Selecteer een pagina

Levend Geloof – 345

Levend geloof 1993.02 nr. 345

Nieuwe scheppingen door Gert Jan Doornink

“Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” (2 Kor. 05:17).

In de Bijbel komen wij ten aanzien van het begrip ‘kind van God’ talrijke benamingen tegen. Zo worden kinderen Gods onder andere genoemd: heiligen, gelovigen, zonen Gods, navolgers Gods, navolgers van Christus, knechten, discipelen, leden van het lichaam van Christus, enz.

Maar één van de mooiste benamingen gebruikt zonder twijfel de apostel Paulus, als hij in zijn tweede brief aan de Korinthiërs schrijft dat wij een ‘nieuwe schepping’ zijn.

God blijft Zijn schepping liefhebben

Het woord ‘schepping’ doet ons in de eerste plaats denken aan de schepping van hemel en aarde, zoals beschreven in Genesis 1, waarbij de mens als kroon van Gods schepping werd geformeerd: goed en volmaakt. Wij weten echter wat er gebeurd is: de duivel ruïneerde Gods scheppingswerk. De mens gaf gehoor aan de verleidende stem van de duivel en het proces van afbraak en destructie kon beginnen.

Desondanks bleef God Zijn schepping liefhebben. God liet het werk Zijner handen niet in de steek. Integendeel, God bleef garant staan voor Zijn scheppingswerk dat uiteindelijk op een volmaakte wijze toch voltooid zal worden.

De mens -als kroon van Gods schepping- wordt hierbij ten volle betrokken, dat wil zeggen de ‘nieuwe mens’, dat zijn allen die geloven in het volbrachte verlossingswerk Van Jezus Christus, de Zoon van God. Hij overwon als ‘eerste mens van een nieuwe generatie’, de werken der duisternis op een volkomen wijze. Paulus brengt het in zijn brief aan de Kolossenzen op deze wijze onder woorden: “Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd (Kol. 02:01b).

Het oude is voorbijgegaan

Wie een nieuwe schepping is, behoort ook als nieuwe schepping te leven. Paulus zegt: “Het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”. En Jezus heeft gezegd dat niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor het Koninkrijk Gods.

Toch is het één van de grootste misleidingen uit het rijk der duisternis dat vele ‘nieuwe scheppingen’ zich bezighouden met ‘het oude’. Talrijk zijn de theorieën en leringen over de strijd tegen ons vlees, ons oude leven, de oude mens, enz. En dat terwijl Paulus zo duidelijk stelt dat onze strijd niet is tegen vlees en bloed (dus ook niet tegen ons eigen vlees en bloed). Onze strijd is tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers deze duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten.

Dit berekent dat het een geestelijke strijd is en alleen vol mogelijk is als we onze plaats met Christus hebben genomen in de hemelse gewesten, om van daaruit te strijden en overwinnen.

Het nieuwe is gekomen

Wij behoren ons ook te realiseren dat Paulus zegt: ‘het nieuwe is gekomen’. Let wel: dat wil dus niet zeggen dat het nieuwe even al volgroeid is en het eindstadium is bereikt. Dat is natuurlijk we Gods bedoeling en behoort daarom ook ónze doelstelling te zijn. Daarvoor is groei nodig, geestelijke groei. In het natuurlijke: leve groeien wij op van baby’s tot volwassenen. Dit behoort ook in geestelijke opzicht het geval te zijn.

Binnen de Gemeente van Jezus Christus zien wij echter heel vaak dat men ‘baby in het geloof’ blijft. Geen wonder dat er nog vaak zo weinig overwinning geopenbaard wordt. Hoe kan iemand die niet geestelijk groeit op de juiste wijze strijden en functioneren als hem dat niet geleerd wordt? De bekende prediker Gerrit Ernste heeft eens gezegd: ‘Een baby in de wieg geeft men geen geweer in handen, maar een fles melk’. Hij behoort eerst op gezonde wijze gevoed te worden, melkvoeding noemt de Bijbel dat. Pas later komt de vaste spijs.

Gezonde geestelijke voeding is van levensbelang voor iedere nieuwe schepping. Verkeerde voeding (aardsgerichte en leugen- leringen), remt de geestelijke groei af en veroorzaakt scheefgroei, misgroei, etc.

Goede voeding heeft als basis het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Daardoor leren wij geestelijk te denken, spreken en handelen. Het heeft tot gevolg dat het ‘nieuwe schepping zijn’ geen theoretische aangelegenheid blijft, maar werkelijk tot openbaring gaat komen.

Vrucht dragen voor Gods Koninkrijk

De ‘eerste schepping’ was volmaakt en goed, geheel naar de wil van God. Bij de eindvoltooiing aller dingen zal dit weer het geval zijn.

Een belangrijke bijdrage in de ontwikkeling daar naar toe wordt gegeven door allen die wéten een nieuwe schepping te zijn en dit ook beléven, Zij zijn zich bewust te behoren tot de waarachtige gemeente van Jezus Christus, En weten wat het betekent leden te zijn van een “uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom” (1 Petr. 02:09a).

Tijdens de eerste Bergrede deed Jezus vele radicale uitspraken. Eén ervan was: “Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is” (Matt. 07:21). Een hoofdkenmerk van de ‘nieuwe mens in Christus’ is daarom ook het doen Gods wil. En Gods wil is dat we vruchtdragers van Zijn Koninkrijk zijn.

Door de ‘vrucht’ die wij dragen zal tot openbaring komen dat we ‘nieuwe scheppingen’ zijn. Een slechte Boom brengt slechte vruchten voort en een goede boom goede vruchten. Aan de vruchten die wij voortbrengen zullen wij gekend worden, zegt Jezus (Matt. 07:13-20).

Schepping en nieuwe schepping

Een belangrijke uiteenzetting, ten aanzien van onze medewerking aan het herstel van Gods schepping, geeft de apostel Paulus. Hij brengt namelijk in Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19) ‘schepping’ en ‘nieuwe schepping’ met elkaar in verband als hij schrijft: “Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping (de door satan beschadigde schepping) op het openbaar worden der zonen Gods (de nieuwe scheppingen in Christus)”.

Nog zucht de ganse schepping in al haar delen en is in barensnood (Rom. 08:20). En ook de ‘nieuwe scheppingen’ openbaren zich nog niet ten volle, al hebben zij reeds de Geest als eerste gave ontvangen (Rom. 08:23). Maar Gods werk en plan gaat door en zal volvoerd worden.

De ‘nieuwe scheppingen’ zullen gelijkvormig worden aan het beeld van Gods Zoon, zegt Paulus in hetzelfde hoofdstuk. Hij is de eerstgeborene onder de velen die Hem volgen en die met Hem een aandeel hebben in het tot stand komen van Gods reine, gave en voltooide schepping. In die schepping zullen wij op har­monieuze wijze leven tot in alle eeuwigheid en vol zijn van Zijn heerlijkheid.

 

De uitnodiging tot het feest door Margreet Gast

 

Een Koning richtte een grote maaltijd aan en nodigde velen. (Naar Luc. 14:16). Hij liet de uitnodigingen uitgaan.

De uitnodiging

De mens van de erkenning ontving de brief.

Vol verbazing maakte hij hem open. Wat zou dat kunnen zijn?

Zodra het tot hem doordrong, dat hij een feestmaaltijd bij de Koning mocht bijwonen, sprong hij een gat in de lucht. Ongelofelijk! Hij, genodigde van de grote Koning! ‘Dat moet ik iedereen vertellen, dit is het mooiste wat me ooit is over­komen!’

Toen begon de tegenstander te drammen: ‘Verkeerd bezorgd, joh. Dat kan niet voor jou bestemd zijn. Jij bent daarvoor veel te armetierig en armzalig. Jij kunt nooit verschijnen voor die Koning…”

De mens van de erkenning werd even van zijn stuk gebracht. Het was waar, dat hij niet zo’n fraai leven leidde…

Maar toen hij begreep, dat de Koning juist mensen zoals hij uitgenodigd had, (Luc. 14:13), snoerde hij de tegenstan­der stevig de mond: ‘Die uitnodiging hier in mijn hand, is het afdoende bewijs dat ik zal zitten aan de tafel bij de Koning’. En vanaf dat moment leefde hij vanuit dat gegeven, vol dankbaarheid voor de Koning.

