Bij de plaat
Een volle verlossing
Wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk, vlekkeloos lam.
(1 Petr. 01:18-19).
De grote moeilijkheid van vele zielen om tot volle vrede te komen is vaak deze, dat zij wel op de grootheid van hun schuld, doch nooit eens op de grootheid van Gods genade zien. Zij staan nooit eens stil bij de nameloos grote prijs, die er voor hun verlossing is betaald.
Welk een onrecht doet men daardoor aan Christus. Die die prijs betaalde.
En welk een smart veroorzaakt men daardoor aan zijn eigen ziel, die altijd maar in het duister blijft zitten en nooit eens tot het volle licht doorbreekt.
De gebeten Israëliet moest toch niet naar zijn wonden, doch naar de koperen slang opzien om genezen te worden.
De drenkeling moet toch niet denken aan de diepte van het water, doch grijpen naar de reddingsboei, die hem wordt toegeworpen.
Zo moet ook de zondaar zich niet blind staren naar zijn schuld, doch opzien naar de hemel, die boven hem geopend werd en de kwitantie aanvaarden, die hem vanuit de hemel wordt aangeboden.
Dat en dat alleen is de weg om tot een volle verlossing te komen en daarin ook luide te roemen.
Ik ga u daarom heden eens op die betaalde losprijs uwer ziel wijzen met het zeer bepaalde doel, dat gij de kwitantie nu eens zoudt aanvaarden, die God u biedt, misschien voor het eerst, misschien voor de duizendste maal, misschien heden voor het laatst.
Het moet een ontroerend moment voor de hemel zijn geweest toen de mens in het paradijs ging tonen wie hij als Koning over zich zou erkennen en dus gehoorzamen zou. Zou het God, zijn Schepper, wezen, waaraan hij zo oneindig veel te danken had of Satan, van wie hij nog nooit iets ontvangen had? Of zou hij zijn leven houden in eigen hand en zelf op de troon gaan zitten?
Weldra viel de beslissing.
De mens keerde aan God de rug toe en volgde gehoorzaam de duivel. Waar alles hem had moeten bewegen om God te gehoorzamen, daar wendde hij zich van Hem af en, waar alles hem had moeten waarschuwen voor de duivel, daar knielde hij voor hem neer en deed, wat hij gebood.
Dat was wel het wonder aller wonderen, de misdaad aller misdaden, de tragedie aller tragediën.
Neen, dat zeg ik verkeerd, er was een wonder nog groter dan dat en dat was dit dat de God der liefde reeds een plan der verlossing had klaar liggen, lang voordat de mens gevallen was, ja, zelfs lang voordat de mens geschapen was.
Van vóór de grondlegging der wereld.
Reeds van eeuwigheid af wist de Almachtige wat er met de mens zou gebeuren en toen reeds had Zijn ontferming de vraag gesteld “Wat zullen wij ter redding doen?”
Toen was de Zoon reeds opgestaan en had gezegd “Zie, Ik kom om Uw wil te doen. Ik zal boeten voor wat de zondaar misdeed, de prijs betalen om de zondaar weer los te kopen, volbrengen, wat de zondaar niet volbrengen kan.’
De Schrift zegt het eigenlijk nog geweldiger: Het Lam stond reeds geslacht van voor de grondlegging der wereld.
Achter de schepping van de mens en het proefgebod lag reeds een goddelijk plan der verlossing.
Ik denk daarbij aan een beeld uit het dagelijks leven.
Ik zie des winters soms een bordje staan “Gevaarlijk ijs”. Dat is een ernstige waarschuwing om zich daar niet op te begeven. Gevoegelijk zouden de mensen nu kunnen zeggen “Wij hebben gedaan, wat wij konden, wij hebben de mensen gewaarschuwd om daar niet te komen. Doen zij het nu toch en overkomt hun dan iets, dan is dat hun eigen schuld.”
De liefde gaat echter nog veel verder en legt aan de kant van het water een dreg klaar om nog te redden, wanneer ongehoorzamen daar dreigen onder te gaan. Zo put de liefde zich uit.
Welnu, zo doet ook de liefde Gods.
Zij waarschuwt om toch vooral niet van die verboden boom te eten, doch zij legt voor de troon van God reeds de dreg klaar om de ongehoorzame mens zelfs nog te kunnen redden.
Wat daar klaar lag in de hemel werd in Israël op duidelijke manier afgebeeld.
Sommige domme mensen zeggen wel eens “Ik houd niet van die joodse godsdienst, doch heb liever de Christus”. Welk een dwaasheid is dat toch. Alsof die twee een tegenstelling vormden. Alsof de Christus niet ook door heel het Oude Testament heen wandelt en overal wordt gezien.
Let eens op het eerste voorhangsel van de tabernakel niet zijn blauw, purper en rood. Is dat niet een afschaduwing van de Christus, afkomstig uit de blauwe hemel, Koninklijk van afkomst en wezen, Zijn levensweg tekenend met bloed.
