Selecteer een pagina

Levend Geloof – 268

Levend geloof 1986.03 nr. 268

Het geloof in de opstanding door Gert Jan Doornink

Het fundament van de ware kerk

Het geloof in de opstanding van Jezus Christus, de Zoon van God, – welke wij op het aanstaande Paasfeest weer vieren – neemt in ons denken en beleven een centrale plaats in. Immers zonder dit geloof zou ons christen-zijn geen inhoud hebben, geen gestalte kunnen krijgen en zouden wij als ‘nieuwe scheppingen in Christus’ op één lijn staan met de onbekeerde mensen en de naamchristenen.

Juist het feit echter dat het nieuwe leven van Christus in ons is, is het grote bewijs dat we een levende Heer hebben. “Zijn Geest immers getuigt (stemt overeen) met onze geest dat wij kinderen Gods zijn” Romeinen 8 vers 16 (Rom. 08:16). Deze zekerheid kan niemand ons ontroven, al zal de duivel alles in het werk stellen de overwinning van Jezus over de dood belachelijk te maken en te loochenen. We zien hoe in onze dagen, en eigenlijk door alle eeuwen heen, miljoenen mensen door hem worden misleid en niet geloven in de opstanding van Jezus uit de dood. Zij luisteren liever naar de vorst der duisternis dan naar de koning van het licht.

De duivelse misleiding in dit opzicht manifesteerde zich dikwijls onder een vrome dekmantel. Zijn het niet dikwijls de moderne theologen geweest die de opstanding loochenden en dit verkondigden? Soms werd er door hun kerkelijke superieuren wel geprotesteerd hiertegen, maar in de meeste gevallen bleven zij in hun kerken gehandhaafd, om de pluriformiteit in denken in stand te houden. En dat gaat door tot op de dag van vandaag. Over ware- en valse kerk gesproken! Het geloof in de opstanding van Jezus Christus is immers de hoeksteen van de ware kerk, dat wil zeggen van de werkelijke gemeente van Jezus Christus.

Vanuit dat geloof is er ook het geloof in eigen opstanding! De opstanding die is begonnen toen wij Jezus Christus hebben aanvaard als Heer en Heiland van ons leven en die zijn voltooiing vindt wanneer ook het vergankelijke, sterfelijke lichaam, onvergankelijkheid en onsterfelijkheid zal hebben aangedaan. Op onnavolgbare duidelijke en prachtige wijze beschrijft Paulus dat in 1 Korinthiërs 15; een hoofdstuk om steeds weer te lezen en te herlezen, zeker nu wij weer Pasen gaan vieren!

Werkt het opstandingsleven door in ons leven?

Naarmate het geloof in de opstanding verder doorwerkt in ons leven, gaat ook de uitwerking daarvan zich meer en meer openbaren. Dat wil zeggen: in de praktijk van ons dagelijks leven worden we steeds meer losgemaakt

Uit 1 Korinthe 15:

“Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding uit de doden is? Indien er geen opstanding der doden is, dan is ook Christus niet opgewekt. En indien Christus niet is opgewekt, dan is immers onze prediking zonder inhoud, en zonder inhoud is ook uw geloof. Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, want dan hebben wij tegen God in getuigd, dat Hij de Christus opgewekt heeft, die Hij toch niet heeft opgewekt, indien er geen doden opgewekt worden. . . “

“Maar nu, Christus is opgewekt uit de doden, als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want, dewijl de dood er is door een mens, is ook de opstanding der doden door een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft”

van de machten uit het rijk der duisternis. Want ook al strijdt de duivel een verloren strijd, tot het laatst toe zal hij de ware kinderen Gods belagen, treiteren en aanvallen. Hij is immers furieus dat hij op Golgotha de grote nederlaag heeft geleden, terwijl hij dacht te hebben gewonnen.

Daarom is het ook van zo’n essentieel belang dat we geestelijk groeien en dat brengt mee dat Gods Woord en Geest in ons zich steeds krachtiger gaan openbaren. Elke binding met het rijk der duisternis, die de duivel steeds weer tot stand probeert te brengen, zal daardoor verbroken worden. Want de eindtijdgemeente zal, zoals Paulus beschrijft, een gemeente worden “stralend, zonder vlek of rimpel, zodat zij heilig is en onbesmet” Efeze 6 vers 27 (Ef. 06:27). Dit betekent dat elk lid van deze gemeente volkomen gescheiden zal worden van satanische machten en invloeden. Het licht kan op geen enkele wijze gemeenschap hebben met de duisternis.

Dat geldt ook voor de talrijke natuurlijke, aardsgerichte leringen, die vele christenen nog geestelijk geblokkeerd houden. Daarom is het aanvaarden en beleven van de boodschap van Gods Koninkrijk ook van zo’n groot belang. Alleen de consequente doorwerking van deze boodschap brengt het proces van geestelijke groei naar de mannelijke rijpheid – het volwassen stadium in Christus – ten volle op gang en houdt het in stand. Elk rechtgeaard christen zal er voor moeten zorgen dat hij daar ten volle bij betrokken blijft. Omdat we met Christus opgewekt zijn, zoeken en bedenken we derhalve de dingen die boven zijn Kolossenzen 3 vers 1 en 2 (Kol. 03:01-02).

De realiteit van Pasen is dat het nieuwe, onvergankelijke en eeuwige leven wat in ons is, niet verborgen blijft, maar baan breekt in de door satan aangerichte verdorvenheid van deze wereld. En ieder die óók gaat geloven in de opgestane, levende Heer, zal daardoor ook deelgenoot worden van het nieuwe leven wat God bestemd heeft voor alle mensen. Er is niets heerlijkers denkbaar dan over te gaan vanuit ‘de dood’ in ‘het leven’ en het echte Goddelijke leven te leren kennen!

 

De éne weg tot God door Wim te Dorsthorst

 

In gesprekken merk je nogal eens dat begrippen als: bekering, wederge­boorte, waterkoop, doop in de Heilige Geest, etc. steeds minder begrepen worden. Als God goed is, waarom dan al die drukte? Het zal vanzelf wel blijken, dat we er allemaal best komen! En als er een weg is, wat wil dat dan zeg­gen? Dan mag er zeker niets meer…!

Er heerst een grote onkun­de, ook onder de christe­nen, over deze zaken. Hoe moet men verhalen over verlossing verstaan, als men van Genesis 3 niet méér weet dan de zondeval? Of als er geleerd is dat je verlost moet worden van jezelf? Of als je de grond- belofte van het herstelplan van God niet kent?