Ook de mens van de verwarring ontving een uitnodiging van de Koning.

Hij ontving de brief met gemengde gevoelens. Natuurlijk vond hij het geweldig, om uitgenodigd te zijn, maar… ‘Wat houdt dit allemaal in? Wat wordt er nu van mij verwacht?  Hoe moet ik me gedragen in het bijzijn van een koning?’

Allemaal vragen. In plaats van blijdschap, overheerste de onzekerheid, die hij als een last moest meetorsen.

En de tegenstander, die altijd al met gemak en berekening de mist rondom het hoofd van deze mens in stand hield, deed er nog een mistbank bij: ‘Zul je vanaf nu wel hard werken en je gedragen? Als jij een koning waardig wilt zijn, je weet wel…’

‘Ja, natuurlijk weet ik dat…’, reageerde deze mens. Maar hij wist het niet.

De mens van de verleugening vond ook de uitnodiging.

Zijn reactie was neutraal, maar die van de tegenstander niet. ‘Gewoon naast je neerleggen, niet op ingaan. Dat kan immers niet waar zijn. Trouwens, weetje wie er ook genodigd zijn? Bedelaars, lammen, blinden. In dat gezelschap hoor jij niet thuis. Wacht maar op een uitnodiging van een feest dat wat beter bij jou past’.

En de mens van de verleugening, kon hij nog kiezen wat hij gelooft?

De feest klederen

Toen liet de Koning de genodigden weten, dat Hij feest klederen voor hen klaar had liggen. (Naar ‘Uitgenodigd tot het feest!”)

(Matt. 02:12). Zij zouden die kunnen ontvangen, als zij zich zouden laten reinigen, als ze zelf alle kleren, die een koning onwaardig zijn, zouden wegdoen.

Voor de mens van de erkenning was dit aanleiding om zich meer te gaan verdiepen in het wezen van de Koning. Wie was Hij eigenlijk? Wat was het kenmerk van zijn koningschap? En hij ontdekte het principe van de gerechtigheid.

De mens zelf had altijd oprecht geleefd, maar oprechtheid was niet gelijk aan gerechtigheid. Deze ontdekking gooide zijn leven eens te meer ondersteboven. En ook zijn klerenkast. Want staande voor zijn klerenkast, wist hij, dat er veel, heel veel moest worden weggegooid. Al die kleren, waarin hij ‘oprecht zijn best had gedaan om…’ om een an­der te helpen (zonder het principe van genade te kennen); om waar­dering te oogsten (zonder te weten wat werkelijke waarde was); om zijn leven in rustig vaarwater te houden (zonder te weten welke krachten zijn koers dan gingen bepalen)… In al zijn oprechtheid, had hij geen recht kunnen doen aan de Koning, een ander en aan zichzelf. Want gerechtigheid ontbrak.

En zo hield hij alleen een eenvoudig kledingstuk over, zelf gemaakt, eerlijk verdiend, zonder franje. Vanaf dat moment was dat, samen met de uitnodiging, het enige, wat de mens van de erkenning nog had. Of, nee… hij had meer: het hem voortdurend vergezellende hoongelach van de tegenstander…

De mens van de verwarring werd ook op de hoogte gebracht. De schrik sloeg hem om het hart. Wat nu weer? Wat werd hier nu weer mee bedoeld? Tastend gingen zijn handen langs zijn kleren, zoekend naar houvast. Heel diep in zijn binnenste voelde hij de radeloosheid omhoog komen. Hij kreeg de neiging om: ‘Help!’ te roepen, maar gelukkig, op tijd kon hij dat onderdrukken.

De tegenstander fluisterde hem vriendelijk toe: ‘Je kunt eigenlijk zoveel laten hangen. En die, daarin zie je er zo mooi uit. Niemand ziet datje eigenlijk een arme sloeber bent. Laat ook maar hangen’.

Dit bracht enig houvast. ‘En ik let gewoon heel goed op de andere genodigden, wat die aanhebben en wat die wegdoen’. Zo keerde de vrede, in zekere zin, weer.

De mens van de verleugening had heel geen problemen met deze opdracht van de Koning. ‘Kijk eens hoe schitterend je garderobe is’, zei hem de tegenstander, ‘al die kleding, dat ben jij. Kleren maken de man, nietwaar? Je bent waarmee je je bekleed. Je gaat toch geen delen van jezelf wegdoen?’ Nee, natuurlijk niet.

De dag en het uur

Toen kwam het bericht met de juiste datum en de juiste tijd van het feest. (Matt. 22:04).

Een de mens van de verleugening? De tegenstander had het al geregeld: op die dag had hij al een afspraak, een hele belangrijke, al zo lang geleden afgesproken… En kon deze mens nog bedenken dat de keus nog steeds aan hemzelf was?

Zag hij wellicht nog op tijd, wie en wat voor hem op de eerste plaats komt in zijn leven? Had hij nog de moed en de wil de loop van zijn leven te keren?

De mens van de verwarring merkte tot zijn grote schrik, dat er juist op die dag al een afspraak stond. Wat nu? ‘Gewoon door laten gaan, het is voor een goede zaak, die afspraak. Je komt dan gewoon wat later naar het feest. De koning begrijpt het heus wel’, werd hem ingefluisterd. De mens lette goed op de anderen. Wat doen die? Misschien gaf dat hem houvast. En diep van binnen klonk het: ‘Help! Ik wil er zo graag bij zijn!’ Maar die kreet moest gesmoord.

En de mens van de verwarring werd heen en weer geslingerd tussen niet- weten, verkeerde adviezen en een onbetwist aanwezig, onhoorbaar hulpgeroep.

En de mens van de erkenning? Hij wist nu dag en uur. Eindelijk was het zover. Had hij misschien een afspraak op die dag? Welnee, zeker niet. Vanaf het moment dat hij de uit­nodiging kreeg, had hij dat soort afspraken, die de neiging hebben om op de eerste plaats te willen komen, radicaal geschrapt. En de vraag: hoe vertel ik het de familie? Die was nauwelijks nog aan de orde. Ze wisten immers al dat zij moesten wijken voor de koning.

In de feestzaal

Hoe zal het zijn op de dag van het feest? De mens van de verleugening, zal hij nog gered worden van de tegenstander? De mens van de verwarring, zal hijzelf op tijd de hartenkreet horen? De Koning had het al gehoord, die roep om hulp.

Wanneer wordt die kreet hoorbaar voor de mens zelf, zodat hij hem zal laten klinken? Want dat zal zijn redding zijn, dan zal zijn behoud een aanvang nemen.

En als deze mens de feestzaal toch binnenkomt, zal dan de Koning hem niet naar voren roepen, dicht bij Hem, om alle leed en angst die hij heeft doorstaan?

En de mens van de erkenning, die vanaf het begin wist wat dankbaar­heid en aanbidding was, zou die niet ruim plaats maken voor alle broeders en zusters uit de verwarring, die eindelijk hun plaats hebben gevonden?

Pas als de feestzaal vol is, zal de bazuin klinken: het feest begint!

 

 

 

Het wonder van het leven door redactie.

Eén van onze meest gevraagde brochures is “Het wonder van het leven”. Het boekje, dat geschreven is door de eindredacteur vertelt in het kort over de oorsprong van het leven, de beschadiging, het nieuwe leven in Christus, de rijkdom en ontwikkeling van het nieuwe leven, de laatste vijand en het grote toekomstperspectief. Wanneer u dit boekje nog niet hebt gelezen, raden wij aan het aan te schaffen. Het is fraai geïllustreerd met tekeningen van Duurt Sikkens en leent zich ook uitstekend voor verspreiding. Verkrijgbaar op de boekentafel van uw gemeente of rechtstreeks te bestellen bij “Levend Geloof’; zie achter­pagina.

 

Het geheim van de godsvrucht door Hessel Hoefnagel

 

(Dit is het tweede en laatste artikel over dit onderwerp. Het eerste deel verscheen in “Levend Geloof’ van vorige maand).

