Selecteer een pagina

Levend Geloof – 275

1986.11 nr. 275

Wat doen wij met onze opdracht? Door Gert Jan Doornink

“Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping” Markus 16 vers 15 (Mark. 16:15).

De grote opdracht van Jezus, om het evangelie in de gehele wereld te verkondigen, is een onderwerp om ons van tijd tot tijd op te bezinnen. Het is van het allergrootste belang dat de uitvoering van deze opdracht voor elk kind van God (en dus ook voor de gemeente van Jezus Christus in zijn totaliteit) op de eerste plaats staat, willen wij optimaal functioneren in het plan van God. We kunnen onmogelijk in de wil van God staan als we niet gehoorzaam zijn aan de opdracht van Jezus en deze zo goed mogelijk trachten uit te voeren.

De inhoud van onze opdracht

Wat houdt deze opdracht nu in? Toen Jezus op aarde was, maakte Hij in ieder opzicht de wil van God openbaar. Deze wil is voor ieder mens: Het goede, welgevallige en volkomene  Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Let wel: voor ieder mens, want “God onze Heiland, wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen” 1 Timoteüs 2 vers 4 (1 Tim. 02:04). God wil niet dat sommigen verloren gaan, doch, dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9b (2 Petr. 03:09b). De liefde van God is allesomvattend! Johannes 3 vers 16 en Johannes 10 vers 10b (Joh. 03:16; Joh. 10:10b).

Jezus haalde de mens uit het rijk der duisternis en plaatste de mens in Zijn Koninkrijk. Hij gaf de mens zijn oorspronkelijke plaats, zijn oorspronkelijke status terug. Daarom ging het bij Hem niet alleen om zondevergeving (daar begon het mee), maar om de werkelijke verlossing uit de macht van satan. Dat blijkt ook wel uit het eerste optreden van Jezus als Hij in de synagoge te Nazareth voorleest uit het boek Jesaja: “De Geest des Heren op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19). Als Hij dan het boek sluit en de ogen van iedereen op Hem gericht zijn, spreekt Hij deze bijzondere woorden: “Heden is dit Schriftwoord voor uw oren vervuld” Lucas 4 vers 21 (Luc. 04:21). Jezus zei als het ware: Nu ga Ik in praktijk brengen, wat jullie zo even hebben gehoord. Ik ga de mensen die tot geloof in Mij komen, werkelijk verlossen uit de macht van satan. Ik ga hen werkelijk gelukkig maken.

Zo leerde Hij ook Zijn discipelen dat zij, door Hem te volgen, ook die volkomen verlossing konden beleven en op hun beurt weer konden doorgeven aan de andere mensen. Want zoals Hij gezonden was, werden ook zij gezonden, en zijn ook wij gezonden! Daarom moeten wij over de inhoud van onze opdracht ook nooit oppervlakkig denken. Het gaat er niet alleen om dat wij ‘zielen winnen voor Jezus’, maar dat het nieuwe leven van Christus in elk opzicht gestalte gaat krijgen. Wie dit facet over het hoofd ziet, maakt direct al een grote en kardinale fout. Jezus leefde in totale overgave aan Zijn opdrachtgever en heeft ons ook in dit opzicht een voorbeeld nagelaten 1 Petrus 2 vers 21 (1 Petr. 02:21). In de opdracht van Jezus komt dit ook duidelijk naar voren. Het gaat er niet alleen om dat wij ‘het evangelie prediken’, maar ook dat er werkelijke volgelingen van Jezus gevormd worden. In de opdracht zoals Matthéüs die onder woorden brengt, komt dit ook duidelijk tot uitdrukking: “Gaat dan heen, maakt al de volken tot Mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons Aan wie moet het evangelie verkondigd worden?

Hierop is slechts één antwoord mogelijk: aan de ganse schepping! Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14) spreekt over ‘in de gehele wereld’. En in hoofdstuk 28, wat wij zoéven al citeerden, staat: ‘maakt al de volken tot Mijn discipelen’. Behalve de tekst boven dit artikel denken wij ook aan de woorden van Jezus in Handelingen 1: “Gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samaria en tot het uiterst der aarde. Het evangelie is dus bedoeld voor de gehele wereld, voor alle mensen, niemand uitgezonderd.

We leggen hier even de nadruk op omdat sommige christenen de neiging hebben (en zelfs wordt het hier en daar wel geleerd) voor bepaalde categorieën mensen een uitzondering te maken. En dan denk ik aan de gedachte die hier en daar leeft dat bijvoorbeeld aan de Joden het evangelie niet gebracht behoeft te worden. Zij krijgen hun tijd nog, wordt er dan gezegd. Maar het gaat juist primair om het Joodse volk! En al hebben de Joden in de loop der eeuwen dan nog weinig van de doorwerking van het evangelie gezien bij vele gelovigen, in deze eindtijd gaat de groei naar de volle openbaring van Jezus in de waarachtige gelovigen door en zullen ook vele Joden daardoor tot jaloersheid verwekt worden en het verlangen krijgen Jezus te leren kennen.

Een andere categorie waarvan sommigen denken dat ze geen evangelie nodig hebben, zijn de kerkmensen. Velen van hen zijn echter niet wederom geboren. Maar ook velen die dat wel zijn, moeten veranderd worden, dat wil zeggen omgevormd worden tot échte christenen. En met echte christenen bedoel ik dan volwassen christenen. Dat zijn kinderen Gods, die de mannelijke rijpheid bereikt hebben en niet meer onmondig zijn. Zij worden niet meer heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer, maar openbaren meer en meer het beeld van Christus. Lees wat Paulus daarover schrijft in Efeze 4 vers 11 tot en met 16 (Ef. 4:11-16).

Om welk evangelie gaat het?

De groei naar de volwassenheid, die elk kind van God nodig heeft is ondenkbaar als niet het échte evangelie gebracht wordt. Er zijn in onze dagen vele soorten evangeliën, maar er is maar één evangelie dat beantwoordt aan de bedoeling van God, dat is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Van dit evangelie zei Jezus dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). Enkele kenmerkende facetten van dit evangelie (ook wel het volle evangelie genoemd) zijn:

Het benadrukt de totale bevrijding uit satans macht. Het nieuwe leven in Christus behoort gestalte te krijgen in geest, ziel en lichaam. Paulus schrijft: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw;

Hij zal het ook doen” 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24). Het is dus duidelijk Gods wil dat Hij ons herstelt en omvormt naar het beeld van Jezus, waarbij wel de kanttekening willen plaatsen, dat het lichaam nog een verandering ondergaat, als het van een vergankelijk lichaam een verheerlijkt lichaam wordt. De uiterlijke mens vervalt, maar de innerlijke wordt van dag tot dag vernieuwd.

