Selecteer een pagina

Levend Geloof – 207

Levend geloof 1980.09 nr. 207

-Naarmate ons geestelijk inzicht groeit, kan de Heer zich ook meer aan ons openbaren. En dat is Zijn liefste wens, omdat Hij ons vol wil maken van Zijn heerlijkheid’.

-Wij zijn niet geroepen om naar het volle evan­gelie toe te groeien, maar vanuit het volle evan­gelie te leven.

Kinderen Gods die geestelijk willen leven en daarom de volle weg met Jezus gaan, krijgen vaak als verwijt te horen dat ze niet meer met beide benen op de grond staan en te ver van de werkelijkheid af leven. Maar dit verwijt is geheel ten onrechte, want zolang men zich niet bewust is dat onze plaats met Christus in de hemelse gewesten is, Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06) en dat men alleen van daaruit kan strijden en overwin­nen is men ongehoorzaam en staat men juist buiten de werkelijkheid, die van Christus is Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Met gevolg dat dan ook op aarde geen vruchtbaar christenle­ven tot openbaring komt.

Wie Jezus los wil maken van Zijn boodschap en leer begaat een grote fout. De echte verkondiging van Jezus, zoals deze in Gods Woord is geopenbaard, is de verkondiging van het volle evangelie oftewel de boodschap van het Koninkrijk Gods.

Vergeet niet “Levend Geloof” na lezing door te geven aan anderen!

 

De wil van God door Gert Jan Doornink

De Bijbel openbaart ons Gods wil

In het “Onze Vader” – het bekende gebed dat Je­zus Zijn discipelen leerde – komt onder andere de zinsnede voor: “Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde” Matteüs 6 vers 10 (Matt. 06:10). Het is éen van de vele voorbeelden uit de Bijbel waarin gesproken wordt over de wil van God.

Want om de wil van God te leren kennen krijgen we als allereerste te maken met het woord van God. In de Bijbel vinden we de wil van God ge­openbaard ten opzichte van de schepping, de eind voltooiing, Gods doel met de mens, kortom ten opzichte van alle dingen.

Maar om de Bijbel te verstaan hebben wij kennis en inzicht door de Heilige Geest nodig. Zonder het licht van de Heilige Geest tasten we in het duister en kunnen wij ook onmogelijk iets be­grijpen van de wil van God.

Nu komt natuurlijk hierbij de vraag voor de dag: is het wel nodig de wil van God te kennen? Is dat nu wel zo belangrijk? Als je zo’n regel uit het “Onze Vader” oppervlakkig beschouwd, zou je kunnen denken van niet. Immers het: “Uw wil ge­schiede….” zou uitgelegd kunnen worden als: Zo God het wil, zo gebeurt het toch…. Onze gedachten, ons leven, doet er helemaal niet toe.

We zijn toch maar kleine mensjes ten opzichte van een grote God…. Vaak beroept men zich dan nog op een tekst als Jesaja 55 vers 8 (Jes. 55:08) waar dit staat: “Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten”. Men rukt dan deze tekst wel helemaal uit zijn verband, want het gaat hier over mensen die nog volledig in de greep van satan zijn. Even tevoren staat: “De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechti­ge man zijn gedachten en hij bekere zich tot de Here” Jesaja 55 vers 7 (Jes. 55:07).

Zolang wij nog menen dat Gods wil geheel buiten ons om gaat, omdat Hij souverein en almachtig is, geven wij daarmee te kennen nog niets van de wil van God ten aanzien van de mens te begrij­pen. Want het eerste wat uit de Bijbel duidelijk wordt is dat Gods wil niet is los te maken van Zijn wezen, Zijn karakter, Zijn geaardheid.

Gods wil: Het goede, welgevallige en volkomene

Zijn wezen, Zijn aard, Zijn wil is enkel liefde, licht, goedheid, leven en blijdschap. Gods is niet voor den deel licht en een deel duisternis. 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05) zegt: “En dit is de verkondiging, die wij van Hem gehoord hebben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”. Trouwens hoe bewees God Zijn liefde niet door het zenden van het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon Jezus Christus. Paulus getuigde later: “Hoe zal Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons al­len overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?” Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32). Niemand hoeft daar­om ook maar een moment te twijfelen aan Gods grote liefde en Zijn bedoeling ten aanzien van de mens.

De wil van God ten opzichte van de mens is dus liefde en leven. Hij heeft de mens bestemd voor Zijn leven. Een leven van gerechtigheid en rechtvaardigheid, een leven van blijdschap en overwinning. Een leven waarin dus geen plaats behoort te zijn voor de werken der duisternis. Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) zegt: “Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld: maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken; opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene”. Let hierbij ook op het woordje ‘erken­nen’, met andere woorden, we moeten het aan­vaarden, het beleven. Dat is Gods wil voor ons. Zoals de wil van God ten alle tijde positief is, zo is de wil en het wezen van satan ten alle tijde negatief. En omdat de mens geschapen is naar het beeld van God, hoort hij daarom ook niet thuis bij satan, maar bij God. Door beke­ring en wedergeboorte verlaten wij het rijk van satan en treden het Koninkrijk Gods binnen. Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05) zegt: “Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet bin­nengaan” .

In dit Koninkrijk Gods gelden geheel andere re­gels en maatstaven dan buiten dat Koninkrijk. Het is daarom ook belangrijk deze regels te ken­nen en te onderhouden. Daarmee staat of valt het feit of wij Gods wil leren kennen. Of wij “in­groeien in deze wil”, zodat onze wil een wordt met Zijn wil.

Welke rol speelt onze eigen wil?

Wij hebben ook te maken met onze eigen wil. Ie der mens heeft “een wil”. Deze is ingeschapen in de mens, is er een onderdeel van, zoals er talrijke onderdelen zijn. Met deze wil hebben we Jezus aangenomen, toen Gods roepstem tot ons kwam. En deze wil speelt ook een grote rol na onze bekering en wedergeboorte.

Vele kinderen Gods maken de grote fout te denken dat God onze wil verbreekt (stuk maakt) als we Jezus leren kennen. Maar dat doet God helemaal niet. Jezus is niet iemand die de mens breekt, maar herstelt. Hij wil de mens zijn oorspronke­lijke plaats teruggeven. Hij is de grote hersteller, naar geest, ziel en lichaam.

Wat is daarom Gods wil met ons leven als we Je­zus hebben leren kennen? Dat onze wil in over­eenstemming komt (een eenheid gaat vormen) met Zijn wil. Het hele geheim van een leven van overwinning, een leven waarin Gods kracht en heerlijkheid tot openbaring komt, ligt daarin verborgen. En dat willen we toch? We zingen toch: “In het doen van Gods wil ligt mijn kracht?”….

Om dat punt te bereiken, (dat niveau van leven), is het belangrijk drie dingen goed in ’t oog te houden.

Wat Gods wil is (het goede). En wat de wil van satan is (het kwade).

Dat onze wil volkomen los komt van de wil van satan.

Dat onze wil volkomen één wordt met de wil van God.

