Selecteer een pagina

Levend Geloof – 391

Levend geloof 1997.11-12 nr. 391

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Het evangelie van het Koninkrijk, dat in ons blad zo’n centrale plaats inneemt,  is een bevrijdend en blij makend evangelie, leder kind van God die dit evangelie heeft ontdekt en het integreert in zijn leven zal dit kunnen beamen. Hoe meer ons geloofsleven verweven raakt met de principes van dit werkelijke evangelie hoe stabieler en gelukkiger wij in feite worden. Dan hoeven we ook niet meer op zoek naar allerlei manifestaties en ervaringen waar in onze dagen zoveel christenen zich druk om maken. Dit geeft geen werkelijke bevredigingen het feit dat men telkens een nieuwe ‘kick’ nodig heeft, is al een bewijs dat men dan op de verkeerde weg is.

Maar hoe komt het toch, kan men zich afvragen, dat velen toch niet op gezon­de wijze geestelijk verder willen groeien om het volwassen geloofsstadium te bereiken? Dat komt omdat de duivel met de wapens ‘verwarring’ en ‘mislei­ding’ velen van het hoge doel -de volkomenheid in Christus- af wil houden, en hem dit gemakkelijk lukt als de basis ‘het evangelie van het Koninkrijk’ wordt losgelaten. Dan kan men wel slogans hanteren als ‘we moeten veranderen’, maar iedere verandering die niet gepaard gaat met gezonde geestelijke groei werkt afremmend en veroorzaakt misleiding.

Als Levend Geloof-redactie willen we daarom waakzaam blijven en laten we ons niet van de ‘hoge weg’ afbrengen. Dit is geen grootspraak want we zijn ons wel terdege bewust dat, evenals jezus en de eerste christenen, het soms niet gemakkelijk is. En dat we te maken hebben met afwijzing, vervolging en omstandigheden die totaal tegen zijn. Maar temidden van dit alles is daar de vrijheid en de blijheid van het groeiende nieuwe leven van Christus in ons. Zijn Woord en Geest in ons staan garant dat we als zonen Gods triomferend de eindstreep zullen halen. Wij gaan voorwaarts van heerlijkheid tot heerlijkheid… naar volle heerlijkheid!

 

 

Eén wordt twee… door de redactie

Dit nummer wordt, naast onze vaste lezers en lezeressen, toege­zonden aan een groot aantal nieu­we adressen. In de eerste plaats zijn dat degenen die zich in de afgelopen tijd hebben opgegeven als nieuwe abonnee. Uiteraard heten wij hen hartelijk welkom in onze lezerskring.

Maar ook alle nieuwe adressen die door de actie ‘Eén wordt twee’ binnenkwamen ontvangen dit num­mer. Voor hen is het een proef­nummer. En wij hopen dat velen van hen het blad voortaan regel­matig willen ontvangen door zich op te geven als abonnee.

Overigens gaat de actie ‘Eén wordt twee’ gewoon door, dat wil zeggen iedereen kan een adres opgeven, waar wij dan een proefnummer naar toe zenden. Zoals wij ook in ons vorig nummer schreven uitslui­tend schriftelijk per briefkaart of brief. U kunt natuurlijk ook meer­der adressen opgeven, maar dan moeten het wel serieuze adressen zijn, dat wil zeggen mensen waar­van men denkt dat ze echt belang­stelling hebben voor het evangelie zoals wij daar in Levend Geloof over schrijven.

Verder willen wij nog eens attende­ren op de mogelijkheid iemand een geschenkabonnement te geven. Juist met de feestdagen voor de deur is het een mooie gelegenheid mensen met de ‘blijde boodschap’ in aanraking te bren­gen. En het is al heel vaak geble­ken dat juist wanneer op een com­promisloze wijze, maar vanuit het hart, het evangelie wordt uitge­legd, er deuren opengaan waar­door men gaat zien wat werkelijk geloven betekent.

 

Het grote verlangen van de schepping Door Gert Jan Doornink

 

“Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods” (Rom. 08:19).

In dit artikel gaat het over het open­baar worden der zonen Gods.

Ongetwijfeld een fascinerend onder­werp, iets wat ons als kinderen Gods veel meer zou moeten bezig houden dan nu het geval is. In de praktijk van vele kinderen Gods blijkt echter dat bijvoorbeeld de wederkomst van Christus een thema is dat wel vaak aan de orde komt, maar er wordt weinig of helemaal niet gesproken over de openbaring der zonen Gods. De wederkomst van Christus mag men echter niet los zien van de openbaring der zonen Gods. Dat laatste is er immers onlosmakelijk mee verbonden.

Gods doel met de gemeente

Paulus spreekt in Efeze 5 over een gemeente zonder vlek en rimpel, zó dat zij heilig is en onbesmet, die God voor zich wil stellen, met ande­re woorden dat heeft God voor ogen, dat is Zijn doel.

Zo’n gemeente bestaat uiteraard niet uit kinderen Gods die geen leven van heiliging en overwinning kennen, die zich eigenlijk meer zondaar voe­len dan nieuwe schepping in Christus. Het gaat hierbij om volwas­sen christenen, die het babystadium voorbij zijn, die zodanig geestelijk gegroeid zijn, dat de wereld in hen ‘Christus’ kan zien. Zij zijn een afspiegeling van Christus, beelddra­gers van Hem. Het verleden is voor hen een gepasseerd station, zij rich­ten zich nu op de volkomenheid, de volmaaktheid in Christus. En door dat ‘richten op’ gaat dat er ook meer en meer uitkomen: zij openbaren zich als werkelijke zonen <an God. Dit gaat natuurlijk niet zonder slag of stoot gepaard. De duivel geeft zijn prooi niet zomaar prijs. Toen Jezus’ op Golgotha ’s kruis stierf voor onze zonden ging daaraan ook veel strijd vooraf. Tijdens zijn bediening en vooral in de laatste fase, denk aan Zijn lijden in Gethsemané, stond Jezus voortdurend bloot aan de felle aanvallen van de vorst der duisternis. Hij wist echter stand te houden tot het einde.

Toen wij van een zondaar een kind van God werden, werden wij verlost uit de klauwen van de tegenstander en werd het waar wat Paulus zo mooi omschreef in Kolossenzen 1 vers 13: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overge­bracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde”.

Verzet strijders in bezet gebied

Maar we weten dat we ons nog op vijandelijk terrein bevinden. De eind- afgang van Satan moet nog plaats­vinden. Wij zijn nu als het ware de verzetsstrijders in bezet gebied.

Daarbij is onze strijd geen vleselijke strijd, maar een geestelijke strijd. Dagelijks zijn we betrokken bij die geestelijke strijd. Daarom is het ook zo belangrijk dat we ons voortdurend, bewust zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daaruit kunnen is strijden en overwinnen.

Waarom of ik hier nog eens weer de nadruk op leg is dat we zo gauw geneigd zijn hierin te verslappen. We redeneren dan, ja ik ben welis­waar geroepen om geestelijk te strij­den en te overwinnen, maar in de praktijk komt er toch nog niet veel van terecht. Ik faal nog zo vaak, ik zondig soms nog, en dit zal altijd wel zo blijven, totdat Jezus weerkomt om Zijn kinderen Thuis te halen…

Of we geven een ander vroom tintje aan ons falen, door bijvoorbeeld te zeggen, dat het de ‘vleselijke begeer­ten’ zijn waar we nog mee te maken hebben en we zien over het hoofd dat het gehoor geven aan de influis­teringen van de boze de werkelijke oorzaak is van het niet-overwinnaar zijn.

Hoe het ook zij: Paulus laat, met de opmerking in zijn brief aan de gemeente te Rome, duidelijk zien dat wij ons behoren te openbaren als zonen Gods. Zolang dat niet gebeurd zal de wereld ook niet kunnen zien en erkennen wie de Koning der koningen is. En hoe deze Koning werkelijk het goede -ja, wat zeg ik: het allerbeste- met de mensheid en met Zijn gehele schepping, waarvan de mens, als beelddrager Gods, de kroon is, voor heeft. Er zal immers een dag komen dat alle knie zich zal buigen en alle tong zal belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! (Filip. 02:09-11).

Die grote dag ligt voor ons. De duivel heeft niet het laatste woord. De triomf van Het Koninkrijk Gods is zo zeker als tweemaal twee vier is. Maar we dienen ons wel te realiseren dat bij die triomf, bij die overwinning, u en ik ten volle betrokken zijn.

Hoe openbaren wij ons?

Hoe gaat deze betrokkenheid nu in Zijn werk? Hoe gaan we ons meer en meer als zonen Gods, als werke­lijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk openbaren? Wat zijn de barrières, de hindernissen die nog 3 opgeruimd moeten worden?

Om te beginnen is het noodzakelijk dat we kennis hebben van het werke­lijke evangelie: het evangelie van Het Koninkrijk, zoals Jezus en de aposte­len dat brachten. Daar mogen we niet te gemakkelijk over denken. Er is in onze dagen een tendens om, wat de evangelieprediking en bele­ving betreft, tot een soort vervlakking over te gaan. Onder het mom van ‘verandering’ zien wij soms hoe gelo­vigen die eerst in vuur en vlam ston­den voor dit evangelie, en zelfs hele gemeenten, een andere koers gaan varen.

Natuurlijk komen we de oproep tot verandering in de Bijbel telkens tegen, maar dan wel een verandering ten goede, dat wil zeggen elke veran­dering die niet gepaard gaat met geestelijke groei is geen werkelijke verandering, maar voert ons van de weg die steeds verder omhoog gaat af. Dan komen we op zijwegen terecht die gemakkelijk een invals­poort kunnen zijn van leringen die niet meer zuiver gericht zijn om het bereiken van het enig juiste doel: de volle openbaring van Christus in ons leven.

Wie het beeld van Jezus niet voor ogen houdt, hoe Hij leefde, sprak, handelde en met de mensen om ging is verkeerd bezig. Dan kunnen we niet de heerlijkheid des Heren weerspiegelen en veranderen we niet naar -zoals Paulus dat formuleert- hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid (2 Kor. 03:18). Dat is de werkelijke verandering die God voor ogen heeft.

Vernieuwing van denken

Voor heel wat christenen is het nood­zakelijk dat hun denken vernieuwd wordt, dat zij zich zullen realiseren dat het niet in de eerste plaats gaat om een aards, natuurlijk denken, maar om een hemels, geestelijk den­ken. Paulus deed aan de gemeen­te te Kolosse al de oproep de dingen te zoeken en te bedenken die boven zijn. Daar is Christus, zegt hij. En dan zegt hij er nog eens extra bij om niet de dingen te bedenken die op aarde zijn (Kol. 03:01-03).

Eerder al schreef hij in dezelfde brief dat het noodzakelijk is “om de Here waardig te wandelen, Hem is alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God” (Kol. 1:10). Hier worden vier belangrijke eigenschap­pen van zonen Gods genoemd.

  1. De Here waardig te wandelen.
  2. Hem in alles behagen.
  3. Vrucht te dragen in alle goed werk.
  4. Op te groeien in de juiste kennis van God.

Hoe gaan deze eigenschappen ten volle functioneren in ons leven? Ook dat wordt door hem op duidelijke wijze aangegeven. Hij schrijft name­lijk dat om deze eigenschappen te gaan openbaren het nodig is om “met de rechte kennis van Zijn wil vervuld te mogen worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (vs. 9). Daar bidt hij voor, dat is zijn verlangen.

Kennis, wijsheid en inzicht

Paulus zegt dus heel nadrukkelijk dat alleen door kennis, wijsheid en inzicht het echte leven er helemaal uit gaat komen. Dus niet door het zoeken van bepaalde ervaringen die misschien wel aangenaam zijn voor ons gevoelsleven, maar door kennis, wijsheid en inzicht.

Hoe kunnen die zich ontwikkelen?

Door de Heilige Geest die in ons is!

En door de Heilige Geest gaan we ook de Bijbel op de juiste wijze ver­staan. Dan lezen we de Bijbel met geestelijke ogen, met verlichte ogen des harten. We gaan dan onderken­nen dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt.

Er wordt door heel christenen zo gemakkelijk gezegd: ‘Ik geloof in de Bijbel van kaft tot kaft, van Genesis 1 tot Openbaring 22’. Maar dit is nog geen garantie dat men de Bijbel op de juiste wijze hanteert. Waarom zou er anders zoveel verdeeldheid zijn wat betreft de interpretatie, zoveel verschillende meningen, waarmee we elkaar dan weer gaan bestrijden. Zodra we de Bijbel met geestelijke ogen gaan lezen gaat er een geheel nieuwe wereld voor ons open. Dan gaan we geleidelijk aan ontdekken waarom het werkelijk gaat. Dan gaan we bijvoorbeeld de opgaande lijn in het plan van God zien. En komen we tot de belangrijke ontdekking dat ten tijde van het Oude Testament nog veel verborgen was wat thans is geo­penbaard.

Die opgaande lijn begint trouwens al wel in het Oude Testament. Immers direct na de zondeval zien we al hoe God de belangrijke belofte van de overwinning over Satan afkondigt (Gen. 03:15). En ook zien wij in het Oude Testament de komst van Jezus, Gods Zoon, al door de profeten aangekondigd. Maar in het Oude Testament was veelal nog verborgen, althans men had er geen weet van, dat God een goede God en de duivel ‘ een slechte duivel is.

Deze zekerheid leeft gelukkig wel in ons hart en daardoor verstaan wij meer en meer waarom het werkelijk gaat: openbaar worden als zonen Gods: daar richten we ons op, dat houdt ons bezig, daar bidden we om, dat bespreken we met medechristenen, dat heeft ons hart gestolen. Dan gaan we ook de volle rijkdom van Gods woord ontdekken. Zoals Jezus sprak van de schat die in de aarde verborgen was, maar ontdekt wordt (Matt. 13:44). Die man had er alle»’ voor over. Hij kocht die akker om in het bezit te komen van de schat.

Ongeloof belemmert openbaring

Het is een grote miskenning, ja ik durf wel te zeggen een leugen uit het rijk der duisternis, dat het openbaar worden als zonen Gods niet gereali­seerd kan worden in ons leven. Dat is een vorm van ongeloof die in feite een afwijzing betekent van wat God in, met en door ons leven wil doen. Dat blijkt ook wel uit wat Paulus ver­der in Romeinen 8 daarover schrijft. Uiteindelijk komt hij tot de duidelij­ke conclusie dat wij bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen (vs.

29). Jezus onze Koning gaat voorop, Hij is de Eerstgeborene, Hij heeft als eerste de dood overwonnen. Maar wij volgen Hem in Zijn voetsporen. Ook wij zullen, nadat wij verlost zijn van ons vergankelijke lichaam, de volle heerlijkheid Gods deelachtig zijn (vs. 23b).

Maar ook nu we nog in een vergan­kelijk lichaam functioneren is Zijn heerlijkheid al in ons aanwezig en werkzaam. Hoe en op welke wijze? Door Zijn Geest die in ons is. Paulus spreekt hier over de Geest die wij al? eerste gave ontvangen hebben. Ook schrijft hij dat de Geest ze zwakheid te hulp komt (vs. 26).

En dat allen die door de Geest Gods geleid worden zonen Gods zijn. Daarom kan een waarachtig christen het leven aan. Hij staat met beide voeten in de werkelijkheid van het leven, omdat het échte leven in hem is. Hij heeft daarom geen angst voor het heden, maar ook niet voor de toe­komst. Hij weet dat de dood, waar we allemaal nog mee te maken heb­ben, al van zijn kracht is beroofd. Wat er ook in ons leven mag gebeu­ren (en dat zijn soms dingen die we totaal niet voor mogelijk hadden gehouden), wij blijven voor altoos en eeuwig met Hem verbonden. Wij behoren tot het Koninkrijk dat onwankelbaar is.

