Selecteer een pagina

Levend Geloof – 243

Levend geloof 1983.12 nr. 243

Kerstfeest 1983

Van de redactie

Nog enkele dagen en wij vieren als Gemeente van Christus weer kerstfeest. Als waarachtige gelovigen doen wij dit met heel ons hart. Er is immers grote dankbaarheid en blijdschap als wij ons realiseren wat God in Zijn grote liefde voor de mensheid – en dus ook voor ons – heeft gedaan. Hij zond het allerliefste wat Hij bezat. Zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld.

De geboorte van Christus was niet een op zichzelf staande gebeurtenis zonder verdere betekenis, zoals de grote massa meent, die daarom het kerstfeest ook alleen maar op uiterlijke wijze kan vieren, omdat men er niet innerlijk bij betrokken is. Er is in dit verband, behalve dankbaarheid en blijdschap, nog een aspect dat onze aandacht vraagt bij de viering van het kerstfeest. Dat is bewogenheid! Wie kerstfeest alleen voor ‘zichzelf’ viert, heeft van de betekenis ervan nog maar weinig begrepen. Kerstfeest is ook het feest voor ‘de ander’! God had de wereld zo lief dat Hij Zijn Zoon gegeven heeft. . . !

Daarom maken waarachtige christenen door woord en daad openbaar dat wat Christus voor hen gedaan heeft, Hij ook voor anderen wil doen! ‘Gered om te redden’, is ons devies. We zijn bevrijd uit satans macht om ook anderen te bevrijden! Als wij het nieuwe leven van Christus meer en meer leren kennen is het ook ons verlangen anderen deelgenoot daarvan te maken. Dat is de echte bewogenheid die ieder kind van God behoort te openbaren. Geen bewogenheid die alleen maar voortkomt uit ons gevoel, maar vanuit het geloof, dat God waakt over Zijn Woord (dat wij in de Naam van Jezus en in de kracht van de Heilige Geest uitdragen)om dat te doen!

Dat is ook de doelstelling van “levend Geloof”. Als wij in ons blad veel schrijven over de opbouw van ons geloof en de noodzaak om geestelijk te groeien, doen wij dat niet alleen voor onszelf, maar opdat we daardoor beter zullen beantwoorden aan het doel wat God met ons voor heeft: de openbaring van Jezus door ons leven, opdat ook anderen het werkelijke nieuwe leven van Christus leren kennen! Want het gaat niet alleen om de komst en de openbaring van de Zoon. Dat is tweeduizend jaar geleden reeds gebeurd. Maar nu gaat het om de openbaring van de zonen!

Als we ons dit bij de viering van kerstfeest 1983 ten volle gaan realiseren, zullen we ook met heel ons wezen het feest van Christus’ geboorte kunnen vieren en gaan wij met verlangen en vertrouwen het nieuwe jaar 1984 binnen. Er is veel ‘werk aan de winkel’ en – onder de leiding van Gods Woord en de Heilige Geest – zal het ons duidelijk worden wat we doen moeten en niet moeten doen.

Als redactie van “Levend Geloof” willen we zo – samen met u – waardige vertegenwoordigers zijn van het Koninkrijk Gods en wensen wij u gezegende kerstdagen en een voorspoedig 1984 toe! God is goed en wij danken Hem voor Zijn onuitsprekelijke gave!

 

Mededelingen door Gert Jan Doornink

Zendingsfonds opgericht

De laatste jaren is “Levend Geloofd ook in het Buitenland steeds meer bekend gewor­den. Een ontwikkeling die nog steeds doorgaat, want het aantal abonnees in het buitenland groeit nog steeds. Enige tijd geleden namen we in ons blad een brief op van een broeder uit Bergen op Zoom, die in Canada veel promotie voor “Levend Geloof” heeft gedaan. We weten dat verschil­lende anderen zich ook in zetten om bekendheid te geven aan ons blad in andere landen. Daarbij gaat het natuurlijk niet om het blad als zodanig, maar wel om de boodschap die wij brengen. We zijn uiteraard dankbaar voor deze po­sitieve ontwikkeling.

Naast de bekendheid die “Levend Geloof” krijgt in de eigen taal, ontstaat er ook een toenemende vraag naar vertalin­gen. Zo zijn in de afgelopen jaren artikelen en gedeelten uit onze brochures vertaald in het Engels, Frans, Duits en Italiaans. Ook hier zijn we natuurlijk blij en dankbaar voor, al willen wij er wel op attenderen dat in verband met het copyright, hiervoor schriftelijke toestemming van de redactie nodig is. Niet dat wij bevoogdend willen optreden in deze, maar wij willen wel graag de zekerheid hebben dat er op correcte wijze vertaald wordt. Liever geen vertaling dan een slechte vertaling.

In dit kader willen wij thans ook bekendheid geven aan een eigen plan. Het betreft een voorlopig eenmalige uitgave van Levend Geloof’ in het Duits, Frans en Engels, waarin een selectie van eerder verschenen artikelen wordt opgenomen. Als eerste zal “Levend Geloof” in het Duits uitkomen. Maar dit zal nog wel enige tijd duren. Toch leek het ons goed het vast bekend te maken aan onze lezers. Mede in ver­band met de hoge aanloop kosten werd hiervoor een fonds in het leven geroepen. Een zuster uit Amersfoort met wie wij over één en ander een telefoongesprek hadden, stuur­de ons spontaan een gift van ƒ 500,- voor dit doel.

Uit dit ‘zendingsfonds’ kunnen tevens de kosten betaald worden van verschillende zendelingen of werkers in Gods Koninkrijk die het blad gratis ontvangen. Ook blijft het mogelijk zelf zendelingen te adopteren, die dan “Levend Geloof” krijgen toegezonden, zoals ook thans reeds ge­beurd.

Wat dit “Levend Geloof” zendingsfonds betreft: voor de overmaking van uw eventuele giften kunt u gebruik maken van onze giro- of bankrekening (zie blz. 2) met extra vermelding: ‘zendingsfonds’.

Gedachten over het boek Job

De vorige maand beëindigde serie artikelen “Gedachten over het boek Job” van Nico Goverts worden in brochurevorm door ons uitge­geven en zijn momenteel in bewerking. Vanwege de omvang verschijnen er drie deeltjes. Elk deeltje kost, evenals onze andere brochures ƒ 3,-. Bij afname van 10 exemplaren en meer ƒ 2,25. U kunt zich, zoals verschillende lezers en le­zeressen reeds gedaan hebben, opgeven hoeveel exemplaren u went te ontvangen. Na verschijning worden ze dan toe­gezonden.   

 

Het woord maakt geschiedenis door Nico Goverts

Er is voor Jezus geen plaats op deze wereld. Dat behoeft ons niet te verba­zen, want zo was het im­mers tweeduizend jaar gele­den ook al: het staat er toch dat er voor hen geen plaats was in de herberg. Dit is een dankbaar onder­werp voor een kerstpreek. Men kan hier heerlijk op voort borduren en drama­tisch vertellen hoe ver­schrikkelijk het toch wel was dat er voor de Zoon van God niet eens een plek­je was om geboren te wor­den. Met graagte voert men een smekende Jozef en Ma­ria ten tonele, die van deur tot deur gaan om alstublieft een bescheiden slaapplaats toebedeeld te krijgen, als­mede barse herbergiers, die grimmig snauwend meedelen dat alles vol is. De moraal van het verhaal is duidelijk: wat was het daar toen een goddeloze bedoening, in dat Bethlehem.

En wat is het dan verrukke­lijk eenvoudig, de lijn even door te trekken naar het heden, want nietwaar, broe­ders en zusters, zo is het nog altijd, is dit niet uiterst actueel? Ook in onze dagen is er geen plaats voor de Zoon van God.

Nu moeten we altijd enige argwaan koesteren ten op­zichte van preken en preek- thema’s die zo vlot uit de pen rollen. We doen er dan ook beter aan, naar ik meen, de tekst uit Lucas 2 eens nauwkeurig te lezen, en niet eerder tot conclusies te komen dan nadat we ontdekt hebben wat er nu wezenlijk staat. Dan worden we bewaard voor al te rappe toepassingen en overhaaste actualisaties.

Vaak is men geneigd de eerste zeven verzen van Lucas 2 als een afgesloten geheel te beschouwen; het feit van de geboorte is dan verteld, vervolgens begint er, bijvoorbeeld in de ver­taling van het NBG, een nieuwe perikoop, met een ander thema: de herders. Derhalve kan men met voor­lezen ophouden na het ze­vende vers, om bij een vol­gende gelegenheid het ver­haal van de herders ter hand te nemen.

De vraag is echter of deze benadering wel juist is. Hebben wij er ooit wel eens op gelet of er soms ook een bepaalde structuur te ont­dekken valt in het onderha­vige bijbelhoofdstuk?

Het zal namelijk blijken, dat we, wanneer we de op­bouw van dit Schriftgedeelte gaan onderzoeken, iets op het spoor komen van het geheimenis dat Lucas heeft willen overdragen.

Als we op de structuur acht geven, dan bemerken we dat niet de eerste ze­ven, maar de eerste twintig verzen van Lucas 2 een af­gerond geheel vormen. Want in deze verzen komt maar liefst zesmaal de term ‘ge­schieden’ voor. Dit begrip loopt als een rode draad door dit gedeelte heen en het verbindt onmiskenbaar de beschrijving van de ge­boorte en het gebeuren met betrekking tot de herders.

