Selecteer een pagina

Levend Geloof – 280

Levend geloof 1987.04 nr. 280

Scheiding en onderscheiding door Gert Jan Doornink

Een oud liedje zegt: “Scheiden doet lijden, afscheid brengt leed”. Het geeft aan wat er plaatsvindt in ons gevoelsleven als we afscheid moeten nemen van iemand die ons lief is. Over deze vorm van scheiding willen we het echter in dit artikel niet hebben, maar over de scheiding die plaats vindt en een gevolg is van ons geloof in Christus. We willen het hebben over de scheiding van de machten der duisternis, de scheiding van de zonde, kortom de scheiding van alles wat onze gemeenschap met God in de weg staat. Deze scheiding wil God aanbrengen in ons leven, opdat we aan Zijn doel beantwoorden, en het wezen, het karakter van Hem tot openbaring brengen.

Reeds in het begin van de Bijbel lezen we, in de geschiedenis van Kain en Abel, hoe God wil dat we niet beheerst zullen worden door de zonde, maar dat wij over de zonde zullen heersen. Als het offer van Abel wordt aangenomen en dat van Kain niet, lezen wij dat Kain zeer toornig wordt en zijn gelaat betrekt. Dan spreekt God tot Kain: “Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie, gij moet heersen” (Gen. 04:06-07).

De eerste scheiding in ons leven

De eerste scheiding in ons leven voltrekt zich als we tot geloof komen in Christus. Dan worden we overgezet vanuit het rijk van satan in het Koninkrijk van Jezus Christus. Paulus formuleert het in Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13) met deze woorden: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden”. Dit is een geweldige gebeurtenis, een totale verandering, want door ons geloof in het volbrachte werk van Christus zijn wij een nieuwe schepping geworden. 2 Korinthiërs 5 vers 17 (2 Kor. 05:17) zegt: “Zo is dan wie in Christus is ecu nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”. Nu moeten we oppassen en met denken: ‘Nu zijn we er, mij kan niets meer gebeuren’, want dan lezen wij over het hoofd dat er staat: ‘Het nieuwe is gekomen’. Dit nieuwe leven is dus aanwezig, maar moet tot groei en wasdom komen. Velen maken hier een grote denkfout met als gevolg dat er geen verlangen is om geestelijk te groeien, ja men gaat zich hier zelfs tegen verzetten. Men klampt zich vast aan verkeerde leringen en wordt geen overwinnend christen.

Wat we moeten onderkennen is dat na de eerste scheiding in ons leven er verdere scheidingen behoren te volgen. Het proces van groei naar de volwassenheid is begonnen op de dag dat we Christus hebben aangenomen. Blijft die groei achterwege dan blijven we in een beginstadium steken en – wat het ergste is – heeft de duivel eigenlijk vrij spel in ons leven… Dat was ook bij Kain het geval. We lezen hoe hij ‘zeer toornig werd, en wat nog meer zegt: zijn gelaat betrok. In de oorspronkelijke tekst staat: zijn gelaat viel. Hij kon God niet meer recht in de ogen kijken. Blijkbaar was Kain iemand die niet leefde in volkomen gemeenschap met God, of in ieder geval was hij niet op zijn hoede. Hij handelde niet goed, staat er. Er was een ‘macht’ in hem werkzaam. Er valt in dit opzicht bij heel wat kinderen Gods nog wel het één en ander op te ruimen. Denk bijvoorbeeld aan de ‘machten van het voorgeslacht’, die vaak een grotere rol spelen dan wij denken. Wie geen verlangen in zich heeft geestelijk te groeien is in feite nog gebonden , want wie werkelijk geestelijk wil groeien heeft een verlangen in zich gescheiden te leven van de machten der duisternis.

Hebben wij dat verlangen? Willen wij gehoorzaam zijn? Dan mogen we er zeker van zijn dat God het in ons gaat bewerken. Hij gaat meer en meer scheiding aanbrengen. Niet op een wijze die wij passief over ons laten komen, maar waarbij wij actief betrokken zijn! Het eerste wat God namelijk doet is ons Zijn Geest aanbieden! Zonder de doop en vervulling met de Heilige Geest komt er van een verdere scheiding in ons leven niets terecht.

Geen scheiding zonder onderscheiding

Eén van de gevolgen van de vervulling met de Heilige Geest is dat we gaan onderscheiden wat uit de goede en wat uit de verkeerde bron afkomstig is. Paulus noemt in 1 Korinthiërs 12 als één van de uitingen van de Geest, het onderscheiden van geesten. Met andere woorden: we krijgen inzicht met welke geest we te maken hebben. Dus niet in Zijn     algemeenheid, maar in

bijzonderheid. De Heilige Geest geeft ons inzicht om op geestelijke wijze juist te kunnen handelen. En dat hebben we nodig! Velen hebben wel ‘natuurlijk inzicht’ maar het gaat om het ‘geestelijke inzicht’. In Hebreeën 5 vers 13 en 14 (Heb. 05:13-14) staat: “Want ieder, die nog van melk leeft, heeft geen weet van de rechte prediking: hij is nog een zuigeling. Maar de vaste spijs is voor de volwassenen, die door het gebruik hun zinnen geoefend hebben in het onderscheiden van goed en kwaad”.

Dit is het wat we nodig hebben in deze tijd, want het doel van God met zijn gemeente is een volmaakte gemeente. Dat is een gemeente die werkelijk gescheiden is van de machten en waarin dus de duivel op geen enkele wijze meer infiltreren kan. In de Bergrede sprak Jezus: “Gij dan zult volmaakt zijn, ..gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48). Maar Hij sprak ook: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21).

Paulus schrijft in Filippenzen 1 vers 9 tot en met 11 (Filip. 01:09-11) : “En dit bid ik, dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden, waarop het aankomt. Dan zult gij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vervuld van de vrucht van gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer en prijs van God”. Kunnen wij onderscheiden waarop het aankomt? Laat niemand ontmoedigd zijn door de gedachte: ‘Bij mij is het nog niet zover…’ Of: ‘Ik heb al zo vaak gefaald, het zal bij mij ook nooit zover komen…’ Laten we afrekenen met déze negatieve gedachten en denken aan de geschiedenis van Kain en Abel. Kaïn faalde en hoe… Toch gaf God hem als het ware een nieuwe kans. Hij gaf hem een teken, dat niemand, die hem zou aantreffen, hem zou verslaan (Gen. 04:15). Kain bleef ook na zijn misdaad in gesprek met God en toonde berouw (Gen. 04:13).