Geen ander antwoord

Hoe was Paulus er zo zeker van dat de ganse schepping met reikhalzend verlangen wachtte op het openbaar worden der zonen Gods? Omdat hij wist dat er buiten de zonen Gods, met aan het hoofd de Zoon des mensen, Jezus Christus, geen antwoord is!

Natuurlijk is ‘de schepping’ zich dat niet bewust. Als je een willekeurig iemand op straat zou vragen: ‘Zie je ook met groot verlangen uit naar het moment dat de zonen Gods zich gaan openbaren?’, worden we met 99% zekerheid vol ongeloof aange­keken en misschien wel uitgelachen, met de gedachte: die is niet goed bij z’n hoofd…

Maar diezelfde mens is wel bezig met zoeken, is alsmaar bezig op het natuurlijke vlak of op het occulte geestelijke vlak naar het zoeken van oplossingen. Maar hij is zich niet bewust dat hij verkeerd bezig is. En als je verkeerd bezig bent, kom je ook verkeerd uit. Dan kun je wel allerlei surrogaatmiddelen hanteren, bijvoorbeeld het geloof in reïncarna­tie, waarbij men gelooft dat de mens verschillende levens heeft en het in een ander leven beter zal gaan, maar dat is bedrog afkomstig uit de ver­keerde bron. Om andere voorbeelden maar achterwege te laten.

Het oprechte zoeken

Wie echter met een oprecht hart zoekt naar het ware leven vindt het alleen bij de levende God die zich geopenbaard heeft in Zijn Zoon Jezus Christus, maar die zich verder wil openbaren in allen die Hem vol­gen: de zonen Gods, de waarachtige Gemeente van Jezus. Daarom is onze taak ook zo belangrijk. En  daarom is het zo belangrijk dat in deze tijd van veel verwarring en mis­leiding de werkelijke zonen Gods onbevreesd en vol liefde en bewogen­heid voorwaarts gaan. Zij houden vast aan het evangelie zoals Jezus en de apostelen dat brachten: het evan­gelie van het Koninkrijk. Dat is hun leven, daaruit leven zij en dat echte leven geven zij door aan anderen. En zonder er verder bij na te denken openbaren zij zich daardoor als zonen Gods, als werkelijke vertegenwoordigers van het enige Koninkrijk dat standhoudt tot in alle eeuwigheid!

Ik heb nu even in de zij-vorm geschreven en dan kun je zo gemak­kelijk aan anderen denken en niet aan jezelf. Ik hoop echter dat het in ons aller hart leeft en steeds meer tot leven en openbaring komt, dat wij als nieuwe scheppingen in Christus geroepen zijn ons als zonen Gods te openbaren, iedere dag opnieuw. En is er iets heerlijkers denkbaar dan zo, terwijl we door de Geest van God geïnspireerd en geleid worden, in de dienst van God te staan?

De man die de schat in de akker gevonden had, ging heen en ver­kocht alles om in het bezit van die akker te komen. Hij had er alles voor over. Waar zijn schat was daar was ook zijn hart. Geldt dat ook voor u en mij ? Laten we vandaag opnieuw, of misschien wel voor het eerst, ons realiseren dat er in de gehele schep­ping een hunkering, een groot ver­langen is naar de werkelijke openba­ring van de zonen Gods. En dat zijn u en ik!

 

Gooi de remmen maar los!  Door Cees Maliepaard

Wijsheid van Judas Deel 5

“… zoals Sodom en Gomórra en de steden in haar nabijheid, die op gelij­ke wijze als zij haar hoererij hebben botgevierd en ander vlees achterna gelopen zijn, daar liggen als voor­beeld onder een straf van eeuwig vuur. Desgelijks bezoedelen ook deze dromenzieners hun vlees, verwerpen wat heerschappij heet en lasteren de heerlijkheden”. Judas vers 7 en 8 (Judas 01:07-08).

Ongeremd in het kwade

Sodom en Gomórra en de steden in de omtrek daarvan leefden in het kwade. Ze gingen niet zo af en toe eens in de fout (jammer dan, maar ze waren nu eenmaal nog niet zover!), nee: ze leefden écht in het kwade, onbekommerd naar het schijnt. Het verkeerde dat nog wel eens de kop op kan steken, was onder hen normgevend geworden en omdat de mensen zich tomeloos aan verkeerde dingen hadden overgege­ven, werden natuurlijke en geestelij­ke hoererij als de normaalste zaken van het leven beschouwd. Evenals tegennatuurlijke liefde overigens. Trouw aan God en aan elkaar was een zeldzaam goed geworden – zulke achterhaalde begrippen werkten immers als een rem op de algemeen aanvaarde verloedering. ‘Gooi de remmen los!’ was een gangbare slo­gan geworden, en die deed het uit­stekend in de duivelse wildgroei bij het denken en handelen van de toen­malige aardbewoners. Dat dat op een regelrechte ramp afstevende, is naar onze inzichten een logische zaak. Maar dat geloofde toentertijd toch geen mens!

Het principe van een ongelimiteerde vrijheid/blijheid is door de geschie­denis heen gebleken geen haalbare kaart te zijn. Zo zit de schepping nu eenmaal niet in elkaar gelukkig, want door het kwade was in Gods van oorsprong goede creatie geen enkele plaats ingeruimd. Alles wat er aan onreine gedachten en daden en bezoedeld daardoor bij inge­slopen is, komt uit een door demo­nen geïnspireerde achtergrond. De resultaten daarvan zijn ook werkelijk niet te pruimen! Want vrijheid en blijdschap zijn weliswaar door God bedachte en in Zijn schepping gerealiseerde bestanddelen van een vol­maakt functionerend beleidsplan, maar die werken alleen maar naar Zijn bedoeling als ze in alle zuiver­heid worden toegepast.

Is het nu beter?

Zijn de mensen heden ten dage min­der aangetast en prettiger in de omgang dan de mensen uit het Sodom en Gomórra van toen? Kun je het in de wereld van vandaag beter uit­houden dan Lot en z’n huisgenoten dat konden in de dagen van weleer? Het zijn dezelfde geesten die trach­ten Gods goede schepping de vernie­ling in te helpen en het zijn dezelfde werkingen die in beide werelden een greep naar de macht proberen te doen. Wat dat betreft vallen er wei­nig of geen verschillen te signaleren. Als we op grond van het bovenstaan­de evenwel de gedachte zouden krij­gen dat het nu precies zo is als in de wereld van de oudheid, valt daar toch wel het één en ander op af te dingen. Want de indruk die zowel uit de beschrijving in de brief van Judas als uit die in het boek Genesis verkre­gen wordt, geeft de totale heerschap­pij van de boze over de menselijke maatschappij weer. En hoezeer de boze z’n tentakels ook vandaag de dag naar de mensen heeft uitgeslagen, en in welke schrikbarende mate

hij er ook nu in slaagt het kwade er bij de mensen in te rammen – het is

nog niet zo absoluut als dat het in de dagen van Lot geweest is.

Wat verwachten we?

“Er komt een nacht, waarin niemand werken kan…”, zei Jezus volgens Johannes 9 vers 4. (Joh. 09:04) Zover is het nog niet, want het werk van de Heer wordt ons écht nog niet onmogelijk gemaakt. Het hangt er nu maar vanaf hoe iemands instelling is. Wat is onze toekomstverwachting: de nacht waarin ook door ons niet meer zal zijn te werken of het volle licht in de tegenwoordigheid van de levende Heer?

Als zonen Gods welhaast geobse­deerd zijn door de dreiging van de nacht en daardoor tot inactiviteit dreigen te geraken, zijn ze gewoon verkeerd bezig. ‘De nacht waarin nie­mand werken kan’, is zeker niet de tijd die we in tegenwoordigheid van Christus Jezus besteden. Zolang we met Hem verbonden zijn, is er zin­nig werk te doen, en dat zullen we ongetwijfeld met alle vrijmoedigheid ten uitvoer kunnen brengen. We wandelen immers met Hem in het licht; aan de geestelijke duisternis hebben we dus werkelijk geen bood­schap!

Jezus zei tegen Z’n discipelen: zolang Ik in de wereld ben, ben Ik tot licht van de wereld” (Joh. 09:05). Welnu, zolang wij door de werking van Gods Geest met Jezus verbon­den zijn, zijn we zéker niet overgele­verd aan de dubieuze doelstellingen van de vorst over het rijk der duister­nis. En de Heer garandeert ons immers eeuwigheidsleven? Nou, aan dit hemelse kwaliteitsleven zal dan ook nimmer een einde komen – mits onze keuze voor Hem onvoorwaarde­lijk en onberouwelijk wezen zal.

Droomkoningin

Mensen kunnen er wat van: van het bezig zijn volgens de boze opzet van Satan! Er zijn lieden die hun ver­wachtingen in het luchtledige gehan­gen hebben. Zij fantaseren er op los in de betoverende dagdromerijen die Koningin Fantasia hen dag aan dag voorschotelt. In de dagen van Sodom en Gomórra leidde dat tot enorm veel geweld en tot seksuele uitspattin­gen in het natuurlijke en tegenna­tuurlijke vlak. Deze louche dromen hadden tot gevolg dat de tegenna­tuurlijke aantrekkingskracht tussen mensen van hetzelfde geslacht buitenproportionele vormen had aange­nomen. Gemeenschap tussen een man en een vrouw was eigenlijk maar een zielige vertoning gewor­den; deze was slechts functioneel voor de instandhouding van de soort. Maar de liefde tussen mannen onderling en ook die van vrouwen onder elkaar, was in de wereld tot een toonaangevende trend verheven. Deze onwezenlijke dromen wierpen de nodige barricades op tegen een gezonde levenswandel met een part­ner van de andere kunne, naar de instelling van de eeuwige Schepper. Koningin Fantasia heeft ook in onze dagen haar triomfen onder de men­sen behaald. Wat van zulke dromerij­en de inhoud ook moge wezen, het zijn altijd onwezenlijke fantasieën, die niets van doen hebben met de realiteit van de natuurlijke en geeste­lijke schepping. Ook staan ze in geen enkele relatie tot het gezonde voor­stellingsvermogen dat onze God bij de totstandkoming van alle zichtbare en onzichtbare dingen in de mens gelegd heeft.

Ongeremd in het goede

Op de plaats die de Here God ons op aarde en op die Hij ons in de hemel gegeven heeft, mogen we leren ons in alle trouw naar Zijn bedoeling te ontwikkelen. In tegenstelling tot het lasteren van de heerlijkheden die ons in Christus ten deel vallen, zullen we deze heerlijke heilsfeiten meer en meer mogen uitbouwen. We zullen in het stelling nemen tegen onze geestelijke vijanden en in het ver­heerlijken van de naam van onze

God door ons vernieuwd bezig zijn, ons door niets en niemand laten afremmen.

De inwoners van Sodom hebben hun hoererij onbeschaamd botgevierd, in ontrouw aan elkaar en aan de God wiens eigendom ze waren. Wij zullen geen opstandige gedachten tegen de Here God en Zijn plannen koeste­ren, maar integendeel loyaal zijn aan de mensen die Hij naast ons gesteld heeft en getrouw zijn aan Hemzelf en aan Koning Jezus. We mogen in ons leven ongeremd het goede van God nastreven. Hetgeen niet wil zeg­gen dat we daarbij alles dienen te pakken wat we maar te pakken kun­nen krijgen, maar dat we in alle rust van de Heer te horen krijgen wat Hij voor ons in gedachten heeft.

Want we willen graag de heerschap­pij van Jezus Christus erkennen. Door Hem zijn we verzoend met de hemelse Vader en hebben we deel gekregen aan Goddelijke glorie.

Immers, Gods heerlijkheden zijn wij, Zijn op basis van Jezus’ verlos­singswerk in een toenemend herstel­proces verkerende zonen. Alle laster uit het vijandige kamp ten spijt! Laat de demonen maar tekeer gaan in de hun toebedeelde duisternis, en als hun menselijke spreekbuizen hun ten dienste willen zijn – het zij zo! Maar wij zullen onze trouwe God bestendigen.

Gooi de remmen maar los!

We luisteren ongeremd naar wat de Here God ons te zeggen heeft. We zetten ons zonder enige beperking in op de weg waar Jezus Christus ons met liefdevolle hand naar toe geleid heeft. We handelen overeenkomstig de Geest die ons van Godswege door de levende Heer geschonken is.

En het is Gods onuitputtelijke gena­de, die ons van dag tot dag meer bekwaam maakt tot het vervullen van de taak die ons is toebedacht. Alleen willen we afstand nemen van de rompslomp daar omheen, die ons niet door God is opgedragen. Zet daar de rem maar op!  

 

Een knot garen door Truus van Kaam

 

Het volle evangelie: voorwaarts! Door Jildert de Boer

In dit artikel geeft onze mederedacteur Jildert de Boer een duidelijke analyse van de ontwikkeling van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals deze zich de afgelopen decennia in Nederland en België heeft voorgedaan. Men hoeft het niet met alle opmerkingen van de schrijver eens te zijn, maar wel zal men ongetwijfeld tot de conclusie komen dat hier iemand schrijft vanuit zijn hart. Hoe kan het anders, wil ik als eindredacteur opmerken, want iemand die de volle rijkdom van dit evangelie eenmaal heeft ontdekt, weet dat er geen ander evangelie is dat zo rijk en gelukkig maakt dan het evangelie zoals Jezus dat bracht en later de apostelen. Als redactie van Levend Geloof gaan wij daarom volhardend verder dit evangelie in ons blad uit te dragen in een voor iedereen begrijpelijke taal. (red.).
Een stukje geschiedenis
De geruchtmakende genezingscampagne van de Amerikaanse evangelist T. L. Osborn in 1958 heeft in ons land een flinke ‘stoot’- gegeven voor de volle evangeliebeweging. Hoofditems in zijn boodschap waren “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” (Heb. 13:08) en “God is een goede God en de duivel is een slechte duivel’.
Vervolgens merken we op, dat de ontwikkeling van de geestelijke visie in het zogenaamde ‘volle evangelie’ vanaf de zestiger jaren gestalte kreeg in Nederland. Het werk op het conferentieoord ‘Beukenstein’ in Driebergen (1960-1968) onder de bezielende en radicale leiding van evangelist Sjaak Roose lag eraan ten grondslag. Bijbelleraar J. E. van den Brink ontvouwde daar een gedachtegoed, dat inzicht verschafte in de hemelse gewesten. Zijn talrijke artikelen in het tijdschrift ‘Kracht van Omhoog’ gaven velen hoop op bevrijding van de machten der duisternis, die het ware leven, ook van kinderen Gods, trachten te knechten en te ondermijnen.
Broeder Van den Brink publiceerde een 18-tal boeken ( en één van de hand van zijn vrouw), die getuigen van een gedegen, bijbels onderbouwde visie op het Koninkrijk der hemelen. Zij zorgden voor een vernieuwing van denken bij velen! Daarnaast gaf hij talloze spreekbeurten in den lande (met cassettes van dien), die een diepe kennis en begrip van Gods plan in de eindtijd in het midden van de toehoorders neerlegden. De verwachting van het zoonschap Gods werd weer een levende realiteit! Vanaf 1982, en vooral na het heengaan van J. E. van den Brink in 1989, zette diens schoonzoon, zendeling Peter Bronsveld, op zijn wijze het werk van ‘Kracht van omhoog’ tot aan zijn overlijden in 1995 voort. In 1996 hield het blad als zodanig op te bestaan, al zal Ank Bronsveld van den Brink lectuur in brochurevorm blijven uitgeven, waaronder geschriften van haar man (zoals ‘De volheid van de Geest’ en ‘Tongentaal: belangrijker dan je denkt’; St. Uitgeverij Rhemaprint, Gorinchem).

