Selecteer een pagina

Levend Geloof – 358

Levend geloof 1994.04 nr. 358

Kruisdrager en kroondrager door G. J. R. Doornink         

“Hij zeide tot allen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij” (Luc. 09:23).

“Ik kom spoedig; houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 03:11).

Waarom wij volharding nodig hebben

In dit artikel willen we ons bezig houden met het onderwerp ‘vol­harding’. Een onderwerp dat niet voor het eerst aan de orde komt en het zal ook niet de laatste keer zijn. Zolang we hier in deze we­reld als ‘vreemdelingen en bijwoners’ zijn hebben we volhar­ding nodig en is het nodig daar elkaar op te attenderen.

Als Jezus in Matteüs 24 spreekt over de ‘voleinding der wereld’, dus wat er in deze eindtijd alle­maal gaat gebeuren, spreekt Hij over negatieve en positieve ont­wikkelingen. Hij zegt bijvoor­beeld in (Matt. 24:12) dat de liefde van de meesten zal verkillen, omdat de wetsverachting toeneemt. Het morele verval in onze dagen spreekt in dit opzicht boekdelen.

Maar ook brengt Hij duidelijk naar voren dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele we­reld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken (vs.24). En ook dat zien wij in vervulling gaan, we zijn er zelfs bij betrokken. Tussen deze twee uitspraken van Jezus maakt Hij ook een duidelijke opmerking over volharding door te zeggen: “Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” (Matt. 24:13). Vrij vertaald zou je kunnen zeg­gen: ‘Wie het altijd volhoudt, die zal het einddoel bereiken’.

Einddoel

Wat is het einddoel? Dat is de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, de openbaring als zoon van God. Het volmaakt zijn, zoals Jezus volmaakt was. Paulus spreekt in (2 Thess. 01:10) dat Hij, op de grote dag van Zijn verschijning, met verba­zing aanschouwd zal worden in allen die tot geloof gekomen zijn.

Maar kunnen we opmerken: het is toch Zijn werk in ons? Hij is toch een goed werk in ons begonnen en zal het voortzetten tot de dag van Christus Jezus? En Hij is het toch die om zijn welbehagen zo­wel het willen als het werken in ons werkt? (Filip. 02:13).

Inderdaad, maar wij moeten wel ‘invulling’ geven aan datgene wat God van ons vraagt. Als wij niet door geloof en gehoorzaamheid antwoord geven op al datgene wat God in en door ons wil doen, ne­men we in feite een afwijzend standpunt in. Dan zijn we geen volhardende christenen. Het ‘af­haken’ is dan niet een kwestie van een eenmalige ongehoorzaam­heid of vorm van ongeloof, waar­voor we vergeving kunnen vra­gen, maar dan hebben we het principe van volharding radicaal overboord gegooid.

Niet volhardend

Vandaag de dag zijn er heel wat niet-volhardende christenen. Ze zijn nog wel in naam christen. Soms komen ze nog wel in kerk of samenkomst. Zelfs doen ze nog wel mee aan allerlei activiteiten. Maar de ‘spirit’ is er uit, het is niet meer dat sprankelende, levende, ongecompliceerde, zo het eerst was. Het principe van ‘het einddoel bereiken’ voor ogen houden is al lang verdwe­nen. Dat is een onbereikbaar ideaal voor hen geworden, al wordt dat niet met zoveel woor­den gezegd. En het openbaar worden als zoon van God speelt in hun gedachtewereld ook niet meer een rol.

Is het beeld wat ik nu schets misschien een beetje somber? Misschien denkt u dat wel. Laat ik dan dit zeggen: Ik wil naar nie­mand een beschuldigende vinger uitsteken, ook niet naar mezelf. Schuldigen aanwijzen, schuld aanpraten is het werk van de dui­vel, de grote tegenstander van God en mens.

Verwerpelijk?

Maar het is wel goed ons zo nu en dan af te vragen: Hoe is het met ons gesteld? Ben ik een volhar­dend christen? Is het een voortdu­rend verlangen van mij een beeld­drager van Christus te zijn? Komt de vrucht van de Geest in mij tot openbaring?

Paulus zegt: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk. Ik hoop echter, dat gij zult inzien, dat wij niet verwerpelijk zijn” (2 Kor. 13:05-06).

Volhardende christenen zijn niet ‘verwerpelijk’, maar zijn door God geaccepteerd en geappreci­eerd als bruikbare instrumenten in Zijn hand.

Niet-volhardende christenen zijn ook niet door God verworpen. God verwerpt niemand, schrijft niemand af. Nee, ze hebben zich­zelf verworpen, ze hebben de intieme gemeenschap met God verbroken. Uiteraard onder in­spiratie en door infiltratie van de vorst der duisternis.

Twee principes

Wat zijn nu de belangrijkste prin­cipes om te kunnen volharden? Er zijn twee dingen die we als kind van God, als nieuwe schep­ping altijd voor ogen behoren te houden, ‘k Weet niet of u daar wel eens over nagedacht heeft, maar we zijn ‘kruisdragers’, maar tegelijkertijd ‘kroon­dragers’.

In (Luc. 09:23) lezen wij dat Jezus zegt: “Indien iemand ach­ter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij”. Dit kruis dragen heeft niets te maken met allerlei ellende, ziekte, na­righeid waar we soms mee te ma­ken krijgen, maar is de bespot­ting, vervolging, verachting, het niet begrepen worden door de ander, waar ieder waarachtig christen zo nu en dan mee wordt geconfronteerd.

Dat kunnen we natuurlijk ook ontlopen. Iemand die zich ‘schaamt’ voor het evangelie is geen kruisdrager. Zo iemand heeft ‘zichzelf niet verloochend’. Het ‘nieuwe schepping in Chris­tus zijn’ is dan een verborgen aangelegenheid. We zijn dan geen lichtend licht en zoutend zout.

Bewuste keuze

Kruisdrager willen zijn is een bewuste keuze. Het is ook een dagelijkse keuze. Jezus spreekt over het dagelijks opnemen van zijn kruis. Het is dus geen een­malige beslissing die je neemt bij het aanvaarden van Christus als je Verlosser, als je vanuit het rijk der duisternis wordt overgeplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Er wordt wel eens gezegd: je hebt een eenmalige bekering toen je van een zondaar een kind van God werd en daarnaast heb je een dagelijkse bekering. Maar dat is natuurlijk onjuist. Je kunt je maar eenmaal bekeren. En het na die tijd ‘opnieuw je hart aan de Heer geven’, zoals hier en daar wel gebeurd, heeft in feite alleen bete­kenis in de zin van dat je van on­gehoorzaam weer gehoorzaam wordt. Vanuit een situatie van ongeloof, weer geloof gaat open­baren. Vanuit het feit dat je als gelovige verflauwt of in slaap gevallen bent, weer wakker en actief wordt.

Over het kruisdrager zijn heeft Jezus meerdere malen in allerlei bewoordingen gesproken. Altijd weer liet Hij zien hoe dit tijdelijk nog te maken heeft met het feit dat we als kinderen Gods nog ‘vreemdelingen en bijwoners’ zijn in deze wereld. Maar ook verbond Hij er de belofte aan dat, temidden van alle omstandighe­den, Zijn zegende, beschermende handen op ons leven zal blijven. Lees alleen de ‘zaligsprekingen’ er maar eens op na die afgesloten worden met de woorden: “Zalig de vervolgden om der gerechtig­heid wil, want hunner is het Ko­ninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnent­wil. Verblijdt en verheugt u, want uw loof is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd” (Matt. 05:11-12).