Zie het brandofferaltaar in de voorhof en zeg mij of gij daarin niet het Kruis van Golgotha herkent.
Zie de zondebok, wiens bloed op de grote verzoendag werd gedragen in het heilige der heilige en daar werd gesprenkeld op het verzoendeksel en zeg mij of gij daarin niet de Heiland herkent, Wiens bloed reinigt van alle zonden.
Zie de bok, die met de zonden van het volk werd beladen en dan de woestijn ingejaagd werd om die zonden ook weg te dragen en zeg mij of dat niet een gelijkend beeld is van Hem op Wien God ons aller ongerechtigheid deed aanlopen en Die onze zonden van ons wegdoet zo ver het westen verwijderd is van ’t oosten.
Zie het paaslam, wiens bloed aan de deurposten werd gestreken en wiens vlees werd gegeten en zeg mij of gij daarin Hem niet herkent, Die zeide: “Neem, eet, dit is Mijn lichaam, hetwelk voor u verbroken wordt, “Neem, drink dit is het ‘bloed van het nieuwe testament, hetwelk voor velen vergoten wordt”‘.
“Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving – zegt de Schrift, welnu, hier is dan het bloed, dat de vergeving zal aanbrengen.
Heel de godsdienst van Israël spreekt van de Christus. Die door de Vader was gegeven tot een verzoening voor onze zonden.
Wat in de hemel was besloten, dat werd onder Israël heel duidelijk afgebeeld onder allerlei vorm.
Eindelijk kwam de volheid des tijds.
Daar was reeds Johannes, de Voorloper van de Messias. Hij was aan de Jordaan opgetreden als een boetprediker. Als zware hamerslagen vielen zijn woorden op de harten der hoorders neer en verbrijzelden ze. Hij komt, wiens wan in Zijn hand is en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren en het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden. De bijl ligt alrede aan de wortel van de boom. Alle boom, die geen vrucht draagt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. Bekeert u, want het Koninkrijk Gods is tot u gekomen. Mokerslagen zijn het, die daar vallen en de harten der toehoorders beven dan ook.
Maar dan houdt hij opeens op. Hij zal verbleekt zijn als zijn oog opeens blijft staren op één uit zijn gehoor en wat hem voor zijn geboorte reeds deed opspringen in de schoot van zijn moeder, dat zal hem ook nu hebben ontroerd. Dan steekt hij de hand uit, wijst Hem aan, Die hem zo in ontroering bracht en zegt dan: “Ziet het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt.” Daar is Hij, Die zich in de stilte der eeuwen aanbood en die onder het oude verbond in tabernakel en tempel werd afgebeeld. Daar is Hij, Die het grote werk der verlossing voltooien komt.
Maar Hij komt anders dan gij denkt.
Gij wilt een Koning, doch God geeft een Lam.
Gij wilt een troon, doch God geeft een Kruis.
Gij wilt majesteit en heerlijkheid, doch God gaat de weg der schande.
Neen, het zal wel een Koning en een troon en heerlijkheid worden, doch via het kruis en via de vernedering en via de schande.
Daar gaat een kudde lammeren de Jordaan over om naar Jeruzalem gevoerd te worden, teneinde tot paaslammeren te dienen. Welnu, Hij, Die daar staat, is ook een Lam, maar geen Lam van een aardse kudde, doch een Lam van God en Hij zal de schuldvergiffenis niet slechts afbeelden, doch werkelijk brengen. Hij is het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt.
“Hij, ’t offer, dat aan God behaagt. Waarop all’ offers zagen, Dat naar Gods raad de zonden draagt. Hij draagt ook onze slagen.”
Wat in de eeuwigheid werd bepaald en onder Israël afgeschaduwd, dat is heden gegeven. In die wijzende vinger van Johannes eindigen alle profetieën aangaande de Messias en begint de dag der vervulling.
Wij zijn drie jaren later. Daar gaan mensen uit Jeruzalem naar Golgotha.
Zij gaan dat wonderbare Kruis planten, dat nu verder de wereldgeschiedenis beheersen zal: dat Kruis, dat een plaats des doods is en nu een boom des levens zal worden; dat Kruis, dat de Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid zal zijn, doch voor een armen zondaar een Kracht Gods tot zaligheid zal wezen.
Aan dat Kruis gaan zij dan dat wonderbare Lam hangen, totdat het daaraan dood gebloed is.
Wat is dat Kruis toch eigenlijk, niet in het oog der wereld, doch in de ogen Gods?
Dat Kruis is de tafel, waarop de losprijs der wereld wordt betaald.
Dat Kruis is het altaar, waarop het Lam Gods wordt geofferd.
Dat Kruis is het eindpunt van heel de offerdienst in Israël, want na dit aan alle eisen voldoende offer behoeft er nooit meer een bloedig offer gebracht te worden.
Dat Kruis is de geboortegrond van de dag der verlossing, het begin van het jubeljaar der vrijlating.