Van deze zes keren dat we het woord ‘geschieden’ te­genkomen, zijn er in elk geval drie die heel markant een mijlpaal in de voortgang van het verhaal aan ge ven. Dat is het eerste vers: “En het geschiedde in die da­gen”; vervolgens het zesde: “En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de da­gen vervuld werden”; en tenslotte het vijftiende vers: “En het geschiedde. . . dat de herders tot elkander spraken”.

Op basis van deze drie mar­keringen is het parcours van het verhaal uitgezet. Langs deze route zullen we dus dienen te lopen om het spoor te vinden.

Wat wil Lucas derhalve aan de lezer of hoorder meede­len? Uitgangspunt is: er gaat iets geschieden. En dan moeten we bedenken dat dit een typisch Hebreeuwse zegswijze is, die we vanaf Genesis vele malen aantreffen; dergelijke uit­drukkingen mag men niet weg vertalen, zoals bijvoor­beeld in ‘Groot nieuws voor u’ gebeurd is, want dan is er geen nieuws meer voor u.

Telkens lezen we in de pro­fetische boeken: het woord des Heren geschiedde tot Elia, tot Zacharia en ande­ren. Alleen tegen deze ach­tergrond kunnen we het verhaal van Lucas verstaan: het woord des Heren gaat geschieden

God zet zijn geschiedenis door. Dat is de magistrale proclamatie van Lucas 2. Daarom moeten we zorgvul­dig de drie mijlpalen volgen die de evangelist ons aan­geeft en die ons tonen: langs deze weg gaat de ge­schiedenis van God zich re­aliseren. Dit is de weg, wandelt daarop.

Zonder God is er in diepste zin geen geschiedenis; dan is er alleen maar de kring­loop, de eindeloze, vermoei­ende herhaling. Slechts van­uit God, vanuit het spreken Gods, komt er geschiedenis op gang. Zoals het was bij Abram: Een stem doorbrak de stomme ring van het be­staan waarin hij was beslo­ten, hij wordt waterpas ge­schoven op de lange baan, waarlangs hij voortaan voort zal gaan.

Wanneer er staat: en het ge­schiedde, dan betekent dat: er komt een handeling, een beweging in de tijd.

Laten we nu eens letten op de drie momenten in de ‘ge­schiedenis’ van Lucas 2. Het eerste is: er ging een bevel uit van keizer Augus­tus, er staat: er ging een dogma uit; het woord speelt met name een rol in het boek Daniël, waar het twaalf maal gebruikt wordt om de wetten aan te duiden, de decreten die de koningen zoals Nebukadnezar en Darius uitvaardigen. Daar zien we hoe de wereldbeheersers trachten geschiedenis te ma­ken.

Het gehele rijk moest worden ingeschreven; interessant is dat het woord hetwelk hier met ‘rijk’ is weergegeven, eigenlijk ‘oikoumenè’ is, de bewoonde wereld; hetzelfde begrip keert een paar hoofd­stukken later terug, wan­neer er gezegd wordt: de satan toonde Jezus als de koninkrijken der bewoonde wereld Lucas 4 vers 5 (Luc. 04:05).

Dat is de inzet, het uit­gangspunt van Lucas 2: de hele bewoonde wereld. Maar als we dan het verhaal ver

der volgen, dan zien we hoe het blikveld zich steeds meer gaat samentrekken: in het tweede vers gaat het over Syrië, in het derde vers over ieders eigen stad; de volgende stap is, dat al­leen Bethlehem in het vizier komt, en tenslotte wordt in die ene kleine stad Bethle­hem de aandacht gericht op één punt: een kribbe. Zo bereikt de steeds verder gaande concentratie haar eindpunt in het zevende vers. En daar komen we op het spoor van de geschiedenis die God gaat maken. Dat is iets unieks: God schrijft zijn historie, onverstoor­baar, over de planning van de wereldbeheersers heen; God zet gebeurtenissen in een nieuw verband. Zelfs een Augustus werkt. zonder het te weten, mee aan de voorbereiding van de ge­schiedenis Gods.

Want daarmee zijn we inmid­dels gekomen bij het tweede hoofdmoment in het verhaal, dat is het zesde vers: “En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij ba­ren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon”. Dagen worden vervuld; dat is een goede Hebreeuwse zegswijze, want de Hebreeuwse mens denkt in da­gen. Van het boek Genesis af draait alles om de dagen: we horen over de dagen van de schepping, de dagen van de mens, de dagen van de aarde, de dagen van Abraham, om er maar enkele kernpunten uit te lichten. En die gedachtegang zet zich door tot het eind der tijden toe, want dan is er sprake van de dag des He­ren, en van de dagen van de Zoon des mensen.

God denkt in dagen; zo schrijft Hij zij historie in en met mensen. Want dat is zo typerend: zodra er van God uit iets gebeuren gaat, komt er een mens tevoorschijn. God werkt niet door onpersoonlijke krachten, God werkt in deze tijd niet door atoombommen, God werkt door mensen.

Dit is de geschiedenis van God: de Zoon krijgt gestal­te. Zo zal het ook zijn in deze eindfase waarin we nu leven: zonen krijgen gestal­te en daarmee worden dagen vervuld.

Wanneer worden onze dagen vervuld? Als wij zonen wor­den. Jezus is gekomen om onze dagen te vervullen, de dagen van de mens, de mens die maar nooit tot zijn be­stemming kon komen, de mens die maar bleef rondtas­ten in de eeuwenlange nacht, de mens die maar nooit de dag kon bereiken, wiens da­gen nimmer vol werden, maar nu is daar de Zoon des mensen, de dag waarvoor wij overnachten.

Van Zacharia en Elisabeth vertelt Lucas in zijn eerste hoofdstuk: ze waren op hoge leeftijd gekomen, maar dat is een onnauwkeurige weer­gave; letterlijk lezen we: ze waren ver op (of in) hun dagen gekomen. Het oude verbond was oud geworden, erg oud, en nog geen zoon. Ver op hun dagen. Maar aan het eind der dagen zal het licht zijn.

Een mens kan soms ook ver op zijn dagen zijn: dat heeft niet altijd met natuurlijke ouderdom te maken. Dan is de geest van die mens oud geworden, er is geen span­kracht meer, geen licht­glans meer, het oog is dof, de ziel in ’t stof terneer gebogen.

Maar dan, dan komt dat mo­ment , dan gaat God de da­gen van die mens invullen. Leeg is de historie van de wereld, van de mens, hol als een kerker, een lege trein gelijk die doelloos voortraast van station tot station, maar niemand stapt erin. Leeg, totdat de Mees­ter binnentreedt en met meesterhand de dagen van de mens gaat maken.

Wanneer gebeurt dat? Het motiefwoord in het zesde vers is: baren; tot twee, maal toe wordt dit begrip gebezigd. In het eerste deel van Openbaring horen we viermaal ditzelfde woord; dan gaat het over de vrouw in de slotfase van de geschiedenis, de gemeente, die zal baren : zij zal het zoonschap vóórt­brengen.

Wat was het geheim van Maria? Zij sprak: “Mij geschiede naar uw woord”. Dat was haar reactie op de uit­spraak van de engel: “Geen woord dat van God komt zal krachteloos wezen” Lucas 1 vers 37 e.v. (Luc. 01:37 e.v). In die verzen treft ons opnieuw het kernmotief: geschieden.

Maria wilde zich laten opne­men in de geschiedenis van God. Het mag aan mij ge­schieden, zo verklaart zij. Dat is de fundamentele vraag: wil ik deel worden van de historie Gods? Alleen dan zal er in ons bestaan wezenlijk iets geschieden.

Er kan in het leven van een mens enorm veel gebeuren, maar er geschiedt pas iets als die mens zich laat plaat­sen in de geschiedenis van zijn Maker.

Maria heeft het uitgesproken; dat was het grond leggende ogenblik van haar bestaan, door dit uit spreken gaf zij richting aan haar gehele ver­dere toekomst: mij geschiede naar uw woord. En dan, in Lucas 2, dan gaat dat woord geschieden. Daarom zouden we als opschrift boven dat hoofdstuk kunnen zetten: het geschieden van het woord.

Maar nu komt het er voor alles op aan dat we onder­kennen: het zevende vers van ons hoofdstuk is geen eindpunt. De geboorte heeft plaats gevonden, nu is het verhaal uit? En dan begint er straks weer een ander verhaal? Neen, we hebben hier te maken met een door­gaande lijn.

Want er moet nog een derde keer komen: ‘en het geschiede’. En dat derde ‘geschieden’ gaat uit van de herders. In de eerste zeven verzen is het gezichtsveld steeds kleiner geworden, totdat er tenslotte alleen nog maar in het beeld was: de kribbe; maar nu gaat het perspectief zich weer verwijden: er komt een landstreek, met een groep herders in het vizier.

Het woord is begonnen te geschieden in Maria, maar dit woord gaat nu de herders in beweging zetten. Ook zij worden deel van de geschiedenis Gods. Daarom is het van fundamenteel be­lang dat we tekstgetrouw vertalen wat de herders tot elkander spraken: Laten we dan naar Bethlehem gaan om te zien hetgeen geschied is, zo lezen we in het NBG. Op die manier is er echter een beslissend sleutelbegrip onder de tafel verdwenen, want wat staat er eigenlijk?

