Selecteer een pagina

Levend Geloof – 287

Levend geloof 1987.12 nr. 287

De doorwerking van het kerstfeest door Gert Jan Doornink

De grote betekenis van Jezus’ komst

In het plan van God met Zijn schepping, neemt Jezus Christus een centrale plaats in. Het is goed dat wij ons dat als gemeente van Jezus Christus telkens weer realiseren, want wie Jezus Christus naar de achtergrond schuift, zit op een verkeerd spoor en kan het geloof in Hem niet op de juiste wijze beleven.

Nu heeft de moderne theologie allang afstand genomen van de persoon Jezus Christus. Hoogstens is er plaats voor Hem als revolutionair leider, als moreel voorbeeld en verder wordt Hij op één lijn gesteld met belangrijke figuren uit andere godsdiensten.

Maar ook binnen de gemeente van Jezus Christus zijn er velen die Jezus weliswaar kennen als ‘Verlosser en Zaligmaker’, maar zich niet realiseren dat Zijn komst naar deze wereld van veel groter en ingrijpender betekenis was. Hij kwam niet alleen naar deze wereld om de mensen de mogelijkheid te bieden om ‘behouden te worden voor de eeuwigheid’ door te geloven in Hem. Hij kwam, m opdracht van Zijn Vader, met een boodschap in deze wereld, waarop de mensen die in Hem gingen geloven, verder moesten ingaan. Jezus maakte het bewustzijn van de mensen wakker “dat ook zij betrokken zouden worden bij het grote herstel- en vernieuwingsplan van God, waarbij geen plaats meer zou zijn voor de werken der duisternis, maar waarbij uiteindelijk de glorie en de heerlijkheid van God zich ten volle zou gaan openbaren!

De persoon Jezus Christus mag daarom ook nooit los gezien worden van de boodschap die Hij bracht. Een boodschap die radicaal was, dat wil zeggen de duivel ontmaskerde en de bedoeling van God: het goede, welgevallige en volkomene voor ieder mens, duidelijk maakte. Jezus zelf bracht het grote verschil tussen wat Hij deed en de duivel zeer duidelijk onder woorden met de opmerking: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10).

Onze betrokkenheid bij het werk van Jezus

Wanneer wij oog hebben gekregen voor het feit dat Jezus èn Zijn boodschap één zijn en beide dus belangrijk, zijn we al een stap verder. Maar ook dan kan er nog een soort ‘afstandelijk geloof’ zijn, als wij ons niet bewust zijn dat wij voor de volle honderd procent erbij betrokken zijn om dit door te geven! Tot Zijn discipelen sprak Jezus reeds: “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u” (Joh. 20:21b). Paulus schrijft aan de Galaten dat toen de volheid des tijds gekomen was, God Zijn Zoon heeft uitgezonden (Gal. 04:04). De volheid des tijds voor allen die in Hem (gingen) geloven, kwam toen op de Pinksterdag de Heilige Geest werd uitgestort. Daarom mogen ook wij ons bewust zijn dat wij zijn uitgezonden in deze wereld. We hebben daarvoor het recht van zonen ontvangen (Gal. 04:05).

We zijn een tijd binnengegaan waarbij iedere halfslachtigheid, lauwheid, twijfel on ongeloof behoort te verdwijnen. De infiltraties uit het rijk der duisternis zullen meer en meer worden ontmaskerd en overwonnen, naarmate de Geest van God in en door ons kan werken. Nog blijft in veel evangelieprediking de duivel buiten schot. Men spreekt wel over de slechtheid van de mens, zonder de veroorzaker van deze slechtheid te ontmaskeren. Vaak komt dit omdat men zelf nog geheel of gedeeltelijk gebonden is en geen geestelijke kennis en inzicht bezit. Let wel: ik schrijf dit niet als een soort ‘liefdeloos verwijt’ aan allen die de volle evangelie boodschap afwijzen. Het gaat erom dat wij onszelf onderzoeken op dit punt en dat we elkaar op positieve wijze helpen de volheid van Christus te leren kennen. Paulus zegt: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?” (2 Kor. 13:05). Met andere woorden: staat ons geloof in Jezus Christus op een laag pitje, of is het een dagelijks werkzaam, levend geloof? En dan niet alleen in ons eigen leven, maar ook naar de anderen – onze medemens – toe!

Dat is de werkelijke betekenis van het Kerstfeest, dat we weer met grote blijdschap, maar ook met verantwoordelijkheidsbesef mogen vieren, want niet alleen Jezus Christus werd uitgezonden in deze wereld, maar ook wij zijn uitgezonden! Het grote werk Gods gaat door, totdat Christus zal zijn ‘alles en in allen’. Wat een heerlijkheid daar bij betrokken te zijn!

 

Sta op, ‘wordt verlicht door Wim te Dorsthorst

 

December is de maand van de huiselijke feesten: Sint Nicolaas, Kerstfeest, de jaarwisseling, lange gezel­lige (?) winteravonden, enz. De hele economie is er op ingesteld. Winkels liggen vol en in een snel tempo ziet men de etalages veranderen van het ene feest naar het andere.

Ieder jaar zijn de verkooppercentages weer hoger dan de voorgaande jaren.

Het hoogtepunt van de decembermaand is onge­twijfeld het Kerstfeest. Van oudsher een kerkelijk feest met veel sfeer en romantiek omgeven. Het wordt echter steeds meer een gelegenheid om te eten, te drinken en op een volkomen vleselijke manier vrolijk te zijn. Ja, men gaat óók nog wel even naar de kerk, want dat hoort bij de sfeer, maar aan de geboorte van de Verlosser – ‘het Licht der wereld’ – wordt vrij­wel niet gedacht. Er is zoveel kunstlicht dat niet gezien wordt hoe men wegzinkt in een steeds toenemende duisternis. In enkele grote weekbladen stond pas geleden nog te lezen hoe snel de ontkerkelijking toeneemt.