Daarom noemen wij de dag van het Kruis ook een goede Vrijdag.
God was toen in Christus de wereld met Zich zelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende.
God had een leven geëist en hier was nu een leven.
God had een rein leven geëist en hier was nu een vlekkeloos Lam.
God had bloed geëist en hier vloeide nu rein bloed uit al de ledematen van die gezegende man aan het kruis, terecht Gods Zoon, uit Zijn hoofd en handen en voeten en rug en uit Zijn hart.
Wat in de eeuwigheid werd besloten en in Israël werd afgeschaduwd en aan de Jordaan werd aangewezen, dat werd op Golgotha gebracht.
Daar heeft dat wondere, zaligende woord geklonken – “Het is volbracht, volbracht, ja, amen, het is voor u volbracht bij God.”
“Geen vloek der wet kan immer meer ons treffen. Wij mogen ’t hoofd blijmoedig opwaarts heffen.
Zijn dood als Middelaar bracht ons verzoening aan.’
Het werd stil, toen de Christus stierf op Golgotha. Het zal ook stil geworden zijn in de hemel, toen de stem van dat bloed van Golgotha daar werd gehoord.
Zal de Vader dat bloed, dat offer, dat leven aannemen en onder het schuldregister van de wereld nu ook schrijven: “Het is volbracht’!
Zo niet, dan zal de Christus in de dood en in het graf blijven, ondergegaan in Zijn poging om verzoening aan te brengen.
Zo wel, dan moet de Christus weer uit de dood en het graf terugkeren met de kwitantie van het volbrachte werk in de hand.
Wanneer God Zijn “amen” uitspreekt op het volbrachte werk van Golgotha, dan zal de dood de Christus onmogelijk kunnen houden.
Over het algemeen hebben de christenen niet veel kijk op de betekenis der opstanding van Jezus Christus in verband met hun schuldvergiffenis. Toch is die opstanding voor ons van het allergrootste belang. Zij is de goddelijke bevestiging van dat verlossingswerk. Zij is Gods kwitantie aan de mens. Christus, Die is gestorven om onze zonden, is opgewekt niet alleen tot, maar ook om onze gerechtigheid. Omdat wij zondaars waren stierf de Christus, omdat wij nu gerechtvaardigd waren moet Hij ook weer opstaan.
De opstanding van Christus is dus de goddelijke verzekering van onze schuldvergiffenis. Zij is de zekerheid, dat de Vader het offer van Golgotha heeft aanvaard.
“Daar, waar het zoekend oog Hem mist.
Hangt, maar voor eeuwig uitgewist.
Het handschrift onzer zonden.”
Of, zoals één van onze Paasliederen zegt;
“Want nu de Heer is opgestaan,
Nu vangt het nieuwe leven aan.
Een leven, door Zijn dood bereid.
Een leven in Zijn heerlijkheid.”
De evangelieboodschap wordt dus al klaarder en klaarder. Wat in de eeuwigheid werd besloten en onder Israël werd afgebeeld en aan de Jordaan, gebracht, dat werd op de Paasmorgen door de Vader bevestigd. Daarop heeft de Vader Zijn goddelijk “amen” uitgesproken en dat staat dus onwankelbaar vast.
Maar als dat dan een voldongen feit is, dan moet de boodschap van dat feit ook overal worden gebracht, opdat heel de wereld zich ook in dat feit zou gaan verheugen.
Nu moet de zondaar niet langer bidden om, doch danken voor verlossing.
Dat moet nu die zondaar ook duidelijk en warm en dringend worden aangezegd.
Dat is de inhoud van het evangelie.
“Het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt van alle zonden.”
Daar ligt een volle verlossing klaar voor de troon van God en daar mag nu de zondaar de handen opleggen, die mag de zondaar zich nu in het geloof toe-eigenen. Daar mag de zondaar nu in het geloof op ingaan.
Laten wij, als evangeliepredikers, daar niet omheen praten, ook niet met mooie, vrome zinnetjes, ook niet met een taai stuk dogmatiek, ook niet met eigen meningen.
Laten wij overal het lied zingen, dat er redding is in het bloed van het Lam.
Laten wij overal de zondaar – ook de diepst – gezonken zondaar – uitnodigen om te komen tot het Kruis der verzoening en ’t bloed van Christus.
Laten wij van het evangelie toch geen toernooi naken met wat vaandels en vlaggen en denderende muziek, doch laten wij het heel eenvoudig, heel duidelijk, heel dringend, heel warm zeggen, dat er aan het eens gebroken hart van Christus een heerlijke schuilplaats is voor een arme zondaar.
De eeuwigheid heeft gewild, dat er een heerlijke verlossing zou zijn, onder het oude verbond is het aangezegd en afgebeeld, dat er een volle verlossing zou komen, Johannes heeft het gezegd, dat het Lam Gods de zonden der wereld zou wegnemen; Christus heeft het gezegd, dat het volbracht was, de Vader heeft dat door ‘de opstanding van Christus bevestigd en nu moet dat heerlijke evangelie ook in zijn volle rijkdom en onzegbare heerlijkheid worden verkondigd. Het kan nooit te rijk, te vol, te warm, want het is altijd nog duizendmaal heerlijker dan de meest welsprekende evangeliedienaar kan zeggen.