Om te zien het woord (dit woord, rhèma) dat geschied is. Niet zomaar: hetgeen geschied is, maar het woord dat geschied is. Dat haakt in op: geen woord dat van God komt, en op: mij ge­schiede naar uw woord.

En deze rode draad loopt nog door: de herders gaan het woord zien dat de Here hen bekend gemaakt heeft, en dan zegt Lucas 2 vers 17 (Luc. 02:17): “Toen ze het gezien hadden, maakten zij bekend aangaan­de het woord dat tot hen gesproken was over dit kind”. Opnieuw: het woord. Het woord maakt voortgang, door middel van de herders. En van Maria wordt vermeld in het negentiende vers: “zij bewaarde al deze woor­den in haar hart”.

I!

 

De vraag is nu: over wat voor woord gaat het hier? Wat is dat woord dat gaat geschieden? In het Hebreeuws hebben we hier te maken met het geladen begrip ‘dabhar’; dat is eigen­lijk woord en daad tegelijk. Bij God vallen die twee sa­men: woord en daad zijn bij Hem één; zijn woord is creatief, werkzaam. Geen woord van Hem zal krachteloos we­zen, zegt Lucas, met een verwijzing naar de geschie­denis van Abraham, waar de Here spreekt: “Zou voor Hem iets te wonderlijk zijn?” en waar eigenlijk staat: Zou aan de Here een woord (dabhar) ontrukt zijn?

(Gen. 18:14). Geen woord of daad is buiten zijn bereik.

Nu is het frappant: in dit tekstverband van Genesis gaat het eveneens over de geboorte van de zoon.

Maar er is nog iets. De en­gel zegt: “Ik verkondig u grote blijdschap”. Nu kun­nen we op zijn minst vijf begrippen noemen die in Lucas 2 een rol spelen en die we ook al terugvinden bij Jesaja: verkondigen (letterlijk: blijde boodschap of evangelie brengen), blijdschap, volk, teken en woord. Jesaja begint zijn troostboek (troost mijn volk!) met vast te stellen: “het woord van onze God houdt eeuwig stand” Jesaja 40 vers 8 (Jes. 40:08).

En hij besluit het eerste deel van dit troostboek met de uitspraak des Heren: “mijn woord zal uitgaan en het zal doen wat Mij be­haagt en als gevolg daarvan zult gij in vreugde (het­zelfde woord als blijdschap in Lucas) uittrekken en het zal de Heere zijn tot een eeuwig teken” Jesaja 55 vers 11 e.v. (Jes. 55:11 e.v.). En het wordt wel heel spre­kend wanneer de profeet in dat kader de gedachte Gods doorgeeft: “Ik leid de blin­den op een weg die ze niet kennen, het duister maak Ik voor hen tot licht en het oneffene tot een vlakte; dit zijn de woorden die Ik zal doen en die Ik niet zal na­laten” Jesaja 42 vers 16 (Jes. 42:16). Hier is het glashelder: wat is het voor een woord dat van God uit­gaat? Het is het woord van bevrijding; deze woorden Gods zetten blinde ballingen in beweging. In de nacht van hun bestaan is er voor hen licht.

Lucas neemt de gedachte van Jesaja over: het woord geschiedt, het is het bevrijdingswoord, het zet her­ders in beweging en de heerlijkheid des Heren (ook een term van Jesaja) ver­licht de nacht van hun be­staan en zo worden zij vreugdeboden om de woor­den te verkondigen die God gedaan en niet nagelaten heeft.

Blijdschap heeft bij Lucas een speciale geladenheid: het is bij hem de vreugde over het vinden van het verlorene. De drie gelijke­nissen in het centrale hoofdstuk 15 stellen dit thematisch aan de orde. Daar­in ligt de vreugde Gods: Hij vindt terug wat bij Hem hoort.

Een mens gaat weer ontdek­ken waar hij bij hoort. Her­ders ontdekken dat God dichterbij is dan ze dach­ten.

Zo vindt God plaats bij mensen. Zo komt God bij mensen thuis.

Zou die uitspraak dan toch niet kloppen: er is voor Je­zus geen plaats op deze wereld? Het slot van het zevende vers betekent eigenlijk: hun plaats was niet in de herberg. In feite duidt dit woord meer een hotel aan; voor herberg heeft het Grieks een andere term. Hun plaats was niet in het hotel.

Maar let wel: er staat hele­maal niet dat ze daar zo graag hadden willen zitten; dat fantaseert men erbij. We horen heel simpel: daar was hun plaats niet. Waar was hun plaats dan wel? In een herderlijke omgeving, waar herders zich thuis voelen.

Daar voelt God zich thuis. Herders talen niet naar een hotel. Een hotel is een tijdelijke verblijfplaats, een doorgangshuis, geen thuis. De Zoon des mensen komt thuis, niet in een hotel, maar in een landelijke omge­ving, in een authentiek stuk schepping. Niet in een zogenaamde geboortegrot, maar ergens bij boeren thuis.

Zo maakt de Mens, de nieu­we Adam, zijn entree in de schepping.

Is er geen plaats voor Hem? Jawel, want het bevrijdings­woord maakt ruimte en het is niet krachteloos.

Dat woord maakt ons tot een herdersvolk. Want daar voelt het woord zich thuis en dan voelt de schepping zich weer thuis bij ons.

Dan verstaan we de bood­schap van kerst: God is een herderlijke God.

 

Reacties van lezers door redactie

God is een goede God

Zuster W. W. te Ede (Gld. ) werkt veel met het boekje “God is een goede God”. “Het is heerlijk hiervan te ge­tuigen”, schrijft ze want de goedheid van God heeft ze in haar eigen leven op wonder­bare wijze ervaren. Tot eer van God kan zij thans getui­gen dat zij weer optimaal functioneert. Na een zware geestelijke strijd, waarin zij leerde te volharden, ge­nas de Heer haar namelijk van verlammingsverschijnse­len en een ernstige spier­ziekte.

Wees vol van de Geest

Zuster M, B. te Mortsel, (België), schreef ons om haar dank te betuigen naar aanleiding van het artikel “Wees vol van de Heilige Geest” in “Levend Geloof”, nr. 237. Deze zuster, die in de volle evangelie ge­meente van br. Rob Polder­man, komt, wil graag iets doorgeven van wat het evan­gelie in haar persoonlijk en gemeentelijk leven nog steeds aan het bewerken en herstellen is, tot lof en eer van Zijn Naam: “Vanuit de intieme relatie met Gods Geest is het moge­lijk (en niet moeilijk) om ‘de weg’ te blijven gaan, dwars door alles heen, en zo in deze gehoorzaamheid aan God, de blijvende aan­wijzingen van de Heilige Geest te leren onderschei­den van vele andere geesten om te komen tot de volle waarheid.

In een profetie, die door de Heilige Geest in de ge­meente is uitgesproken, wordt ons gevraagd of wij ons realiseren wat wij van Hem verwachten en of het ons helder voor ogen staat wat Hij ons geven wil en in en dóór ons bewerken kan. Het besef van ‘geven’ is toen dieper tot mij doorge­drongen. Vanuit Gods rijke woord ben ik intenser gaan leven en heb een heel grote verwachting, blijvende hoop en een intense liefde, dat Hij doet wat Hij aan ons heeft beloofd.

Wij ontvangen naar mate de sterkte is van ons geloof. Daarom blijf ik waakzaam en vast in het geloof, opdat ik steeds meer immuun ga worden voor de aanvallen uit het rijk der duister­nis en mijn leven met Hem dieper en hechter zal worden, dank zij de ‘stuw­kracht’ van de Heilige Geest.

Dit ‘vol zijn van de Heili­ge Geest’ brengt u en mij, samen als gemeente:

– liefde, waarheid, kracht en eenvoud.

– opent nieuwe perspectieven, nieuwe horizonten.

– zet ons aan onszelf te on­derzoeken en ons te ver­diepen in nieuwe waarden aangaande Gods Koninkrijk.

– wekt in ons het verlangen het stoffelijke te over­stijgen, het anders te be­leven.

doet ons streven in Gods liefde te gaan leven, tot­dat wij zelf een stukje liefde worden in Christus Jezus.

– legt in ons een Goddelijke wijsheid, die onszelf overtreft, boven bidden en denken.

– leert ons van al het stof­felijke de betrekkelijk­heid te gaan zien, zodat wij gaan hunkeren naar het pure, het zuivere, het waarachtige en het volkomene.

-leert ons daden te stellen waarin God altijd nabij is en ons geloof ten volle te beleven.

– geeft aan elke liefdesver­houding een nieuwe dimen­sie, een Goddelijke dimensie.

-maakt ons ‘sterk’ in zwakte.

– is de bron en stuwkracht, de grondslag van ons be­staan”.

Gods koninkrijk is in ons

Broeder M. D, te Borgloon, (België), zond ons per brief zijn abonnementsgeld over het afgelopen jaar en schrijft: “Er kunnen wel een distels op het veld groeien. Toch hebben zij niet de kracht om het goede graan te verstikken. Omdat Jezus Christus de Levende is en mét ons is. Hij is de Heer, de Overwinnaar van de wereld. En Hij werkt en overwint in ons door de Heilige Geest.