Maar – prijs onze grote, goede God – in het ver­borgene gebeurt er ook nog iets, wat hier totaal tegengesteld aan is. De Bijbel spreekt in dit ver­band over het geheimenis Gods. Er treedt namelijk een volk uit de duisternis te voorschijn waar het licht steeds helderder over opgaat. De profeet Jesaja – die zoveel gepro­feteerd heeft over de komst van de Messias, de eniggeboren Zoon van God – zegt over dit volk: “Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden” (Jes. 60:01-02)

De uitgeroepenen door de Geest

Wat is dit dan voor volk dat toegeroepen wordt: “Sta op” of “Maak u op”? Profeteerde Jesaja dan niet voor het volk Israël? Ja en neen! Hij profeteer­de voor het natuurlijke volk Israël wat de komst van de Messias, Jezus Christus, betrof, maar niet los daarvan gold en geldt zijn profetie het geestelijke volk Israël, waar Petrus op doelt in 1 Petrus 1 vers 10 tot 12 (1 Petr. 01:10-12). Dat is het volk uit alle stammen, talen, natiën en volkeren, die door het bloed van het Lam voor God gekocht zijn en die door Jezus Christus ge­vormd worden tot een Koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader (Openb. 01:05-06; Openb. 05:09). Dit is de gemeente van Jezus Christus. Dit is de ‘ec­clesia’, de door de Heilige Geest ‘uitgeroepenen’ of ‘bijeen geroepenen’ uit de hele wereld (Matt. 16:18).

Toen de eerste gemeente vervuld werd met de Hei­lige Geest, op die zo belangrijke eerste Pinkster­dag, zei Petrus: “Dit is het waarvan gesproken is door de profeet Joël: En het zal zijn in de laat­ste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees” (Hand. 02:16-17a) .

‘Dit is het’. Dit is de belofte’ van God. Hier heeft God naar toegewerkt van vóór de grondlegging der wereld, dat na de ver­heerlijking van Zijn Zoon Jezus Christus, de Heilige Geest uitgestort zou worden. (Luc. 24:49; Joh. 07:39; Hand. 02:33).

Jezus Christus is de ge­rechtigheid Gods voor de gehele wereld. Niet dat ieder mens zomaar de Hei­lige Geest zou ontvangen, maar de Heilige Geest kan nu werkzaam zijn in de wereld. Hij zoekt mensen­harten, die overtuigd zijn van zonde en van gerech­tigheid (in Jezus Chris­tus) en van oordeel (vrij­making uit de macht van satan door te gaan tot het Licht), zegt Jezus in Johannes 16 vers 8 (Joh. 16:08).

Velen hebben hun geweten tot zwijgen gebracht, maar de Geest doorloopt de gan­se aarde om krachtig bij te staan, hen, wier hart volkomen naar Hem uit­gaat (2 Kron. 16:09).

Gij zult Mijn getuigen zijn.

Dit doet de Geest niet los van het Woord. De Geest werkt in het Woord en dat Woord moet verkondigd worden. Paulus zegt: “Ge­loven is een gevolg van het horen van de bood­schap, en dat horen vindt plaats bij de verkondiging van Christus” (Rom. 10:17, Groot Nieuws). Dit ver­kondigen vindt plaats door de prediking, zoals in de dagen van Paulus, maar in deze tijd ook bijvoor­beeld door middel van lectuur. Zo is “Levend Ge­loof” ook al meer dan 25 jaar een verkondiger of getuige van Christus. Naast de opbouw van hen die al tot geloof gekomen zijn, klinkt ook altijd wel het goede nieuws door van Jezus Christus als Verlosser en Licht der wereld.

Op velerlei wijzen wordt in deze tijd zo het goede nieuws verkondigd. Maar, zegt Paulus in Romeinen 10 vers 16 (Rom. 10:16): “Ze hebben niet allemaal gehoor gege­ven aan het grote nieuws”. Het overgrote deel geeft geen gehoor, maar geluk­kig zijn er ook velen die het wél aannemen. Zelfs uit de Moslimwereld komen er mensen tot erkentenis der waarheid en worden toegevoegd aan de miljoe­nen die al verlost en ge­doopt zijn en de Heilige Geest hebben ontvangen. Dit is nu het werk van de Heilige Geest die is uit gestort op alle vlees en die in deze tijd met kracht overtuigt als het Woord Gods gepredikt wordt.

Duidelijk zien we deze werking ook op de eerste Pinksterdag als 3000 men­sen tot bekering komen. Jezus zelf zegt hierover: “Niemand kan tot Mij ko­men, als de Vader die Mij zond, hem niet trekt” (Joh. 06:44, Willibrord vert.). En: “Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem (God) die Mij gezonden heeft. Als iemand bereid is Zijn wil te doen, zal hij van deze leer weten of zij uit God voortkomt of dat Ik haar uit Mijzelf verkondig” (Joh. 07:16-17).

Zo trekt God mensen en brengt die mensen, die Zijn wil willen doen, in het Koninkrijk (de ge­meente) van de Zoon Zijner liefde” (Kol. 01:13). Deze mensen, die over de gehele wereld in plaatse­lijke gemeenten op groeien naar het volle zoonschap, noemt de Bijbel ‘door God uitverkoren heiligen en geliefden’ (Kol. 03:12). Dit is niet weer een kerkge­nootschap of een sekte, maar door God ‘uitgeroe­penen’ uit de wereld.

Een volk Gode ten eigendom

Het is een bijzonder volk dat, juist nu de hele we­reld weer danst en zingt en eet en drinkt en speelt bij hun eigen gemaakte gouden kalf, kiest voor een totale breuk met deze wereld. Het is een volk dat de woorden van Jezus begrepen heeft als Hij zegt: “Want een ieder die zijn leven zal willen be­houden , die zal het ver­liezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden” (Matt. 16:25). In de doop van dit volk is de oude mens gekrui­sigd en met Hem begraven in de dood. Het nieuwe leven van Christus is er voor in de plaats gekomen (Rom. 06:01-11).

Dit volk leeft nu voor God en is het eigendom van Hem en is niet voortdu­rend met zichzelf bezig. Door de Heilige Geest ver­anderen zij van dag tot dag naar het beeld van hun Meester, Jezus Chris­tus (Rom. 08:29; Ef. 04:13-15). Deze gemeente breekt meer en meer uit in gejuich en gejubel voor God en het Lam. Ondanks strijd, moeite en verdruk­king is er voortdurend een lofzang in hun hart. Paulus zegt: “Laat u be­zielen door de Heilige Geest, spreekt elkander toe in psalmen en hymnen en liederen, ingegeven door de Heilige Geest.