Hoge positie

Wij zijn dus geroepen om kruis­dragers te zijn. Maar we zijn ook kroondragers! Zoals het ‘kruis­drager zijn’ ons bewust maakt dat we nog te maken hebben met de aanvallen uit het rijk der duister­nis, waarvan Paulus trouwens zegt dat we géén bovenmenselijke verzoeking hebben te doorstaan (1 Kor. 10:13), zo maakt het ‘kroondrager zijn’ ons bewust wie wij zijn in Christus, dus wat het betekent een nieuwe schep­ping te zijn.

We zijn niet zomaar bekeerd zodat we later met de hakken over de sloot op het nippertje in de hemel komen…, zoals soms geleerd wordt. Neen, kroondra­ger zijn betekent je bewust zijn dat je een hoge positie, een be­langrijke plaats hebt gekregen omdat je behoort tot het Konink­rijk van God..

Kronen worden alleen maar ge­dragen door koningen en keizers. Maar in de ogen van God zijn wij dat ook. Petrus zegt, in zijn eerste brief (1 Petr. 02:09): “Gij echter zijt een uitverkoren ge­slacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”.

Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Onze nieuwe plaats is een geestelijke plaats. Vanuit die plaats zijn we onaan­tastbaar voor de duivel, zoals Jezus ook onaantastbaar was.

Gehoorzaamheid

Maar ook Jezus moest zich ‘waar’ maken. In (Heb. 05:07-08) lezen wij namelijk: “Tijdens zijn dagen in het vlees heeft hij gebeden en smekingen onder sterk geroep en tranen ge­offerd aan hem, die Hem uit de dood kon redden, en Hij is ver­hoord uit zijn angst, en zo heeft Hij, hoewel hij de Zoon was, de gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden, en toen Hij het einde bereikt had, is Hij voor allen, die Hem gehoorza­men, een oorzaak van eeuwig heil geworden”.

Jezus was in elk opzicht kruis­drager en kroondrager. Hij is daarom , als eniggeboren Zoon van God, niet alleen voor ons ‘een oorzaak van eeuwig heil’ (onze Zaligmaker) geworden, maar ook ons grote Voorbeeld om na te volgen.

Laten we dat vooral niet vergeten.

We leven in de tijd dat, na de eerste Zoon van God, ook de andere zonen Gods zich gaan openbaren. Het gaat veelal nog schoorvoetend en met fouten gepaard. Maar toch -en daarvan ben ik vast overtuigd- gaat het eruit komen!

Alleen wij zullen moeten leren ons open te stellen voor alles wat Gods Woord en Geest dienaan­gaande openbaart. En dat is dus ook dat wij ons bewust mogen zijn dat wij kruis- en kroondrager zijn. Die twee horen absoluut bij elkaar. Wel mogen we ons realiseren dat ‘kruis dragen’ een tijdelijke aangelegenheid is, alleen voor de periode dat we nog in een lichaam van vlees en bloed functioneren. ‘Kroon dragen’ is echter een eeuwige aangelegen­heid en begint op de dag van onze wedergeboorte.

Volgende fase

Wat het kroondrager zijn betreft: er is een tijd geweest dat grote nadruk werd gelegd op bevrijding van gebondenheden en voor som­mige kinderen Gods is dit nog urgent. Dat was ook al zo in de dagen van Paulus, die op een gegeven moment aan de gemeen­te te Rome schreef: “Laten wij dan de werken der duisternis af­leggen en aandoen de wapenen des lichts” (Rom. 13:12). En ook in de andere brieven komt het loskomen uit de gebondenheden aan de orde. Die bevrijdingen en dat afleggen zal dus altijd een onderdeel van ons geloofsleven blijven uitmaken.

Maar anderzijds moeten we op­passen dat we daar niet altijd weer al onze aandacht en energie in­steken, zonder zelf in een volgende fase van ons geestelijk leven terecht te komen. Als geestelijke groei ontbreekt gaan we geheel voorbij aan het feit dat we zelf geroepen zijn de vijand buiten de deur te houden. Kroondragers zijn christenen die het volwassen stadium hebben bereikten dit openbaren door een leven van overwinning.

Als kroondragers zullen we op onze hoede behoren te zijn dat de vijand ons niet onttroond. Wat staat er geschreven aan de ge­meente te Philadelphia? Eerst de belofte: “Ik kom spoedig”. En dan de woorden: “Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 03:11).

Houdt vast wat gij hebt. Dat betekent volhouden, volharden, het nooit opgeven, zoals God het met ons nooit opgeeft. Hij geeft ons altijd weer nieuwe kansen.

Er zijn kinderen Gods die niet geestelijk gegroeid zijn en dus ook weinig of niets behoeven vast te houden. Zij zijn een gemakke­lijke prooi voor de vijand. Maar er zijn ook kinderen Gods die wel geestelijk gegroeid zijn en veel bezitten. Zij hebben het volwassen stadium bereikt en gaan zich meer en meer als zonen Gods openbaren. Zij zijn de échte kroondragers. Het is geen wonder dat de duivel juist bij hen pro­beert zijn slag te slaan. Daarom is voor hen het woord zo belangrijk:

“Houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme”.

Kroondragers hoeven niet ontkroond of onttroond te worden! Gebeurt ‘t toch dan ligt dat aan henzelf. Wie niet vasthoudt wat hij heeft, benadeelt zichzelf en komt in verkeerd vaarwater terecht. Hij wordt een compromis-christen, iemand die water in de wijn doet, iemand die Jezus verloochent. Hij is dan geen kruis- en kroondrager meer…

Maar waarom zouden we die weg gaan? Er is zoveel heerlijks weg­gelegd voor allen die gewillig zijn kroon- en kruisdrager te zijn. Het behoort voor een waarachtig christen een ‘levensprincipe’ te zijn dat hij blijft volharden tot het einddoel is bereikt. Vooral als we bedenken dat het Gods plan en wil is voor ons leven en hoeveel heerlijks voor ons is weggelegd. Want God wil, in Zijn grote liefde, Zijn volle heerlijkheid met ons delen. Hij heeft het bereid (klaar­gemaakt) voor allen die Hem werkelijk liefhebben.

 

Leer ons bidden… door Cees Maliepaard –(11) – (slot) –

“Amen” (Matt. 06:13).

Aan het einde van een (vol)zin staat een punt. In ons taalgebruik geeft de punt aan dat een zin af is – en dus ook een alinea, een hoofdstuk en een artikel of een boek. Dit gegeven is zelfs in de spreektaal doorgedrongen, want als we te kennen willen geven dat iets definitief voorbij moet zijn, zeggen we wel: afgelopen, punt uit!

Dat was het dan

Het woordje ‘amen’ is in de we­reld wellicht de bekendste Bijbelse uitdrukking. Velen denken dat deze vier letters ongeveer dezelfde betekenis hebben als de punt. Hiermee besluit je immers een gebed, een preek of een Bijbelstudie. Als het ‘amen’ weerklinkt is het afgelopen, daar geef je mee te kennen dat er niets meer komt. Vandaar dat meermalen een kind tijdens een lang gebed of een dito preek, het geheel met een luid­keels ‘amen!’ doorkliefde. Want dan kwam er tenminste een einde aan, dacht de kleine die daar er­varing mee meende te hebben.

Het ‘amen’ stelt bij veel volwas­senen inhoudelijk niet veel méér voor. Wanneer men gedachteloos een (formulier)gebed opzegt, zal het laatste woord daarvan als functie alleen de afsluiting van het geheel kunnen hebben. Zo’n ge­bed kan uit zinvolle gedachten zijn samengesteld, zoals het ons door Jezus voor gebeden model- gebed. Maar als iemand het ge­dachteloos afdraait, mist het zelfs de geringste diepgang. Het ‘amen’ op zo’n reeks aaneen geschakelde volzinnen, heeft dan vanzelfsprekend niet meer betekenis dan een zin afsluitend leesteken. In een dergelijke context past typisch een geijkte zin als: ik wou dat ie nu maar eens amen zei!