Ik dank de Heer dat “Levend Geloof” ‘werkt en leeft’. Gods zegen is in alle goede dingen. Wij ontvangen met blijdschap al Gods gaven en loven Hem daarom met blijd­schap in ons hart al de da­gen van ons leven.

In Jezus Christus zijn wij allen ‘ledematen’, broeders en zusters. Gods Koninkrijk is reeds in ons. Prijs de Heer!”

Leven zonder zorg

Zuster L. B. te Koksyde, (België), schrijft: “Uw blad van oktober was voor mij heel opbouwend. “Hoe wij zorgeloos kunnen leven” sprak mij aan. Het was voor wat ik nodig had op dat ogenblik”.

Geestelijk Israël

Zoals bekend spreekt “Le­vend Geloof” zich duidelijk uit voor het herstel van het geestelijke Israël: de Gemeente van Jezus Christus. Dat dit gewaardeerd wordt bleek ons uit een brief van broeder R. P. te Waasmun­ster, (België), die zich abonneerde op ons blad, nadat hij op de boekenbeurs te Antwerpen een “Levend Geloof” brochure had gekocht. Hij was blij eens een keer ‘een ander geluid uit een andere hoek’ te horen. (Op de onlangs gehouden boekenbeurs te Antwerpen was de volle evangelie ge­meente uit Antwerpen-Mort- sel, voorganger br. Rob Pol­derman, met een stand met volle evangelie lectuur aan­wezig).

Gedichten

Broeder J. 0) te Westervoort las in “Levend Geloof” een artikeltje over “Verwachting”, wat hem inspireerde tot het maken van een ge­dichtje. Ook zijn vrouw maakte een gedicht.

Tot onze spijt kunnen wij geen gedichten meer opnemen buiten de één of twee van onze vaste medewerkers, die wij maandelijks reeds publi­ceren. De laatste tijd wor­den wij namelijk over­stroomd met gedichten, waar­van de inhoud weliswaar vaak erg positief is, maar het is natuurlijk niet de bedoe­ling van “Levend Geloof” een ‘gedichtenblad te ma­ken. Daar komt bij dat lang niet alle lezers gedichten weten te waarderen.

Als 2000 jaar geleden…  

Broeder S. L. te Den Oever, schrijft o. a. : “Ik ben 26 jaar oud en kom uit een niet-christelijk gezin van 6 personen. . Ik ben 2 ½ jaar geleden via een toenmalige collega tot de Heer gekomen en ben toen na enkele maan­den in de Volle evangelie gemeente van broeder Jong­man in Den Helder terecht gekomen en er gedoopt door onderdompeling en vervuld met de Heilige Geest. Geko­men vanuit diepe duisternis heeft de Heer me van dag tot dag vernieuwd, wat uiteraard niet altijd pijn­loos verliep”. Deze broeder leest sinds vorig jaar “Le­vend Geloof” en “geniet er steeds meer van. Ik heb ge­merkt dat de boodschap die u verkondigt op dezelfde manier gebeurd als 2000 jaar geleden, namelijk door eenvoudige mensen, zoals Petrus en Johannes, en niet door allerlei hoog geschoolde theologen”.        

 

Hebben wij een levend geloof? door G. J. R. Doornink

“Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is?

Want anders zijt gij verwer­pelijk. Ik hoop echter, dat gij zult inzien, dat wij niet verwerpelijk zijn” 2 Korinthe 12 vers 5 en 6 (2 Kor. 12:5-6).

Waar zijn we mee bezig?

Wanneer Paulus aan het ein­de van zijn tweede brief aan de Korinthiërs de gelovigen opwekt zichzelf op de proef te stellen en zichzelf te onderzoeken of zij wel ‘in het geloof’ zijn, geeft hij daarmee een niet voor misverstanden vatbaar advies, ook aan ons gelovi­gen van deze tijd.

We zijn vaak meer bezig met het geloof van de ander dan van onszelf. Als het in po­sitieve zin is, is dat natuur­lijk een goede zaak. Paulus zegt zelfs dat de ‘sterken’ in het geloof, de ‘zwakken’ behoren te ondersteunen.

Maar vaak is het bezig zijn met het geloof van de ander negatief. Als wij het vermeende ongeloof van de an­der bekritiseren is dat bo­vendien een bewijs dat ook ons eigen geloof nog niet optimaal functioneert. Im­mers iemand die een echt geloofsleven tot openbaring brengt, leeft in voortduren­de gemeenschap met Jezus Christus en zet zich vol liefde in voor de ander.

Vanuit de gemeenschap met Christus worden bovendien de geloofsoverwinningen be­haald. Paulus spreekt over het strijden van de goede strijd des geloofs. En dit strijden is een geestelijke zaak, Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12), zoals ook het geloof een geestelijke zaak is. Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) zegt dat het geloof de zekerheid is van de dingen die we hopen, en het bewijs van de dingen die we niet zien.

De Heilige Geest is nodig

Satan haat een waarachtig geloofsleven en hij zal alles in het werk stellen dit ge­loof aan te tasten. Wij be­horen daarom vervuld te zijn met de Heilige Geest, want een wezenlijk ‘bestand­deel’ van de Heilige Geest is geloof. Geloof is zowel gave als vrucht van de Hei­lige Geest.

Een levend en vruchtdra­gend geloof is onmogelijk zonder de inwoning van de Heilige Geest. Deze Geest behoort echter voortdurend te functioneren. Wie Gods Geest ‘bedroeft’ of ‘uitblust’ of wie niet groeit in de Geest, kan ook niet ver­wachten dat het geloof in hem op positieve wijze tot openbaring komt. Dan is het een dood geloof geworden.

Jacobus zegt: “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood” Jakobus 2 vers 26 (Jak. 02:26). Een kind van God dat niet vol is van de Heilige Geest heeft ook geen God welge­vallig geloofsleven. Zijn ge­loof is dood. Dan is het predicaat ‘gelovige’ een ka­rikatuur geworden en zijn we als een treinstel dat op een zijspoor is uit geran­geerd.

Meer dan ooit is het nodig in deze tijd een levend ge­loof te openbaren. Want om nog even op het woord van Paulus aan de gemeente te Korinthe terug te komen, is het goed er op te letten dat Paulus ook vermaant onszelf te onderzoeken of Jezus Christus in ons is, want anders zijn we verwerpelijk.

Wil Jezus in en door ons – leven zichtbaar worden – en dat is Gods wil – dan is dat alleen te realiseren als ons geloof een levend geloof is. Dat behoedt ons er ook voor dat we in verkeerd vaarwater terechtkomen en ons ‘verworpen’ voelen. In het geloof zijn, betekent in Christus zijn. En in Christus zijn is het hoge doel wat God op het oog heeft voor Zijn kinderen. Het gaat immers om het open­baar worden van de zonen Gods. Dat is het waar de zuchtende schepping op wacht om tot verlossing en bevrijding te komen.

 

Kerstgedachte (gedicht) door Judith Jacobs

O Zoon van God, aan ons geboren

In ’t diepe duister van een nacht,

Het was Uw komst op deze aarde

Die ’t mensdom heil en vrede bracht.

 

Zowel de herders als de wijzen

Gingen met grote blijdschap heen;

Zij konden over ’t licht niet zwijgen,

Hun boodschap klonk dóór alles heen.

 

De heilsbelofte aan een wereld

Verzonken in der zondeschuld,

werd door Uw liefde en genade

Volkomen aan de mens vervuld.

 

Dat is het Licht dat is gekomen

In een nacht zo heilig en zo stil:

Het Christuskind dat werd geboren,

En ons ook nu nog zeeg’nen wil.

 

Nieuw licht op de drie-eenheid door Wim te Dorsthorst

De Bijbel en de drie-eenheid

Tevergeefs zult u in de Bij­bel zoeken naar het woord ‘drie-eenheid’ want het staat er niet in. Toch is er veel en dierbaar geschreven en getheologiseerd over dit woord. Natuurlijk is het nooit de bedoeling van God geweest om alle mogelijke constructies te bedenken om aan te tonen dat God (“De Here is onze God; de Here is één” – Deuteronomium 6 vers 4 (Deut. 06:04) toch bestaat uit drie personen, ook al spreekt de Bijbel van ‘de Zoon en de Heilige Geest’.

Als Jezus komt om te open­baren wat van de grondleg­ging der wereld verborgen is gebleven, dan spreekt Hij wel over éénheid, maar nooit over de drie-eenheid, zoals wij dat in de kerken altijd hebben horen verkondigen, namelijk God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest.

Het is meer een dierbare term dan dat het functio­neel zou zijn voor ons geloofsleven. Mogen wij er dan niet over nadenken? O ja, juist wel! Heel vaak moet ons denken ook ten aanzien van zulke woorden, waaraan een gedachte ten grondslag ligt, vernieuwd worden.