Het moet gebracht worden aan alle volken en in alle talen, opdat niemand in zijn oude leven zal blijven zonder de aanbieding van het eeuwig heil.
En wat moet de zondaar dan doen?
Bidden om een verlossing, die er reeds is?
Wachten op iets, dat reeds tweeduizend jaren klaar ligt?
Vragen om iets, dat hem reeds vanuit de hemel aangeboden wordt?
Neen – en nog duizendmaal neen.
Wat God aanbiedt, dat moet gelovig aanvaard worden.
Vanaf Golgotha klonk het: “Er is verlossing!” Nu moet het worden: “Jij bent verlost!’
Wat een objectief feit was, dat moet nu ook een subjectief bezit worden.
“Er moet verlossing komen” heeft de liefde Gods gezegd en toen heeft de Heiland daarop “amen” gezegd. “Zie, Ik kom, in de boekrol is van Mij geschreven.’
“Die verlossing zal gedrenkt zijn met bloed ‘, heeft God aan Israël gezegd en toen heeft de voorhof van tabernakel en tempel bedekt gestaan van het offerbloed.
“Daar is het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt”, heeft Johannes gezegd en die daarop “amen’ zeide, werd gedoopt in het water van de Jordaan.
“Het is volbracht” heeft de Christus gezegd en Hij zond Zijn jongeren toen uit, om dat aan de wereld te verkondigen.
“Amen” heeft de Vader op dat volbrachte werk gezegd en Hij heeft aan de Christus de kwitantie gegeven van de betaalde schuld.
“Zegt deze boodschap aan heel de wereld ‘ heeft Jezus gezegd en de herauten des heils zijn de wereld ingegaan, miljoenen en nog eens miljoenen hebben er ‘amen’ op gezegd en zijn er door gered, zodat de schare al ontelbaar is geworden van hen, die juichen voor de troon van het Lam en daar het lied van Mozes en van het Lam zingen.
En nu wacht de hemel met ingehouden adem wat u met dit wonderbare, hemelse evangelie zult doen. Zult u er ook “amen” op zeggen en er ook door gered worden, of zult u het afwijzen en er door verpletterd worden? Zult u het aanvaarden of er tegen te pletter lopen? Er door gered of er door verdoemd worden?
Laat ons niet spelen niet wat tot zulk een dure prijs werd gekocht.
Laten wij er ook niet vroom of goddeloos over redeneren, alsof wij moesten beoordelen, wat door God in de hemel reeds goedgekeurd en bevestigd was.
Laten wij ook “amen’ zeggen tegen het Kruis van Christus, tegen het bloed der verzoening, tegen de boodschap der schuldvergiffenis, tegen het aanbod der genade.
Dan wordt heden vervuld, wat in de hemel besloten was.
Dan vormen de zeven schalmen van de keten des heils een wonderbaar geheel: in de hemel besloten – onder Israël afgebeeld – door Johannes aangewezen – op Golgotha gebracht – door de Vader erkend – door Gods knechten gepredikt – door ons gelovig aanvaard.
“Dat heet gadelooz’ ontferming.
Dat genade, rijk en vrij.
God schenkt redding,
Schenkt ontferming,
Schenkt z’ aan zondaars,
Schenkt z’ook mij.
Dan zelfs als mijn onvermogen,
Als mijn diep bederf mij smart,
Toont mij ’t godd’Iijk Vaderhart
Zijn verlossend mededogen;
God is liefd’ o, eng’lenstem!
Mensentong verheerlijk Hem. Baarn
Ds. C. J. Hoekendijk
Zielen reddende voorgangers
In de vergeelde bladzijden van couranten en biografieën van voorgangers uit vroeger dagen zijn vele bewijzen te vinden van een hartstocht om zielen te winnen, waaruit de geestelijke kracht van hun kerken kan worden verklaard.
Zo zei Bunyan: “Ik zou in mijn prediking geen voldoening vinden als ik geen vrucht van mijn werk zou zien. Indien ik vruchteloos werkte, zou het er niet op aan komen wie mij prees, maar bij vruchtbare arbeid laat het mij onverschillig wie mij veroordeelt.”
Bisschop Patrick zei: schrijvende over de geleerde John Smith: “dat hij zeer dikwijls er toe kwam andere “studiën te laten varen om zich moeite te geven voor het redden van zielen, naar het heil waarvan hij ernstig dorstte.”