Als we het volle evangelie prediken, bevestigt de Heer Zijn Woord door tekenen en wonderen. Daar gaat het echter niet alleen om’ Er zijn kinderen Gods die in dit opzicht te eenzijdig hiermee bezig blijven en daardoor ‘beginstadiumchristenen’ blijven. Natuurlijk is het leven van een waarachtig kind van God in feite een aaneenschakeling van ‘wonderen’, maar ze ontstaan als het ware ‘automatisch’ als we gehoorzaam zijn, en niet als we krampachtig bezig zijn te forceren. In dit opzicht zijn er, ten opzichte van de lichamelijke genezing bijvoorbeeld, vele fouten gemaakt.

Het is Gods wil dat we het ‘eindstadium’ zullen bereiken, want alleen volwassen christenen zijn stabiel en onwankelbaar, trouw en volhardend. Daarom is geestelijke groei een absolute must. Geestelijke groei ontstaat als we ons laten leiden door Gods Woord en Gods Geest en onze plaats in een gezonde gemeente hebben ingenomen. Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02) zegt: “Laat ons oog daarbij alleen gericht zijn op Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof”. Alleen op deze wijze zullen we het einddoel – de volle openbaring van Jezus in ons leven – bereiken.

Wij zullen ons bewust moeten zijn van onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten om van daaruit te kunnen strijden en te kunnen overwinnen. Efeze 2 vers 6 en Efeze 6 vers 12 (Ef. 02:06; Ef. 06:12).

Wie zijn geestelijke plaats heeft ingenomen, maakt zich ook los (heeft zich losgemaakt) van natuurlijke, aardsgerichte leringen, die geen enkele geestelijke waarde hebben en alleen maar verwarring en verdwalen veroorzaken. Men heeft ‘dan ook een totaal verkeerde (ongeestelijke) visie op de eindtijd.

Wij mogen ons bewust zijn wie wij zijn in Christus:

een nieuwe schepping! 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Petrus zegt dat wij een uitverkoren geslacht zijn, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem die ons uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Opdracht en boodschap horen bij elkaar!

Uiteraard zijn er nog meer facetten van de volle evangelie prediking op te noemen, maar het gaat er dus vooral om dat wij er goed van doordrongen zijn dat de opdracht van Jezus om ’ het evangelie te verkondigen nooit losgekoppeld mag worden van de boodschap. Het gaat om de boodschap van het Koninkrijk. Wanneer de Heer ons het meerdere licht heeft geschonken, zijn wij ook verantwoordelijk dat dit meerdere licht ook de anderen bereikt. Adeldom verplicht! Juist in deze eindtijd is elke vorm van compromis uit de boze! Laten we getrouw zijn om het volle evangelie door woord èn daad te verkondigen. Want temidden van een (door satan veroorzaakt) ontaard en verkeerd geslacht zijn wij geroepen als lichtende sterren te schijnen!

 

Vader-Zoon (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Wees maar stil, m’n kind en luister naar Mij,

Ik heb woorden van troost en van liefde.

Die vormen je denken en maken je vrij

van de vijanden, die je zo griefden.

 

Wees gerust, m’n kind en vertrouw op Mij:

Het komt goed, maak je nu maar geen zorgen.

Leef je leven met Mij als een kind, zo blij,

‘k Houd nog éven de toekomst verborgen!

 

Wees vol liefde, m’n kind en denk positief,

Ook wanneer je een ander ziet falen.

‘k Breng ook and’ren in ’t spoor: zij zijn me ook lief:

Als jij bidt, zullen zij niet verdwalen!

 

Wees volhardend, m’n kind, biedt tegenstand,

de bezetter zal lachen en honen.

Maar hij werd overwonnen in ’t hemels land,

waar ‘k mijn Zoon met Zijn volk zal belonen!

 

Strijd de goede strijd, kind en je erft de kroon,

Je zult macht in de hemel ontvangen.

Ontvang nu mijn Geest, houd je vast aan mijn Zoon,

dan zal ‘k tronen op jouw lofgezangen!

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (2)

De drie hoofddelen van Genesis

We kunnen het boek Genesis in drie hoofddelen onderscheiden. Het eerste deel betreft Genesis 5 vers 1 tot en met Genesis 11 vers 26 (Gen. 05:01 tot en met Gen. 11:26). Het is merkwaardig dat in het boek Genesis steeds een indeling wordt gemaakt in een ‘voor’ en een ‘na’. Steeds is er een inkeping in de tijd. De mensen in die tijd spraken over de tijd voor en de tijd na de vloed, zoals wij spreken over de tijd voor en de tijd na de oorlog.

Het tweede deel omvat Genesis 11 vers 27 tot en met Genesis 37 vers 11 (Gen. 11:27 tot en met Gen. 37:11). De titel is: de verwekkingen van Terach en Izak. We kunnen dit gedeelte weer onderverdelen in Gen. 11:27 tot en met Gen. 25:11. Dit gedeelte handelt speciaal over de vader. En Gen. 25:19 tot en met Gen. 35:29. Dit gedeelte handelt speciaal over de zoon.

Het derde deel loopt van Gen. 37:2 tot en met Gen. 50:26. Hier gaat het om de verwekkingen van Jakob. Het interessante hiérbij is, dat heel de geschiedenis over de verwekkingen van Jakob, handelt over Jozef. Jozef is de zoon  temidden van de broeders Of: Het volk van God temidden van de volkeren

te midden van de broeders. Dit is eigenlijk het hoogtepunt van Genesis.

Van hieruit kunnen we lijnen trekken naar onze tijd, namelijk: Christus temidden van de broeders.

Het boek Genesis eindigt met een doodskist Genesis 50 vers 26 (Gen. 50:26). Ze namen Jozef en legden hem in een kist, in Egypte. Het grondwoord voor kist, in het Hebreeuws Aaron, wordt slechts door twee voorwerpen in de Bijbel gebruikt, namelijk: 1. de kist met het gebeente van Jozef. 2. de ark des verbonds met de tafelen van de wet: het spreken Gods. De Israëlieten liepen met twee arken door de woestijn en gaan ermee op weg naar het beloofde land. Het woord Aäron moet óf met ark óf met kist worden vertaald, want anders raakt men het verband kwijt.

De betekenis van de naam ‘Israël’

In Genesis 32 valt de naam ‘Israël’ pas voor het eerst. Dit is het punt waar het in het boek Genesis naar toe gaat, want het gaat hier immers om de wording van het volk van God. De naam ‘Israël’ betekent: strijders Gods, of: God strijdt, God heerst. In deze naam zit een stuk verkondiging: God strijdt en God heerst door middel van de mens.

Het boek Genesis draait om de eerstgeboren zoon. De naam van die zoon is vaak van beslissende betekenis. In dit verband is Genesis 5 het belangrijkste hoofdstuk van het boek Genesis. Daarom moeten we de geslachtsregisters nooit overslaan!