Als God zegt: “Want mijn gedachten zijd niet uw ge­dachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het woord des Heren” Jesaja 55 vers 8 (Jes. 55:08) dan bedoelt God niet: jij kleine nietige mens, jij stof­je aan de weegschaal, jij zondaar tot de dood, wat jij denkt is ten alle tijde ver­keerd of slecht! Het is juist Gods vurige verlangen dat wij wél gaan denken zo­als Hij denkt en dat ónze wegen gelijk worden aan zijn wegen. Wij kunnen dit met zekerheid stellen omdat Jezus Christus ons de Vader heeft doen kennen, Johannes 1 vers 18

(Joh. 01:18)

Jezus was niet God zelf, maar Hij was de afstraling Zijner heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen, Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Hij was de Zoon des men­sen! God wil niet de grote onbekende, mysterieuze, en voor velen angstwekkende God blijven, maar Hij wil gekend worden door de mensen. Jezus heeft Hem ons bekend gemaakt. En dan zien wij: ‘Een enkel goede God!’ Niet voor niets zegt Jezus, als Hij spreekt over het bidden: “Uw Naam worde geheiligd” , dat wil zeggen dat de Naam van God met geen enkele duisternis verbonden kan worden. Ook al lezen we het soms letterlijk in het oude testament, dan nog zullen wij door de Heilige Geest leren verstaan hoe wij ‘de Naam’ zullen heili­gen.

Johannes schrijft in zijn eerste brief 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05): “En dit is de verkondiging, (dat is een proclamatie) die wij van Hem gehoord heb­ben en u verkondigen: God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis”.

God schiep een beeld van zichzelf

God denkt groot en goed over de mens die Hij maakte naar zijn beeld en zou wor­den naar zijn gelijkenis, zo­als Jezus Christus de eerste was  Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Als er staat: “En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem” Genesis 1 vers 27 (Gen. 01:27) kunnen wij dus ook zeggen: “In het begin schiep God een beeld van zichzelf”. Zie ook Kolossen­zen 1 vers 15 (Kol. 01:15).

De mens is dus niet de wer­kelijkheid, maar God is de werkelijkheid. De mens is beelddrager! God bedoelde: in de mens zul je Mij zien. Dat beeld is aangetast, ver­minkt en verziekt door de duivel, maar het was in het begin zeer goed, Genesis 1 vers 31 (Gen. 01:31).

God schiep niet een verkeerd beeld van zichzelf!

Laten we dit goed beseffen. Wij moeten niet langer denken en uit­spreken : ‘wij zijn maar men­sen’. Nu is het de leugen van de duivel, dat hij de mens laat zeggen: ‘in die verziekte en beschadigde mens zie je God?’ Dit is een ontheiliging van Gods naam. Ook zien wij God niet in de bomen of de dieren of de bloemen. Jezus Christus heeft ons de Vader doen kennen. Hij alleen kan zeggen: Als je God wilt zien, kijk dan naar Mij! Alleen Hij kan zeggen: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader ge­zien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). En in Johannes 10 vers 30 (Joh. 10:30) zegt Je­zus: “Ik en de Vader zijn één”. Dus niet: “Ik ben de Vader”, maar de mens Jezus zegt: Ik en de Vader zijn één.

Nog te vaak wordt Jezus vereenzelvigd met God. Je­zus was God zegt men dan, terwijl de Bijbel leert dat Jezus mens was zoals ieder van ons mens is. Jezus is in alles aan ons gelijk ge­worden Hebreeën 2 vers 14 (Heb. 02:14), maar zonder te zondigen! De apostelen benadrukken dit ook altijd. Handelingen 10 vers 38 spreekt van ‘Jezus van Nazareth’. En Handelin­gen 5 vers 42 (Hand. 05:42) zegt: “. . . en zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tem­pel en aan huis, en verkon­digden het evangelie dat de Christus ‘Jezus’ is”. Ook Paulus legt hier de nadruk op als hij aan Timotheüs schrijft dat God wil dat al­le mensen behouden worden en tot erkentenis der waar­heid komen. Hij zegt: “Want er is één God en ook één middelaar tussen God en mensen’? ‘de mens Christus Jezus’, ’We zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen” 1 Timoteüs 2 vers 6 (1 Tim. 02:06).

Hoe werd Jezus de eerste volmaakte mens?

Deze Jezus van Nazareth was de eerste volmaakte mens zoals God bedoelde in Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26). Hoe be­reikte Jezus dat? In de eerste plaats werd Jezus niet door een natuurlijke vader verwekt – niet gebo­ren uit vlees en bloed, Johannes 1 vers 13 (Joh. 01:13) – maar God zelf ver­wekte Hem bij Maria door Zijn woord tot leven te wek­ken door de kracht van de Heilige Geest.

Ten tweede: Jezus opende zichzelf voor de onderwij­zing van de Vader. “De Here Here heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen ondersteunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hoor, zoals leerlingen doen. De Here Here heeft mij het oor geopend en ik ben niet weerspannig geweest, ik ben niet teruggedeinsd” Jesaja 50 vers 4 en 5 (Jes. 50:04-05).

Zo heeft Jezus het in ge­hoorzaamheid geleerd. En als Hij op dertigjarige leef­tijd naar Johannes de Doper gaat en alle gerechtigheid Gods vervult Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15) door zich te laten dopen en Hij daarna in gebed aan­spraak maakt op de Heilige Geest, opent de hemel zich en ontvangt Hij de Heilige Geest. En de Vader getuigt: “Gij zijt Mijn Zoon, de ge­liefde, in U heb Ik mijn welbehagen” Lucas 3 vers 21 en 22 (Luc. 03:21-22).

Hier zien wij een mens Gods, die in volkomen harmonie is met zichzelf – één naar geest, ziel en lichaam – één met God en één met de me­demens, zover dat van Hem afhing. Het volmaakte beeld en gelijkenis is dus een gees­telijk mens met een geest, ziel en lichaam, wat samen zijn mens-zijn vormt en een volkomen harmonieuze een­heid is.

Jezus kende de Vader. Niet zomaar oppervlakkig, maar Hij kende de Vader in zijn diepste wezen. Hij was er zo volkomen één mee geworden, dat Hij zelf heel simpel zegt: “Ik en de Vader zijn één. Het getuigenis dat de Vader van mij geeft, is waar!” Johannes 5 vers 32 (Joh. 05:32).

Hij is het begin van de nieu­we schepping. Als Jezus he­lemaal aan het einde van zijn bediening gekomen is, geeft Hij zijn twaalf – en na het avondmaal – zijn elf getrou­we discipelen nog een stuk onderwijs, wat niet meer be­stemd is voor de schare, voor de massa, maar alleen voor hen, die Hem tot het einde toe zullen volgen. Dit lezen wij in het evangelie van Johannes, de hoofd­stukken 14, 15 en 16. Hoofstuk 17 wordt dan, zeer terecht, het hogepriesterlij­ke gebed genoemd. Ook hierin vervult Jezus weer de schriften door zijn discipe­len, de eerstelingen van de nieuwe schepping, aan de Vader in de hemel op te dragen Deuteronomium 26 vers 10 (Deut. 26:10). Een geweldig gebed, waarvan het leidmotief is: ‘de één­heid’. Niet zomaar een één zijn met elkaar, het samen wel eens zijn, maar die hele bijzondere diepe éénheid, zoals die er is tussen Vader en Zoon door de Heilige Geest.

Wij horen er volledig bij!

In de verzen 20 tot 26 ver­kondigt Jezus al biddende dat wij niet buiten die drie- eenheid staan, maar juist met Hem die drie-eenheid vormen. Jezus bidt niet alleen voor de elven, maar over hun hoofden heen ook voor ons. Wij zijn immers ook eerstelingen van de nieuwe schepping én nadat wij tot geloof gekomen zijn, evenals Jezus, verwekt en wedergeboren uit onvergan­kelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God 1 Petrus 1 vers 23 en Jakobus 1 vers 18 (1 Petr. 01:23 en Jak. 01:18).

Gereinigd door het bloed van het Lam zijn wij door God, onze Vader, vol­maakt rechtvaardig ver­klaard Romeinen 8 vers 31 tot en met 34 (Rom. 08:31-34). Net zo rechtvaardig als Jezus Christus. In de waterdoop hebben wij hiervan getuigd en is onze oude mens begra­ven om nu in nieuwheid des levens te leven. Met Chris­tus gekruisigd en opge­staan! Dood geweest maar nu levend, evenals Jezus Christus, Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 (Rom. 06:01-14).

Hierna hebben wij gebeden of zijn ons de handen opge­legd voor de doop in de Heilige Geest en de hemel heeft zich ook voor ons ge­opend en wij ontvingen de Heilige Geest evenals Jezus Christus. En in ons hart klinkt het getuigenis van de Vader door de Heilige Geest: Gij zijt Mijn Zoon en wij roepen door de Geest van het Zoonschap: “Abba, Va­der” Romeinen 8 vers 15 (Rom. 08:15).

En het is deze Heilige Geest, de leraar der ge­rechtigheid, de Geest der waarheid, die ons in alles onderwijst Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15) evenals Jezus door de Vader onderwezen werd Jesaja 50 vers 4 en 5 (Jes. 50:04-05). Dit is onze vaste grond om in die éénheid te kunnen geloven, zoals Jezus dat al biddende uitspreekt: ” …opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons (één) zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” Johannes 17 vers 21 (Joh. 17:21).

Jezus spreekt hier over die hele specifieke éénheid die er is tussen Hem en de Va­der en Hij stelt ons daar niet buiten, maar Hij neemt ons juist volledig daarin op. “En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk wij één zijn” Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22). Hier spreekt Je­zus uit, dat die eenheid tot stand komt door de heer­lijkheid, die Hij ook ontvan­gen had en ons gegeven heeft, dat is de Heilige Geest en het kennen van de Vader (vers 3, 6, 8, 25 en 26).

