Selecteer een pagina

Levend Geloof – 397

1998.11-12 Levend geloof nr. 397

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Met dankbaarheid kunnen we terugzien op 1998. Want opnieuw mocht Levend Geloof een duidelijke functie vervullen ten aanzien van de verkondiging van het evangelie van Gods Koninkrijk. Temidden van veel verwarring en misleiding mochten wij een duidelijk geluid laten horen dat door velen werd gewaardeerd. Dit bleek wel uit de talrijke positieve reacties die wij het afgelopen jaar ontvin­gen. We zijn ons uiteraard bewust dat ook vele anderen het evangelie op veel­zijdige wijze en vanuit verschillende invalshoeken belichten, veelal met oprech­te bedoelingen. Ook hier geldt: de mens ziet aan wat ogen is, maar de Heer ziet het hart aan.

Dat neemt echter niet weg dat wij ons onvoorwaardelijk willen houden aan de verkondiging van het volle heil zoals Jezus en de eerste apostelen dat ook deden, zonder water in de wijn te doen. Daarvoor heeft de Heer ons de ogen geopend en daaraan willen we getrouw blijven. Want het is een bewezen feit dat er heel wat christenen zijn die door de stroom van gedachten en meningen, die er via allerlei boeken, brochures, bladen en sprekers op hen afkomen, soms door de bomen het bos niet meer zien. Wat is nu waar en wat is niet waar?  Iedereen beroept zich maar op het ‘onfeilbare woord van God’ terwijl men in werkelijkheid vaak totaal tegenstrijdige meningen verkondigt… Wat is het dan heerlijk en bevrijdend het werkelijke evangelie te hebben ont­dekt: het evangelie dat geen letterknechten van ons maakt, maar ons de inhoud van de Bijbel door Gods Geest op de juiste wijze leert interpreteren. Het evan­gelie dat ons bewust maakt van onze geestelijke plaats met Christus in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daaruit kunnen strijden en overwin­nen. Het evangelie wat ons omvormt tot werkelijke volgelingen van Christus, tot zonen Gods in wie de volle heerlijkheid Gods zich gaat openbaren. Het enige evangelie wat in deze eindtijd, temidden van alle afval en verdrukking, waardevol zal blijken te zijn.

Dit evangelie zal ook in het jaar wat voor ons ligt een centrale plaats in ons blad blijven innemen. Veel zegen en geloofsopbouw toegewenst bij het lezen van dit nummer en van de komende nummers.

Gert-Jan Doornink

 

Bij de voorplaat door redactie

‘Verzoening’ vormt ongetwijfeld het hart (de kern) van het evangelie; lees bijvoorbeeld wat Paulus erover schrijft in 2 Kor. 05:18-19. In dit nummer treft u een belangrijk artikel over dit onderwerp aan, geschreven door Duurt Sikkens. Ook de illustratie van Gustave Doree is gebaseerd op het thema verzoe­ning. Het laat zien hoe Jacob zich verzoende met Ezau, zoals beschre­ven in Gen. 33:01-14.

 

U kunt ons helpen… door de redactie

Het werk van Levend Geloof rust niet alleen op de schouders van de redactie en medewerkers, maar is een gezamenlijk werk van alle lezers en lezeressen, die gemoti­veerd zijn ten aanzien van het evangelie zoals ons blad dat uit­draagt. Daarom enkele suggesties:

Maak eens iemand blij met een geschenk- of adoptieabonnement. (Een geschenkabonnement geldt voor één jaar: een adoptieabonne­ment wordt jaarlijks verlengd tot wederopzegging. In beide gevallen betaalt u dus het abonnement voor een ander).

Het opgeven van proefadressen. Ca eens na wie er misschien in aan­merking zou kunnen komen Levend Geloof te gaan lezen. Alle adressen die worden opgegeven ontvangen twee nummers op proef.

Door het zo nu en dan overma­ken van een extra bijdrage. Het is uiteraard belangrijk dat ons werk ook financieel op gezonde wijze kan blijven functioneren.

Door het blad, zoals al verschil­lende gemeenten doen, op de boe­kentafel van uw gemeente te leg­gen. (De minimumafname van bla­den voor de boekentafel is vijf exemplaren a fl. 4,50 per ex., maar u hoeft geen porto te betalen).

Door in uw gemeente tijdens de mededelingen, of in een persoon­lijk woord, aandacht te vragen voor Levend Geloof en daarbij een oproep te doen zich te abonneren. Het zijn maar zo enkele suggesties waardoor Levend Geloof meer bekendheid gaat krijgen en in het jaar dat voor ons ligt, ook wat de oplage betreft, verder gaat groei­en. Doet u mee?

