook niet met het zwaard des Geestes in de hand. Doe je dat toch, is het immers een nodeloos vragen om moeilijkheden! We hebben nimmer iets in het donkere hol van de briesende leeuw te zoe­ken, want je vindt er slechts geweld, waardeloos gebrul en diepe duister­nis.

Iets totaal anders is het, wanneer je hetzelfde briesende roofdier op bezet gebied te lijf gaat. In de sec­toren van je leven die Satan zich (misschien al sinds jaar en dag) wederrechtelijk toegeëigend heeft, is het zaak hem met het zwaard des Geestes je geestelijke huis uit te jagen. Daar heb je je geestelijke wapenrusting toch zeker voor gekregen! Onder de liefdevolle supervisie van de Zoon des mensen, zijn we weer helemaal baas in eigen huis geworden.

Satan zet af en toe nog wel eens een grote mond op… de ruiten van je geestelijke huis rinkelen er soms gewoon van! Maar laatje alsjeblieft niet door hem intimideren, want op de keper beschouwd stelt het niet echt veel voor. Hij wekt wel die indruk, dusdanig dat je denken zou met een zich soepel voortbewegend roofdier te maken te hebben, maar sinds Golgotha en Pasen vertoont hij eerder een treffende gelijkenis met de bekende geslagen hond. Als je het woord van de Heer met gezag gebruikt, deinst hij gegarandeerd terug. Want daar kan hij niet tegen­op. Jezus is overwinnaar en hij werkt die overwinning samen met ons in onze levens uit.

Natuurlijk spring je ook in de bres voor je man, vrouw of kind, dat door Satan belaagd wordt. Want ze horen immers bij jou! Net zo sta je voor je broeder of zuster die wankelt onder de slagen van de roofridder uit het rijk der duisternis.

Aangenomen tenminste dat het slachtoffer zich met jou in zijn of haar hemel wilt leren opstellen. En daarbij mag best wel enig geduld met de aangevallene van de strijder Gods verwacht worden. Soms heel veel geduld zelfs!

Het voorbeeld van Jezus

In Matteüs 8 vers 16 (Matt. 08:16) staat er (na de genezing van Petrus’ schoonmoe­der): “Toen het nu avond werd, bracht men vele bezetenen tot Hem; en Hij dreef de geesten uit met Zijn woord en die ernstig ongesteld waren genas Hij allen”. Hij dreef de geesten die het kwaad bewerkt hadden uit, waardoor de mensen zich op konden richten en het herstel z’n intrede deed.

Dat was ongetwijfeld herstel naar het innerlijk, maar evengoed naar het lichaam. Er wordt bij vermeld dat dit gebeurde omdat Jezus onze zwakheden op zich zou nemen en onze ziekten zou dragen.

Het voorbeeld dat Jezus hier stelt, behelst niet het op je nemen van de zwakheden van een ander, noch het dragen van andermans ziekten. Dat behoeft ook niet, want dat heeft Jezus al voor eens en al gedaan voor de gehele aangetaste mensheid.

Het voorbeeld zit ‘m in de manier waarop Jezus de boze de pas af­sneed. “Hij dreef de geesten uit met Zijn woord”, staat er. Niet met Gods woord dus, maar met Zijn woord. En dat werkte, omdat Jezus zozeer op de Vader gericht en van Diens denken doortrokken was, dat Zijn woord identiek aan dat van de Vader was.

Overigens mag het duidelijk zijn dat het woord van God veel meer is dan een deel van onze geestelijke wapen­rusting. En bovendien zijn de woor­den Gods niet opgehouden bij de Openbaring van Jezus Christus aan Johannes, de discipel die Hij (nóg meer dan de anderen) liefhad. Wij mogen dagelijks communiceren met Jezus en met de Vader. Daarvoor is ons een wandel in de hemel gegeven.

 

Sion, de plaats van verlosten door Tea Keuper Dijk

“Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige ver­gadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen…” Hebreeën 12 vers 22 en 23 (Heb. 12:22-23).

Dit gedeelte uit de Hebreeënbrief begint met “. Maar…” In tegenstel­ling met het gebeuren op de berg Sinaï in het Oude Verbond, waar ‘vreze en beven’ was, zelfs bij Mozes, zijn de verlosten, de wedergeboren kinderen van God, genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God! Kunnen wij zomaar naderen? Nee! Hieraan is iets voorafgegaan! En dat ‘iets’ is is de keuze, die we bewust hebben gemaakt. Zoals een kinderliedje zegt: ‘Ik kies voor Jezus!’