Een woord met inhoud

Het uit het Hebreeuws genomen ‘amen’ betekent echter iets totaal anders. Het staat doorgaans wel aan het einde van een gebed of na een bijzonder kernachtige opmer­king, maar het wil veel meer zijn dan een punctuatieteken. ‘Amen’ is van een totaal andere orde dan bijvoorbeeld de uit de Psalmen bekende term ‘sela’. Dat laatste woord is niet meer dan een rust­teken in de muziek en heeft dus niets met de tekst te maken. Het is zinloos bij het hardop lezen’en van een Psalm, het woord ‘sela’ mee te nemen, hoewel dat soms beklemtoond en met verve voor­gelezen wordt.

Maar het Bijbelse ‘amen’ heeft een diepe betekenis. Veelal werd dit woord niet gebezigd door de spreker of bidder zelf, maar door anderen die bij de uiteenzetting of het gebed aanwezig waren (1 Kor. 14:16). De toehoorders betuigden daarmee hun instemming met hetgeen ze zojuist hoorden. Ze wilden daarmee zeggen dat het gehoorde vast en zeker waar is. In modern Nederlands zou je het weer kunnen geven als: zeker weten! Of in een variant van nog later datum: absoluut! Het wil derhalve zoveel zeggen als: er behoeft aan het voorgaande niet getwijfeld te worden, ik geloof dat het zonder meer waar is, het staat als een paal boven water en je kunt er dus helemaal van op aan.

Ik geloof het echt!

Dat is de intentie van ons beamen van Jezus’ woorden. Ik geloof het echt dat U, God, onze Vader bent, dat uw aandacht naar ons uitgaat met nimmer aflatende, liefderijke zorg. Ik geloof dat ik uw naam zal kunnen heiligen, dat mijn belijde­nis aangaande U zal wezen naar- dat ik U heb leren kennen: als enkel goed (Matt. 10:18).

Ik vertrouw er helemaal op dat uw Koninkrijk komt en ook in mij geopenbaard zal wezen, dusdanig zelfs dat uw wil ook in mijn leven geschieden zal – in mijn hemel en op het door mij beïnvloede stukje aarde. Ik weet zeker dat U in mijn dagelijkse behoeften zal voorzien, dat mijn schulden zijn teniet ge­daan door het unieke werk van Jezus Christus en dat ik zelf ook van harte mijn schuldenaars zal kunnen vergeven.

Ik geloof rotsvast dat U, Vader, mij nooit of te nimmer met het kwade verzoeken zult en dat U mij geheel en al van de boze machten aan het verlossen bent, zodat ik werkelijk mijn voet op de nek van de slang zal kunnen zetten. Ja, amen!

Vader God, van U is het Konink­rijk, de kracht en de heerlijkheid. Voor eeuwig zal dit in mijn ziel, in de kern van mijn bestaan, zijn uit­drukking vinden. Ik geloof het allemaal wat Jezus hier zegt. En omdat het écht zo is, stel ik mij er op in dusdanig bezig te zijn, dat de hemel die U mij gegeven heeft voor de volle 100% goddelijk rein en zuiver zal wezen: een klank­bord voor de meesterlijke gedachten van uw bij Maria verwekte Zoon.

Hij is onze Amen…

In (Openb. 03:14) wordt Jezus Christus de ‘Amen’ ge­noemd, de getrouwe en waarach­tige getuige, het begin der schep­ping door God. Wat wil dat nu zeggen? Dit: Jezus Christus zégt niet alleen ‘amen’, Hij bevestigt niet slechts de beloften van de Vader met zijn onder woorden gebrachte gedachten… meer dan dat, Hij is de ‘Amen’. Hij, Jezus, draagt in zijn wezen de bevesti­ging van het onvergelijkbaar heerlijke plan van de Vader.

Hij is het begin van de schepping door God en Hij is de ‘Amen’, de zekerheid ervan. Daarom staat er ook van Jezus Christus (evenals van de Vader) dat Hij de Alpha en de oméga is, de eerste en de laatste, het begin en het einde (Openb. 22:13).

Vader God begon de schepping tot aanzijn te roepen met de ‘Amen’ in gedachten. Pas als de mens Gods, de Christus, tevoor­schijn zou komen, zou daarmee het ‘amen’, ‘t ‘het zal waar en zeker zijn’, tast- en zichtbaar worden in de hemel en op de aarde. In Jezus is dat waar gewor­den en in een ieder die Hem toe­behoort is het bezig gestalte te krijgen. We zeggen vanuit ons hart ‘amen’ op al Gods beloften en waar die allengs meer zichtbaar worden in onze levens, zullen we ons hechter op onze plaatsen in het lichaam van Christus kunnen nestelen. Door Gods genade hebben we deel aan zijn Gezalfde, aan zijn Christus gekregen. Derhalve komt de ‘Amen’ ook in onze levens, vanwege de werking van Gods Geest, duidelijk openbaar.

Zo’n leven staat, overeenkomstig Gods oorspronkelijke plan, in relatie met Hem. Daar wil Hij zijn gedachten mee delen; met de mens-in-Christus wil Hij communiceren, elke dag opnieuw. En die mens mag u en ik zijn. Want wer­kelijk waar; Jezus heeft ons bid­den geleerd.

 

Samen door Duurt Sikkens

God is Geest, Hij is onzichtbaar en zoekt een huis om in te wonen. Voor het eerst woonde Hij -en woont nog- in Jezus Christus, in zijn opstandingslichaam.

Wij hebben ook van zijn Geest ontvangen. De natuurlijke mens, de ‘aardeling’ kreeg de opdracht zich te vermenigvuldigen op aarde. Daartoe werd een vrouw gescha­pen door het uitbouwen van één van Adams componenten (‘rib’ is nogal eenzijdig vertaald) en op grond van uiterlijke kenmerken, been en vlees, herkenden en erken­den deze mensen elkaar. Eva had zodoende van Adams levensgeest ontvangen en, samengevoegd, wa­ren ze pas compleet mens. Alle menselijke nakomelingen hebben van Adams geest ontvangen en zijn als mens herkenbaar.

Dit is een schitterend, natuur­lijk beeld van de geestelijke wer­kelijkheid die God voor ogen stond voor Hij met scheppen begon. Door de dood van de uiteindelijke Adam hebben wij ook van Gods Geest ontvangen en (h)erkent Jezus ons als geest van zijn Geest. Dit kan omdat de Vader onze eeuwigheidsbehoefte (Pred. 03:11) be­vrucht door Zijn Woord en zo het verlangen naar eeuwig leven ver­vult en allen die dat beginsel in zich opnemen (Hosea 02:21): “De aarde zal het horen verho­ren”), hebben daardoor macht (beter: vermogen) gekregen een kind van God te worden.

Al deze mensen die geestelijk zijn ‘geworden’ vormen samen de gemeente, de ultieme Eva, de vrouw van Jezus Christus. Samen met Hem zijn wij compleet en Hij met ons. Dat is een diep ge­heim en ontroerend mooi. En zó zullen wij ons vermenigvuldigen in de hemel.

Wat prachtig dat God zijn oor­spronkelijke ideeën nooit heeft losgelaten en ons weer heeft op­gezocht, degenen die Hij had ver­loren. Hij wil een relatie (verbond = verbinding) met de mens, met jou. Geloof je dat? Geloof je dat uitein­delijk God Zichzelf pas compleet (voltooid) vindt wanneer jij, en ve­le anderen met jou, bij Hem bent? Samen met Jezus, zodat God alles wordt in allen die Zijn geliefden zijn. Hij is gelukkig met je.