Als we punt 1 aanvaard hebben is de basis al goed. Maar er zijn nog heel wat kinderen Gods die daar moeite mee hebben. Vaak speelt daarbij de calvinistische opvoeding een woordje mee. Men redeneert dan: maar in de Heidelbergse Ca­techismus staat toch dat zowel het goede als het kwade uit Gods Vaderhand ons toekomt? En dit wordt toch ondersteund door Bijbelteksten uit het oude testament? Men ziet dan over het hoofd dat de gelovigen van het oude verbond nog niet dat geestelijk inzicht hadden, wat wij door Gods genade wel mogen bezitten. Christus was nog niet geopenbaard en men schreef niet alleen het goede maar ook het kwade aan God toe.

Maar als we eenmaal ontdekt en aanvaard hebben dat de duivel de veroorzaker is van de zonde, de ziekte en al het negatieve gaan we ons ook volkomen losmaken van hem. Uiteraard is dat een proces dat we in de weg van geloof en gehoorzaamheid moeten leren, maar waaraan we ons nooit mogen onttrekken.

De grote fout die velen maken

Velen zeggen: de duivel kan niets meer beginnen met ons leven, als we Jezus hebben aanvaard.

Dan zien wij volkomen over het hoofd dat de Bij­bel ook spreekt over:

  1. De geestelijke groei die noodzakelijk is.
  2. De geestelijke strijd die we hebben te voeren.

Natuurlijk is het honderd procent waar dat Jezus ons waarlijk vrijgemaakt heeft. “Opdat wij waar­lijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrij­gemaakt”, zegt Galaten 5 vers 1 (Gal. 05:01). Maar meteen er achter volgt: “Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen”. In Christus zijn we waar­lijk vrij, maar het nieuwe leven van Christus in ons behoort tot groei en wasdom te komen. We zullen in elk opzicht “ontkoppeld” moeten worden van de wil van satan en “vastgekoppeld” aan de wil van God.

Het is daarom buitengewoon gevaarlijk om te stellen (zoals helaas ook sommigen in Pinksteren doen), dat een kind van God niet gebonden kan zijn. We spelen daarmee de duivel in de kaart en belemmeren de geestelijke groei van onszelf en anderen.

Paulus zegt in Romeinen 13 vers 12 (Rom. 13:12): “Laten wij dan de wer­ken der duisternis afleggen en aandoen de wape­nen des lichts”. Het is één van de vele voor­beelden waarin nieuwtestamentische gelovigen worden geattendeerd zich los te maken van de werken van satan. Lazarus werd door Jezus opge­wekt uit de doden, maar toen hij naar buiten kwam, waren zijn handen en voeten nog gebonden met grafdoeken en er was nog een zweetdoek om zijn gelaat gebonden. Hij moest nog losgemaakt worden, zoals er vandaag nog vele gelovigen losgemaakt moeten worden (of zich moeten losma­ken) uit de invloedsfeer van de boze.

Geen enkel kind van God kan zich in deze tijd nog veroorloven dat zijn wil nog op een of ande­re wijze verbonden is met de wil van satan. Wij moeten er alles aan doen om onze wil in overeen­stemming te brengen met Gods wil en los te ko­men van de infiltraties uit het rijk der duis­ternis .

Geroepen tot gemeenschap

In  1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09) zegt Paulus dat wij geroepen zijn tot gemeenschap met Jezus Christus. Als in een huwelijk nog een derde persoon in het spel is, is de gemeenschap stuk. Zo geldt het ook in geestelijk opzicht. De duivel mag geen enkele invloed meer hebben om de gemeenschap die wij bezitten met God in Jezus Christus te beschadi­gen of te verhinderen.

Laten wij zorgen dat deze gemeenschap gaat groeien door vol te zijn van de Heilige Geest en het Woord van God. Door met een waarachtig hart God te aanbidden in geest en in waarheid. Als wij een werkelijk verlangen in ons hebben dat onze wil een eenheid gaat vormen met Zijn wil, doen wij er ook alles aan om die eenheid te bevorderen. En dan bidden wij ook niet vrij­blijvend meer: “Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”. Maar dan weten wij dat zoals Gods wil in de hemel (in de geestelij­ke wereld) op volmaakte wijze functioneert, dit ook op aarde in Zijn kinderen behoort te zijn. Geen enkele werkelijke gelovige kan zich daar­aan onttrekken. We zijn er ten volle bij be­trokken .

Daarom behoren we geestelijk te leven en moeten ons bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Dan zullen wij ook ten volle één worden met Zijn wil. En dat betekent dat Zijn wil in en door ons leven ten volle tot openbaring komt!

De wereld in deze eindtijd wacht op gelovigen die zó willen leven. Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) zegt: “Met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”. Een zoon van God is niet iemand wiens wil nog op één of andere wijze verbonden is met de wil van de dui­vel. Daarvan heeft hij zich volledig losgemaakt. Zijn wil is alleen verbonden met de wil van God. Daardoor kan hij door woord en daad de rijkdom van het evangelie uitdragen en wordt aan de we­reld geopenbaard dat Gods wil ten alle tijde is: het goede, welgevallige en volkomene!

 

Hoe kom ik van het roken af? Door Gert Jan Doornink

 

We schrijven nog al eens over het roken. Eigenlijk zou dat in een volle evangelieblad als “Levend Ge­loof” overbodig moeten zijn, ware het niet dat er nog heel wat kinderen Gods rondlopen met de vraag: “Hoe kom ik van het roken af?” We kunnen daarbij constate­ren dat er twee categorieën “rokende gelovigen” zijn. Ten eerste zij die na vele jaren het roken nog steeds niet opgegeven hebben, hoe­wel zijn in hun hart weten dat het “fout” is. Uit persoonlijke gesprekken met hen blijkt vrijwel altijd dat er bij hen ook andere gebonden­heden een rol spelen, die men niet af wil leggen of waarvan men niet bevrijd wil worden. En deze gebondenhe­den tezamen vormen een ern­stige belemmering om de vol­le weg met Jezus te gaan. (Uiteraard willen we niet beweren dat een niet-rokende gelovige niet gebonden kan zijn, maar iemand die ver­slaafd is aan het roken is in ieder geval niet vrij).

De tweede categorie “rokende gelovigen” zijn vrijwel altijd pas-bekeerden die of het roken nog niet zien als gebondenheid of reeds bezig zijn er van af te komen, wat dit laatste betreft: Je­zus maakt vrij, ook van het roken! Duizenden gelovigen kunnen getuigen van deze bevrijding.

Tot welke categorie u ook mag behoren, wij hopen dat dit artikel u de ogen zal openen en dat u de werkelij­ke vrijheid die Christus u ook in dit opzicht wil schenken zult aanvaarden en beleven!      

 

 

 

Recepten voor de dood door Gert Jan Doornink

 

De “Vereniging voor Vrij­willige Euthanasie” uit Vinkega (Fr.), die zich be­ijvert voor de vrijheid van elk individu een eind aan zijn leven te maken, als er naar zijn eigen idee geen enkel uitzicht meer is, wil binnenkort een boekje uit­geven, dat op zeer gedetail­leerde wijze informatie ver­schaft, welke dosering van welke middelen nodig is, om zichzelf of een ander “op zo mild mogelijke wijze” te laten sterven. Hoewel het boekje in de eerste plaats bestemd is voor artsen, is het de bedoeling dat het voor iedereen verkrijgbaar wordt gesteld.