Hoewel veelal in de schaduw van ‘Kracht van Omhoog’ doch onafhankelijk, verschijnt ook al zo’n 35 jaar dit blad ‘Levend Geloof, onder eindredactie van G. J. R. Doornink, dat dezelfde geestelijke visie vertolkt, hier en daar mogelijk met een lichte ‘kleurnuance’. Sinds het laatste jaar komt het blad in magazineformaat uit en is daarmee in zekere zin een opvolger van het inmiddels legendarische ‘KvO’. De geboden kost in het blad is meestal niet al te zwaar, maar is duidelijk gericht op de geestelijke groei van de christen, terwijl de praktijk niet vergeten wordt. In die zin is het tevens geschikt om mee naar buiten te werken, zeker ook in de evangelische- en kerkelijke wereld. Naast diverse brochures gaf ‘Levend Geloof’ in 1996 het boekje ‘Geestelijk licht op Israël’ uit, geschreven door Wim te Dorsthorst (een goede vervanger van het uitverkochte boekje ‘Geestelijk Israël’ van J. E. van den Brink). Vanaf 1988 tot medio 1997 werd vanuit de volle evangeliegemeente te Breda en de ‘Gemeente Gods’ in Den Haag het ‘Studieblad’-het evangelie van het Koninkrijk der hemelen- uitgegeven. Daarvan verschenen 82 nummers. De broeders C. Visser jr. en J. G. Bulthuis bouwden daarin voort op de dingen, die J. E. van den Brink mocht ontdekken en ontwikkelden van daaruit verder inzicht. Niet alleen kennis werd gepresenteerd, maar de ontwikkeling van het leven van de Christus in ons kwam volop aan bod.
In Alphen aan de Rijn is br. A. van den Hoorn de laatste jaren bezig met maandelijkse Openbaringstudies. Mede puttend uit het boek ‘De Openbaring van Jezus Christus’ van br. Van den Brink en de studies die C. Visser jr. al eerder gaf over het laatste Bijbelboek (en die ook op schrift zullen komen), weet hij het plan van God in de eindtijd duidelijk te plaatsen en te integreren in ons eigen leven. De studies van broeder Van den Hoorn zijn het waard in grotere kring onder de aandacht te komen. We noemen in dit verband ook nog de destijds door ‘Levend Geloof’ uitgegeven brochures over Openbaring en Job van Klaas Goverts en meer recent de brochure ‘De gemeente in de eindtijd’ van Jan Kees Roose.
Na het heengaan van broeder Van den Brink in 1989 worden er sinds enkele jaren daarna, op initiatief van br. H. Lijzenga uit Enschede, tweemaal per jaar contactdagen in Amersfoort belegd. Deze zijn bedoeld voor leidinggevenden in de voornamelijk vanuit de visie van ‘Kracht van Omhoog’ ontstane en gevormde gemeenten. Daarbij zijn ook enkele gemeenten uit België en Duitsland betrokken.
Ook een aantal oude Kracht van Omhoog regio contactgroepen functioneren nog, zij het soms in afgeslankte vorm.
Van blijvende betekenis
Het is jammer dat br. J. E. van den Brink in (volle) evangelie Nederland door velen verguisd en niet begrepen is. Soms kon hij zich erg scherp uitdrukken, maar velen hebben zich ook niet de moeite getroost zich werkelijk te verdiepen in wat hij leerde. Doorgaans deed hij dat grondig beargumenteerd. Vaak werd hij ‘op de klank af’ bij voorbaat veroordeeld. Kortom: het ontmaskeren van bepaalde leringen werd hem niet door allen in dank afgenomen (de ‘leergeesten’ steigerden!), terwijl anderen het juist als bevrijdende inzichten begroetten! Zijn geschriften zijn in ieder geval van blijvende betekenis.
Het is wonderlijk dat sommigen, die jarenlang door zijn diepgaande bijbelonderricht onderwezen werden, later in zee gegaan zijn met bewegingen, zoals onder meer de ‘Torontobeweging’ en daarmee zijn afgedreven van hun oorspronkelijke volle evangelie-gedachtengoed en stevige fundering in het Woord Gods. Sommigen beschouwen de boeken van J. E. van den Brink derhalve als ‘oude koek’…
Iemand, die regelmatig spreekt in een aantal uit ‘Beukenstein’ en ‘Kracht van Omhoog’ ontstane gemeenten, zei mij: “Heb jij de illusie dat die boeken nog gelezen worden”? Inderdaad zou ik willen aanmoedigen deze boeken met hun doorwrochte Bijbelse argumentatie opnieuw door te nemen (bij mij hebben ze destijds een aantal jaren in de schuur gelegen, maar ze worden wederom volop gehanteerd)! Zonder dat wij in elk detail alles hoeven te volgen van het vele dat deze broeder aanreikte, zijn de boeken die hij schreef van blijvende waarde, om er vele lessen aangaande de geestelijke wereld uit te halen. De kracht van zijn boeken bestaat onder andere uit de vele verwijzingen naar de Bijbel zelf. Wij hebben het nodig doorkneed te zijn in de Schriften! Natuurlijk gaat het niet om de verheerlijking van een persoon, maar -dat onderstreepte hij zelf dikwijls- om de boodschap die hij bracht. Die is geenszins achterhaald en ook door vele anderen op hun wijze uitgewerkt. Broeder Van den Brink zelf zou er nooit op uit zijn geweest een ‘ouwe schriever’ te worden, die verafgood wordt. Veeleer gaat het erom verder te bouwen, op de ingeslagen weg voort te gaan met de dingen, die de Heer ook nu aanreikt.
Wanneer we nu cassettebanden van broeder Van den Brink beluisteren, dan zijn ze soms wat theoretisch, maar altijd doorspekt met een rijk inzicht in het evangelie van het Koninkrijk en veelal wel degelijk met een praktische spits voor het leven. Voor wie zich hem kan herinneren tijdens zijn toespraken: hij stond daar zo eenvoudig met z’n Bijbel in de hand, maar zijn woorden hadden inhoud en gezag!
Praktische aansporing voor nu
Toepassing van kennis van de onzienlijke wereld is noodzakelijk voor ons leven. Christen-zijn is een wijze van ‘van bovenuit’ leven en wel vanuit het Koninkrijk van God door Gods gedachten over te nemen en daarnaar te gaan spreken en handelen. Alle kennis, die wij kregen, wordt zo omgezet in daad!
Het gaat primair om een gestage ontwikkeling van innerlijk, goddelijk leven in de richting van het aankomende, volle zoonschap. In die zin hoeven wij niet weemoedig terug te blikken naar het verleden, hoe dankbaar we ook kunnen zijn voor een nagelaten erfenis. Het leven van de ware christen ontwikkelt zich vooruit, altijd voorwaarts, op naar het doel van God met de mens: de volkomenheid!
Proces van scheiding
Paulus schrijft al: “Want scheuringen moeten er wel onder u zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kan doorstaan” (1 Kor. 11:19). Of met de Statenvertaling: “opdat degenen die oprecht zijn, openbaar mogen worden onder u”. De oprechten zijn de godvruchtigen en getrouwen, die aan hun hemelse roeping beantwoorden. Volle evangelie-pionier J. E. van den Brink heeft regelmatig ‘de wet van de letter V’ aangehaald: de benen van die letter beginnen bij elkaar, maar lopen steeds verder uiteen (vergelijk Openb. 22:11). Hij doelde op de onontkoombare, grote scheiding en schifting in de eindtijd: Babel contra Jeruzalem, ontwikkelingsprocessen van aardsgezinden en hemelsgezinden, die uit elkaar lopen en hun climax zullen bereiken.
Appèl tot eenheid
Daarnaast geloof ik dat ook ‘de wet van de letter A’ in vervulling zal gaan. De benen van deze letter komen weer bij elkaar en er komt een ‘dwarsverbinding’ tussen de oprechten van hart!
God verzamelt tot gemeenschap allen, die werkelijk Jezus Christus, het Lam, volgen in geest en waarheid, waar Hij ook heengaat. “En zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen” (1 Kor. 15:48b). De profeten van het Oude Verbond spreken veelvuldig over dit verzamelingswerk (zie ‘Studieblad’ nr. 76, waar J.G. Bulthuis schrijft over ‘verzamelen’). In het Nieuwe Verbond is bijvoorbeeld Johannes 11 vers 52 (Joh. 11:52) een duidelijke tekst in dit verband: “… dat Jezus zou sterven voor het volk en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen”.
Er is geen eenheid mogelijk met ‘Jan Rap en z’n maat’. Daar waar de zonde intact blijft, kan geen echte eenheid zijn. De eenheid, gelijk de Vader en de Zoon één zijn, zo verstrekkend beschreven in Johannes 17, is bovenal een eenheid in het Woord (Joh. 17:06, Joh. 17:08, Joh. 17:14, Joh. 17:17, Joh. 17:20), in de naam van de Vader (Joh. 17:06, Joh. 17:01, Joh. 17:12, Joh. 17:26) en in hetzelfde goddelijke leven (Joh. 17:10, Joh. 17:19, Joh. 17:22-24, Joh. 17:26). Een vleselijk christendom levert geen goddelijk leven en eenheid op. Daar blijven de partijschappen in stand (1 Kor. 01:11-I3; 1 Kor. 03:01-04; Gal. 05:20). In Efeze 2 vers 14 tot 18 (Ef. 02:14-18) zien wij zonneklaar dat het kruis van Christus niet alleen een verticale dimensie heeft, maar ook een horizontale: het teniet doen van de vijandschap door het wegbreken van de tussenmuur, om vrede te maken! In eerste instantie betreft het hier het opheffen van de scheiding tussen Jood en heiden, maar zeker ook de verwijdering van de partijmuren tussen waarachtige christenen, die geestelijke mensen willen zijn.
Het geheim is: het lichaam van Christus aan het kruis! Zij, die met Hem gestorven zijn, vormen Zijn lichaam en in hen komt dan ook het opstandingsleven tevoorschijn! Wat betekent immers het kruis nog meer dan verzoening? Daar is overwinning over de machten der duisternis (Kol. 02:15). Daar komt een einde aan de eigen, menselijke prestaties (gerechtigheid) (Gal. 02:19-20) en aan de hartstochten en begeerten van het vlees (Gal. 5:24). “Het woord is betrouwbaar: immers, indien wij met Hem gestorven zijn, zullen wij ook met Hem leven…” (2 Tim. 02:11). In hen, die met Hem gestorven zijn, kan het nieuwe, hemelse, goddelijke leven zich in werkelijkheid gaan openbaren. Er komt opstandingsleven zichtbaar tot uiting! Het zijn de levenseigenschappen van Christus, de vrucht van de Geest, de goddelijke natuur! Deze nieuwe wezenstrekken mogen ons in toenemende mate gaan vervullen.
Ootmoed is de sleutel, om eenheid te bestendigen (Ef. 05:21; 1 Petr. 05:05). De weg van het kruis is het gaan van de onderste weg op aarde -daar mogen ‘sterke, menselijke persoonlijkheden’, ‘eigen gelijk’ en ‘eigen eer’ het loodje leggen- maar het is tevens de weg die omhoog voert, in de hemelen.
Zijn wij gegrepen van het realiseren van het hemelse leven op aarde? Dan hebben wij de roeping en de goddelijke mogelijkheid door de heilige Geest tot eenheid! Daarom: “JAAG naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede, met hen die de Here aanroepen uit een REIN hart” (2 Tim. 02:22b). Het werkwoord ‘jagen’ geeft een krachtige aansporing, maar tegelijk is de beperking duidelijk dat alleen reine harten door de Heer aaneengesmeed kunnen worden! Hierbij is ‘werk aan de winkel’, goddelijk werk wel te verstaan! Te beginnen in eigen omgeving, in eigen kring.
Zending
Ooit verscheen ‘Kracht van Omhoog’ in 5 talen: Nederlands, Engels, Frans, Portugees en Italiaans. Alleen de laatstgenoemde editie verschijnt nog altijd.
De boodschap van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen is zijn verspreiding waard! Chris Bredschneijder en de zijnen beijveren zich in VOX met het wereldwijd verspreiden van volle evangelie cassettes (en o.m. het boek ‘Revelation’ van Van den Brink). Hessel Hoefnagel (Emmen) is bezig met het Projekt Lektuur via door hem geschreven en vervolgens vertaalde bijbellessenbundels.
We vermelden hier ook nog het vanuit Canada verspreide blad ‘The High Road Edition’ (John Tinholt). De ‘Italië-zending’ (o.a. Arend Booij, of denk aan pioniers als Ab van Ommen en Dick Zwart) is al vele jaren actief en wordt door diverse Nederlandse gemeenten gesteund. We denken ook aan het zendingswerk van Henk de Cock in Brazilië en aan dat van Jeanette Zwart in Ghana.
Henk en Wil Askes (Amersfoort) verrichten al vele jaren zomerevangelisatiewerk op Terschelling.
Zo zou er ongetwijfeld meer te noemen zijn.
Nostalgie?
Zullen wij vol heimwee terug verlangen naar de dagen van weleer? Onlangs beluisterde ik een oude zangband met liederen uit de ‘Breekt uit in gejuich’-bundel van de ‘KvO’-ontmoetingsdagen uit de tachtiger jaren in Ede. De bijna monumentale zang klonk me enthousiast in de oren. De gegrepenheid om zich uit te strekken naar het volle zoonschap was merkbaar!
Jarenlang waren er op tweede paasdag landelijke toogdagen, die vooral voor de kleinere gemeenten een enorme bemoediging betekenden, om eens in groter verband samen te zijn.
Wie herinnert zich nog de VEBA-brochures uit de zeventiger jaren, die met grote geestdrift verspreid werden in de kerkelijke wereld? Br. Jan Kranendonk uit Baarn en anderen hebben daarvoor veel werk verzet evenals voor de ‘Breekt uit in gejuich’- bundel.
Of, nog iets verder terug in de tijd: was er niet een geweldige inzet naar buiten via de teams van ‘Operatie Pinkstervuur’ en ‘Operatie Leeuwenkuil’?
De jeugd komt samen op Hemelvaartsdag, de laatste jaren in Amersfoort, maar er zijn wel minder gemeenten vertegenwoordigd dan voorheen. -’s Zomers worden er volle evangelie jeugd contact weken georganiseerd in Loon op Zand, die in een behoefte voorzien. Bekend is ook het jongvolwassenweekend, dat de laatste jaren op Urk gehouden wordt onder leiding van Henk en Roos van Pagée.
Jonge mensen ‘onder ons’ trekken de laatste jaren steeds meer naar grote manifestaties als ‘Walibi-Flevo’ (belegd door ‘Opwekking’), naar allerlei ‘praise- avonden’ en naar de E.O.-jongerendag. Zonder hierover negatief te willen zijn, zitten er schaduwzijden aan. We noemen hier slechts de heersende Israël-leer van de aarde.
Wellicht een impuls om meer onderlinge regio-jeugdontmoetingen te beleggen?! Onze positiebepaling, richtsnoer en identiteit is het evangelie van het Koninkrijk der hemelen en daar mogen we best voor uitkomen!
Wordt er veel geestelijke lectuur gelezen onder de jeugd? Er is veel te koop op het ‘evangelisch erf’ en onderscheid is wat dat betreft broodnodig. Ouders, laat uw kinderen ook nog eens de boekjes lezen van evangelist in hart en nieren Jan van Gijs (+1968 delen digitaal verkrijgbaar via deze site). Ze zijn hier en daar wat verouderd qua inzicht, maar zijn boodschap was pakkend en de inhoud van zijn werkjes is sprankelend en origineel. Lekker radicaal en zonder compromis de Heer volgen is ontzettend mooi!
Van idee naar initiatief!
Gods Geest maakt creatief! In bescheidenheid wil ik een poging doen, om enkele aanzetten voor praktische uitwerking aan te reiken. Meer dan het geven van impulsen ligt niet binnen mijn bereik. De rol van ‘beleid uitzetten’ ligt helemaal niet op mijn pad. Voorzichtig zullen we daarom alleen maar een paar dingen ‘aanzwengelen’.
Daarbij willen we niet uitwijken naar een louter ‘activiteitenchristendom’ in de zichtbare wereld.
‘Verinnerlijking’ en ‘vernieuwing’ persoonlijk, in het verborgene, vanuit de relatie met de Heer is evenzeer nodig. Het gaat om een gezond evenwicht tussen “zonder Hem kunt gij niets doen” (afhankelijkheid) en een volk “volijverig in goede werken” (activiteit) (Joh. 15:05b; Tit. 02:14b). Gemeentebouw plaatselijk geeft de bedding aan en heeft de hoogste prioriteit! Daar is de ‘werkplaats’ van Gods Geest, die ons inzicht geeft in het woord, die ons vormt en leidt tot leven en godsvrucht en tot onderling dienstbetoon.
Daarnaast is het -voor zover mijn beperkte waarneming reikt- goed om te werken aan meer cohesie tussen de ‘Koninkrijk der hemelen’-gemeenten in ons land en daarbuiten. Deze samenhang was in het ’tijdperk Van den Brink’ onmiskenbaar groter en sterker! Het uitwisselen van spreekbeurten is nuttig, maar in dit opzicht niet voldoende. Daarbij dienen we te waken voor een mentaliteit, om bepaalde gemeenten (nog) net wel of net niet (meer) tot ons soort’ volle evangelie te rekenen (afgebakende partijvorming). Het is altijd beter een gemeente het voordeel van de twijfel te geven. Bovendien kunnen wij lang niet alles beoordelen, maar de Heer heeft het totaaloverzicht! Hoe goed is het de Heer erom te bidden, dat verloren gegane relaties hersteld mogen worden (tussen haakjes: misschien kan de Heer u op dit moment wel een hint geven, om de telefoon te grijpen en iemand te bellen waarmee het warme, broederlijke contact verloren is gegaan. Het is maar een -hopelijk gouden- tip!).
Enige ruimte onderling mag er zijn, want we lezen: “En indien gij op enig punt anders gezind zijt (wacht even!), God zal u (of: mij) ook dat openbaren. Maar hetgeen wij (samen!) bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder”! (Filip. 03:15-16).
Contactdagen
De contactdagen, die broeder Lijzenga tweemaal per jaar belegt, sorteren zeker een positief effect voor de voorgangers en de oudsten.
Zonder te streven naar organisatie en/of denominatievorming -elke gemeente is autonoom in beleid- gaat het om een stuk geestelijke afstemming, onderlinge ontmoeting/gemeenschap en samenbinding in de gezonde leer. Dat is de leer, die het leven gezond maakt!
Zou er ook behoefte zijn aan regiodagen voor gemeenteleden (bijv. 2x per jaar) en/of eenmaal per jaar een landelijke ontmoetingsdag? Wie, of welke gemeente neemt hier het initiatief toe? Onderlinge gemeenschap is van wezenlijk belang! Denk hierbij tevens eens aan de alleen gaanden in ons midden. Het omzien naar ‘alleen gaanden’ (van allerlei soort) noemt Jacobus (Jak. 01:27) kenmerk van zuivere godsdienst. Zij komen in de plaatselijke gemeente wel eens tekort.
Onderwijs en geestelijke opbouw is een eerste verantwoordelijkheid voor de plaatselijke gemeente. Daarbij zou het best mogelijk kunnen zijn dat een maandelijkse, landelijke zaterdagbijbelschool een aanvullende taak in dit opzicht zou kunnen vervullen. Van I982-1988 was er vanuit de gemeente Gorkum een dergelijk initiatief. Welke gemeente voelt er nu voor zoiets op te pakken? We beseffen ons terdege, dat aan zo’n eventuele opzet heel wat vast zit.
Het gaat erom, dat kennis in-der-daad wordt uitgewerkt in leven Gods! Maar het ‘steigerwerk’ van de kennis is nodig voor de ‘levensinhoud’ van de geestelijke tempel. De laatste jaren zijn er veel nieuwe mensen de gemeenten binnengekomen, die de ‘KvO-erfenis’ (in de goede zin des woords) missen. Goede scholing in de leer van het Koninkrijk der hemelen is dan onontbeerlijk. In deze kunnen de geschriften van broeder Van den Brink nog altijd van dienst zijn, mits men maar hongerig is. Daarbij is voortgaande levensverandering wezenlijk vanuit een intieme, persoonlijke gemeenschap met de Heer.
Levend Geloof
Tenslotte enige aandacht voor de arbeid van ‘Levend Geloof. Dit medium wil zeker de geestelijke opbouw van de gemeenten mede ondersteunen.
Het komt ons voor, dat er nog behoorlijk veel gemeenteleden in de -zo u wilt- ‘Koninkrijk der hemelen’-gemeenten, geen abonnee zijn. Een suggestie is, dat de leidinggevende teams in de gemeenten hiertoe een stimulerende oproep zouden kunnen doen! Voor een abonnementen actie ten behoeve van het blad in een plaatselijke gemeente zijn ook gratis proefnummers op aanvraag verkrijgbaar. Ook zouden gemeenten, die zich herkennen in de koers van het Koninkrijk Gods, die ‘Levend Geloof volgt, aan nieuwe dopelingen voor een jaar een abonnement op het blad kunnen schenken.
Een andere tip is het weggeven van een geschenkabonnement aan iemand buiten de eigen, directe kring van wie u vermoedt of hoopt dat hij /zij een ‘honger naar meer van de Heer’ heeft. Ons blad is een magazine om mee te zaaien! Zet er eens een paar uit bij onder u bekenden en geloof dat de Heer dit middel gaat gebruiken, om ze in elk geval een stap verder te helpen.
Ongetwijfeld bent u zelf gezegend door het lezen van het blad en wat is er dan heerlijker dan anderen in die zegen te doen delen?
Teleurstelling?
Onder gemeenteleden ontmoet men er, die teleurgesteld zijn in wat het ‘volle evangelie’ nu aan werkelijk rendement heeft opgeleverd. In de zestiger- en zeventiger jaren is er een hoopvolle verwachting gewekt, die in de tachtiger- en negentiger jaren nog niet optimaal is gerealiseerd. We willen dit illustreren met twee voorbeelden.
Denken we als eerste aan de boodschap van genezing, dan is het eerlijk te onderkennen dat er broeders en zusters met kanker overleden zijn voor wier genezing mogelijk door velen vurig gebeden is. Anderzijds zijn er wonderen van herstel geweest. Hoewel de Heer het woord bevestigde met genezingen, is de werkelijkheid toch ook dat velen (nog!) niet genezen werden. Dan wordt men gemakkelijk geneigd (ertoe verzocht!) wel heel erg behoedzaam met het onderwerp ‘genezing’ om te gaan. We dienen echter de Bijbelse norm in geloofsgenezing niet omlaag te schroeven! Onder leiding van Gods Geest mogen we ernaar zoeken, dat deze ‘gaven(!) van genezingen’ (1 Kor. 12:09) beter in ons midden zullen kunnen functioneren. Een tweede punt dat we aanroeren, is de pijn van scheuringen, die er niet hadden mogen zijn met zo’n heerlijke boodschap. Niet alle scheuringen zijn ‘zomaar’ te herleiden tot die er moeten zijn, volgens (1 Kor. 11:19). Zou er wel altijd ernst gemaakt zijn met 1 Korinthe 1 vers 10? Daar lezen we: “Doch ik vermaan u, broeders, bij de naam van onze Here Jezus Christus: weest allen eenstemmig en laten er geen scheuringen onder u zijn; weest vast aaneengesloten, één van zin en één van gevoelen”.
Toen al eerder, maar zeker in het begin van de negentiger jaren, er vragen rezen rond de gewijzigde koers van ‘Kracht van Omhoog’ onder Peter Bronsveld en deze omgekeerd moeite had met de opkomst van de zogenaamde ‘Haagse visie’, ontstond er een verwijdering. Leerverschillen speelden daarbij weliswaar mee, maar een vertroebeling in de persoonlijke omgang ging er helaas mee gepaard.
Het behoort niet tot mijn competentie daarop nader in te gaan. Tot nadenken stemt echter de vraag of men hierbij de oproep van Paulus (Filip. 02:05) vergeten is elkaar te aanvaarden in de gezindheid van Christus…
Wie volgens het evangelie van het Koninkrijk der hemelen de machten der duisternis als oorzaak van elke twist en partijschap aanwijst, ziet soms in de praktijk nog de strijd tegen vlees en bloed, de onenigheid tussen mensen, die verwijdering brengt. In plaats van elkaar op te wekken de ‘hoge weg’ met Jezus door de hemelse gewesten te gaan, gebeurt het dan helaas op de ‘lage weg’ elkaar op te winden, onder aanzet van de geest van hysterie. Moeilijkheden, die overwonnen kunnen worden langs de weg van ootmoed, worden dan aangedikt, opgeklopt en ‘hoog van de toren’ geblazen door deze geest, die onrust bewerkt en mensen op wil fokken daartoe. Er wordt dan dubbel (positief en negatief gesproken en Jacobus schrijft over zo’n ‘beslagen’ tong (waar de hel z’n vlam onder wil leggen): “Dit moet mijn broeders niet zo zijn” (Jak. 03:10).
Toekomstperspectief!
Wij mogen leren van fouten uit het verleden, zowel van de ‘verabsolutering’ als van de ‘nivellering’ van de boodschap. Beide zijn immers niet heilzaam geweest. Laten we in het oog houden, dat de Heer altijd aan Zijn doel denkt: “opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust” (2 Tim. 03:I7)
Nog is het ‘volle koren’ niet in de aar, maar de vrucht is zich aan het zetten (Mark. 04:26-29). Het zoonschap wenkt ons naderbij! Word verlokt tot deze heerlijkheid en haal dit toekomstbeeld dichterbij door ‘minder onvolkomen’ te worden (artikel Wim Buining in KvO van 06-07-’79) en de weg door de hemelen te gaan. Laten we het verlangen in praktijk brengen om nu reeds ‘zoonsleven’ (een uitdrukking van Toon van den Hoorn) te openbaren!
Wanneer wij pretenderen het evangelie van het Koninkrijk der hemelen te verkondigen én uit te leven is er een kostelijk perspectief! Dan kan er in alle vrijwilligheid veel van het aardse en zichtbare worden ‘uit gesorteerd’, waardoor onze hemelse opbouw alle prioriteit krijgt. Op die wijze ontstaat er een nieuw élan, een van binnenuit gegrepen zijn én blijven van Christus! En dan blijft de uitwerking op aarde ook zeker niet verborgen. Jezus riep ons immers op om ‘zout der aarde’ en ‘licht der wereld’ te zijn? Fascineert het evangelie van het Koninkrijk der hemelen u nog ten volle?
De vrijblijvendheid en gezapigheid dient uit de gemeenten te worden weggedaan! Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. In elk geval is daartoe een radicale verkondiging nodig, die ‘klare lijnen’ vanuit het Woord uitzet voor het praktische leven. Op de ‘hoge weg’ door de hemelse gewesten kan geen sprake zijn van lauwheid of wereldsgezindheid! Dan wordt het ook verstaan om op aarde elkander dienstbaar te zijn.
Als wij vanuit ons binnenste betrokken zijn op het evangelie van het Koninkrijk, dan krijgt het hemelse werkelijk voorrang op het aardse! Ook op de door de bidstonden in de week en Bijbelstudies is er dan ópkomst: een innerlijke drang naar opbouw uit Gods Woord, naar gemeenschap en naar mee dienen. Die avonden tot onze hemelse opbouw gaan voor al het andere! Daar kiezen we graag voor en door ons voorbeeld trekken we anderen mee! Is ons leven een verlokking dat ook anderen er zin in gaan krijgen, om meer de Heer te zoeken en al die aardse bezigheden en beslommeringen op een lager pitje te zetten?! Op die wijze werk en bouw je aan een gemeente waar alle leden mee functioneren en dat is voluit Gods bedoeling!
Wees een eersteling! Kom op, doe mee en zet je leven in voor de broeders en zusters!
De Heer wil ons machtig gebruiken in Zijn plan in de eindtijd. Gods Geest stuwt ons vooruit! Beweeg u daarom richting zoonschap! Heb tevens een visie voor de verbreiding van de boodschap: “En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde (einddoel) gekomen zijn” (Matt. 24:14)
Daarom: voorwaarts met het werkelijke volle evangelie in eigen leven, in de gemeente(n) en met het oog op de ganse schepping!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Voorts, wees krachtig in de Here en in de sterkte zijner macht. Doet de wapenrusting Gods aan, om te kun­nen standhouden tegen de verleidin­gen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel ver­vuld hebbende, stand te houden”, Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, hoofdstuk 6, vers 10 tot en met 13 (Ef. 06:10-13).