Nu moeten we dit niet opvatten als een soort vrijbrief om maar te zondigen. Integendeel: Paulus zegt in Romeinen 6 vers 1 en 2 (Rom. 06:01-02): “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven?” Wat is eigenlijk zonde? Zonde is ongeloof, zonde is staan in dienst van de duivel, zoals 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08) zegt: “Wie de zonde doet, is uit de duivel, want de duivel zondigt van den beginne”. Zonde hoort niet bij de nieuwe mens. Bij de nieuwe mens hoort de inwonende kracht van de Heilige Geest. Die doet ons triomferen, die geeft ons kracht om te overwinnen en te heersen over de zonde en de machten der duisternis. En uiteindelijk zal de volgroeide nieuwe mens meehelpen Gods schepping te herstellen. En taak waar ieder

 

waarachtig kind van God nu reeds bij betrokken is. Hij brengt immers scheiding aan tussen licht en duisternis in eigen leven en in de levens van anderen. “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”, zegt Johannes in zijn eerste brief. Wat een perspectief dat uiteindelijk ook in Zijn schepping elke vorm van duisternis zal zijn verdwenen als de grote scheiding tussen licht en duisternis zal zijn voltooid!

 

De Heer is waarlijk opgestaan! (gedicht) door Piet Snaphaan

‘t Gesproken Woord, vervuld voorwaar,

De tijd was vol, de tijd was daar,

De Heer had eenmaal zelf gezegd:

Breek deze tempel af en Ik leg,

Het fundament voor eeuwig weer,

Drie dagen bouw Ik zonder meer.

Geen macht heeft ’t tegendeel bewezen,

De ware Tempel is herrezen!

Hoe wonderbaar is ’t al geschied,

Men hoorde ’t wel, doch vatte het niet.

Toch is ’t voorzegde uitgekomen,

Hij heeft de dood zijn kracht ontnomen.

Prijst Hem, die ons is voorgegaan,

Verheerlijkt is Hij opgestaan!

 

Gods wil en onze wil door Evert van de Kamp

 

“Uw wil geschiede…” (Matt. 06:10).

In Lukas 11 vers 1(Luc. 11:01)  ‘’lezen we: “En het geschiedde, terwijl Jezus ergens in ge­bed was, dat één van zijn discipelen, toen Hij op­hield, tot Hem zei: Heer, leer ons bidden, zoals ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft”.

Zo werd het, wat wij dan noemen, ‘Onze Vader’ ge­boren. Velen spreken over het volmaakte gebed. Wie echter deze woorden van Jezus op natuurlijke wijze hanteert vertilt zich er deerlijk aan. Dit geldt trouwens voor alle woorden Gods. Jezus heeft dit met­een doorzien. Ook zijn discipelen handelden nog dikwijls als onveranderde mensen.

Daarom leidt Hij – zie Matteüs 6 vers 9 – (Matt. 06:09) de woorden in met: “Bidt gij dan aldus”. Aldus, dat is op deze wijze, op geeste­lijke wijze. Dit gebed ‘is alleen geestelijk te ver­staan.

Gezonde weerstand

In de loop der kerkge­schiedenis is er veel aan­gerommeld met de gebeden van het “Onze Vader”. De woorden van Christus werden en worden nog vaak verlaagd tot een for­muliergebed, een formule. Of gedegradeerd tot een aflaat. Bidt maar zoveel ‘Onze Vaders’, dan is het wel goed. Het is op het occulte af, als het al niet occult is. Menige ‘genezerbegint zijn werk met dit gebed.

Geen wonder dat velen tegenwoordig vérzet in zich voelen opkomen tegen dit ‘automatisch’ bidden. Ik denk dat dit een gezon­de weerstand is. Maar be­ter is te vragen naar de geestelijke betekenis en dienovereenkomstig ge­bruik te maken van de woorden van Jezus.

De enige oplossing

Wie kan de ware zin van het gebed dat Jezus ons leerde vatten? Dat is belangrijk, want het gaat niet aan om deze woorden, zoals sommigen doen, maar te verwijderen uit de Bijbel of ze bijvoor­beeld te bestemmen als alleen geldig voor de Jo­den.

Ook hier is weer dat de oplossing komt door de doop met Gods Geest. De­gene die de Heilige Geest heeft ontvangen, kan door die Geest de geeste­lijke betekenis van dit gebed gaan begrijpen. Die leert woord voor woord geestelijk te overdenken.

Neem nu de derde bede: “Uw wil geschiede”. Dat zeg je niet zomaar even in je eigen leven, zo dat het dan ook helemaal waar is. Dat leer je alleen als je een geestelijk mens bent en geestelijk handelt.

De apostel Paulus getuigde van zijn oude leven: “Niet wat ik wens (wil), het goede, doe ik, maar wat ik niet wens (wil), het kwade dat doe ik” (Rom. 07:19). Maar dat verandert radicaal als de Geest van God in de mens woning krijgt. Dan verandert zijn wil. Zelfs in de richting van het “Uw wil geschie­de”. De heerlijkheid van deze bede wordt ontdekt.

Geen doemdenken

Het is onzin om te zeggen: Je wil moet gebroken wor­den. Je moet zelf niets meer willen, je bent immers niks en daarom kun je ook niks. Dan beweeg je je aardig in het straatje van de tegenstander, die er altijd op uit is om je als mens volkomen te breken.

Onze Heer breekt ons ech­ter niet, maar Hij herstelt en bouwt ons enkel op. Hij legt geen doem op ons. Integendeel, God wil voor de mens het goede, welge­vallige en volkomene. Dat is zijn uitgesproken wil. Geen slaafse houding. Van ziekte, nood en ongeval mogen wij nooit zeggen: Uw wil geschiede. Dat is Gods wil nimmer. Zulke zaken kunnen niet voortkomen uit zijn vaderlijke hand, omdat het Hem we­zensvreemd is; dus mag het ons wezensvreemd zijn. Vervuld met Gods Geest ga je iets geweldigs ont­dekken. Dat is het diepste verlangen in jezelf om voortaan Gods wil te vol­brengen in je leven. Om Gods wil te gehoorzamen.