God is de Schepper van hemel en aarde en daarom is Hij Heer boven alles. Alles heeft zijn bestaan in Hem. Dit geldt voor alles wat leeft, maar voor de mensen en engelen geldt een eeuwig bestaan. Geest is leven en dat is eeuwig. Dat tast God niet aan en Hij kan dat ook niet. Er werken geen destructieve krachten in God. De apos­tel Johannes zegt dat Hij licht is en in Hem in het geheel geen duisternis is 1 Johannes 1 vers 5b (1 Joh. 01:05b). God zou zijn eigen wezen aantasten, als Hij leven zou vernieti­gen. Dus ook de duivel met zijn engelen bestaan eeuwig’ De duivel wordt niet uitgeroeid, maar zijn macht, zijn invloed, zijn destructieve werking in de ganse schepping, wordt uitgeroeid door hem te overwinnen.

De mens wordt slaaf

Daarin handelt God vol­maakt rechtvaardig, ook tegenover de duivel. Toen de mens in de hof werd geplaatst – een beeld van het Koninkrijk Gods, waar God is, waar Jezus Chris­tus is, waar de Heilige engelen zijn – heeft hij op een gegeven moment gege­ten van de verkeerde boom. De duivel bevond zich toen ook nog in de hof en door middel van de slang verleidde hij de mens, waar deze op inging en zo kwam in de macht van satan Genesis 3 vers 1 tot en met 7 (Gen. 03:01-07).

God had een wet gesteld, die onverbiddelijk zou zijn. Dat was een wet van oor­zaak en gevolg en niet een strafbepaling. Deze wet luidt: “Maar van de boom der kennis van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage, dat gij daarvan eet, zult gij voorzeker sterven” Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17).

De zonde brengt scheiding tussen God en mens Jesaja 59 vers 1 en 2

(Jes. 59:01-02), wat de geestelijke dood tot gevolg heeft en ook uitloopt op het sterven in de zichtbare wereld. Door de zonde kan het le­ven niet meer door God in stand gehouden worden.

Zo heeft de duivel alle mensen in zijn macht ge­kregen door ze te laten zondigen. Paulus verwoordt dat in Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12) als volgt: “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben”.

God spreekt nog wel tegen de mens – Hij zal dat ook blijven doen, in de profeten bijvoorbeeld – maar er is geen gemeenschap meer mogelijk, dus ook geen verticale ontwikke­ling. God respecteert de vrije wil die Hij, zowel bij de engelen als bij de men­sen, heeft ingeschapen en erkent dat de duivel macht heeft gekregen over de mens. Hij is gehoorzaam geworden en zo tot een slaaf geworden van de duivel. De duivel verliest ook zijn plaats, want hij heeft zich aan de mens verbonden en wordt dien­tengevolge op aarde ge­worpen Ezechiël 28 vers 17 (Ez. 28:17). Hij had de mens behoren te dienen in de geest Hebreeen 1 vers 14 (Heb. 01:14), maar hij is zijn oorsprong (plaats) ontrouw geworden en daarom zegt God ook tegen de slang dat hij stof zal eten Genesis 3 vers 14c (Gen. 03:14c). Hij wordt dus ver­bonden met het aardse.

De grote belofte

De mens krijgt echter de belofte van God in Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15): “Uit u zal een zaad (een man) voortkomen die de kop van de slang – de duivel dus – vermor­zelen zal. Dit is de grond- belofte of moederbelofte van het herstelplan van God. Het einde van de duivel en zijn heerschappij staan hierdoor onwrikbaar vast. Voorlopig moet de mens terug naar de aarde, geheel buiten de hof, en hij mag in deze toestand onder geen voorwaarde nog eten van de boom des levens. God sluit de weg naar de boom af en laat deze bewaken door cherubs: “En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikke­rend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken (bewa­ren)” Genesis 3 vers 24 (Gen. 03:24).

Het Lam Gods

En nu is het God – alleen God – die de mens op vol­komen rechtvaardige wijze terug, kan halen uit de macht van satan. De pro­feet Jesaja zegt: “Er is geen God behalve Ik, een rechtvaardige, verlossende God is er buiten Mij niet. Wendt u tot Mij en laat u verlossen, alle einden der aarde, want Ik ben God en niemand meer” (Jesaja 45 vers 21b en 22 (Jes. 45:21b-22).

Bij God is geen paniek, de mens zal daar komen waar­toe hij geschapen is. God heeft voorzien in alles. Hij is een rechtvaardige, ver­lossende God. Johannes schrijft in Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08), in opdracht van de engel van Jezus Chris­tus over het Lam dat ge­slacht is sedert de grond­legging der wereld zie ook 1 Petrus 1 vers 20 (1 Petr. 01:20).

Niet de duivel maar God heeft bepaald dat de los­prijs, het vlekkeloze Lam Jezus Christus zou zijn die ons kon vrijkopen van de wet van zonde en dood. God is de enige rechtvaar­dige Rechter, die niet met de duivel onderhandelt, maar bepaalt waardoor de mens verlost zal wor­den. Het Lam Jezus Chris­tus, dat zou de rechts­grond van God zijn. Paulus zegt in Romeinen 8 vers 2 (Rom. 08:02) dat wij in Jezus Christus vrijgemaakt zijn van de wet van zonde en dood. Met dit beeld van het Lam heeft God dan ook altijd gewerkt.

Adam en Eva werden be­kleed met dierenvellen. Abel offerde een volkomen gaaf lam en het werd hem tot rechtvaardigheid gere­kend Hebreeën 11 vers 4 (Heb. 11:04). Het volk Israël werd uit Egyp­te geleid, na het slachten van het Lam en de doods­engel moest voorbijgaan, waar het bloed van het Lam aan de deurpost was. De duivel heeft dit altijd geweten en moeten erkennen. Om van God uit, de claim op het volk te houden werd de offer­dienst ingesteld, waarin steeds een heenwijzing was naar het ware Lam: Jezus Christus.

De eeuwige Hogepriester

Dit Lam (Jezus Christus) werd in de volheid des tijds definitief voor één­maal en altijd geofferd. Hij was niet alleen het offer­lam maar ook Hogepriester en dat blijft Hij tot in eeuwigheid, want Hij is dit niet geworden krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke af­komst , maar krachtens onvernietigbaar leven, zegt Hebreeën 7 vers 16 (Heb. 07:06). En in Hebreeën 7 vers 24 en 26 lezen wij: “Doch Hij heeft, juist doordat Hij in eeuwig­heid blijft, een priester­schap , dat op geen ander kan overgaan. Daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Immers, zulk een hogepriester hadden wij ook nodig: heilig, zonder schuld of smet, ge­scheiden van de zondaren en boven de hemelen verheven”.