Alleine was: “oneindig en onverzadelijk begerig naar de bekering van zielen en voor dit doel stortte hij zijn gehele hart uit in gebed en prediking. Hij bracht niet alleen het Evangelie, maar legde daar zijn gehele eigen ziel in. Zijn smekingen en vermaningen waren heel vaak zo hartelijk, zo vol van heilige ijver, leven en kracht, dat ze zijn toehoorders direct overweldigden. Hij wist ze zo te roeren, dat hij de meest harde harten week maakte en deed smelten.
Baxter schreef: “het bekeringswerk is het grote goed waarnaar we het eerst moeten streven en waarvoor we ons met al onze macht moeten inspannen. Ik beken, dat ik mij dikwijls genoodzaakt voel om datgene te verwaarlozen dat geëigend is om de verdere kennis van het goddelijke te vermeerderen, als ik de betreurenswaardige noden van de onbekeerden aanschouw. ’t Komt mij voor alsof ik ze hun uiteinde tegemoet zie gaan! ’t Lijkt mij, alsof ik ze hoor roepen om hulp en om spoedige hulp!”
Henry Matthew schreef: “Ik zou er een groter geluk in vinden één ziel voor Christus te winnen, dan bergen zilver en goud voor mijzelf. Indien God toelaat, dit ik tevergeefs werk, indien ik er ook al schatten per jaar mee sou verdienen, zou dat toch voor mij een voortdurende smart en kwelling voor mijn ziel zijn en tenzij ik zielen red, zal ik mij maar heel weinig kunnen verheugen over al mijn andere winsten.”
Dr. Doddridge schreef aan een vriend: “Ik haak naar de bekering van zielen meer dan naar wat anders ook. Mij dunkt ik zou mij daarvoor niet alleen kunnen inspannen maar zelfs met genoegen er voor sterven. De liefde van Christus dwingt mij!” Uit: “Revelation”.
Gebeden, die in de Bijbel voorkomen, zijn alle vragen door Dr. John R. Rice
Beschouw eens het model-gebed, dat Jezus ons geeft, het gebed, voorkomend in (Matt. 06:09-13). De Heiland beval ons daar: Bidt gij dan aldus:
“Onze Vader die in de hemelen zijt “
En dan volgt een rij vragen:
1e. “Uw naam worde geheiligd”, dat betekent dus: moge ik en anderen eerbiedig over U spreken en Uw naam niet ijdel gebruiken. Het is een vraag.
2e. “Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op aarde.” Dit is een gebed, betrekking hebbende op Zijn tweede komst op aarde, een verzoek, dat Jezus spoedig moge komen en spoedig op aarde moge regeren en al Zijn vijanden verslaan. Het is het gebed, dat Johannes, de geliefde discipel, door heilige inspiratie gedreven, uitspreekt in (Openb. 22:20) “Amen, kom Here Jezus.
3e. “Geef ons heden ons dagelijks brood”;
4e. “en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren”;
5e. en leid ons niet in verzoeking”
6e. “maar verlos ons van de boze.”
En dan volgt een heel eenvoudige reden waarom onze Hemelse Vader ons deze dingen kan geven en ook zal geven: “Want van U is het Koninkrijk en de Kracht en de Heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.”
Het gebed, dat de Heer ons hier aangeeft, is een verzoek, in ieder opzicht. Ons wordt duidelijk bevolen dagelijks op deze wijze te bidden. Overal waar de Bijbel ons van bidden spreekt, wordt altijd vragen gemeend.
Het gehele evangelie door geeft Jezus voorbeelden van gebed. Hij zeide, bidden is alsof iemand aan de deur klopt en zegt: “Vriend, leen mij drie broden.’ Het is alsof een weduwe voor de rechter staat en zegt: “Verschaf mij recht tegenover mijn tegenpartij’ of ook alsof een zoon brood, vis of een ei aan zijn vader vraagt. Volgens Jezus is bidden iets heel eenvoudigs en ieder, die om iets vragen kan, is ook in staat om te bidden.
De in het Nieuwe Testament voorkomende gedeelten, waarin gebeden wordt, zijn eveneens zeer eenvoudige voorbeelden hiervan. De mensen in het Nieuwe Testament vroegen inderdaad om hetgeen ze behoefden en verkregen dat dan ook. De tollenaar in de tempel bad: “O, God, wees mij arme zondaar genadig!” en hij keerde naar huis terug, gerechtvaardigd en gered! (Luc. 18:14).
Petrus, op het punt staande in de zee van Galilea te verzinken, riep uit: “Heer, redt mij!” (Matt. 14:30).
De blinde Bartimeüs, aan de kant van de weg, riep uit: “Jezus, zoon van David, heb medelijden met mij!” (Mark. 10:47). En daarna bad hij nog in het bijzonder: “Rabboeni, dat ik zien moge!” (Mark. 10:51). En hij werd ziende.
De moordenaar aan het kruis bad voor zijn redding en zei: “Heer, gedenk mijner” (Luc. 23:42) en de Heer redde hem nog diezelfde dag en bracht hem over naar het Paradijs.