Een heilig verlangen

Dat is het verlangen van de Heilige Geest in je om uitsluitend de weg van God te gaan. Jezus zelf zei tegen de Vader: “Zie, hier ben Ik om Uw wil te doen” (Heb. 10:09a). In, Gethsémané, in het allergrootste en felste lijden, is zijn gebed: “Niet Mijn wil geschiede, maar de Uwe”. Wat de Heer ande­ren in het ‘Onze Vader’ had voorgehouden, beleeft Hij hier zelf geestelijk ten diepste. Het is zijn op­gang in de hoge, de grootste overwinning door Gods Geest.

In ons leven mag dit ge­weldige werk van de Hei­lige Geest zich precies zo voltrekken. Het is de Geest van God die de wil van God uitwerkt in de met de Heilige Geest ver­vulde mens. Je wordt gelijk willend met God. Je ontdekt: Wat God wil, dat wil ik ook. Je kiest wat de Heer wil dat je zult kiezen. Dat is je nieuwe verlangen, een heilig ver­langen. Een wonderbaar werk van de Geest Gods in je. De Heilige Geest schrijft Gods wil in je eigen hart (Heb. 10:16). Een wonderlijk heerlijk werk. In die weg maak je jezelf in volkomen vrijheid helemaal afhankelijk van de wil van God de Vader.

Voor wie Gods Geest niet heeft ontvangen, moet dit wel een grote dwaasheid lijken. Maar wie werkelijk met Gods Geest gedoopt is, bemerkt dat God jouw eigen geest in volmaakte harmonie brengt met Hem­zelf. Het “Uw wil geschiede” functioneert. Geeste­lijk. Je gaat meer en meer op de Heer lijken.

Dat is vrede

Die geestelijke groei be­werkt een rust en een vrede, die je alleen bij de Heer zelf vindt. Je beleeft dat de Heer zelf het willen en het werken in je be­werkt. Om – dat is heel mooi – zijn welbehagen (Filip. 02:13). Het “Uw wil geschiede” is dan geen ‘must’ meer. Geen wet, geen probleem, maar hei­lig verlangen dat wordt waargemaakt. Dat is één van de meest kostelijke veranderingen in een men­senleven. De wil van God prevaleert. Je weet – en daarvan mag je volop genieten – dat is het aller­beste voor mij.

Iets anders dan uitslui­tend het beste heeft de Heer niet met je voor. Vanuit die harmonie en vrede wil je in alle strijd maar één ding, namelijk dat de wil van de Heer zal geschieden. Een gro­ter overwinning is er niet.

Op deze wijze kon de apostel Petrus in zeer groot doodsgevaar, ge­boeid met ketenen tussen twee soldaten in, nog rustig slapen. Hij had één ding in zijn leven door alle strijd geleerd en dat is: De wil van de Heer geschiedt, alle tegenstanders ten spijt.

“Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen” (Ps. 016:009).

 

Intermezzo door Gerry Velema

Groeien

Als jongen van acht jaar was hij enorm onder de indruk gekomen van een imponerende ‘baardman’. Een broeder, die in hun samenkomst kwam spreken, had een lange volle baard. De jongen vond het prachtig. Zoiets zou hij ook wel willen hebben. En aangezien je al je wensen bij God bekend mocht maken, schroomde de jongen niet om ’s avonds voor zijn bed te knielen en vol geloof de Heer om zo’n mooie baard te bidden.

De volgende zondag zat de jongen met een onverhoord gebed en tijdens de  preek hoorde hij dat je voor verhoringen en overwinningen in je gebedsleven wel eens moest vasten. Dus besloot de jongen regelmatig een dag te gaan vasten en bidden voor een baard. Echter zonder resultaat. Zijn jongenshuid toonde geen veranderingen en de baardgroei bleef uit!

Later, toen de jongen in de puberteit kwam, was hij allang niet meer aan het bidden en vasten voor een baard. Maar toen kwam de baardgroei wel op gang, zelfs zonder gebed. Door de veranderingen in zijn lichaam, rijpte hij in zijn mannelijkheid en door die rijpheid kreeg hij een baard.

Groeien, dat doen we allemaal, als het goed is. We zijn bezig, dagelijks, te rijpen in de zon van de heerlijkheid van God. God kon de wens van de jongen niet verhoren, omdat hij nog niet’ rijp was voor een baard. Het zou geen gezicht zijn geweest, een jongenslichaam met een knots van een baard. Dit vertrouwen mocht de jongen hebben: die baardgroei en daarmee de baard komt! Als ik ouder ben geworden, rijper, mannelijker, dan zul je het zien, helemaal geen probleem meer; die baard komt te voorschijn!

Dit vertrouwen mogen wij op God hebben: We groeien! En al de dingen waar je van hoort of leest in Gods Woord, en waar je in gelooft, maar soms nog niet uitgewerkt ziet: je zult het meemaken, ze komen tevoorschijn in je leven.

De vruchten komen, passend bij de rijpheid waarin we zijn. Ze komen tot eer van God.

Rust in dat besef en verhinder je eigen groei niet.

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (6)

De mens is geroepen te dienen en te bewaren

We gaan in deze aflevering verder met het tweede scheppingsverhaal. Het eerste scheppingsverhaal geeft de achtergrond, met de mens als eindpunt. Het tweede scheppingsverhaal geeft de antropologie: de leer van de mens.

In Genesis 2 vers 8a (Gen. 02:06a) zien we dat de Here God een hof in Eden plant. Het woord ‘paradijs’ komt in de Hebreeuwse tekst niet voor. In de Septuagint, de Griekse vertaling van het oude testament, wordt over het paradijs gesproken. Het woord ‘paradijs’ is een Perzisch leenwoord. Het betekent: afgesloten ruimte, afgebakend gebied, een omheinde tuin. Dan lezen we in vers 8b dat God de mens, die Hij geformeerd had, in de hof plaatst. In vers 9 krijgen we het probleem van de twee bomen: de boom des levens en de boom der kennis van goed en kwaad.

“En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden (met de bedoeling) om die te dienen” (Gen. 02:15). Ik wil dit speciaal benadrukken. Er is vertaald met: bewerken. Er staat echter hetzelfde woord als in vers 5: Er was geen adam (geen mens) om de adamah (de aardbodem) te dienen. De allereerste omschrijving van het menszijn is’; dienen; de mens is van huis uit: dienaar. Hetzelfde woord komt in Jesaja terug als de knecht des Heren: Ebed Adonai. Hier wordt al in de leer aangaande de mens het fundament gelegd:

  1. De mens is geroepen om te dienen.
  2. De mens is geroepen om te bewaren.

Vers 15 maakt duidelijk dat de mens de opdracht heeft om te bewaren wat Gód bewaart. In hoofdstuk 4 komen ‘dienen’ en ‘bewaren’ opnieuw voor. De hoofdstukken 2 tot en met 4 vormen een verhaal, gebouwd op hetzelfde patroon.