Jezus Christus, de Zoon van God, de zoon des men­sen, heeft nooit deel ge­had aan de wet van zonde en dood en daarom kon Hij ons vrijkopen van deze wet en daardoor ook uit de macht van satan, die deze wet als machtsmiddel hanteert en aanklaagt. Dat geldt voor ieder mens die de door God gegeven weg, dus via het Lam Jezus Christus, wil gaan. Voor die mens geldt, wat Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14) zegt: “Hij (dit is God zelf) heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Ko­ninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de ver­lossing hebben, de verge­ving der zonden”. Een schitterende vervulling van Jesaja 45 vers 21b en 22 (Jes. 45:21b-22).

De prijs is betaald!

U mag komen zonder prijs te betalen. Dit is volkomen legaal, de bepaalde prijs is betaald. Het Lam is ge­slacht en Hij heeft ons voor God gekocht met Zijn bloed Openbaring 5 vers 9c (Openb. 05:09c).

Alleen op deze wijze komt de mens op wettige wijze weer binnen in de hof. Hij of zij draagt het kleed der rechtvaardigheid, de naaktheid is dus op gehe­ven, en de cherubs die de weg bewaken en bewaren wijken terug en de recht­vaardige mag doorlopen naar de boom des levens. Openbaring 22 vers 14 (Openb. 22:14) zegt: “Zalig zij, die hun gewaden wassen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens en door de poorten ingaan in de stad”.

En het eerste wat je van Hem ontvangt, als je er om vraagt, is de doop in de Heilige Geest. Dan ben je verzegeld aan het voor­hoofd, zoals beloofd door God in Ezechiël 9 vers 4 (Ez. 09:04) en Openbaring 7 vers 3b (Openb. 07:03b). Dan mag je ingaan en uit­gaan, eten en drinken in het Koninkrijk Gods. Dit is de machtige oplossing die God bereid heeft in Jezus Christus en die is bedoeld voor alle mensen’

De mens zal deze weg in vrijwilligheid moeten gaan, want een andere weg is er niet. Velen zullen van el­ders binnendringen en over de muren klimmen via godsdienstige leringen en via occulte praktijken, maar Jezus zegt: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven en niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06). De uitnodiging is aan ieder mens om in het geloof zijn voet te zetten op deze unieke, door God gegeven, weg.

 

 

 

Pasen gedicht door Tea Keuper Dijk

Pasen! Leven! Eeuwig leven,

door Jezus Christus ons bereid.

Hij leed, maar door Zijn goede strijd,

heeft Hij ons eeuwig heil gegeven!

 

Pasen, ’t Lam van God verrezen!

leder, die in Hem gelooft,

heeft God heerlijkheid beloofd

en hoeft nu geen dood te vrezen!

 

Pasen! Leven! Dank U, Heer.

‘k Wil met heel mijn hart nu zingen,

U doet grote, nieuwe dingen,

U gaf mij het leven weer!

 

Eeuwig leven: wat is dat eigenlijk? door Gert van de Kamp

 

Eeuwig leven. Een axioma (vaststaande waarheid) voor een christen met een levend geloof. Terwijl de belangstel­ling in de westerse wereld voor bijvoorbeeld reïncarnatie toeneemt, geloof je als kind van God dat jouw leven geen eind kent. Waarom? Omdat God de Vader het im­mers zelf beloofd heeft!

Wat op het eerste gezicht een vanzelfsprekendheid lijkt (dat eeuwige leven), is toch wel de moeite van het genuanceerder bekijken waard. Het zelfstandig naam­woord ‘eeuw’ wordt in het latijn weergegeven met ‘oevum’, tijdperk of eeuwig­heid. Eeuwig leven is dan ook een tijdperk zonder eind, waarin de mens altijd is.

Om eeuwig leven wat scher­per af te tekenen is het in­teressant kort stil te staan bij zijn tegenhanger: de dood. Dood is bijbels ge­zien: Niet in verbinding staan met God, geen relatie hebben met Hem. Romeinen 6 vers 13 ( Rom. 06:13).

Vanuit deze tegenstelling ervaar je dat eeuwig leven betekent, dat de mens door God geroepen is voor altijd met Hem in verbinding te staan, een altoosdurende relatie tussen God en de mens. Dat is eeuwig leven. Vanuit die gedachte kun je stellen dat eeuwig leven een actuele realiteit is, die op zichzelf weer onder te verdelen is. Er is name­lijk sprake van eeuwig le­ven als kwantitatieve reali­teit en eeuwig leven als kwalitatieve realiteit.

In Lucas 18 vers 30 (Luc. 14:30) horen we uit de mond van Jezus dat wie Hem volgt “In de toekomende eeuw het eeuwi­ge leven” ontvangt.

Kwantitatieve realiteit

Je kunt stellen dat met die toekomende eeuw een nieuw tijdperk wordt bedoeld, na­melijk dat van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Op die nieuwe aarde is geen dood meer die aan het leven een grens stelt.

“…En de dood zal niet meer zijn…” Openbaring 21 vers 4 (Openb. 21:04) . Hier is dus sprake van eeuwig leven als een kwan­titatieve realiteit. Aan de hoeveelheid van het leven is en komt geen einde, het is eindeloos.

Wij mensen – althans schrij­ver dezes – kunnen eeuwig leven als onbegrensde tijd eigenlijk niet goed bevatten. Misschien omdat ons ver­stand, ons inzicht nog be­grensd is. En zo is het ook met begrippen als ‘heelal’ en ‘verheerlijkt lichaam’.

Wat het heelal betreft, daar­van kan geen geleerde exact vaststellen hoe groot dat is. Ook hier moet men constateren dat dit einde­loos is. En wat het verheerlijkt lichaam aangaat: Jezus had na zijn opstanding een verheerlijkt lichaam, waarop de normale natuurwetten niet meer van toepassing zijn.

Die drie realiteiten: eeuwig leven, het heelal en het verheerlijkt lichaam, zijn werkelijkheden in een ande­re orde van grootte dan waarmee wij mensen in het algemeen te maken hebben. Ik ben er van overtuigd dat we eens van de totale werkelijkheid ten aanzien van deze drie doordrongen zullen zijn.