Jezus bidt verder en Hij zegt in vers 23: “Ik in hen en Gij in Mij, dat zij vol­maakt zijn tot één, opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt en dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”. Nog dieper probeert Jezus uit te drukken hoe overweldigend groot die eenheid is, door het woord ‘volmaakt’ in te voegen. Dat wil zeggen ge­heel volledig, er ontbreekt niets aan, zonder enige te­kortkoming. Als Jezus dit woord gebruikt, dan is voor Hem de volmaaktheid van God zijn maatstaf, Vandaar dat Jezus hier ook de een­heid in de liefde, de vol­maakte goddelijke liefde, ‘de agapè’ daar in betrekt: “dat Gij hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt”.

Opgenomen in de drie-eenheid

Als wij dan nog wel eens met het woord ‘drie-eenheid’ ge­confronteerd worden, dan mogen wij bedenken, dat wij daar helemaal in op genomen zijn. Niet een mysterieus theologisch gegeven, heel ver weg, ondoorgrondelijk, maar wonderbaar dichtbij en heel reëel. In de Zoon zijn wij. Het oude volk Israël noemde God al ‘Mijn Zoon’. God geeft aan Mozes de op­dracht, zeg tot Farao: “Zo zegt de Here: Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene”, zie ook Hosea 11 vers 1 en Romeinen 9 vers 4 (Hosea 11:01; Rom. 09:04). God noemt het volk als geheel ‘Mijn zoon’.

Zo zijn wij als nieuwtestamentisch volk Gods, het geestelijk Israël, ook Gods Zoon. ‘De Zoon’, zomaar automatisch? Nee! Dit is voor allen die besneden zijn door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de be­snijdenis van Christus Kolossenzen 2 vers 11 (Kol. 02:11). Dit is voor allen die gedoopt zijn in de Heilige Geest en daardoor ‘in Hem’ zijn. Paulus zegt: “Indien iemand echter de Geest van Christus niet heeft, die be­hoort Hem niet toe” Romeinen 8 vers 9 (Rom. 08:09). Jezus Christus is het hoofd en wij zijn het lichaam. Dat is onafscheidelijk met elkaar verbonden. Waar het hoofd is, daar is ook het lichaam. Wij zijn daarom ook burgers van een rijk dat in de hemelen is Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20).

Jezus geeft zelf nog een heel duidelijke definitie, om alle misverstand te voorko­men , wie Hij bedoelt met die éénheid. Hij zegt in vers 24: “Vader, hetgeen Gij Mij gegeven hebt – Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om Mijn heerlijkheid te aanschouwen”.

Wij zullen dus moeten zijn, waar Hij is. Door Hem te zien met eer en heerlijkheid ge­kroond , en niet een heerlijk­heid op aarde te zoeken. Door ons aan de waarheid te houden, zullen wij steeds meer groeien in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). Die volmaakte eenheid van de Vader en de Zoon zal tot stand komen door de Heilige Geest. Wij hebben deel aan die éénheid: Vader – Zoon (Hij het hoofd – wij het lichaam) en de Heilige Geest. Wij staan er nipt buiten, maar ‘in Hem zijnde’ staan wij er middenin!

 

De inhoud van onze roeping door Jan W. Companjen

“Wetende (u weet het!) dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vade­ren overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onbe­rispelijk en vlekkeloos lam” 1 Petrus 1 vers 18 en 19 (1 Petr. 01:18-19).

Waartoe zijn wij uitverkoren?

Wij willen in dit artikel nog­maals aandacht besteden aan onze roeping als christenen die gekocht zijn met het kostbare bloed van Christus. 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10) zegt dat wij met die roeping een uitverkoren volk zijn. Wij zijn uitverkoren om de heilsdaden Gods te verkon­digen. Daarvoor zijn wij ge­kocht en betaald en uit de duisternis getrokken tot zijn wonderbaar licht.

Uit getogen uit de slavernij van satan, wandelen wij nu, kunnen wij nu, wandelen in het licht van Jezus. In Efeziërs 1 vers 4 (Ef. 01:04) staat dat ook zo duidelijk: In Hem zijn wij uitverkoren tot deze roeping.

Het is daarom dan ook zo noodzakelijk dat wij in Hem zijn. In Hem zijn wij gezamenlijk (!) een uitverkoren geslacht en een nieuwe na­tie Gods. Het geestelijke Israël, dat uiteraard alleen dan maar kan functioneren indien dat volk geestelijk met Hem als Hoofd verbon­den is. Jezus zei daarvan in Johannes 14 vers 16 en 17 (Joh. 14:16-17): “Ik zal u een trooster geven die tot in eeuwigheid bij u zal zijn, de Geest der waarheid, die de wereld niet kan ontvangen want zij ziet Hem niet en kent Hem niet”. Maar wij, die

Hem kennen en van Hem zijn, weten dat Hij in ons woont en bij ons blijft.

Een mens, man of vrouw, jood of heiden, jong of oud, blank of bruin, arm of rijk, die zo in het Rijk van Christus wordt ingelijfd, is een geheel veranderde nieu­we mens, met een nieuwe geest en een nieuwe roe­ping. Door bekering, weder­geboorte, doop in water en in de Heilige Geest, zijn we lid geworden van de Ge­meente, de geestelijke Tem­pel van God. Wij zijn van hoge komaf, van bovenaf geboren behoren wij tot het heilige Volk Gods.

Wij zijn de geestelijke tempel van God

In dit verband is het toch wel zeer opmerkelijk dat juist Petrus, die zich aan­vankelijk zeer tot de joden aangetrokken voelde, nu ten aanzien van het geeste­lijke Israël, dat wij zijn, wijst op de overeenstemming tussen Exodus 19 vers 6 en 1 Petrus 2 vers 9 (Ex. 19:06; 1 Petr. 02:09). Wij zijn het zaad van Abraham, de vader der gelovigen, en wij behoren tot die éne grote geestelijke familie van koningen en priesters. Pries­ters, niet geroepen om in een tempel offers te bren­gen , maar die vrij en onbe­smet voor Gods aangezicht mogen komen om Hem te dienen. Zo hebben wij dan, die in Christus zijn, de werkelijke hemelse roeping om een geestelijke Tempel Gods te zijn. Niet op papier, maar midden in het dage­lijkse leven, niet afgezon­derd, maar overal getui­gend dat Jezus de grote Bevrijder en Genezer is van alles wat ons momenteel aanhangt of omringt. Wij zijn bevrijd van de dwang tot zondigen maar ook (let op’) van de dwang tot vergelding.

Onderzoek uzelf of dit leven van onvervalste liefde ten opzichte van uw medemens in u functioneert. Krijgt Christus ook in dit opzicht reeds gestalte in u? Er zijn er nog zoveel die hunkeren naar macht, kracht en ge­weld, zoals wij dat zien in het oude testament. Deze gelovigen kunnen maar moeilijk van het oude, oog om oog, tand om tand, af­stappen. Zij zeggen en ge­loven dat zij die niet horen willen maar moeten voelen.

In 1 Petrus 3 vers 8 en 9 (1 Petr. 03:08-09) staat echter dat wij vrien­delijk en bescheiden moeten zijn. Geen kwaad met kwaad moeten vergelden en geen verwensing voor verwen­sing. Wens uw medemens het goede toe, dan zullen wij zelf het goede ontvangen. En dan vers 17 waar staat dat het beter is te lijden voor het goede dat men doet, dan bestraft te worden voor bedreven kwaad. Bij het goed doen zijn wij in de wil van Chris­tus, handelen en wandelen wij in de Geest van Chris­tus. Die handel en wandel wordt verwacht van ons als wij als zonen God ge­openbaard worden.

Dan is er een goede harmo­nie tussen Hem en ons, om­dat ook Christus in deze ons is voorgegaan. Hij, de onschuldige, leed en stierf voor de schuldige om ons bij God te brengen. Zo gaf Hij zich als mens van vlees en bloed in de dood. Maar, Hij werd tot leven gewekt in de kracht van de Geest Gods. Hij ging onder en stond op in nieuwheid. Wat geweldig dat een bewuste doop voer ons een zelfde teken is. Opgestaan tot dat nieuwe leven in de Geest met Christus, mag en zal er geen concurrentie meer zijn in het lichaam van Christus.

Het zuivere goud gaat tevoorschijn komen

Sta daarom, dierbare vrien­den en vriendinnen, niet verbaasd over de vuurproef die u ondergaat. Wat u overkomt is niets uitzonderlijks; het zuivere goud, de volmaakte gemeente moet openbaar worden. Wat niet thuis hoort in de ware Tem­pel Gods, zal worden gezui­verd en verbrand. Het kostbare leven Gods, zoals Christus dat geopenbaard heeft, zal tevoorschijn ko­men. De zonen Gods worden door barensweeën heen ge­boren.

Langs die weg worden wij rijp gemaakt, de oogsttijd nadert, om de wereld wer­kelijk te dienen. Dan zullen wij als de wolkkolom Gods voor het volk uittrekken en hun de weg Gods gaan openbaren. Zolang dit nog niet zo is, zijn wij in opleiding, en zullen wij in conflict leven met degenen die in de wereld leven. In­dien wij uit de wereld wa­ren, zouden denken als on­geestelijke mensen, dan zouden wij niet gehaat en afgewezen worden. Dan zou de wereld ons liefhebben, zoals de wereld het hare lief heeft. Waarom, zult u zich afvragen, werd Jezus en worden de zijnen afge­wezen? Was Jezus en zijn wij wereldvreemd of wereld- vijandig? Juist uit liefde voor de wereld gaf God zijn eerstgeboren Zoon en offer­de Jezus zich op aan hen die zich als zijn vijanden gedroegen. Jezus en de Va­der stemden aldus samen en maakten de weg open naar een nieuw leven, het Leven dat er is in Christus als Hij met Zijn Geest in ons woont.