Zingt en speelt voor de Heer van ganser harte” (Ef. 05:18b-19, Willibrord vert.). Tot dit volk klinkt nu de profetische oproep van Jesaja (Jes. 60:01): “Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op”.

Zonen worden geboren

Wij staan aan de vooravond van een geweldige tijd: een nieuw wereldwijd ‘Kerstfeest’ gaat baanbreken. De gemeente – die in Openbaring 12 geschil­derd wordt als de vrouw, bekleed met de heerlijk­heid Gods en staande op het fundament Jezus Chris­tus en gekroond met de leer van de apostelen en profeten – is hoog zwan­ger.

De duivel, de grote draak, tracht de geboorte nog te verhinderen, maar de zonen worden geboren en krijgen goddelijke heer­schappij (Openb. 12:01-05). Dit volk, deze zonen, zul­len staan temidden van de duisternis als een stralend licht, temidden van het rijk van de antichrist, dat met bedrieglijke won­deren en tekenen en gena­deloos geweld, zal trach­ten de gemeente en de hele wereld aan zich te onderwerpen (1 Thess. 02:09-10).

Maar wij kijken nog even mee met Jesaja als hij, door de Geest van Chris­tus, geweldige dingen ziet gebeuren voor dit volk en met dit volk en zegt:

“Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden.

Volken zullen opgaan naar Uw licht en koningen naar Uw stralende opgang.

(Jes. 60:02-05)

(Jes. 60:04-05) Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters worden op de heup aangedragen.

Dan zult gij het zien en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen, want tot u zal de rijkdom der zee zich wenden, het vermogen der volken zal tot u komen.”

Jesaja ziet de gemeente die als het ‘geheimenis Gods’ wordt toebereid tot een koninkrijk van priesters. Het zijn de uit­geroepenen die de wil van God willen doen en die hun leven inzetten voor een wereld in nood. Jesa­ja ziet hoe déze gemeente als een ark zal zijn, waar alles in binnen gebracht zal worden en voor de hele wereld tot behoud zal zijn.

Daarom is de oproep voor nu: ‘Volk van God, Ge­meente van Jezus Chris­tus: Sta op!’

God gaat de wereld, die in diepe duisternis dreigt weg te zinken, een gran­dioos, onvoorstelbaar nieuw Kerstfeest bereiden door de zonen die door de Zoon gevormd zijn. “Sta op, wordt verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op!”

 

Van de redactie

Een bijzonder jaar ligt achter ons. In januari verscheen namelijk het eerste nummer van de 26ste jaargang en mochten wij terug zien op 25 jaar “Levend Geloof’-arbeid. Omdat wij geen organisatie zijn die eigen conferenties, contactdagen en bijeenkomsten organiseert, hebben wij er uitsluitend in ons blad aandacht aan geschonken. “Levend Geloof” heeft het van meet af aan

haar opdracht gezien, voornamelijk via het gedrukte woord de volle evangelie boodschap te proclameren. Juist omdat wij een onafhankelijk blad zijn kunnen wij vrij en onbevangen schrijven over datgene wat wij – geïnspireerd door Gods Woord en Geest menen dat nuttig is voor de verkondiging van dit evangelie.

”Levend Geloof” staat ten dienste van alle gemeenten en individuele gelovigen die verlangen het volle evangelie te leren kennen en beleven, terwijl wij uiteraard de gemeenten en gelovigen die deze boodschap nog niet kennen, opwekken dat ook te doen! “Levend Geloof’ mag daarom, behalve als blad voor ‘geestelijke opbouw’ ook gezien worden als ‘zendingsblad’. Onze taak was ‘is en

blijft de verkondiging van het evangelie van het koninkrijk Gods.

Wij zijn dankbaar dat vele van onze lezers en lezeressen dit ook zo zien en niet alleen zelf gezegend worden door de inhoud van ons blad, maar ook daadwerkelijk meewerken, bijvoorbeeld door abonnees te winnen, geschenk abonnementen op te geven en door het overmaken van giften. En last-but-not-least, door gebed. Het gelovige, positieve gebed is de motor waarop ieder werk in Gods Koninkrijk functioneert en dat geldt zeker ook voor de arbeid van “Levend Geloof”.

Als blad werken we ook mee aan de ‘opinievorming’ rondom de boodschap, dat wil zeggen, wij proberen zo veelzijdig mogelijk de boodschap te belichten, zonder fanatiek of extreem te zijn, maar ook zonder water in de wijn te doen. En vooral dat laatste is in deze tijd erg belangrijk. Daarom willen wij doorgaan met de compromisloze verkondiging van het evangelie, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen en kunnen met Paulus zeggen dat onze arbeid niet vergeefs zal zijn in de Here. Ook willen wij – redactie en medewerkers – al onze lezers en lezeressen een rijk gezegend Kerstfeest toewensen en wat 1988 betreft: laten we standvastig blijven, onwankelbaar en te allen tijde overvloedig in het werk des Heren! (1 Kor. 15:58).

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (8)

De geschiedenis van Noach (2)

“Noach was onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man” (Gen. 06:09b). Als er in Genesis over een ‘man’ gesproken wordt, dan is dit een kernwoord. In de eerste hoofdstukken van Genesis gaat het steeds over ‘man en vrouw’: ‘man en mannin’ (iesj en isjah). Daarna gaat het over ‘man en broeder’. Daarom staat er in Genesis 4 vers 1 (Gen. 04:01), dat Eva zegt: “Ik heb met de Here een man voort gebracht”. Eva zegt niet, zoals de ‘Groot Nieuws’-vertaling zegt: “Ik heb een zóón voort gebracht”. Dit geeft een complete verwarring, want hier moest juist het woord ‘man’ staan. Het Hebreeuws klutst de woorden niet door elkaar. Het gaat om ‘man en broeder’. Van Noach wordt in vers 9 (Gen. 06:09) ook gezegd dat hij een ‘man’ is.

