Selecteer een pagina

Levend Geloof – 326

Levend geloof 1991.06 nr. 326

De actualiteit van het volle evangelie door Gert Jan Doornink

In welk evangelie geloven wij?

Het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen, is het evangelie dat in deze tijd weer ontdekt en beleefd gaat worden. Het is vandaag nog even actueel als tweeduizend jaar geleden. Gelukkig wel, zou ik willen zeggen, want het is het enige evangelie dat in overeenstemming is met Gods wil en bedoeling. En Gods wil wordt door Paulus duidelijk onder woorden gebracht als hij aan de gemeente te Rome schrijft dat dit “het goede, welgevallige en volkomene” is, Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

Paulus begint trouwens zijn brief aan de Romeinen met een duidelijke definitie te geven van wat het evangelie betekent. Hij schrijft: “Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek”, Romeinen 1 vers 16 (Rom. 01:16).

Het evangelie (goed nieuws, blijde boodschap) is het grote nieuws dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om ‘zondaren zalig te maken’. Het doet ons denken aan de bekende woorden van Jezus: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe”, Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16). Ook sprak Jezus: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven”, Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36).

Dit ‘geloven in de Zoon’ is niet volledig als dit geloven niet tevens betekent dat wij geloven in de woorden die Hij sprak en de werken die Hij deed. Juist daarin openbaarde zich de kracht van het evangelie. Wij weten dat de identiteit van iemand blijkt uit wat hij zegt en doet. Zo bleek uit de woorden die Jezus sprak en de werken die Hij deed Zijn identiteit. Hij was de Gezondene des Vaders, Johannes 17 vers 18 (Joh. 17:18) en sprak: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien”, Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, Die heeft Hem doen kennen”.

Ik ben het daarom ook niet eens als er gezegd wordt: ‘Het is niet van belang Hoe wij geloven in Jezus, als wij maar geloven’. Dan krijgen we een oppervlakkig geloof wat geen echt geloof is. Het evangelie wordt dan verminkt en verdraaid en is niet meer ‘vol’. De gevolgen zijn dienovereenkomstig: de beleving van het geloof wordt een flauw aftreksel van wat God werkelijk bedoelt. Het evangelie is van zijn kracht beroofd. De negatieve gevolgen daarvan zijn er in onze dagen te over. En men gaat zich dan bovendien ook nog verzetten tegen het werkelijke evangelie.

Het evangelie van het geestelijk koninkrijk

Uit de woorden die Jezus sprak en die bevestigd werden door de tekenen en wonderen die Hij deed, werd dus duidelijk geopenbaard wat de wil van God is. De mens door Hem geschapen naar Zijn beeld, dus volmaakt en goed, maar geruïneerd door de duivel, kreeg (en krijgt) door het geloof in Jezus weer de mogelijkheid om te gaan leven in harmonie met de Schepper, om terug te keren in gemeenschap met God, om te delen in de goedheid van God.

Dit is één van de hoofdaspecten van het evangelie: ‘God is een goede God’ (en ‘de duivel is een slechte duivel’) Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). En wat die slechtheid van de duivel betreft: alles wat niet goed is, komt uit hem voort: ziekte, zonde, wanhoop, angst, neerslachtigheid, de dood. Ook dat laatste en daarom is het evangelie ook een boodschap, zoals wij dat uitdrukken, ‘voor tijd èn eeuwigheid’.

In Johannes 18 vers 36 (Joh. 18:360 lezen wij dat Jezus tot Pilatus zegt: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld…”. Daarom spreken wij van het evangelie van het Geestelijk Koninkrijk. Doordat wij jarenlang geïndoctrineerd zijn geweest met allerlei valse leringen en verdraaiingen van het evangelie, is het vaak een heel proces – ook na onze bekering – om daarvan los te komen en het werkelijke evangelie in al zijn facetten te leren kennen.

Wij willen ons nu niet bezighouden met deze verschillende facetten want die komen in de artikelen van ons blad steeds aan de orde. Bovendien hebben we daarvoor de gemeente, de samenkomsten, Bijbelstudies en bidstonden en niet te vergeten de individuele Bijbelstudie.

Hoe meer wij ‘ingroeien’ in het evangelie van het Koninkrijk, hoe meer ook de zekerheid in ons hart ontstaat dat dit evangelie het enig juiste is. Dit maakt ons niet hoogmoedig, maar wel onvoorstelbaar blij, omdat we eindelijk hebben ontdekt waarom het werkelijk gaat. Natuurlijk gaan we onszelf niet op de borst slaan, door te zeggen: ‘Wij hebben het goed en de ander is fout’. Dan zijn we verkeerd bezig en is de bewogenheid en liefde voor anderen niet meer aanwezig .

Maar we dragen wel de verantwoordelijkheid dat dit evangelie verkondigd wordt. Wij zijn geroepen om het uit te dragen. Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) zegt: “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken…”.

De uitwerking van het volle evangelie

Wat zijn nu de gevolgen als dit evangelie een realiteit wordt in ons leven en wij het door woord en daad proclameren? Voor onszelf betekent het dat we God hoe langer hoe meer op de juiste wijze leren kennen. Als de goede God die ons onvoorstelbaar, rijk heeft gemaakt. Geestelijk rijk wel te verstaan en «lat is natuurlijk het allerbelangrijkste. Paulus schrijft: “Hij heeft ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend in Christus”, Efeze 1 vers 3 (Ef. 01:03).

Ook leren wij hoe langer hoe meer onderkennen wat uit het rijk der duisternis op ons afkomt. We leren de vijand ontmaskeren en overwinnen! Doordat we steeds meer geestelijk groeien, gaan we als volwassen christenen ook steeds meer van het zoonschap openbaren.

Door het nieuwe leven in Christus dat wij openbaren, confronteren wij hen die nog ‘buiten staan’ met het volle evangelie. De gevolgen zijn tweeërlei. Sommigen zullen het afwijzen, anderen aanvaarden het en komen tot geloof. Er vindt dus een ‘scheiding der geesten’ plaats die steeds verder doorwerkt Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11). Er zijn kinderen Gods die bang zijn voor polarisatie, maar ik geloof dat dit onterecht is. Het werkelijke evangelie brengt altijd scheiding met zich mee. Zoals in ons eigen leven dat ook plaats vindt tussen licht en duisternis.

Bij de afwijzing door anderen behoren wij er rekening mee te houden dat er

  1. een afwijzing is omdat men niet wil en
  2. een afwijzing omdat men het nog niet (volledig) ziet of niet zien kan (bijvoorbeeld door gebondenheid). Deze laatste afwijzing behoeft dus niet definitief te zijn. En vaak zien wij daarom ook hoe mensen tot geloof komen en geleidelijk het volle licht gaat doorbreken. Trouw en volharding is in ieder geval een onmisbaar gegeven bij ons getuige zijn in deze wereld.