 

Het geestelijk generatieconflict door Peter Annotee

“Meent niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoon­moeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn” (Matt. 10:34-36).

Een analyse over de verhouding tussen jong en oud in de gemeente

Wie met God gemeenschap wil hebben zal moeten vechten. Strijd is een kenmerk van het leven van elk kind van God. En wie niet bereid is iets te verliezen voor een leven met God zal er ook niets in winnen. Dat is de waarheid in het Koninkrijk van God.

Wie kent niet de verhalen van broeders en zusters die de gees­telijke, en soms ook de natuur­lijke, banden met hun naaste familie moesten verbreken omdat ze tot een levend geloof waren gekomen? Er waren ouders die hun kinderen gingen haten omdat die de leer der vaderen afwezen en voor een nieuwe boodschap kozen. Er waren kinderen die hun ouders niet meer serieus namen en gingen mijden als die, op la­tere leeftijd misschien, tot geloof kwamen. En er waren schoon­ouders die hun aangetrouwde kind nooit vergaven dat die hun zoon of dochter in aanraking had gebracht met hun, sterkere, ge­loof.

Meningsverschillen

Maar er is ook nog een ander geestelijk generatieconflict. Dat tussen jongeren en ouderen in de gemeente, tussen mensen die een levend geloof delen maar verdeeld worden door verschillen van inzicht. Zulke meningsver­schillen brengen ook tweedracht tussen vaders en zonen, moeders en dochters en schoonvaders en schoonzoons. Zulke conflicten kunnen ook je familieleden tot geestelijke vijanden maken.

Het is waar dat ook tussen ge­meenteleden van een generatie onenigheid kan ontstaan over de koers van de gemeente. Ook is het zo dat veel conflicten in de gemeente niet zozeer door me­ningsverschillen over leringen, maar door persoonlijke ambities veroorzaakt worden. Sommige mensen willen gewoon een hoge­re positie bekleden dan waar an­deren hun geschikt voor vinden. En anderen willen of kunnen geen afstand doen van een be­paalde positie in de gemeente als de tijd daarvoor gekomen is. Maar het generatieconflict met betrekking tot de leer is hier tot thema gekozen omdat het, nu de generatie die het volle evangelie in de jaren ‘60 heeft vormge­geven de fakkel overgedragen heeft, of gaat overdragen, extra actueel is.

Een andere wereld

Voor alle meningsverschillen tussen generaties heeft de wereld een verklaring. Jongeren groeien op in een andere wereld dan die waarin‘ de ouderen jong waren. Ze worden dus anders gevormd en komen tot andere inzichten. In onze individualistische wereld wordt het generatieconflict zelfs positief gewaardeerd. Want, zo luidt de theorie, afhankelijke kleine kinderen moeten zich in hun puberteit en hun adolescentie tegen hun ouders afzetten om in hun volwassen leven tot een even­wichtige en zelfstandige persoon­lijkheid uit te kunnen groeien.

Dat klopt misschien als de ge­loofsbelijdenis luidt dat ik mijzelf bovenal moet ontwikkelen. Als de overtuiging is dat wij samen ons moeten ontwikkelen dan blijkt het (tijdelijke) conflict tussen de ge­neraties veel minder natuurlijk en noodzakelijk te zijn. Het is in dit verband bemoedigend om te zien dat, bijvoorbeeld in de Japanse samenleving, waar de ik cultuur nog niet zover doorgedrongen is als bij ons, de conflicten tussen de generaties veel gematigder vormen aannemen en ook minder voorkomen.

Geestelijk individualisme

In de westerse wereld heerst de ik- cultuur krachtiger dan waar ook. Daar is het soms bijna gevaarlijk om te zeggen dat je het helemaal met je ouders of met anderen eens bent. Dat werkt ook door in de relaties tussen de generaties in de gemeente. We zijn, ook door onze geloofsovertuiging, heel sterk gericht op ons persoonlijke geloof en onze persoonlijke re­latie met God.

Dat is op zich goed en belangrijk. Maar het betekent ook dat we heel gauw een verschil van me­ning over de juiste relatie met God gaan beschouwen als een reden om met de ander te breken.

Vanwege deze houding is het niet vreemd dat er zoveel verschillen­de gemeenten zijn in ons wereld­deel. Geestelijk individualisme werkt geestelijke verdeeldheid in de hand. En het uiterste gevolg daarvan is dat geestelijke indivi­dualisten ieder voor zich op hun geestelijke eilandje terecht ko­men.

Samenwerking

Willen we levende en groeiende gemeenten bouwen dan zullen we dat dus samen moeten doen met onze oudere en jongere broeders en zusters. Ouders moeten hun geestelijke nakomelingen, met hun andere interesses en keuzes, de ruimte geven om hun plaats in de gemeente in te nemen. Uiteindelijk zullen zij van harte het leiderschap in de gemeente over moeten dragen aan de jongere generatie. Daarom zal men aan jongere gemeenteleden al vroeg verantwoordelijke taken moeten geven. Dan kunnen ze hun eigen sterke en zwakke punten ontdekken en lering trekken uit de fouten die ze maken.

Jongeren die in zo’n geestelijk klimaat worden grootgebracht, zijn zich meestal eerder bewust van het werk dat de oudere gene­ratie allemaal gedaan heeft. Dat besef kweekt respect aan voor de oudere werkers in de gemeente. Jongeren zullen dan ook meer rekening houden met de opvat­tingen en adviezen van ouderen. Tenslotte zullen jongeren die vrijheid en verantwoordelijkheid hebben gekregen, minder be­hoefte hebben zich, om zelfstandigheid te veroveren, af te zetten tegen de ouderen.

Conflicten

Maar soms dragen de ouderen de leiding alleen formeel over aan jongeren. Feitelijk willen ze zich niet onder het gezag van de door henzelf aangestelde leiding plaat­sen. Eerder verwachten ze dat die leiding hun visie en wensen voor wat betreft de gemeente gaat in­vullen. Als de nieuwe, jongere leiding daar vanuit een eigen visie op een gegeven moment mee ophoudt, ontstaan er conflicten. Omgekeerd is het ook mogelijk dat jongeren het gezag van de oudere leiders niet meer accepteren omdat ze de opvattingen van de oudere generatie niet meer delen en veranderingen willen. Ook dan ontstaan er vroeg of laat conflicten.

Het ergste is dat daardoor de geestelijke eensgezindheid in de gemeente verloren gaat. Ook al worden de geschillen nooit open­baar gemaakt, dan nog is het gezag van de leiders in de geeste­lijke wereld ondermijnd. De geestelijke strijd tussen de gene­raties in de gemeente die daaruit volgt leidt meestal tot een beslis­sing in het voordeel van de gene­ratie die de feitelijke leiding in de gemeente in handen heeft.

Verliezers en winnaars?

De verliezers in het conflict voe­len zich in de hoek gezet en ver­liezen hun motivatie voor het werk wat ze in de gemeente de­den. Ze zijn geneigd om zich terug te trekken uit de activiteiten van de gemeente, als ze die al niet helemaal verlaten. In ieder geval zijn ze geestelijk gewond geraakt en zal het ze veel moeite kosten om daarvan weer te genezen.

De ‘winnaars’ zijn nauwelijks beter af. Ze hebben door hun strijd tegen mensen terrein ver­loren op de satan waar ze eigen­lijk tegen hadden moeten strijden. Ze blijven achter met een ver­zwakte gemeente waarin hun gezag en de relaties tussen de gemeenteleden min of meer beschadigd zijn. En ze komen vaak niet meer af van de angst dat hun positie door gemeenteleden aan­gevallen kan worden.