Noach krijgt twee aanduidingen: Hij is rechtvaardig en onberispelijk. Dit willen we eens wat nader gaan bezien. In de eerste plaats het woord ‘rechtvaardig’ (tsaddieq). Het is in de Schrift een heel fundamenteel woord. Rechtvaardig is iemand die beantwoordt aan zijn bestemming. Een stapje verder: Een tsaddieq is iemand die het opneemt voor zijn broeders en daarmee waarlijk mens wordt. Jezus Christus is de ware tsaddieq geworden: de Rechtvaardige die het opnam voor zijn broeders, tot in de dood.

In de tweede plaats wat het woord ‘onberispelijk’ betreft. Dit woord is eigenlijk te negatief. Het gaat er niet om wat hij niet is (on), maar in het Hebreeuwse denken gaat het er veelmeer om wat iemand wel is. Er staat het woord tamiem, één van de grondwoorden uit de Schrift. Tamiem betekent: totaal, geheel.

Noach: de man uit een stuk

Je zou dus ook kunnen zeggen: ‘Noach was een man uit één stuk’. Het betekent veel meer dan: ‘Er was aan Noach niets te berispen’. Het woord tamiem staat ook in Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48), waar Jezus zegt: “Gij zult volmaakt (tamiem) zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt (tamiem) is”. Met andere woorden: ‘Jullie zult mensen zijn uit één stuk, gelijk uw hemelse Vader ook iemand is uit één stuk’. Het is een mooie afsluiting van Matthéüs 5, waarin het steeds gaat om ‘het ongedeelde leven; het werkelijk één zijn’. Jezus bedoelt: ‘Je moet zonder onderscheid, als een mens die één geheel vormt, leven uit één principe en je medemens van ganser harte liefhebben. Je zult tamiem zijn’. Jezus geeft hier in feite alleen maar een toepassing van Genesis. Daarom zegt Hij ook in vers 17 (Matt. 05:17): “Ik ben niet gekomen om de wet (Thora) te ontbinden, maar Ik ben gekomen om ze te vervullen”. Zoals we eerder reeds schreven vormt de Thora de vijf boeken van Mozes: de onderwijzing. ‘Vervullen’ is: tot de oorspronkelijke inhoud en tot de oorspronkelijke kracht terugbrengen. Het treft mij steeds meer, dat Jezus met beide benen in het boek Genesis staat. Als Jezus bijvoorbeeld spreekt over het huwelijk, zegt Hij: “Van den beginne is het niet zo geweest”. Je zou ook kunnen vertalen: ‘In Genesis is het niet zo geweest’. Genesis is het boek: ‘In den beginne’ (beresjiet). Zo begint het boek Genesis ook.

Nog enkele kernteksten over tamiem, om een lijn te trekken: De lijn bij Noach wordt voortgezet bij Abraham. Genesis 6 vers 9 (Gen. 06:09)en Genesis 17 vers 1 (Gen. 17:01) zijn twee teksten uit het begin van de Thora. Noach en Abraham zijn twee figuren’ waarvan gezegd wordt: Tamiem. Genesis 17 vers 1b (Gen. 17:01b): “Ik ben God, de Almachtige(El Sjaddai) wandel voor mijn aangezicht en wees onberispelijk” (tamiem). Dus: ‘Wees (of word) een mens uit één stuk’. Deuteronomium 18 vers 13 (Deut. 18:13), een tekst uit het eind van de Thora, zegt: “Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God”. Letterlijk staat er: ‘Gij zult tamiem zijn met de Here, uw God”. De Israëlieten staan vlak voor het beloofde land. Mozes zegt dan: ‘Jullie moeten niet waarzeggers en tovenaars aanlopen, want dat doen de volken rondom. ,Jullie moeten naar hen. niet luisteren, maar naar een profeet’. God wilde dat het volk zich helemaal zou scharen aan de zijde van de Here, hun God.

Het kenmerk van Noachs tijd.

Tamiem is één van de grondwoorden waar de Thora van Mozes op gebouwd is. Het staat lijnrecht tegenover wat’ in de tijd van Noach allemaal naar voren kwam. Genesis  6 vers 9 (Gen. 06:09) zegt dat Noach onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig man was. (Letterlijk: ‘in zijn geslachten, generaties’). In vers 9b wordt van Noach gezegd, dat hij met God wandelde; evenals Henoch. Het kenmerk van die tijd wordt vermeld in vers 11 (Gen. 06:11): “De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweldenarij”.

Als in de Schrift het woord ‘geweld’ gebruikt wordt, heeft dit in wezen altijd te maken met onderdrukking.’ ‘Geweld’ is een kernwoord. Het wil zeggen dat de ene mens leeft ten koste van zijn broeder. De mensen in de tijd van Noach liepen over hun broeders. Het woord ‘geweld’ speelt door heel de Schrift heen. Een paralleltekst is bijvoorbeeld: Habakuk 1 vers 2 (Hab. 01:02): “Hoelang, Here, roep ik om hulp, en Gij hoort niet; schreeuw ik tot U: geweld! en Gij verlost niet?” (eigenlijk: bevrijdt niet). ‘Ik schreeuw tot U: geweld!’, is een noodkreet van Habakuk. Het woord ‘schreeuwen’, dat hier in het Hebreeuws gebruikt wordt, betekent – altijd, dat een hulpeloze om hulp roept. Het is interessant, dat dit woord ook gebruikt worgt als Kaïn Abel vermoord heeft: “En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem” (of schreeuwt) (Gen. 04:10). Het is hier niet een roepen om wraak, maar om hulp; er was geen helper, geen broeder meer.

Een mens gaat schreeuwen als hij geen broeder meer heeft. De aarde gaat schreeuwen als de aarde geweld proeft. ‘Geweld’ staat lijnrecht tegenover ‘broederschap’, en dus ook lijnrecht tegenover ‘rechtvaardigheid’. Een rechtvaardige neemt het op voor zijn broeders en een geweldenaar vertrapt zijn broeders. Rechtvaardig ben je nooit op je eentje, maar altijd ten behoeve van de ander, de rechtvaardige neemt het op voor de hulpeloze. Wie zegt: ‘Als ik er maar kom, als ik het doel maar bereik’, die is een vrome egoïst. Jezus was een rechtvaardige, die het opnam voor de hulpeloze. Jezus werd een tsaddieq doordat Hij een hele mensheid meenam.