Is eeuwig leven op die nieu­we aarde een vanzelfspre­kendheid, voor diegene die in Christus Jezus ontslaapt geldt dat hij de dood in eeuwigheid niet zal aanschouwen Johannes 8 vers 51; Johannes 11 vers 25; 1 Johannes 2 vers 17 (Joh. 08:51; Joh. 11:25; 1 Joh. 02:17).

Kwalitatieve realiteit

Wie 1 Johannes 5 vers 11 in de Groot Nieuws Verta­ling (1 Joh. 05:11) leest zal zien: “God heeft ons eeuwig leven ge­schonken en dat leven vin­den we in zijn Zoon” .

Dit is volkomen logisch, het is namelijk de boodschap van het paasfeest dat Jezus de dood – de tegenhanger van het eeuwige leven – teniet heeft gedaan. Als je eeuwig wilt leven, moet je bij de Zoon van God zijn’

We hebben al gezien dat eeuwig leven als kwalitatie­ve realiteit betekent dat we een intense relatie met God hebben.

Het is de verdienste van , Jezus dat Hij ons inzicht heeft gegeven om de ware God te kennen. De Groot Nieuws Vertaling noemt het verbonden zijn met de Waarachtige, eeuwig leven 1 Johannes 5 vers 20 (1 Joh. 05:20). Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03) zegt dat als je God en Jezus Christus kent, dat eeuwig leven is.

Als je deze teksten tot je door laat dringen dan mag je zeker weten dat eeuwig leven een kwalitatieve rea­liteit is en wel hier en nu! Eeuwig leven betekent een onnoemelijke verrijking van je leven op dit moment, daar je, dankzij Jezus, God mag kennen zoals Hij is én met Hem een relatie mag onderhouden. En daar komt geen eind aan (kwantitatie­ve realiteit) .

In 1 Timotheüs wordt ons aangeraden om het eeuwige leven te grijpen, waartoe we geroepen zijn. Met ande­re woorden: Geniet van je leven door je intense relatie met God de Vader, door Hem te kennen (dat is eeu­wig leven) en besef dat daar geen eind aan komt (dat is ook eeuwig leven).

 

 

 

Woorden (gedicht) door Piet Snaphaan

“Mijn hart trilt van blijde woorden…” (Psalm 45:2).

De mens wordt geregeerd door woorden,

gesproken door zijn eigen tong.

Het is wel de vraag wat hem bekoorde:

de goede of verkeerde bron.

 

Gedachten kun je laten sterven,

gesproken woorden nimmer meer.

Laat daarom nooit uw woorden derven,

breng ze tot leven tot Gods eer.

 

Woorden van blijdschap, ze zijn ons gegeven,

zij treffen het doel en raken het hart.

Woorden, vervuld van Gods Geest, brengen leven

verdrijven ’t verdriet, de ellende en smart.

 

Contact met de redactie door Gert Jan Doornink

Eenzijdigheid?

Mutaties in ons adressen­bestand komen vrijwel dagelijks voor. Nieuwe abonnementen en geschenkabonnementen, aan­vragen voor proefnum­mers, adreswijzigingen, beëindigingen van abon­nementen, etc., is een aangelegenheid die wij zo secuur mogelijk probe­ren te behartigen, al is het soms niet te voorko­men dat er foutjes ge­maakt worden.

Ook nemen we natuurlijk kennis van alles wat er soms bijgeschreven wordt, bijvoorbeeld waaróm iemand abonnee wordt of waaróm iemand bedankt. Zo beëindigde onlangs een broeder zijn abonnement en schreef er als ‘harte­lijke waarschuwing bij dat we moesten oppassen geen ‘deelwaarheden te verabsoluteren’.

Nu proberen wij in “Le­vend Geloof” de volle evangelie boodschap altijd zo veelzijdig mogelijk te belichten. De vele facetten van het evangelie worden in de verschillende artike­len, mede doordat wij verschillende (geestelijk) bekwame medewerkers hebben, op zo duidelijk mogelijke wijze aan de or­de gesteld. We waren daarom ook een beetje verwonderd van dit ad­vies, of. . . het zou kun­nen zijn dat men de volle evangelie boodschap zélf als een deelwaarheid be­schouwt. . .

Op dit punt willen we duidelijk zijn, zoals we dat steeds geweest zijn: de basis van ons blad is namelijk de boodschap zoals Jezus die bracht en later de apostelen, geplaatst in het licht van wat Gods Geest ons in de­ze tijd openbaart. Dat is onze taak en dat steken wij niet onder stoelen of banken. Als sommigen dat eenzijdig willen noemen, is dat hun zaak, maar van deze opdracht willen wij niet afwijken.

Temidden van de enorme verwarring die er is op het geestelijk terrein, is dat de énige boodschap die duidelijkheid, vernieu­wing en herstel brengt, in overeenstemming met Gods wil, welke is dat ‘het goe­de, welgevallige en volkomene’ (Zijn wezen) in de mens terug zal keren.

We zijn blij dat vele van onze lezers en lezeressen dit onderkennen en daarom met ons gemotiveerd zijn deze boodschap uit te dra­gen. Iedereen die deze boodschap heeft leren ken­nen en steeds beter leert kennen, weet dat het volle evangelie in de ogen van hen die er geheel of ge­deeltelijk afwijzend tegen­over staan, een boodschap is die geen compromissen kent, en in zeker opzicht, éénzijdig overkomt. Maar het is wel een éénzijdig­heid die ons volkomen één maakt met onze Schepper en met Zijn Zoon, Jezus Christus en waardoor wij ons meer en meer als zo­nen Gods openbaar maken. En dat is het enige waarop de zuchtende schepping wacht!

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

Wil je wel wat voor me doen?

Ze zijn samen boven aan het spelen. Zelf ben ik beneden bezig met allerlei huishoudelijke karweitjes. Ineens hoor ik een van de jochies huilen. Van onder aan de trap vraag ik wat er aan de hand is.

Met een verdrietig stemmetje antwoordt de jongste mij: “Ik heb me gestoten… aan de kast”.

Dan vraag ik aan de oudste van het stel, of hij wel iets voor me wil doen. “Wil jij Anne wel even troosten? Geef hem er maar een kusje op”.

“Kan je dat al wel?”

“O, best!” klinkt het stoer.

Ik blijf even onder de trap staan om te horen of alle verdriet nu inderdaad wordt opgelost.