Ten aanzien van de godsvrucht, zoals in de uitgangstekst -1 Timótheüs vers 15 en 16- (1 Tim. 01:15-16) bedoeld, gaat het om de hieronder besproken kenmerken:

Geopenbaard in het vlees

De gemeente of het ‘huis van God’ is in concrete zin niet een door mensen bedachte of benoemde organisatie in de zichtbare wereld. Ze is wel het reeds genoemde en uit vele leden samengestelde ‘lichaam’ van Christus, waarvan onze Heer Jezus het ‘Hoofd’ is.

Als we spreken over de gemeente als ‘lichaam van Jezus Christus’, dan betreft dit het begin van de vorming van het ‘lichaam van God’. Sinds de komst van Jezus en Zijn openbaring als Christus, ontwikkelt zich dit ‘lichaam’ en wordt uiteindelijk gevormd door alle mensen, die door persoonlijk geloof in Jezus Christus met dezelfde Geest als de Heer vervuld zijn. Vervulling met de Geest van God houdt in, dat het wézen van God in de mens gestalte krijgt op dezelfde wijze als onze Heer.

De eerste Zoon van God (onze Heer Jezus) is met dat doel begonnen om de wederrechtelijke ‘werken des duivels’ te verbreken. Hij predikte daartoe het ‘volle’ evangelie (geen etiket!) en praktiseerde dat door de tekenen, die Hij verrichtte.

Ook voor de gelovigen geldt, dat bij de prediking van het evangelie van Jezus Christus dezelfde tekenen zullen volgen (Mark. 16:17-18). Op deze wijze zal het herstel van de hele, innerlijk en uiterlijk beschadigde mensheid zich voltrekken.

Zó (op die manier, langs die weg) wordt het ‘huis van God’ vól, omdat de ‘vele woningen’ waaruit het bestaat, tot volheid gebracht worden.

Dit is dan tegelijk weer de aanzet tot het doorgaande herstel van de totale bezielde en onbezielde schepping, totdat alles zal functioneren naar de bedoeling van de Schepper.

Gerechtvaardigd in geest

De door de schepper bedoelde mens manifesteert zich niet alleen in vlees, maar evenzó ‘in geest en waarheid’.

Waarheid voor de mens is het mens worden zoals de Heer Jezus Mens is en als dè Mens naar Gods bedoeling alle macht heeft ontvangen in ‘hemel’ (de geestelijke wereld) en op ‘aarde’ (de natuurlijke wereld).

In de gedachte, welke zich in onze tijd (weer) als een splijtzwam voordoet temidden van kinderen Gods, als zou onze Heer Jezus Gód zijn en geen méns, wordt een onoverbrugbare kloof gevormd tussen het Hoofd en de leden van het éne ‘lichaam van Christus’ en wordt de verheven bestemming daarvan geblokkeerd.

De grote Schepper en ‘Landman’ wacht echter met groot geduld op de ‘kostelijke vrucht’, die de ‘eerste aarde’ (de nog niet tot volheid uitgegroeide mens) tevoorschijn brengt, waarbij de ‘vroege regen’ (de eerste beginselen) èn de ‘late regen’ (de vaste spijs) een rol speelt (Heb. 05:12- Heb. 06:03).

Pas als deze waarheid in het persoonlijk leven functioneert, komt de mens tot zijn ware bestemming. Alleen via deze weg wordt hij tot een waardige ‘partner’ van de Schepper, zoals Deze van oorsprong af bedoelt.

De mens(heid) als ‘vrouw’ van God zal dan de ‘vrucht’ van haar Man openbaren, want deze vrucht zal dan de hele mensheid ‘in Christus’ vervullen en zo zal onze God ‘alles in allen’ zijn (1 Kor. 15:28).

Dit is dan ook de vrucht van de Zoon, die daartoe nog steeds actief is en ‘gezeten’ is op de ’troon des Heren’.

De drie fasen in het plan van God

Het ‘plan van God’ kent drie fasen, die in elkaar overgaan:

De eerste fase is de ontwik­keling van de natuurlijke mens. Zonder deze ontwikkeling is het niet mogelijk uit te groeien tot de mens, zoals God van oorsprong bedoelt (vgl. 1 Kor. 15:44-49).

Daarom moest ook onze Heer Jezus opgroeien als natuurlijk mens alvorens Hij zich als ‘Zóón van God’ kon openbaren door de vervulling met de Geest of het wézen van de Vader.

Zijn opstanding ‘van tussen de doden uit’ bekrachtigde dit zoonschap, want de Dood kon Hem niet houden, toen de Vader Hem opwekte (Hand. 02:24).

Als natuurlijk mens (naar het vlees) was de Heer ‘de ‘zoon van Adam’ en gesproten uit het geslacht van David (Davids zoon).

Als geestelijk mens echter (naar de geest der heiligheid, vervuld met de heilige Geest) bewees Hij door Zijn opstanding uit de doden (van tussen de doden uit!) Gods Zoon te zijn in kracht, de ware Mens, Jezus (de) Christus, onze Here (Rom. 01:03-04).

Vanuit deze basis (het geloof in Jezus Christus) is de tweede fase ingegaan, namelijk de vorming van het ‘lichaam van Jezus Christus’, waarvan onze Heer het Hoofd is.

Sinds de openbaring van Jezus Christus als Verlosser en drager van de ‘zonde der wereld’, is Zijn gehele ‘lichaam’ bezig tot volheid te komen.

Het is zeker geen automatisme, dat ieder mens, die in Jezus Christus gelooft, ook al deel heeft aan dit ‘lichaam’ en dus aan het zoonschap naar Gods bedoeling. Daartoe is namelijk naast de wedergeboorte de persoonlijke vervulling met de Geest van God nodig, welke samen met de geest van de mens getuigt van dit ‘zoonschap’ (zie: Rom. 08:14-17).

De fase van het ‘lichaam van Jezus Christus’ is bezig zich te voltooien. Dwars door de reeds ingegane en komende verdrukking, waarvan onze Heer al profeteerde, komt dit lichaam tot haar heerlijkheid.

Op de openbaring van deze fase wacht de hele schepping met hoorbaar of onhoorbaar zuchtend verlangen (Rom. 08:20-23).

De derde fase gaat in als onze Heer als ‘Zoon Gods’ èn ‘Hoofd’ van een totaal ‘lichaam van Christus’ het opnieuw uitjubelt: ‘Het is volbracht!’; Vader, in Uw handen (Uw Geest, Uw wezen) beveel Ik Mijn hele volmaakte en volkomen ‘lichaam’, Vader, hier is Mijn opdracht! Hij is vervuld!’ (1 Kor. 15:28).

Eens gaf Zijn stamvader David in de profetische zin uiting aan het verlan­gen en de toewijding van onze Heer als zijn ‘Zoon’:

… hier ben Ik om Uw wil te doen, o God’; om aan het ‘slachtoffer’ en ‘spijsoffer’, brandoffer’ en ‘zondoffer’ de gestalte te geven, welke U van oorsprong bedoelde en al in deze schaduwbeelden aankondigde;

Gij bereidde Mij daartoe een lichaam.

zie, Ik kom! Ik heb lust om Uw wil te doen, mijn God!

in de boekrol is over Mij geschreven;

Uw wet (wetmatig verlangen) is in Mijn binnenste’ (Ps. 040:007, Sep­tuaginta).

De fase van het ‘lichaam van Christus’ gaat dan over in de fase van het ‘lichaam van God’, de ‘grote Schepper aller dingen’, God die enkel Geest is, zal dan aan al Zijn potenties invulling geven en daarbij de mens, welke Hij van oorsprong bedoelde, volop inschakelen. Dat is de heerlijkheid van het mens-zijn, zoals God bedoelt.

Verschenen aan en erkend door de engelen

Bij de schepping van de zichtbare dingen, juichten de morgensterren (engelen) en zongen vrolijk in diepe en blijde verwondering over de resul­taten van de Schepper (Job 38:07). Deze als dienende geesten geschapen wezens begeren in te zien in Zijn plannen en popelen om zich ten dienste te stellen van hen, die het heil beërven (Heb. 01:14; vgl. 1 Petr. 01:12).