De Kananeese vrouw bad; “Heb medelijden met mij, zoon van David, mijn dochter is deerlijk bezeten” (Matt. 15:22): en verder: “Heer, help mij” (Matt. 15:25). En zij hield aan te bidden, totdat ze ontving hetgeen ze gevraagd had, d.w.z. totdat haar dochter genezen was.
Het enige gebed in het N.T., dat ik mij herinner, dat versmaad is geworden, is dat van de Farizeeër in Lucas 18. Hij bad in het openbaar, langdurig en overluid, maar hij vroeg nergens om! Dat is het soort gebed, dat God haat!
Wij zijn zo zwak en zondig en God zo sterk en machtig en liefderijk, dat de enig mogelijke band, tussen ons en God, die rechtvaardig en passend is, daarin bestaat, dat wij vragen en Hij geeft. Indien iemand zich moeite geeft om uit te maken hoeveel hij wel voor God zou kunnen doen, dan is dat godslastering en ongeloof. Maar indien een arme zichzelf beschuldigende zondaar tot God begint te roepen en te vragen om datgene wat Hij zo genadiglijk en liefderijk aanbiedt, dan is; dat een juist en echt gebed.
Vraagt ge werkelijk iets aan God, wanneer ge beweert te bidden?
Te velen helaas doen niets dan “étalages bezien” als ze “bidden”. Ze gaan er niet op uit om werkelijk iets te kopen en ze brengen dan ook niets naar huis. Bidden is niet het zitten in een luxe auto om een rondrit door de stad te maken. Bidden is eerder te vergelijken met een vrachtauto, die rechtstreeks naar het pakhuis gaat, binnen rijdt, oplaadt en met de goederen thuis komt. Te veel mensen ratelen met hun vrachtauto de gehele stad door en stoppen nergens voor een magazijn om op te laden. Als ze bidden zijn ze er niet op uit om iets te verkrijgen. Ze vragen niet en daarom ontvangen ze niet. Veel van ons zogenaamde bidden is geen vragen en daarom is het geen werkelijk bidden.
Oecumenische flitsen
“De Maasbode”, het Roomse dagblad, licht zijn lezers in over hetgeen er zo dagelijks in de kerk gebeurt. We vernamen daaruit, dat op de achtste Mei de priester een bijzonder gebed bidt tot de H. Aartsengel Michael, de heilige van die dag. “Hij geldt als schutspatroon van de Kerk en als leidsman van de gelovige zielen: opdat St. Michael hen op zal voeren tot het heilig Licht.”
We vermoeden, dat de aartsengel Michael met deze aanbidding niet akkoord gaat, want er staat geschreven, dat, toen Johannes voor de engel, die afgekomen was van de hemel met grote macht en van wiens heerlijkheid de aarde verlicht is geworden, neerviel om hem te aanbidden, hij moest horen:
“Zie, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en van uw broederen, die de getuigenis van Jezus hebben: aanbid God.”
(De Christen”)
“Trouw” schrijft in het verslag over de doop van prinses Marijke:
“Prachtig is de voor deze gelegenheid gekozen voorzang. Gezang 112:1
“Eén naam is onze hope.
Eén grond heeft Christus’ kerk Zij rust in énen Dope, En is Zijn scheppingswerk.”
Het is de zang van de oecumene, van de eenheid van Christus’ kerk. Hij klinkt op, deze morgen, door de historische kathedraal van Utrecht, waar het gehele Nederlandse volk vertegenwoordigd is, waar katholieke kerkvorst en rabbijn samen zijn, oudkatholieken en Hervormden. Gereformeerden en Luthersen. Allen geschaard om de doop van Prinses Maria Christina.”
Dit is wel de eenheid van de wereldkerk der toekomst, doch niet die, waar Christus in Zijn Hogepriesterlijk gebed om bad. Want deze wordt alleen gevonden in de gemeenschappelijke belijdenis van Christus’ sterven als zoenoffer van onze zonden.
In hetzelfde verslag stond de volgende zin.
Door de doop wil God het kwaad van ons wegnemen en ons tot Zijn persoonlijk eigendom maken.
Petrus zegt dat de doop de bede is van een goed (gereinigd) geweten tot God. Nergens wordt geleerd dat God het kwaad van ons wegneemt door de doop. Dit geschiedt alleen door ’t bloed van Christus.
Gebedssamenkomsten
Indien het voor onze zondeloze Verlosser noodzakelijk was, dat Hij nachten doorbracht in gebed, alleen of met Zijn discipelen, en ook de apostelen met de gemeente daarin volhardden, dan is het wel van het uiterste belang, dat wij het bidden niet verzuimen.
Het gebed is het machtigste wapen, dat de Here ons geschonken heeft in de strijd tegen afval en onverschilligheid in eigen leven. Het is het laatste middel om Gods kinderen te verenigen. Het is de dam tegen de invloed van toenemende versplintering en verscheuring allerwegen. Het kan Gods kinderen samenbinden in een sterk front tegen de boze machten van Satan en wereld.