Door deze keuze worden we ver­anderde mensen. Door het vuur gaande mensen. En door dit vuur smelt alles weg wat niet meer bij ons past.

De wetten worden door de Heer zelf in ons hart geschreven. En we ontdekken dat die wetten niet zwaar zijn, maar goed! Jezus’ last is licht en Zijn juk is zacht. Hij voert ons ‘zachtkens’, geduldig, langs grazige weiden en stille wateren. In een wereld vol geweld en zelf­zucht komt er heel wat op je af, wat indruist tegen ons nieuw geworden leven.

Hoe stellen wij ons dan op? Jezus is ons voorbeeld. Hij werd niet verbitterd of teleurgesteld, maar ging gewoon door om ‘zoutend zout’ en ‘lichtend licht’ te zijn. Hij zocht bij Vader God Zijn steun en heil, en putte kracht uit die Bron van Leven.

Terwijl ik dit schrijf, komt die diepe blijdschap in me boven!

Heer Jezus: U bent mijn Verlosser en Herder en ook mijn Broeder en Leidsman door de Heilige Geest!

Wat een voorrecht heeft een kind van God!

Zo mogen we vrijmoedig de berg Sion beklimmen. Het is goed, dit met elkaar te delen en elke dag te beginnen met Hem te verwel­komen: ‘Goede morgen Vader, goede morgen Jezus, leid mij ook vandaag door Uw Geest!’

Goede morgen, Heer, ik geef U eer! U leidt mij op Uw wegen van goedheid, heil en zegen. Ik ben Uw kind, door vuur en wind; in vreugde en in lijden wil ik m’in U verblijden!

 

Kiezen voor het goede deel door Roel Schipper

“Want Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat van haar niet zal worden weggenomen” Lucas 10 vers 42b (Luc. 10:42b).

Wie kent niet het verhaal in de Bijbel over Maria, Martha en Lazarus? Zij woonden in Bethanië, een dorpje dicht bij Jeruzalem. De materiële omstandigheden waarin dit gezin verkeerde, waren zodanig dat je kon spreken van een zekere welstand. Dit blijkt onder andere uit de mededeling dat Martha een eigen huis had, dat Maria zalfde met een kostbare nardusmirre en dat ze een in de rotsen uitgehouwen graf bezaten.

Bovendien hadden ze veel vrienden onder de Joden uit de kringen van oversten en priesters Johannes 11 vers 19 (Joh. 11:19). Als de Heer bij hen te gast was, was geen moeite hun teveel om Hem van alle goeds te voorzien. Ze dien­den de Heer met wat ze bezaten vergelijk Lucas 8 vers 3 (Luc. 08:03). Jezus waardeerde deze hartelijkheid, want Johannes 11 vers 5 (Joh. 11:05) zegt dat Jezus Martha, Maria en Lazarus liefhad.

Aan de voeten van Jezus

Eens als de Heer in Jeruzalem is, brengt Hij de nacht bij hen in Be­thanië door, wellicht vergezeld door zijn 12 discipelen. Het is dan ook geen wonder dat Maria geheel in beslag genomen wordt ‘door het vele bedienen’. Zij raakt geïrriteerd als ze ziet dat Maria voortdurend ‘aan de voeten van Jezus zit’, een uitdrukking die voor leerlingen gebruikt werd vergelijk Handelingen 22 vers 3 (Hand. 22:03). Ze laat zich dus ongestoord door Jezus onderwijzen. Hij heeft ongetwijfeld veel te vertellen over de gebeurtenissen die plaats hadden gevonden op het vernieuwingsfeest te Jerzualem. (Dit feest werd ge­vierd in december, want het was winter Johannes 10 vers 22 (Joh. 10:22). Vier maanden later zou Jezus gekruisigd worden).

Hij had daar gesprekken gevoerd met de geestelijke leiders, met als gevolg dat de woedende Joden stenen hadden aangedragen om Hem ermee te doden.

Na alle tegenwerpingen en bedrei­gingen, was het dan ook een ver­ademing voor de Heer om met Maria maaltijd te houden. Had Hij niet gezegd: “Mijn spijze is, de wil te doen van Hem, die Mij gezonden heeft, en Zijn wil te volbrengen”? In dit verband is de reaktie van Jezus te begrijpen: “Want Maria heeft het goede deel uitgekozen”. Letterlijk staat er voor ‘deel’: gerecht, portie. Hetzelfde woord komt onder andere voor in de Septuagint Genesis 43 vers 34 (Gen. 43:34): “En het deel (gerecht) van Benjamin was vijf maal zo groot als het deel van ieder hunner”.