De plannen tot uitgave van dit boekje tonen aan hoe de propaganda voor euthanasie steeds meer om zich heen grijpt en hoewel iemand die behulpzaam is bij zelfmoord volgens de wet nog steeds strafbaar is, negeert men dit blijkbaar meer en meer.

De toename van euthanasie, abortus, etc., zijn evenzo- vele bewijzen hoe de mens zonder Christus in deze eindtijd hoe langer hoe on­verschilliger over leven en dood denkt.

‘ Een waarachtig christen zal zich met deze praktijken niet inlaten en kent ook geen angst meer voor de dood, omdat hij weet dat Jezus een volkomen overwin­ning over de dood heeft be­haald. Het oude gezangvers is voor hem een realiteit: ”Nu jaagt de dood geen angst meer aan; want alles, alles is voldaan!”

 

Ziende het onzienlijke door J. Noë

 

“daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig” 2 Korinthe 4 vers 18b

(2 Kor. 04:18b).

Het onzienlijke in het oude verbond

Het opschrift van dit arti­kel komt overeen met het­geen in Hebreeën 11 vers 27b (Heb. 11:27b) staat over Mozes, namelijk: “Want hij bleef standvastig als ziende de onzienlijke”.

Hieruit blijkt wel de inni­ge gemeenschap welke Mozes had met God. Hij weerspie­gelde de heerlijkheid Gods zo, dat de kinderen Israëls de blik niet op zijn aange­zicht konden vestigen.

We weten dat de profeten uit het oude testament nauw met God verbonden waren en hun blikken gericht waren op het onzienlijke. Ik wil eens een treffend voorbeeld aanhalen en wel wat vermeld staat in 2 Koningen 6 vers 8 tot en met 23 (2 Kon. 06:08-23), na­melijk Eliza’s optreden in de oorlog van Israël tegen Aram. De koning van Aram wilde Eliza gevangen nemen omdat hij, de man Gods, Is­raël de weg wees hoe te handelen in de strijd tegen Aram. Hij zond daarom een groot leger naar Dothan waar Eliza verblijf hield. Toen Eliza deze legermacht zag, was hij in het geheel niet bevreesd, maar zijn knecht des te meer. Hij zei daarop geruststellend tegen zijn angstige knecht: “Vrees niet, want zij, die bij ons zijn, zijn talrijker dan zij, die bij hen zijn” 2 Koningen 6 vers 16b (2 Kon. 06:16b). Toen bad Eliza: “Here, open toch zijn ogen, opdat hij zie”. En de Here opende de ogen van de knecht en hij zag en zie de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Eliza. Daarop sloot de Here, op het gebed van Eliza, de ogen van de vijanden en ze werden nota bene door hem, die ze gevangen wilden ne­men, naar Samaria gebracht, waar hun vijand Israël gelegerd was. En daar gebeur­den nog meer wonderlijke dingen. Hoe wonderbaar zijn Gods wegen.

Jezus en het onzienlijke

Nu gaan we over naar het nieuwe testament en we be­ginnen natuurlijk bij Je­zus. We weten dat Jezus, als Gods Zoon, in volkomen gemeenschap met de Vader leefde en dat het onzien­lijke geen geheim voor Hem was. Hij had de opdracht van de Vader gekregen de mensen de ogen te openen voor het ware evangelie, de werken des duivels te ver­breken en de dood te over­winnen. Toen Jezus, nadat Hij gedoopt was met de Hei­lige Geest, in de synagoge te Nazareth was, las Hij het volgende gedeelte uit Jesaja voor:

“De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blin­den het gezicht, om verbro­kenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19). Daarna zei Hij: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld” Lucas 4 vers 21b (Luc. 04:21b).

Jezus sprak veel over het onzienlijke, het Koninkrijk der hemelen, het Koninkrijk Gods. Jezus zegt onder an­dere in Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28) tegen de Farizeeën: “Indien Ik door de geest Gods de boze geesten uitdrijf, uitdrijf, dan is het koninkrijk Gods over u gekomen”. Verder waar­schuwt Jezus in Matteüs 7 vers 20 (Matt. 07:20): “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is”.

Zoals wij weten weerstond Jezus de aanvallen van de duivel en door Hem werden boze geesten uitgedreven, ziekten en kwalen genezen, doden opgewekt en zelfs werd het geweld van de na­tuur bedwongen. Zijn groot­ste triomf behaalde Hij op Golgotha, waar Hij alle machten der duisternis, van zonden en ziekten, tot Zich trok en overwon en tenslot­te triomfeerde over de dood. Zoals het in Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15) staat: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk ten toon ge­steld en zo over hen geze­gevierd” .

Het onzienlijke bij de discipelen

En nu wat de discipelen (apostelen) betreft. We zien in Handelingen dat ze met Pinksteren, zoals Jezus hun dat beloofd had, de Heilige Geest ontvingen, waardoor de kracht Gods zich in hen openbaarde en zij tevens inzicht kregen in het onzienlijke. Jezus had hun eens eerder gezegd op hun vraag: “Waarom spreekt Gij tot hen (de schare) in gelijkenissen?”: “Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” Matteüs 13 vers 10 en 11 (Matt. 13:10-11).

De discipelen traden dan ook met volle vrijmoedig­heid op en waren waarachti­ge getuigen van Christus. Ze deden dezelfde werken die Jezus gedaan had, brachten het evangelie, wierpen boze geesten uit, genazen ziekten en kwalen en wekten doden op. En God deed wonderen met hen, zo werden ze bijvoorbeeld door een engel bevrijd uit de gevangenis en Paulus werd bevrijd uit de gevangenis te Filippi door een aard­beving en bracht daarbij de gevangenbewaarder met zijn gezin tot bekering. Te Lystra werd hij ten dode toe gestenigd en men sleepte hem de stad uit, maar hij stond op en vertrok de vol­gende dag.

De brieven van Paulus, Jakobus, Petrus en Johannes (vooral ook diens Openbaring) getuigen er van, dat God hun inzicht had gegeven in het onzienlijke, het Ko­ninkrijk Gods. We denken hierbij ook aan Stéphanus tijdens de rechtszitting. Hij had het gelaat als van engel en zijn ogen waren geopend voor het onzienlij­ke. Hij zag de hemelen ge­opend, zag de heerlijkheid Gods en Jezus staande ter rechterhand Gods.

Hoe staan wij tegenover het onzienlijke?

Hoe is het nu met ons ge­steld, broeders en zusters, heden ten dage? Voordat ik hiermee verder ga, wil ik eerst eens de wijze aanha­len, waarop Jezus, na Zijn opstanding, Zijn discipelen tegemoet trad. Ze konden namelijk niet geloven dat Hij was opgestaan, niette­genstaande de vele gesprek­ken, die Hij met hen had gevoerd en hun had gewezen op de dingen die gebeuren zouden en ook op Zijn dood. Hij verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, (dus een berisping), en be­gon hun daarop de Schriften uit te leggen en Hij opende hun verstand daarvoor.