 

Hoop én zekerheid door Wim te Dorsthorst

Over enkele weken vieren we weer kerstfeest. Maar als je alles wat je dagelijks hoort en ziet en leest over de wereld waarin we leven, dan slaat de schrik je om het hart en denk je: hoe kan zo’n wereld nog kerstfeest vieren? De duisternis is bijna tast­baar in de angst voor alles wat over de wereld gaat. Meer dan ooit is het woord van Jesaja waar, wat zegt: “Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën”. Die duisternis heeft vele gezichten. In de eerste plaats is daar de toene­mende ‘Godsverduistering’. Daarmee bedoel ik, dat de mensen zich niet meer willen onderwerpen aan de wetten Gods of welk gezag dan ook, door God ingesteld. Daardoor is er een onbegrensde wet­teloosheid ontstaan, met als gevolg kilheid en liefdeloosheid onder de mensen, zegt de Heer Jezus. Dit drukt zich weer uit in ongebreidelde zelfzucht, verslaving aan drugs, alco­hol, en moderne muziek. Verder uit zich dit in geweld, moord, abortus, euthanasie, criminaliteit, corruptie, leegroof van de aarde, enz. Allemaal gezichten van de duisternis en de Godverlatenheid.

Een nieuwe dag

Is er dan geen hoop meer? Ja, er is hoop! Veel meer dan dat, er is zeker­heid!

Er is iets groots, iets geweldigs, iets heiligs en liefdevols gebeurd in de schepping van God. Iets wat onom­keerbare gevolgen heeft en een nieu­we dag aankondigt die oneindig, eeu­wig zal zijn.

Een eeuwigheid van vrede, geluk en blijdschap. Er zullen geen tranen meer zijn. God zelf zal alle tranen van de ogen afwissen. Er zal geen zonde, ziekte, pijn, dood, rouw, geklaag of moeite meer zijn. Enkel vrede, eindeloze vrede! Hoor wat er gebeurd is, wereld in angst en duisternis: “Want elke schoen die dreunend stampt, en elke mantel, in bloed gewenteld, zal ver­brand worden, een prooi van het vuur. Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heer­schappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over Zijn Koninkrijk, door­dat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen” (Jes. 09:04-06).

Een Koninkrijk van eindeloze vrede, waar enkel recht en gerechtigheid zal heersen. Een eeuwig Koninkrijk.

Het fundament is gelegd

Je zou het de wereld toe willen schreeuwen, maar alles en iedereen schijnt verdoofd te zijn en met blind­heid geslagen door de duivel, de god van deze wereld, de god van dit tijd­perk.

Maar het nieuwe tijdperk is komende, een hemel en een aarde die zal schitteren van goddelijke vrijheid en heerlijkheid. De fundamenten zijn gelegd en er wordt op gebouwd, Goddank!

Want het Kind dat ons geboren is, de Zoon die ons gegeven is als een geschenk, is Gods eigen Zoon, de Zoon van Zijn liefde. God had en heeft de wereld zó lief, dat Hij door innerlijke barmhartigheid bewogen naar de in zonde gevallen schepping heeft omgezien en Zijn eigen Zoon daarvoor gegeven heeft. Hij is niet gekomen als een Koning in pracht en praal omgeven door veel bodyguards, maar als een klein men­senkindje. Niet in een paleis, niet in een ziekenhuis met kundige specialisten, zelfs niet in een klein hotelle­tje, maar in een veestal met de voer­bak als wieg.

De Vader heeft Zijn eigen Zoon gezonden in de toestand van de in zonde gevallen mens. In zwakheid, in een door de zonde aangetast lichaam, terwijl Hij zelf zonder zonde was. Zijn Vader, onze goede God, wilde dat Hij in de diepste ellende van de mens afdaalde en in alles aan de mens gelijk werd. Zo heeft Hij Zichzelf vernederd en is in de gestalte van een slaaf tot ons gekomen. De Koning der koningen in de varkensstal zou je kunnen zeg­gen. Alleen zó kon Hij de Verlosser in de mens zijn en een barmhartig en getrouw Hogepriester die met de zwakheid van de mens kan meevoe­len.

Alleen door lijden, dood en opstan­ding heen, kan Hij in alles de eerste zijn van vele broeders.