Waar de ‘vrucht van God’, dit is de uitwerking van het plan met Zijn schepping, zich openbaart in mensen van vlees en bloed, daar is er wederom grote blijdschap bij de engelen in de hemel. Evenals bij de natuurlijke geboorte van de eerste ‘Zoon van de mens’, die door God werd verwekt, is dan de hemelse legermacht vol van eerbetoon aan God, omdat de ware mens zich dan manifesteert in de volheid van het ‘zoonschap’.

De engelen jubelen het uit: ‘Ere zij God in den hoge en vrede op aarde bij mensen van het welbehagen’ (vgl. Luc. 02:13-14).

Wat een heerlijkheid zal het zijn als het ‘lichaam van onze God’ tot haar volle heerlijkheid komt. Hoe zullen deze hemelingen ook dan het heelal vervullen met blijde jubel, wanneer alles tot volheid gebracht wordt en de ‘vrouw’ van God haar ‘vrucht’, dat is de vrucht van haar wettige Man, openbaart.

Een deel van de engelen liet het afweten, toen de Schepper de mens formeerde en deze stelde als de ‘heerser’ over al Zijn werken. Onder leiding van de hooggeplaatste hemelvorst Lucifer (lichtdrager) wilden zij niet naar hun taak en roeping de mens dienen, maar zichzelf verheffen en over de mens héérsen (Jesaja 14; Ezechiël 28). Het gevolg was, dat ze verworpen zijn tot in eeuwigheid, omdat God zich over engelen niet kan ontfermen, zoals over de mens (Heb. 02:16). Daar ook deze engelen aan het niveau van de mens gebonden zijn, zijn ze tot duivelen geworden, welke niet anders kunnen, dan de mens beletten in haar ontwikkeling en haar misleiden en trachten te verleugenen.

Geproclameerd onder de volken

De vrucht van onze God zal gezien worden in heel de schepping. ‘Volken’ zullen het erfdeel zijn van de eerste ‘Zoon’, die God verwekt heeft en van de vele ‘zonen’, die Hem (zullen) volgen. Het ‘einde der aarde’ zal hun bezit zijn, want ze zullen de vijanden van de mens ‘verpletteren met een ijzeren knots en als pottenbakkerswerk verbrijzelen’ (Ps. 002:007-009).

Vanuit de ’troon van God’ in de hemelen wordt het evangelie van (niet slechts óver) Jezus Christus gepredikt in de wereld. Als met een ‘ijzeren knots’ worden hierdoor de boze machten verpletterd en tijdelijk in de ‘afgrond’ en later definitief in de ‘poel des vuurs’ geworpen. Tegelijk is het evangelie een ‘staf, waarmee de geknechte mens wordt geleid en geheeld. Zó zullen de volken het heil van onze God zien en de zuchtende schepping zal herademen en weer tot ware functie komen.

Geloofd in de wereld

Het evangelie van Jezus Christus zal in de hele wereld gepredikt worden, alvorens het ‘einde’ (resultaat) gezien zal worden (Matt. 24:14). Onze God zal in Zijn barmhartigheid en geduld tot het uiterste gaan om Zijn mensen te redden.

Velen zullen gehoor geven aan dit evangelie, want ‘velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren’ en de verstandigen zullen het verstaan (Dan. 12:10).

Alleen degenen, die willens en wetens, zich niet lieten reinigen en ‘de heerlijkheden lasteren’, dus bewust de waarheid als leugen betitelen, zullen voor het doel van de Schepper verloren gaan, maar niet in overeenstemming met Zijn wil (vgl. de brief van Judas).

Verheerlijkt

De ‘vrucht van God’ komt tot volheid. Daar staat onze God Zelf garant voor. Hij heeft vanaf het begin Zijn doel vast gehouden en zal het bereiken. Dat is Zijn heerlijkheid en het deel van Zijn knechten, die dwars door smaad en verachting volharden (vgl. Jes. 54:09-17).         

In onze vertalingen wordt in deze teksten gesuggereerd, dat de Schepper bewust de ‘verderver’ geschapen heeft om te vernielen. Dit wordt dan gemakkelijk door ‘vrome’ geesten aan de godsdienstige mens opgedrongen, als zou een deel van de mensheid eigenlijk naar Gods wil en bedoeling gedoemd zijn verloren te gaan.

De letterlijke vertaling vanuit de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament) van vers 16 en 17 luidt echter:

‘Voorzeker, Ik heb u geschapen, maar niet tot een ruïne om u te ver­nietigen. Ik zal niet toestaan, dat enig wapen gevormd wordt om zich tegen u te verlustigen.

Elke ’tong’, welke zich tegen u keert in het gericht, zult u tot zwijgen brengen; uw tegenstanders zullen daarbij veroordeeld worden. Er is een erfenis voor de knechten des Heren, welke de Here bewerkt. U zult voor Mij gerechtvaardigd worden, zegt het Woord des Heren’.

Voor ons alle reden om trouw te zijn en ons geloof en vertrouwen te vestigen op onze God. Daarin zullen we dan niet beschaamd worden.

 

 

 

Vakantie opbouwweken door redactie

Ook dit jaar zijn weer enkele ‘vaarvakanties’ gepland met het schip “Ut Arkien”, onder leiding van Jacob en Marry Roosendaal. Vanuit de haven van Enkhuizen wordt op maandagmorgen weggevaren met een aantrekkelijke route door de Nederlandse binnenwateren. Enkhuizen is ook weer de haven van aankomst op zaterdagmiddag.

“Ut Arkien” is een verbouwd binnenvaartschip met slaap accommodatie. In de recreatiezaal wordt iedere avond een bijbels onderwerp behandeld, terwijl er overdag volop gelegenheid is voor gesprekken, bezichtiging van bezienswaardigheden in de plaatsen waar wordt aangelegd, etc. De ervaring van andere jaren is dat de weken een bijzonder ontspannen en opbouwend karakter hebben.

De eerste week begint op 12 juli. In die week verzorgt G. J. R. Doornink de Bijbelstudies.

De tweede week begint op 26 juli. Dan worden de Bijbelstudies verzorgd door Klaas Goverts.

Ondanks sterk gestegen kosten is ook dit jaar de deelnameprijs gehandhaafd op ƒ 300,- per persoon per week, all in. Omdat het aantal slaapplaatsen beperkt is, raden wij u aan u spoedig op te geven voor deelname aan één of beide weken. Verdere inlichtingen en opgave uitsluitend bij: Jacob en Marry Roosendaal, Enkhuizen.

 

Voor Hem leven zij allen door Evert van de Kamp

 

In de oudheid vierde men de ‘Parentalia’, een gedachtenisfeest voor de overlevenden. Er zijn gemeenschappen die op de laatste zondag van het zogenaamd kerkelijk jaar, in de maand november, de gemeenteleden herdenken die naar de Heer zijn gegaan. De namen worden genoemd van hen die weggingen.

Willem Barnard dichtte:

Vergeet niet hoe wij heten:

naar U zijn wij genoemd.

Zoudt Gij ons niet meer weten,

dan waren wij gedoemd

te sterven aan uw leven;

maar zo Gij ons gedenkt

is er een eeuwig even,

een ogenblik gegeven,

een paasdag die ons wenkt.

 

Zij raken niet vergeten

die over zijn gegaan

tot U, want in uw heden

bewaart Gij hun bestaan.

Hun namen zijn verzekerd

in uw gedachtenis,

Gij zult ze blijven spreken

tot die Dag aan zal breken

waarop het wachten is.

 

Die ‘over’ zijn gegaan, zijn niet weg. De Heer zal met hen spreken; ze zijn immers bij Hem. Voor Hem leven zij allen!

Een buitenissige vraag

Ondermeer in Lukas 20 vers 27 tot 40 (Luc. 20:27-40) stellen de Sadduceeën een meer dan uitdagende vraag over de opstanding uit de doden. Uitdagend omdat zij zelf niet in de opstanding geloven, noch in engelen en geesten. Verbonden met de priesterklasse en wereldlijke macht houden deze ‘aristocraten’, wars van de mondelinge traditie, zich aan de letterlijke tekst van de Thora.