Markus 16 vers 14; Lucas 24 vers 13 tot en met 53 (Mark. 16:14; Luc. 24:13-53). Tegen de ongelovige Thomas zei Hij: “Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven” Johannes 20 vers 24 tot en met 29 (Joh. 20:24-29).

Het lijkt mij, dat wij, naar aanleiding van wat Je­zus tot Zijn discipelen heeft gezegd, ons zelf ook maar eens aan een onderzoek moeten onderwerpen. Als we werkelijk inzicht willen hebben in het Koninkrijk Gods, in het onzienlijke, moeten we de volgende vra­gen positief kunnen beant­woorden .

1 – Is Gods Woord een realiteit voor ons; dus geloven we er onvoorwaardelijk in?

2 – Kennen we Jezus? Is Hij een realiteit voor ons?

3 – Hebben we dan ons leven geheel aan Hem overgegeven en alles wat een belemmering zou kunnen zijn tot volkomen overgave aan Hem, prijsge­geven?

– Zijn we gedoopt met de Heilige Geest?

– Hebben we dat onwankelbare geloof, dat we in de zwaarste beproevingen, in welke vorm die ook tot ons komen, of het nu in ons lichaam is of door allerlei an­dere omstandigheden, vasthouden aan Gods woord?

Ongeloof, klein geloof, twijfel, angst, ongehoor­zaamheid, etc., zijn sterke wapens van satan en daar zijn nog al wat kinderen Gods mee behept. Daarom hebben wij de kracht van de Heilige Geest nodig om hiervan vrij te komen.

Wat Gods woord zegt over de Heilige Geest

Ik zal nu eens enkele teks­ten aanhalen in verband met de Heilige Geest.

Jezus zegt in Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05):

“Tenzij iemand geboren wordt uit water en geest, kan hij het koninkrijk Gods niet binnengaan”. Johannes 6 vers 63 (Joh. 06:63):

“De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven”. Johannes 14 vers 15 tot en met 17 (Joh. 14:15-17):

“Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren, en Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet hem niet en kent hem niet; maar gij kent hem, want hij blijft bij u en zal in u zijn”.

Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09):

“Indien iemand echter de geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe”. Galaten 6 vers 8 (Gal. 06:08):

“Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op de akker van de geest zaait, zal uit de geest eeuwig leven oogsten”.

Wat Gods woord zegt over het geloof

Uit de zeer vele teksten over het geloof wil ik er slechts enkele aanhalen.

Jezus zegt in Matteüs 21 vers 21 en 22 (Matt. 21:21-22):

“Voorwaar, Ik zeg u, indien gij geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet alleen doen wat met de vijgenboom is gebeurd, maar zelfs indien gij tot deze berg zegt: hef u op en werp u in de zee, het zal geschieden. En al wat gij in het gebed gelovig vragen zult, zult gij ontvangen”. Johannes 14 vers 12 (Joh. 14:12):

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie in mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en grotere nog dan deze”. Markus 16 vers 16 tot en met 18 (Mark. 16:16-18):

“Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs in­dien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zul­len zij de handen leggen en zij zullen genezen worden”.

In Hebreeën 10 vers 38 en 39 staat (Heb. 10:38-39): “En Mijn rechtvaardige zal uit het geloof leven; maar als hij nalatig wordt, dan heeft mijn ziel in hem geen wel behagen. Doch wij hebben niets van doen met nalatigheid, die ten verderve leidt, doch met geloof, dat de ziel behoudt” .

geloof is een kwestie van het hart en niet van het verstand.

Bovenstaande teksten laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Laat dus ons hele wezen er naar uitgaan om dat geestelijk niveau te bereiken. Daar wil God ons hebben, opdat we aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zullen worden. Het is Gods wil dat wij be­horen tot de krachtige hel­den, die Zijn Woord vol­voert, luisterend naar de klank van Zijn Woord. Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:020). Ons geestelijk le­ven moet hemels gericht zijn en niet aards.

Paulus zegt in Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 3 (Kol. 03:01-03): “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God”.

Verder schrijft hij in Efeze 2 vers 18 en 19 (Ef. 02:18-19):

“Want door Hem hebben wij in een Geest de toegang to de Vader. Zo zijt ge dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods”.

De strijd in de hemelse gewesten

Dus, broeders en zusters, onze strijd wordt in de Geest in de hemelse gewes­ten gestreden, daar moeten – onze ogen voor opengaan, als ziende het onzienlijke. Daar behalen wij de over­winning in Jezus Christus en door de kracht van de Heilige Geest en dan wordt dat ook zichtbaar op aarde.

Paulus zegt dan ook in Efeze 6 vers 12 tot en met 18 (Ef. 06:12-18): “Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de over­heden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden. Stelt u dan op, uw lendenen om­gord met de waarheid, be­kleed met het pantser der gerechtigheid, de voeten geschoeid met de bereid­vaardigheid van het evange­lie des vredes, neemt bij dit alles het schild des geloofs ter hand, waarmee gij al de brandende pijlen van de boze zult kunnen do­ven; en neemt de helm des heils aan en het zwaard des Geestes, dat is het woord van God. En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe waken de met alle volharding en smeking voor alle heiligen”.

Ik neem aan dat hetgeen ik geschreven heb, u wel be­kend zal zijn en ik ben er mij van bewust, dat ik in velerlei herhalingen ben vervallen van hetgeen ik al eerder geschreven heb. Maar in verband met de ernstige tijd waarin wij leven en in verband met de toekomst die nog veel erns­tiger wordt, (de duivel gaat niet alleen rond als een briesende leeuw, maar hij verschijnt ook als een engel des lichts), heb ik op één en ander nog eens extra de nadruk willen leggen. Jezus zegt toch zeer duidelijk dat in de eindtijd velen ten val zullen komen. Laten wij dan daartoe niet behoren!

Daarom beëindig ik dit ar­tikel met hetgeen ik in het begin over Mozes heb ge­schreven: “Want hij bleef standvastig, als ziende de onzienlijke”!

God zegene u!

 

De handen uit de mouwen steken door Judith Jacobs

Galaten 6 vers 2 (Gal. 06:02)

Als ik de gelijkenis lees van de barmhartige Samaritaan kom ik tot de conclusie dat hij een aantal actieve hande­lingen heeft moeten verrichten om zijn hulpbetoon aan het slachtoffer effectief te maken, namelijk hij moest stilhouden, afstappen, neerknielen, verbinden, medica­menten hanteren, de gewonde optillen, enz. Eén ding is zeker: hij liep niet aan de nood van die ander voorbij maar deed vanuit zijn eigen omstandigheden wat bij kón. Jezus zei: Doe gij evenzo’1.

Jezus’ uitspraak geeft niet alleen reden tot beschouwing, maar noopt tot zelfonderzoek. Kom er in de aan ons voor— gelegde gevallen (van de hedendaagse tijd, dus) echt niet worden geholpen in de praktische zin van het woord? Of was. het misschien gemakkelijker te zeggen: “Ik zal voor je bidden, hoor”. (Zonder iets te doen, terwijl het gekund had).

Wordt er zó haastig geleefd, dat andermans nood niet meer wordt gezien? En als je iets ziet, geef je je dan de moeite erop af te gaan? (Dat vergt tijd en inspanning, dat is: overwinning op luiheid en weerstand).