En de Here God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:16-17) . Er staat: ‘moet gij sterven, ja sterven’. We zien de herhaling van, de kernwoorden. Als het Hebreeuws iets met nadruk wil zeggen, wordt het’ werkwoord herhaald, in een iets afwijkende vorm. In’ onze vertaling wordt zoiets weergegeven met: voorzeker, terdege, stellig, etc. Het is beter om de werkwoordsvorm te herhalen. In ‘ deze tekst worden twee werkwoorden herhaald, namelijk eten en sterven. Op deze punten valt de volle nadruk. Wij moeten hier niet zozeer spreken van een straf, maar van een gevolg. Het sterven is een gevolg van het eten Het is een geestelijke wet! Het gebod is niet willekeurig door God gekozen, om de mens uit te proberen of om hem een strik te zetten. Het eten van die speciale boom heeft als gevolg: ‘dan moet gij sterven, ja sterven’.

God plaatst de mens in de dialoog

“En de Here God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past”. Het is de eerste keer dat er gezegd wordt dat iets niet goed is. Er staat eigenlijk iets wat veel dieper reikt: een hulp als zijn tegenover’. De vrouw wordt het tegenover van de man. Het heeft te maken met partnerschap. ‘Tegenover’ houdt ook in: op hetzelfde niveau. Het wil óók zeggen: van aangezicht tot aangezicht. De dieren staan onder de mens; niet tegenover de, mens. De mens had nog niets wat tegenover hem stond, alleen iets wat ónder hem stond. Ook de engelen zijn lager in rang dan de mens. God maakt iets op zijn niveau, waar hij van aangezicht tot aangezicht mee kan omgaan. Een heel wezenlijk punt in verband met de leer aangaande de mens is, dat God de mens van meet af aan in de dialoog plaatst. God zet de mens in het gesprek.

Een volgend punt komt er als het ware tussenin. In vers 19 lezen wij namelijk: “En de Here God formeerde uit de aardbodem (adamah) al het gedierte des velds en al het gevogelte des hemels. Ook bracht Hij het bij de mens, om te zien hoe deze het noemen zou”. Er staat: ‘hoe deze het roepen zou’. De mens krijgt de opdracht om al het levende, elk levend wezen, te roepen.

Het roepen van een naam is in de bijbel een erg belangrijk punt. Het roepen van de naam is de voltooiing van de wording van een wezen. De adam, de mens, wordt hier een medeschepper met God! Hij mag het scheppingswerk voltooien. ‘Jij moet ze hun naam roepen’. Vers 19 b zegt: “Ook bracht Hij het tot de mens, om te zien hoe deze het noemen zou; en zoals de mens elk levend, wezen noemen zou, zo zou het heten”. Letterlijk staat er: ‘om te zien hoe deze het roepen zou. En zoals de mens elk levend wezen zou roepen, dat was zijn naam’ (niet: zo zou het héten).

De bijbel is geen Nederlands boek, maar-een Hebreeuws boek. Wij zullen ons moeten aanpassen aan het Hebreeuwse denken, het denken van de bijbel. De bijbel moet zich niet aanpassen aan óns. De bijbel moet niet bij de méns gebracht worden, maar de mensen moeten bij het wóórd gebracht worden, bij de gedachten van Gód.

‘Hoe heet je’, is Nederlands. Dé bijbel zegt: ‘Wat is zijn naam?’ In onze bijbel gaat een essentieel begrip verloren; de naam: ‘zo zou zijn naam zijn’. Iemands naam is zijn identiteit. Adam heeft een enorme creativiteit aan de dag gelegd; hij was medeschepper met god. Hiervoor moest Adam al veel in zijn mars, hebben. Adam moest de identiteit van het dier verstaan en hij moest hun naam uitspreken. God heeft Adam helemaal in Zijn’ werk betrokken en hem een arbeidsveld, een werkterrein gegeven, om zijn geest te oefenen en zijn vermogen te ontwikkelen. Als je ‘de naam roept’, betekent het dat je gezag hebt. Vers 20: “En de mens gaf namen aan al het vee, aan het gevogelte des hemels en aan al het gedierte des velds, maar voor zichzelf vond hij geen hulp die bij hem paste”. Letterlijk staat er: ‘De mens riep met name al het vee, het gevogelte des hemels en het gedierte des velds, maar voor een mens vond hij geen hulp als tegenover hem’.

De parallel tussen vrouw en Tabernakel

“Toen deed de Here God een diepe slaap op de mens vallen (‘diepe slaap’, kan ook betekenen: verdoving. Het is bijna weer te geven met: narcose. In Genesis 15 vers 12 (Gen. 15:12) staat het hetzelfde woord: Er valt een diepe slaap op Abraham); en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees” (Gen. 02:21). De vrouw wordt gebouwd uit de rib. Hetzelfde woord ‘rib’ komt in Exodus 20 keer voor in verband met de bouw van de tabernakel. Er is een parallel tussen het bouwen van de vrouw en het bouwen van de tabernakel, de tent. Het woord ‘component’ is voor het Hebreeuws veel te abstract. Het Hebreeuws denkt veel meer in béélden. Zowel de vrouw als de tent zijn beeld van de gemeente. We zien een prachtige parallel tussen het scheppingswerk van God en het ontwerpen van de tabernakel. God bouwt Eva en God bouwt de tabernakel.

“En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. Toen zeide dé mens (let op de reactie van de mens als hij Eva voor het eerst ziet) : Dit is nu eindelijk been van mijn been en vlees van mijn vlees; deze zal ‘mannin’ heten, omdat zij uit de man genomen is.

(‘Mannin’ is een hulpvertaling. Het Hebreeuwse woord voor ‘man’ Isj; het woord voor ‘vrouw’ is: Isjah, de vrouwelijke, vorm van het woord ISJ). Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees worden. In Deuteronomium 10 vers 20 (Deut. 10:20) wordt ‘aanhangen’ gebruikt in verband met Gód. Uitgaande van het begin, wordt het principe voor alle tijden gesteld: een man zal zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen. En zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaamden zich voor elkander niet” (Gen. 2:22-25) .