“Waar doet het zeer?” vraagt de oudste. En ja hoor, het jongste ventje accepteert de hulpvaardigheid van z’n oudere broer en wijst de zere plek aan. Het wonderkusje, wat anders mamma zo vaak moet geven, kan het zesjarige broertje ook al geven. Het spel gaat weer door, in een sfeer van: wij horen bij elkaar, wij helpen elkaar, want… wij houden van elkaar!

Terwijl ik de kamer weer inloop, om weer verder te gaan met mijn bezigheden, treft me de vergelijking met ons, geestelijke broers en zussen van elkaar.

Vader vraagt ook wel eens: “Wil je wat voor me doen?”. Misschien kun je iemand eens troosten of wat opvangen. Mag de hemelse Vader een beroep op ons doen, als één van Zijn kinderen verdriet of pijn heeft?

Ik dacht dat de Vader ook even blijft opletten hóe wij elkaar bemoedigen en troosten. Zoals Hij het zou doen? Liefdevol en met veel begrip voor de ander.

En als laatste overweging dacht ik hoe belangrijk het is, dat de hulp geaccepteerd wordt. Dat je je naaste ook daarin aanvaardt en niet te min acht om jou te helpen. Als God iemand voor jou gebruiken wil, zie dan de Here God zelf achter die persoon en aanvaard de hulp. We kunnen zo gemakkelijk zelf mensen uitkiezen die ons mogen helpen, de voorganger of oudste, of iemand die we erg graag mogen. Maar Vader kan wel heel iemand anders voor jou willen gebruiken.

Weest dan nederig en aanvaardt die hulp, in de sfeer van: wij horen bij elkaar, wij helpen elkaar…, want… wij houden van elkaar!

 

Gods weldaden: Vergeet ze niet! Door Liesbeth Seepma

 

“… en vergeet niet één van Zijn weldaden” .

Het bovenstaande regeltje komt uit Psalm 103, een prachtige psalm die je waarschijnlijk wel zult kennen.

“Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is, Zijn heilige naam; loof de Here, mijn ziel, en vergeet niet één van Zijn weldaden…” (Ps. 103:001) Zo begint hij. En vervol­gens noemt David in deze psalm allerlei redenen waaróm je de Heer werke­lijk kunt loven met alles wat in je is.

Maar kunnen we dat wer­kelijk ook altijd? Is het niet maar al te vaak zo, dat we Zijn weldaden erg gemakkelijk vergeten? Toch is er reden, ook voor jouw en mijn ziel, om de Heer altijd te loven en niet één van Gods weldaden te vergeten! Het ‘waarom’ komt in deze psalm zó prachtig tot uit­drukking dat het de moei­te waard is om hem samen, regel voor regel, te gaan bekijken. We zullen deze maand beginnen met vers 1 tot en met 5.

‘Loof de Here, mijn ziel, en al wat in mij is, zijn heilige naam;”

David begint met een op­roep aan zichzelf om God te gaan loven met zijn ziel en ‘alles wat in mij is’, dus met zijn hele we­zen. God loven doe je na­melijk niet alleen met je mond, je doet ’t met je ziel, met je geest, met je lichaam, met je hele leven! De Heer loven doe je ook met je werk, je studie, je relaties met andere men­sen .

“loof de Here, mijn ziel,  en vergeet niet een van  zijn weldaden;”

 Dat het belangrijk is om zó de Heer te loven, blijkt uit Davids herhaling van

 zijn oproep, met daarbij de aansporing: “en vergeet niet een van zijn weldaden” . Want juist als je die weldaden gedenkt, kun je de Heer loven met alles wat in je is. Deze psalm staat vól met die weldaden!

Lees vers 3 tot en met 5 maar eens; Gods hele (verlossings-)plan wordt in een paar schitterende verzen op papier gezet.

die al uw ongerechtigheid vergeeft,…”

Dat plan begint met vergeving van alles wat in ons leven nog scheef gaat.

Wat is het geweldig dat God al onze ‘ongerechtig­heid’ vergeeft, eenvoudigweg en zonder één enkel verwijt! In Jesaja 53 vers 4 en 5 (Jes. 53:04-05) staat het ook zo mooi beschreven: “Nochtans, onze ziekten heeft hij (Jezus) op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem.

Ja, de straf die Jezus droeg, brengt ons vrede aan.

” die al uw krankheden geneest…”

En vanuit die vrede mag je vervolgens genezing in je leven gaan ervaren.   

Het einde van Jesaja 53 vers 5 (Jes. 53:05) sluit hier weer bij aan: “…en door zijn striemen is ons genezing geworden” . En het zijn niet alleen lichamelijke ‘krankheden’, ofwel beschadigingen, die de Heer  wil genezen! Ik geloof dat het vooral gaat om genezing van beschadigingen  die de duivel heeft toegebracht in je geest en ziel,  in je gevoelens en gedachten. Een lied zegt: “U  heeft de geschonden mens  lief”. Nu, dat geldt ook  voor jóu. Misschien ben je  geschonden, beschadigd, héél diep van binnen. Hij  ziet het. Hij heeft je oneindig lief en wil niets  liever dat al die striemen  genezen.   

” die uw leven verlost van de groeve,”

Het blijft niet bij enkel , vergeving van onze onge­rechtigheid en genezing van beschadigingen. Het plan van God gaat verder: Hij verlost ons van de groeve, dat wil zeggen van het dodenrijk, van elke vorm van de dood. Jezus is namelijk opge­staan uit de dood! In Openbaring 1 vers 17b en 18 (Openb. 01:17b-18) zegt Jezus het Zelf tegen jou en mij: “Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” . Hij heeft het laatste woord en de sleutels zijn in Zijn handen! Hij is de opstan­ding en het leven; wie in Hem gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Hem gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven Johannes 11 vers 25 tot en met 27 (Joh. 11:25-27) . Wij heb­ben niets meer te maken met de dood, in welke vorm dan ook.