Hun cynische vraag, bedoeld om de opstanding belachelijk te maken, is een miskenning van de kracht van God die doden opwekt (2 Kor. 01:09; Hand. 26:08).

De buitenissige vraag luidt: ‘Wie van de zeven broers behoort in de opstanding de vrouw toe met wie ze, naar Deuteronomium 25 vers 6 en 7 (Deut. 25:06-07), het zwagerhuwelijk (het leviraatshuwelijk) sloten?’ Met deze absurde vraag proberen ze de Heer klem te zetten. Desondanks gaat Jezus serieus op hun vraag in. Wel vertellen de evangelisten Matthéüs en Markus van een dubbele correctie: ‘Jullie dwalen, want jullie kennen de Schriften niet, noch de kracht Gods’.

De buitenissige vraag levert uit de mond van Jezus echter wel een kos­telijk antwoord op: ‘Wie aan de opstanding uit de doden deel hebben, kunnen niet meer sterven; immers, zij zijn aan de engelen gelijk en zijn kinderen Gods, omdat zij kinderen der opstanding zijn’. Dit ‘Goddelijke’ antwoord kan de Meester geven omdat Hij de Schriften wel kent en de kracht Gods beleeft door de doop in de heilige Geest.

Geen God van doden

Ook Sadduceeën kunnen deel krijgen aan de opstanding. De ‘Levende’ heeft een boodschap voor de doden. Daarom verhaalt Jezus hen open en eerlijk over Mozes. Dat deel van de schrift namen zijn opponenten toch ook ernstig? Eenmaal sprak de Vader bij de braamstruik in vuur en vlam, zonder te verteren: ‘Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob’ (Ex. 03:06).

Deze allen waren eertijds al gestorven en kennelijk toch niet ‘dood’.

Voor Jezus zijn het de levenden, omdat zij dat voor God zijn. De dood is niet door God ‘uitgevon­den’. Integendeel, God heeft de mens voor de dood gewaarschuwd (Gen. 02:17 en Gen. 03:01-05).

Hoewel Jezus nu de sleutels van dood en dodenrijk in handen heeft (Openb. 01:18), is de dood toch nog Gods laatste vijand die zal worden onttroond (1 Kor. 15:26).

God kan en wil geen God van doden zijn. Hij verbindt zich met de levenden, niet met de doden. Hij zoekt die doden en roept die doden tot leven. God zelf liet Jezus zeggen: ‘De ure is nu, dat de doden naar de stem van de Zoon van God zullen horen, en die Hem horen, zullen leven’ (Joh. 05:25).

De lichamelijke dood brengt geen scheiding tussen God en de zijnen, de levenden (Rom. 08:38-39). De zonde brengt de dood, dus scheiding voort. Die geestelijke dood wordt gevolgd door de biologische dood. Het dodenrijk wenkt de doden, niet de levenden. De dood is een macht die verbroken moet worden, de doodsmachten uitgebannen. Sinds Adam is de dood doorgegaan tot alle mensen (Rom. 05:12-21). Het is de genade die nu triomfeert ‘door de ene Jezus Christus’.

Een God van levenden

Jezus zegt: ‘Mijn Vader is niet een God van doden, maar van levenden’.

Door Adam is de zonde in de kosmos gekomen, onmiddellijk gevolgd door de dood. Door de enorme beïnvloeding van het rijk der duisternis leven we in een wereld die in het boze ligt. Zo zijn mensen, bedoeld voor het leven, doden geworden.

Doden zijn mensen die door te gaan zondigen, gescheiden worden van God. Een mens is niet krachtens zijn geboorte automatisch een zondaar, maar begint door de pressie van de boze vanaf zijn jeugd te zondigen (Gen. 08:21).

Brouwer vertaalt: ‘Zo heeft de dood zijn weg tot alle mensen gevonden, aangezien allen gezondigd hebben’ (Rom. 05:12).

Maar Jezus Christus heeft de weg ten leven gevonden voor allen die Hém gehoorzamen.

Zonder omwegen, op de man af, zegt Jezus: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want Hij is over­gegaan uit de dood in het leven’ (Joh. 05:24).

De Heer schrijft de ‘dode’ mens niet af, maar roept hem tot leven. Wie hoort zal leven: ‘Ik leef en gij zult leven’ (Joh. 14:19). Er is slechts één voorwaarde om tot de levenden te mogen behoren: geloof in de Zoon van God.

Letterlijk zegt Jezus: ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoor­zaam is, zal het leven niet zien, maar de toom Gods blijft op hem’ (Joh. 03:36). De ongehoorzame onttrekt zich aan het leven, blijft onder het beslag van de boze en dus onder de macht van de dood. Na zijn sterven opent hij zijn ogen in het dodenrijk (Openb. 20:05).

Wie het Woord bewaart, ziet de dood niet en smaakt de dood niet. In eeuwigheid niet (Joh. 08:51-52). De Christen gelovige is bij zijn leven al ‘overgegaan’. Van de dood in het leven. Hij heeft bewust, in geloof dus, zijn dood in de dood van Jezus gegeven. Dat is bevestigd door de doop in het watergraf (Rom. 06:03-04).

Het is voor een christen afgelopen met de heerschappij van de dood (Rom. 06:09). De slavernij van angst voor de dood delft het onderspit (Heb. 02:15).

Als de gelovige zijn lichaam verlaat, neemt Hij zijn intrek bij de Heer (2 Kor. 05:08), in het rijk der levenden (Heb. 12:18-24). In Christus weet hij dat God, gelijk Jezus, ook hem zal opwekken door zijn kracht (1 Kor. 06:14). Met Jezus is hij een ’medeopstandeling’ (Openb. 20:06). Bij de klank van de laatste bazuin zal dat blijken (1 Kor. 15:52). De eerste opstanding wordt een groot feest.

Voor Hem leven zij allen

Nadat Jezus gezegd heeft dat de doden worden opgewekt, dat zijn Vader niet een God van doden maar van levenden is, vat Hij dit wonderschoon samen in zijn slotconclusie. ‘Voor Hem leven zij allen’.

Dat is zo en blijft zo. Het is een Meesterlijk woord. Dat geeft een goed gevoel, een blij gevoel. Het is heerlijk je te baseren op zulke woorden van de Heer zelf. De nadruk valt op de woorden ‘leven’ en ‘allen’.

Tot die ‘allen’ behoren de ‘krijgsgevangenen’, de gelovigen tot de komst van Christus, die met Jezus mee verhuisden naar het hemelse Jeruzalem (Matt. 27:53; Ef. 04:08). En allen die inmiddels hun intrek bij de Heer hebben mogen nemen of zullen nemen.

Bij de laatste categorie behoren ook nog velen die meekomen uit de tweede opstanding, beschreven in Openbaring 20 vers 11 tot 15 (Openb. 20:11-15). Blijkens 1 Petrus 3 vers 19 en 20 (1 Petr. 03:19-20) en 1 Petrus 4 vers 6 (1 Petr. 04:06), heeft Jezus na zijn opstanding zelfs aan doden, de mensen uit de tijd van de zondvloed worden met name genoemd, het evangelie gepredikt.

De Bijbel leert geen alverzoening. Een deel van de mensheid kiest voor de tweede dood (Openb. 11:15). Alleen deze laatsten raken door hun besliste keuze weg. Niet degenen die in de Heer sterven (Openb. 14:13).

‘Zij leven allen voor God’ zegt Jezus. Niemand raakt ‘zomaar’ weg. Maar het is goed om te leven bij de woorden van de apostel Paulus: ‘Niemand leeft voor zichzelf; want als wij leven, het is voor de Heer, en als wij sterven, het is voor de Heer. Hetzij wij dan leven, hetzij wij sterven, het is voor de Heer’ (Rom. 14:07-08).

Laat de kinderen tot Mij komen

De meest indringende vragen doemen op rondom de gestorven kinderen. Vragen over jonge kinderen die door een ziekte of ongeval worden weggenomen. Maar ook vragen over kinderen die reeds voor hun geboorte sterven, de doodgeborenen en de kinderen die door een misgeboorte het levenslicht niet zien of van wie het leven door een abortus opzettelijk wordt weggenomen. Wat gebeurt er met hen allen?