Het ‘herkennen’ (vers 23a) is een wezenlijk punt. Wat uit God is herkent elkaar! God hoefde Adam geen handleiding te geven of hem een soort Bijbelstudie te geven, maar er is een herkenning van hart tot hart.  

 

De betekenis van de uitdrukking: ‘Been en vlees’

De uitdrukking ‘been en vléés’ is erg belangrijk en komt zeven maal in de Schriften voor. Er moet hier zeer nauwkeurig vertaald worden. ‘Gebeente’ is je persoonskern, je diepste identiteit, de ruggengraat van je wezen. Het natuurlijke gebeente is beeld van iemands persoon. Daarom speelt het gebeente van Jozef een belangrijke rol bij de uittocht. Jozef zegt profetisch: ‘Je zult mijn gebeente mee omhoogvoeren naar het land’. Het boek Genesis eindigt met het gebeente van Jozef: ‘En ze legden hem in een ark in Egypte’. De identiteit van Jozef ging mee naar Kanaän. In- Psalm 34 vers 21 (Ps. 034:021) staat van de rechtvaardige: ‘Geen been van hem zal gebroken worden’. Hier wordt profetisch aangekondigd, wat vermeld staat bij het sterven van Jezus in Johannes 19 vers 36 (Joh. 19:36): ‘…opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Geen been van Hem zal gebroken worden’.

‘Been en vlees’ komen in zéven teksten voor. Ik noem er enkele, omdat ‘been en vlees’ meestal niet goed vertaald is. Genesis 29 vers 14 (Gen. 29:14): “Toen-zeide Laban tot hem: Waarlijk, gij zijt mijn- eigen vlees en ”bloed”. Dit. zei Laban niet. Hij zei: ‘Waarlijk, gij zijt mijn eigen ‘Been en vlees’. Bij de vertaling is begripsverwarring opgetreden. ‘Vlees en bloed’ is wezenlijk iets anders dan ‘been en vlees’. Er wordt vaak gezegd: ‘Ja, maar wat maakt dat nu uit. Als je de bedoeling maar ongevéér weergeeft’. Er zijn bijbelvertalers, die ‘ongeveer’ weergeven wat er staat, maar op deze manier worden de mensen niet bij het wóórd gebracht. Met ‘vlees en bloed’ wordt de mens in zijn aardse vergankelijkheid aangeduid, in zijn beperking, in zijn natuurlijke bestaanswijze. Jakob zegt hetzelfde tegen Laban als wat Adam tegen Eva zei: ‘Wij hebben dezelfde identiteit’. Het heeft te maken met broederschap: ‘Jij bent mijn broeder’. Genesis 29 gaat over het thema ‘broeders’.

2 Samuël 5 vers 1 (2 Sam. 05:01): Vlak voor David Sion in bezit gaat nemen, zeggen de stammen van Israël: “Zie, wij zijn uw eigen vlees en bloed”. Maar in werkelijkheid staat er: Wij zijn uw eigen been en vlees’. Israël zegt in feite tegen David: ‘Wij zijn uw lichaam; uw been en vlees’. Ook wij zeggen dit tegen ónze Koning, Jezus Christus. Wij zijn van dezelfde identiteit als Jezus. Als Jezus de gemeente, die uit Hem genomen is, herként, kan ook Hij, als tweede Adam, zéggen: ‘Jij bent nu werkelijk been van mijn been en vlees van mijn vlees’. Het is het herkennen tussen Jezus en de gemeente.

(wordt vervolgd).

 

Welke rol speelt ons gevoel? door Tea Keuper

 

Wat is gevoel?

Om te beginnen willen we enige gegevens uit Van Dale’s woordenboek aanhalen over gevoel en daarvan afgeleide hoeda­nigheden.

Gevoel – wat men voelt, besef, gemoeds­beweging, stemming.

Gevoelig – reagerend op indrukken of ge­waarwordingen .

Gevoeligheid – vatbaar­heid voor indrukken, teer punt, iemands gevoeligheden ontzien, hem sparen.

Overgevoelig – al te gevoelig (dus teveel geleid door het ge­voel) .

Fijngevoelig – met fijn gevoel begaafd (is dus een ‘gave’).

Fijnbesnaard – met een verfijnd gevoelsleven, ontvankelijk voor verscheidenheid van ge­voelens.

(Datgene wat tussen haakjes staat heb ik zelf op gemerkt).

Gevoel is iets wat ieder­een meegekregen heeft in zijn of haar leven. Het hoort bij de mens en is dus iets wat nodig is. Net zoals de geest een belangrijke taak heeft in zijn bestaan. Door deze twee geleid op een juiste manier, kan het lichaam goed functioneren.

Het gevoelsleven heeft te maken met het zieleleven

 

en hierover geeft Van Dale de volgende defini­tie: “Het stoffelijke en gewoonlijk onvergankelijk geachte wezen van de mens als zodanig. In meer wetenschappelijke zin het vermogen om ge­waar te worden en te be­geren. Zetel of bron van gedachten, van het ge­voel en de wil”.

Wanneer we dit eens rus­tig op een rijtje zetten en overdenken, weten we dat gevoel, net als al het an­dere., wat God aan de mens gaf, onmisbaar is om goed te kunnen functioneren’. Onze handen verrichten arbeid, onze voeten bren­gen ons ergens heen, de neus ruikt, de mond spreekt, het oor hoort en zo heeft alles in het li­chaam een functie. En als alles door een goede geest geleid wordt, functioneert het geheel goed, tot lof en eer van de Schepper.

 

Een artikel over ‘gevoel’ in een tijdschrift over ‘geloof’. Is dat geen ver­gissing? Neen, want ook het gevoel hoort bij ons mens-zijn en als kind van God bij ons christen-zijn. Uiteraard gaat het primair om ons geloof. Terecht zegt Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) dat het zonder geloof onmogelijk is God wel­gevallig te zijn.

Maar bij het functioneren van ons geloof kun­nen we ons gevoel niet uitschakelen omdat het een wezenlijk onderdeel van onze persoonlijkheid is. Wel is het natuurlijk zo dat ons gevoelsleven vanuit ons geloofsleven geïnspireerd behoort te worden en niet omgekeerd. In het kader van onze geestelijke groei leren wij dit, dat wil zeggen: de Heilige Geest wil in samen­spel met onze geest er voor zorgen dat onze ‘ge­voelens’ meer en meer in goede banen geleid wor­den. Geen overgevoeligheid, maar fijngevoelig­heid, zoals Tea Keuper in haar artikel terecht opmerkt. Zij reikt ons enkele waardevolle gedach­ten aan over het gevoel die het overdenken zeker waard zijn.