Ik geloof dat toen de barmhartige Samaritaan bij de ge­wonde neerknielde, hij een symbolisch gebaar tegenover de hemel maakte: op dat moment bracht hij in zijn hart de nood van die ander biddend bij het kruis en… stak de handen uit de mouwen. Ik lees niet met zoveel woorden dat hij een officiéél gebed uitsprak, maar de Here zegen­de het werk zijner handen.

ben les in theorie en praktijk. Luiheid (ook de geeste­lijke vorm ervan) wordt door God veroordeeld Matteüs 25 vers 26 (Matt. 25:26). Als. we onze naaste moeten liefhebben als onszelf verval ik automatisch aan het Schriftwoord in Jakobus 2 vers 14 tot en met 16 (Jak. 02:14-16).

Eén ding staat vast: Je mag niet de plaats poetsen maar je moet de handen uit de mouwen steken!

 

De barmhartige Samaritaan door Judith Jacobs

Lucas 10:25-37

Hij bleef niet zitten op zijn ezel,

Maar stapte af en knielde neer;

Hij zei niet: ” ’k Zal wel voor je bidden”.

Maar blikte in ontferming neer.

 

Hij stak ook niet een vrome speech af,

Maar goot wat olie en wat wijn –

Op de door hem verbonden wonden,

Als balsem voor de felle pijn.

 

Het kwam niet bij hem op te zeggen:

“Ik ken hem niet” of “mij een zorg”;

Hij reed zijn “naaste” naar een herberg,

Stelde zich daar persoonlijk borg.

 

Hij heeft geen “mooie preek” gehouden,

Of een “toepasselijk” gebed;

Zijn hart heeft Liefde uitgedragen,

Zijn hand: in daden omgezet.

 

Waarom moest Job lijden? Door Joke Scholten

 

In het artikel “Het goede en het kwade”, in het juni- nummer van “Levend Geloof”, gingen wij in op brieven die wij ontvingen van broe­der W. uit N., die toen in één van zijn brieven ook Job aanhaalde. Mede om het onderwerp niet te uitge­breid te maken, hebben wij toen Job in ons artikel buiten beschouwing gelaten. Omdat wij echter weten dat vele kinderen Gods het moeilijk hebben met het verstaan van dit Bijbelboek publiceren wij -met toe­stemming – een gedeelte uit een brief welke wij ontvin­gen van zuster J. H. Schot­ten uit Enkhuizen. Onge­twijfeld zal deze uiteen­zetting meer inzicht geven op de vraag, waarom Job – terwijl hij rechtvaardig en oprecht was – toch moest lijden.   – redactie –

Job kwam niet in de verdruk­king vanwege dat hij God verlaten had, want God zegt van hem: “Niemand op aarde is als hij, zó vroom en op­recht, godvrezend en wijken­de van het kwaad” Job 1 vers 8 (Job 01:08). Niemand was zo rechtvaardig als hij. Dat is dan ook de reden dat Job door al zijn lijden vasthoudt dat hij on­schuldig is. Job 6 vers 24; Job 23 vers 10 tot en met 12; Job 27 vers 5 en 6 enz. (Job00 6:24; Job 23:10-12; Job 27:05-06)

Dat was nu juist de grote strijd van Job. Hij wist dat hij voor God rechtvaardig was, zonder schuld en toch dit lijden. Hij kan het niet rijmen, dat is zijn kwel­ling. Daarom roept Job uit in Job 23 vers 3 (Job 23:03): “O, dat ik Hem wist te vinden, dat ik tot Zijn woning mocht komen”, zie ook Job 23 vers 4 en 5 (Job 23:04-05). En in Job 23 vers 17 (Job 23:17) zegt hij: “Want niet vanwege de duisternis verga ik, noch omdat donkerheid mijn aange­zicht bedekt”. Job bedoelt hier te zeggen: de kwelling is niet dat ik op een mest­hoop zit met een potscherf en zonder familie, maar dat de gedachten die ik over God had, zo’n geweld worden aan gedaan. En die gedachten van Job over God waren: God is goed!

Daarom kunnen Jobs vrienden hem niet troosten. Hij zegt tegen zijn vrienden: wat jullie mij vertellen dat kan ik jullie ook vertellen, maar daar gaat het niet om. Job 12 vers 3; Job 16 vers 4 (Job 12:03; Job 16:04). Het gaat er om dat een rechtvaardige zo moet lijden. Dat is de strijd van Job. Zijn vrien­den gingen van de gedachte uit: iemand die zo moet lij­den, dat kan niet anders, die is een grote zondaar. En vanuit die gedachten spraken ze tegen Job. Vandaar dat God zegt in Job 42 vers 7 (Job 42:07) dat ze geen van drieën recht gesproken hadden.

Job moet dan voor ze bidden. Soms gaat hem even een licht op. In Job 9 vers 24b (Job 09:24b) roept hij uit: “Doet Hij het niet, wie dan?” Ja, en dat weet Job nu net niet, want hij is een oudtestamentische gelovige, zonder de inwoning van de Heilige Geest, die leidt in alle waarheid. Job is wel rechtvaardig, maar hij mist inzicht in de geestelijke wereld. Maar ook voor hem geldt: Alles werkt mede ten goede voor degenen die Hem liefhebben. Job lijdt als

‘rechtvaardige, want zonder oorzaak Job 2 vers 3b (Job 02:03b) valt de satan aan. Ook in de Psalmen lees je dit op verschillende plaatsen, onder andere in Psalm 35 vers 7 en Psalm 35 vers 19 (Ps. 035:007 en Psalm 035:019), waar David uitroept: “Zonder oorzaak verborgen zij voor mij hun net”, enz.

De vraag blijft over: Wat is nu het goede dat voor Job mee gewerkt heeft in deze zware beproeving? Nu, dat God hem kennis gaat geven van de onzienlijke wereld. God gaat Job onderwijzen over de dingen die onzicht­baar zijn. Zie bijvoorbeeld Job 38 vers 22 en 23 (Job 38:22-23). God spreekt hier over de schatkamer van de hagel, opgespaard voor de dag van strijd en oorlog. Men denke hierbij aan het boek Openbaring (Openbaring 8 vers 7 (Openb. 08:07). Hagel is een beeld van de machten der duisternis.

Ook in Job 39 vers 22 tot en met 28 (Job 39:22-28) wordt over de satan gesproken en zijn kracht. En ook de be­schrijving van het nijlpaard en de krokodil zijn beelden van de boze. Zie bijv. Job 40 vers 24 en vers 28; Job 39 vers 22 tot en met 28 (Job 40:24; Job 40:28 en Job 39:22-28). God spreekt hier met Job, na diens zware lijden, beslist niet over dieren in de zichtbare wereld, maar Hij geeft hem antwoord op zijn vragen. God licht voor Job de sluier op van de geeste­lijke wereld en laat hem de ware boosdoener zien.

Dan doet Job boete. Niet als een zondaar, maar als één die veel gepraat heeft, zonder ook maar het minste in­zicht. Job 40 vers 3 (Job 42:03). Dan zegt Job in Job 42 vers 4 (Job 42:04): “Ik wil U ondervragen, opdat Gij mij onderricht”. (In de nieuwe vertaling staan de hoofdletters verkeerd). Nu wist Job: het kwade komt niet van God.