In Genesis 5 staan 10 korte verhalen, die allen dezelfde structuur hebben. Vers 3: “Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon… Seth”. Vers 5: “Toen Seth honderd vijf jaar geleefd had, verwekt hij Enos”. Vers 7: “En Seth leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderd zeven jaar, en hij verwekte zonen en dochteren”. Vers. 8: “Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf”.

Het leven van al deze mensen wordt ingedeeld voor en na de eerstgeboren zoon. De eerstgeboren zoon is steeds de mijlpaal. De centrale gebeurtenis in het leven van deze mensen is dat de vader de eerstgeborene verwekt. In de tweede plaats valt op dat al deze verhalen zijn opgebouwd volgens een bepaald schema. 1. Hij leefde en verwekte. 2. Hij leefde en verwekte. 3. Hij stierf. Samengevat: Hij leefde; hij leefde; en hij stierf. Als je het vaste schema ziet, zie je meteen wie eruit springt. Alles draait om de eerstgeboren zoon!

Gods voornaamste scheppingswerk

De Bijbel begint met de woorden: “In den beginne… ” Genesis 1 vers 1 (Gen. 01:01). In de grondtekst staat geen lidwoord. Er staat: in begin; of: in beginsel. Het is het grondbeginsel van alles wat God doet. Het woord ‘begin’ hangt samen met het Hebreeuwse woord voor ‘hoofd’. Je kunt ook zeggen: Het is Gods hoofdwerk. Als hoofdwerk schiep God de hemel en de aarde.

Het woord ‘scheppen’ wordt alleen in verband met God gebruikt. Het Hebreeuwse woord ervoor is BARA. Het komt alleen voor met God als onderwerp. Van de grondbetekenis van BARA zijn verschillende afleidingen. Het wordt wel in verband gebracht met bouwen of maken; vormgeven aan wat vormeloos was. Verder heeft het te maken met: baren of voortbrengen. En ook kunnen we het in verband brengen met: vrij zijn; afzonderen; uit elkaar zetten.

Een belangrijk principe in de schepping is dat God de dingen uit elkaar zet. Het wordt niet één grote mengelmoes, maar de dingen worden op hun plaats gezet. We zien inderdaad hoe hemel en aarde vorm krijgen. Het eerste scheppingsverhaal begint en eindigt met’ ‘scheppen’. Hoofdstuk 1 vers 1: God schiep. Hoofdstuk 2 vers 4a: Toen zij geschapen werden. Het woord BARA is de omlijsting van het scheppingsverhaal. In hoofdstuk 1 valt het woord ‘scheppen’, maar verderop wordt over ‘maken’ gesproken. De zaak wordt als het ware overgenomen.

Het woord BARA komt 6 keer in het scheppingsverhaal voor. Het is merkwaardig dat in vers 21 het woord ‘scheppen’ staat en niet het woord ‘maken’. Het gaat hier namelijk over het ontstaan van dé grote zeemonsters. Ook deze grote gevaarten zijn geschapen en hebben geen eigen gezag. Ook zij zijn van God afhankelijk. In feite is het een bemoediging. Het is alsof God zegt: Mensenkind, als je naar al die zeemonsters kijkt, wees dan maar niet bang, want het zijn allen schepselen. In vers 27 komt ‘God schiep de mens’ driemaal voor.

God schiep de hemel en de aarde. We komen weer op een kerngedachte in het Bijbelse denken. Er staat niet: ‘In een begin schiep God de wéreld’. Het Hebreeuws heeft zelfs geen woord voor ‘wereld’. Er wordt steeds in de tweedeling ‘hemel en aarde’ gesproken. God zegt als het ware: ‘Je hebt de hemel en de aarde. Je moet deze twee uit elkaar halen en ook uit elkaar hóuden. Het moet niet door elkaar lopen’. Je hebt de onzichtbare wereld en de zichtbare wereld.

(wordt vervolgd).

 

Over vergeving gesproken…

Wanneer de Here Jezus antwoord geeft op de vraag van Petrus, hoe vaak hij zijn broeder moet vergeven, sluit Jezus zijn uitleg af door te zeggen: “Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broe­der, van harte vergeeft” Matteüs 18 vers 35 (Matt. 18:35).

Een zeer duidelijk slot van een toespraak waarin de Heer ons wil laten zien hoe kwijtschelding van schuld werkelijk effect heeft. Petrus denkt zijn broeder zevenmaal te ver­geven. Zevenmaal is mis­schien veel vaker dan wij in de praktijk in toepas­sing brengen, maar Jezus zegt: zeventig maal zeven­maal! Je zou de tel kwijt­raken en dat is ook de bedoeling, want iemand die echt vergeeft, houdt geen kasboek bij.

Vervolgens lezen we in Matteüs 18 vers 23 (Matt. 18:23): “Daarom is het Konink­rijk der hemelen te ver­gelijken met een koning, die afrekening wilde hou­den met zijn slaven… ” De Heer geeft een uitleg van wat Hij zojuist heeft gezegd: zeventig maal zevenmaal vergeven.

Een slaaf wordt een grote schuld kwijt gescholden en men laat hem vrij. Dit was volgens deze ge­lijkenis de eerste maal. Enige tijd later wordt de slaaf weer bij de koning gebracht en… de koning laat hem niet vrij, maar geeft hem in handen van de folteraars.

Hoe is dit mogelijk? Ik ben in mijn telling pas bij twee en nog lang niet bij zeventig maal zeven­maal! De Here Jezus geeft volgens mijn idee uitleg over het feit dat we altijd moeten vergeven, maar deze koning vergeeft maar éénmaal…

Geen eenmalige ontmoeting

Wat wil de Here Jezus ons hier duidelijk maken? Mis­schien is het goed wanneer u eerst Matteüs 18 vers 21 tot en met 35 (Matt. 18:21-35) eens nauwkeurig doorleest.

Nadat de slaaf zijn schuld was kwijt gescholden, ging hij heen, terwijl hij had moeten blijven om de ko­ning te dienen. Ook wij kunnen niet heengaan na­dat we geproefd hebben wat het Jezus allemaal heeft gekost aan het kruis om onze schuld weg te kunnen doen en om ons los te kopen van de folte­raars.

Als het kruis een plaats gekregen heeft in ons hart, zijn we een ander mens. Het is niet zo be­langrijk of we Jezus eens ontmoetten, zoals de Fari­zeeër in Lucas 7, die Hem uitnodigde voor een diner, om daarna gewoon weer vérder te leven. Paulus schrijft in Kolossenzen 2 vers 6 (Kol. 02:06) “Nu gij Jezus, de Here, aanvaard hebt… wandelt in Hem… ” Het is niet voldoende de Heer een keer te ontmoe­ten, maar dat we ‘in Hem’ zijn, Zijn gezindheid over­nemen.