Tweeërlei dienen

Opmerkelijk is dus het antwoord van de Heiland aan Martha. Haar bezorgdheid om smakelijke spijzen te bereiden doet haar het ware ge­recht missen. Ze maakt zich druk om veel dingen. Letterlijk staat er: ze werd van de ene naar de andere kant getrokken (!) Ze meent het echter zo goed en doet het allemaal uit liefde voor haar Heer.

Toch wordt ze niet door Jezus geprezen, maar berispt. De Heer zou met een eenvoudig maal tevreden zijn geweest, als zij haar aandacht in de eerste plaats op Hem

gericht had en zich had laten bedie­nen. Daarom is de volgorde op­vallend in de woorden die de ver­heerlijkte Heiland spreekt tot degene die gehoor geeft aan Zijn roepstem: “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij” Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20).

De Heer verlangt in de eerste plaats maaltijd met ons te houden. Maria had dit begrepen. Of anders gezegd: de Vader had het haar geopenbaard. Duidelijk wordt vermeld dat zij een keuze had gemaakt. Ze had het goede deel gekozen. Daarom wordt zij door de Heer geprezen. Zij had alles ondergeschikt gemaakt aan datgene wat de Heer haar te zeggen had. Dat zou z’n uitwerking in haar leven zeker niet missen, want dit goede deel zou haar niet meer worden ontnomen (door de boze) – zelfs niet door de dood. Wat een heerlijke toezegging!

Onze les geleerd

Voor ons persoonlijk, maar ook voor de gemeente waartoe wij behoren, zit er in deze geschiedenis een belangrijke les. Dikwijls hebben we de Heer veel te zeggen of te vragen. Onze plannen brengen we onder zijn aandacht. We willen zo graag dat Hij z’n zegen erover uit­spreekt. We zijn bereid voor Hem te hollen en te draven, omdat we den­ken dat Hij dit van ons verwacht en het daarom fijn vindt als we veel voor Hem doen. De Heiland deed immers zoveel voor ons, nu be­taamt het ons wat voor Hem te doen.

Veel gelovigen vergeten echter het belangrijkste, namelijk het goede deel te kiezen. De Heer nodigt ons uit, eerst aan Zijn tafel te komen aanzitten om maaltijd met Hem te houden. Hij zegt: “Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijn­stok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader”. Het accent ligt ook hier op wat de Heer met ons wil delen: Hij wil Zich graag aan ons openbaren Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21). Al het andere, ook elke aktiviteit die de Heer van ons verlangt, is een gevolg van een intieme ge­meenschap met Hem en komt daar­door op de tweede plaats.

Voordat we als volwassen zonen te­voorschijn komen, zullen we dage lijks onze keuzes moeten doen, waarbij Maria ons ten voorbeeld is.

Zoals het deel van Benjamin (de ware broer van Jozef) vijfmaal zo groot was als dat van zijn (half­broers en hij overvloedige spijze had in een tijd van hongersnood, zo zullen wij die de Heer met ons hele hart zoeken, in onze bedeling op overvloedige wijze door Hem, die het levende brood is, verzadigd worden.

Wees echter waakzaam en laat dit goede deel je niet ontnemen. Want er staat niet voor niets: “Zalig die slaven die de heer bij zijn komst wakende zal aantreffen. Voorwaar, Ik zeg u, hij zal zich omgorden en hen aan tafel nodigen, en bij hen komen om hen te bedienen” Lucas 12 vers 37 (Luc. 12:37).

 

 

Verandering van formaat door Gert Jan Doornink

Zoals wij in ons vorige nummer al hebben geschreven gaat Levend Geloof vanaf het juli/augustusnummer over van het huidige A5 formaat naar het veel grotere A4 formaat. Het blad wordt dan een tweemaandelijkse uitgave, maar doordat het aantal pagina’s gehandhaafd blijft op minimaal 32, betekent dit beslist geen achter­uitgang. Integendeel, wij geloven dat het blad daardoor veelzijdiger gaat worden, meer impact zal hebben en daardoor meer lezers en lezeressen zal aanspreken. En daar gaat het uiteindelijk om. Meer­malen hebben wij in het verleden geschreven dat Levend Geloof geen doel is, maar middel, één van de vele middelen die de Heer wil gebruiken om Zijn Koninkrijk te openbaren. Nu komt een ‘middel’ het best tot zijn recht als het zo goed mogelijk gepresenteerd wordt. Binnen het kader vart onze mogelijkheden hebben wij daarom deze beslissing tot verandering, wat de verschijningsvorm betreft, met volle overtuiging genomen.