Leerstellingen

Willen we iets kunnen zeggen over het voorkomen of verzoenen van een tegenstelling tussen ver­schillende generaties dan ontko­men we er niet aan iets te zeggen over het belang van leerstellingen. Want de oorzaak van de hier behandelde generatieconflicten is een verschil van mening over wat de juiste leerstellingen zijn en hoeveel gezag we ze moeten toekennen.

Iedereen gelooft, bewust of on­bewust, in bepaalde leerstellingen, zoals ‘God is enkel goed’ of ‘God is almachtig’. Datje van bepaalde principes uitgaat in het koninkrijk van God is zelfs nood­zakelijk. Want zonder een vaste overtuiging wordt iemand een speelbal die zelf niet weet wat hij moet geloven en dus niet in staat is om zijn koers te bepalen in de geestelijke wereld.

Verandering van denken

Toch verandert zelfs de starste gelovige, ook al valt het hem zelf en anderen misschien niet op, voortdurend van denken. Alleen iemand die letterlijk dood is staat geestelijk stil in deze wereld. De levenden denken door en hun geloof is daarom voortdurend in beweging. Ze gaan dus altijd een bepaalde kant op. En ieder mens moet zijn eigen richting kiezen.

Wie van zijn of haar leer een eeu­wige onveranderlijke waarheid heeft gemaakt, zal niet kunnen samenwerken in de gemeente met broeders of zusters die anders zijn gaan denken. Andersdenkenden zijn voor zulke mensen op z’n best onwetend en op z’n slechts door de duivel bezeten. Elke ge­dachte als zou de afwijkende op­vatting van de ander misschien zijn eigen waarde hebben, kan dan alleen maar een influistering van een boze geest zijn.

Als één of meer partijen in een generatieconflict in de gemeente zo over hun eigen opvattingen denken is elke vorm van samen leven in de gemeente en elke ver­zoening uitgesloten. Tenzij de ene partij zich volledig overgeeft aan de ander. Als dat niet gebeurt is een geestelijke en vervolgens een natuurlijke scheiding onver­mijdelijk.

Overbrugging

Alleen als jongeren en ouderen bereid zijn om in te zien dat hun leerstellige opvattingen betrek­kelijk zijn en dat het oordeel over iemands leer uiteindelijk niet aan ons maar aan onze Heer wordt overgelaten, zal het mogelijk zijn om generatiekloven te overbrug­gen. Dan zijn we bereid om die ander met zijn afwijkende opvat­tingen de ruimte te gunnen, naast ons in de gemeente. Dan zijn ou­deren bereid om jongeren met hun nieuwe of oude opvattingen de leiding te geven in de gemeen­te, ook al zijn zij het er niet hele­maal mee eens. Jongere leiders zullen dan ook geen moeite heb­ben ouderen als volwaardige ge­meenteleden te blijven respecteren, ook al volgen die hen niet helemaal in hun opvattingen.

Er is natuurlijk altijd een funda­ment van overeenstemming nodig om in de gemeente met elkaar als één lichaam van Christus te kun­nen functioneren. Als we het over alles oneens zijn, is gemeente-zijn onmogelijk.

Maar wie gelooft dat een goede gemeente alleen die gemeente is waarin iedereen het over elk detail van de leer met de leiding eens is, komt in een totaal verkrampte situatie terecht. Jezus heeft ons niet bevrijd om ons door onze leiders of door onszelf in een geestelijk dwangbuis te laten stoppen.

Het idee dat we het totaal eens moeten zijn is even gevaarlijk als het idee dat we het allemaal zelf maar moeten weten. Het leidt ertoe dat het evangelie een aan­leiding wordt voor een strijd tus­sen mensen. Tegen broeders en zusters in je eigen geestelijk huis.

Jezus wist dat scheiding tussen mensen een gevolg zou zijn van Zijn boodschap. Maar Hij heeft ook altijd gebeden dat Zijn kin­deren één zouden zijn met elkaar, zoals Hij één was met Zijn Vader.

Het grote voorbeeld

Die eenheid tussen een Vader en een Zoon is voor ons een voor­beeld en een teken van hoop.

Want die eenheid hield stand in het leven, het lijden en de dood. Ook toen de Vader de Zoon aan het kruis moest verlaten, bleef de Zoon één met Zijn Vader. Zo overwon Hij de duivel en de dood voor alle generaties.

In de naam van Zijn overwinning is er vergeving en verzoening voor alle conflicten tussen ver­schillende generaties. Zolang jong en oud de woorden van een tienerlied kunnen blijven geloven, blijft er ook altijd een weg om sa­men te gaan, zelfs al kunnen of willen ze het lied niet samen zingen:

Jong en oud,

weest niet koud.

Zegt het voort:

Hij is groter,

mooier, sterker,

en ook beter,

Jezus Christus.

Halleluja!

 

Verzoeking door Tea Keuper

“Jezus nu, vol van de heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, waar Hij veertig dagen werd verzocht door de duivel” (Luc. 04:01).

Verzoekingen komen uit het rijk van satan. In (Jak. 01:13) staat het heel duidelijk: “Laat niemand, als hij verzocht wordt, zeggen: Ik word van Godswege verzocht. Want God kan door het kwade niet verzocht worden en Hijzelf brengt ook niemand in verzoeking”.

Het is de moeite waard dit ge­deelte verder te lezen, bijvoor­beeld: Hij heeft ons voortgebracht door het woord der waarheid om in zekere zin eerstelingen te zijn onder zijn schepselen”.

Ik ben zo blij met dit laatste omdat je daaruit weet: God heeft een plan met ons, met mijn leven. Als we voor Hem kiezen zijn we eerstelingen, uitverkoren om Zijn Koninkrijk te beërven. Niet later als we sterven en ‘naar de hemel gaan’, nee tijdens dit leven mogen we dit eeuwig leven al ontvangen, omdat we Hem dan gaan ontdek­ken, leren kennen en in de hemelse gewesten bij Hem zijn (Joh. 17:24).

Jezus werd verzocht. Je kunt als Zijn volgelingen ook verwachten, dat jij verzocht zult worden. In je lichaam, in je gevoelsleven en -die verzoeking is het felst- in je geest. Je gedachten worden dan onder druk gezet, je geloof aangevallen.

Toen ik in de ‘actieweek’ van onze gemeente tijdens het video aan­bieden de afwijzing van velen onderging, vervulde me dit met pijn en bewogenheid voor zoveel mensen die verloren dreigen te gaan. Ik ging in hun schoenen staan en maakte mij als het ware één met hun denkwijzen.

Hierdoor kwamen gedachten van ongeloof en twijfel op mij af niet direct, maar later. Dit ervoer ik duidelijk als een duivelse verzoeking!

Bij het schrijven van dit artikel dacht ik aan Jezus’ waarschuwing aan Zijn discipelen toen Hij hen uitzond: “Indien iemand u niet ont­vangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten af. Dus je niet in zo iemands gedachten verdiepen, want dit zuigt je mee.

Het stof van leugen en afwijzing van je voeten schudden en verder gaan. Niet haten, want we heb­ben niet te worstelen tegen vlees en bloed maar tegen de machten der duisternis, tegen de leugenaar van den beginne!

Verder mag je je verblijden in de heerlijke wetenschap: Ik weet dat mijn Verlosser leeft en ik geloof in mijn God en Vader, Schepper van hemel en van aarde! Belijden met hart en mond, wat Gods Woord zegt. Dat deed Jezus ook, toen Hij verzocht werd.