De mens op een doodlopende weg

In Genesis 6 vers 11 en 12 (Gen. 06:11-12) valt het woord ‘verdorven’ op: “De aarde nu was verdorven voor Gods aangezicht, en de aarde was vol geweld. En God zag de aarde aan, en zie, zij was verdorven, want alle vlees had zijn weg op de aarde verdorven”. ‘Al wat leeft, staat er niet; er staat: ‘alle vlees’: de mensen. Het haakt in op vers 3, waar staat: ‘de mens… hij is vlees’. Het woord ‘weg’ is ook een belangrijk woord in de Schrift; het is je levenswandel, je weg door de geschiedenis. De mensen hadden hun weg verdorven.

“Toen zeide God tot Noach: Het einde van al wat leeft is door Mij besloten” (Gen. 06:13a). Er staat echter letterlijk: ‘Een einde van alle vlees is voor mijn aangezicht gekomen’. Er staat dus niet dat het door God besloten is, maar het is voor Gods aangezicht gekomen. God ziet op een bepaald moment voor zijn aangezicht komen, dat er een einde komt aan al dat vlees dat zijn weg had verdorven. Deze mens kan niet meer verder, maar is aan het eind gekomen. Hij loopt letterlijk en geestelijk dood. Het is een doodlopende weg. Want het is een geestelijke wet, dat de mens vastloopt in zijn eigen puinhopen.

“De Here kent de weg der rechtvaardigen, (die mens die het opneemt voor zijn broeders) maar de weg der goddelozen gaat teniet of teloor. (Ps. 01:06). Een goddeloze is niet alleen maar een mens, die God niet heeft: een atheïst, maar het is, letterlijk vertaald: een doemende: iemand die een doem legt op anderen. Vers 13 b zegt: ‘Want door hun schuld is de aarde vol geweldenarij…” (letterlijk: ‘want vanwege hun aangezicht is de aarde vol geweld’). Het woord ‘vol’ herinnert ergens aan het scheppingsverhaal. God zei- Vervul de aarde’. Het was Gods bedoeling dat de aarde vervuld zou worden met Zijn heerlijkheid. De mensen hebben de aarde inderdaad vervuld, doch met gewéld. Als de maat vol is, komt er een einde.

Je aangezicht is: je relatie met God en je relatie met je broeder. Hoe kijk je naar God en hoe kijk je naar je broeder? Als je aangezicht valt, is het resultaat: geweld, zoals bij Kaïn. De geschiedenis van Kaïn is het modelverhaal, voor wat er later in het groot gaat gebeuren. Verder lezen we in vers 13b (Gen. 06:13b): “En zie Ik ga hen met de aarde verdelgen”. Er staat hier hetzelfde woord als in vers 11 en 12 (Gen. 06:11-12): verderven. We zien de lijn: vers 11(Gen. 06:11): De aarde was verdorven’. Vers 12 (Gen. 06:12): “Zij was verdorven, want alle vlees had zijn weg verdorven’ Daarop volgt in vers 13b (Gen. 06:13b): ‘Ik ga hen met de aarde verderven’.

Kanttekeningen bij het woord ‘verderven’

Ik wil nog iets dieper ingaan op het woord ‘verderven’ vanuit de grondbetekenis. Ten eerste kan het komen van een Assyrisch woord, dat ‘vluchten’ of ‘ontwijken’ betekent. De woorden hebben een bepaalde ontwikkeling door gemaakt . Vanuit de grondbetekenis krijg je een duidelijke zin. We zien, dat de mensen van ‘hun weg afgeweken waren. God zegt: ‘Ik zal ze doen vluchten’,  doen ‘wijken’. Ten tweede kan het woord ‘verderven’ afgeleid worden van het Hebreeuwse woord ‘groeve’. Dit woord heeft dezelfde woordstam: sjachat. Dan zou het woord betekenen: ‘ondergraven’. Alle vlees had zijn weg ondergraven. Deze afleiding spreekt mij wel aan. De aarde was ondergraven. Alle vlees had zijn weg ondergraven. Als gevolg hiervan, staat in vers 13 (Gen. 06:13): ‘En zie, Ik zal hen ondergraven’. De mensen hebben hun weg ondergraven. God zegt: ‘Ik zal hun ondergraven’. Het wil zeggen: ‘Ik zal hun verdergaan onmogelijk maken’.

Het woord sjachat kan in ruimere zin gebruikt worden. In Klaagliederen 2 vers 6 (Klaagl. 02:06) wordt het gebruikt in verband met de feesttijden. De Here heeft de feesttijd ondergraven, of: doen wijken. In dit verband noem ik nog een ander woord, dat hier niet voorkomt, maar er toch wel mee te maken heeft. Dit woord wordt meestal vertaald met ‘vernietigen’: abad. Het woord abad heeft oorspronkelijk een andere zin; het betekent eigenlijk ‘verdwalen’; in de causatieve vorm: ‘doen verdwalen’ of ‘laten verdwalen’. Oorspronkelijk wordt het gebruikt bij: ‘het verdwalen van een schaap’. Vandaar dat je een heel andere gedachtewereld krijgt. Er wordt niet gesproken over ‘vernietiging’, maar het gaat veelmeer over het ‘verdwaald raken’. Als een schaap verdwaald raakt, is er altijd nog een mogelijkheid dat het schaap weer thuiskomt. Als je spreekt over ‘vernietigen’, dan is het afgelopen.

De Herder zoekt het verdwaald en verlorene

“Ik heb gedwaald als een verloren schaap, zoek uw knecht, want uw geboden vergeet ik niet” (Ps. 119:176). Een prachtige tekst uit één van de meest kostelijke Psalmen. Als je hem góéd leest, kun je er enorm veel uit ontdekken. Deze Psalm is de vreugde van de Thora,, van de onderwijzing. De mens kan zich nergens méér in verheugen dan in de onderwijzing, die Gód geeft”. ‘Ik heb gedwaald als een verloren schaap…’ Er staat eigenlijk: Ik heb gedoold (of ik ben af geweken); als een verdwaald schaap zoek uw knecht… Achter ‘gedoold’ kan een punt of puntkomma gezet worden. Het schaap is verdwaald en wordt dan ook door de herder gezocht.