Wanneer u wilt reageren op dit artikel (of op an­dere artikelen) stellen wij dit zeer op prijs. Echter uitsluitend schriftelijk aan ons redactieadres: Postbus 101, 8180 AC Heerde. (Red. “Levend Geloof”).

Dikwijls zien wij echter dat kwade geesten probe­ren te beletten dat een mens écht mens kan zijn. Deze geesten uit het rijk der duisternis vallen ons aan en treffen ook het gemoedsleven, het ziele- leven, het gevoel.

Hoe gaan wij daar als christen mee om? Letten we er op als het anderen aangaat in de gemeente of in onze omgeving? Raakt het ons of reageren wij alleen maar negatief op al het kwaad?

Hoe ging Jezus om met ‘het gevoel’?

In Jezus, onze Heiland, hebben we gelukkig een volmaakt voorbeeld. Hij was 33 jaar lang op onze planeet als mens zoals wij en heeft ook gezien, ge­hoord en gevoeld. De laatste drie jaar van zijn leven bracht Hij het Ko­ninkrijk Gods aan de men­sen, de waarachtige bood­schap over zijn Vader, die bewogen is met zijn schep­ping en het herstel ervan op het oog heeft. Hoe zou Hij anders zoiets moois hebben gemaakt?

In mijn concordantie vond ik niets over het woord ‘gevoel’, wel over ‘ziel’ en ‘ontroeren’. U kunt in het Johannesevangelie (de hoofdstukken 11 tot en met 14 bijvoorbeeld) veel hierover lezen. Je bemerkt dat de Heer zelf ook ‘ontroerd’ kon zijn. Jezus werd ook getroffen in zijn zieleleven, maar blijft niet in die ontroe­ring steken (ontroerd = zonder roer). Hij werd ook niet hard en gevoelloos. Jezus was fijngevoe­lig en wist waar het op aan kwam. Hij herstelde zich door in gelóóf te spreken, te getuigen, te handelen en ook te profe­teren, te bemoedigen en te genezen. Zo ging de Heer om met ‘het gevoel’: positief tegenover de mens; met gezag tegen de machten der duisternis.

Zelf hebben we dus ook met gevoel te maken. Het kan (en moet) een dienaar zijn, nooit een heerser. Overgevoeligheid leidt tot zelfmedelijden, verwerping van jezelf én anderen, isolement en andere nare dingen. Maar wees wél fijngevoelig’ In denken, spreken en handelen, want dat is van God. Kwets niemands gevoel (1 Korinthe 13), dat is liefde­loos. En al teveel gebeurt dit, ook onder christenen, misschien soms nog wel in uw en mijn leven.

Het is goed voor jezelf hier samen met de Heer mee bezig te zijn. God wil niet dat we het leed van heel de wereld op onze schouders nemen. Hij wil wél dat we ons door Zijn Geest laten leiden, waar en wie je mag helpen met bemoediging, gebed, mee­lijden en strijden. En uit­eindelijk resulteert dit in overwinning!

Hij wil ons ook tonen en leren dat door kleine din­gen en daden, je kunt troosten, bemoedigen en inspireren! Wat is het goed hierop attent te zijn, niet opgezweept door overgevoeligheid, maar – door de Geest geleid – in alle fijngevoeligheid, tot troost en heil van onze medebroeders en zusters en van onze om­geving. De Heer wil het ons leren door zijn Heilige Geest!

 

 

 

Het syndroom van Jeruzalem door Gert Jan Doornink

Een merkwaardig bericht van het persbureau AP trok dezer dagen de aan­dacht. Onder de kop: “Toeristen slachtoffer van ‘Syndroom van Jeruzalem'” wordt melding gemaakt van een tijdelijke gees­tesziekte die voornamelijk Amerikaanse toeristen treft. Wanneer ze de ‘hei­lige oorden’ in Jeruzalem bezoeken, vertonen ze tekenen van waanzin zoals het zich uitkleden en het in gezang uitbarsten. De patiënten worden behan­deld in een psychiatrisch ziekenhuis, waar ze een week geïsoleerd worden en behandeld met medi­cijnen en psychotherapie. Daarna voelen ze zich meestal weer uitstekend en weten zich nauwelijks meer iets van hun waan­zin te herinneren.

Het AP-bericht vermeldt verder dat slechts een klein deel van de toeris­ten dit syndroom krijgt. Tachtig procent van hen bestond uit Amerikaanse protestanten in de leef­tijd van 18 tot 45 jaar. De meesten zeiden dat ze wel de Bijbel hadden ge­lezen, maar geen funda­mentalisten of pelgrims waren. Bij de cijfers zijn niet de ongeveer 100 patiënten per jaar meegeteld, die bezeten worden van het idee dat ze Christus zijn of een andere Bijbelse figuur.

Waarom we dit bericht publiceren en van commentaar voorzien is niet uit sensatie-oogpunt of om stemming te maken tegen Israël. Er is natuurlijk niets op tegen het land Israël te bezoe­ken als toerist of om het land van de Bijbel beter te leren kennen, zodat men zich een duidelijker begrip kan vormen hoe de gebeurtenissen die de Bijbel ons beschrijft zich hebben af gespeeld. Maar we moeten wel realistisch blijven en bedenken dat de Bijbel een geestelijk boek is en het voor ons dus gaat om de ‘geestelij­ke waarde’. Het gaat niet meer om het aardse Jeru­zalem, maar om het hemel­se Jeruzalem, waarvan de schrijver van de Hebree­ënbrief zegt: “Maar gij zijt genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem…” (Heb. 12:02),

Denk ook aan het gesprek wat Jezus had met de Samaritaanse vrouw. Toen deze tot Jezus zei: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt, dat te Jeru­zalem de plaats is, waar men moet aanbidden” , is het duidelijke antwoord van Jezus: “Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Va­der zult aanbidden. Gij aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden; maar de ure komt en is nu dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt zul­ke aanbidders; God is geest en wie  Hem aanbidden, moeten aanbidden geest en in waarheid” (Joh. 04:20-24)

In deze eindtijd is niet belangrijk waar wij de Vader aanbidden, maar hoe! En dat is alleen maar mogelijk, zoals Jezus zegt, ‘in geest en in waarheid’. Wie als kind van God vervuld is met de Heilige Geest en de geestelijke weg bewan­delt, hoeft niet bang te zijn één of ander syn­droom op te lopen of in een dwaling uit het rijk der duisternis terecht te komen. De Heilige Geest – de Geest der waarheid – zorgt er voor dat we de juiste koers aanhouden en het einddoel bereiken.