Dat nieuwe leven, met een nieuwe, scheppende en her­stellende geest in je, kan de mens aannemen of af­wijzen. De wereld (gods­dienstig en niet- godsdiens­tig) wil dit grote geschenk, Jezus en God de Vader in ons, niet aannemen. Deze wereld reageert op dit aan­bod, afwijzend, zij heeft er geen behoefte aan, zakelijk of vijandig. Zij willen zich­zelf blijven en hun leven niet verliezen in een leven waar de Geest waait zoals Hij wil en je dus van je eigen zekerheid af bent. De toekomst zal ons echter le­ren dat zij Christus en zijn Lichaam, de Gemeente, zon­der reden gehaat hebben. Nog eenmaal zullen zij zien, duidelijk en klaar, wie zij doorstoken hebben. En dit zal geschieden opdat zij geen uitvlucht meer hebben voor hun zonden.

Het leven der mensen zal tot Zijn doel komen. Zij zijn de kroon der schepping en Zijn schepping blijft Zijn schepping en zie het was en het wordt goed, ja zeer goed. Daarom, om die reden verwachten wij het openbaar worden van de zonen Gods. Dan zal de wereld zien dat Hij een bramhartig God is. Een God die wil dat de mens behouden wordt en uitgroeit tot het niveau waartoe hij geschapen is.

Welk antwoord geeft u?

Het antwoord is aan u. Als u Hem leert kennen, Hij die de kern van ons leven is, zult u ervaren dat de Vader en Jezus en wij, één zijn. Eén van Geest voor de toe­komst van deze wereld. En dat zal uiteindelijk resulte­ren dat jood en heiden gaan geloven dat Christus en zijn Gemeente door de Vader gezonden is.

Om tot dit doel te komen hebben wij de vrucht en de gaven van de Heilige Geest nodig. Het spreekt vanzelf dat wij de geschenken niet tegen, maar ten bate van de ander moeten gebruiken. In­dien wij dit niet doen, ver­vullen wij onze priesterlijke taak niet goed en missen wij het doel van ons leven. De hele schepping moet onder één hoofd worden geplaatst Efeze 1 vers 10 (Ef. 01:10). Vanuit dit God­delijke plan, dat zich reeds aan het verwezenlijken is in de Gemeente, moeten wij le­ven en uit zien naar onze toekomst. Zijn toekomst is onze toekomst. Ga dit ont­dekken en wees blij, hoe groot en goed onze God is.

 

Gedachten over Melchizédek door P. J. Hagendoorn

Over de persoon van Melchizédek is al veel gedacht en geschreven. In de Algemene Bijbels Encyclopedie lezen we o. a. dat zijn naam bete­kent ‘koning der gerechtig­heid’. Genesis 14 vers 18 vermeldt dat hij priesterkoning van Salem was. Toen Abraham terugkeerde van zijn slag tegen Kedorlaomar bracht hij tienden van zijn buit aan Melchizédek, die hem zegende en hem brood en wijn deed nuttigen Genesis 14 vers 17 tot en met 20 (Gen. 14:17-20). Melchizédek werd het type van de ideale priester-koning; Christus werd later hogepriester ‘naar de ordening van Melchizédek’ genoemd Hebreeën 5, 6 en 10; zie ook Psalm 110 vers 4). In het nu volgende artikel krijgen we enkele gedachten aangereikt, die zeker het overdenken waard zijn.

– red.

Het verbad tussen Genesis 14 en 15

In Genesis komen maar drie verzen over Melchizédek voor. Het zijn teksten die in feite niet direct in het verhaal passen. Toch is het belangrijk wat de Bijbel ons hierover (en daardoor) wil zeggen.

Om Genesis 14 goed te be­grijpen is het van belang het verband te zien met Genesis 15, waar God een verbond aangaat met Abra­ham. In Genesis 14 kunnen we zien wat voor man Abra­ham in feite was. Hij wees daar al aardse schatten af en getuigde – sprak zijn vertrouwen uit – dat God hem in alles zou zegenen. Aangezien God Geest is, zal God ons ook geestelijke dingen willen schenken.

Maar voordat wij deel kun­nen hebben aan deze geeste­lijke gaven, gaat er nog heel wat aan vooraf. Door het bloed van Jezus Chris­tus – onze Hogepriester – zijn wij gerechtvaardigd, en als teken daarvan kennen wij het avondmaal. Het is juist de vermelding van het brood en de wijn, die ons het verband tussen Genesis 14 en Genesis 15 laat zien.

Het is dat verbond dat ons duidelijk maakt dat er verge­ving van zonden nodig is om tot God te naderen. Ook Abraham had een losser no­dig, in de vorm van iemand die hem zou rechtvaardigen. Jezus was er nog niet, dus moest iemand anders deze taak op zich nemen. En die iemand was de koning van Salem en een priester van God.

Een koning is iemand die aan het hoofd staat van een volk, als leider, als rechter en als dienaar. Een priester is iemand die zich ten dienste heeft gesteld van God. Met andere woorden Melchizédek was iemand die als koning zijn volk diende en als priester God.

Volgens 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09) is ons einddoel hetzelfde: “Gij echter zijt een uitverko­ren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”. Hier zien we iets van Gods plan voor de dag komen. Via Melchizédek en Jezus (als enkeling) gaat het heil over naar een volk om tenslotte door dat volk – als de zonen Gods – dit heil door te geven aan de gehele wereld. En hoe zullen zij – deze zonen Gods – dit doen? Als koningen tot in alle eeuwig­heden Openbaring 22 vers 1 tot en met 6 (Openb. 22:01-06). Hier zien wij dat Genesis en Openbaring volkomen bij elkaar aansluiten.

Melchizédek – Wie was hij?

Nu Melchizédek zelf. In He­breeën 7 vers 2 (Heb. 07:02) lezen wij: “. . . aan wie ook Abraham een tiende van alles gege­ven heeft, is vooreerst, volgens de uitlegging van zijn naam – koning der ge­rechtigheid – vervolgens ook – koning van Salem -, dat is koning deze vredes. Zonder vader, zonder moe­der, zonder geslachtsre­gister, zonder begin van dagen of einde des levens, en aan de zoon van God gelijkgesteld, blijft hij priester voor altoos”.

Als men deze tekst goed tot zich laat doordringen, kan men eigenlijk deze Melchizédek nergens onder­brengen. Het was zeer zeker geen mens (geen vader, geen moeder, geen geslachtsregister). Een gees­telijk wezen? Ook moeilijk. Zelfs Jezus getuigde van zijn vader en wij kunnen zelfs twee geslachtsregisters van Jezus vinden. De Bijbel zegt dat God de Schepper van alles is, dus ook van Melchizédek. Maar Melchizédek was zonder begin van dagen of einde des levens. Met andere woorden Melchizédek is iemand die er al­tijd is geweest, en is en zijn zal. Het was niet iemand als God zelf, want Melchizédek was priester van God. Hij was ook niet Jezus, want hij is gelijkge­steld aan de Zoon. Melchizédek kan derhalve alleen maar iets uitbeelden wat on­losmakelijk met God en met de schepping verbonden is. En dat is de rechtvaardige mens die aan Gods verwach­tingen voldoet. Deze recht­vaardige behoeft daarom nog niet volmaakt te zijn.

Hij moet voldoen aan de ver­wachtingen van God, geba­seerd op de talenten die hij heeft. Hebreeën 5 vers 1 tot 5 (Heb. 05:01-05) geeft ook aan dat een mens hogepriester kan zijn ondanks zijn zwakheid, maar deze mens dient wel gehoorzaam te zijn aan Gods woord. God zoekt immers aanbidders in Geest en Waarheid.

Terug naar de naamuitlegging. Melchizédek was koning der gerechtigheid. Wat is gerechtigheid? De Bijbel staat vol van dit soort be­grippen , zoals rechtvaardig en gerechtvaardigd. Al deze woorden hebben in het Hebreeuws dezelfde woordstam namelijk TSDQ, hetgeen ook vertaald kan worden met ‘beantwoorden aan’, oftewel ‘voldoen aan de verwachtin­gen’.

Melchizédek was dus iemand die koning was over een volk van mensen die aan de verwachtingen van God vol­deden. Vandaar ook dat Je­zus een priester was naar de ordening (dus volgens de wijze van) Melchizédek Hebreeen 5 vers 6 (Heb. 05:06). David was ook zo iemand Psalm 110 vers 6 (Ps. 110:006), ondanks al zijn tekortkomin­gen. Ook Abraham was zo iemand die in het Salem van Melchizédek thuis hoorde. Als Melchizédek hem dan brood en wijn aanbiedt, en dus een verbond met hem aangaat, dan behoort Abra­ham tot het volk der recht­vaardigen en wordt waardig bevonden om voor God te verschijnen.