Het grote voorbeeld is Jezus zelf

Bij dit alles hebben we Jezus zelf als grote voorbeeld. Let er op hoe Hij op alle mogelijke wijzen het evangelie bij de mensen bracht: door middel van gesprekken en toespraken en ook door de tekenen en wonderen die Hij deed. Via gelijkenissen (voorbeelden uit het dagelijks leven) gaf Hij een duidelijke uitleg van Gods bedoeling met de mensheid. Ook ontmaskerde Hij de vrome geesten van de Farizeeën en Schriftgeleerden en gaf daarmee duidelijk aan dat de satan soms onder een vrome dekmantel tot ons komt. Jezus weerstond echter altijd de duivel (denk aan de verzoeking in de woestijn), omdat Hij vol was van Gods Geest en in volkomen gemeenschap met de Vader leefde.

Petrus zegt dat wij geroepen zijn om in Zijn voetstappen te treden, omdat Hij ons een duidelijk voorbeeld heeft nagelaten, 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). Hij heeft het werkelijke leven Gods tot openbaring gebracht. En nu bijna twintig eeuwen later mogen wij hetzelfde doen als Hij deed. En laten wij niet vergeten dat het werkelijke evangelie nog niets aan kracht heeft ingeboet. Het is daarom nog even actueel als in de tijd toen Jezus op aarde was. Jezus sprak en handelde in Naam van Zijn Vader en “de scharen stonden versteld over Zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden”, lezen we in Matteüs 7 vers 28 en 29 (Matt. 07:28-29).

En wij als waarachtige volgelingen van Hem mogen hetzelfde doen. Wij doorbreken de frontlinies van de vijand en behalen met Hem de overwinning! Dit is geen grootspraak, maar gaat meer en meer werkelijkheid worden in en door allen die het volle evangelie hebben leren kennen en beleven. De zonen Gods gaan zich openbaren en de woorden uit Openbaring 12 gaan in vervulling: “En zij hebben hem (de duivel) overwonnen door het bloed van het Lam (Jezus) en door het woord van hun getuigenis (Zijn volgelingen)”. Lof, eer en aanbidding voor Hem die Zijn schepping goed en volmaakt begon, maar ook goed en volmaakt zal voltooien!

 

‘Vreugdewijn’ redactie

Het gedichtenbundeltje ‘Vreugdewijn’ van Tea Keuper-Dijk is geheel uitverkocht. Wel is nog verkrijgbaar het tweede boekje met gedichten wat door haar geschreven werd, te weten ‘Komen met God’.

Ook het laatste nummer van “Levend Geloof” (nr.325 – mei) is geheel uitverkocht. Wij ontvingen verschillende positieve reacties naar aanleiding van het artikel ‘Hoe beleven wij Pinksteren?’

 

Geloven en belijden door Wim te Dorsthorst -4-

Hoe verstaan wij het woord van God?

In welk stadium van ont­wikkeling de mens in Christus ook is, het ge­loof dient altijd ontwikkeld te worden vanuit het Woord van God. “Zo is dan het geloof uit het horen en het horen door het woord van Christus”, zegt Paulus in Romeinen 10 vers 17 (Rom. 10:17). En ook: “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken”, Romeinen 10 vers 8 (Rom. 10:08) .

Het woord des geloofs is het woord van Christus en dat moet gepredikt worden om het geloof te wekken en om het tot ontwikkeling te brengen. In de tijd van Paulus kon de meerderheid van de toehoorders niet lezen en beschikten ze ook niet over de Bijbel zoals wij nu.

Voor ons is het lezen, be­studeren en overdenken ook van groot belang en vormend voor het geloofs­leven. Maar het verstaan van wat men leest en hoe men het verstaat is meestal een gevolg van het woord des geloofs dat men hoort prediken.

Als er onzuiverheid in de prediking aanwezig is, be­lemmert dit in hoge mate het juiste verstaan van wat men leest. Hiermee maken de vijanden van het geloof, de boze geesten, hun slachtoffers. Ze rich­ten de mens weer op de aarde en drijven een wig tussen gelovigen onderling. De vermaning van Judas , in zijn brief waarin hij schrijft: “tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen is overgeleverd” is in deze tijd ook zeer actueel, Ju­das vers 3 (Judas 01:03). En het geloof dat eenmaal de heiligen is overgeleverd – dat is de Oudtestamentische Schrift en de leer van Jezus en de apostelen – is door de Heilige Geest vastgelegd in de Bijbel, zoals wij die nu bezitten.

Wat de moderne theologie aanricht

In de vele eeuwen na de eerste gemeenten is steeds het Woord van God ter discussie gesteld en de betrouwbaarheid ervan in twijfel getrokken. Van het Oude Testament wordt door theologen wel gezegd, dat tussen de vele ge­schiedenissen en verhalen ‘ook wel wat woorden Gods staan’.

De evangelisten zouden de evangeliën zijn gaan schrijven na wat ze zagen in de eerste gemeenten. En door overlevering zou­den de woorden van Jezus zó geïnterpreteerd zijn, dat ze aansloten bij de heersende opvattingen en nu weinig houvast zouden bieden.

In het evangelie naar Matteüs zouden antisemiti­sche elementen aanwezig zijn en de brieven van Paulus zouden getuigen van Jodenhaat. Zo schrijft David Flusser in zijn boek ‘Ontdekkingen in het Nieuwe Testament’ dat de evangelisten pas later in­voegingen hebben gedaan die betrekking hebben op het verzoenend sterven van Jezus: ‘Omdat Markus het literaire kader veranderde, was hij gedwongen ook uitspraken van Jezus te veranderen. Om de een of andere reden nam hij de verzoeningsgedachte op. Jezus zelf legt zijn dood nooit als verzoenings- gebeuren uit’.

Ook schrijft David Flusser: ‘Men kan aantonen, dat de werkelijk anti-Joodse ‘grondteksten’, die getui­gen van een tussen de christelijke en de joodse gemeenschap aanwezige spanning, pas in een heel late, Griekse fase ingang vonden in de nieuwtestamentische geschriften’.

Wie vanuit deze gedachten de Bijbel hanteert, heeft geen enkel fundament onder de voeten. Niets is dan meer waar of betrouw­baar .

Blijven bij de heilige Schrift

Dat Jezus en de apostelen het Woord van God – en dat was toen het Oude Testament – betrouwbaar achtten, heb ik al eerder opgemerkt. Paulus zegt tot de Korinthiërs : ” Zó moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken”, 1 Korinthe 4 vers 1 en 2 (1 Kor. 04:01-02). “En die geheimenissen”, zegt Paulus, “zijn nu door de Geest geopenbaard aan de heiligen, zijn apostelen en profeten”, Efeze 3 vers 5 (Ef. 03:05).