Wie is zalig? Wie is heilig?

Een klein berichtje tussen de vele andere in De Telegraaf: ‘Paus Johannes Paulus heeft weer vijf mensen zalig verklaard. Het was de honderdste keer dat deze paus zo’n ceremonie leidde. In totaal heeft hij 770 personen zalig verklaard en 280 heilig, evenveel als alle pausen sinds de 16e eeuw. De zaligen zijn deze keer een Mexicaanse priester, een Belgische en Italiaanse religieuze, en twee Italiaanse priesters’.

‘In de Rooms-Katholieke kerk is een heiligverklaring een proces dat gewoonlijk na een kort tijdsverloop volgt op de zaligverklaring. Deze laatste bestaat hierin dat de paus na een grondig onderzoek in en plechti­ge uitspraak erkent dat een dienaar Gods sinds onheuglijke tijden een publieke verering heeft genoten of – zoals meestal het geval is- formeel verklaart dat iemand die verering toekomt, omdat hij de hemelse glo­rie deelachtig geworden is’. Zo wordt het althans omschreven in de Grote WP, maar in de Bijbel zien wij dat voor alle gelovigen geldt dat zij ‘zalig’ en ‘heilig’ zijn. Daar zijn geen uitzonderingen op. Wat de Katholieke kerk doet om een bepaald aantal gelovigen, die zich in hun geloofsleven bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt, een status te geven die op de gewone gelovigen niet van toepassing is, is daarom volkomen onjuist. Het staat ver van de werke­lijkheid af zoals God die bloeit en Jezus duidelijk maakt. Jezus en de apostelen toonden wat de werkelijke betekenis is van een zalig en heilig f leven. Zij wekten de gelovigen op dit waar te maken in hun leven. Want de Bijbel is ook op dit punt erg dui­delijk, bijvoorbeeld als we lezen in 1 Petrus 1 vers 16 (1 Petr. 01:16): “Wees heilig, want Ik ben heilig” en in Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11): “Wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”.