De slaaf had de koning niet leren kennen en denkt, evenals de slaaf met het ene talent, dat zijn heer een hard mens is, die als een dief (satan) maait, waar hij niet ge­zaaid heeft. Zijn relatie tot zijn heer is angst: “Ik was bevreesd” Matteüs 25 vers 25 (Matt. 25:25). Ze kenden beiden hun heer niet, want dan had de volmaakte liefde de vrees uitgedreven.

Kent u de Heer? Weet u hoe Hij spreekt? Hoe Hij over u denkt? De slaaf uit Matteüs 18 vroeg om uitstel en denkt later alles nog terug te moeten beta­len, denkt iets terug te moeten doen. Kent u die gedachte? God zegt: “Ik schenk je uit genade, Mijn zegen maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe”. De koning schonk kwijt­schelding en de slaaf dacht uitstel. Het geheim is dat de slaaf niet ontvangen had, wat de koning hem aanreikte! Waarom dan een tweede maal hetzelfde aan­reiken , wanneer het niet ontvangen wordt? Wanneer het geen reactie van gro­te liefde geeft?

Wat is onze reactie?

Hoe is uw reactie op het grootste aanbod aller tij­den van God de Vader? Slechts één antwoord is goed, namelijk door te zeggen: “Dank U, Vader! Dank U Jezus! Dank U Heilige Geest!” En dan altijd bij Hem blijven.

Dan is er voor de folte­raars van bitterheid, in­nerlijke onrust, zelfverwijt, angst en minderwaar­digheid geen plaats meer. Ook wacht ons dan geen gramschap en toorn, want dan zoeken we niet ons­zelf, maar Hem die ons lief is. Het is erg belang­rijk – ’t liefst hardop – de grote Koning der koningen te bedanken voor Zijn kwijtschelding, voor Zijn liefde, voor Hemzelf!

Folkert Pool

 

Is ons denken positief? door G. J. R. Doornink

Wat is toch de reden dat er nog zoveel kinderen Gods zijn die geen leven van overwinning kennen? Terwijl Paulus zegt dat Jezus ons verlost heeft uit de macht der duister­nis en ons overgebracht heeft in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde Kolossenzen 1 vers 13 (Kol. 01:13), blijkt uit het leven van velen dat er nog wel terdege beïnvloe­ding is uit het rijk van satan, met als gevolg meer nederlaag dan over­winning. Toch is het Gods wil dat het nieuwe leven van Christus in hen die Jezus volgen praktisch beleefd wordt en geen theorie blijft.

Wie op zoek gaat het ‘blijvende falen’ van vele kinderen Gods, komt al spoedig tot de ontdekking dat de oorzaak vaak weg komt uit een niet voldoende veranderd gedachteleven. En dat uit zich dan weer in ons dagelijks leven, onder andere in ons spreken. Het spreekwoord zegt: “Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over”. Daarom is datgene wat wij belijden zo belang­rijk, en maakt het open­baar hoe ons geloof functioneert.

Negatief of positief belijden

Zoals iedere positieve be­lijdenis een verheerlijking is van Hem die ons kocht met Zijn bloed, zo is iede­re negatieve belijdenis in feite een vernedering van Jezus Christus. Iede­re positieve belijdenis be­wijst dat wij ons vertrou­wen gesteld hebben op Jezus Christus, op Gods Woord en Zijn beloften. Maar iedere negatieve be­lijdenis bewijst (ook al willen we dat misschien niet toe geven) dat wij ons vertrouwen gesteld heb­ben op satan, de inspira­tor van al het slechte en verkeerde. Omdat iedere belijdenis een product is van onze gedachtewereld betekent dat bij ‘negatief belijden’ ook deze gedach­tewereld negatief beïnvloed is.

Paulus wist hoe belangrijk het was dat de gelovigen ‘los’ zouden komen uit de­ze beïnvloeding c.q. bezet­ting uit het rijk der duis­ternis. Aan de gemeente te Rome schreef hij daar­om : “Wordt niet gelijkvor­mig aan deze wereld”; (spreek en leef niet zoals de wereld spreekt en leeft) “maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken opdat gij moogt on­derkennen wat de wil van God is, het goede, welge­vallige en volkomene” Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02).

De spil waar alles om draait

De verandering van ons denken van ‘negatief’ naar ‘positief’ is iets wat heel veel kinderen Gods moeten leren. Het is van zeer groot belang bij ons getuige zijn in deze we­reld. Het is de spil waar alles om draait. En het heeft uitwerking in eigen leven en daardoor ook weer in de levens van anderen. Als wij loskomen van een negatief, aards- gericht denken en het vervangen door een posi­tief, hemels gericht den­ken, gaat er een zee van onbegrensde mogelijkheden voor ons open!

Paulus zegt in Romeinen 12 dat we dan kunnen on­derkennen wat de wil van God is. En dat we dan ook gaan ontdekken dat die wil het goede, welgevallige en volkomene is! Wat een zekerheid voor elk kind van God te weten dat God ‘het goede’ wil. God is enkel licht en in Hem is in het geheel geen duisternis! Hij wil ook ons voor 100% in dat licht plaatsen!

Als ons denken echter niet op positieve wijze ver­nieuwd is, beleven wij daar niets van. Dan blij­ven we in de problemen en moeilijkheden en erva­ren niet de vervulling van Gods beloften.

Wat heeft de duivel er een behagen in, dat zo­veel kinderen Gods niet vernieuwd zijn in hun denken. De troebele, ne­gatieve sfeer, die in de gedachtelevens van vele kinderen Gods voorkomt – en die men soms met allerlei uiterlijk vertoon tracht te verbergen – zal opgeruimd moeten worden, wil Gods heerlijkheid kun­nen doorbreken!

Laat u niet afremmen door de duivel. Wat hij wil is uw ondergang. Hij pró- beert u uit te schakelen als bruikbaar instrument in Gods hand of tracht te verhinderen dat u dat ooit zult worden. Wie Je­zus werkelijk volgt maakt daarom schoon schip in zijn gedachtewereld. En ook al kost het soms tijd voordat alle ‘vijandelijke resten’ zijn opgeruimd, uiteindelijk zullen we ook in dit opzicht met Jezus meer dan overwinnaars zijn. Dan zal meer en meer uit ons spreken en handelen blijken, dat ons denken vernieuwd is door de grote Hersteller van ons leven: Jezus Christus. Hij vernieuwt ons totaal en dat begint in onze ge­dachtewereld.

De sleutel tot overwinning

Paulus schreef aan de gemeente te Kolosse: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechter­hand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aar­de zijn” Kolossenzen 3 vers 2 (Kol. 03:02). Dit is de sleutel tot een over­winnend leven. Want alles wat wij doen komt voort uit ons denken. En als ons denken niet ‘gezond’ is, blijven we op het na­tuurlijke. vlak zitten en gedragen ons niet als ‘he­melburgers’.