 

Reiniging

‘Water dat steeds opnieuw troebel wordt’.

Dit beeld kennen wij.

Maar hoe komt het dat het water niet helder blijft? Misschien is het water besmet, van binnenuit of van buitenaf. Laten we er eens over nadenken. De Bijbel spreekt over reiniging. Zou dat elke dag nodig zijn, of af en toe?

Het is noodzakelijk daar acht op te geven als we onze relatie met Hem willen verdiepen.

Laten we niet wachten tot het weer troebel is geworden, maar erover spreken met onze Heer.

We geloven immers dat Hij onze diepste gevoelens kent en ons volledig wil herstellen?

Laat de natuur ons niet zien dat troebel water onvoldoende vrucht geeft? Wij verlangen ernaar vrucht te dragen.

Om dat te bereiken is een dagelijkse reiniging en heiliging nodig. De Heer zoekt een relatie met ons. Willen wij dat ook?

Wij mogen elkaar daarin aanvuren en leren geduldig te zijn. Opdat Zijn plan kan werken in ons aller hart en zichtbaar wordt. Het levende water stroomt in ons en komt naar buiten, tot verkwikking voor een ieder.

Zelfs een musje reinigt zich van het stof…

 

Liefde tot de waarheid in de eindtijd door Wim te Dorsthorst (4)

De grote afval

In de voorgaande artikelen hebben we gezien hoe moeilijk de eindtijd is voor het volk van God en voor de gehele schepping. De Heer Jezus spreekt over een wereld die te vergelijken is met de dagen van Noach. Dat is een wereld vol van wetteloosheid, verderf en gewel­denarij. Ook spreekt Hij van een verzoeking die over de gehele aar­de komen zal en waarbij het er voor de christenen op aan zal komen staande te blijven in het geloof en toe te zien dat niets en niemand hun de kroon zal roven Openbaring 3 vers 10 (Openb. 03:10).

Het is de tijd voorafgaande aan de komst van de Heer, dat de grote afval zal komen en de mens der wetteloosheid zich zal openbaren (2 Thess. 02:01-03). Die grote afval is, naar ik meen, duidelijk in werking en heeft de wetteloosheid als onher­roepelijk gevolg. Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12) zegt: “Door het hand over hand toenemen van de zonde zal de lief­de van de meesten verkoelen” (Willibr. vert.).

Binnen niet al te lange tijd zal het evangelie van het Koninkrijk Gods, de enige weg ten leven voor de mens, niet meer gepredikt kunnen worden. De Heer Jezus zegt hier­van: “Wij moeten werken Des­genen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan” Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04). Woorden van de Heer die geladen zijn met liefde en zorg voor de mensheid en toch ook een ernstige waarschuwing inhouden.

Die nacht is duidelijk bezig over de schepping te komen, maar zolang het nog mogelijk is heeft iedere christen van de Heer de opdracht, mee te werken aan de verbreiding van het evangelie. Immers: “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn” Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Bij alles echter wat er geschiedt, is en blijft de grote opzet van het rijk van satan de gemeente, de heiligen des Allerhoogste, te gronde te rich­ten zegt Daniël 7 vers 25 (Dan. 07:25).

Maar er is redding!

Er is behoudenis in deze tijd van het einde, zegt Gods Woord, “door de liefde tot de waarheid te aanvaarden”.

Waarom is het niet voldoende de waarheid te onderschrijven en zo goed mogelijk naar de waarheid te leven? Dat is uiteraard goed en zelfs noodzakelijk, maar ik geloof dat de tijden zó zwaar zullen zijn, dat er een diepere innerlijke drijf­veer zal moeten zijn om te volhar­den tot het einde. De Heer Jezus zegt immers: “Indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch terwille van de uit­verkorenen zullen die dagen wor­den ingekort” Matteüs 24 vers 22 (Matt. 24:22). En ook de psalmdichter heeft hier al van gesproken in Psalm 125 vers 3 (Ps. 125:003): “Want de scepter der goddeloosheid zal niet blijven rusten op het erfdeel der rechtvaardigen, opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken naar het onrecht”.

De tekenen, de wonderen en de verlokkende ongerechtigheid van het antichristelijke rijk zullen zó groot zijn, zó indringend zijn, dat ook de uitverkorenen verleid kun­nen worden de handen uit te strek­ken naar het aangeboden onrecht.

Geloof en volharding

In Daniël 8 vers 25a (Dan. 08:25a) staat immers: “En door sluwheid zal hij het be­drog dat hij aanwendt, doen geluk­ken”.