Jack Hayford, predikant van een groeiende gemeente in Californië, heeft hierover het uit zijn pastorale praktijk geboren boekje ‘Mijn kind is bij God’ geschreven. De ondertitel luidt: ‘Hoop en herstel voor vaders en moeders van wie een kind is weggenomen door een miskraam, abortus, dood bij de geboorte, wiegendood of ziekte’ (uitgave Gideon).

Eén van de eerste vragen die Hayford zichzelf stelt is de vraag: ‘Wanneer begint het leven in de moederschoot?’ Eeuwenlang hebben filosofen en wetenschappers zich bezig gehouden met de vraag naar het precieze begin van het leven in de moederschoot. Hij stelt dat dit leven al in de eerste maand levensvatbaar en belangrijk is, dat er al vanaf de bevruchting sprake is van een zinvol menselijk bestaan. Voor Hayford is de Bijbel norm van zijn denken. Woorden als: ‘Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven’ en ‘uw ogen zagen mijn vormeloos begin’ (Psalm 139 vers 13 en 16 Ps. 139:013-016) spreken een duidelijke taal. Zeker is dat ook het woord: ‘Eer Ik u vormde in de moederschoot, heb Ik u gekend, en eer gij voortkwam uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd’ (Jer. 01:05). Dit woord gewaagt van blijvende geestelijke levensvatbaar­heid.

Het verhaal van Jezus’ geboorte maakt veel duidelijk. Maria is nog maar net in verwachting als zij bij Elisabeth komt. Haar nicht is dan drie maanden ‘op weg’ en Maria blijft nog ongeveer zes maanden, tot na de geboorte, bij haar. Typerend zijn echter Elisabeths woorden: ‘Gezegend is de vrucht van uw schoot’ (Luc. 01:39-43). Van meet af aan wordt het Kind dat in Maria is verwekt, aangeduid als dat wat leeft en ‘Heer’ is. Plegen wij dus abortus, dan halen wij ‘leven’ weg. Met geweld wordt nieuw door God gegeven leven, het is zijn schepping, beëindigd. Scheppingsleven kun je niet ‘wegpoet­sen’.

Meer dan een verhaal

Hayford vertelt een verhaal. Het is niet zomaar een verhaal. Het is het verhaal van een trouw lid van zijn gemeente, een verstandige vrouw: evenwichtig, geestelijk, Bijbelvast. Ze vroeg of ze eens met hem en zijn vrouw mocht praten. Ze zochten daar niets ergs achter, totdat zij zonder opsmuk en overdreven emotie haar verhaal vertelde:

‘Bijna direct na de geboorte van ons eerste kind werd ik opnieuw zwanger. Mijn man en ik waren nog jong, het was in de economische crisis van de jaren dertig, en we kenden de Heer nog niet. Onkundig van wat de Bijbel zegt, besloten we tot een abortus.

Jaren later, toen onze kinderen al de deur uit waren, was ik eens in gebed. Zonder dat ik met mijn gedachten bij deze gebeurtenis uit het verleden was, zei de heilige Geest tegen mij: ‘Je hebt dit kind nooit aan de Vader opgedragen’. Ik schrok, niet omdat ik mij schaamde of veroordeeld voelde, maar omdat die abortus van destijds totaal niet door mijn hoofd speelde. En zelfs al had ik er aan gedacht, dan nog zou ik er nooit opgekomen zijn om een geaborteerd kind achteraf aan de Heer op te dragen.

Het was een indringende ervaring en ik sprak erover met mijn man. We hebben de zaak in gebed gebracht en Gods Woord erop nageslagen, met als gevolg dat we enige tijd later ons geaborteerde kind inderdaad aan de Heer hebben opgedragen.

We wisten dat God ons de abortus al lang had vergeven, omdat we destijds uit onkunde hadden gehandeld.

Dus baden we eenvoudig: ‘Heer, U bent de Vader van alle geesten. Dat zegt uw Woord. Wij geloven dat U ons een eeuwige ziel hebt toevertrouwd waarvan wij het lichaam deerlijk hebben laten mishandelen, maar niettemin bij U is, in uw tegenwoordigheid. Meer weten we niet. En nu komen we tot U en dragen dit kind, dat U ons gaf, aan U op. In de naam van Jezus. Amen’.

Dit verhaal leert opnieuw dat ook geaborteerde kinderen, net als alle kinderen die te ‘vroeg’ zijn weggegaan, toch niet echt weg zijn. Jezus zegt: ‘Net als de anderen zijn ze als ‘engelen in de hemel’. Laat ze maar bij Mij komen. De zodanigen is het Koninkrijk Gods’ (Luc. 18:16). Zonder Jezus zouden ze weg zijn. Nu niet. Hij gaat met hen verder (Matt. 18:10).

Hayfords pastorale boekje tracht Bijbelse antwoorden te geven op vele vragen ook in de richting van hen die een kind lieten aborteren. Een abortus brengt niet zelden mensen in diepingrijpende problemen.

Voor mij liggen de cijfers van 1991, onlangs bekend gemaakt door Stimezo, de vereniging van abortusklinieken. Opnieuw is het aantal abortussen bij Nederlandse vrouwen toegenomen. In totaal lieten 19.568 vrouwen in ziekenhuizen en klinieken hun zwan­gerschap afbreken. Het abortuscijfer ligt daarmee op 5,6 per duizend vrouwen. Bijna de helft van de cliënten is tussen de twintig en dertig jaar. Het aantal allochtonen vrouwen dat tot een onderbreking van de zwangerschap besluit, neemt eveneens toe.

In noodgekomenen kunnen voor hulp aankloppen bij het diensten­centrum van VBOK.

Wij zien nu nog vaak door een spiegel, in raadselen. Straks van aangezicht tot aangezicht (1 Kor. 13:12).

En soms wordt er een tipje van de sluier opgetild (2 Kor. 12:02-04). Maar één ding staat vast:

Voor Hem leven zij allen!

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Rooze 13

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God (13)

De overwinnende gemeente (1)

(Openb. 01:01-03; Openb. 02:01-17. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari 1992).

De laatste twee delen zullen wat anders van opzet zijn dan de eerste twaalf. In de studies tot nu toe hebben we het herstelplan gevolgd zoals het ons in het laatste Bijbelboek is geopenbaard. Daarbij hebben we steeds geprobeerd de relatie te leggen tussen wat staat te gebeuren en de tijd nu. Nu we het herstelplan ‘rond’ hebben -we hebben er kermis van- gaat het er bij de laatste twee studies vooral om: hoe kunnen wij, u en ik persoonlijk en als gemeente, aan dat plan ten volle deel krijgen?

Ook daarover geeft het boek Openbaring een duidelijke boodschap door. De Heer zelf legt dit verband tussen plan en uitvoering. Immers, wie voeren het herstelplan van God uit? De leden van de Gemeente van Jezus Christus aller tijden, in Openbaring uitgebeeld of vertegenwoordigd door de zeven gemeenten (zie deel 1) aan wie dit boek ook gericht is.

Elke gemeente wordt opgeroepen aan haar doel ie gaan beantwoorden wordt daartoe bemoedigd, vermaand en vertroost. Het Tijden dat enkele gemeenten doormaken, beeldt een aspect uit van het gemeenteleven, zoals ook de verleidingen, de zwakheden, maar ook de sterke punten alle herkenbaar in de gemeente aanwezig kunnen zijn. De beloften die de Heer geeft en die bewaarheid zullen worden als de gemeente handelt overeenkomstig de profetie, hebben alle te maken met het geopenbaarde plan. Ze plaatsen de gemeente en de gemeenteleden daarin.

In deze laatste artikelen willen we stilstaan bij die aspecten waarvan de Heer het belangrijk vindt ze te noemen. Ze zijn van essentiële betekenis voor elk gemeentelid en gemeente in ontwikkeling! Daarom gaat het er in deze studies ook om: wie een oor heeft, die hore wat de geest tot de gemeenten zegt!

Wat kunnen we leren uit de aanhef van Openbaring?