Kernbom in de ruimte

In vrijwel alle media werd in de afgelopen weken veel aandacht besteed aan het lanceren door de Verenigde Staten van het prestigieuze ruimte­vaartuig Cassini, met als eindbe­stemming de verre planeet Saturnus. Deze moet in juni van het jaar 2004 worden bereikt. De vlucht gaat niet rechtstreeks, maar via de dichterbij de zon gelegen planeet Venus, weer terug langs de aarde in augustus 1999 en ook Jupiter wordt nog rake­lings aangedaan. Deze ingewikkelde tocht is gekozen, omdat de raketten van het vaartuig niet krachtig genoeg zijn om het rechtstreeks naar Saturnus te kunnen dirigeren.

Het primaire doel van de missie is wetenschappelijk onderzoek naar de omstandigheden op en rond Saturnus en op Titan, één van de manen van Saturnus. Dit laatste onderdeel vormt dank zij de meerei­zende ruimtesonde Huygens (deze Nederlandse natuurkundige ontdekte de maan Titan) een Europese inbreng.

De vlucht is in de Verenigde Staten aan ernstige kritiek onderhevig van­wege de energiebron van de Cassini. Die bestaat uit drie zogeheten radio isotope thermische generatoren met daarin opgeborgen een kleine 35 kilo plutonium, een zeer radioactieve stof. Plutonium is ook een bijproduct van kerncentrales waaruit ook kern­wapens worden vervaardigd. Een uiterst kleine hoeveelheid in de lon­gen van mensen is al voldoende om een dodelijk kanker op te wekken.

Een waarschuwend geluid

Velen, waaronder veel ‘milieuactivis­ten, hebben ondertussen een waar­schuwend geluid laten horen. In NRC-Handelsblad schrijft Dr. B. van der Sijde, die hoofddocent Natuurkunde en Samenleving aan de TU Eindhoven is, onder andere dat we de wetenschappers moeten wan­trouwen die denken precies te kun­nen voorspellen welke risico’s de mensheid loopt met een experiment als de Cassini. Toen hij aan het rekenen ging sloeg de schrik hem om het hart want als er iets fout zou gaan kunnen, wanneer de zeer verfijnde plutoniumregen na enige tijd de aarde bereikt, in één week wel eens meer dan 1 miljoen mensen besmet raken. De les uit zijn berekeningen is dat de NASA op volstrekt onverantwoorde wijze bezig is zijn presti­ge te handhaven, mogelijk ten koste van talloze naamloze slachtoffers. Dr. Van der Sijde concludeert dat ‘het veroveren van de ruimte voor de komende tijd de grote obsessie van de Verenigde Staten lijkt te worden. Het gevaar is levensgroot dat er eerst een paar van deze missies goed gaan, en dat er dan een groot onge­luk plaats vindt. Het zou beter zijn wanneer de publieke opinie het gevecht met de NASA eerder wint zodat plutonium-238 uitgesloten wordt van gebruik, ook in ruimte- vluchten’.

Als christenen worden we door dit soort berichten niet verrast. Men kan natuurlijk met Bijbelteksten klaar staan en zeggen: ‘Zie je wel, het is allemaal voorspeld’, maar dat is vaak misbruik maken van de Bijbel.

Wanneer er gesproken wordt over mensen die bezwijmen zullen van vrees en angst voor de dingen die zullen gebeuren (Luc. 21:26), mag een waarachtig christen weten dat zijn vertrouwen in de levende God hem weliswaar niet voor moeilijke omstandigheden bewaard, maar dat hij temidden van deze omstandighe­den mag weten: ik ben veilig gebor­gen bij Hem, want “wie in de schuil­plaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen” (Ps. 091:001). Daarom zullen de echte christenen in deze eindtijd niet beheerst worden door angst voor heden of toekomst, maar wordt Jezus’ oproep om niet te vre­zen maar te geloven een werkelijk­heid die elke vorm van angst ver­drijft.

Opwekking en gehoorzaamheid

Het Evangelisch Reformatorisch Ontwaken (ERO) acht ‘een opwek­king in deze tijd zeker mogelijk’. Verschillende bladen besteedden er onlangs aandacht aan. Hoewel er over het begrip ‘opwekking’ verschil­lend wordt gedacht, wordt daar door de meeste christenen over het alge­meen onder verstaan: een hernieuwd geestelijk ontwaken, berouw, zonde­besef, kortom, een loskomen uit ver­keerde bindingen veroorzaakt door het rijk der duisternis en een nieuwe toewijding aan God. Deze culmineert dan in een verlangen tot een leven van overwinning en het ‘winnen’ van anderen voor Christus.

Een briefschrijver in het Reformatorisch Dagblad stelt terecht de vraag: ‘Willen wij wel opgewekt worden om God te gehoorzamen?’ Hij komt aan het einde van zijn ingezonden brief tot de conclusie: ‘God is véél gewilliger om een opwekking te geven, dan wij gewillig zijn Hem te gehoorzamen’.

Inderdaad is, zoals Paulus al schreef de genade Gods verschenen, heil­brengend voor alle mensen (Titus 02:11). En wil Hij niet dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen (2 Petr. 03:09). Van Gods kant is alles in orde en wie door het geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus een nieuwe schepping is geworden is dan ook geroepen om door geloof en gehoor­zaamheid Hem te dienen. Daarbij wil Hij ons dagelijks volmaken van Zijn Geest, die ons door alle omstan­digheden heen helpt en doet overwin­nen. Wij ervaren dan hoe wij geeste­lijk opgroeien en van baby’s in het geloof, volwassen christenen worden. Persoonlijk geloof ik dan ook dat het begrip ‘geestelijke groei’, een veel groter plaats zou moeten innemen dan het begrip ‘opwekking’. Daar waar geestelijke groei plaatsvindt, is continu opwekking aanwezig en niet op bepaalde momenten om dan ver­der weer over te gaan tot de (wan)orde van de dag.

De doorgaande ontwikkeling naar het volle zoonschap gebeurt alleen bij die christenen die dagelijks de weg van geloof en gehoorzaamheid willen bewandelen. Hun geloofsle­ven heeft een positieve uitstraling naar de ander toe, omdat ze zich meer en meer openbaren als beeld­dragers van Christus en anderen ver­langend maken om Hem ook te aan­vaarden en te leren kennen.

 

 

De verlossing uit de ballingschap door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 3

 

De mens in ballingschap

De ‘hof van Eden’ is een schaduw­beeld van de ‘eerste hemel’ of ‘hemelse gewesten’, waarvan in het Nieuwe Testament van de Bijbel sprake is. Wat de mens daarin betreft, moeten we niet slechts alleen aan het eerste mensenpaar denken. Dit werd door zijn ongehoorzaam­heid uit de hof van Eden verbannen en was gedoemd tot een wandel op aarde in plaats van in de hémel, waartoe hij geroepen was.

Dit geldt echter voor elk mens, want Ieder mens is van oorsprong af bestemd tot de door de Schepper gewilde ontwikkeling:

vanaf de natuurlijke geboorte een ontwikkeling tot een volwassen natuurlijk mens met een rechtvaardi­ge instelling;

als rechtvaardig mens komen tot innerlijke wedergeboorte op grond van geloof in God en daarmee in Jezus Christus;

als wedergeboren mens (overge­plaatst vanuit de claim van de Dood in het Koninkrijk van God) vervuld worden met de Geest van God, dus tot christen worden. Zoals de Heer Jezus door deze Geest tot Here en tot Christus werd gemaakt, zo wor­den Zijn ware volgelingen door dezelfde Geest tot christen gemaakt (vgl. Hand. 02:36);

als ware christen geplaatst worden in de hemelse gewesten, waarvan de ‘hof van Eden’ dus een schaduw­beeld is; als deel van het ‘lichaam van

Christus’ tezamen met het Hoofd daarvan ingezet worden tot realisatie van het eeuwige plan van God.

Verdreven uit de hof van Eden

Toen de mens echter vanwege de f misleiding door de slang (waarachter de duivel schuilging) uit de hof van Eden werd verdreven, was er sprake van ballingschap. De mens, die geroepen was tot medewerker van God in de uitvoering van het grote scheppingsplan, raakte door de zo genoemde zondeval vervreemd van zijn ontwikkeling tot ware heer­schappij over de werken van Gods hand. De Schepper had hem gewaar­schuwd: “Ten dage als gij eet van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad, zult gij voorzeker sterven” (Gen. 02:17). Dat dit niet zozeer het natuurlijke lichaam gold, bleek wel daaruit, dat Adam na de ongehoorzaamheid aan het gebod ‘ nog honderden jaren leefde, eer hij stierf.

Deze eerste profetie in de Bijbel betrof de innerlijke mens, die door de zonde zou worden losgeweekt van zijn Schepper, in Wie hij leven had. De niet wedergeboren mens ligt namelijk onder de claim van (de) Dood, die over hem heerschappij voert. Dit houdt in vruchteloosheid ten opzichte van het doel van de Schepper en wordt aangeduid met dood.

De mens zonder verbinding met God is dood, al bereikt hij in biologische zin een leeftijd van honderden jaren. Sterven voor de mens betekent komen onder de claim van de Dood! Dood zijn is dus onderworpenheid aan de sterke vijand van God en mens en betekent voor de innerlijke mens een allesomvattende vorm van ballingschap, dat wil zeggen ver­vreemding van eigen bodem. Het klimaat van het dodenrijk ligt als een floers over de mens als gevolg van de zonde (Jes. 25:06-08, Statenvert.).

Zonde is de sfeer van misleiding, waarin de duivel de mens brengt, zodat niet de levende God, maar de Dood over hem gebiedt.

Vaak is het ingaan op de misleiding van de duivel een niet bewuste daad vanwege de schijnbare onschuld daarvan. De natuurlijke begeerte van de mens naar eten en drinken, bezit en kennis, kan gemakkelijk de aan­leiding vormen tot het komen onder de ‘wet van de zonde(macht)’ (Rom. 06:08). Deze wet is zo sterk, dat al de aan de natuurlijke, godsdienstige mens opgedragen wetten haar niet kunnen uitschakelen. Haar kracht ontleent zij aan de heerschappij van (de) Dood. Daarom wordt deze wet ook de ‘wet van de Dood’ genoemd.

Het einde van de ballingschap

Tegenover de wet van de Zonde(macht) en de Dood staat in de geestelijke wereld de ‘wet van de Geest van het Leven’. Dit is de wet­matigheid van de Schepper van hemel en aarde en de basis voor alle wat bestaat, leeft en groeit. Door de overwinning over niet alleen de zonde (macht) aan het kruis van Golgotha, maar ook over (de) Dood, door onze Heer Jezus Christus, werd de genoemde wet van het leven weer in volle werking gesteld. De claim of de ‘weeën van de Dood’ werden door de Heer verbroken, toen Hij, na Zijn overwinning over de duivel, het dodenrijk binnenging en de ‘sleutels’ daarvan opeiste (Hand. 02:24; Openb. 01:18). Deze sleutels werden Zijn eigendom, omdat de Vorst van de afgrond (Dood) deze reine, zondelo­ze mensenzoon niet kon gevangen­nemen, noch vasthouden. Hij had Zijn kostbare leven namelijk vrijwil­lig (dus niet gedwongen) afgelegd en had de macht het weer terug te nemen als een onderdeel van de opdracht, welke Hij van Zijn Vader had ontvangen (Joh. 10:17-18).

De zondemacht werd veroordeeld in het ‘vlees’ van de Zoon des mensen. Op basis van deze overwinning van Jezus (de) Christus worden ook die­genen, die net als Hij verbonden zijn met de Geest van God, door de wet­matigheid van die Geest gehéél, dus naar geest, ziel en lichaam, vrijge­maakt van de invloed van de wet van de Zonde en de Dood (Rom. 08:01-03). Zij zijn dan aan het ‘beeld van de Zoon’, de mens naar Gods bedoe­ling, gelijkvormig geworden. Het ‘lichaam van Christus’, waarvan Hij het Hoofd is, openbaart zich dan als de ‘zonen Gods’, waar de hele zuch­tende schepping op wacht (Rom. 8:20; Filip. 03:10; Filip. 03:21).

Tot een vastgestelde tijd

De ballingschap van de eerste mens duurt tot een vastgestelde tijd. Over deze ‘volheid van de tijd’ schreef de apostel Paulus in zijn brieven aan de Galaten en Efeziërs. Hij schreef over de uitzending van de Zoon van God in de volheid van de tijd (Gal. 04:04). Met de komst van Jezus en diens overwinning over de Dood werd de ballingschap voor het volk van God verbroken. Een nieuwe tijd brak daarmee aan. Een tijd, waarin de vol­heid van alle tijden bezig is voor te bereiden. Alles wat in de hemel en op de aarde is, wordt in deze voorbe­reiding gebracht onder het gezag van Jezus Christus (Ef. 01:10).

Voor de persoonlijke mens geldt sinds de overwinning van Jezus Christus, dat zodra hij werkelijk gelooft hecht aan het Woord van God en Jezus Christus, hij onder de claim van de dood vandaan komt. (Jezus: “Indien iemand Mijn woord bewaard heeft, hij zal de Dood in eeuwigheid niet aanschouwen” (Joh. 08:31).

Tijdens Zijn bediening op aarde sprak de Heer Jezus reeds: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06). Om deze weg te kunnen bewandelen teneinde het oorspron­kelijke doel met de mens te berei­ken, wees de Heer Zijn volgelingen op de aanstaande komst (openba­ring) van de heilige Geest. Deze zou, uitgaande van de Vader en de Zoon, de weg wijzen om te komen tot de volheid van datgene, wat waarheid inhoudt voor de mens (Joh. 16:13). Alleen door geloof in Jezus Christus, en daarmee in God de Vader, en de persoonlijke vervulling met de Geest van de waarheid, kan de mens het doel van God bereiken. Dit doel is de heerlijkheid van de goddelijke bestemming, welke de Schepper reeds vanaf de oorsprong voor de mens in gedachten heeft.

De ware bestemming voor de mens is de erfenis van Gods kinderen, die hierdoor worden aangenomen tot zónen. De Geest van God in de gelo­vigen is van deze erfenis het gegeven onderpand (2 Kor. 01:22). Alleen langs deze weg wordt de mens verlost uit de ballingschap als gevolg van de zonde. Deze verlossing is tot lof en verheerlijking van de grote Schepper van alle dingen (Ef. 01:11-14).

Terug naar eigen bodem

In de periode na de eerste deportatie van de Joden naar Babel schreef de profeet Jeremia een brief aan de bal­lingen. Onder deze ballingen bevond zich ook Daniël, welke een hoge positie aan het hof van de koning bekleedde. In zijn brief wekte de pro­feet de ballingen op zich in natuur­lijk opzicht geheel één te maken met het verblijf in Babel door huizen te bouwen, tuinen aan te leggen en de vrucht daarvan te eten. Ook moesten ze gewoon doorgaan met het vervul­len van gangbare verplichtingen inzake huwelijk en gezin. Ze moes­ten vooral de vrede zoeken en bidden voor hun leefomgeving, zodat ze zelf ook in vrede konden verkeren. Op de vastgestelde tijd zou dan de Here Zelf naar Zijn volk omzien en een keer brengen in hun lot, door ze terug te brengen naar eigen bodem. “Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoop­volle toekomst te geven”, luidde het woord van de Heer (Jer. 29:01-14).