Het zou verkeerd zijn om daar als christen de ogen voor te sluiten en te proberen in een soort roes te gaan leven en te geloven dat het steeds makkelijker zal gaan wor­den naarmate de eindtijd vordert. Ik kan het niet genoeg benadruk­ken dat alles aan de Schrift getoetst dient te worden, zeker ook wat eindtijd-leringen betreft.

Iemand schreef in dit verband in een bekend evangelisch tijdschrift: ‘En juist het onderwaarderen of zelfs loslaten van de Bijbel als absolute toetssteen, om de waar­heid van de leugen te onderscheiden, geeft het rijk der duisternis vrij baan om te infiltreren. Wanneer we niet alles brengen on­der de kritiek van Gods Woord, bevinden we ons als gemeente in de positie van een stad zonder muur, onbeschermd tegen alle listen en lagen van de satan’.

Vlak voor de wederkomst van de Heer zal de geestelijke duisternis zó totaal zijn wat de Heer Jezus uitdrukt met de woorden: “Ter­stond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd wor­den en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen” Matteüs 24 vers 29 (Matt. 24:29).

De apostel Paulus moest in zijn dagen ook al waarschuwen voor verkeerde verwachtingen betreffen­de de wederkomst van de Heer zie 2 Thessalonicenzen 2 vers 1 tot en met 3 (2 Thess. 02:01-03). ‘Volharding “zal het sleutelwoord zijn, tot het einde toe. Hiervan zegt de Heer: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” Matteüs 24 vers 13  (Matt. 24:13). En ook in Openbaring 13 vers 10c (Openb. 13:10c): “Hier blijkt de volhar­ding en het geloof der heiligen”.

De Goddelijke liefde

Liefde tot de waarheid gaat veel dieper dan de waarheid geloven en onderschrijven. Watje liefheb dat koester je, daar is je hele hart bij betrokken, daar heb je alles voor over.

Als de apostel spreekt over de lief­de tot de waarheid, dan gebruikt hij voor “liefde” niet het Griekse woord “Philo” wat globaal bete­kent: hartelijk liefhebben, veel hou­den van. Dat is de menselijke lief­de in de onderlinge relaties. Hij gebruikt het bijzondere Nieuw Testamentische woord “Agapè”. Dat is de bovennatuurlijke liefde.

Dat is de Goddelijke liefde die uit God is 1 Johannes 4 vers 7 en 8 (1 Joh. 04:07-08).

In Romeinen 8 vers 36 tot en met 39 (Rom. 08:36-39) wordt de liefde (Agapè) van God, welke is in Christus Jezus onze Heer, ons voorgesteld als een kracht, als iets dat alles overwint en alles te boven gaat. Het is déze liefde die de Vader, Zijn Zoon voor ons deed over­geven Johannes 3 vers 16 en Romeinen 8 vers 32 en 1 Johannes 4 vers 9 (Joh. 03:16 en Rom. 08:32 en 1 Joh. 04:09). En het is déze liefde die in Jezus Christus onze Here is, en die Hij volmaakt geopenbaard heeft en alleen in Hem gekend kan worden.

Dit is de liefde die over zal blijven 1 Korinthe 13 vers 13 (1 Kor. 13:13) en de draagkracht, de verbindende kracht en gezind­heid zal zijn van de nieuwe schep­ping in de toekomende eeuwen.

Voor de nieuwe schepping in Christus, de mens Gods in de gemeente, is dit nu al werkelijk­heid aan het worden, omdat “de liefde (Agapè) van God in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest, die ons gegeven is” Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05).

Christus, het geheimenis Gods

Deze Goddelijke liefde, die in ons hart is uitgestort, verdringt de men­selijke liefde niet, maar zoekt daar­mee samen te groeien tot één. Zo staat er: Man en vrouw hechten zich aan elkaar in het huwelijk en zijn één vlees. “Maar die zich aan de Here hecht is één Geest met Hem” 1 Korinthe 6 vers 16 en 17 (1 Kor. 06:16-17). Het is als een grote genade en als een gewel­dige kracht, waarmee God de lief­de van de mens opwekt en om­vangt waardoor het wordt tot één. Het is een krachtbron die de mens staande kan houden in de moeilijk­ste omstandigheden en behoudenis kan bewerken.

De mens kan niet van zichzelf op­klimmen tot die hoogte. Paulus spreekt van: “Het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verbor­gen is geweest, maar thans geopen­baard aan zijn heiligen”.