Zalig hij die voorleest, en zij die horen de woorden der profetie, en bewaren hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij (Openb. 01:03). De oproep is duidelijk: wees met Zijn plan bezig, overdenk het, probeer het te doorgronden. De Heer geeft ons kennis waarin we door de heilige Geest inzicht mogen verkrijgen en wijsheid om het ten uitvoer te brengen.

In Matthéüs 24 en 25 staat het weer anders, maar het komt op hetzelfde neer: Waakt dan, opdat de eindtijd met zijn ontwikkelingen u niet onverwachts overvalt, en u toebereid zal blijken te zijn.

In onze tijd gaat er een verlokking uit van onder andere ‘feesten voor de Heer’ en lofprijzing en vooral niet te moeilijk doen. Dat lofprijzing en aanbidding belangrijk zijn, hebben we gezien in deel 5 en staat naast het overdenken van de kennis des Heren bij dag en bij nacht’ (Ps. 001:002).

Is Openbaring moeilijk te verstaan? Door leraars die de Heer aan de gemeente en broeders en zusters met profetische openbaringsgaven mag het plan van God voor alle gemeenteleden steeds helderder worden, maar vooral ook de toegang met Christus: het is Zijn openbaring, Hij wil het met verborgen houden maar juist duidelijk maken! Denk hierbij ook nog aan de twee sleutels uit de inleiding, punt 4.

Hoe corrigeert en bemoedigt de Heer de gemeenten?

De kenner van de plaatselijke situatie. Hij geeft er blijk van die goed te kennen. Zo komt Hij tot bemoedigingen en correcties, gevolgd door een oproep die ertoe moet leiden dat de gemeenten deel hebben en houden aan het herstelplan van God.

Van Jezus’ bemoeienis valt onder andere het volgende op:

Hij begint altijd met het positieve, hoe ‘erg’ het met betrokkenen intussen ook al is.

Hij windt geen doekjes om de problemen maar is daarin radicaal: veran­deren… of anders is het afgelopen. Ook dit is een uiting van liefde, want in de geestelijke wereld valt niet te schipperen, het is licht of duisternis. Kortom, de les die we al hebben kunnen leren uit Openbaring: de voortgang van Gods plan loopt gelijk op met de scheiding die aangebracht moet worden.

Aan ‘bekering’ oftewel ingaan op de correctie koppelt Jezus een belofte van geestelijke strekking: gehoorzaamheid wordt beloond (in de onzienlijke wereld).

De wijze waarop Jezus zich aan de gemeenten openbaart heeft te maken met de problemen die Hij in de betreffende gemeenten signaleert of met de belofte die hij doet.

Wat zijn de sterke en zwakke punten van de gemeenten?

De Heer prijst de eerste drie gemeenten om de volgende aspecten:

Het doen van werken met inspanning en volharding.

Het niet verdragen van de ‘kwaden’ of hen die de waarheid verdraaien en het ontmaskeren van de leugen.

Het doorstaan van verdrukking onder behoeftige omstandigheden. En van laster door met name hen die zeggen te geloven.

Het niet verloochenen van Christus en het vasthouden van het geloof ondanks verdrukking.

Op de volgende punten volgt vermaning:

Het verzaken van de eerste liefde: ‘uit de hoogte gevallen’ (dit is niet meer leven vanuit de realiteit van de onzienlijke wereld en vanuit de directe gemeenschap met de Heer).

Het niet optreden tegen gemeenteleden die vasthouden aan leringen en werken die ingaan tegen het evangelie van het Koninkrijk en die leiden tot (geestelijke) ontrouw en vermenging (dit is niet volledig breken met de ongerechtigheid, met de wereld of met zondige gewoonten, of met leringen waardoor men in contact komt met, respectievelijk gebonden raakt door demonen).

Waartoe roept Jezus op?

Het valt op dat Jezus de correctie in sommige gevallen laat volgen door een bekeringsoproep. Dat komt ‘zwaar’ over, Hij heeft het immers tegen gelovigen die ook veel goeds doen!

Opnieuw een blijk van de ernst van de zaak: als het roer niet helemaal omgaat, dan kun je het wel vergeten. Het is Zijn liefde tot de gemeenten die Hem hiertoe brengt.

De eerste drie gemeenten worden opgeroepen tot:

– de (geloofs-)werken van weleer te doen, ofwel weer te gaan leven uit de onzienlijke realiteit en onder leiding van of geïnspireerd door de heilige Geest; – niet bevreesd te zijn voor het lijden, zelfs niet als het nog toe zou nemen, ja, zelfs getrouw te zijn tot de dood;

– in de gemeente op te treden tegen hen die leugenleringen vasthouden of zelfs vrijuit verkondigen.

En voor alle gemeenten geldt:

– te horen wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Welke beloften geeft de Heer?

Aan diegenen die gehoor geven aan de oproep en de correctie van de Heer en daarnaar handelen -dat is dus ook een manier van overwinnen- worden beloften gegeven.

Elke gemeente ontvangt weer een andere belofte, één die bij hen past en die te maken heeft met hun talenten en bekwaamheden, zoals:

te eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is (dit is deel hebben aan Christus tot in der eeuwigheid en ingewijd worden in al de verborgen waarheden van het Koninkrijk der hemelen);

van de tweede dood geen schade lijden (dus in plaats van eeuwige dood deel hebben aan het eeuwige leven);

verborgen manna ontvangen (dit is geestelijk altijd overvloed hebben ter versterking van de innerlijke mens);

een witte steen met een nieuwe naam ontvangen (witte steen is bewijs van de rechtvaardiging, de nieuwe naam duidt op de geestelijke positie of functie waartoe men geroepen is krachtens zijn talenten en het omgaan daarmee).

 

Zoekt de dingen die boven zijn door Wim te Dorsthorst

 

Belofte en vervulling

Zoals iedereen weet staan er in de Bijbel teksten die geweldige beloften inhouden. Ze prijken dan ook op vele wenskaarten die in grote verscheidenheid te koop zijn. Toch staan deze woorden Gods nooit of bijna nooit op zichzelf. In de context lezen we dan voorwaarden of opdrachten waardoor die beloften vervuld kunnen worden.

Als Paulus schrijft: “zoekt de dingen die boven zijn”, dan is dat een opdracht, niet om de gelovige aangenaam bezig te houden, maar opdat een grootse, heerlijke belofte aan ons vervuld zal worden.

Hij schrijft aan de gemeente te Kolosse: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heer­lijkheid” (Kol. 03:01-04).

Het geheimenis Gods

Vers 4 spreekt van de grote belofte en de hoop van het evangelie, de blijde boodschap: het deel krijgen aan het leven en de heerlijkheid van Gods Zoon, Jezus Christus (zie Rom. 08:29 en 1 Kor. 02:06-09).

Eigenlijk is dit het hoofdthema van de hele evangelieverkondiging, het einddoel des geloofs, de zaligheid der zielen.

In het eerste hoofdstuk noemt Paulus het “de hoop die voor u is weggelegd in de hemelen”. Het is tot de Kolossenzen gekomen in de prediking van de waarheid, het evangelie (Kol. 01:04-05). En in vers 27 (Kol. 01:27)zegt hij: “Het geheimenis van God is: Christus in u, de hoop der heerlijkheid”.

Dat is de blijde boodschap die het hele Nieuwe Testament beheerst. De prediking van het Koninkrijk Gods in de mens. Petrus omschrijft het in zijn eerste brief als: “De onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd” (1 Petr. 01:04-05).

De Zoon van Gods liefde

Paulus begint daarom het derde hoofdstuk van de Kolossenzenbrief met een “indien gij dan”. In de eerste twee hoofdstukken beschrijft hij het wezen en de plaats van de Zoon van Gods liefde, Jezus Christus. Hij is het beeld van de on­zichtbare God en de eerstgeborene der ganse schepping. Alle dingen hebben hun bestaan in Hem, door Hem en tot Hem. Hij is vóór alles. En door het bloed Zijns kruises heeft God alle dingen in de hemelen en op de aarde weer met Zichzelf verzoend (zie ook 2 Kor. 05:18-19). Hij is het geheimenis Gods, in wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn; en het is: Christus in u, de hoop der heerlijkheid.