Grote blijdschap

Als je het grote voorrecht hebt nu al deel te hebben aan het heil dat Hij kwam brengen, en door de heilige Geest de Schrift verstaat, zodat je ziet waar het op uit loopt, dan springt je hart op van blijdschap. Dan is het helemaal niet moeilijk de uitbundigheid van de engelenwereld te begrijpen, die gezongen hebben: “Ere zij God in de hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens”. En de grote blijdschap die de engel verkondigde met de boodschap: “U is heden de Heiland geboren, name­lijk Christus, de Here”. En de her­ders hebben aanbeden, en ook de heidenen, ja juist zij die de ware God des hemels niet eens kenden, kwa­men en hebben Hem aanbeden en koninklijke hulde bewezen. Hij, de ‘genade Gods’ is gekomen voor alle mensen. Niet om de wereld te veroordelen maar om heil en behoud te brengen door Zijn dood heen.

Uit liefde heeft God Zijn eigen Zoon overgegeven in mijn plaats, in uw plaats, in de plaats van alle mensen. God gaf Zijn Zoon niet aan de wereld als een nieuwe religie, maar als Verlosser, als Heelmeester, als de Weg, de Waarheid, het Licht en het Leven. Geweldige zaken hebben hun beslag gekregen met Zijn komst in de volheid des tijds, tweeduizend jaar geleden.

Het kwaad is gevonnist

Gods gericht over deze in zonde gevallen wereld hééft al plaats gevon­den. Het kwaad is al gevonnist en het vonnis is aan Zijn Zoon Jezus Christus reeds voltrokken. In Hem is het oordeel over de wereld gegaan en is de overste van deze wereld, de dui­vel, buiten geworpen. Toen de Heer daar als een vloek aan het kruis hing in onze plaats, was het hele oordeel op Hem. Het was om onze overtredingen en het was om onze ongerechtigheden dat Zijn lichaam kapot geslagen werd als een omgeploegd stuk land. Alle ongerechtigheid, van alle men­sen, heeft God in Zijn grenzeloze liefde voor de mensheid op Zijn eigen Zoon neer laten komen. De doodstraf die wij allemaal verdiend hebben, is aan Hem, in Wie en tot Wie en door Wie alles geschapen is, voltrokken. God zelf was daar op Golgotha de hele schepping weer met Zichzelf aan het verzoenen door het bloed van Zijn Zoon en door ons onze overtredingen niet toe te rekenen.

Aan het kruis genageld

Satan, met zijn hele rijk, is openlijk te kijk gezet en ontwapend. De schuldbrief die tegen ons getuigde, onze overtredingen en ongerechtig­heden, waardoor de satan macht had over alle mensen, is daar voor eeu­wig en altijd weggedaan. Het is aan het kruis genageld in het lichaam van Christus. Hij heeft onze zonden in Zijn lichaam op het kruis gebracht. God doet ons niet naar onze zonden maar Hij heeft het aan Zijn Zoon gedaan.

In Zijn dood was onze dood, de dood van alle mensen. Eén in plaats van allen!

In Zijn begrafenis is ook onze oude mens ten grave gedragen. Ook daar waren alle mensen in besloten. In Zijn opstanding lag eveneens de opstanding van alle mensen beslo­ten.

In Zijn hemelvaart zijn wij met Hem meegenomen en hebben een plaats gekregen met Hem in de hemelse gewesten.

En deze genade en dit heil is voor een ieder die het in geloof aanvaar­den wil.

De doorbraak van het licht

Met dit onbeschrijflijke gebeuren heeft God, de Schepper van hemel en aarde, in Zijn Zoon het funda­ment gelegd voor de nieuwe schep­ping. Door het oordeel op Zijn eigen Zoon te leggen, is het licht voor de schepping doorgebroken. Een nieu­we hemel en een nieuwe aarde, waarop eeuwige gerechtigheid zal wonen. Waar alle mensen zullen leven in vrijheid zonder dat de dood er een einde aan kan maken, want de dood zal er niet meer zijn. Waar aan al wat vroeger geweest is, nooit meer gedacht zal worden.

Wat een heil is er in Jezus Christus over de schepping uitgestort. Als daar je ogen voor open gaan, kom je tot waarachtige aanbidding. Aanbidding in Geest en Waarheid. Dan ga je zien wie de Zoon van God werkelijk is en wordt je stil van bin­nen. Dan gruw je van de theorieën en de theologiën die zo vaak over Hem verkondigd worden. Altijd met de bedoeling om Zijn persoon en zijn volbrachte werk voor de mensen belachelijk en krachteloos te maken. Maar het is waarachtig en het begon 2000 jaar geleden in Bethlehem, heel klein, heel eenvoudig, geheel volgens Gods voornemen.