En dat deze geheimenissen volmaakt in overeenstem­ming waren met de Schriften, blijkt uit het vervolg van Paulus’ woorden: “Dit, broeders, heb ik op mij­zelf en Apollos overge­bracht om uwentwil, opdat gij uit ons voorbeeld zoudt leren niet te gaan boven hetgeen geschreven staat, opdat niet iemand uwer zich vóór de een en tegen de ander opblaze”. Paulus wist dat afwijking van de Schrift onherroepelijk partijschap­pen, twisten en scheurin­gen tot gevolg zou heb­ben. Dat is in de kerk­geschiedenis ook wel over­duidelijk gebleken.

Dat wil niet zeggen dat Paulus puur de letter han­teerde, want hij zegt zelf: dat de letter doodt, 2 Korinthe 3 vers 6 (2 Kor. 03:06). Hij was een dienaar van het nieuwe verbond en levend door de Heilige Geest. Daardoor verstond hij de Schrift en waren die oude woorden, verlicht door die Geest, leven voor de toehoorders. Die Geest veranderde de Schrift niet, maar de Geest maakte het geschrevene levend en brengt het in verband met Jezus Christus (2 Kor. 3: 6) . Het verhaal van Filippus en de kamerling in Handelingen 8 vers 26 tot en met 40 (Hand. 08:26-40)is daar een prachtig voorbeeld van.

Ook de apostel Johannes waarschuwt voor het ge­vaar uit te gaan boven hetgeen geschreven staat. Hij schrijft: “Wie nieuwig­heden aanbrengt, en niet in de leer van Christus blijft, hij heeft God niet; maar wie standvastig blijft in de leer, hij heeft zowel de Vader als de Zoon”, 2 Johannes vers 9 uit de Petrus Canisius vertaling (2 Joh. 01:09) Petrus zet uiteen dat de profeten van de voor ons bestemde genade geprofe­teerd hebben, namelijk “De zaligheid der zielen”. “Hun werd geopen­baard, dat zij niet zichzelf maar u dienden met die dingen welke u thans ver­kondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evan­gelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan”, 1 Petrus 1 vers 7 tot en met 12 (1 Petr. 01:07-12). Ook hij achtte de Schrift betrouw­baar en waarschuwt ook voor eigenmachtige uitleg­gingen van het door Gods Geest geïnspireerde woord, 2 Petrus 1 vers 19 tot en met 21 (2 Petr. 01:19-21).

Alles door de Heilige Geest

Als de evangelisten de evangeliën gaan schrijven is het de Heilige Geest die hen leert en alles te binnen brengt wat Jezus gezegd heeft, Johannes 14 vers 26 (Joh. 14:26). Zij hebben het geschreven met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, 1 Korinthe 2 vers 13 (1 Kor. 02:13).

De hele Schrift is geschre­ven o rivier de leiding van de Geest van Christus en het is door dezelfde Geest dat de Schrift nu verkon­digd en verstaan wordt. Niet door het menselijk oog, oor of hart is te ver­staan wat Gods geheimenis­sen zijn, maar zegt Paulus: “Ons heeft God het geopenbaard door de Geest” .

Alleen de Heilige Geest kan ons leren wat ons in genade geschonken is 1 Korinthe 2 vers 9 en 10 en vers 12 (1 Kor. 02:09-10; 1 Kor. 02:12). Geestelij­ke waarheden worden niet langs natuurlijke weg ont­dekt , doch door verlichting van de Geest. Waar deze principes losgelaten wor­den, bouwt men zijn geloof op drijfzand. Er is buiten het Woord van God of het woord van Christus geen geestelijke waarheid, die leven geeft. Het is het eeuwige evangelie, Openbaring 14 vers 6 (Openb. 14:06) dat door God voor eeuwig onveranderlijk is vastgesteld en enkel waar­heid is Psalm 119 vers 151 en 152 (Ps. 119:151-152) .

Verdraaiing van het evangelie

Paulus en ook Petrus spre­ken over mensen die het evangelie van Jezus Chris­tus verdraaien, Galaten 1 vers 7 en 2 Petrus 3 vers 16 (Gal. 01:07; 2 Petr. 03:16). Maar achter dit alles werkt altijd de satan, de vader der leu­gen, Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44).

Overal waar het Woord van God vervangen wordt door opvattingen, dogma’s, ge­loofsbelijdenissen, of zoals Paulus zegt, voorschriften en leringen van mensen, Kolossenzen 2 vers 22 (Kol. 02:22), vindt geen waarachtige vorming en groei van het geloof plaats. Het kan wel voor een tijd­je schitteren en het vlees behagen, maar het gaat ten verderve, zegt Paulus.

Het waarachtige Woord van God wordt levend in een hart vervuld met de Heilige Geest en vormt dan een levend en krachtig geloof.

Reiniging door de waarheid

Door het geloof in deze waarheid wordt het hart gereinigd van alle verkeer­de denkbeelden en wordt het geloofsoog zuiver om de dingen Gods te zien, Handelingen 15 vers 9 (Hand. 15:09).

Petrus zegt: “Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt”, 1 Petrus 1 vers 22a (1 Petr. 01:22a). De waarheid en de beloften Gods die gehoord worden, geloofd worden met het hart en beleden met de mond, voltrekken een ver­andering in de mens wat zal uitmonden in algehele behoudenis naar Romeinen 10 vers 10 (Rom. 10:10). Onberispelijkheid naar geest, ziel en lichaam, 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23). Petrus noemt dat ‘de zaligheid der zielen’, 1 Petrus 1 vers 9 (1 Petr. 01:09). “Een onvergankelijke, on­bevlekte en onverwelkelij­ke erfenis die in de heme­len weggelegd is voor u, die in de kracht Gods be­waard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd”, 1 Petrus 1 vers 4 en 5 (1 Petr. 01:04-05).

Waardoor leeft de mens?

Maar zal iemand zeggen: Leeft de mens dan niet uit kennis? Hosea zegt toch al: “Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis”, Hosea 4 vers 6a (Hos. 04:06a)? Het antwoord is: neen. God heeft bepaald: “Mijn recht­vaardige zal uit geloof le­ven” . Niet de kennis blijft, maar het geloof blijft. Het leven Gods is geen kennis, maar is leven in Christus en door Christus; ja, het is Christus in ons, die ons leven is.

Ons verstand is verlicht, geopend, om de Schriften te begrijpen, Lucas 24 vers 45 (Luc. 24:45), maar met als doel dat we kunnen geloven alles wat de profeten gesproken hebben, Lucas 24 vers 25 (Luc. 24:25).