En dat geheimenis zegt hij is: “Christus in u, de hoop der heerlijk­heid. Christus, het geheimenis Gods, in wie alle schatten der wijs­heid en kennis verborgen zijn” Kolossenzen 1 vers 26 en 27 en Kolossenzen 2 vers 2 en 3 (Kol. 01:26-27 en Kol. 02:02-03). Van binnenuit werkt deze kracht in de mens en daarom heet het: “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt, om Zijn heilsplan te verwezenlij­ken” Filippenzen 2 vers 13 Willibrord vertaling (Filip. 02:13).

De genade en liefde van God voor de mens is wonderbaar groot! De apostel spreekt van “de overweldigende rijkdom Zijner genade in Jezus Christus” Efeze 2 vers 7 (Ef. 02:07). De vraag is, wil de mens deze lief­de tot de waarheid aanvaarden of afwijzen? Nogmaals de mens wordt niet overweldigd door de liefde van God. Het wordt niet opgedrongen, maar als een liefde­geschenk aangeboden, mogelijk gemaakt. Maar het is de mens die beslist!

De Geest Gods bedroeven

De tekst: “Omdat zij de liefde tot de waarheid niet aanvaard hebben, waardoor zij hadden kunnen be­houden worden” 2 Thessalonicenzen 2 vers 10b (2 Thess. 02:10b), wordt in de Petrus Canisius-vertaling vertaald met: “Omdat ze de liefde voor de waarheid niet hebben aangekweekt tot hun redding”. En de Willibrord-vertaling heeft: “Omdat zij zich hebben afgesloten voor de liefde tot de waarheid die hen had kunnen redden”. Uit bovenstaande blijkt wel heel duidelijk, dat niet iedereen die tot het lichaam van Christus behoort, er met z’n hele hart bij betrokken is. Duidelijk is ook dat het niet buiten de mens omgaat, maar dat het van de intentie en de wilsbeslissing af­hangt of er iets met de liefde (Agapè) van God, die door de Heilige Geest in onze harten is uit­gestort, wordt gedaan.

Zo is het mogelijk de Heilige Geest te bedroeven, door een leven te leiden waarin de Heilige Geest niet aanwezig kan zijn. Dit kan, als

niet de oprechte wil aanwezig is om te breken met alle zonde en ongerechtigheid. Dit kan ook door niet gewillig te zijn en een leven te leiden wat meer vlees is dan Geest. En dat is vijandschap tegen God zegt Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:07). Paulus zegt: “Bedroeft de Heilige Geest Gods niet, door wie gij ver­zegeld zijt tegen de dag der verlos­sing” Efeze 4 vers 30 (Ef. 04:30).

Zo staat er ook van de Israëlieten geschreven: “Maar zij waren wederspannig en bedroefden zijn Heilige Geest; daarom veranderde Hij voor hen in een vijand” Jesaja 63 vers 10 (Jes. 63:10). De hand van God was dan niet meer met hen maar tegen hen. Al in de woestijn was het volk weerspannig tegen Zijn Geest en Stéfanus zegt later: “Gij verzet u altijd tegen de Heilige Geest” Psalm 103 vers 33 en handelingen 7 vers 51 (Ps. 103:033 en Hand. 07:51).

De Geest Gods uitdoven

Het is ook nu evengoed mogelijk je zo te gedragen datje de Geest bedroefd en Zijn leiding niet wilt accepteren, ja, dat je je er zelfs tegen verzet. Dat er dan geen sprake kan zijn van enige liefde tot de waarheid, zal wel duidelijk zijn.

De apostel Paulus zegt: “Dooft de Geest niet uit”. 1 Thessalonicenzen 5 vers 19 (1 Thess. 05:19). Andere vertalingen spreken van “uitblussen” zoals men een vuur uitblust. En dat is hier in de con­text van de gaven van de Géést want er staat: “Veracht de profetie- en niet”. Het is mogelijk de gaven van de Geest te verachten, door dat hele terrein van de gaven zo te ver­menselijken dat het niet meer als gaven van de Geest onderkend of geaccepteerd wordt. De Heilige Geest wordt dan niet meer erkend in Zijn werkingen als de levens­geest van het lichaam van Chris­tus. Er is dan geen achting en res­pect meer voor de uitingen en ze­ker ook geen ijver of streven naar deze kostelijke genade-geschenken zie 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01).

Dan wordt de Geest uitgeblust. Er is dan geen sprake meer van een aan­kweken van liefde tot de waarheid, waardoor men in zware tijden be­houden kan worden. Iedereen zal zich dienen te onder­zoeken of hij de Heilige Geest bedroefd of dat er verzet is of dat zelfs de Geest uitgedoofd wordt.