‘U wil ik kennen, U wil ik kennen, en steeds met U wandelen, door U met de waarheid bekleed! ‘k Heb mijn ogen op U gericht: Heer, toon mij Uw aangezicht, Ik bouw mijn geloof op U, vertrouw U mijn leven toe, U wil ik kennen, leer mij U kennen en meer van U houden, Heer Jezus!’

 

Wat het licht uitbeeldt door Jacq Gerritsen

Het licht is zeer belangrijk om meerdere redenen, maar bovenal omdat wij zonder licht niets kunnen zien.

Licht, wat is dat? De wetenschap heeft lang gezocht om een juiste definitie te vinden en is meerdere malen van mening veranderd. Is het iets dat één of meer golfleng­ten heeft, of zijn het kleine deel­tjes, of beiden? Met deze theorie­ën zullen we ons echter nu niet bezig houden.

Schepping

Het licht heeft niet altijd bestaan en voor ons is de vraag: sedert wanneer bestaat het en waar kwam het vandaan?

De Bijbel geeft ons hier weer antwoord op en geeft ons veel details in beelden.

Wat zegt de beschrijving van de schepping (Genesis 1)? (Gen. 01:03) geeft ons de wil van God aan en de uitvoering van deze wil door het Woord, want: “En God zeide: Er zij licht”. Wat het Woord van God zegt geschiedt, dus: “En er was licht”. God zag dat het licht goed was. Hij wist het van tevoren, maar het licht ge­schapen hebbende, ziet God het. Zou Hij hebben kunnen zien dat wat dan ook van zijn schepping slecht was? (Gen. 01:31) zegt: “En God zag alles wat Hij ge­maakt had, en zie, het was zeer goed”.

Scheiding

Vers 4 van Genesis 1 spreekt van de scheiding tussen het licht en de duisternis. Deze werkelijkheid is tegelijkertijd een beeld voor ons. God liet het licht niet in de duis­ternis. Wij moeten ook niet in de duisternis blijven, dus wij moeten ons scheiden van alles dat slecht is in deze wereld. Aldus zullen wij zijn wat (Matt. 05:14-15): “Gij zijt het licht der wereld. Een stad, die op een berg licht, kan niet verborgen blijven. Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op de standaard, en zij schijnt voor allen die in het huis zijn”.

(Gen. 01:04) vervolgt: “En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht”. Hieruit kunnen wij begrijpen dat het woord ‘dag’ in de schrift niet altijd de aanduiding is van een periode van 24 uur, maar van een periode met licht.

Bij de schepping houdt de dag ‘s avonds op en wordt ‘s morgens weer dag, hier dus een periode van 12 uur licht.

Hemellichamen

God heeft dus het licht geschei­den van de duisternis en heeft volgens (Gen. 01:14 hemel­lichamen geschapen. Zij zijn beelden van de middelen om de scheiding te handhaven.

God is zelf het grootste licht (als beeld: de zon), die over de dag heerst, dus over het licht. Het kleinere licht (de maan als beeld van Jezus) weerkaatst het licht van de zon en heerst over de nacht.

Wij kunnen hier ook het beeld in zien dat God zelf lange tijd on­werkzaam blijft in de strijd tegen de duisternis. Hij heeft daartoe tijdelijk alle macht aan zijn Zoon gegeven. De beide lichten en de sterren worden door God aan het uitspansel van de hemel gesteld. Dit uitspansel zijn de hemelse ge­westen (die geestelijke plaatsen zijn).

Hieronder nog enkele teksten, die beelden zijn. Om de Bijbel goed te begrijpen is het nodig de beel­den te leren vertolken en men moet dan eerst onderscheiden of een tekst een beeld inhoudt.

Egypte

In (Ex. 10:21) is er sprake van duisternis over Egypte. Egypte is een beeld van de na­tuurlijke wereld en is onder in­vloed van de duistere machten uit de hemelse gewesten. Johannes schreef ook: “De gehele wereld ligt in het boze” (1 Joh. 05:19). Door Mozes heen doet de Heer het nodige opdat het beeld hier­van op de aarde zichtbaar wordt. Maar daar waar de Israëlieten woonden was er licht (Ex. 10:21-23).

(De egyptologen lezen steeds beter de hiëroglyfen en het parallel daarmee gebruikte spij­kerschrift. Hieruit wordt hoe langer hoe duidelijker hoezeer de regering van de farao’s verweven was met het occultisme).

Een tekst die natuurlijk uitgelegd kan worden, kan ook dikwijls te zelfder tijd een beeld zijn. Vaak is het niet mogelijk dat een tekst een natuurlijke betekenis heeft, bij­voorbeeld (Ps. 119:105): “Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad”.

Jeremia

In Klaagliederen hoofdstuk 3 vereenzelvigt Jeremia zich met iemand die zich allereerst door God verlaten denkt. Hij gelooft dan dat hij in de duisternis is en niet in het licht (Klaagl. 03:02). Het is dan niet te verwonderen dat hij de werkelijkheid van het mededogen van God niet meer ziet. Wij ver­geten hierbij niet dat het ook hier om beelden gaat, met inbegrip van (Klaagl. 03:04) over de gebroken beenderen.

In het Nieuwe Testament zijn veel teksten waar van licht sprake is. (Het is niet de bedoeling deze hier te behandelen). Veel teksten wor­den begrijpelijker als men deze leest met vooraan in de gedachten het feit dat het om beelden van geestelijke werkelijkheden gaat.

Tenslotte nog (Openb. 22:05): “En er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van no­de, want de Here God zal hen ver­lichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden”. Een glorierijke belofte voor ons toekomstige geestelijke leven!

 

Ieder zingt zijn lied Ron Gast

Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Dat spreekwoord kent iedereen. In de praktijk betekent dit al gauw dat iedereen zijn/haar eigen deun­tje fluit. Dat levert eerder een ka­kofonie van geluiden op dan een mooie, harmonieuze samenzang.

Er is dus iets nodig om van een veelheid van stemmen een fraai geheel te maken: een dirigent.

Een dirigent delegeert. Hij geeft aan wat er moet gebeuren. Door optimaal gebruik te maken van alle afzonderlijke kwaliteiten, weet hij het beste resultaat te bereiken. Dat vergt van de diri­gent alle aandacht, want hij moet immers goed op de hoogte zijn van alle (vaak) verborgen talenten. Door zijn oren goed te luisteren te leggen, komt hij er achter wat er allemaal in zijn mensen aan kwa­liteit verstopt zit. Het is zijn kwa­liteit om dat te bespeuren, aan het licht te brengen en te ontwikkelen. Dat vraagt eindeloos veel inzet en liefde. Een dirigent die forceert, bereikt zijn doel niet. Hij zal als dictator worden beschouwd. Een dirigent die iets probeert uit mén­sen te halen wat er niet inzit, wordt als een dwingeland be­schouwd.

Een dirigent die niet corrigeert en aanwijzingen geeft, brengt de musici niet op een hoger niveau. Een dirigent die er niet uithaalt wat er wel inzit, zal een muziek­stuk ten gehore brengen dat onder de maat blijft. En de solisten die geen aandacht hebben voor de dirigent, en niet openstaan voor zijn aanwijzingen en correcties, bereiken nooit het niveau van sublieme koorzang. Samenzang veronderstelt samenhang. Anders wordt het zwanenzang. Kortom: het luistert erg nauw.