In het laatste vers van Psalm 119 zitten in wezen al twee gelijkenissen, die Jezus heeft verteld. Het zijn aparte gelijkenissen. Matteüs 18 vers 12 tot 14 (Matt. 18:12-14) gaat over een verdwaald schaap. Matthéüs vertelt de gelijkenis helemaal in het kader van de gemeente. In de gemeente kun je te maken krijgen met een schaap, dat gaat dwalen. Lucas 15 vers 1 tot 7 (Luc. 15:01-07) gaat over een verloren schaap in de wéreld: een zondaar. Wat is het heerlijk te weten dat Gods liefde steeds weer uitgaat zowel naar het verdwaalde als naar het verlorene. Hij wil niet dat de mens in het ‘verderf’ terecht komt.

“Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden” (Luc. 19:10).         

(wordt vervolgd).

 

Noach (gedicht) Piet Snaphaan

Meer dan vijf eeuwen was hij oud,

rechtvaardig in Gods ogen.

God had Zijn plan aan hem ontvouwd:

Bouwt u een ark van goferhout,

met ’t licht, een el van boven.

 

Heel wat lange, lange jaren,

heeft Noach aan de ark gebouwd.

Hoeveel tegenstand ervaren,

wie zal ’t ooit kunnen verklaren?

’t Ging immers om hun behoud!

 

Hoevaak had hij ’t kwaad bestreden,

als lichtend licht en zoutend zout,

de goede strijd intens gestreden,

getracht de mensen te overreden,

dat God nog steeds van allen houdt.

 

Het mocht alleen niet langer baten,

de boze gaat zijn slag dan slaan.

Die had ’t allang reeds in de gaten:

de mens had zelf zijn God verlaten.

Die kans liet hij zich niet ontgaan.

 

Dan volgt een ramp van satans wegen,

de grootste wel sinds aards bestaan.

Een grote vloed, en wel terdegen,

door massa’s water aangedreven,

wat mens en dier dan doen vergaan.

 

Na al ’t geweld van ’t woelend water,

drijft daar de ark: God had voorzien.

Symbool van rust, en bovendien

had Hij aan mens en dier gedacht.

Een rest houdt stand voor ’t nageslacht.

Gods plan gaat onveranderd voort,

als Schepper heeft Hij ’t laatste woord!

 

Verleden, heden en toekomst door Gert van de Kamp

“In het heden ligt het verleden, in het nu wat worden zal”.

Willem Bilderdijk.

Bovengenoemde beroemde versregel van de befaamde literator Willem Bilderdijk geeft veel te denken. De regel getuigt van inzicht in de geschiedenis. Ver­schillende tijden en ver­schillende gebeurtenissen staan in relatie tot elkaar, leert ons de dichter. Bil­derdijk vertelt ons dat de tijden als schakels van een ketting met elkaar verbonden zijn. Samen maken deze schakels de ketting, samen ook vor­men de verschillende tij­den – verleden, heden en toekomst – de geschiede­nis .

Je identiteit (dat is wie, wat èn hoe je bent, in de natuurlijke wereld, maar zeker ook in de geestelij­ke wereld), wordt bepaald door de geschiedenis.

Door uw persoonlijke ge­schiedenis. Je verleden bepaalt wat je nu bent. Je bekering, je doop in water en je doop in de Heilige Geest, de strijd in de hemelse gewesten en de communicatie met de Heer hebben je gemaakt tot wat je nu bent. Door wat men heeft beleefd in zijn leven met de Heer, weet iedereen ook hoe het er met hem of haar voor­staat. Iedereen kent zijn geschiedenis. Ben je een zoon van God of kijk je anders naar jezelf?

Gods hand in de geschiedenis

Er is een boekje dat heet: ‘Gods hand in de geschie­denis”. Zonder stil te staan bij het punt óf het altijd Gods hand is ge­weest die de geschiedenis – de loop der dingen en zaken – heeft bepaald (daar heb ik zo mijn vra­gen over), wil ik de titel van dit boekje wel betrek­ken op mijn en uw per­soonlijke geschiedenis met God. Gods hand in mijn geschiedenis, in mijn he­den, verleden en wat wor­den zal. Je persoonlijke geloofsbelijdenis mag zijn dat je Gods hand in je eigen geschiedenis erkent.

Je geschiedenis kun je op­delen in drie tijdperken: het verleden, het heden en de toekomst. Wat er gisteren gebeurde en van­daag gebeurt, bepaalt wat we nu zijn. Doordat God geschiedenis met mensen wil schrijven, hoopt Hij dat mensen uitgroeien tot zonen Gods. We zeggen vaak: dat is een proces, met andere woorden, daar gaat een tijd overheen.

Verlangt u er ook naar om door Gods hand uw geschiedenis te laten be­palen? Veel mensen hebben in het verleden frustraties opgelopen, waardoor ze in het heden hun geschiede­nis ontkennen. “God heeft met mij geen geschiedenis geschreven, want wat ik heb mee gemaakt en hoe ik nu ben, ik wil er niet meer aan denken”, zeggen ze. Anderen menen: “Wat ben ik blij dat ik God ben tegengekomen in mijn ge­schiedenis. Door wat er zich in het verleden heeft afgespeeld, ben ik nu een zoon van God”. Misschien zijn er ook mensen die  verkondigen: “Was Gods hand maar vaker in mijn geschiedenis. Ik zie dat er bij tijd en wijle blanco bladzijden in mijn geschie­denis met God voorkomen. Ik wil wel graag een zoon van God zijn, maar…” Ongetwijfeld zijn op boven­staand voorbeelden nog wel een aantal varianten te verzinnen.

Geen rol voor het verleden

Weet u wat nu het fijne van God is? Het verleden speelt voor Hem geen rol meer, in die zin: Hij wil dat voor een ieder het vertrekpunt naar de toe­komst nu (in het heden) gelijk is. God zegt niet: met jou heb ik vroeger geen geschiedenis geschre­ven óf, jou ken Ik goed uit het verleden, jij bent er één van Mij. Zo is God niet. Voor Hem geldt dat vanaf het heden verder gewerkt kan worden aan de geschiedenis van ‘wat worden zal’.