Indien onze tijd de gelovigen niet wakker schudt en rijp maakt om met elkander de Here op de knieën te zoeken, dan vrezen wij, dat er geen slagen meer zullen helpen, maar dat er ook in Nederland een doorgaande volharding zal plaats vinden.
Een onderling uur van gebed is nodig om elkander op te wekken, bovenal om te komen tot een persoonlijk gebed. Wij moeten weer met elkander de kracht van de binnenkamer leren verstaan. Wij krijgen ogen voor elkanders noden en de noden die verder gaan dan ons eigen beperkte terrein. Wij treden aarzelend een wereld binnen, waarvan het vlees afkerig is. Indien wij echter niet groeien ra het geloof, dan zullen wij naamchristenen worden. Het gebed en alleen het gebed voert ons, tot de “eerste liefde”, die wij reeds lang verloren.
Met onze gebedssamenkomsten beogen wij geen organisatie. Gods kinderen uit elke kerk of groep kunnen elkander daar vinden en hun gemeenschappelijke’ nood voor de Here uitspreken. Wij belijden, dat wij geen gebedsgeest bezitten. Wij huiveren voor onze lauwheid en laksheid en daarom gaan wij Hem aanroepen. Wij zien geen andere oplossing. Elk, die met ons deze nood deelt, kan naast ons knielen. Wij hebben geen kracht, maar we denken aan Zijn belofte: “Bidt en u zal gegeven worden.”
Broeder en zuster, grijp dit redmiddel, naar dit medicijn, dat Jezus Zelf u voorschreef tot heiliging van uw leven. Satan zal proberen uw bidden te beletten. Want hij vreest biddende Christenen.
Daar velen verhinderd zijn gemeenschappelijk samen te komen, verzocht men ons, dat men dan toch die eerste Maandagavond van de maand in gebed zou doorbrengen.
Willen zij, die behoefte gevoelen om in Rotterdam, de Haag en Groningen zulke bidstonden bij te wónen ons dit melden?
Eerstvolgende gebedssamenkomsten:
Utrecht, 3 November, half acht: Hotel Terminus (tegenover het station).
Gorichem, 1 November, acht uur: Gebouw Tavenu.
De nood in Parijs
Met grote dankbaarheid denken de gelovigen in Parijs aan de vele, vele levensmiddelenpakketten die door de lezers van “Kracht van Omhoog” zijn gestuurd. Bij Zr. Ekering kwamen er soms 40 per dag aan!
Helaas is de toestand sindsdien niet verbeterd. Integendeel. Ieder heeft in de kranten kunnen lezen hoe het rantsoen brood per dag nog slechts 200 gr. bedraagt. D.w.z. een dikke boterham per dag.
Doch niet alleen het brood, ook andere levensmiddelen zijn schaars. Vlees is er weinig en veel te duur. Geen melk voor mensen boven de 20 en heel weinig boter en kaas. Havermout, griesmeel en andere pap-ingrediënten zie je haast niet of je kunt ze slechts op broodbonnen kopen.
Hieronder volgt een grafische voorstelling van het aantal calorieën dat, verstrekt wordt per dag. Theoretisch is het nodige aantal 2400. Dit was in 1945 – 1510 in 1946 – 1416 en is nu gedaald tot 1304.
Doch zelfs deze tekening (die voorkwam in “L’Hotellerie” van Aug. 1947) geeft niet meer de juiste toestand aan, want het broodrantsoen is weer aanmerkelijk gedaald en zal zelfs spoedig 150 gram zijn. Daarmee is het aantal calorieën dus gedaald tot 881.
Wat zullen we doen lezers en lezeressen? We leven in een land dat wonderlijk gezegend is en waar artikelen zonder bon volop te krijgen zijn. Nu de winter komt wordt de nood groot.
Misschien wilt U weer eens een pakje zenden.
Hier volgen de aanwijzingen:
Aan het postkantoor vraagt U een geel aanvraagformulier ter verkrijging van een uitvoervergunning. Dit formulier wordt in duplo ingevuld opgezonden naar de Haag, Piet Heinplein 6. Enkele dagen later ontvangt men één vel terug met al of niet een goedkeuringsstempel. Bedenk vooruit, dat het verzenden van gerantsoeneerde artikelen beperkt is tot de hoeveelheid, die op één bon verkrijgbaar is, vrije artikelen, als gort, havermout, peulvruchten enz. mogen in onbeperkte hoeveelheid verzonden worden.
Op het goedgekeurde formulier ontvangt men aan het postkantoor opnieuw vier formulieren (douaneverklaring in duplo, adreskaart, uitvoeraangifte), die men moet invullen.
Tenslotte kan men met al deze formulieren het pakket aan het postkantoor afgeven. Het pak moet wel zo stevig mogelijk verpakt zijn, het heeft onderweg veel te lijden.
Het adres van Zuster Ekering is nog steeds: Mlle. Joh. H. Ekering, 167 rue Belliard Paris 18e, Frankrijk; en dat van pasteur Fauvel: Monsieur le Pasteur Réné Fauvel, Vincennes (Seine) Paris. Frankrijk.