Als tweede vermelding staat er dat Melchizédek koning van Salem was. Als de Bij­bel een toelichting geeft, is het meestal veel meer dan alleen maar een kennis­geving. Zo ook hier.

Nu is Salem, volgens prak­tisch alle bijbeluitleggers, dezelfde stad die heden ten dage door ons Jeruzalem wordt genoemd. Toch is dit maar een halve waarheid. Het is wel Jeruzalem, maar niet het aardse maar het he­melse Jeruzalem, zoals we verder zullen trachten aan te tonen.

Salem is beeld van het hemelse Jeruzalem

De Bijbel geeft zelf al aan: koning van Salem, dat is ko­ning des vredes. Deze vrede vinden we nog steeds terug in het al oude joodse woord ‘Shalom’. Zowel Salem als Shalom hebben dezelfde woordstam. Wie het huidige Jeruzalem bezoekt zal een bruisende, levende stad vinden. De vele toeristen doen de rust en de vrede wel teniet, maar desalniette­min is het interessant om te zien wat zich afspeelt. Als men dat op zich laat inwer­ken zal men over een zeer groot voorstellingsvermogen moeten beschikken om in de­ze wereldstad, met al de problematiek van dien, een plaats van hemelse rust en vrede te moeten zien.

Neen, het Salem van Melchizédek is de voorloper van ‘jeroesj-sjalem’, het hemelse Jeruzalem. Psalm 122 vers 4 (Ps. 122:004) heeft het ook over Jeruzalem als plaats der vrede. En als de Bijbel over vrede spreekt, wordt er geen aardse vrede mee bedoeld, dus het niet hebben van oorlog, maar de innerlijke vrede.

De Bijbelse vrede is drie­voudig. Vrede tussen God en de mens; vrede van de mens met zichzelf en als derde vrede met de mede­mens. Bij God is vrede ge­lijk aan rust, aan harmonie, aan evenwicht. Bij God gaat het om een mens die zichzelf durft te zijn, niet ge­spleten en oprecht in woord en daad.

Ook het woord ‘shalom’ geeft veel meer aan, dan door een enkele vertaling uit te druk­ken is. Shalom duidt ook op volledigheid, op complete­ring en in zekere zin op­nieuw ‘een voldoen aan’. Dit soort mensen woonde in Sa­lem.

En wat blijkt nu? Salem wordt Jeroesjalem. En in het Hebreeuws betekent ‘jeroesj’ ondermeer ‘erfenis’. Wat is een erfenis? Een na­latenschap. Dus Jeroesjalem is onze belofte, onze nala­tenschap , de stad waar ook wij in mogen wonen. Abraham heeft dit ingezien en de Hebreërschrijver ook, als hij schrijft: “Want hij (Abraham) verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper , en bouwmeester is” Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10).

Wij mogen delen in de erfenis

Er wordt nog iets anders duidelijk. Als God in Gene­sis 15 het verbond met Abraham aangaat, krijgt Abraham de persoonlijke belofte: “. . . maar gij zult in vrede tot uw vaderen gaan” Genesis 15 vers 15 (Gen. 15:15). (Volgens de transcriptievertaling: voorgeslacht); “Gij zult in hoge ouderdom begraven worden”.

Als men het natuurlijk wenst te verstaan is het iets fijns om te weten dat men rustig sterven zal, maar er blijkt geen enkele vertroosting uit of verwijzing naar een ander leven in de hemel. Abraham krijgt ook geen aardse belof­te dat hij bijvoorbeeld rijk zal worden of iets dergelijks. Neen, niets van dat alles, alleen maar dat hij in vrede zal sterven. Het is natuur­lijk mooi meegenomen, maar – menselijkerwijs gesproken – toch niet iets wat je van God verwachten mag, als Deze een verbond met je gaat sluiten.

Als we bereid zijn boven­staande gedachten gang over te nemen, wordt het perspectief wat deze belofte bood, wel geheel anders. Dan kreeg Abraham de toe­zegging dat hij inwoner zou worden van het hemelse Je­ruzalem, om als burger van die stad eveneens het ko­ninklijk priesterschap te ontvangen.

En wat meer is, de Bijbel leert ons dat ook wij ons mogen rekenen tot het zaad van Abraham, en om een variant te gebruiken, als wij van het zaad/nageslacht van Abraham zijn, mogen wij ook delen in zijn erfenis en hebben wij eveneens de mogelijkheid om inwoner van Salem te worden.

 

Volle evangelie vakantie reizen

Zuster Lous Bruyntjes te Amersfoort schrijft ons:

Er worden al jarenlang groepsreizen georganiseerd voor echtparen, alleenstaanden, ouderen en jongeren. Dit, om­dat wij ervaren heb en dat deze vorm van vakantie houden aan de verlangens van velen voldoet.

Zo is er ook in 1984 weer een mogelijkheid om met zo’n reis mee te gaan, n. l. van 20 juni tot 4 juli. Wel wat vroeg zult u zeggen, maar dan is het nog heerlijk rustig én bovendien voordeliger ook!

Deze 2-weekse vakantie is ‘vol pension’ (inclusief de reis v. v. ) vanaf ƒ 655,- ƒ 690,- en ƒ 725,- per persoon, naar gelang welke kamer u kiest. De reis is per trein gepland.

Het reisdoel is het “Christliches Erholungsheim” Westerwald te REHE, Ober Westerwald. Dit ligt ongeveer 60 km ten oosten van Koblenz in Duitsland. Dit, omdat dit huis, de sfeer, het prachtige natuurgebied, het eten, een eigen zaal met piano, minigolf en niet te vergeten het heerlijk verwarmde zwembad zéér goed bekend staan.

In overleg met de redacteur van “Levend Geloof” willen wij graag bekendheid geven aan deze vorm van vakantie houden, zodat diegene die dit altijd al zo graag gewild heeft, nu daarvoor de gelegenheid krijgt.

Voor aanmelding gelden wel enkele voorwaarden:

U staat positief ten opzichte van de boodschap van het Koninkrijk der hemelen.

Roken in het huis, op de kamers en in de groep kan niet worden toegestaan. Daarbuiten bent u uiteraard vrij hierin te doen wat u wilt.

De opgaven moeten wel vóór 1 februari 1984 binnen zijn want het aantal deelnemers is beperkt, dus u moet er vlug bij zijn. De aanmeldingen worden op volgorde van binnen­komst ingeschreven.        

Deze vakantiereis is weer onder leiding van de zusters Lous Bruyntjes uit Amersfoort en Zsuzsika Roose uit Groningen.

Voor verdere informatie kunt u zich wenden tot:

Zr. Zs. Roose-Santa, Groningen.

Wij ontvingen ook een brief over ‘volle evangelie vakan­tie reizen’ van broeder Ton Backers uit Waddinxveen.

Ook aan deze reizen willen we gaarne bekendheid geven: Het betreft de volgende data:

+ Van 2 tot 11 maart 1984, naar Maria-Alm in Oostenrijk, voor wandelaars, langlaufers en skiërs. Reis met eigen bus, die ter plaatse blijft voor uitstapjes.

Hotel met half pension.

Inlichtingen: Mary Polderman.

+ Van 30 juni tot en met 13 juli 1984 naar Lech in Oosten­rijk (u weet wel, die plaats waar de koninklijke familie wintersport bedrijft).

+ Van 14 juli tot en met 27 juli naar hotel ‘Rehblick’ in Nordenau, Sauerland, Duitsland.

+ Van 28 juli tot en met 10 augustus weer naar Lech, Oostenrijk, hotel ‘Roggal’.

Drie veertiendaagse reizen met eigen autobus, die ook be­schikbaar blijft voor uitstapjes.

De reizen naar Oostenrijk zijn met een overnachting in Duitsland tijdens de heen- en terugreis. Hotels half pension.

Inlichtingen: C. Hogewind.

Attentie

Bij de PTT zijn twee antwoordkaarten met adressen van nieuwe abonnees zoekgeraakt. Ook ontvin­gen wij een bestelling van 10 exemplaren van de brochure over Ruth, zonder adres (poststempel Den Haag). Indien de betreffende personen dit lezen graag opnieuw opgave.

 

U kunt ons helpen

U kunt ons helpen bij de uitvoering van onze taak: de compromisloze verkondiging van het volle evangelie. . . .

-door voor onze arbeid te bidden! Jacobus zegt: “Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt”.

-door het nemen van een extra abonnement, zodat u één nummer hebt om ‘mee te werken’ en even­tueel één nummer zelf kunt bewaren.

-door – zo mogelijk regelmatig – een extra bijdrage voor onze geloofsarbeid over te maken. Paulus zegt: “Cod heeft de blijmoedige gever lief”.

-door het winnen van nieuwe abonnees. In een per­soonlijk gesprek met anderen spreken over ons blad is de beste methode om nieuwe lezers te winnen.

-door de afname van brochures, om zelf te lezen en te bestuderen of om te geven of te verkopen aan anderen.

-door het opgeven van geschenkabonnementen. Velen hebben reeds ontdekt dat het geven van een geschenkabonnement op effectieve wijze anderen in contact brengt met het volle evangelie.

-door te bedenken dat het niet gaat om “Levend Geloof” als zodanig. Wij zijn geen doel, maar mid­del, één van de vele, die de Heer gebruiken wil om Zijn Koninkrijk te openbaren. Het gaat erom dat we ons gezamenlijk bewust zijn dat we staan in dienst van de Meester!