Voor ons als christenen geldt, dat we vooral gericht moeten zijn op de ont­wikkelingen in de geestelijke wereld. Daar liggen de ‘vaste tijden en gele­genheden’ met betrekking tot het plan van God, welke in de profetieën van de Bijbel zijn voorzegt. Voor het Volk van God nu geldt ook, dat men zich niet hoeft af te zonderen uit de wereld, maar dat men zich niet door de ‘zorgvuldigheden’ van het natuur­lijke leven moet laten losweken van de hemelse roeping en bestemming. Na een bewuste en radicale beke­ring, waarop de innerlijke wederge­boorte volgt, moet de nieuwe mens opgroeien naar haar ware bestem­ming door zich aan de waarheid vast te houden. Zo doet de innerlijke mens onsterfelijkheid en onvergan­kelijkheid aan en het woord wordt dan werkelijkheid: “De dood is ver­zwolgen in de overwinning” (1 Kor. 15:44). Deze overwinning is dan het einde van de ballingschap van Gods volk, waarin het door de misleiding van de Zondemacht is terechtgeko­men.

 

Beloften door Duurt Sikkens

In de grond

van mijn hart zijn beloften gezaaid.

 

Uit de grond

van mijn hart

komt het op.

 

In de grond

van mijn hart

wordt de oogst eens gemaaid.

Uit de grond

van mijn hart

bloeit God op.

 

De glans van de regen

op velden en wegen,

die fonkelende kleuren

die kostelijke geuren.

 

Dan zullen wij zingen

bergen gaan springen

de hemel is open

voor jou en voor mij.

 

In de grond

van mijn hart

zijn beloften gezaaid.

 

Leiderschap, met Jezus als voorbeeld door Peter Annotee

 

“Wij verzoeken u, broeders, hen, die onder u zich moeite getroosten, die u leiden in de Here en u terechtwijzen, te erkennen, en hen zeer hoog te schatten in liefde, om hun werk, houdt vrede onder elkander.

wij vermanen u, broeders, wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwak­ken, hebt geduld met allen. Ziet toe, dat niemand kwaad met kwaad vergelde, maar jaagt te allen tijde het goede na, jegens elkander en jegens allen. “‘(1 Thess. 05:12-15).

Toen ik klein was wilde ik een leider zijn. Ik zag mijzelf als generaal van een groot leger. Maar hoe kon ik mijn klasgenootjes zover krijgen, dat ze soldaatje voor me wilde spelen? Nu wilde het toeval dat mijn vader een schuur met veel hout en gereedschap had. Al ben ik nooit een erg enthousiaste of handige knutselaar geweest, met de droom als drijfveer kwam ik een aardig eind. Met hout, hamer, zaag en spij­kers fabriceerde ik een voorraadje zwaarden en speren. Ik vijlde er handvaten aan en omwikkelde die met wol. Mijn arsenaal was gereed voor gebruik.

Hoe ik het voor elkaar gekregen heb, kan ik mij niet meer precies herin­neren, maar ik slaagde erin om een stuk of tien klasgenootjes te werven als soldaat. We verzamelden ons op een middag na schooltijd in onze tuin en ik deelde de wapens uit. Daarna probeerde ik mijn troepen te commanderen. Aanvankelijk leek dat aardig te lukken maar al spoedig ver­loren de soldaatjes de interesse voor mijn bevelen en richtten hun aan­dacht geheel op de mogelijkheden van het wapentuig. Weldra schalde de strijdkreten over tegels en tussen struiken en ging het leger zichzelf te lijf. Schreeuwende stemmen klon­ken met krakend hout en ik eindigde die dag op een slagveld bezaaid met gesneuvelde zwaarden, verbijsterd en verwilderd door de geesten die ik opgeroepen had.

Een betere Leider

Gelukkig heb ik een betere Leider leren kennen dan ik zelf was. En Zijn manier van leiding geven vorm­de de basis voor mijn latere ideeën over leiderschap. Daarom heb ik mij maar aan Hem overgegeven. Het was nogal een verandering want Jezus leek heel weinig op de gene­raal waar ik ooit van gedroomd had. Jezus was een leider die om kon gaan met de (on-) gehoorzaamheid van anderen omdat Hij zelf onvoor­waardelijk gehoorzaam was aan Zijn Vader. Waar leiderschap was altijd het uitvloeisel van dienende gehoor­zaamheid.

Wie kon luisteren kon leiding geven. Jezus wist alles beter dan degenen met wie Hij sprak en toch liet Hij Zijn gesprekspartners uitpraten. Hij maakte graag gebruik van de wijs­heid of de onkunde van anderen om ze met Zijn kennis en inzicht verder te helpen.

Ondanks het feit dat Hij als niemand anders macht had over boze geesten gaf Hij zijn discipelen de taak om in Zijn naam boze geesten uit te drij­ven. Dat ze het nooit zo goed konden doen als Hij was voor Hem geen reden om ze het niet zelf te leren doen op plaatsen waar Hij ze niet in de gaten kon houden. De discipelen, die zelf nog wel wat bevrijding kon­den gebruiken, kregen van hun lei­der volop de gelegenheid om, in Zijn naam, leiding te leren geven. Jezus delegeerde Zijn macht en bereidde Zijn opvolging zelf voor zonder bang te zijn daardoor minder belangrijk te worden en zonder de angst de greep te verliezen op wat Hij voor ogen had.

Niet in de massa

Jezus zocht Zijn heil niet in de massa. Hij werkte en sprak bij voor­keur voor kleine groepjes mensen. Hij vond twaalf discipelen als aan­hang genoeg. Als hij voor een grote menigte sprak kwam dat omdat die schare Hem opzocht en niet omge­keerd. Toch inspireerde het uitspre­ken van een gelijkenis voor het volk Hem niet meer dan het gesprek met Nicodemus. Als leider bouwde Jezus aan mensen, ja zelfs liet Hij zich door mensen opbouwen, maar nooit werd Hij van hun waardering afhan­kelijk.

Wel gaf Hij om alle mensen. Hij bracht geen boodschap voor een natuurlijke of geestelijke elite. En Hij was ook bereid om rekening te houden met wat een massa gewone mensen, geestelijk én natuurlijk, nodig hadden. Voor zichzelf veran­derde Hij geen stenen in brood maar een menigte van duizenden gaf Hij, door een wonder, te eten.

Jezus maakte lange dagen en besteedde veel tijd aan, vaak nogal weinig belovende, volgelingen en vreemdelingen. Maar Hij vergat nooit om tijd door te brengen met Zijn Vader. Bij Hem vond Hij de rust en het geduld dat Hij nodig had voor de omgang met mensen.

Jezus was nooit uit op ruzie en geloofde niet in geweld. Hij legde geen gezag op maar bood het aan. Hij nam mensen op zich in plaats van op ze te gaan zitten. Toch ging Hij het conflict ook niet uit de weg. Als het nodig was brak Hij overal doorheen en stoorde zich niet aan gevestigde meningen of belangen. Boze geesten werden direct aange­sproken en uitgedreven, de materiële belangen van varkenshouders en tempel handelaren werden zonder aarzelen onderuitgehaald, en dat alles met het doel om mensen gees­telijk te redden.

Waar de beste menselijke leiders het morele recht niet hadden om de natuurlijke belangen van mensen zo op te offeren aan de geestelijke belangen van andere mensen had Jezus dat zeker wel omdat Hij uitein­delijk zichzelf totaal, geestelijk en natuurlijk, opofferde voor alle men­sen. Nergens werd beter duidelijk dat leiding en leiders er zijn voor hen die geleid worden en niet voor de leiders als in het lijden en sterven van Jezus. Daarom stond Hij ook als eeuwige vader en leider op.

Generaals of volgelingen?

De leiders van de gemeente na Jezus hebben Hem meestal als hun belangrijkste voorbeeld gezien. Hun tragiek was dat naarmate ze meer macht en succes kregen, ze steeds minder op Hem gingen lijken. Ze veranderde langzaam en vaak zonder dat het henzelf of anderen opviel van volgelingen van Jezus in generaals die gevolgd werden omdat ze iets te bieden of te dreigen hadden. Ze wer­den niet meer gevolgd omdat ze die­naars waren van de Leider maar om wat ze zelf waren. Heel vaak verloren ze de greep op de geesten die ze in zichzelf of in anderen opgeroepen hadden en kwamen ten val.

Veel mensen trokken daarom de conclusie dat leiding geven door en in de Geest van Christus voor men­sen onmogelijk was. Daaruit volgde vaak de berustende acceptatie van lei­ders die zelfs geen moeite meer deden om Jezus na te volgen. Als lei­ders zich maar aan de wet hielden was men verder tevreden.

Geloof in de navolging

Toch zal de leider in de gemeente alleen kunnen functioneren als in hem of haar het beeld van Jezus her­kenbaar is. Ook zal de gemeente alleen kunnen bestaan als iedereen in zijn taak bereid is dienend leiding te geven. En dat is alleen mogelijk als iedereen geloven kan dat Jezus nagevolgd kan en moet worden. Als we dat geloof op kunnen bren­gen kunnen we met en aan elkaar leiding geven. Dan hoeft niemand in z’n eentje de gemeente te dragen en is de gemeente niet van één leider afhankelijk.

In gezamenlijk en gedeeld leider­schap ligt een bescherming voor iedere leider en ieder die geleid wordt. Het wordt dan ook gemakkelijker om vanuit een positie van een zo groot mogelijke gelijkheid naar elkaar te luisteren en van elkaar te leren. De gevolgen van de fouten van één persoon blijven dan beperkt en die persoon kan er ook beter op aan­gesproken worden. Leider ben je nooit alleen.

Leiderschap dat zichzelf aanbiedt zonder zich te kunnen of willen opleggen zal uiteindelijk overwinnen omdat het door hen die het aan­vaardt hebben in hun hart gedragen wordt. Leider en leerling worden vrienden voor elkaar omdat ze in elkaar Jezus en zichzelf herkennen. Zulke kleine, delende leiders hebben alle recht om respect te ontvangen van hen aan wie ze leiding geven. Hun gezag is namelijk niet gebaseerd op hun bevel maar op wat ze doen voor de ander. Uit hun leiding blijkt dat de leider aller dienaar is. De ander weet ook dat die leider niet in z’n eentje boven hen maar met anderen naast hem staat, onder lei­ding van Jezus.

Het ontbreken van één zichtbare heerser in de gemeente zal de Heer als Leider des te duidelijker maken. Iedereen mag dan delen in het lijden dat met leiden samengaat en ieder­een zal elke dag weer beseffen dat hij of zij het niet zonder de genade en het voorbeeld van de Leider kan.

 

Het feest van Gods liefde door Gert-Jan Doornink

 

Het kerstfeest staat weer voor de deur en als christenen vieren we dit met grote blijdschap! Het is het feest van de komst van Gods Zoon in deze wereld, het grote bewijs van Gods liefde. God gaf het allerliefste wat Hij bezat: Zijn eniggeboren Zoon, die later zou sterven voor onze zon­den, de dood zou overwinnen en op zou staan uit de dood.

Voor sommige christenen is het feit dat Jezus als kind in Bethlehems stal geboren werd echter een struikel­blok. Waarom moest dat nu zo? Kon God niet rechtstreeks ingrijpen? En al moest dat dan via Zijn Zoon, de jaren dat Jezus een baby was en als kind en tiener opgroeide, waren toch niet belangrijk? Je leest er toch vrij­wel niet over in de Bijbel, behalve dan die ene keer dat Hij als twaalfja­rige jongen in de tempel in gesprek was met de Schriftgeleerden en dat men toen al versteld stond over de kennis en wijsheid die Hij bezat?

Van de wieg tot het graf

Wie dergelijke vragen stelt zou zich dienen te realiseren dat juist het feit dat Gods Zoon ‘van de wieg tot het graf als mens in deze wereld was het allergrootste bewijs is van de onuitsprekelijke liefde van God voor de mens. God die de mens volmaakt en goed geschapen had naar Zijn beeld en die al Zijn volmaakt goede eigenschappen in de mens had gelegd, keerde zich ook na de zonde­val niet van de mensheid af. Integendeel Hij blééf de mens lief­hebben, Hij ging in Zijn Zoon, die in elk opzicht mens was, voor de volle 100% naast de mens staan. Feitelijk kon dit ook niet anders: de mens was immers Zijn schepping.

Daarom tolereerde God niet dat de mens zondaar bleef. Hij rekende via Zijn Zoon radicaal af met de vorst der duisternis, die de mens deed zondigen. Want dit was het grote verschil: Jezus bleef vrij van zonde! Hij leefde in volkomen gemeenschap met de Vader. Hij was in alles de mensen gelijk, met uitzondering van de zonde. En daardoor was Hij juist Degene die (voor ons!) de zonde droeg aan het kruis van Golgotha. ’ God toonde via een mens (dé Mens!) wie overwinnaar was!

Een geweldige blijdschap

Dit grote feit verwekt in ons, met meer intensiteit dan welk ander gegeven ook, een geweldige blijd­schap. Een blijdschap die wij niet alleen op het kerstfeest gezamenlijk tot uiting brengen als wij als gemeente samenkomen, maar het gehele jaar door (ook als de omstan­digheden soms moeilijk zijn) conti­nu aanwezig is.

Een blijdschap ook die wij graag wil­len delen met anderen, want we zijn als christenen geroepen anderen deelgenoot te maken van het nieuwe leven van Christus dat in ons is, sinds wij Hem hebben aanvaard als onze Verlosser. De Bijbel noemt dat ‘getuige zijn’. Een goed getuige van Christus zal daarom ook het verlan­gen in zich hebben te leven zoals Hij leefde, beelddrager van Christus zijn. Daarom is Hij niet alleen onze Verlosser, maar ook ons Voorbeeld! Een voorbeeld dat wij, ook in het jaar dat voor ons ligt, dagelijks willen navolgen. We willen Hem danken dat Hij ons meer en meer gaat omvormen naar het beeld van Zijn Zoon.

En we willen geloof hebben dat wij, zowel persoonlijk als in gemeente- verband, steeds meer Zijn eigen­schappen gaan overnemen. Daardoor zullen anderen het verlangen krijgen om ook een kind van God te worden. We danken de Heer dat Hij dat door Zijn Woord en Geest in en door ons wil bewerken.

 

De vrouw in de gemeente door Evert van de Kamp

‘Vrouwen in de Gemeente van Christus’ is een exegetische theolo­gie geschreven door het echtpaar George en Dora Winston en uitgege­ven door Novapres in Apeldoorn (Fl. 59,00). De vertaling (een enorme klus) is van Evert W. van der Poll. In veel gemeenten en kerken mogen vrouwen niet in het openbaar spre­ken, het avondmaal niet bedienen, niet dopen, geen enkel ambt bekle­den en geen leiding geven.

De schrijvers laten zien dat deze tra­ditie is ontstaan na de tijd van het Nieuwe Testament. Gebaseerd op de gedachte dat ‘de man’ geschapen is om leiding te geven en ‘de vrouw’ om onderdanig te zijn.

Het boek wil ons terugbrengen bij het begin. Bij de scheppingsorde en het voorbeeld van Jezus. Op Pinksteren stortte God zijn Geest uit op mannen en vrouwen. In de tijd van het Nieuwe Testament, stellen de Winstons, werden alle discipelen van Jezus ingeschakeld in de verkon­diging van het Evangelie, de opbouw van de gemeente en de uitoefening van de ambten, zonder onderscheid. Er waren vrouwelijke profeten, apos­telen, diakenen en oudsten.

De Winstons vragen ons hoeveel ruimte vrouwen in onze tijd krijgen om de Heer te dienen met de gaven die zij ontvangen hebben.