God wil met ieder mens de toekomst in. Of je nu al een hele tijd samen ge­schiedenis hebt geschreven of niet, God wil met ieder mens verder. Hier geldt alleen: in het nu ligt wat worden zal. En wat worden zal, dat is een nieuwe schepping waarbij de zo­nen Gods zich openbaren en hun plaats innemen. God en mensen vormen dan een totale eenheid. In het heden ligt uw ver­leden (hoe dat eruit ziet, doet erbij God niet toe). In het nu ligt wat worden zal. Dat is voor God be­langrijk. Voor u ook?

Jesaja 43 vers 18 en 19 Groot Nieuws vertaling (Jes. 43:18-19) maken duidelijk dat God Heer is van de toekomst: “Blijf niet stilstaan bij het oude (positief of negatief verleden), klamp je niet vast aan het verleden. Let op, Ik begin iets nieuws. Het krijgt al vorm, je kunt het al zien: een weg door de woestijn, rivieren door de steppe”.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Overwinnaar in Jezus

Daar zaten we dan. Samen bijeengebracht door een verdrietig verlies. Na een intensieve gebedsstrijd, al dan niet met vasten en volharden, gebeurde het toch, dat we samen moesten komen, om van een vriend en broeder van ons afscheid te nemen. Een gebeuren dat ons allemaal erg aan het hart ging. Een gebeuren dat ons diep liet beseffen dat we elkaar zo nodig hebben.

Terwijl we daar waren en luisterden naar de troostvolle en geloofsvolle woorden die gesproken werden, dacht ik aan het machtige geloof in de opstanding.

Eigenlijk lachte de boze ons uit, vanachter die doodskist. Hij bespotte ons en onze gebeden. “Wat heeft het allemaal geholpen”, grijnsde hij Gods kinderen toe, “ik was sterker, dat zie je nu maar. Jullie vriend is dood”.

Maar door ons geloof en door de woorden heen, die gesproken werden als een belijdenis, zag ik Jezus komen. Hij was verheven boven de dood. Satan sidderde en vluchtte voor onze Heer, Nog siste hij op zijn vlucht: “Nee, niet weer… niet weer”. Maar Jezus zei: “Wel weer! Mens, sta op uit de doden, Ik zal over je lichten. Opstandingskracht… Kom, sta op en leef!”

Ineens was de aula voor mij niet meer een trieste naargeestige ruimte. Ik werd blij, blij in Jezus, blij in dat geloof in Zijn overwinning. Jezus was er immers. Ja, ‘ dit voor het menselijke oog, zwakke moment, kwam Gods kracht juist nu, als de sterkste tot openbaring En wat gaat die kracht te boven?

Jezus is Overwinnaar. En wij met Hem!

 

Kerstfeest? Dat is goud! Maar welke waarde heeft het voor jou?

Ieder jaar opnieuw zie je, al ver voor 25 december, de winkels vol liggen met allerlei gezellige snuiste­rijtjes. Leuke kaarsen, kerstversieringen, enz. In muziekzaken worden platen of cd’s met kerstmuziek verkocht. Allemaal dingen die te maken hebben met gezel­ligheid, met warmte en sfeer. Tja, daar houdt een mens nu eenmaal van. Dat is ingeschapen bij hem, dat verlangen naar rust, naar vrede… En je kunt dat tot uiting brengen in het scheppen van een stukje gezellig­heid.

Maar. . . uiteindelijk is er voor zo’n sfeer, zo’n warm, vredig en veilig klimaat, méér nodig. Er is een stukje innerlijke vrede nodig, een stukje innerlijke blijdschap en rust.

In Psalm 138 staat een grandioze tekst: “Want Gij hebt, om uws groten naams wil, uw toezegging heerlijk gemaakt” (Ps. 138:002).

Wat is dat, een toezeg­ging? Het is een belofte. En in dit geval draait het om een belofte, een toe­zegging van God, onze Schepper. Van die belofte zegt David in deze Psalm: “Heer, u hebt uw belofte héérlijk gemaakt!” Wij zouden misschien zeggen: “Heer, uw belofte, die is goud! Die is te gek!”

Zo’n gouden belofte staat bijvoorbeeld in Efeziërs 1 vers 4 (Ef. 01:04):

“Al voordat hij de wereld maakte, heeft God ons uitgekozen (…). Wij zouden al­leen van Hem zijn en zonder onvolmaakt­heid voor Hem staan” (Het Levende Woord) .

Gods verlangen naar een partner

Dat was de bedoeling van God: Hij verlangde naar een partner met wie Hij zou kunnen samenleven in Zijn schitterende schepping, voor eeuwig. Hij verlangde vurig naar een liefdesrelatie. O, Hij zag het hélemaal vóór zich: Hij zou, met Zijn partner, de schepping besturen en beheren, en alles zou harmonieus en volmaakt zijn. Er zou een liefdesrelatie ontstaan om­dat die partner uit eigen beweging voor Hem zou kiezen. Hij zou geen ma­rionet maken, want marionetten kunnen niet kiezen, en dan zou er immers geen sprake zijn van lief­de. Nee, Hij zou de mens zó maken, dat die zélf kon kiezen. En omdat Hij héél Zijn enkel goed en positief Wezen in die mens zou leggen, zou de mens zéér goed zijn en altijd verlangen naar en kiezen vóór het goede. Zó had Hij het hélemaal bedacht; de toekomst zou heerlijk zijn.

De mens, als volmaakte Godspartner, met heerlijk­heid en luister gekroond, zou, als hij volgroeid was, bóven de engelen worden geplaatst.

Eén engel, Lucifer, kon dat niet hebben. Hij was jaloers op de mens, wilde op diens plaats staan. Lucifer werd God onge­hoorzaam. En zo ontstond voor het eerst in de ge­schiedenis het kwaad, de rebellie, de ongehoorzaamheid. Zo ontstonden voor de eerste maal nega­tieve gedachten en gevoelens. Lucifer viel, en sleurde in zijn val een heel leger van engelen mee.

Lucifer had het op de méns gemunt, dat gehate schepsel, dat zo nodig boven hem moest staan. Met zijn eigen duivelse ongehoorzaamheid injecteerde hij Gods partner. Zo at Eva van de boom die door Lucifer was ge­annexeerd’, de boom waarvan God had gezegd: Als je van die boom eet, of hem aanraakt, zul je sterven” .