“die u kroont met goeder­tierenheid en barmhartig­heid ,”

Mooi hè? Stel je voor, jij en ik, wij allen dragen een kroon van goedertie­renheid en barmhartigheid. Vanuit de vergeving, ge­nezing en verlossing, die de Heer ons gaf, gaat Hij verder met het vernieuwen van ons leven, met als doel: gelijkvormigheid aan ’t beeld van Zijn Zoon! Daar groeien we immers naar toe. Dan zullen we óók de eigenschappen van die Zoon dragen, waaron­der ook goedertierenheid (goedheid die ‘welig tiert’) en barmhartigheid (ont­ferming) . Die mogen we uitdelen aan onze naaste, op welke plaats we ons ook mogen bevinden. We zijn vergeven, genezen, verlost van de dood, klaargemaakt om deze god­delijke eigenschappen door ons gezuiverd leven heen te laten stralen. Wat heb je een toekomst als op­groeiend kind van God! In Openbaring 3 vers 11 (Openb. 03:11) staat echter wel een waar­schuwing: “Ik kom spoe­dig (Hij komt! Hij open­baart zich in jou en mij!); houdt vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” . Wie zou je die kroon van goeder­tierenheid en barmhartig­heid willen ontfutselen? De duivel zal het probe­ren ! Maar: houd die kroon vast, want het is immers het toonbeeld van jouw koningschap. En dat je van een koninklijke familie bent staat duidelijk in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

” die uw ziel verzadigt met het goede,”

Je ziel vormt het centrum van je geest. Dit centrum is volkomen door de Heer gereinigd en verlost, klaargemaakt om gevuld te worden met Zijn eigen­schappen. Nu, vanuit dit centrum gaat Hij je verza­digen, hélemaal vervullen, met ‘het goede’. Wat houdt dat niet allemaal in? Zijn Wezen! En waar kan Hij beter beginnen dan in het centrum, de kern van je bestaan? Dan kun je met recht uitroepen: loof de Here, mijn ziel!

“zodat uw jeugd zich vernieuwt als die van een arend” ..

Ik denk dat het woordje ‘jeugd’ hier niet zozeer op je natuurlijke situatie slaat. Dan zou deze belof­te van God immers alleen maar gelden voor oudere mensen. Nee, het gaat hier om ‘jeugd’ met betrek­king tot de geestelijke we­reld. Waaraan denk je bij het woordje ‘jeugd’? Aan bijvoorbeeld: vurigheid, veerkrachtigheid, uithou­dingsvermogen/, inkasseringsvermogen. En die eigenschappen kunnen op sommige momenten, ook al ben je jong, echt wel eens ontbreken! Ben jij nooit ontmoedigd? Heb jij nooit last van ‘lauwheid’? Laat jij het er nooit eens bij zitten? Nou, ik heb daar (nog) wel eens last van. Ik denk dat je op dat mo­ment de verkeerde inspirator aan het woord laat; je ziel wordt op zo’n moment niet met het goede verzadigd, maar het verkeerde, zodat je gedachten en gevoelens krijgt, die niet uit God zijn.

Maar de Heer gaat jouw ziel verzadigen met het goede, zodat je jeugd zich  vernieuwt! En dat kun je dan vergelijken met de manier waarop bij een adelaar een verjonging plaatsvindt.

Van sommige soorten adelaars wordt namelijk gezegd dat ze wel honderd jaar of nog ouder kunnen worden, maar wanneer ze ongeveer zestig zijn, beginnen ze te suffen en ze worden schijnbaar ongeïnteresseerd in het leven.

Als de stormen op hen beuken, tonen ze geen verlangen om tot boven de  wolken op te stijgen (met ) andere woorden: zich boven de omstandigheden te verheffen! zoals ze deden toen ze nog jong waren.

Maar. . . dan is ’t kenmerkend dat ze plotseling ‘wakker worden’. Met hun versleten snavel en vleugels slaan en wrijven ze met een geweldige kracht  tegen de rotsen, dagen en weken lang, totdat de stenen zijn bedekt met het

bloed van hun vleugels, staarten en snavels. Wanneer ze al hun veren’ hebben uitgestoten, komen er nieuwe veren. De snavel is versleten en daardoor kort, als die van een  jonge adelaar, en hij wordt scherp; er komt ook nieuw leven in. De nieuwe  veren groeien donsachtig  uit en na een poosje heeft de oude arend het voorkomen van een jonge vogel. Hij heeft letterlijk ‘zijn jeugd vernieuwd’.

Het is wonderlijk, dat zo’n arend opééns van binnen schijnbaar een ‘sein’ krijgt en in beweging komt!

Een dergelijk ‘sein’ staat ook voor ons in Jesaja 60 vers 1 tot en met 3 (Jes. 60:01-03): “Sta op, wordt verlicht, want uw  licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis  zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here  opgaan en zijn heerlijkheid  zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar  uw stralende opgang” .

Het is alsof de Heer Zelf roept: Kom! Sta op om Mijn heerlijkheid te gaan uitstralen. Daartoe ben je gemaakt, het is je bestemming. Leg alle matheid af en stijg op tot boven de  wolken, zodat de storm je  niet meer deert. Je zult

ervaren dat mijn geest je draagt, als op arendsvleugels. Vind je het ook niet geweldig om op zo’n manier bezig te zijn met het woord van God? Alles wat in deze psalm duizenden jaren geleden door David is opgeschreven, geldt ook nu, op dit moment. Voor jou. Jij bent het voorwerp van zijn vergeving, genezing en verlossing. Jij bent het die gekroond wordt, die verzadigd en vernieuwd wordt. Ga je daarop in?

 

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts -5-

De naam als ontmoeting

Een mens kan alleen mens worden door de Naam van God. Alleen wie verbonden wordt (zich verbindt met) de Naam, komt tot herstel. Kern is: het uitroepen van de Naam.

Zijn Naam: Ik ben er, Ik zal er zijn, is uitnodiging tot leven. Zijn Naam betekent: Wees er, kom tevoorschijn, Ik wil dat je er bent.

Door het uitroepen van de Naam wordt de mens binnen gevoerd in het geheim van God als in een steile, onneembare veste. “Op die dag zult ge zeggen: Gedenk, roep uit zijn Naam, maak onder de volken zijn daden bekend, gedenk hoe steil zijn Naam is” Jesaja 12 vers 4 (Jes. 12:04).

De Naam des Heren wordt aan ons bekend gemaakt in verhalen. Het getuigenis van de Schrift horen is: jezelf overgeven aan de verhalen. De verhalen, die God vertelt,, tot je nemen, tot je laten doordringen.

Schuilen in de Naam. “Ik doe in uw midden overblijven een gemeenschap, gebogen en verarmd, ze bergen zich (schuilen) in de Naam des Heren” Sefanja 3 vers 12 (Sef. 03:12). De mens schuilt in de Naam, omdat hij heel zijn ziel en adem (geest) restloos investeert in het uitroepen van die Naam. In het biddend uitroepen geeft de Here zichzelf aan de mens. Het uitroepen van de Naam maakt de toegezegde aanwezigheid voelbaar.