George Winston werd in 1926 gebo­ren in Brussel als zoon van Amerikaanse ouders. Hij volbracht zijn theologische studie in de

Verenigde Staten en ging terug naar België om dertig jaar lang te werken aan het ‘Bijbelinstituut-België’ in Brussel, tegenwoordig in Heverlee. Dora Winston-de Looper, eveneens in 1926 geboren, in het Franstalige België, studeerde in Engeland. Ze werkte vier jaar als zendelinge in Zaïre, trouwde in 1954 met George Winston en werkte tot 1985 met haar man aan hetzelfde ‘Hoger Instituut voor Godsdienstwetenschappen’. Sinds 1985 houden beiden zich bezig met het stichten en opbou­wen van nieuwe gemeenten. In 1990 zijn ze theologisch onderwijs gaan geven aan het ‘Bijbelseminarie- Brussel’.

Zij noemen zich orthodox-evangelisch en accepteren de Bijbel als gezaghebbend en onfeilbaar.

Ik acht mezelf niet competent een oordeel te geven over dit standaard­werk (512 pagina’s). Wel vind ik het een uiterst belangwekkend boek. Ik meen dat een dergelijk werk in het Nederlandstalig gebied niet bestaat. Populair gezegd: een interessant boek voor zowel voor- als tegenstan­ders van de ‘vrouw in de gemeente’. Door grondige bestudering zouden bepaalde standpunten best eens kun­nen veranderen of worden bijgesteld. Ik probeer u nieuwsgierig te maken door u te vertellen hoe het ongeveer in elkaar zit.

Het waarom van dit boek?

Een stukje uit hun voorwoord: Bijbel getrouwe christenen zijn tegenwoordig verdeeld over de posi­tie van de vrouw in de gemeente. Hoewel ze het eens zijn over de inspiratie en het gezag van de Schrift, beroepen ze zich op verschil­lende uitlegkundige principes. De ene stroming wil ten volle rekening houden met de tijd, de plaats en de cultuur waarin de tekst van de Bijbel is ontstaan. Zij komt tot egalitaire (gelijkheid nastrevend -EvdK) conclu­sies die wel worden aangeduid als ‘evangelisch feminisme’.

De tweede stroming, de zogenaamde ’traditionalisten’, wil de Schrift uit­leggen in gemeenschap met het ker­kelijk instituut door de eeuwen sinds hun verschijning en komt tot meer beperkende conclusies. Wij als schrijvers van dit boek hebben vraag­tekens bij beide opvattingen, en stel­len hierbij een derde weg voor.

Dit boek is geschreven vanuit de overtuiging dat de Schrift onfeilbaar is. Ook dat wanneer we de Bijbel uit­leggen op basis van een ongekunstel­de grammatisch-historische exegese, zij een samenhangend totaalbeeld biedt en een gemeenschappelijke grond waarop beide stromingen elkaar kunnen ontmoeten.’

Dit laatste spreekt mij bijzonder aan omdat ik geloof dat het Woord van God inderdaad een samenhangend totaalbeeld biedt waarin het beeld de vrouw in de gemeente er wel harmonieus uit moet komen. Als de volle waarheid tenminste op tafel komt.

Terecht schrijven ze: ‘ Dit boek wil een exegetische theologie zijn over vrouwen in het werk van de Heer. Het is niets anders dan een poging om vast te stellen wat de Bijbel over dit onderwerp leert. Wij beroepen ons niet op de grote vrouwen uit de kerkgeschiedenis, niet op moderne gedachten over de rechten van de mens; ook niet op de legitieme behoefte van vrouwen aan zelfont­plooiing. We beperken ons bewust tot de tekst van de Bijbel en betrek­

ken slechts zo nu en dan sociologi­sche, historische, filosofische of psychologische overwegingen in onze beschouwingen.’

Opzet en werkwijze

Het boek is opgedeeld in vijf delen elk onderverdeeld in een aantal hoofdstukken. Elk hoofdstuk is eigenlijk een vraag, zo concreet dat je meteen weet waar het over gaat. Om u een indruk te geven hoe grondig er is gewerkt vindt u achterin het boek naast een uitgebreide literatuurlijst een register van genoemde perso­nen en een register van meer dan 2.000 Schriftverwijzingen. Dat maakt het makkelijk een bepaald onderdeel te vinden. Als er bijvoor­beeld wat gezegd wordt over de hoofdbedekking van de vrouw: lang haar, de sluier etc. 1 Korinthiërs 11 vers 2 tot en met 16 (1 Kor. 11:02-16) is dat snel te vinden. Praktisch alle bekende opvattingen van anderen worden onder de loep genomen. Andersdenkenden komen ruimschoots aan het woord.

Het eerste deel vertelt hoe de onder­werpen worden benaderd.

Hoe vind je het juiste spoor?

‘Mensen die even intelligent en even geestelijk zijn en het

erover eens zijn dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is, kunnen toch totaal verschil­lende opvattingen hebben over wat de Bijbel leert inzake de plaats van de vrouw in de gemeente. Waaraan zou dat liggen?’

Boeiend om op die vraag het ant­woord te zoeken. Vooral als je gelooft dat de Bijbel geen dwalingen en tegenstrijdigheden bevat. Boeiend om de Bijbel het samenhangend totaalbeeld te laten geven.

Vervolgens komen er drie zijsporen ter sprake, drie andere benaderin­gen:

-De kritische benadering

Wanneer het gaat over de positie van de vrouw vertrouwen velen liever op hun persoonlijke gods­dienstige instincten dan op de Schrift. Afgezien van alle onder­linge verschillen hebben ze met elkaar gemeen een kritische hou­ding ten opzichte van de Schrift, telkens wanneer deze indruist tegen hun eigen gevoelens.

-De deculturatie-benadering

Een halve eeuw geleden begonnen theologen de Bijbel te ontmytholo­giseren. In onze tijd menen diverse theologen dat ze de Schrift moeten ontdoen van haar tijd- en cultuur gebondenheid. De positie van de vrouw in het ambt is een geliefd thema in dergelijke deculturatie- benaderingen.

De traditionalistische benadering

De grootste bedreiging voor een Bijbelse visie op de positie van de vrouw in het werk van de Heer is het eerbiedwaardige zijspoor van het traditionalisme.

Verdere indeling

Gezag

Dit is de belangrijkste kwestie als het gaat over de bediening van mannen en vrouwen in de gemeente.

De volgende vragen passeren de revue:

-Is gezag gelegen in het man-zijn?

-Is er sprake van één gezag keten of diverse gezag kringen?

-Is het zo dat de scheppingsorde het mannelijk geslacht gezag geeft over het vrouwelijk geslacht?

-Moet iedere vrouw zich onderwerpen aan iedere man of alleen de getrouwde vrouw aan haar eigen man?

-Druist de onderwerping van een getrouwde vrouw aan haar man in tegen haar waardigheid?

-Mag een vrouw ooit gezag uitoefenen over een man?

-Verleent God vrouwen geestelijk en godsdienstig gezag?

In meer dan honderd pagina’s wordt in dit deel uitvoerig ingegaan op de vraagstelling.

Alle hoofdstukken van het gehele boek eindigen veelal met een samenvatting en een aantal conclusies. De aan het eind bijgevoegde vragen zijn voor een groepsgesprek heel handig.

Spreken namens God

Aan de orde komen de vragen: Mogen vrouwen het Woord van God verkondigen en wel spreken in de eredienst van de gemeente? Welk soort spreken is in de gemeente verboden, en aan wie? En mogen vrouwen Gods waarheid onderwijzen aan mannen en onderwijs geven in de eredienst van de gemeente?

Onderscheid tussen man en vrouw in zo’n honderd bladzijden, ik zei al dat dit boek een standaardwerk is, wordt ingegaan op de thema’s of man en vrouw in alles gelijk zijn en wat hun verschillen zijn. Zijn de verschillen van toepassing buiten het huwelijk en in de gemeente? En in welke zin is er ‘in Christus geen sprake van mannelijk en vrouwelijk’?

Ambten in de gemeente Een citaat: ‘ Hoe wil God dat we Christus dienen? Die vraag staat centraal in dit boek. Die vraag bewoog ook Paulus, toen hij schreef: Ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan de wereld, maar wordt hervormd door de vernieu­wing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en 4 volkomene (Rom. 12:01-02).

Paulus sluit onmiddellijk daarbij aan door te bepalen wat deze rede­lijke eredienst precies voor de ver­schillende leden van de gemeente kon inhouden (vers 3-^ Hij gebruikt daarbij het beeld van het lichaam en de leden. De vraag is: Hoe onderkennen wij Gods vol maakte wil betreffende de plaats en taak die Hij een bepaald# man of vrouw in de gemeente heeft toebedacht?’

Na deze inleiding geven de Winstons in het laatste gedeelte antwoorden op de vragen: Wat is een ambt en wat is de aanstelling tot het ambt? Zijn er vrouwelijke apostelen? Mogen vrouwen oudste, opziener, pastor of diaken zijn?

Algemene conclusie

De algemene conclusie van de schrij­vers is dat vrouwen en mannen in de gemeente dezelfde functies en amb­ten mogen bekleden. Er bestaan in het werk van de Heer niet twee gescheiden circuits, één voor man­nen en één voor vrouwen.

Hun laatste woord is: ‘Dit is wat de Bijbel ons duidelijk leert. Laten we- het daarom met overtuiging uitdra­gen en moedig toepassen in de gemeente.’

Verschil van mening blijft uiteraard . altijd mogelijk. Dit boek geeft echter veel te denken. En ergens moeten we in staat zijn onder leiding van Gods Geest de juiste Bijbelse visie te vin­den en te beleven. Destijds heeft broeder Van den Brink in zijn boe­ken en artikelen al een enorme aan­zet gegeven hierover na te denken. Opnieuw wordt ons een studie aan­gereikt die voor een ieder persoonlijk en zeker ook voor de gemeenten van groot belang is. Voor wie het belang ervan inziet eigenlijk een ‘must’.

 

 

 

Twee oren en één mond door Jildert de Boer
“Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam tot spreken, langzaam tot toorn, want de toorn van een man brengt geen gerechtigheid voor God voort” (Jak. 01:19)
Wat komt er over onze lippen?
Vanuit het leven volgens het vlees zijn wij geneigd om met twee monden te spreken en slechts met één oor te luisteren.
Vanuit het leven naar de Geest leren wij uit één mond te spreken en met twee oren te luisteren. Zo heeft de Schepper het immers oorspronkelijk bedoeld!
We merken in de praktijk hoe nodig het is dat de Here een wacht voor onze lippen stelt, zodat we onze tong in toom kunnen houden, in plaats van deze klakkeloos en ongebreideld haar gang te laten gaan, zie bijvoorbeeld (Ps.141:003)
Houden we onze tong niet in toom, dan is onze godsdienst waardeloos! (Jak. 01:26)
De tong kan geen mens bedwingen (Jak. 03:08), maar door de heilige Geest is dit zeer wel mogelijk! Waakzaamheid, bedachtzaamheid en bezonnenheid gaan onze tong en lippen beheersen, zodat we langzaam tot spreken worden. Reeds een man als Job, in het oude verbond, zondigde met zijn lippen niet, ondanks de zware aanvallen van de satan (Job 02:10c) Wij, die in het nieuwe verbond leven, mogen en zullen ons hart en onze gedachten behoeden in Christus Jezus (Filip. 04:07) Wij kunnen leren de aanvallen van de duivel al in ons gedachteleven te pareren!
Pas op voor addergif!
Van de natuurlijke, door de zonde vervallen mens, lezen wij: “addergif is onder hun lippen” (Rom. 03:13c) Op die wijze is het menselijk geslacht geïnjecteerd door de machten der duisternis. De oude slang tracht nog steeds zijn venijn in onze gedachten te spuiten en hoopt vervolgens ook dat dit over onze lippen naar buiten komt in toorn, leugen, kwaadspreken, twist, enzovoort.
Aan ons is nu de heerlijke mogelijkheid gegeven al dit negatieve te overwinnen! “Wie in zijn spreken niet struikelt is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden” (Jak. 03:02b) Hiertoe wil Gods Geest ons oplettend maken! Als er staat langzaam of traag tot toorn, dan begrijpen wij dat de boze hiermee gemakkelijk aan de haal gaat. We weten toch dat er staat: “Geraakt gij in toorn, zondigt dan niet” (Ef. 04:26a) Dat ligt dus dicht bij elkaar, vandaar de waarschuwing: “de zon mag niet over een opwelling van uw toorn ondergaan en geeft de duivel geen voet” (Ef. 04:26b-27) Bij de kinderopvoeding is het ook goed te bedenken, dat de toorn van een man geen gerechtigheid voor God voortbrengt (Jak. 01:19c) Een gezicht als een ‘onweerswolk’ weerspiegelt niet onze Vader der lichten en de Zon der gerechtigheid. Geweld en achter uit de keel spreken, geven geen blijvend resultaat of gezag en spoedig komt het addergif van drift mee. Als wij ons op dit punt onderzoeken, is er misschien nog bevrijding nodig van een macht van drift of kunnen wij wellicht wel iets vinden in onze toon, om van heftigheid gereinigd te worden. Dit hoeft ons niet terneer te drukken, maar het bedoelt ons juist verder te helpen!
De vrucht van de Geest is zelfbeheersing! In dat leefklimaat heersen liefde en gezonde regels, die alles in de goede banen van Gods Koninkrijk willen sturen, zodat-zowel thuis als in de gemeente- de wet van de Geest kan heersen.
Hoe luisteren wij?
Het ligt ons van nature wel, om naar onszelf te luisteren en onze eigen gedachten naar de ander uit te spreken. Wat de ander inbrengt, kan dan soms het ene oor in en het andere weer uitgaan. Of we zijn tijdens ons plichtmatige, niet werkelijk aandachtige luisteren naar de ander al weer bezig met het formuleren van onze woorden…
In het contact, bijvoorbeeld met onze vrouw, biedt God ons vele oefeningen om een luisterhouding te krijgen: interesse in wat haar bezig houdt en waar ze mee zit. Snel om te horen wat er schort en met aandacht leren meevoelen met die ander. Wanneer we ons hierin willen beijveren, merken we gauw op hoe zelf-gericht we in een bepaald opzicht nog kunnen zijn en hoe ingesteld nog op eigen gedoetje, in plaats van te leven voor de ander en open oren te hebben voor diens behoeften. Hoe ‘gastvrij’ zijn mijn oren om een nood van een ander gemeentelid intensief mee te volgen?
En hoe is het met de verhouding tussen ons spreken over God en ons luisteren naar de stem van God? Zijn wij ook snel, om te horen naar Gods Woord? Of zijn we al traag om de Bijbel ter hand te nemen thuis en in het meelezen in de samenkomsten?
Sterk spreken
Mozes was in zijn jeugdtijd geweldig sterk. Hij werd onderwezen in alle wijsheid der Egyptenaren en was machtig in zijn woorden en werken (Hand. 07:22) Hij meende dat zijn broeders zouden inzien, dat God hun door Zijn hand verlossing wilde geven, maar zij zagen het niet in. Het had zo uitgewerkt dat er gezegd werd: “Wie heeft u tot overste en rechter aangesteld”? (Hand. 07:25-27)
Kunnen wij iets van onszelf hierin zien? Bijvoorbeeld ons snelle, impulsieve rechtspreken thuis ten opzichte van de kinderen, ons optreden als een rechter en een heerser met onze machtige woorden? Zo van: “ze hebben maar te luisteren, want ik ben hier als vader toch het hoofd”? En: “ik stel hier de regels in, nietwaar?”
Ook in de gemeente kan het gebeuren, dat er onderscheid gemaakt wordt onder elkander, dat er gehandeld wordt met aanzien des persoons. Er kunnen leiders opstaan, die optreden als rechters en zich door verkeerde overwegingen laten leiden, in plaats van door de koninklijke wet der liefde (Jak. 02:1; Jak. 02:04; Jak. 02:08-09) Zulke dominante persoonlijkheden leggen een druk op de anderen en heersen met spreektalent en machtuitoefening.
Gevormd worden
We weten dat Mozes in het begin nog niet snel was, om Gods stem te horen en te verstaan. Maar gedurende veertig jaar in de woestijn tussen de schapen kreeg God het voor elkaar hem om te vormen.
Dezelfde lessen krijgen ook wij in het omgaan met de kinderen thuis. Het geldt eveneens in het contact tussen gemeenteleden onderling. “Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de ander” (Spr. 27:17) Daarbij krijgen wij vele gelegenheden, om lessen van onze hemelse Vader tot onze behandeling als zonen ter harte te nemen. We mogen ons sterke, stellige spreken en een “politieagent-achtig” optreden thuis afleren en de “rechter” met het wetboek in de hand laten verdwijnen.
Mozes -notabene een man van het oude verbond- werd gemaakt tot de meest zachtmoedige man op aarde (Num. 12:03) Hoeveel te meer is het dan hoopvol voor ons!
Noch ‘opwerping’, noch ‘verwerping’
Toen God Mozes weer naar Egypte zond, was zijn hoogmoedige sterkte te gronde gegaan. Hij was “langzaam tot spreken” geworden. Maar nu zonk hem de moed in de schoenen. Als de boze niet meer kan pakken met de hoogmoed van de grote sterke man, die het allemaal wel even met geweld kan, dan gooit hij het over een andere boeg. “Wie ben ik, dat ik naar Egypte zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden”? (Ex. 03:11) zegt Mozes dan tot God. Voelt u de “laagmoed”, het minderwaardigheidscomplex en de werking van de geest van verwerping? Beide kanten zijn niet uit God. Niet dat menselijke sterke van “we zullen wel eens effen”, zoals ook in een gemeente kan plaatsvinden met mensen die zichzelf ‘opwerpen’ en aanbevelen, en evenmin dat menselijke nietige door zichzelf af te wijzen met “Och, Here, ik ben geen man van het woord” (Ex. 04:10)
Nu deinsde Mozes zelfs terug en moest God hem aansporen te vertrouwen op “Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet”. Als extra hulp stuurde de Here zijn broeder Aäron mee! (Ex. 03:10-17)
Bevrijdend spreken
“Deze Mozes …heeft God als een overste en bevrijder gezonden” (Hand. 07:35) De rechter was gestorven in de woestijn en er was een bevrijder opgestaan!
Hoe heerlijk, om tot bevrijding te kunnen spreken thuis vanuit het horen van Gods stem. Is dat niet iets om naar te verlangen en te beléven? Om te leren spreken tot het hart van je kinderen is een hele weg om te leren! Het is heel iets anders dan dat kille rechtspreken!
Het geheim van Mozes lag in de macht van de engel, die hem verschenen was en die tot hem sprak (Hand. 07:35-38) Daardoor ontving hij levende woorden, om die aan de anderen te geven!
Laten wij acht geven op het spreken van Woord en Geest, om echtgeno(o)t(e), kinderen en gemeente leven wekkende woorden te kunnen geven.
In de gemeente is geen behoefte aan technisch perfecte sprekers, of een menselijk redenaarstalent. Ook zit men niet te wachten op allerlei “praatjesmakers”, waar geen geestelijk opbouw in ligt. Het gaat om broeders en zusters, die vol zijn van God, die alert zijn op het spreken van de Geest en die de gezindheid hebben in ootmoed te dienen.
Gelukkig hangt het niet slechts af van één of twee personen in de gemeente, die een speciale antenne van God hebben gekregen, om het woord te verkondigen zonder daarbij anderen te betrekken of te stimuleren. Mogelijk zijn ook anderen snel geweest te luisteren naar het woord der waarheid (Jak. 01:18) Als zij met bezonnenheid spreken, vergelijk (Spr.17:27) of iets doorgeven tot opbouw, doen zij dat in de vreze des Heren.
“En Paulus en Barnabas bleven te Antiochië en leerden en verkondigden met vele anderen het woord des Heren” (Hand. 15:35)