De Geest Gods aanwakkeren

Zoals het mogelijk is de Geest te bedroeven en uit te doven zo is het gelukkig ook mogelijk Zijn werk in je aan te wakkeren. Paulus schrijft aan Timótheüs: “Om die reden her­inner ik u er aan de gave Gods aan te wakkeren die door mijn handoplegging in u is” 2 Timoteüs 1 vers 6 (2 Tim. 01:06). In 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01) zegt de apostel “Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes”. Dat is een geestelijke activiteit die voortkomt uit een goede, gewil­lige hartsgesteldheid.

Zo ook in 1 Timoteüs 6 vers 11 (1 Tim. 06:11), waar hij zegt: “Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen, doch jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volhar­ding en zachtzinnigheid”. In beide teksten benoemt Paulus de “liefde” weer met het griekse woord “Agapè”. Jaagt er naar! zegt hij. Dat gaat nog dieper dan aanvaar­den of aankweken. Dan sluit men zich er niet voor af maar jaagt men naar deze liefde, waardoor er red­ding en behoudenis zal zijn in de zware verdrukking van de eindtijd. Deze liefde (Agapè) is veel en veel meer dan je eigen liefde en goede wil, want het is de liefde van God die hierin de enorme krachtbron is zie Filippenzen 2 vers 13 (Filip. 02:13).

In 1 Thessalonicenzen, waar we lazen over het niet uitdoven van de Heilige Geest, lezen we dan ook die geweldige eindtijd belofte: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen ”  1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23).

Ook 1 Timoteüs 6 vers 11 (1 Tim. 06:11) wordt gevolgd door geweldige beloften en woorden die op het einde betrek­king hebben. Dit is te lezen in 1 Timoteüs 6 vers 14 tot en met 16 (1 Tim. 06:14-16).

De Zoon maakt waarlijk vrij

Het is soms triest om te zien hoe gemakkelijk vele gelovigen mee­getrokken worden met van alles wat op de geloofsmarkt aange­boden wordt. Niemand heeft echter het recht mede-broeders of zusters hierom te veroordelen. Maar al te vaak komt een handel­wijze voort uit grote maatschap­pelijke, lichamelijke of geestelijke nood. Ook wel om huwelijks en/of gezinsproblemen. Weer anderen missen oplossingen in eigen kring of gemeente of is er sprake van totale onwetendheid.

Het is echter in alles de satan, de grote leugenaar, de verleider en bedrieger die mensen meesleept omdat het allemaal de schijn heeft van geweldige waarheden. Er is een hevig verzet van de satan tegen de ene waarheid ‘Jezus Christus’, en het woord van God, ‘de Bijbel’, dat spreekt van de volwassen, onberispelijke gemeente, de zonen Gods, waar de zuchtende schep­ping op wacht Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). Het is de satan die mensen laat belijden dat dit voor niemand haalbaar is, omdat de mens zon­daar zou zijn en blijven. Hij (satan) weet hoe de werkelijke waarheid bij machte is de mens vrij te maken. En de ene werkelijke waarheid is Jezus, Gods Zoon. Deze zegt dan ook: “Als gij in mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipelen van Mij en gij zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. Wanneer dan de Zoon u vrijge­maakt heeft, zult gij werkelijk vrij zijn” Johannes 8 vers 31 tot en met 36 (Joh. 08:31-36).

Het is alleen de waarheid, Jezus Christus en Gods Woord, die vrij­maakt van alle bedrog, van alle ver­keerde vroomheid, van alle religieu­ze misleiding, van alle knellende vormen en tradities. Kortom, van alle leugen! Van alles wat in strijd is met het ‘leven’ want Hij is het licht en het leven van de mensen  Johannes 1 vers 4 tot en met 9 en Kolossenzen 3 vers 4 (Joh. 01:04-09 en Kol. 03:04). De Heer zal het alles ontmaskeren en zal het als kaf verbranden met het onuitblusbare vuur van Zijn Woord naar Matteüs 3 vers 12 (Matt. 03:12).

(Slot volgt).

 

 

 

Zelfbewustheid door Gert Jan Doornink

Zelfbewustheid behoort een positieve eigenschap te zijn van elk kind van God. Toch wordt het maar zelden als zodanig gezien. Vaak wordt gedacht dat men door zelfbewust te zijn zichzelf op een voetstuk plaatst, hoogmoedig is, etc. Het tegendeel is echter het geval. Want op welke wijze is een christen zelfbewust? Door de zekerheid van zijn geloof! Paulus zegt, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is. Het oude leven is dan voorbij en het nieuwe is gekomen. Dat is dan een rotsvaste zekerheid geworden. En daar doen we alles aan dat dit niet verborgen blijft, maar geopenbaard wordt in het leven van elke dag.