Psalm 119 vers 73 in de vertaling van Gerhardt zegt (Ps. 119:073) zegt: “Mij maakten, mij vormden Uw handen; leer Gij mij dan onderscheiden; dat ik Uw geboden verstaan mag”.

Als het Woord van God in de sfeer blijft van weten, kunnen verklaren, verstandelijk kennen, dan heeft het geen leven. Is het een kennen in de betekenis van begrijpen, verstaan door de Heilige Geest met het hart, dan brengt het geloof en daardoor leven voort.

In die zin is kennis van Gods Woord onontbeerlijk en in die zin wordt het ook door Hosea, blijkens de tweede helft van vers 6, bedoeld. Daarom zegt de dichter van Spreuken ook: “Mijn zoon, vergeet mijn onderwijzing niet en uw hart beware Mijn geboden, laat ze niet wijken uit uw ogen, be­waar overleg en bedacht­zaamheid, dan zullen zij het leven voor uw ziel zijn, een sieraad voor uw hals”, Spreuken 3 vers 1 en Spreuken 3 vers 21 en 22 (Spr. 03:01, Spr. 03:21-22).

Gods woord is rijke buit

Het gaat om een totale levenshouding bij het gaan van de geloofsweg. De gehele mens met lichaam, ziel en geest wordt aangespro­ken door het Woord van God. Het raakt, als het goed is, het diepste inner­lijk en bewaart het met zorg.

De profeet Jeremia zegt: Zo vaak Uw woorden ge­vonden werden, at ik ze op, Uw woord was mij tot vreugde en blijdschap mijns harten”, Jeremia 15 vers 16 (Jer. 15:16). En Psalm 119 vers 162 (Ps. 119:162) zegt: “Ik verblijd mij over Uw woord als iemand die rijke buit vindt” .

Wie het Woord van God zó gelooft en liefheeft, zal dit met de mond belijden en alle beloften en woorden Gods zullen in Jezus Christus aan hem of haar vervuld worden, want in Hem is het ‘ja en amen’, 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20).

(Slot volgt).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Als klei in de handen van God

Een mens is als leem! Onze kinderen zingen dapper, inclusief gebaren: ‘Zoals klei in de hand van de pottenbakker, zo ben jij in Mijn hand, zegt de Heer!’ Nu zag ik die hand, een grote sterke ruwe hand, zwaar drukkend op de klei! De klei begaf het bijna onder die hand. Terwijl ik toekeek had ik de neiging ‘op te komen’ voor de klei. De pottenbakker te vragen om niet zo krachtig de klei in te drukken. Straks ging het nog kapot, of zou onder die hand weg kunnen vallen.

Maar nog voor ik me er mee had kunnen bemoeien zag ik ineens ook zijn andere hand, die vol zorg onder de klei was gekomen. Het was alsof deze hand er voor zorgde dat er niets verkeerd kon gaan. Ondanks de zware druk van de bovenste hand. Het was onmogelijk te vallen uit de handen van de pottenbakker, door deze onderste hand.

Hij bood tegendruk, maar was tegelijkertijd ondersteunend en dragend. Er sprak zorg uit die gebogen hand waarop de klei gelegen had.

Twee elementen die je tegen komt in het leven met de Here God, onze pottenbakker! Zijn twee handen omvatten ons zowel van boven als van onderaf. Zo gaat Hij met ons wezen om: van bovenaf als God, een Leider, een Koning met heerschappij, een Vader die gehoorzaamheid aan zijn kinderen vraagt! Maar even zo goddelijk is de onderste hand. De hand die je liefde, kracht en zorg verleent! Het is Zijn sterke hand die je draagt op de momenten dat druk in je leven komt. Deze twee handen zorgen ervoor dat er tijdens het kneden en vormen van je niets uit de hand van God kan vallen!

Zware druk, uit de hand van God? Ja, dat kan. Hoe kan de klei veranderen in een prachtige vaas zonder het kneed en vormwerk van de pottenbakker? Dit hebben we als drukking te verwachten: God behandelt ons als zonen! Hij voedt ons op, God is Vader en wij zijn Zijn kinderen. Wanneer je geen opvoedende drukking in je leven kent, moet je je ernstig afvragen of je wel werkelijk een zoon bent.

Zware druk, wanneer vlees tegenover de innerlijke stem van de Heilige Geest komt te staan, wie ga je nu gehoorzamen?

Zware druk, wanneer je zwijgen moet, terwijl het binnen in je schreeuwt.

Zware druk, wanneer je spreken moet, terwijl je het liefste je angstig wilt verschuilen achter anderen, of achter zo terloops nog gevonden Bijbelteksten.

Zware druk, wanneer God je confronteert met de harde plekken die er nog onveranderd in je zijn, ondanks de jaren dat je al kind van God bent.

Zware druk, maar wel een drukking tot vorming, en dat naar Zijn wil!

Maar in dit alles is er ook die andere hand. Hij die je draagt terwijl God je opvoedt tot gehoorzaamheid. Die hand zegt me dat Hij zal zorgen dat wij niet boven ons vermogen geplet zullen worden. Een hand die zorgt, troost, maar vooral blijft!

Want hoeveel goeds drukking ook teweeg mag brengen, het duurt niet eindeloos, het gaat weer voorbij. Maar de onderste hand zal blijvend zeggen: Niemand rooft ze uit Mijn hand!

Twee handen van God en wij als klei in de hand van de pottenbakker. Lijdzaam? Buiten iedere realiteit van onze wereld die ons juist zo aanmoedigt een beetje meer assertief te zijn?

Misschien wel, misschien past het wel meer in de realiteit van Gods wereld, Gods Koninkrijk, waar toch al zo heel veel dingen anders liggen dan in onze wereld. Daar is de grootste de kleinste en andersom. Wie zich verhoogt zal vernederd worden, wie zich onder de machtige hand van God vernedert, en drukking in zijn leven ondergaat, die zal verhoogd worden.

Iemand die door God verhoogd wordt staat niet op een voetstuk, maar is bruikbaar en dienstbaar geworden in Gods huis. Hij of zij is een mens geworden waar onze wereld     zo op wacht, een zoon Gods; iemand die iets kan brengen van licht, eerlijkheid, liefde, rechtvaardigheid en warmte in onze koude en vooral zo donkere wereld.

 

Mag de Geest het zeggen? door Evert van de Kamp

Rabbi Israël Baal Sjem-Tov vroeg zijn leerlingen hoe men het uur zou kunnen bepalen waarop de nacht eindigt en de dag begint met het morgengloren.

Eén van de leerlingen ver­onderstelde: ‘Als men van verre een hond van een schaap kan onderscheiden’. ‘Nee’, zei de rabbi, ‘zo is het niet’.

‘Is het wanneer men een wijnstok van een vijgenboom kan onderscheiden?’, vroeg een tweede.