De gelovige heeft Christus aanvaard, is verlost door Hem, is met Hem gestorven in de doop, is met Hem opgewekt, is geworteld in Hem, wandelt in Hem, ontvangt de goddelijke wasdom door Hem, komt tot de rechte en volle kennis van God door Hem, enz. Er is niets boven dit alles wat men zou kunnen begeren en dat is ook de waarschuwing van Paulus in deze brief aan de Kolossenzen (zie hoofdstuk 2 vers 4 tot 23).

En daarom ook: “Indien gij dan met Christus gestorven en opgewekt zijt, zoekt de dingen die boven zijn waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God”.

Het eeuwige leven

Om nu beter te kunnen begrijpen wat er boven te zoeken en te bedenken is, is het belangrijk vers 3 nauwkeurig te lezen. Paulus begint met ‘want’, als redengevend voegwoord waarmee hij het voorgaande aan vers 3 verbindt. Je doet het voorgaande…, aangezien je leven met Christus verborgen is in God.

Verder zegt hij; ‘uw leven’. Hier wordt nogal eens de fout gemaakt door te lezen: ‘u bent verborgen…’; of: ‘wij zijn verborgen…’ Paulus die ook zegt, dat wij -in het lichaam zijnde- ver van de Heer in de vreemde zijn en wandelen in geloof (2 Kor. 05:06); bedoelt dus niet dat ‘wij’ op één of andere wijze met Christus verborgen zouden zijn in God.

In de grondtekst staat letterlijk: ‘het leven van u’ is verborgen met Christus in God’. Het gaat om het ‘leven’ van de gelovige. Voor ‘leven’ wordt hier het Griekse woordje ‘zoe’ gebruikt. En ‘zoe’ is het goddelijke eeuwige leven, waarvan God getuigd heeft dat het is in Zijn Zoon.

“Wie de Zoon heeft, heeft het leven (‘zoe’); wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven (‘zoe’) niet (1 Joh. 05:11-12).

De Bijbel maakt dus duidelijk onderscheid -ook in woordgebruik- tussen het door God geschapen natuurlijke, menselijke leven, ‘psuche’, (zie bijv. Gen. 02:07 en 1 Kor. 15:45a) en het eeuwige goddelijke leven, ‘zoe’, dat in Jezus Christus is en dat Hij is komen brengen (Joh. 10:10). In Hem (het Woord) was leven (‘zoe’) en het leven (‘zoe’) was het licht der mensen, zegt Johannes (Joh. 01:04). Dat ‘leven’ (het leven van u) is dus met Christus verborgen in God, want Jezus Christus is het waarachtige licht voor de mensen (Joh. 01:09). Het licht waarbij de mens dient te wandelen.

In de Waarachtige zijn

De oproep van Paulus is dus om dat eeuwige goddelijke leven te zoeken en te bedenken. Het leven dat Jezus is komen brengen, dat Hij in ons brengt, waarvan Hij ons deelgenoot maakt. Het is Zijn leven wat het leven van God is.

Hij is niet alleen maar gekomen om als het Lam Gods de zondeschuld weg te doen, maar om ons deelgenoot te maken van het eeuwige leven Gods door de heilige Geest die in ons werkt. Zelf zegt Hij in Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03): “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de ene waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”.

En Johannes schrijft in zijn eerste brief: “Doch wij weten dat de Zoon van God gekomen is en ons inzicht gegeven heeft om de Waarachtige te kennen; en wij zijn in de Waarach­tige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven” (1 Joh. 05:20). Hij, Jezus, heeft ons het inzicht gegeven. Andere vertalingen zeggen: ‘het verstand gegeven’, om de Waarachtige te kennen, omdat Hijzelf de Waarachtige is. Bovendien heeft Hij ons verstand geopend, zodat we de Schriften kunnen begrijpen (Luc. 24:32 en Luc. 24:45).

Want gij zijt gestorven

Zoekt dan de dingen die boven zijn en bedenkt de dingen die boven zijn, met een geopend en verlicht verstand. En dan zegt Paulus er nog nadrukkelijk bij in vers 2(Kol. 03:02): “Niet de dingen die op aarde zijn, want gij zijt gestorven!”. Je bent dood voor de wereld, met Christus  gestorven, waarom dan nog doen alsof je in die wereld leeft? (Kol. 02:20). Wat schreeuwen de dingen van de wereld om aandacht. Hoe indringend en opdringerig komt het naar ons toe in de media. Hoe duidelijk zien we dat de woorden van Jezus bewaarheid worden, als Hij zegt dat het zal zijn als in de dagen van Noach: enkel vleselijk bezig zijn (Matt. 24:37-38). Mogen we het dan niet opmerken? Jawel, Jezus zegt immers dat, als we die dingen zien gebeuren, dan weten we dat het einde nabij is (Matt. 24:33).

Maar ga het niet bedenken, wees er niet mee bezig en laat het je leven niet bepalen, want gij zijt gestorven voor deze wereld. Dat is de geestelijke werkelijkheid voor de gelovige. De wereld ligt in het boze (1 Joh. 05:19) en alles gaat overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, zegt Paulus (Ef. 02:02).

“Maar gij, geheel anders: Gij hebt Christus leren kennen” (Ef. 04:20). “God heeft ons verlost uit de macht van de overste van deze wereld, van de duisternis, en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Kol. 01:13). Wij zijn niet langer van deze wereld om op te gaan in alles wat de wereld biedt en bezig houdt. Ook niet als het een schijn van godsvrucht heeft, zoals dat bij de Kolossenzen het geval was, waar valse leringen de mensen op aarde bezig wilden houden. Paulus zegt: het is zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees (Kol. 2).

Wij zijn hemelburgers

Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, toebereid voor het erfdeel der heiligen in het licht (Filip. 03:20a; Ef. 02:19b; Kol. 01:12). En de consequentie is dan dat we vreemdelingen en bijwoners op aarde zijn. (Heb. 11:13b).

En als dat dan zo is, vermaant Petrus, onthoudt u dan van vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen uw ziel (1 Petr. 02:11).

De hele rest van de brief aan de Kolossenzen handelt dan ook over het leven als een waarachtige christen in deze wereld, die weet met Christus gestorven te zijn in de doop (Kol. 03:05; Kol. 04:06).

Duidelijk is daarom dus de plaats waar ons zoeken en bedenken naar uit moet gaan: “Boven, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods”. Daar is ons leven, ons waarachtige leven.

De heerlijkheid van de wet

Voor de Israëliet was het leven in de wet. Als Mozes al de woorden van de wet nog eens voor hun oren herhaald heeft, zegt hij: “Want dit is voor u geen ledig woord, maar dit is uw leven; door dit woord zult gij lang wonen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen” (Deut. 32:47).

En voor iedere Israëliet gold wat de Heer tegen Jozua zegt: “Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is. Want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn” (Joz. 01:08).

Het ‘leven’ was voor de Israëliet een gezegend, lang, gelukkig en voorspoedig leven op aarde.

De heerlijkheid in Christus

Wat is dan de belofte aan ons onuitsprekelijk en onvoorstelbaar veel rijker en verhevener. “Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Kol. 03:04).

Ons leven, ons waarachtige leven wat in Hem is, zal zich ontwikkelen in ons binnenste, wanneer we dit zoeken en overpeinzen. Dan zal het geopenbaard worden als onze Heer verschijnt in heerlijkheid. Paulus zegt: “Om op die dag verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn” (2 Thess. 01:10).

Het is nu nog met Christus verborgen in God. Het is nog niet zichtbaar, het is nog niet geopen­baard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is, zegt Johannes (1 Joh. 03:02).

Die Hem liefhebben

Nu is het nog in geloof en niet in aanschouwen en het zal het deel zijn van Zijn heiligen of, zoals 1 Korinthiërs 2 vers 9 (1 Kor. 02:09) het zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben”.

Laat het ons enige levensdoel zijn, onze grootste liefde en vreugde, om te zoeken en te bedenken wat boven is, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods, om deel te hebben aan het waarachtige eeuwige leven.