Een logisch betoog. Jawel. Nu ver­plaatsen we het voorbeeld naar de gemeente. De gehoorzaal wordt samenkomstzaal, De solisten zijn de gemeenteleden; tezamen vormen zij het koor, dat is de gemeente. De koorleden (zij begrijpen inmid­dels dat zij ieder voor zich deel uitmaken van een groter geheel) wachten vol spanning op de Diri­gent. Ze weten dat ze hem nodig hebben om tot de juiste vertolking te komen van het muziekstuk. Ieder kent zijn plaats, zijn deel in het totaal. De dirigent zal hen leiden. Hij weet wat er mogelijk is, wat er echt inzit.

Als God zijn heilige Geest aan de gemeente geeft, dan is het onze verantwoordelijkheid om Hem als leiding te erkennen. Dan leer je

opmerkzaam te worden wanneer je aan de beurt bent en wat er van je verwacht wordt. De juiste toon aan te slaan, het goede moment te we­ten om je te laten horen en het goe­de moment om te zwijgen. Die di­rigent zal niet dwingen, niet forceren, maar wel er uit halen wat er inzit. Hij probeert je op een hoger plan te brengen. Dat doet hij door middel van allerlei oefeningen en opgaven. Net zolang tot het lukt. Zo mag de gemeente een oefen­plaats zijn. Een plek waar fouten mogen worden gemaakt. Een leer­huis, een plaats waar wordt ge­leerd: geleerd uit Gods Woord, geleerd van elkaar, onder leiding van Gods Geest. Dan zal de liefde overheersen, dan zal God geëerd worden met de allermooiste samenzang . Dat geldt natuurlijk niet alleen voor het musiceren, maar voor het functioneren van de ge­meente op alle terreinen.

En de valse stemmen en de valse profeten zullen voorgoed het zwijgen worden opgelegd. Geen wanklank zal meer weerklinken.

 

De sleutel om de Schrift te verstaan door Wim te Dorsthorst

Israël en de Bijbel

Er is al jaren een radioprogramma getiteld: ‘Zicht op Israël’, met als ondertitel: ‘Over het land, het volk, de stad, het boek en de toe­komst van Israël’.

Onderwerpen waar vele christenen mee bezig gehouden worden in deze tijd. Het boek -de Bijbel- wordt hierbij gehanteerd om te zien op welke wijze God bezig zou zijn met het volk Israël in het Midden-Oosten, zoals de stichting van de Joodse staat in 1948, de terugkeer van de Ethiopische en Russische joden, de strijd van de volken om Jeruzalem, herbouw van de tempel, enz.

Nu is het zeer belangrijk de Bijbel altijd als uitgangspunt en maatstaf te nemen, maar verstaat men dan ook wat men leest? Spreekt de Bijbel wel over Israël in het Mid­den-Oosten of gaat het om hele andere dingen?

Het laatst der dagen

Laten we dus eerst iets zeggen over het boek -de Bijbel- welke immers door alle partijen gehan­teerd wordt om het gelijk aan­gaande leerstellingen aan te to­nen. Ik geloof dat de hele strijd­vraag onder de christenen in deze tijd, over welk Israël, natuurlijk of geestelijk, te maken heeft met het gegeven dat we in ‘het laatst der dagen’ zijn terecht gekomen.

Eeuwenlang heeft dit onderwerp geen invloed gehad op het christendom en juist nu, nu de gemeente tot volle wasdom in Chris­tus gaat komen, steekt dit letterlijk en figuurlijk de kop weer op. Alle machten en krachten in de geestelijke wereld spannen samen om het volk van God te misleiden, ze op aarde te richten en zo hun hemelse roeping te doen missen. En dit alles onder leiding van de grote hoer, de grote stad Babylon, die strijd voert tegen het Lam en het volk van God (zie het artikel ‘De erfgenamen van de belofte’ in Levend Geloof van maart).

Verder wordt de betrouwbaarheid van de Bijbel steeds meer en openlijker in twijfel getrokken en verstandelijk en schrift-kritisch benadert.

Het Woord van God

Maar de Bijbel is geen gewoon boek, zoals vele andere boeken. De Bijbel is het Woord van God voor de mens en de schrijvers werden geïnspireerd door Gods Geest. Het is niet waar dat tussen al het mensenwerk ook nog wel wat woorden Gods staan. Zo lezen wij in (Neh. 09:30): “Vele jaren waart gij lankmoedig en vermaandet hen door Uw Geest, door de dienst der profeten”. Jezus zelf merkt op dat de opge­tekende woorden van David door de heilige Geest zijn (Mark. 12:36). Zo heeft de heilige Geest bij monde van David en de profeten gesproken (Hand. 01:16; Hand. 04:25; Hand. 28:25). En dat lezen wij nu in de Bijbel, woorden door de heilige Geest gesproken. Voor de Heer zelf, maar ook voor al de schrij­vers van het Nieuwe Testament, was daar geen twijfel over moge­lijk.

Het duidelijkst is Petrus als hij zegt in (2 Petr. 02:20-21): “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigenmachtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortge­komen uit de wil van een mens, maar door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van Godswege gesproken”. Al de profetieën die wij kunnen lezen, zijn dus nooit uit de wil van de mens voortgekomen. Hoe weinig wordt dit tegenwoordig nog ge­loofd onder de leiders van de christenen.

Door de heilige Geest geleerd

De profeten spraken niet met woorden die uit de menselijke wijsheid voortkwamen, maar door de heilige Geest geleerd (1 Kor. 02:13), zodat die woorden een onfeilbaar gezag blijven behou­den door alle tijden heen. “Voor eeuwig, o Here, houdt Uw Woord stand in de hemelen” (Ps. 119:089).

Wij kunnen niet zeggen, dat zei Mozes of David of een andere profeet en dat was voor toen, wij leven nu in een heel andere tijd! Neen, zij spraken door de heilige Geest en deze woorden omspan­nen alle tijden.

Zo zegt God tot Mozes: “Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet” (Ex. 04:12). Van de profeet Jeremia lezen we: “Toen strekte de Here zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de Here zeide: Zie, Ik leg mijn woorden in uw mond” (Jer. 01:09). David zegt: “De Geest des Heren spreekt door mij, Zijn woord is op mijn tong” (2 Sam. 23:02). En de profeet Jesaja begint zijn Godsspraken met: “Hoort heme­len en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt”. Alle reden dus om niet al te gemakkelijk eigen uitleggingen te bezigen of eigen denkbeelden aan Gods Woord op te leggen.

Er is maar één juiste houding ten aanzien van het Woord van God en dat is, met eerbied en ontzag, zonder enige zelfverheffing en in totale afhankelijkheid open staan voor de heilige Geest die zal lei­den in de waarheid. En Gods Woord is de waarheid (Ps. 119:160; Joh. 17:17). Voor wie zó het Woord benaderd is het een bron van leven, die omhelzen het en eten het op en het is hen tot vreugde en blijdschap des harten.

De werkelijkheid is van Christus

Als we de Bijbel ter hand nemen dan betreden we het terrein van het bovennatuurlijke, het geeste­lijke en niet het natuurlijke wat van de aarde is. Ik geloof dat dit een belangrijke sleutel is om de Bijbel te verstaan en zeker wat betreft de meningsvorming over Israël.

De gehele Bijbel, Oud- en Nieuw Testament, heeft een onverbre­kelijke samenhang, eenheid en betekenis, want het openbaart het eeuwige plan van God met de mens. Het oude is niet op zichzelf staand en alleen bestemd voor de joden, het volk Israël, en het nieuwe voor de christenen. Nee, het oude is een periode van voor­bereiding, van belofte en heenwijzing naar Christus. Het is nog niet de werkelijkheid, maar is nodig om daartoe te komen. Het oude, met al zijn ceremonieën en inzet­tingen, was slechts een schaduw van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is (Kol. 02:17). Het is het in vervul­ling gaan van alle beloften Gods, hoeveel er ook zijn, in Christus Jezus (2 Kor. 01:20). De hoofd­sleutel om de Schrift te verstaan is zijn geestelijke betekenis en sa­menhang, is dus Christus.