De mens op verkeerd terrein

En God had gelijk, gehad. Adam en Eva begaven zich op het terrein waar Lucifer, de ongehoorzame, de leugenaar, zich be­vond. Lucifer verlokte en verleidde hen. Hij misbruikte de schoonheid van een vrucht. Hij mis­bruikte het verlangen van Gods partner naar schoonheid. En Hij mis­bruikte het verlangen van de mens God te ken­nen .

Zo kwam Gods partner in wording, in handen van de duivel. Satan had dat prachtige schepsel in zijn greep en vergiftigde het met het verkeerde. Het paradijs werd gesloten. Adam en Eva, en heel veel mensen na hen, stierven. In de eerste plaats geestelijk. En, la­ter, ook lichamelijk.

Was dit het verdrietige einde van Gods dromen? O nee. Hij was niet voor één gat te vangen! Zijn plan met de mens bleef volkomen overeind. In 2 Samuël 23 vers 5 (2 Sam. 23:05) wordt David door God gebruikt om het nog eens eventjes duidelijk te laten weer­klinken :

“Toch heeft Hij mij een eeuwig verbond gegeven, geordend in alles en verzekerd. Want al mijn heil en alle welbehagen, zou Hij die niet laten uitspruiten?”

Zó dacht God erover. Die Goddelijke partner zóu er komen. Het kon niet mis­sen. Hij had er immers zijn eigen Wezen in ge­legd! Oké, misschien zou het allemaal wat langer gaan duren, maar wat zijn nu duizend jaar in de ogen van een God die eeuwig leeft?

Nee hoor, het was zeker dat de mens tot die be­stemming zou komen die God voor hem had weg­gelegd. En… God stak dat niet bepaald onder stoelen of banken: telkens en telkens opnieuw maakte Hij de mens duidelijk dat Hij nog steeds zielsveel van hem hield. En dat Hij nog steeds werkte aan Zijn voornemen. Eén van die herhaalde liefdesbe­tuigingen van God staat bijvoorbeeld beschreven in Jeremia 29 vers 11 (Jer. 29:11) (uit je hoofd leren!):

“Want Ik weet, mens, man, vrouw, jongen, meisje, welke gedach­ten Ik over jou koes­ter, luidt het woord des Heren, gedachten van vrede, en niet van onheil, om jou een hoopvolle toekomst te geven”.

Kijk. Zó luidt het woord van de Heer. En réken maar dat dat woord krach­tig is. Fijn hè, dat God zulke gedachten koestert over Zijn geliefde mens.

Het woord werd vlees en bloed

En Zijn woord, dat oer­sterke woord van onze Heer, het werd vlees en bloed. Dat staat onder andere in Hebreeën 1 vers 1 en 2 (Heb. 01:01-02): “Vroeger heeft God op verschillende manieren tot onze voorouders gesproken, in visioenen en dromen, en zelfs van man tot man. Zo liet Hij stukje bij beetje weten wat Zijn plannen waren. Maar  nu, in onze tijd, heeft Hij tot os gesproken door Zijn Zoon, aan wie Hij alles heeft gege­ven en door wie Hij de wereld heeft ge­maakt en alles wat er verder bestaat. Gods Zoon straalt van Gods heerlijkheid, en uit al­les wat Hij doet, blijkt, dat hij in wezen God is. Hij beheerst het heelal met Zijn machtig woord” (Het Levende Woord) .

Eindelijk, eindelijk was daar een mens, die zó leefde zoals God dat bij de schepping al had bedacht. Die vóór deed, vóórleefde, hoe je met je hemelse Vader een fantastische liefdesrelatie kunt opbouwen. Jezus Christus werd geboren. Als mens.

Uit een vrouw. God had, in eindeloze liefde en goddelijke wijsheid, een zaadje geplant in de baarmoeder van Maria.

Daaruit werd een kind geboren, dat opgroeide als jij en ik. Precies hetzelfde. Ook dit kind werd door de duivel niet met rust gelaten. Maar dit kind ging er niet op in. Deze tiener knokte.

Deze jongeman vocht. Deze mens koos… voor het goede, voor de gehoorzaamheid. Voor God en hij slaagde. Glansrijk, met lóf.

Gods bedoeling met de mensen

Wat is nu God bedoeling? Dat, dóór de overwinning van deze mens, vele men­sen, légers mensen, tot overwinning zullen komen. En dat al die mensen een liefdesrelatie met hun he­melse Vader zullen opbou­wen. Een relatie zoals de Here Jezus Christus die kende. Een relatie zoals de Schepper had bedacht.

Wat een waarde krijgt het Kerstfeest voor mij als ik me verdiep in Gods be­doeling met mensen! God begrijpt immers mijn hun­kering naar warmte, lief­de, rust en vrede. Als ik tot Hem nader, zal Hij tot mij naderen. Hij is niet ver weg, maar heel dicht­bij . Heerlijk is het om – met deze wetenschap in je hart en in je leven – dit feest te vieren. Laten we tot in onze vingertoppen maar genieten van de ge­zelligheid en sfeer van dit feest. Maar, zullen we nu eens die sfeer ƒ vasthouden? Het is mogelijk. Het is volkomen Gods bedoeling.

Hij heeft ons een machtige Redder gestuurd uit het geslacht van Zijn knecht

David, zoals Hij lang geleden, door Zijn heilige profeten had beloofd. Hij heeft ons iemand gestuurd die ons zal redden uit de handen van onze vijanden, van allen die ons haten. Hij is goed voor onze voorouders geweest. Hij is zijn plechtige belofte aan Abraham niet vergeten. Hij heeft ons het voorrecht gegeven Hem te dienen zonder vrees, bevrijd uit de handen van onze vijanden.

Wij mogen bij Hem behoren en doen wat Hij zegt, heel ons leven lang (…).

Want het hart van onze God loopt over van liefde en goedheid.

Een hemels licht zal op ons schijnen, zodat de mensen die in het donker en de schaduw van de dood zitten, weer kunnen zien, en wij op de weg van de vrede worden gebracht”. (Luc. 01:69-75 en Luc. 01:78-79)