Gezond geestelijk denken houdt ook in dat we ge­zonde geestelijke voeding tot ons nemen. En welke voeding zou beter zijn dat het Woord van God? Als wij bidden om geeste­lijk inzicht en kennis van dat Woord, behoeven wij er geen moment aan te twijfelen dat God ons in de kou laat staan. Hij geeft ons geen stenen voor brood maar door de Heilige Geest ontvangen wij inzicht, zodat onze gedachtewereld vol wordt van Zijn kennis en wil.

Persoonlijk Bijbelonder­zoek, onder leiding van de Heilige Geest, is dus uitermate belangrijk. Daarnaast is het ook be­langrijk dat we kennis en inzicht opdoen via leraren en predikers die God daartoe geroepen heeft Efeze 4 vers 11 (Ef. 4:11). Laten wij ook deze niet minachten want God heeft ze aangesteld voor deze taak. Op mon­delinge en schriftelijke wijze leggen zij ons Gods Woord uit, onder leiding van de Heilige Geest. En ons leven – te beginnen met ons denken – wordt er door verrijkt!

Een kind van God dat ge­leerd heeft zijn gedachte­leven te vullen met alles wat God in Zijn grote lief­de voor ons bestemd heeft, heeft één van de grootste ontdekkingen in zijn leven gedaan. Hij gaat het nieu­we leven, wat Christus in hem tot stand brengt, op een volkomen wijze be­leven. Dit is Gods wil voor u en mij! Want zo verheerlijken wij Zijn Naam en zijn wij levende wegwij­zers voor een wereld in nood!

 

Intermezzo door Gerry Velema

“Het cadeau!”

Het vijf en dertig jarig huwelijksfeest van mijn ouders was in zicht, toen een goede vriendin even langs kwam. “Heb je al een leuk cadeau voor je ouders gevonden?” vroeg ze me. “Het valt vaak niet mee iets te vinden”.

Het was me inderdaad nog niet gelukt iets passends voor hen te vinden. Bedenkend dat bij het ouder worden, de wensen kleiner en eenvoudiger worden en het bezit groter. Mijn ouders zouden niet veel meer verlangen dan een gezellig samenzijn met kinderen en kleinkinderen en dat in een ongestoorde harmonie.

En juist dat – die ongestoorde harmonie – waar we allemaal naar verlangen, kan ook bij ons nog wel eens worden verstoord. Kleine vosjes zijn het die de wijngaard bederven. De wijngaard van het leven in het Koninkrijk van God, geënt op de wijnstok Jezus om vrucht te dragen voor de wijngaardenier. Kleine vosjes, van onbedoelde opmerkingen, onhandig met de gevoeligheden van de ander omgaan, en vult u zelf maar verder in.

En nu was er iemand die met me mee wilde denken met welk cadeau ik mijn ouders kon verrassen. Blij verrast gaf ik toe dat ik nog niet iets geschikt had gevonden. “Heb jij soms een goed idee, fijn joh,… of… heb je soms al iets gekocht?”, vroeg ik, wat nieuwsgierig kijkend naar de plastic zak op haar schoot.

“Ja, ik heb iets voor je… je kunt zelfs kiezen wat je ze wilt geven”, voegde ze er wat geheimzinnig aan toe.

Als eerst haalde ze uit de tas een tak tevoorschijn, afkomstig van een wijnstok. “Wat dacht je hiervan?” Je hebt hier veel bla-bla bladeren om het geheel rondom het feest wat mee te versieren. Zo lijkt het misschien niet zoveel maar heus zo’n tak staat bijzonder decoratief”.

Na een blik op mijn verbaasde gezicht dook haar hand opnieuw in de tas en nu kwam er een groen takje met een trosje miezerige, zure druifjes tevoorschijn, nauwelijks volgroeid. “Met een beetje meer eigen inspanning, zou je ze ook dit kunnen geven. Het beste beentje voorzetten, aardig gezicht en vriendelijke woorden. Het is net iets meer dan de bla-bla bladerentak”, gaf ze er als commentaar bij.

“Maar… maar, je kunt ook dit geven”, en opnieuw diepte ze in de tas. Tot mijn grote verbazing kwam er nu een tros druiven tevoorschijn, zó mooi, zó vol en zó verrukkelijk dat ze voor mijn gevoel zo uit het ‘beloofde land’ konden komen. “Nou, kies jij maar uit. Wat wil je geven, de bla-bla bladeren, wat wel aardig is. Of zure druifjes van eigen inspanning of misschien dit laatste wat slechts in je leven tevoorschijn komt door je relatie met Jezus Christus!”

De koffie was inmiddels op en mijn vriendin vertrok met een blik van ‘ik kan het je toch zeggen, hè?’

Heer, wie maakt ons toch zo creatief, om zomaar op een door-de-weekse dag, elkaar-zo’n boeiende en pakkende boodschap door te geven?

Want wat voor een prachtig cadeau kunnen wij elkaar geven, door te laten delen in die heerlijke kostbare vruchtvorming van het werk Gods in ons leven. En juist dat zorgt voor de ongestoorde harmonie bij ieder feest.

Een lied valt bij me binnen en zingend ga ik weer aan het werk:

“Vruchten rijpen in mijn leven, trouw, zachtmoedigheid, geduld; gaven mij ten deel gevallen, ‘k ben met lof en dank vervuld!”

 

Levend water door Liesbeth Seepma

“Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!

Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. Johannes 7 vers 37 en 38 (Joh. 07:37-38).

Levend water! Wat houdt dat in? Waar komt het vandaan? Hoe komen we eraan? Wat kunnen we ermee doen? Dat zijn vragen die in ons leven een antwoord moeten hebben! Levend water is namelijk in ons leven iets ontzettend belangrijks.

Je weet natuurlijk wel dat water in ons leven van alledag een enorm belangrijke rol speelt. Wij, die in de westerse wereld leven, hoeven échter de kraan maar open te draai­en en we hebben water. Daardoor staan we niet altijd stil bij het belang van water. Iemand die daarentegen bijvoorbeeld in het Midden-Oosten woont, kent maar al te goed die eerste levensbe­hoefte. Het is niet voor niets dat de Here Jezus – tijdens Zijn mens-zijn zélf levend in een warm, droog klimaat – juist het begrip water neemt om de mensen te wijzen op het echte leven. Laten we daarom gaan ontdekken wat de Bijbel zegt over water.

Als er in de Bijbel wordt gesproken, ge­beurt dat vaak in kombinatie met een bron. Dat is heel logisch, want water in het Midden-Oosten komt uit een bron. Op een dag zit Jezus bij zo’n bron, zo’n put, en nog wel in een vijandig landsdeel, Samaria. En terwijl Jezus daar bij die put zit, komt er een vrouw om water te putten. En dan zegt Jezus tegen die vrouw: “Geef mij te drinken”. De vrouw is hoogst verbaasd. “Hoe kunt U, als Jood van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen!”. Voor haar is dat een onbegrijpelijke en onmogelijke zaak, want Joden gaan niet om met Samaritanen. Zo was dat nu eenmaal.