De Naam leeft in de wederzijdse betrokkenheid tussen God en mens. De Naam leeft in de ‘emotieve’ zegging door mensen. Als mensen de Naam uitroepen, vertrouwen zij zich toe aan de Aanwezige. De Naam is de ontmoetingsruimte tussen God en mens. Ook in tijden van uiterste verlatenheid wordt de Naam nog als betrokkenheid gevoeld: ziekte, ballingschap.

De Here heeft geen beeld; Hij wordt ervaren in verhalen, in geschiedenissen, in genezende ervaringen. Hij heeft bevrijd, Hij heeft ontrukt. De Naam is Bewogenheid, ontferming, omvormende Aanwezigheid. Hij neemt mij op in Zijn bewogenheid naar de ander. Ik hoef slechts méé te geven met Zijn Zelfgave, me te laten bewegen door Zijn bewogenheid.

Daarom spreekt David over het verwachten van de Naam: “Ik zal Uw Naam verwachten, want die is goed” Psalm 52 vers 11 (Ps. 052:011).

De Naam is de wijze waarop God zichzelf meedeelt aan de mens en tegelijk de wijze waarop de mens uit zijn benauwdheid wordt gebracht. Het hart van alle bidden is de uitroep: O, Gij!

In iedere situatie moet de mens God aankleven. Verwachten is: gespannen zijn op of naar.

Soms wordt de Naam van God vervangen door de Plaats, ha-Maqom. Dit is een prachtige symboliek: God is de Plaats waar de mens thuis is: “Zie, er is een plaats (maqom) bij Mij (met Mij), waar ge kunt staan op de rots” Exodus 33 vers 21 (Ex. 33:21) . Een mens heeft er behoefte aan te weten waar en wat zijn plaats is.

Sjekhinah. Oorspronkelijk betekende dit: het wonen Gods, bijvoorbeeld: op deze plaats is het wonen Gods. Of men sprak over het huis van het wonen, dat werd tot: het huis van de Sjekhinah. Later werd Sjekhinah aanduiding van God, om aan te geven: Gods neerdalen, Gods inwonen, Gods aanwezig zijn. Het gaat hier om de vraag hoe God concreet in een bepaalde situatie aanwezig is; het gaat hier om de direkte gemeenschap met Hem. Het is juist deze dimensie die aan Sjekhinah haar diepe gevoelstonen geeft.

De naam in de ballingschap

Juist in de ballingschap heeft de Naam een heel wezenlijke rol gespeeld. In een gebed wordt de oorzaak van de ballingschap als volgt aangegeven: “Er was niemand die uw Naam uitriep, die zich beijverde om U vast te houden. Gij, gij hebt uw aangezicht voor ons verborgen” Jesaja 64 vers 7 (Jes. 64:07). Het wezen van de afval is: het niet uitroepen van de Naam. “Wij waren geworden als degenen over wie uw Naam niet (nooit) was uitgeroepen” Jesaja 63 vers 19 (Jes. 63:19). De bidder legt zich daar niet bij neer, maar gaat deze leemte opvullen. Hij pakt de situatie in de wortel aan en roept uitdrukkelijk de Naam uit: “Gij, Here, zijt onze Vader, onze Losser van oertijd af is uw Naam” Jesaja 63 vers 16 (Jes. 63:16). Hier wordt werkelijk een nieuw begin gemaakt. De ballingen bidden dat de Here omwille van zijn Naam een keer zal brengen in hun toestand. “Om uw tegenstanders uw Naam te doen kennen (te doen voelen)” Jesaja 64 vers 2 (Jes. 64:02).

We zien hier: een mens in ballingschap, daar is in wezen één oorzaak: de Naam is niet over hem uitgeroepen of de Naam is niet door hem uitgeroepen. Herstel kan alleen komen, als hij in zijn ballingschap begint de Naam des Heren uit te roepen over zijn wezen, over zijn bestaan.

De verwoesting van de tempel werd ervaren als een aantasting van de Naam. Dat blijkt uit Psalm 74: “Ze hebben de woning van uw Naam tot de grond toe verwoest” Psalm 74 vers 7 (Ps. 074:07). Een mens is ook een tempel; wanneer die mens wordt geschonden, is dat ten diepste dat de Naam in die mens wordt aangetast. Het uitroepen van de Naam is het hart van de woning en is dus ook het hart van de mens. Herstel van de woning is dan ook: herstel van de Naam. Daarom bidt de psalmist: “Laat opnieuw de gebogene en de arme Uw Naam prijzen” (vs.21).

Het wezen van de ommekeer is: het opnieuw uitroepen van de Naam, vanuit de diepte en met heel het wezen. Zo bidt de mens in Klaagliederen: “Ze stortten mijn leven m de groeve, ze wierpen een steen op mij; wateren spoelden over mijn hoofd; ik zeide: ik ben af gesneden, ik riep Uw Naam uit, Here, uit de onderste groeve, Gij hoorde mijn stem” Klaagliederen 3 vers 53 tot en met 56 (Klaagl. 03:53-56) . De put of groeve is de plaats die helemaal hoort bij het doodsgebied. En daar, op het meest duistere punt van Gods afwezigheid, vindt de ommekeer plaats. Het wonder is dat in het roepen van de Naam de Here nabij is: “Gij naderde op de dag dat ik U riep. Gij zei: wees niet bevreesd”

(vs.57). Het uitroepen van de Naam zelf is de ruimte waar God woont. Hij trekt zich het bidden aan als zijn kleed. Zijn tijd is: de dag van mijn roepen. Zijn

nabijheid is de nadering in het uitroepen van de Naam.

De eenheid tussen ons roepen en Gods luisteren

Er is een diepe eenheid tussen ‘Adonai en het gebed, daarin wordt de genezing ervaren, daarin komt de mens tot heelheid. Psalm 77 vers 2 (Ps. 077:002) zegt: “Mijn stem naar God, ik schreeuw (dit woord drukt het schreeuwen om hulp van de hulpeloze uit), mijn stem naar God: Hij luistert naar mij”. De roepende stem, die in overgave uitgaat naar Hem, is het luisteren van de Meester. De stem waarmee ik mijzelf uitroep naar de Meester toe, is de stem waarin Hij zich luisterend met mij verenigt. Vers 5 zegt dat zo treffend: “Gij houdt mijn ogen open” (letterlijk: Gij hebt mij gegrepen in de wake van mijn ogen). Juist in dat nachtelijk waken, in dat uitgaan in de nacht, verenigt ‘Adonai zich met mijn bidden. In dit verband komen drie kernwoorden markant naar voren: gedenken, peinzen, verzuchten.