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (8)

De verlossing door Jezus Christus

Als God in Genesis 3 spreekt over het zaad is dat voor de duivel een duidelijk begrip, maar voor de mens is het een verborgenheid. De duivel weet precies wat met het zaad bedoeld wordt en bij de ‘rechtvaardige’ Abel begint hij al, alles wat op de komst van het zaad betrekking heeft, te bestrijden en zo mogelijk uit te roeien (Gen. 04:03-08; Heb. 11:04; Heb. 12:24b). Maar het zaad zou komen en is gekomen! In de volheid des tijds is Jezus Christus geboren’ uit de maagd Maria, als vertegenwoordigster van de mensheid, de vrouw van God. De mensheid had maagdelijk voor God bewaard moeten blijven om de Zoon te kunnen baren. Galaten 4 vers 4 (Gal. 04:04) zegt: “Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen” .

De mens die zondigt komt in de dood en bij het sterven daalt hij neer in het dodenrijk. De duivel kan de mens daar niet verder pijnigen of beschadigen, want dat is alleen maar mogelijk in het lichaam zijnde. In het dodenrijk wordt de mens bewaart tot de tijd van het laatste oordeel, waarin hij dan rechtvaardig en vanuit de barmhartigheid Gods geoordeeld zal worden. Alles zal de dood en het dodenrijk prijs ‘ moeten geven (Openb. 20:11-15). Er zal voor God geen leven verloren gaan. Ook niet wat de mens door zijn verderfelijke praktijken verwerpt en doodt (denk bijvoorbeeld aan abortus) .

Wie echter nu hoort naar de stem van Jezus Christus, die voor ons allen overgegeven is (Joh. 03:16) en opgestaan is uit de dood en daarmee verklaarde Gods zoon te zijn in kracht (Rom. 01:04), gaat over uit de dood in het leven (Joh. 05:24; Joh. 11:25-26). En zo iemand zal – als hij het woord van Jezus Christus bewaard heeft – de dood niet zien als hij sterft (Joh. 8:51). Wie Hem aangenomen heeft die heeft Hij macht gegeven om een kind (of zoon) van God te worden (Joh. 01:12).

Hiervoor is nodig de weg te gaan, die Jezus gewezen heeft, van bekering,, waterdoop en doop in de Heilige Geest. Dan is men een ‘wedergeborene’ en ingevoegd; in het huis Gods, de gemeente. (Zie aflevering 1 en 2) . Van deze wedergeborenen zegt Paulus in Galaten 4 vers 6 en 7 (Gal. 04:06-07): “En dat gij zonen zijt – God heeft de Geest zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba Vader. Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God”.

De gemeente als moeder

Om echter het volle zoonschap te bereiken, is er een weg te gaan die Jezus gewezen heeft. Hij zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:04-06). Deze weg is alleen maar te gaan in de gemeente, het lichaam van de Heer. Men kan niet in z’n eentje of als echtpaar of als gezin gemeente zijn. De Heer heeft de gemeente gegeven als ‘De Moeder’, die het nieuwe leven vormt door hef fundament te leggen, waarop in de gemeente, met persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder lid, op verder gebouwd wordt. De gemeente is het huisgezin Gods (Gal. 04:26; Jes. 66:10-11; Ef. 02:11-20).

In de gemeente geeft de Heer gaven en bedieningen (1 Kor. 12:27-28; Rom. 12:04-08) . In Efeziërs 4 vers 11 tot en met 13 (Ef. 04:11-13) lezen wij: “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke wasdom der volheid van Christus,” .

In de gemeente zal het volle zoonschap geopenbaard worden. Alleen het baringsproces zal met. veel meer moeite en smart geschieden omdat de duivel als een grote afschuwelijke draak voor de vrouw (de gemeente) staat, die barende is (Gen. 03:16; Openb. 12:01-03) . Maar – prijs de Heer – de zoon wordt geboren en neemt de plaats op de troon (beeld van geestelijke volwassenheid en heerschappij) in (Openb. 12:05; Openb. 20:04a).

Herstel en bedrieglijke wonderen

In de gemeente wordt de verwoesting die de duivel in mensenlevens heeft aangericht weer hersteld door bevrijding, verlossing en genezing. Jezus is gekomen om de werken van de duivel te verbreken (1 Joh. 03:08). Dat vindt in de gemeente plaats in Zijn Naam en door de kracht van de Heilige Geest (Mark. 16:17-18; Ef. 01:13-14) . Zelfs hierin zal de duivel in de eindtijd misleidend te werk gaan. Opnieuw zal de boom van kennis van goed en kwaad staan naast de boom des levens. Er kan een overaccentuering komen van lichamelijke genezing en voorspoed en het tellen van zegeningen op aarde. (En Eva zag dat de boom goed was, een lust was en begeerlijk was – (Gen. 03:06). Paulus leert ons echter dat de God en Vader van onze Heer Jezus Christus ons met allerlei Geestelijke zegen in de hemelse gewesten (in de geestélijke wereld) gezegend heeft in Christus. En dat Hij ons in Jezus Christus uitverkoren heeft vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht (Ef. 01:03-04).

 

Jezus waarschuwt ons in Zijn rede over de laatste dingen als Hij zegt: “Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tékenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:24) . In vers 5 zegt Jezus dat er velen verleid zullen worden! Dit is ook een ‘Geestelijke werkelijkheid’ waar we onze ogen niet voor mogen sluiten. Vooral mensen met psychische noden, chronische kwalen en ernstige ziekten zouden zich kunnen laten verleiden door de tekenen en wonderen die elders geschieden. Paulus zegt in 2 Thessalonicenzen 2 vers 9 (2 Thess. 02:09) over de antichrist: “Diens komst is naar de werking des satans met allerlei krachten, tekenen en bedrieglijke wonderen”. Ze zijn zo bedrieglijk omdat ze zo moeilijk van echt te onderscheiden zijn.