‘Nee’, zei de rabbi, ‘zo is het niet’.

‘Geef ons dan toch het antwoord’, vroegen hem hierop zijn leerlingen. En de wijze rabbi ant­woordde: ‘Het begint te dagen wanneer je het ge­laat van een mens kunt waarnemen en genoeg licht hebt om in hem je broeder te herkennen. Tot dat moment is het donker, tot dan is de nacht nog bij ons’.

Dit citaat is het begin van het boekje van Lize Stilma: ‘Zingen en zuchten’.

Zij bezocht vijftien prote­stantse kerkgenootschap­pen en geeft daarvan een impressie. Dat is vaak zingen, maar helaas ook veel zuchten. De verschil­len zijn groot en de diepe verdeeldheid doet pijn. Het wordt wel één kudde met één Herder, in Johannes 10 vers 16 (Joh. 10:16), zegt Jezus. Maar de bonte staalkaart van nu kun je geen volle symfonie noemen van de veelkleurige wijsheid Gods. Er is te veel mensenwerk bij en beïnvloeding door de tegenstander. Het is nog dikwijls nacht. In het duister zie je je broer en zus niet (meer) en evenmin kun je dan hetgeen van boven is, de geestelijke wereld, onderscheiden. Toch zing je graag: ‘Ik wandel in het licht met Jezus’.

Zoveel hoofden, zoveel zinnen

Waarschijnlijk is dit de Latijnse vertaling van het gezegde: quot homines tot sententiae. Het betekent: ieder had er zijn eigen mening. En inderdaad, zo is het maar al te vaak. Uiteraard beroept iedereen die serieus bezig is zich op de Bijbel. Gods Woord heeft autoriteit. Terecht. Dus. . . houdt het eenvou­dig! Lees samen nauwkeu­rig wat er precies staat en je bent uit de proble­men . . .

Was dat maar waar! De betekenis van wat er staat, wordt voor een groot deel bepaald door onze ‘eigen’ Bijbelbeschouwing. De één kijkt heel anders tegen de Bijbel aan dan de ander. Een bekeerde Jood dacht dat iedere kerk zijn ‘eigen’ Bijbel had en een ander zuchtte: ‘Het christendom dat ik in Jeruzalem zag, leek niet op wat ik zag in het Nieuwe Testament’.

Twee eigentijdse voorbeel­den. Wat een kommotie bracht de Golfoorlog te­weeg. Een veelheid van profetische woorden en teksten werd ongenuan­ceerd in stelling gebracht. Menigmaal spraken de ‘uit­leggers en dito voorspel­lers’ elkaar vierkant tegen. Wat een afgrijselijk gedoe dat ‘gegoochel’, nota bene met Bijbelwoorden. Sorry dat ik mij zo uitdruk, maar de regel van: ‘Ver­staat u wat u leest?’, Handelingen 8 vers 30 (Hand. 08:30), werd gewoon met voeten getreden.

Mijn tweede verhaal komt uit ‘Uitdaging’ (maart ’91). Johan Th. Bos neemt een interview af van Pee Koelewijn, eindredacteur van het blad ‘Christenen voor Israël’. Met beroep op tekstgedeelten als ‘aldus zal gans Israël behouden worden’, Romeinen 11 vers 26 (Rom. 11:26) en ‘de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk’, Romeinen 11 vers 29 (Rom. 11:29), poneert Koelewijn de stel­lingen: ‘Wij mogen geen oordeel uitspreken over het behoud van de Joden, God komt zelf wel klaar met zijn volk en . . . evan­geliseren (onder Joden) is niet onze roeping’.

Heeft de apostel Petrus dan niet tot de Joden ge­zegd: “Komt dan tot be­rouw en tot bekering, op­dat uw zonden uitgedelgd worden’, Handelingen 3 vers 19 (Hand. 3:19)?

Het punt ‘geen zending en evangelisatie onder Joden’ is momenteel opnieuw vol­op in discussie. Maar als zij het verlossende Woord niet horen, hoe kunnen zij dan in de Christus ge­loven en hoe kan God hen dan behouden? Vraag dit eens na bij christenen uit de Joden. Je vindt ze in Nederland evenzeer als in Israël. Zo wordt Joden het Evangelie, dus de Christus, onthouden. Door mensen die, hoe cynisch, zich ‘Christenen voor Israël’ noemen.

Gelukkig is daar veel commentaar op gekomen. Joke Scholten (zij geeft het blad ‘De Kandelaar’ uit) schreef aan ‘Uitda­ging’; ‘Deze Israël-cultus, zeg maar gerust afgoderij, is bar en boos en komt de ziel van de Jood in geen enkel opzicht ten goede’. Wedergeboren christenen blijken de meest tegenge­stelde dingen te kunnen beweren.

Twee voorbeelden die dui­delijk maken hoe eigenzin­nig je met het Woord van God kunt omgaan. Om het in de eigen ‘kraam’ in te passen. Anderen zeggen dat je dit soort zaken niet zo op de spits moet drij­ven. Let maar beter op de Heer, suggereert men. Alsof Jezus niet een perfecte uitgebalanceerde boodschap van de Vader heeft gebracht. Hij pre­dikte de volle rijkdom van het Koninkrijk der Heme­len en bracht dat dagelijks in praktijk, Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). In dat spoor zijn de apos­telen, de leraars en pro­feten Hem gevolgd. Een prediker merkte op: ‘Ik verbaas mij vaak hoe de apostelen door de Heilige Geest oudtestamentische woorden aanhalen. Ik speur naar de juiste be­doeling en uitleg. Ik vraag me af, zou ik het ook zo gedaan hebben’? Luisteren en ‘verstaan’ kun je alleen maar door de Geest van God. Dat moet een levenshouding zijn.

Mogen wij dan geen ‘eigen’ mening hebben? Ik denk van wel. Maar nooit zo dat wij onze mening als het ware stellen boven het Woord van God. Dat ge­beurt gauw en gemakkelijk. Geraffineerd (het is zijn specialisme) weet de duivel de mens te beïnvloeden, Galaten 3 vers 1 in de Statenvertaling (Gal. 03:01). Het Woord heeft een mening over ‘ons’. Wij mogen vertellen wat God ons daarvan deed ondervinden, Psalm 40 vers 10 en 11 (Ps. 040:010-011), in plaats van dat wij zo nodig onze mening over het Woord moeten uitdragen. Het is precies zoals Petrus het heeft gezegd: “Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God”, 1 Petrus 4 vers 11 zie ook Johannes 14 vers 24 (1 Petr. 04:11; Joh. 14:24). Hoe kan ik de woorden van God spreken? Door ze eerst te horen, Jesaja 40 vers 4 en 5 (Jes. 40:04-05). Hoor wat de Geest zegt!