Ik weet niet of iemand in het oude testament zoveel inzicht gekregen heeft over de geestelijke wereld als Job. Zijn lijden heeft mede­gewerkt ten goede, zoals wij dat achteraf ook altijd vol­mondig moeten toegeven.

Daarom geloof ik dat God de strijd toelaat,(want satan kan niet« buiten Gods wil om doen), maar alleen om die reden dat wij inzicht ver­krijgen en dat ons geloof tevoorschijn komt als gelou­terd goud.

Daarom gorden wij ons aan in de sterkte Zijner macht. En prijzen God voor de dag dat alle vijanden zullen worden als een voetbank onder Zijn voeten en de ganse aarde vol zal zijn van de heerlijkheid Gods!

 

Verkenningen rond het boek Openbaring door Nico Goverts -3-

De betekenis van de plagen

Wat moeten we met al die plagen die in het boek Openba­ring beschreven worden? Wordt de toekomst hiermee toch niet tot een troosteloze aangelegenheid? De enige moedge­vende gedachte die dan overblijft, is: Gelukkig maken wij dat allemaal niet meer mee. Ons motto is: Na ons de zond­vloed. De enige vreugde die men dan aan het boek Openba­ring kan beleven, is in dat geval te vergelijken met het genot dat iemand ondervindt bij het lezen van een span­nend griezelverhaal: de rillingen lopen je over de rug, maar gelukkig, in een oogwenk doe je het boek dicht en je blijkt je te bevinden in een veilige fauteuil achter een warme kachel.

Voor velen zijn de plagen een argument: zie je nu wel dat God niet enkel goed is? Kijk maar wat God hier allemaal gaat doen, en je wilt toch niet beweren dat het boek Openbaring oudtestamentisch is? Het is in dit verband merkwaardig hoe velen dapper zingen: Ja, God is goed, zon­der evenwel de consequenties van die belijdenis te onder­kennen .

Als we iets zinnigs willen zeggen over die plagen, dan dienen we als uitgangspunt vast te stellen: er zal een verband moeten zijn tussen die plagen en het centrale thema van het laatste Bijbelboek: de Openbaring van Jezus Christus in de eindtijd. En de vorige keer hebben we ge­zien: Johannes kreeg een blik in de hemel, dat wil zeggen in de geestelijke wereld. We hebben dus te maken met ge­beurtenissen in en vanuit de hemelen. Het heeft derhalve weinig zin de krant te hulp te roepen. Als Johannes een blik in de hemel slaat, moeten wij dan een blik in de krant werpen? Leg alles zoveel mogelijk letterlijk uit, zo luidt vaak het devies. Vreemd is dan echter dat, wan­neer men dergelijke letterlijke verklaringen leest de sprinkhanen uit Openbaring 9 plotseling helikopters blij­ken te zijn, terwijl met de berg die, brandend van vuur, in de zee werd geworpen, natuurlijk een atoombom bedoeld is. Johannes had immers in zijn taal geen woorden voor al die moderne uitvindingen. Nu roepen zulke methoden van uitleg in de regel meer vragen op dan ze beantwoorden. Want men zal dan bijvoorbeeld ook moeten verklaren hoe het mogelijk is dat die helikopters opkomen uit de af­grond. En ook: wat is het verband tussen deze science fiction-achtige verschijnselen en de hoofdlijn van het boek Openbaring: het plan Gods met de gemeente?

Voor velen is het de grootste vreugde wanneer ze in één of andere aardse gebeurtenis een vermeende natuurlijke vervulling kunnen vinden van een bepaalde tekst uit Open­baring. Zo zijn de vogels die in Openbaring 19 aan de maaltijd zitten, natuurlijk de gieren en de buizerds in Palestina, die al begonnen zijn vier eieren te leggen in plaats van twee. Geen van deze beesten zal hebben kunnen bevroeden hoeveel vreugde zij menig christen zouden be­reiden door middel van het opvoeren van hun eierproductie.

De sleutel met betrekking tot de plagen vinden we als we bedenken dat er nog een ander Bijbelboek is waarin over plagen gesproken wordt. Dat is het boek Exodus. Het is niet toevallig dat er zoveel verband bestaat tussen deze beide Bijbelboeken. Hier stuiten we op een kerngedachte, die beslissend is voor ons verstaan van het boek Openba­ring en die bepalend is voor onze hele visie op de eind­tijd. Het laatste Bijbelboek beschrijft ten diepste een exodus, een uittocht.

Het exodusgebeuren van de eindtijd

God wil dat we zicht gaan krijgen op het exodusgebeuren in de eindtijd. Daarom willen we in verband hiermee enke­le vragen stellen. Allereerst komt dan de vraag naar vo­ren: waarom is het zo belangrijk dat we dit exodusmotief ontdekken? Het antwoord is: omdat dit alles te maken heeft met het wezen van God. Daarom willen we onderstre­pen: het is niet toevallig dat het laatste Bijbelboek een exodusboek is. Dat kon eenvoudig niet anders. Want zo is God. Het is gewoon een absolute noodzaak dat de hele ge­schiedenis gaat uitlopen op een exodus. Anders komt God niet aan zijn eer. Als iemand God zou kennen zoals Hij is, maar hij zou nog nooit een letter van het boek Open­baring gelezen hebben, en men zou hem vragen: Wat denk je dat de inhoud van het laatste Bijbelboek zal zijn? dan zou hij maar één antwoord kunnen geven: Ik denk dat het over een exodus moet gaan.

Hier ontdekken we een grondprincipe van het wezen Gods. God is een God die uitleidt. Dat is niet alleen maar iets wat Hij doet, zodat je zou kunnen zeggen: Hij kan ook nog anders. Neen, zo is Hij. En daarom moet het vóór alles duidelijk voor ons worden: het boek Openbaring heeft in wezen maar één doel: niet om van ons betere krantenlezers te maken, of om te kunnen zeggen: zie je wel, al die el­lende die er in de wereld is, staat ook al in de bijbel, dus het zal wel zo moeten wezen. Maar het gaat om iets totaal anders: het doel is, onze kennis van God te volma­ken. Dit is het meesterlijke sluitstuk van het wezen Gods. Dit is het toppunt van al de heerlijkheden Gods. Johannes was niet bezig met wat primitieve pogingen om atoombommen en vliegtuigen te beschrijven. Johannes was bezig met God. Met die geweldige, unieke, heerlijke God die uitleidt. En hij kreeg het voorrecht om aan de komende generaties te mogen tonen welk aspect van het wezen Gods zich in de laatste tijden als het meest opvallende zou gaan ontvouwen. Zoals Jesaja het eenmaal onder woor­den bracht: “Zo hebt Gij uw volk geleid om U een luister­rijke naam te maken” Jesaja 63 vers 14 (Jes. 63:14) . Hier wordt Gods naam, dat is zijn wezen, op het luisterrijkst getoond. Hier komt de goedheid van God tot haar volle ontplooiing. Om­dat God goed is, leidt Hij uit. Voor God is dat uitleiden niet iets bijkomstigs, iets wat Hij naast andere bezigheden erbij doet, iets wat Hij eventueel ook zou kunnen na­laten, een ondergeschikt punt op zijn-programma, neen, hier raken we aan het punt waarom God ‘God is. Hier is Gods diepste wezen mee gemoeid. Hier en hier alleen gaan we ten volle ontdekken: deze God is onze God, Hij is ons deel, ons zalig lot. Dan kunnen we instemmen met de psalmist: “Waarlijk zo is God, onze God, voor eeuwig en altoos; tot de dood (of zoals er letterlijk staat: over de dood heen) zal Hij ons leiden” Psalm 48 vers 15 (Ps. 048:015).