Een waarachtig christen schaamt zich niet voor het evangelie, de blijde boodschap die hem heeft verlost uit het rijk der duisternis en overgeplaatst in het Koninkrijk van de levende God. Het woord ‘zelfbewust’ betekent in feite ‘innerlijk besef omtrent zichzelf’. En door dit innerlijk besef van het nieuwe schepping zijn, ontstaat het verlangen om op te groeien naar geestelijke volwassen­heid. Als er geen geestelijke groei, ontstaat er ook geen echte bewustwording van onze nieuwe plaats en positie in Christus. Feitelijk blijft er dan een situatie bestaan waarbij de vorst der duisternis gemakkelijk in onze gedachtenwereld kan infiltreren. Dan kan ook gemakkelijk een verkeerd beeld ontstaan over onze zelfbewustheid. En hebben we misschien een hoge dunk van onszelf, maar zonder geestelijke inhoud.

Dat wil dus zeggen dat onze zelfbewustheid als kind van God altijd gepaard dient te gaan met onze verbondenheid met God. Daar behoren we alles aan te doen dat dit bevorderd wordt. Er gaat zich dan meer en meer een eenheid ontwikkelen tussen Gods Geest en onze geest. Een eenheid waar de duivel geen speld tussen kan krijgen.

Zelfbewustheid wordt in de ‘Grote Van Dale’ omschreven als een ‘sterk gevoel van eigen, innerlijke kracht of waarde’. Wij mogen door Gods genade weten waar de bron is van deze innerlijke kracht en waarde. Daarom geven wij Hem in alles de eer en danken Hem iedere dag opnieuw voor alles wat Hij voor ons, in ons en door ons gedaan heeft, en nog meer wil doen!

 

Geheel anders! Door Froukje Huis

Vrijdagmorgen! ‘Zullen we eerst de boodschappen doen’, vraag ik Dick. Hij kijkt op de klok. Half tien. Laten we het maar proberen. Het aantal parkeerplaatsen vlak bij de supermarkt is namelijk beperkt en wij proberen uit te vissen wat de beste tijd is om te gaan winkelen. Verscheidene auto’s komen ons al tegemoet en warempel we boffen deze keer, want er is nog een plaats vrij. ’t Is druk in de winkel. Moeders, die tijdens schooltijd gauw hun boodschappen komen halen, maar ook veel oudere mensen die net als wij, samen bezig zijn hun winkelwagen te vullen.

We zijn vlug klaar en opgelucht, dat dit karwei weer achter de rug is, wordt de buit in de achterbak van de auto geborgen.

‘Er staan er alweer twee te wachten’, zeg ik tegen Dick. ‘Wie zou het winnen?’ Beide azen op ons parkeerplaatsje. Onder het wakend oog van de twee rivalen rijden we vooruit uit de parkeerplaats.

‘Kijk nou eens’, zegt Dick. In de achteruitkijkspiegel ziet hij hoe een derde auto, die juist aan komt rijden, achter ons de nu lege parkeerplaats in bezit neemt. De twee andere hebben het nakijken!

Dick moet er een beetje om lachen, maar ik vraag hem verontwaardigd hoe hij het zou vinden als het hem overkwam. ‘Dan lach je ook’, zegt hij, ‘en je zegent die man’. Hij zou het nog doen ook.

Maar ik, met mijn zogenaamd rechtvaardigheidsgevoel? Ik sta hier al vijf minuten te wachten en hij komt net aanrijden! Dat is toch een heel normale reaktie? ja zeker, maar wat zegt de Bijbel over een kind van God?: “Gij geheel anders…” “Wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, geef hem ook uw mantel”. Dus, wil iemand uw parkeerplaats nemen, geef hem ook uw auto? Neen, dat hoeft niet, maar geef hem maar uw zegen, daar heeft hij meer aan. Vindt u dat overdreven? Maar we willen toch in elk opzicht op Jezus gaan lijken? Ook in de kleine dingen, ook in onze gedachten, want als we niet positief den­ken, hoe kunnen we dan positief handelen? Denk aan de opdracht van Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02): “Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt onderkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene” Voor mij, maar ook voor ieder ander! En daarvan mogen wij iets laten zien.