Ruimte voor de Geest van God

Met het werkelijk horen van de stem van God, ook door zijn Woord, hebben velen het moeilijk. Waar­door hoort de één iets to­taal anders dan de ander in hetzelfde Woord? Of positiever gesteld: Hoe kunnen wij hetzelfde gaan horen zodat wij metterdaad één kudde krijgen, aange­voerd door die ene ware Herder?

Ik denk dat wij dan aller­eerst ondubbelzinnig moe­ten erkennen dat de Geest van God mensen heeft ge­ïnspireerd om de woorden Gods op te schrijven, zo­als wij ze nu in onze Bij­bel mogen bezitten. Dat houdt in dat wij erkennen dat alleen de Heilige Geest weet hoe het Woord ‘in el­kaar zit en past’. “Want”, zegt het Woord: “De Geest doorzoekt de diepten Gods. Niemand weet wat in God is, dan de Geest Gods”, 1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor. 02:10-11).

De Heilige Geest is de auteur van alle woorden Gods. Hij heeft ze ‘ge­hoord’ èn door mensen laten opschrijven. Deze Leraar der gerechtigheid kent de betekenis van elk Godswoord. Van Hem kunnen we dus vernemen hoe wij het Woord van God mogen verstaan en uitleg­gen.

Maar, zegt de apostel Pau­lus, dat kan alleen als je een door de Geest geleerd mens bent, zodat je in staat bent het geestelijke met het geestelijke te vergelijken. Een ongeestelijk mens aanvaardt niet het­geen van de Geest Gods is. Hij kan het niet ver­staan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is, 1 Korinthe 2 vers 13 tot en met 15 (1 Kor. 02:13-15) . De Bijbel is een geestelijk boek. Dat betekent: alleen geestelijk (door de Geest) te bena­deren en te verstaan.

Paulus kon het zeggen: “Ons heeft God het ge­openbaard door de Geest”, 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Het tweede is dus dat wij onvoorwaardelijk een gees­telijk mens moeten zijn of worden. Wedergeboren zijn is daarvoor niet vol­doende. Uit de Schrift en de ervaringen die volstrekt overeenstemmen met de Bijbelwoorden weten wij dat de wedergeboorte ge­volgd moet worden door de doop in de Heilige Geest. Wie dit Goddelijk patroon veronachtzaamt, maakt zichzelf bij voorbaat al tot een ‘geestelijk gehandicapte’. Je ontdekt dan niet wat je door God in genade geschonken is, 1 Korinthe 2 vers 12 (1 Kor. 02:12) en wat ge­predikt moet worden. Door onkunde en onwetendheid werk je, misschien onge­wild, zo toch mee aan de verschrikkelijke verdeeld­heid op het geestelijke erf. Jezus’ gebed: “Opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt”, wordt door ongehoorzaamheid deerlijk ge­schonden, Johannes 17 vers 21 (Joh. 17:21). Je kunt wel veel misbaar ma­ken over het fenomeen ‘Godsverduistering’, maar als je aan de Geestesdoop voorbijgaat, hoe zul je dan de volle raad Gods kunnen verkondigen? Handelingen 20 vers 27 (Hand. 20:27).

Maar er is nog een derde facet. Namelijk dat wij als Geestgedoopte christenen ons volkomen afhankelijk maken van de Heer zelf. Dat wij het Woord uitslui­tend zo uitdragen als de Heilige Geest het ons uit­legt. Jezus maakte zichzelf volkomen afhankelijk van zijn Vader. Hij ging daar­in, als Degene die als eerste de doop met de Hei­lige Geest ontving, zover dat Hij de indringende woorden sprak: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen” . Maar dan ook: “Want wat de Va­der doet, dat doet ook de Zoon evenzo”, Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19).

In een profetie sprak de Heer: ‘Mijn volk, neem dit besluit om uzelf volkomen afhankelijk te stellen van Mij. Vrees niet daarvoor, zoals sommigen doen. Want Ik heb mijn hand (beeld van de Heilige Geest) op u gelegd. Het is uw red­ding! Het is uw kracht! Het is uw heerlijkheid! Want zó kan Ik u verder leiden door mijn Geest en u leren door mijn Woord’.

Geef de Geest de ruimte!

Allerwegen klinkt de roep om de Heilige Geest. Die moet weer manifest worden in de gemeente, de kerk van Jezus Christus. Ogen gaan (weer) open voor de werking van de Geestes­gaven. Bedieningen worden herkend en erkend. Er wordt luid geroepen om een charismatische prediking, om een bevestiging van het Woord met wonderen en tekenen. Opnieuw wordt ge­zien dat het Evangelie in Gods kracht zo sterk is, dat het ieder mens best kan bereiken. Andere ge­schriften, belijdenissen en geloofsartikelen zijn daar­voor niet nodig. Dikwijls zijn die eerder een sta in de weg. Wat ontbreekt er dan nog? Ogenschijnlijk niet veel. Er gebeurt on­tegenzeglijk enorm veel goeds, ondanks het vele geklaag en doemdenken dat zich eveneens manifes­teert. Eigenlijk blijft er maar één kardinaal punt over. We weten dat ook wel. Ook onze geest weet wat in ons is. We kunnen dat samenvatten in die ene vraag die overblijft: Mag de Geest het zeggen?

Mag de Heilige Geest het in ons leven helemaal te zeggen krijgen? Ik denk dat wij allen een volmondig ‘ja’ op deze vraag willen geven. We verlangen dat ook. We weten dat we ten diepste niemand anders nodig hebben om ons te leren. De zalving van de Heilige Geest leert ons over alle dingen en die is waarachtig en geen leugen 1 Johannes 2 vers 27 (1 Joh. 02:27).

Hij zet je trouwens nooit onder druk, maar leidt je tot de volle waarheid, Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13). De Bijbel noemt Hem zelfs de Geest der heerlijkheid, 1 Petrus 4 vers 14 (1 Petr. 04:14) . En op die heerlijk­heid doelt Hij in ons leven. Daarom sprak Jezus: “Het is beter voor u, dat Ik heenga”, Johannes 16 vers 7 (Joh. 16:07). Daar­door kon de Trooster ko­men en is Hij er nu. Om ons te vervolmaken tot alle volheid Gods. Er is geen heerlijker iets dan helemaal vol te zijn van de Heilige Geest. Wat is er dan tegen om je in dat proces van leven door de Geest te be­geven?

Het initiatief moet echter wel van ons zelf komen en uitgaan. Anders gebeurt er niets. Eigenlijk gaat het om de vraag of we echt willen. Willen we van heer­lijkheid tot heerlijkheid veranderen? Of zijn wij simpelweg bang om in ons natuurlijk of geestelijk leven dingen te moeten veranderen, omdat wij heel goed weten dat het één leven ‘moet’ zijn?