Maar Jezus houdt niet van zulke vastliggen- regels. Hij houdt niet van vijandschap tussen mensen vanwege hun her­komst of wat voor reden dan ook. Hij kijkt immers naar het innerlijk van een mens. En dus geeft Hij deze vrouw een ongewoon – en geweldig!- antwoord: “Indien gij wist van de gave Gods en wie het is, die tot u zegt: “Geef Mij te drinken”, gij zoudt het Hem gevraagd hebben en Hij zou u levend water hebben gegeven. (… ) Een ieder, die van dit water (uit de put) drinkt, zal weder dorst krijgen; maar wie gedronken zal heeft van het water dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het wa­ter dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen le­ven”.

Wat wilde Jezus nu met dit antwoord zeggen? Dat is be­langrijk, want het is niet alleen een antwoord voor deze vrouw, maar ook voor ons!

Jezus heeft het in dit antwoord over twee soorten water, name­lijk: 1. water waarvan je voortdurend drinkt, terwijl je dorst blijft houden; water dat dus schijnbaar je dorst niet lest. En 2. water dat je hélemaal doordrenkt, zó zelfs, dat het een fontein in je binnenste wordt.

Het eerste soort water lest de dorst voor een ogenblik, waarna je opnieuw dorst krijgt. Er­varen wij dat soms niet ook in óns leven? Er zijn in ons dagelijks leven di­verse bronnen waaruit wij ons water, ons leven, kunnen putten. Misschien is dat voor jou wel je hobby; je bent bijvoor­beeld gek op computeren of op muziek. Misschien ook kijk je veel T. V. of luister je vaak naar de radio. Het zóu kunnen – hoewel dat volgens mij iets minder vaak voor­komt – dat je opgaat in school, in je studie. Let op: ’t hoeft niet te be­tekenen dat je die dingen nou allemaal zo leuk vindt om te doen; ze kunnen bijvoorbeeld ook een Prestigeobject zijn, iets waarin jij stééngoed bent, zodat je daardoor jezelf kunt ‘bewijzen’. Ze bepalen jouw leven, jouw denken, jouw spreken, jouw handelen. En dan worden ze vanzelf tot een levensbron voor je die, jammer genoeg, nooit je dorst naar echt léven kan lessen. Want het ‘water’ dat daaruit komt is geen lévend water. De profeet Jesaja zegt dat ook in Jesaja 55 vers 2 (Jes. 55:02): “Waarom weegt gij geld af voor wat geen brood is en uw vermogen voor wat niet verzadigen kan?”

De échte levensbron ligt namelijk op een heel ander terrein, een heel ander niveau. Trouwens, deze Bron is er niet voor ons om ons­zelf te bewijzen. Die levensbron, de Schepper van hemel en aarde, heeft ons namelijk zelf gemaakt. Hij “formeerde de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus. Alzo werd de mens tot een levend we­zen” Genesis 2 vers 7 (Gen. 02:07). God heeft geen bewijs van Zijn schepping nodig. Hij weet dat die schepping leeft en zeer goed is. Maar die schepping heeft, om ‘zéér goed’ te zijn, wél één ding nodig: Levensadem. Daardoor wordt die mens van stof uit de aardbodem pas echt een levend wezen. Het is no­dig voor ons, dat wij wa­ter, adem, leven halen uit de échte levensbron, God Zelf.

De Bijbel zegt ook dat God die Bron van levend water is. Lees maar eens een uitroep van de profeet Jeremia, als hij leeft temidden van de ongehoorzaamheid van het volk Israël, dat God had verlaten: “Troon der heerlijkheid, van ouds verheven, plaats van ons heiligdom, hope Israëls, Here, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; wie afwijken, zullen in de aarde geschreven worden, omdat zij de bron van le­vend water, de Here, verlieten”.

Als je de bron van levend water verlaat, zul je ‘in de aarde ge­schreven worden’. Zou dit laatste betekenen dat je geestelijk sterft als je het levende water niet meer krijgt, en zo alleen nog maar op aarde voort be­staat? Gods doel is echter, dat mijn naam niet in de aarde, maar in de hemel, in het boek des levens, staat geschreven.

Hoe kunnen we dat levende water nu krij­gen? Jezus zegt zelf: “Niemand komt tot de Va­der dan door Mij”. Door Jezus Christus kunnen we water putten uit de Bron van Levend Water. De He­re Jezus heeft immers het bewijsstuk van onze zon­den uitgewist door de zon­de aan het kruis te nage­len! Wat geweldig! Dat be­wijsstuk, dat door Gods inzettingen tegen ons ge­tuigde en ons leven be­dreigde, is uitgewist. Dat staat in Kolossenzen 2 vers 13 en 14 (Kol. 02:13-14). Ook al hoeven we dus geen besef van zonde te hebben, toch kan de duivel ons nog wel eens tot zonde verleiden. Maar dan mogen we die zonde aan God belijden, waarna Hij ons vergeeft en ons reinigt van alles wat fout was, zodat we het levende water weer onbelemmerd kunnen drinken. Ook van andere belemmeringen die ons afhouden van het drinken van het levende water, k zoals bijvoorbeeld het feit ( dat de duivel jou en mij aanklaagt met al lang vergeven zonden, of het feit dat de duivel jou en mij wijs maakt dat we niets waard zijn voor God en onze medemens, wil God ons bevrijden. Heerlijk hè, dat we hélemaal kunnen genezen, van binnen èn van buiten, als we God in ons leven toelaten.

Dan zijn er nog een paar belangrijke punten, die om de hoek komen kijken bij het ontvangen van levend water.

Dat is in de eerste plaats geloof in en vertrouwen op God. Geloof in Gods almacht en vertrouwen in die almacht gaan samen, ze zijn één. Vertrouwen en geloof nemen elke vrees weg. De profeet Jesaja weet dat heel goed en hij benadrukt het in zijn boek verschillende malen. Lees maar eens (Jesaja 3 vers 1 tot en met 3; Jesaja 43 vers 18 tot en met 20 vertrouwen in de toekomst; Jesaja 44 vers 1 tot en met 3 (Jes. 03:01-03; Jes. 43:18-20; Jes. 44:01-03.