De bedekking moet weggenomen worden

Met het verstand kan heel veel waardevols uit de Schrift aange­reikt worden, zoals achtergrond­informatie over leven en gewoon­ten in die tijd, woordbetekenissen vanuit het Hebreeuws en Grieks, enz. Al de wereldse wijsheid is echter niet bij machte God te kennen of Gods Woord te ver­staan (1 Kor. 01:19-21).

De Schrift kan alleen ‘verstaan’ worden door een volk in Christus. Een volk op grond van bekering, waterdoop en doop met de heilige Geest. Kinderen Gods, geboren uit water en Geest (Joh. 03:05), die niet alleen op grond van natuur­lijke geboorte, vlees en bloed (Joh. 01:13), bij een bepaald volk behoren. Allen dit geestelijke volk kan de Schrift verstaan in de volle geestelijke betekenis en samenhang. En dat volk is het Israël Gods, de gelovigen, de gemeente van Jezus Christus.

De apostel Paulus verwoordt het wel heel duidelijk als hij zegt: “Want tot heden toe blijft de­zelfde bedekking over de voorle­zing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen” (2 Kor. 03:14). Hoewel Paulus het hier duidelijk heeft over het Joodse volk, geldt dit iedereen, ongeacht van welk ras of nationaliteit. Ook het overgrote deel van het zich christen noemende kerkvolk leeft onder die oudtestamentische bedekking.

De Geest der waarheid

Het is door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is (1 Petr. 01:12) en die God geeft aan hen, die Jezus Christus gehoor­zaam zijn (Hand. 05:32), dat de Schrift verstaan kan worden.

“Het is de Geest der waarheid”, zegt Jezus “die u de weg zal wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort zal Hij spre­ken en de toekomst zal hij u ver­kondigen” (Joh. 16:13).

De Bijbel is niet gegeven voor politieke doeleinden. Ook niet om religie of godsdienst mee te be­drijven. De hele Bijbel handelt over Gods volk en is ook bedoeld voor Gods volk. Een rechtvaardig volk, door geloof in Jezus Chris­tus, en daarom zaad van Abraham (Gal. 03:29). Een volk uit alle stam­men en natiën en talen, waaron­der dus ook Israël in het Midden-Oosten.

De Bijbel is het Levensboek

Nog één ding moet heel duidelijk gesteld worden, namelijk dat het in de Bijbel niet gaat om wetten, geboden, leringen, dogma’s, enz., maar om het leven. Men zou kun­nen spreken van ‘het Levens­boek’.

Dit is ook een belangrijke sleutel om de Schrift te kunnen verstaan. God zelf heeft gezorgd voor onze taal en Hij drukt zich op heel menselijke wijze uit in onze taal. Het spreken van God is niet be­doeld om de mensen in een be­paald gareel te dwingen of hem een juk op te leggen. Integendeel, Hij wil Zich aan de mens mee­delen en hem de weg ten leven openbaren.

(Ps. 116:011) zegt: “Gij maakt mij het pad des levens bekend”. En (Spr. 04:20-22): “Mijn zoon, sla acht op mijn woorden, neig uw oor tot mijn uitspraken; laat ze niet wij­ken uit uw ogen, bewaar ze diep in uw hart. Want zij zijn leven voor wie ze vinden, genezing voor hun ganse lichaam”.

Als Mozes aan het einde van zijn leven de Israëlieten nogmaals het Woord Gods voorhoudt, zegt hij: “Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven” (Deut. 32:47a).

Gods Woord is levend en krachtig

Als God spreekt dan zijn woorden veel meer dan alleen maar klan­ken die iets betekenen en die iets meedelen. In Gods Woord is ook Geest, een innerlijke levenskiem. De Geest is de levenskiem in het Woord, in het zaad, waardoor het vrucht zal dragen, wanneer het in vruchtbare aarde valt. En die vruchtbare aarde zijn ontvanke­lijke harten van mensen (Matt. 13:23).

De woorden van God worden levend in een mensenhart door de heilige Geest. Zonder de Geest zijn de woorden dode letters (2 Kor. 03:06).

Het Licht des levens        ,

Als Johannes het evangelie begint te schrijven, zegt hij: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen” (Joh. 01:01-04).

Jezus Christus, Gods Zoon, is het vleesgeworden Woord (Joh. 01:14). Hij is de vervulling van de Schrift in de diepste geestelijke betekenis, want de hele Schrift spreekt van Hem (Joh. 05:39). Als Hij onder­wijst, zegt Hij daarom: “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wan­delen, maar hij zal het licht des levens hebben (Joh. 08:12).

Ook zegt Hij: “Ik ben het brood des levens” (Joh. 08:35); “Ik ben de weg en de waarheid en het leven” (Joh. 14:06); “De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven” (Joh. 06:63).

Wie de Zoon heeft, heeft het leven

Hij is het leven en het licht van de mensen. God zelf heeft er van getuigd, dat het waarachtige, eeu­wige leven is in Zijn Zoon. “Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft bet leven niet” (1 Joh. 05:11-12).

Dit is zwart-wit. Er is geen tussen­weg of een andere weg om deel te hebben aan het leven. Er wordt wel gesproken van een ‘tweewegen- leer’.

Hierbij zouden de Joden leven hebben en gerechtvaardigd wor­den door de wet en de christenen door het geloof in Jezus Christus. Dit is een flagrante ontkenning van de waarheid en maakt God gedeeld. Hij is echter onveran­derlijk en één. Er is maar één volk Israël en er is maar één leven voor de mensen (Hand. 04:12). Heel scherp zegt Johannes daarom: “Een ieder die de Zoon loochent, heeft ook de vader niet. Wie de Zoon belijdt, heeft ook de

Vader” (1 Joh. 02:23).

Het onderzoeken van de Schrift

Toen Jezus in gesprek was met de theologen van die dagen zei Hij: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben”

(Joh. 05:39-40).

Er zijn nu ook velen die de Schrift ‘onderzoeken’, ook wat Israël betreft, maar het zal nu, evenals toen, geen nut hebben als het niet leidt tot de ware levens­bron Jezus Christus, Gods Zoon.

Hij is immers de Koning der joden, de Koning van Israël. Bij erkenning van Hem is Hij het die de sleutel aanreikt om de Schrift te verstaan (Matt. 16:16-19) En een ieder die de Schrift onder­zoekt zal die sleutel zeer nodig hebben om het geestelijke met het geestelijke te kunnen vergelijken en niet te vermengen met het natuurlijke.

 

Ik wankel niet… (gedicht) door Piet Snaphaan

“Ik stel mij de Here bestendig voor ogen;

omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet”
(Ps. 016:008).

Op U Heer blijf ‘k volhardend wachten,
U bent voor mij de ware levens Bron,
van wijsheid, inzicht en heilrijke gedachten;
dit alles mag ‘k van U immers verwachten,
U zult voltooien, wat U met mij begon.

Heer, heel veel dank, dat U mijn leven leidt,
ziende op H wankel ik niet.

U houdt mij staande in elke strijd,
zo weet ‘k mij door Uw hand geleid,
die mij aldoor bescherming biedt.

Mijn blik is vast op U gericht, ja Heer
U bent mijn God, die ‘k aldoor weer zal loven.
Uw Woord is mij tot steun, ja dagelijks weer
leidt U mij door Uw Geest, die ik begeer,
Ik stel mij U, bestendig steeds voor ogen.