Realiseren wij ons wel af­doende dat de tegenstan­der die werkelijk een ‘bo­ze’ is, op al de overleg­gingen van onze geest en ons hart inspringt, om ons te verhinderen de volle heerlijkheid Gods te ont­vangen? Satan legt de geest der wereld over de mensheid. De duivel wordt nog steeds onderschat, niet voldoende onderkend. Velen halen hun schouders op over de onzienlijke wereld of weten niets van de strijd in de hemelse gewes­ten, Efeze 6 vers 10 tot en met 18 (Ef. 06:10-18) . Satan opereert midden onder ons.

Het is fantastisch dat wij de mogelijkheid hebben om echt volkomen te beant­woorden aan het doel van God. Om aan het beeld van Jezus gelijk te worden. Dat betekent werk aan de winkel. Voor ons zelf. Om nog radicaler te veranderen. Hoe dat moet? Gods Geest wijst wel aan wat en hoe dat moet. Wat de be­slissende factor in ons le­ven is.

Zo klaart de nacht volko­men op. We onderscheiden meer jen meer het beeld van onze oudste broer Je­zus. Je blijft je verbazen over wat de Heilige Geest vermag in je leven. Ga daarom geen enkele ‘Bijbelse’ beslissing in je leven uit de weg. Doe gewoon wat God tegen je zegt. Heb het leven Gods, net als Jezus, in jezelf, Johannes 5 vers 26 (Joh. 05:26). Laat los en je wordt (door de boze) losgelaten, Lucas 6 vers 37 (Luc. 06:37). Breng schei­ding aan in jezelf en overwin!

Beroof jezelf niet van dat wat God met je bedoelt. En laat je niet beroven van Gods heerlijkheid, het kwaliteitsleven.

Mag de Geest het zeggen? Een overbodige vraag die moet verdwijnen.

Ja toch?

 

Zomerkamp

Zuster Oelen uit Ridderkerk deelde ons mee dat het ‘zomerkamp voor jongens en meisjes’, zoals dit enkele malen werd aangekondigd in “Levend Geloof”, geheel is volgeboekt.

Buitenlandse abonnees

Wij verzoeken abonnees die buiten Nederland wonen, voor zover zij zelf geen bankrekeningnummer in Nederland hebben, hun abonnementsgelden en giften (zomeractie!) zoveel mogelijk op te sturen in de valuta van het land waarin men woont, in een gesloten enveloppe. Dit in verband met de hoge overschrijvingskosten welke de Nederlandse banken bij overschrijvingen uit het buitenland thans berekenen. Een bevestiging van ontvangst wordt toegezonden.

Tenslotte…  

Vergeet niet mee te doen aan onze ‘zomeractie 1991’. Lees wat wij daarover schrijven op blz. 9 en 10.

 

Wat is de mens?

Bijbelstudie door Hessel Hoefnagel

Bijbelse uitgangspunten

Met de eeuwige bestemming van de mens is men in alle eeuwen bezig geweest. Ook in de Bijbel vinden we daarvan de vele blijken. Ik wil aan de hand van Bijbelse gegevens de aandacht vestigen op de bestemming van de mens, zoals de Schepper die heeft voorbereid en bezig is te ontsluieren.

Als uitgangspunt voor deze gedachten werd ik bepaald bij de openbaring die Rebecca, de vrouw van de aartsvader Izak, ontving toe zij zwanger was van Ezau en Jakob in Genesis 25.

Deze openbaring was: “Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam: de ene zal sterker zijn dan de andere en de oudste zal de jongste dienstbaar wezen”, Genesis 25 vers 23 (Gen. 25:23).

Velen geven, onder andere op basis van deze tekst, een zekere prioriteit aan het natuurlijke volk Israël ten opzichte van de omringende ‘broedervolken’ en stellen dit ook nu nog als een door God gegeven uitgangspunt, ondanks de openbaring van Jezus Christus in deze volheid van de tijd, Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04).

De openbaring aan Rebecca is echter een Goddelijk principe, dat alles te maken heeft met de openbaring van de mensheid, zoals God die van oorsprong af heeft bedoeld, toen Hij sprak: “Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en als Onze gelijkenis. En God schiep de mens naar diens (eigen menselijk) beeld, (én) naar Gods beeld schiep Hij hen, man en vrouw schiep Hij hen”, Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27).

God schiep de mens dus als een zelfstandig wezen met de mogelijkheid van een zelfstandige keus en tegelijkertijd als een beelddrager van Zichzelf. In de instelling van het huwelijk komt deze twee-eenheid volkomen tot uiting. In het zuivere huwelijk tussen man en vrouw is de man het beeld van God en de vrouw het beeld van de mens, waarin God Zijn eeuwige kracht zal openbaren. Zoals met betrekking tot het huwelijk geldt: “Het is niet goed dat de mens alleen zij, Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past”, Genesis 2 vers 18 (Gen. 02:18), zo kunnen we stellen, dat de Schepper de mens bedoelt als ‘hulp’, voor Zichzelf. Zoals man en vrouw samen als een éénheid in staat zijn om vrucht te dragen, zo is de mens als partner van God in staat aan Zijn potenties gestalte te geven.

Dit is een groot geheim en de basis voor de openbaring van Jezus Christus, onze Koning. Deze ‘Zoon des mensen’ heeft niet alleen de ‘zonde der wereld’, dat wil zeggen de onmogelijkheid om voor God vrucht te dragen, weggenomen, Johannes 1 vers 29 en 1 Johannes 3 vers 5 (Joh. 01:29; 1 Joh. 03:05), maar Hij heeft, als gevolg daarvan, de mens die wezenlijk in Hem gelooft, ook verbonden aan God door de uitstorting van de Geest van God.

De vervulling met de Heilige Geest is een absolute noodzaak om weet te hebben van deze eeuwige waarden. Zonder deze kennis kan de mens niet komen tot de “gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon van God, die de eerste is onder vele broederen”, Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29).

Tijdens de schepping van ‘hemel en aarde’ gaf God uitdrukking aan Zijn voornemen om mensen te maken. Hij formeerde de mens uit de materie van de aarde en blies ‘levensadem’ in zijn neus. Door deze levensadem werd de mens een ‘levende ziel’, Genesis 2 vers 4 en vers 7 en 1 Korinthe 15 vers 45 (Gen. 02:04; Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45).

Als ‘levende ziel’ was en is de natuurlijke mens een deel van de wereld, waarin hij werd geplaatst om deze te ‘bouwen en te bewaren’.

Dat het nageslacht van de eerste Adam in het vervullen van zijn verantwoordelijkheid een falend beleid heeft gevoerd, is in vele opzichten overduidelijk. Hoe is de zichtbare schepping misvormd en het ‘biologisch evenwicht’ verstoord vanwege de technologische ontwikkeling en de vermenigvuldiging van de wetenschap vergelijk Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04).