Gedenken. Dit is een actieve houding: iemand niet vergeten, aandacht hebben voor hem, bij hem zijn, met zijn hart bij hem zijn. Tegelijk is deze houding uiterst ontvankelijk: iemand bij zich dragen, hem te binnen brengen, hem indachtig zijn. Gedenken is dus een uit gaan tot de ander met de bedoeling, die ander bij zichzelf toe te laten.

De psalmist wil ondanks de benauwdheid (vs.3) uitgaan tot de Machtige om Hem toe te laten tot in zijn hart. Hij wil de aanwezigheid van de Machtige (tijdens het snarenspel in de tempel) gedenken, zich te binnen brengen (vs.7). Dit gedenken in de benauwdheid is het gedenken aan de uittocht (vs.12): een uitgaan naar de Machtige om Hem zelf bij zich toe te laten, in Zijn heiligheid, in Zijn onvergelijkelijkheid, in Zijn uitzonderlijkheid.

Peinzen. Dit is verzonken zijn in iets, intens bezig zijn met iets, een uitgaan om een dieper besef te krijgen van de Ander.

Dit peinzen doet de psalmist met zijn hart (vs.7), dus met de kern van zijn aanvoelen (kennen). Precies dit peinzen in de benauwdheid vervult ook de lofprijzing (vs.13). Het NBG vertaalt in vers 7 met ‘peinzen’ , in vers 13 met ‘overdenken’ en in vers 4 ook met ‘peinzen’ (Hebr. siach) .

Verzuchten. (Hebr. hagah) . Dat is een bidden dat opwelt uit de diepte van het hart. Het wordt in vers 13 vertaalt met ‘gewagen’.

Het hart zucht iets uit, wat het zich eerst diep heeft toegeëigend. Zo tast de psalmist met zijn adem (geest) de oude gebeden en beloften af (vs.4) tot zijn adem (geest) bezwijkt. Met diezelfde diep zuchtende adem draagt hij zijn lofzang over de uittocht voor.

Psalm 22. Wanneer de psalmist de Naam gaat uitleggen (vertellen, niet verkondigen zoals het NBG vertaalt), aan zijn broeders (vs.23), dan zal hij juist dit moment naar voren halen: Ik heb mij gebogen in mijn gebogenheid en kan getuigen, dat juist daar, in dat duistere moment, zijn Aanwezigheid voelbaar bleef. Vers 25 zegt: “Neen, niet verachtte Hij en niet versmaadde Hij de gebogenheid van een gebogene en niet verborg Hij zijn aangezicht uit hem, en in zijn schreien tot Hem hoorde Hij” .

De plek waar ‘Adonai woonde was: mijn overgave, mijn gebogenheid, mijn volkomen loslaten.

Bidders in ballingschap worden zieners in de nacht. Zo leggen zij de Naam opnieuw uit, zij vertellen de Naam.

Jesaja 50 vers 10 (Jes. 50:10): “Wie onder u vreest de Here (is onder de indruk van de Here)? Wie luistert naar de stem van zijn knecht? Wie gaat in het duister en nergens is er licht voor hem? Hij beveilige zich in de Naam Here en steune op zijn God” .

Zich beveiligen in het uitroepen van de Naam moet blijkbaar geleerd worden, want daarop wijst het vraag-en-antwoord waarmee de passage opent.

(slot volgt).

 

Drie waakhonden door Tea Keuper Dijk

Een tijdje terug had ik visite van enkele burinnen. Het gesprek kwam op de hond van één van hen, die erg waaks is en niet duldt, dat er een vreemde in haar huis komt. Zelf heb ik ooit eens een hond gehad, die ook geen allemansvriend was en ons erg goed bewaakte.

Later dacht ik eens na over dit gesprek en zag ik enige beelden in het begrip ‘waakhonden’. Ik geef ze hierbij door, omdat ik zelf er erg veel aan had.

De eerste soort waakhond zat in een kennel, hoog gaas rondom, voor op het erf van een groot huis. Als er iemand het erf opkwam, blafte hij luid en joeg schrik aan. Hij kon echter niets uitrichten. Dit hadden mensen die het huis binnen wilden gaan, spoedig door en ze negeerden de waakhond.

De tweede soort waakhond zat met een lange ketting vast aan een looplijn. Hij had dus gedeeltelijke vrijheid en bewaakte hierdoor een heel stuk van het erf. Toch konden indringers op bepaalde punten het erf oplopen en het huis naderen, zonder dat de hond hen kon aan vallen.

De derde hond liep vrij rond op het erf. Hij was een goede waker en zorgde, dat er geen verkeerde individuen hof en huis te na kwamen. Hij onderscheidde heel goed eigen volk en goed bedoelende mensen.

Als we het toe passen op ons leven, zouden we ons bij de eerste hond kunnen af vragen: Wat bezit ik? Ik ken de Heer, heb veel volle-evangelie-kennis opgedaan,… maar hoe zit het met mijn vrijheid? Durf ik in Jezus’ Naam de vijand tegemoet te treden of zijn er nog belemmeringen, tralies, gebondenheden, in denken vooral, en daardoor in mijn doen en laten, zodat de vijand om me heen kan en m n levenshuis kan binnenkomen om z’n vernielend werk te doen…

De tweede hond kan ons doen vaststellen: hij is vrijer kan groter terrein bewaken. Ja, hoe vrijer wij worden’ hoe meer de Heer in ons gestalte krijgt, hoe feller misschien de vijand aanvalt en jent…, we kunnen hem al beter tegemoet treden. Toch lukt het hem nog via slinkse wegen binnen te komen.

Tenslotte de laatste hond: hij is vrij, kan dus gaan of staan waar hij wil. Hij jaagt elke indringer van het erf. Heerlijk dat onze visie zó mag zijn: Als wij God volkomen in ons leven toelaten en om Zijn Geest, die vrij maakt bidden en ons dit ook dagelijks bewust zijn, dan kunnen wij de vijand weerstaan. Dan komt er een dag, dat wij met Jezus kunnen zeggen: Hij komt en vindt in mij niets. Daar wil ik op zien. Dat heeft God met mij en ieder mens voor. Waar de Geest des Heren is, is vrijheid! 2 Korinthe 3 vers 17 (2 Kor. 03:17).