De naam van God en de uitleiding door zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden

We zien dus: het boek Openbaring toont ons het hart van God. Het draait om de vraag: hoe is Gods karakter in de eindtijd? In dit verband is er nog een bijzonder treffen­de parallel tussen de boeken Exodus en Openbaring, name­lijk in het gebruik van de naam van God. Kernmoment in het exodusgebeuren ten tijde van Mozes is de proclamatie van de Naam: “Ik ben die Ik ben” Exodus 3 vers 14 (Ex. 03:14). Nu is deze uitspraak in de Griekse vertaling van het oude testament weergegeven met: “Ik ben de zijnde”, oftewel: “Ik ben Hij die is”. In het boek Exodus is dit dubbele element een grondmotief: openbaring van de Naam en uitleiding van het volk zijn wezenlijk met elkaar verbonden. Waar God iets van zijn wezen begint te openbaren, daar komt een uit­tocht. En anderzijds, als God zijn volk wil gaan uitlei­den, dan doet Hij dat door allereerst iets van zijn wezen bekend te maken. Uittocht en Naam grijpen in elkaar. We kunnen zeggen: de uittocht is het gevolg van de openba­ring van Gods wezen. Dan kan het gewoon niet anders; op Exodus 3 moet eenvoudig een uittocht volgen. Maar ten diepste ligt er nog een nauwer verband: de openbaring van Gods wezen is in feite een uitleiding. Wie het wezen van God gaat zien, wordt op datzelfde moment inderdaad uitge­leid. Wie God gaat kennen zoals Hij is, die is in wezen al uit het diensthuis vandaan. Die is niet meer waar hij vroeger was.

In Exodus 20 komt die dubbele gedachte nog weer eens schitterend tot uiting: “Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb” (vs. 2). Beide elementen: de naam van God (Ik ben) en de uit­leiding, zijn hier weer onlosmakelijk met elkaar verbonden, God wil het zijn volk inprenten: Ik ben de God ‘die uitleidt. Dat moet de basis van hun hele denken worden. Als je van nu af aan over God spreekt, dan heb je het over de God die uitleidt. Daarom zegt de Heer er dan ook meteen achteraan: “Gij zult geen andere góden voor mijn aangezicht hebben”(vs.31. Eer ander soort god mag je en moet je er niet op na houden. Want dan ben je met de ver­keerde bezig. Zorg dat je de goede voor hebt. De enige ware God is een uitleidende God. Als je je geest verbindt met een ander godsbeeld, dan ben je inderdaad verkeerd verbonden.

Gods wezen is: uitleiden. Dat is wat God het liefste doet; dan is Hij in zijn element. Uitleiden is, met eer­bied gesproken, een kolfje naar zijn hand. Het is een werk naar Gods hart. En als we bedenken dat God in de da­gen van Mozes nog maar een klein gedeelte van zijn wezen openbaarde, met als resultaat toch al een grootscheepse uittocht, wat zal er dan niet gaan gebeuren in de eind­tijd, waarin God niet een deel, maar zijn gehele wezen gaat bekend maken? Het einde wordt beter dan het begin. Mozes leidde een aards volk uit op aarde, Jezus, de bete­re Mozes, leidt een geestelijk volk uit in de geestelijke wereld. Mozes bereikte uiteindelijk het doel niet, Jezus zal met zijn volk het doel wel bereiken.

De naam van God is bepalend voor de finale van de geschiedenis

Daarom is het zo frappant dat in het boek Openbaring de Godsnaam uit Exodus herhaalde malen naar voren komt. Het begint direct al in Openbaring 1 vers 4 (Openb. 01:04): “Genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt”. En dan volgt in vers 8 de fundamentele proclamatie: “Ik ben de Alpha en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige”. Deze tekst staat niet toevallig op deze plaats. Hij vormt als het ware de toonzetting van het he­le eindtijdgebeuren. Alles wat nu verder volgt, is gevat in dit kader; bepalend voor de finale van de geschiedenis is de Naam van God, met daarin een dubbele verwijzing naar het boek Exodus: Ik ben, en Hij die is. Dit is om zo te zeggen Gods program voor de laatste tijden.

Meermalen vinden we deze regel: wie het thema van een bepaald Bijbelboek wil opsporen, moet bestuderen welke na­men van God erin voorkomen. Zo is betrok hier: als God tot Johannes en daarmee tot de gemeente begint te spreken in dezelfde trant als eenmaal tot Mozes, zij het dan in een verder gevorderd stadium, dan weten we: de eindtijd is een exodustijd.

Nog driemaal komt deze naam aanduiding in Openbaring te­rug. In Openbaring 4 vers 8 (Openb. 04:08) zijn het de vier levende wezens die Gods naam uitroepen als de God die was en die is en die komt. In Openbaring 11 vers 17 (Openb. 11:17) zijn het de vierentwintig oudsten als vertegenwoordigers van de volgroeide gemeente, die deze proclamatie overnemen: “Wij danken U, Here God, Al­machtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen”. Tenslotte lezen we dan in Openbaring 16 vers 5 (Openb. 16:05) de uitspraak: “Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart”

Dat wil zeggen: Gods karakter gaat het winnen. Dat is het getuigenis van het laatste Bijbelboek; dat is richting gevend voor ons denken, en voor de toekomst. Dat is het doel van de geschiedenis: dat het wezen Gods zal blijken de waarheid te zijn. Daarom loopt de exodusnaam van God als een rode draad door het boek van de eindtijd heen.

Is de gemeente na Openbaring 3 verdwenen?

De vraag die zich vervolgens aandient, luidt: wat wordt er uitgeleid? En dan zien we: allereerst het volk van God. Maar laten we ons daarin niet vergissen, want dit houdt meer in dan veelal gedacht wordt. Vaak meent men: na Openbaring 3 is de gemeente verdwenen. Dat zou dan dus de uitleiding van het volk Gods moeten zijn. De rest van het boek Openbaring zou daar dan dus niets meer mee te maken hebben. In feite zou dus het overgrote deel van het boek, maar liefst negentien van de tweeëntwintig hoofdstukken, niets van doen hebben met de gemeente en haar uittocht.

Kenmerkend voor deze gedachtegang is: de gemeente ver­dwijnt. En daarbij vallen dan een paar punten speciaal op: die verdwijning is plotseling, zij geschiedt zonder slag of stoot, en zij vindt plaats vóór de beslissende eindfase van de geschiedenis. Zij heeft ook geen enkel effect, behalve dan zoals men meent, een aantal stuurloze auto’s, treinen, etc. Men wordt dan uitgeleid uit het voertuig waar men zich op een bepaald moment in bevindt.