Ook een aandachtig luisteren naar God is zó belangrijk! Hoe kun je levend water ont­vangen als je God niet de kans geeft je dat te ge­ven? Stel je open voor de werking van Gods Geest, wees bezig met de Bijbel, Gods Woord, waarin Hij spreekt, wees alert, zodat je Hem kunt binnenlaten als Hij klopt (want Hij breekt niet in). Dat be­lang van goed luisteren benadrukt Jesaja ook als wij in Jesaja 55 vers 2 (Jes. 55:02) lezen: “Hoort aandachtig naar Mij, opdat gij het goede eet en uw ziel zich in overvloed verlustige. Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort, opdat uw ziel leve”. Het gaat er niet alleen om dat je huis op aarde (voort)bestaat – dan ben je dus in de aar­de ‘geschreven’ – maar dat je werkelijk leeft, dat je ziel, je diepste kern, je diepste innerlijk leeft.

Gods liefde maakt, dat je levend water zó maar mag ontvangen. Er is niet méér nodig dan vertrouwen, geloof en aandacht. De rest van de (hoge!) prijs heeft Jezus voor ons betaald. Wat ge­weldig is dat, dat er in Jesaja 55 vers 1 (Jes. 55:01) staat, dat je mag komen, kopen en eten zonder geld, zon­der prijs! God zegt: “Kom maar gewoon als je dorst hebt. Kom maar en drink maar. Word maar diep van binnen verzadigd met écht leven. Ervaar die over­vloed maar”. Niet alleen in het boek Jesaja doet God trouwens die gewel­dige uitnodiging. Ook in Openbaring 22 vers 7 (Openb. 22:17) staat het: “En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet”.

En als je dan zelf drinkt van dat leven­de water, gebeurt er iets zó ontzettend moois, iets zo puur Goddelijks! Dat levende water in jou wordt namelijk een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven, het worden stromen van levend water, die uit jouw binnenste gaan vloeien. Wat een ongelooflijk wonder is dat hè? Als die ontwikkeling in ons leven gaat plaatsvinden, dan komt God, de Bron, vol­ledig tot Zijn doel in ons, dan worden we uitdelers van het échte leven.

Dan worden we, als het jonge deel van de Gemeente Gods, “ver­vuld met Hem, die alles in allen volmaakt”. Dan worden we vervuld met levend water, dat is: de Geest van God.

 

De goede rank (gedicht) door Tea Keuper Dijk

De Landman heeft mij met veel zorg geënt

op d’ afgezaagde wijnstok, die Hij spleet;

Hij maakte alles voor Zijn doel gereed:

Ik werd door Hem verzorgd, ik werd erkend!

 

Hij wist: de sappen in de wijnstok zijn

voor mij tot heil, tot eeuwig Goddelijk leven!

Dat wil de Landman aan Zijn kind’ren geven:

Dan word je een reine rank, vol vreugdewijn!

 

De geestelijke werkelijkheid door Wim te Dorsthorst (3)

De onzichtbare Geestelijke stad.

Het hemelse Jeruzalem waar wij over spreken is niet te lokaliseren. Het is niet ergens een plaats in de kosmos, zodat je er met een raket of ruimtevaartuig naar toe kunt gaan. In dat opzicht had Joeri Gagarin de eerste Russische ruimtevaarder wel gelijk, toen hij bij zijn terugkeer op aarde sprak: nu weten wij zeker dat God niet bestaat, anders had ik Hem moeten zien! Wij weten dat deze geestelijke werkelijkheden zich in het innerlijk van de mens afspelen. Jezus sprak eens tot zijn toehoorders: Het Rijk Gods komt niet met de uiterlijke vertoning, men zal ook niet zeggen, zie hier of daar is het, want zie het Rijk Gods is inwendig in u Lucas 17 vers 20 en 21 Lutherse vertaling (Luc. 17:20-21). Zo kan ook het Koninkrijk van de dood in de mens zijn en daar heerschappij uitoefenen. Dit is heel normaal. Iedere mens op aarde, maar ook naast zijn sterven, is ergens aan verbonden. Of Hij is in de dood, of Hij is in het leven door Jezus Christus. Met andere woorden, Hij is in het Koninkrijk van de duivel, of Hij is in het hemelse Jerusalem, het Koninkrijk Gods. Er is niet ergens een neutraal gebied, zodat men zou kunnen zeggen, ik hoor nergens bij. Je bent dus een inwoner van het hemelse Jeruzalem, ook al leef je biologisch nog op aarde. Sterft iemand dan wordt zijn lichaam begraven. Maar de innerlijke mens neemt dan zijn plaats in de onzienlijke geestelijke wereld. Daar waar vanuit hij in zijn aardse bestaan leefde en in het geloof wandelde. En die voor onze natuurlijke zintuigen, niet waarneembare geestelijke wereld is net zo reëel als de stoffelijke. Alleen, het is niet stoffelijk. Dat geldt voor de licht zijde, het hemelse Jeruzalem, maar eveneens voor de duistere zijde het dodenrijk.

Communicatie in de geestelijke wereld.

Ik noemde al eerder. Aflevering 2 dat Jezus in het dodenrijk gepredikt heeft aan de geesten die daar als gevangenen van de dood zijn. 1 Petrus 3 vers 19 (1 Petr. 03:19) Er is dus duidelijk communicatie, door spreken en horen. Van de heilige engelen zegt Jezus dat ze voortdurend het aangezicht zien van de vader in de hemel Matteüs 18 vers 10 (Matt. 18:10) en ze luisteren naar zijn spreken om zijn woord te volvoeren, Psalm 103 vers 20 (Ps. 103:20).

Communicatie zoals wij dat hier op aarde ook kennen, spreken, horen, zien en gezien worden. Als je erin opgenomen bent erin functioneert, dan schijnt het moeilijk uit te maken te zijn of je nu wel of niet in het lichaam bent. Zo reëel zo levensecht voor onze menselijke begrippen in 2 Korinthe 12 vers 1 tot en met 5 (2 Kor. 12:01-05) beschrijft Paulus hoe hij in de geest weggevoerd werd tot in de derde hemel, het paradijs. Hij heeft daar niet alleen onuitsprekelijke woorden gehoord, maar ook geweldige dingen gezien. Hij was er zo bij betrokken dat hij in niet eens wist of hij het in het lichaam of buiten het lichaam gebeurde. Hij zegt of het in het lichaam of buiten het lichaam was. Weet ik niet, God weet het 2 Korinthe 12 vers 2 en 3 (2 Kor. 12:02-03). Hieruit blijkt wel overduidelijk dat de geestelijke werkelijkheid niet vaag is. Niet uit schimmen of gedachten bestaat, maar heel concreet, heel levensecht is.

Vlees en Geest

Deze geweldige ervaringen hebben Paulus geholpen om met grote wijsheid over zaken van leven en dood te kunnen schrijven. We moeten een uitspraak van hem als in Filippenzen 1 vers 21 tot en met 24 (Filip. 01:21-24) dan ook leren verstaan als hij zegt: “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin. Indien ik in het vlees blijf leven, betekent dat voor mij werken met vrucht, en wat ik moet kiezen, weet ik niet. Van beide zijden word ik gedrongen: ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn, want dit is verreweg het beste, maar nog in het vlees te blijven is nodiger om uwentwil”.