God geve dat velen niet mogen opzien tegen de moeite, doch milddadig zullen geven.
Contact per brief
Van een van onze lezers ontvingen wij het volgende getuigenis, dat we gaarne plaatsen. Misschien is er iemand die dit leest en er door bewogen wordt ook zijn hart aan de Heiland te geven.
“We zochten samen ons vermaak in alles wat de wereld biedt. Zij was niet gelovig opgevoed, en ik geheel afgedwaald. Zij dol op dansen en zo gingen we samen de brede weg. Ik wist, dat ’t zo niet voort kon gaan, maar bleef mij verzetten tegen die innerlijke stem. Ja, soms drukte het mij neer. Eens gaf een vreemde mij een kaartje, waarop alleen maar stond “Zeg het Jezus”, maar neen, ook deze waarschuwing ging ik voorbij, tot …. roekeloos uit de tram gesprongen, aanrijding auto, been versplinterd, ziekenhuis.
Daar lag ik, nu had ik tijd om na te denken. Daar kwam de Heer in Zijn grote ontferming weer tot mij en liet mij alles zien, zoals ik ’t reeds veel eerder had moeten zien. In diep berouw kwam ik tot mijn Heiland en Hij vergaf mij alles.
Iedere dag schreven we elkaar, want er waren maar heel weinig bezoektijden. Nu moest ik haar, meisje van de wereld, schrijven, dat ik voortaan de Heer wilde dienen, Die mijn schuld onder Zijn bloed had bedekt. Niet meer dansen, en wereldse vermaken. Ik dacht, wanneer ik dat doe, maakt ze het uit en ik had haar lief.
De eerste strijd; wat moest ik doen? Ik schreef het niet.
Mijn meisje kwam in die dagen bij familie van mij op bezoek. Daar hoorde ze een gesprek over het geloof, dat niet tot haar was gericht, maar dat de Heer toch gebruikte. Het liet haar niet los.
’s Morgens, op weg naar de zaak, raakte de Heer haar aan en wist ze, dat haar leven anders moest worden.
Dezelfde strijd als voor mij, kwam nu voor haar. Als ik hem dat schrijf, maakt hij het uit. Zij deed het echter; zij moest het doen, wat de gevolgen ook zouden zijn.
Ik krijg haar brief en wat lees ik daar, o, wonder van God, zij vraagt mij; “Weet je ook hoe ik moet bidden’?” Ze vertelt van wat ze ervaren heeft, ja, schrijft ze, jij hebt een gelovige moeder, misschien weet jij ‘t wel.
Wij zijn nu drieëntwintig jaar getrouwd, de Heer heeft ons nooit begeven of verlaten. Wat zijn we er vaak diep doorgegaan, wij zelf, onze kinderen. Wat zijn we heerlijk gesterkt en vertroost. Ik heb me gevoeld als het gekraakte riet, dat Hij niet heeft verbroken. In zwakheid hebben we kracht gekregen en verhoring op vele, vele gebeden.
En dit alles door Jezus, Hij is Overwinnaar!”
En dan nog een getuigenis in verband met het roken. Broeder H. D. te A. schrijft:
Tot Oktober 1936 was ik een verwoed roker, niets was in staat dit te stuiten. Op Mei 1936 was ik een kind van God geworden. Mijn salaris was klein en ik moest als ondergeschikte sigaren, sigaretten en geld bewaren. Als kind van God wist ik dat ik niet mocht stelen, ook geen sigaar of sigaret. De strijd was zwaar, maar ik bad tot mijn Heiland om er van verlost te worden. Dit gebeurde op de derde Zondag in Okt. 1936. Niet dat ik er op gerekend had, verre van dat, want alles was reeds voor die week gekocht. Maar die Zondag om half twaalf ’s avonds ging ik de deur uit met een halve sigaar, omdat ik het zonde vond die te doven. Maar God achtte de tijd gekomen om er een eind aan te maken. Want ik was nog geen vijftig meter buiten de deur toen de drang in mij kwam om door Gods genade te mogen zeggen: “Heer mijn God, met Uw wil, zal ik in der eeuwigheid niet meer roken.” God heeft vanaf die datum tot op heden, dit gebed verhoord, geprezen zij Zijn Naam. Zo heb ik meer mogen ontvangen op het gebed: tweemaal heb ik gebeden om loonsverhoging en God gaf het me. Eenmaal is op het gebed een zieke genezen. Mijn zoon heb ik mogen behouden toen hij met buikvlies- en blindedarmontsteking in een ziekenhuis lag. Later heb ik hem nog eenmaal van een zware ziekte gezond weder mogen ontvangen. Ik heb gebeden om ’s Zondags vrij te mogen zijn en God onze Vader heeft ook dit gebed verhoord. Zijn Naam zij geloofd en geprezen tot in eeuwigheid.