Deze vier punten echter willen we eens wat nader bezien, omdat ze van fundamenteel belang zijn voor het hele ver­staan van het eindtijdgebeuren. Want als we deze opvat­ting vergelijken met de exodus in de dagen van Mozes, dan is daar een hemelsbreed verschil. Die uittocht geschiedde niet zonder slag of stoot, ook gebeurde het niet plotse­ling, er ging daarentegen een bepaalde ontwikkeling aan vooraf. En daarbij was die uittocht beslist niet zonder effect: we lezen in verband met de uitleiding en de daar­aan gekoppelde doortocht door de zee: “Volkeren hoorden het, zij sidderden: beving greep de bewoners van Filistea aan. Toen verschrikten Edoms stamhoofden, huivering greep Moabs machtigen aan: alle bewoners van Kanaän sidderden. Ontzetting en schrik overviel hen, door uw geweldige arm verstarden zij als steen, terwijl uw volk, Here, door­trok, uw volk, dat Gij U verworven hebt, doortrok” Exodus 15 vers 14 tot en met 16 (Ex. 15:14-16). We zien: het was een uittocht met een voor­spel, en het was een uittocht met uitwerking. Zal dan de uittocht van het volk Gods in de eindtijd minder zijn? Wat zal dan het voorspel zijn, en wat de uitwerking? Op die vragen willen we de volgende keer dieper ingaan.

(wordt vervolgd).

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

 

Positieve reacties

Naar aanleiding van de laatste twee nummers kwamen weer verschillende positie­ve reacties binnen. Zo schreef broeder J.D.R. uit Amsterdam:

“Ik ben blij met uw blad en lees het. dan ook vaak over en geef het ook wel door aan anderen, zodat ze met uw blad in aanraking komen en misschien een abonnement. nemen. Ik wens u Gods zegen toe op uw werk en kracht van zijn Heilige Geest”.

Broeder J. M. te Krimpen aan de IJssel schreef:

“Ik lees het meestal het eerste thuis en vaak lees ik dan mijn vrouw al vast

gedeelten voor die mij getroffen hebben”.

Broeder K. C. te Neise (België) schreef:

“Enkele weken geleden kreeg ik voor het eerst enkele nummers van “Levend Geloof” in handen. Ik vermoed, na het even doorgekeken te hebben, dat het een uitste­kend blad is. Daarom zou ik graag een jaarabonnement op uw blad willen nemen”.

Terwijl de zomermaanden, in verband met de vakanties, bekend staan als “stille maanden”, ontvingen wij toch van diverse abonnees ook nieuwe adressen voor geschenkabonnementen. Zoals we reeds eerder schreven, is dit één van de beste ma­nieren om anderen in aanra­king te brengen met de vol­le evangelie boodschap.

De natuurgeneeswijzen: Gevaarlijk of onschuldig?

Naar aanleiding van het ar­tikel onder bovengenoemde titel, belde ons een broe­der uit Groningen op die blij was met dit artikel. Als directeur van een bejaardencentrum heeft hij vaak gesprekken gehad met mensen die hun heil zochten bij natuurgenezers. Voor hem was het artikel een be­vestiging dat een kind van God zich volledig moet distantiëren van dit terrein. Zoals ook een broeder uit het westen van het land deed, die schreef:

“Ik ben geschrokken van het artikel over de natuurge­neeswijzen. Ik word name­lijk al ‘vele maanden erns­tig aangevallen in mijn li­chaam en tenslotte had ik mijn toevlucht genomen tot een homeopathisch drankje en ook maakte ik van allerlei kruiden een thee. Van huis uit was ik dat een beetje gewend. (Mijn vader had een boek: “De homeopathische huisdokter”.) Ik ging van de gedachte uit dat, dat in ieder geval veel beter was dan al die chemische mid­delen. Tenslotte groeien die kruiden in Gods eigen natuur. Na het lezen van uw artikel ben ik er meteen mee gestopt. Ik wil nu weer onvoorwaardelijk vertrouwen dat God Zijn beloften waar maakt. Ook in mijn geval. We zullen niet boven vermogen verzocht worden.’ Wilt u voor mij bidden. Vooral dat ik bewaard blijf voor de­pressiviteit. De satan wil mij proberen te verhinderen een blijde getuige te zijn”.

Verkenningen rond het boek Openbaring

Grote aandacht trekt ook de artikelenserie over het boek Openbaring van broeder Nico Goverts.

Broeder J. M. uit Krimpen aan de IJssel schrijft hierover:

“De serie van Br. Goverts vind ik geweldig goed. Zo­als hij de grote lijn aan­geeft voor het boek Openba­ring , dat is voor mij een openbaring. Zo had ik het nog niet gezien. Deze visie had ik ook nog nooit ergens anders gelezen. Het zal mij en ongetwijfeld velen met mij, helpen dit laatste Bijbelboek beter te ver­staan”.

Broeder M.J.V. te Harderwijk die zich abonneerde op “Levend Geloof” – evenals verschillende anderen – vroeg om toezending van de nummers vanaf juni: “Dan heb ik ook de artikelen van Nico Goverts over Open­baring”. Zolang de voor­raad strekt ontvangen alle nieuwe abonnees de reeds verschenen nummers waarin deze artikelenserie voor­komt.          

 

 

 

Futuristen willen de wereld redden door Gert Jan Doornink

 

In de tweede helft van juli, werd in Toronto (Canada) de zogenaamde “Eerste Wereldconferentie over de Toe­komst” gehouden. Niet min­der dan 4000 “futuristen” uit de hele wereld kwamen bijeen. In 400 werkzittingen werden zij door ruim 1000 “toekomstige geleerden” toegesproken. Wetenschapsmensen die zich bezig houden met de toekomst noemen zich de laatste tijd futuristen” om daarmee hun wetenschappelijke aanpak van de toekomstverwachting te benadrukken, in tegenstel­ling tot. de zogenaamde “futurologen”, die men meer bij de categorie astrologen indeelt.

Volgens H. F. van Loon in “De Telegraaf” van 23 juli wil de conferentie het niet alleen bij “vage en academische voorspellingen laten, maar tot actieplan­nen komen”. De gouverneur- generaal van Canada, Edward Schreyer, zei: de mensheid heeft meer dan haar portie blunders ondervonden – of die nu door satanische geesten zijn veroorzaakt of door toeval.

De mens is het enige wezen dat voldoende verstand heeft om onze planeet te vernietigen.: Hij is daarentegen ook in staat haar te redden. Wij geloven echter dat deze conferentie een belangrijk facet, het allerbelangrijkste buiten beschouwing heeft gelaten, namelijk dat de wereld en de ganse schepping in Gods hand ligt. Het herstel dat schepping is de taak van de tot volkomenheid gekomen gemeente van Christus. Alleen de bijbel geeft een duidelijke visie over de toekomst van wereld en mensheid. En wie Gods woord buiten beschouwing laat, zal, al heeft hij nog zoveel wetenschappelijk inzicht over de toekomst. Altijd weer falen.