De geestelijke vorming van de mens

In het begin van de Bijbel lezen we, dat de Schepper de mens, die Hij geformeerd had, na een ontwikkelingstijd tot geestelijke ‘volwassenheid’ een plaats gaf in de ‘hof van Eden’, ten onrechte door velen al als ‘paradijs’ aangeduid, Genesis 2 vers 8 tot en met 25 (Gen. 02:08-25). Van het begrip ‘paradijs’ is echter pas sprake in het nieuwe testament, waar de ‘mens in Christus’ centraal staat.

In de ‘hof van Eden’ werd de mens in schaduwbeeld geconfronteerd met de wereld der geesten. Hij kreeg te maken met de ‘boom des levens’ met zijn heerlijke vrucht, die de mens geschikt zou maken voor zijn verheven bestemming. Deze boom stond in het centrum van alle bomen in de hof.

Als bedrieglijke misleiding in de directe omgeving van de ‘boom des levens’, stond de ‘boom van kennis van goed en kwaad’. Ook was er de ‘slang’, die de natuurlijke begeerte van de mens tot het opdoen van kennis en het activeren van het verstand wist te richten op deze boom en zijn vrucht, Genesis 2 vers 6 (Gen. 02:06).

God wist hoe de geestenwereld er uit zag. De mens was argeloos als een klein kind, dat de gevaren van het leven nog niet ziet. Daarom gaf God de mens enkele richtlijnen mee, voordat Hij deze plaatste in de hof. Deze lezen we in Genesis 2 vers 16 en 17, (Gen. 02:17):

-vrij eten van alle bomen in de hof, inclusief de ‘boom des levens’.

-niet eten van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’.

Het gevolg hiervan zou de mens de dood doen sterven.

De ‘dood sterven’ is een proces, waarin de innerlijke mens onder de claim van de Dood een tegengestelde ontwikkeling ondergaat ten opzichte van de ontwikkeling die de Schepper voor de mens heeft bedoeld. Déze ontwikkeling wordt aangeduid met ‘eeuwig leven’. In het proces van ‘de dood sterven’ is de mens ongeschikt voor het doel van God.

De oudste en de jongste

In de Bijbel lezen we in het Oude Testament meerdere geschiedenissen en voorvallen, die een schaduwbeeld vormen van de ontwikkelingen met betrekking tot het zo genoemde ‘Koninkrijk der hemelen’, waarover we in het Nieuwe Testament lezen. De aanduiding ‘Koninkrijk der hemelen’ duidt op de geestelijke wereld, waarin sprake is van het ‘Koninkrijk van God en Jezus Christus’, het ‘Koninkrijk van Satan’ en het ‘Rijk van de Dood’.

Voor ons als christenen is het van groot belang, dat we bij het lezen van al deze geschiedenissen leren bewust ‘in te gaan’ in de geestelijke wereld. Daar immers is onze plaats ‘in Christus’ en daar ligt onze taak om de veelkleurige wijsheid van God bekend te maken aan de ‘overheden en machten’ in deze hemelse gewesten.

Dit is het ‘eeuwig voornemen’ van onze God, dat Hij ‘in Christus Jezus’ bezig is uit te voeren, Efeze 3 vers 10 en 11 (Ef. 03:10-11). Dit duidt op de ware mensheid, die vervuld is met de Geest van God, waarvan Jezus Christus de eerste is.

In Genesis 25 vers 19 tot en met 34 lezen we dus de geschiedenis van Ezau en Jakob (Gen. 25:19-34). Hun vader Izak was 40 jaar oud, toen hij met Rebecca trouwde. Toen de beide kinderen werden geboren, was Izak al 60 jaar oud. Al die tijd had Izak voor zijn vrouw gebeden, omdat hij, evenals zijn vader Abraham, vasthield aan de belofte van God aan Abraham aangaande een enorm uitgebreid nageslacht, terwijl deze al op zeer hoge leeftijd was gekomen Genesis 15 vers 5 en Genesis 17 vers 4 en Genesis 18 vers 1 tot en met 15 (Gen. 15:05; Gen. 17:04 e.v.; Gen. 18:01-15). Toen Rebecca zwanger was, ervoer ze iets bijzonders in haar schoot. Zó bijzonder, dat ze er reden voor had om hierover de Here te raadplegen. Ze kreeg toen de volgende; openbaring: “Twee volken zijn in uw schoot en twee natiën zullen zich scheiden uit uw lichaam: de ene natie zal sterker zijn dan de andere en de oudste zal de jongste dienstbaar zijn”, Genesis 25 vers 23 (Gen. 25:23).

Het aan Rebecca geopenbaarde aangaande de beide kinderen die ze verwachtte, heeft niet slechts betrekking op het natuurlijke nageslacht van Abraham, Izak en Jakob. Het is veel meer een Goddelijk principe, dat in de ontwikkeling van het ‘plan van God’ een centrale plaats heeft.

Al direct vóór in de Bijbel komt dit principe naar voren en zet zich voort in de geschiedenis van de mens. “Ten tijde, dat de Here God aarde en hemel maakte, … toen formeerde Hij de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levende ziel”, Genesis 2 vers 4 tot en met 7 (Gen. 02:04-07).

Hoewel de Nieuwe Vertaling hier spreekt over een ‘levend wezen’, hanteer ik bij voorkeur de vertaling van de Septuaginta en de Statenvertaling, die spreken over een ‘levende ziel’, evenals in 1 Korinthiërs 15 vers 45 (1 Kor. 15:45) wordt vertaald. De aanduiding ‘ziel’ karakteriseert de verbondenheid van de mens met zijn natuurlijke omgeving. De Schepper gebruikte voor het lichaam van de mens dezelfde materie als van de aarde.

De mens is daarom bij uitstek geschikt om de natuurlijke wereld en met name de bezielde schepping, te kennen en te ‘onderhouden’, zoals de Schepper hem opdroeg, Genesis 1 vers 28 (Gen. 01:28).

Centraal in het ‘plan van God’ staat de mens. Niet slechts als een onderdeel van de veelzijdige schepping, maar als een concreet bedoelde medewerker van God, in staat om op een juiste wijze te heersen over ‘al de werken van Gods handen’, Psalm 8 vers 7 (Ps. 008:007). Terwille van deze mens heeft God alle dingen geschapen, namelijk:

-de geestenwereld (engelen) als hulp voor de mens, Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14).

-de aarde (inclusief het bijhorend hemelruim) als (eer­ste) woonplaats voor de mens met betrekking tot diens ontwikkeling als natuurlijk wezen, Genesis 1 vers 2 tot en met 7 (Gen. 01:02-07).

(Slot volgt).