Met Christus zijn is dus een hele concrete – en ook zeer begerenswaardige – situatie. “Ik smacht ernaar ontbonden te worden en met Christus te zijn” , vertaalt Petrus Canisius de woorden van Paulus. Hij maakt hier scheiding tussen het vlees – het lichaam – en de ware Paulus. In 2 Korinthiërs 5 spreekt hij over het lichaam als over een aardse tent, waarin de ware mens woont. Maakt Paulus zich hier niet schuldig aan het Grieks-platonisch denken? Plato maakte ook scheiding tussen het geestelijke en het natuurlijke. Hij leerde dat het lichaam een kerker was van de ziel. De verlossing was dan dat men zijn lichaam kwijtraakte, dat had toch geen waarde! Wie het evangelie, wat Paulus predikte, kent, weet wel beter. Paulus achtte ook het lichaam en alle behoeften en mogelijkheden van het lichaam, hoog, omdat hij wist, dat alles wat God geschapen heeft, goed is en niets daarvan verwerpelijk is. Andere leringen hierover noemt hij dan ook leringen van dwaalgeesten en boze geesten 1 Timoteüs 4 vers 1 tot en met 4 (1 Tim. 04:01-04).

Bij de Heer onze intrek nemen

Ik geloof dat Paulus – mede door rechtstreekse openbaring van de Heer Galaten 1 vers 12; Efeze 3 vers 3 (Gal. 01:12; Ef. 03:03) – een scherp inzicht had in het wezen van de mens. Waar het Oude Testament hoegenaamd geen scheiding maakt en de mens veel meer als één geheel beschouwd, durft Paulus dit heel duidelijk wel en stelt hij de innerlijke mens hoger dan het lichaam en spreekt ook over geest, ziel en lichaam (1 Thess. 5:23). De ware Paulus is niet het lichaam, het zichtbare, maar woont in een lichaam van vlees en bloed.

Nog duidelijker spreekt hij zich hierover uit in 2 Korinthe 5 vers 6 tot en met 8 (2 Kor. 05:06-08): “Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn, – want wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen – maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen”.

Door de doop in de Heilige Geest heeft de Vader en de Zoon in ons woning gemaakt, leert Jezus ons Johannes 14 vers 23b (Joh. 14:23b), maar toch zegt Paulus: “Zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, zijn we ver van de Here in de vreemde en begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten”. Ik ben er van overtuigd, dat de Heilige Geest er voor gezorgd heeft, dat Paulus deze woorden op schrift stelde, zodat wij er door geleerd, bemoedigd en vertroost zouden worden als broeders of zusters komen te overlijden of zelf gaan ervaren dat die tijd aanstaande is. In 1 Thessalonicenzen 4 vers 13

(1 Thess. 04:13) zegt hij daarom: “Ik wil u niet onkundig laten (broeders (en zusters), wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere mensen, die geen hoop hebben”.

Door God bestemd tot heerlijkheid

Paulus zal ervaren hebben hoe moeilijk het – bijna voor ieder mens – is om te gaan geloven en beseffen, dat het leven dat we hier in het lichaam leven, niet de werkelijkheid is, maar een fase om tot de werkelijkheid te komen. Dit leven is tijdelijk 2 Korinthe 4 vers 18 (2 Kor. 04:18), enorm belangrijk voor natuurlijke en geestelijke ontwikkeling, door God zo gewild en verordend, maar de werkelijkheid is het eeuwige en onvergankelijke leven in gemeenschap met de Vader en de Zoon in verheerlijkte toestand.

God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand /gegeven hééft, zegt Paulus  2 Korinthe 5 vers 5 (2 Kor. 05:05). Een onderpand is een voorwerp dat men iemand in handen stelt als bewijs of waarborg, dat men de gedane belofte, ook gestand zal doen (Grote Van Dale). Zo is de Heilige Geest ons als onderpand van onze eeuwige erfenis door God gegeven en zal Hij de gedane belofte ook in ons tot stand brengen in Christus Jezus. Maar zolang wij dit nog niet bereikt hebben, is het leven in het vlees een belemmering om in die werkelijkheid met God, Jezus Christus, de heilige engelen en al die rechtvaardigen, die in dat hemelse Jeruzalem zijn, te leven, te werken en gemeenschap te hebben. Dan zijn we vreemdelingen en bijwoners hier op aarde Hebreeën 1 vers 9 en Hebreeën 1 vers 13 (Heb. 01:09 en Heb. 01:13), ver van de Heer in de vreemde en is het sterven gewin. Dan leven en wandelen wij in het geloof, niet in aanschouwen 2 Korinthe 5 vers 7 (2 Kor. 05:07).

De schat in aarden vaten

Nogmaals, Paulus veracht het leven in het vlees niet en hij spoort ons ook niet aan er dergelijke gedachten op na te houden. Wij zullen ons lichaam verzorgen, koesteren en waken voor demonische infiltraties en afbraak, zover dat in ons vermogen ligt. Ons lichaam is een tempel van de Heilige Geest, zegt Paulus, en ook ons lichaam is gekocht en betaald. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korinthe 6 vers 18 tot en met 20 (1 Kor. 06:18-20).

Hij wist hoe God de mens geschapen had als een afbeelding van het goddelijke, volmaakt functionerend, als een schitterend precisie-instrument. Als dat door duivelse invloeden wordt verstoord, door innerlijke spanningen en conflicten, of door beschadigingen aan het lichaam en ziekten, dan ontstaat er disharmonie. Dat weet Paulus en daarom zegt hij ook tegen de gemeenten: “Streeft (of ijvert) naar de gaven des Geestes” 1 Korinthe 14 vers 1 (1 Kor. 14:01). Daartoe behoren ook de gaven van genezingen en krachten 1 Korinthe 12 vers 9 (1 Kor. 12:09). Hij weet heel goed dat je de mens niet in drie delen – geest, ziel en lichaam – op kunt splitsen, maar hij durft het één van het ander te onderscheiden. Hij komt tot de conclusie dat ons lichaam een aarden vat is, waarin die geweldige schat van de innerlijke mens – die verlicht is met de kennis van de heerlijkheid Gods en verbonden met de Heilige Geest – in woont 2 Korinthe 4 vers 6 en 7 (2 Kor. 04:06-07). In 2 Korinthe 5 vers 1 (2 Kor. 05:01) zegt hij: “Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen”. (Daarover later meer). En als Paulus zegt dat wij nu wandelen in het geloof en niet in aanschouwen, dan houdt dat ook in, dat – als we niet meer in het vlees zijn – dan ook zullen aanschouwen! Wij zullen zien en horen, heel duidelijk, heel helder, heel concreet, zodat wij ook niet eens zullen weten of we in het lichaam of buiten het lichaam zijn.

(wordt vervolgd).