De gemeente zal echter de weg van geloof en volharding moeten gaan naar , de wil van God, wetende dat in volharding alle beloften en het leven verkregen zullen worden (Luc. 21:18-19; Heb. 10:36). Die volharding – zegt Jakobus 1 vers 4 – (Jak. 01:04)moet volkomen doorwerken, zodat wij volkomen en onberispelijk zijn en in niets te kort schieten. Dat is niet de gemakkelijkste weg, maar de: weg die Jezus zelf gegaan is en ons gewezen heeft. De zuchtende schepping wacht niet alleen op genezen en gezonde mensen maar op zonen Gods, die onberispelijk zijn naar geest, ziel en lichaam in de kracht en de heerlijkheid Gods (Rom. 08:19; 1 Thess. 05:23).

De gemeente het geheimenis Gods

Dit is een geheimenis wat in de gemeente van Jezus Christus zijn voltooiing vindt door de Heilige Geest. Daarom zegt Paulus ook: ‘Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen” (1 Thess. 05:24). Jezus Christus heeft dit geheimenis geopenbaard wat van de grondlegging der wereld af verborgen is gebleven in God (Matt. 13:35) . Het geheim van het koninkrijk der hemelen. Preciezer geformuleerd: Het koningschap van God in de geest van de mens door de doop in de Heilige Geest. Dat heeft Jezus ons geopenbaard en voorgeleefd. Hij is het zuivere beeld van God. Hij is de afstraling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen (Heb. 01:03; Kol. 01:15). In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk (Kol. 02:09). Dit is het evangelie, de blijde boodschap die Hij verkondigd heeft en waar dan als vanzelfsprekend het verbreken van de werken van de duivel (zijn koningschap) een onderdeel van is.

Paulus heeft ditzelfde evangelie door rechtstreekse openbaring van de Heer ontvangen, dieper uitgewerkt en doorgegeven (Gal. 01:11-12; Ef. 03:03). Paulus verkondigt dat dit het plan van God is voor alle mensen. Maar eerst zal de gemeente tot voltooiing moeten komen, het lichaam van Christus, waardoor alles geschieden zal. De gemeente zal los moeten komen van de aarde door geestelijke groei en ontwikkeling zodat het geestelijke het aardse gaat besturen. Als het volle koren in de aar rijp geworden is, breekt de oogsttijd aan, zegt Jezus in Markus 4 vers 28 en 29. (Mark. 04:28-29) Iemand die nog vastzit aan de dingen van deze aarde kan daarom niet geoogst worden. Dit oogsten is de verheerlijking waartoe wij door God bereid zijn, namelijk dat het stoffelijke, sterfelijke lichaam, door het leven wordt verslonden. Lees wat Paulus daarover schrijft in 2 Korinthiërs 5 vers 4 en 5 (2 Kor. 05:04-05) (1 Kor. 15:54).

De uiterlijke en de innerlijke mens

Zolang dit nog niet bereikt is, zal de mens – ook in de gemeente – nog sterven. Dus een scheiding tussen het natuurlijke, stoffelijke lichaam en de inwendige mens. Het aardse lichaam is uit stof geformeerd en zal tot stof wederkeren (Gen. 02:07; Gen. 03:19; Ps. 146:004; Pred. 12:07).

Om deze dingen goed te verstaan moeten wij bij Paulus te rade gaan. Hij zegt in 1 Korinthiërs 15 vers 50 (1 Kor. 15:50): “Vlees en bloed (dat is het natuurlijke, stoffelijke lichaam) kunnen het koninkrijk Gods niet beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet” . God heeft de hemel en de aarde geschapen en deze twee zijn niet te vermengen. Het is niet mogelijk met het aardse lichaam de geestelijke, onzienlijke wereld binnen te gaan.

Evenmin is het mogelijk met een verheerlijkt lichaam, wat geestelijk is. een natuurlijk aards bestaan te leiden, zoals wij dat nu kunnen’. Paulus zegt en Romeinen 8 vers 10 (Rom. 08:10): Indien Christus in u is (door de doop in de Heilige Geest) dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de gerechtigheid” (zie ook Gal. 02:20). De innerlijke mens – het geestelijk lichaam – is leven door de gerechtigheid Gods in Jezus Christus, is reeds uit de dood opgestaan.

Het lichaam heeft daar geen deel aan, dat behoort bij de aarde, waar de duivel nog als overste regeert. In het lichaam werkt nog de dood door de zonde. De duivel werkt er nog op in met zijn destructieve krachten en daarom vervalt ook de uiterlijke mens. Er is dus een duidelijk verschil tussen de uiterlijke mens en de innerlijke mens, terwijl dit toch heel nauw met elkaar verbonden is en alleen maar door het sterven van elkaar te scheiden is. In 2 Korinthiërs 4 vers 16 (2 Kor. 04:16) heeft Paulus het aldus onder woorden gebracht: “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd”. En vers 18 zegt dat wij niet zien op het zichtbare maar op het onzichtbare, want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig.

Het leven overwint de dood

Het uitwendige, het zichtbare is tijdelijk, maar het innerlijke, het onzichtbare behoort bij de eeuwige, geestelijke wereld. Maar dat vernieuwingsproces van de innerlijke mens zal toch op een door God bepaalde tijd, het sterfelijke – de dood – overwinnen. Dit zal geschieden door de kracht van de Heilige Geest. “En indien de Geest van Hem (van God) die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen (die nog dood zijn vanwege de zonde) levend maken door Zijn Geest, die in u woont” (Rom. 08:11). “En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid heeft aangedaan, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning. Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” (1 Kor. 15:54-55).

Dit proces, dit geheimenis, is zich aan het voltrekken. De Heilige Geest, verbonden met onze innerlijke mens, zal het stoffelijke lichaam levend maken. Ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest en van onze inwendige mens (1 Kor. 06:19). Maar zoals het in de schaduw-bedeling niet ging om de aardse tempel maar om de geestelijke werkelijkheid, zo gaat het ook niet om onze aardse tent – de uiterlijke mens – maar de geestelijke werkelijkheid, de innerlijke mens, het geestelijk lichaam, wat zich na de verheerlijking, op aarde kan manifesteren in een verheerlijkt lichaam. Daarom zegt Paulus: “Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis”.

Wij wonen nu nog in een ‘aardse tent’, maar met ons geestelijk lichaam, de innerlijke mens, verheffen wij ons en hebben onze wandel in de geestelijke wereld, het hemelse Jeruzalem, de stad Gods. En als een wedergeborene sterft, dan woont hij dus niet meer in die aardse tent, maar is heel concreet met zijn geestelijk lichaam in dat hemelse Jeruzalem bij God, Jezus Christus, de gestorven heiligen en de heilige engelen.

(wordt vervolgd).