 

“Zicht op het Koninkrijk der hemelen”

boekbespreking door Gert Jan Doornink

 

Jildert de Boer, de auteur van het dit najaar verschenen boek onder boven­staande titel, is een productief schrijver en weet op duidelijke wijze zijn gedach­ten te verwoorden, vanuit een grondige Bijbelkennis. Dat blijkt wel uit zijn arti­kelen in Levend Geloof, maar ook uit de inhoud van deze uitgave die als onderti­tel draagt: ‘het toepassen van de kennis over de geestelijke wereld’.

In het woord vooraf wordt al duide­lijk waarover De Boer schrijft: ‘In dit boekje willen we zicht bieden op het Koninkrijk der hemelen. De bood­schap, die Jezus bracht -vaak in gelij­kenissen verpakt- openbaarde de geestelijke, onzienlijke wereld. Onze Here toonde het wezen van de Vader en sprak over het functioneren van de heilige engelen. Daarnaast gaf Hij ook een klaar inzicht en een juist begrip van het rijk der duisternis en stelde satan en zijn boze geesten openlijk tentoon.

Helaas zijn voor vele christenen de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen ‘onbekend land’. Velen hanteren een evangelie van de aarde en zijn weinig bezig met hemels burgerschap, een wandel in de hemelen nu (Filip. 03:20). Veelal is men tevreden met zondenvergeving in dit leven en de hemel voor later… Het ‘meerdere’ voor dit leven ligt dan buiten hun horizon. Graag wil­len we daarom iets van dit ‘hogere’ aanreiken’.

Hierin is de schrijver volledig geslaagd en we kunnen dit boekje dan ook van harte aanbevelen om het zelf te lezen… en het aan anderen te geven. In 17 hoofdstukken komen vele aspecten van het evangelie van het Koninkrijk op duidelijke wijze aan de orde en ook de praktische toe­passing wordt niet vergeten.

Zeer duidelijk is de schrijver in het afwijzen van de zogenaamde ‘Toronto-blessing’. Geestelijk goed onderbouwd toont de schrijver aan dat we hier met een grote misleiding te maken hebben: ‘Als de Bijbel schrijft over ‘nieuwe wijn’, dan gaat het om een leven naar de Geest in het nieuwe verbond en niet om buitenissige verschijnselen’.

Zonder in finesses te treden gaat de schrijver ook in op de zich toespits­ende gebeurtenissen in de eindtijd.

Hij schrijft: ‘Twee processen komen tot hun rijpheid, ten kwade en ten goede’ (Openb. 22:11). Dit zal culmi­neren, enerzijds in de openbaring van de antichrist, anderzijds in het komen van Jezus Christus in de Zijnen en vervolgens met de Zijnen’. Verder schrijft De Boer dat ‘naarma­te de eindtijd vordert, de scheidslij­nen tussen ware en naamchristenen steeds duidelijker worden. In deze demonische tijd is het absoluut noodzakelijk om VOL te zijn van de heilige Geest’.

De verleiding is groot om veel meer te gaan citeren uit dit 123 bladzijden tellende boek dat in paperbackuitvoering is verschenen bij de uitgeverij ‘Verdieping en Aansporing’ in Harderwijk. Maar de nieuwsgierig­heid bij onze lezers en lezeressen zal ongetwijfeld voldoende zijn opge­wekt om het zelf aan te schaffen en te gaan lezen!

“Zicht op het Koninkrijk der hemelen” door Jildert de Boer

 

Vol ijver… door Roel Schipper

 

“Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking der hoop tot het einde toe, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen die door geloof en geduld de beloften beërven” (Heb. 06:11-12).

Toen Jozua het volk Israël het beloof­de land binnenleidde, dreigde er al spoedig gevaar. Het volk begon namelijk de moed te verliezen. De inzet die nodig was om het land in bezit te nemen, verminderde – maak­te zelfs plaats voor een gelaten afwachten. Hoe kwam dat?

Zelf ruimte scheppen!

Nadat de stammen Juda en Jozef hun erfdeel verkregen hadden, werd de verdere verdeling van het land voorlopig opgeschort, totdat deze twee stammen eindelijk het hun toekomende gebied in bezit namen en zich er vestigden. Voor de Jozefieten was dit een teleurstelling, want zij vonden dat Jozua hun veel te weinig ruimte toegewezen had. Jozua antwoordde hierop: “Als gij een talrijk volk zijt, trek dan naar het woudgebied en kap u daar ruimte in het land der Ferizieten en Rafaïeten, als het gebergte van Efraïm u te eng is” (Joz. 17:15).

De Heer had hun het land Kanaän beloofd. Hij had hen er naartoe geleid, maar in geloof moesten ze zelf ruimte creëren. Dat ging dus niet vanzelf. Maar toen bleek dat de overige stammen weinig animo meer hadden om de rest van Kanaan in bezit te gaan nemen. Jozua echter spoorde hen met klem aan zich op vaste woonplaatsen te gaan vestigen. Dit alles had tot gevolg dat hij pas later tot verdere verdeling van het land kon overgaan. Daarom zei Jozua tot de Israëlieten: “Hoelang zult gij traag blijven om het land in bezit te nemen dat de Heer, de God uwer vaderen, u gegeven heeft?” (Joz. 18:03).

Jozua was een voorganger in de ware zin des woords. Al vanaf zijn jeugd was hij de Heer trouw en toegewijd (Ex. 33:11). Door zijn trouw kon de Heer hem gebruiken om Zijn volk te leiden en om het steeds aan te spo­ren op de door God gegeven beloften te blijven vertrouwen. Zijn resolute uitspraak: “Maar ik en mijn huis, wij zullen de Heer dienen”, is in dit ver­band duidelijke (leiders)taal.

De Here Jezus is onze grote leider. Hij moest nauwlettend toezien om het plan van God te kennen en niet in de strikken van de satan te vallen. Daarom wordt hij de ‘voleinder van het geloof genoemd (Heb. 12:02), want Hij wandelde en handelde in geloof. Als Hij zegt: ‘Volg Mij!’, dan kunnen we inderdaad een navolger zijn van Hem die door geloof en geduld de beloften verkregen heeft.

Wordt niet traag van hart!

Ook wij moeten oppassen niet traag van hart te worden, als de vijand ons wijst op de consequenties die onze keus voor de Heer kan hebben. We zien het dan misschien niet meer zitten. Zo moest de opgestane Heer tegen de teleurgestelde Emmaüsgangers zeggen: “O onverstandigen en tragen van hart, dat gij niet gelooft alles wat de profeten gesproken hebben!” (Luc. 24:25). Duidelijk legt de Meester verband tussen ‘traag van hart zijn’ en ‘niet geloven’. De bedoeling van de boze is, ons geloof te ondermijnen en uiteindelijk te doen bezwijken. Daarom confronteert de tegen­stander ons met moeite, verdriet en teleurstelling. Hij probeert onze blijdschap te roven en de hoop op de realisering van Gods beloften te doen verflauwen.

Sommigen reageren in zo’n situatie met de woorden ‘even wat afstand te willen nemen’ of ‘het wat rustiger f aan te doen’. De Spreukendichter waarschuwt echter: “Hij die traag is in zijn (geestelijke) arbeid, is reeds een broeder van de verderver”.

Petrus Canisius vertaalt: “… van de vernielgeest”(!) (Spr. 18:09).

Elkaar aanvuren!

De apostel Paulus was iemand met een vurig hart voor de zaak van de Heer. Ondanks de moeilijke omstandigheden waarin hij menig­maal verkeerde, bleef hij standvastig en onbeweeglijk door de krachtige bijstand van de heilige Geest. De Hebreeënschrijver merkt op dat de geadresseerden reeds beïnvloed waren door deze vernielgeest: “Hierover hebben wij veel te zeggen, maar het is moeilijk uit te leggen, omdat gij traag zijt geworden in het horen” (Heb. 05:11).

De Heer heeft ons aan elkaar geven om als gemeente(n), vooral in tijden van strijd en moeite, elkaar warmte en veiligheid te bieden, elkaar te bemoedigen en aan te vuren om standvastig te blijven in Gods Koninkrijk. Wij worden er door Hem op gewezen acht te slaan op diege­nen die door geloof en geduld bezig zijn de beloften te beërven.

Laten wij hun navolgers zijn.

 

De appelboom door Froukje Huis

 

Enkele jaren geleden kregen we een appelboom in de tuin. Een lange spriet met wat dunnere sprieten! Moest dat een appelboom worden? Elk voorjaar zaten we vanuit de kamer vol verwachting naar onze ‘boom’ te kijken. Zaten er al bloeme­tjes aan? “‘k Geloof heus dat er een bloemetje aan zit, daar in die hoek?” “Niks hoor, dat is een takje van die andere struik”, sneerde de ander. “O, ja nou zie ik het ook…”

En berustend zeiden we tegen elkaar: “’t Zal wel weer niks worden, we laten hem nog dit jaar staan…!”

Een jaar later. Opnieuw voorjaar… “Nee maar, nu geloof ik toch heus…!”, begon de één, naar buiten kijkend. “Warempel, ik verbeeld me ook dat ik wat zie!”

Enthousiast renden we naar buiten. Ja hoor, kleine bloempjes, velen nog in knop, maar er zat nu echt bloesém in onze boom: appelbloesem. Al gauw zat de hele boom vol. “Wat een prachtig boompje in jullie tuin zeg!” “Hé, bloeit jullie boompje? ” “Opa, komen er nu ook appels aan?” ‘“k denk het wel, misschien een paar kleine, maar dat duurt nog een hele poos.”

En na enige tijd: “Kom eens kijken!” Daar zaten ze, zeker tien kleine groe­ne bolletjes. Het werden er meer en ze werden steeds groter.

Het is nu najaar terwijl ik dit schrijf. Ons appelboompje hangt helemaal scheef. De zwaar beladen takken nei­gen naar de grond, maar duidelijk zichtbaar hangen daar de stevige blo­zende appels.

Onze eerste oogst! Wat een wonder, dat aan zo’n klein, onaanzienlijk boompje zulke prachtige appels groeien. We zijn veel blijer met deze appels dan met de mooiste uit de winkel, want ze zijn van onze eigen boom.

Nu kan ik me een klein beetje inden­ken hoe blij onze Vader is als wij (voor ‘t eerst) vrucht dragen in Zijn Koninkrijk. Jacobus zegt het al: “Zie de landman wacht op de kostelijke vrucht des lands en heeft geduld…” (Jac. 5:7).

En Jezus zegt in Johannes 15 vers 8 (Joh. 15:08): “Hierin is mijn Vader verheerlijkt dat gij veel vrucht draagt!”

Het is niet moeilijk, want de mogelijkheid tot vrucht dragen zit in ons. We hoeven alleen maar bij Jezus te blijven. “Wie in Mij blijft en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen!” Zie je het voor je?

“Kom eens kijken”, zegt de Vader tegen de engelen. “Zie je die boom daar? De vrucht heeft zich gezet: lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbe­heersing”.

En ze verheugen zich over jou en mij!

Laten we dan elkaar aanmoedigen in Christus te blijven, opdat we veel vrucht zullen dragen tot verheerlij­king van onze Vader.