Een Goddelijke taak

Het overgrote deel van de mensheid beseft deze dingen niet of niet meer, als ze op hun wijze kerstfeest vieren. De verstandsmens van deze tijd zegt: Onzin, onmogelijk. Een mooi ver­haal voor goedgelovige mensen. Iedere christen weet wel dat het kerstfeest een heidense oorsprong heeft en dat de Bijbel nergens oproept tot het vieren van Jezus’ geboorte. Maar als de wereld hun kerstfeest viert, mag de christen zich toch wel verblijden in wat er werke­lijk gebeurd is en God en Jezus Christus de dank, de eer en de aan­bidding brengen?

Niet afgeven en ‘ach en wee’ roepen over deze slechte wereld, maar met – innerlijke ontferming als priesters waardig, mag en kan een christen bidden en pleiten bij God voor deze duistere wereld. Dat is de Goddelijke taak van het koninklijke priestervolk. Als Jesaja zegt dat duisternis de aarde zal bedekken en donkerheid de natiën, dan zegt hij tot de gelovigen: “Maar over u zal de HERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden”. Laten wij dan de goede boodschap vertellen aan wie wij het vertellen kunnen en zijn als lichtende sterren, temidden van deze zuchtende wereld in nood.

 

Wat verzoening werkelijk is door Duurt Sikkens

“De Zoon des mensen is niet geko­men om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Matt. 20:28).

“Evenzo is het Koninkrijk der heme­len (dat is dus de onzichtbare wereld) gelijk aan een koopman, die schone parelen zocht. Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die” (Matt. 13:45). In het Grieks staat daar ‘één’, niet ‘een’ kostbare parel. Een telwoord. In de Leidse vertaling staat zelfs: “van buitengewone waarde”, dat moet je hier letterlijk nemen: extraordinair.

Er bestaat gigantisch veel verwarring over het begrip ‘verzoening’. Ik las in een krantenartikel uitspraken van iemand, die zich daarin verdiept heeft en ineens stond daar het vol­gende zinnetje tussen: “Maar ’t beroerde is, ik heb geen goed beeld van God”. Ik denk dat dat eigenlijk de clou is, de sleutelgedachte. Heb je een goed beeld van God dan kun je de dingen ook helderder bekijken. De enige die ons de Vader heeft doen kennen is Jezus geweest. En later de discipelen, maar Jezus is begonnen. Als er in het Nieuwe Testament staat: “God is liefde”, dan geldt dat net zo goed voor het Oude Testament. Want God is niet veran­derd! Maar dan moet je eens kijken hoe God geïnterpreteerd is in het Oude Testament. Er zijn Hem slachtpartijen toegeschreven! Dan zeg je toch: Dat kan mijn Vader niet geweest zijn.

Een bekende ‘slachtpartij’ staat beschreven in Genesis 22: Abraham krijgt de opdracht zijn enige zoon, die hij liefheeft, te offeren. En dan staat daar dat God dat zei. Stel: Mijn buurman komt bij mij en zegt: “Ik heb de stem van God gehoord. Dat kind van mij, ik heb er maar één, neem ik mee het bos in en ik breng hem om”. Wat doe jij, bel je de poli­tie of niet? Natuurlijk bel jij. Abraham dacht dat hij de stem van God hoorde. Dat werd ook aan hem toegeschreven, maar dat was niet zo. In Heb. 11:17 staat: “Abraham, toe hij verzocht werd…” Dus de schrijver van de Hebreeënbrief had een veel beter inzicht.

Abrahams geloof

Abraham werd verzocht [PEIRAZO- MENON] staat er. En verzoekingen komen niet van God. Jacobus schrijft dat. God is geen verzoeker en brengt niemand in verzoeking, maar Abraham werd in verzoeking gebracht. De verzoeker -de duivel- eist mensenoffers. Abraham heeft het gedaan maar hij kwam hier niet uit. En toen heeft hij net zo lang gedacht tot hij er uit was en wat denk je? Hij was de eerste die in de opstanding geloofde. Hij was de allereerste. Dat was nog nooit vertoond. Er zijn heel veel mensen die de opstanding van Jezus betwijfelen: het is niet echt gebeurd, maar wel waar. En meer van die verhelderende uitspraken. Wat moet een mens daarmee? De verwarring wordt steeds groter. De verzoeker eist men­senoffers. En Abraham heeft Izak bij wijze van spreken (in het Grieks staat er: bij gelijkenis, en een gelijke­nis is nog altijd een afbeelding van de werkelijkheid) uit de dood terug­gekregen. Parabel betekent “ernaast gelegd”. Daarom is het zo mooi gelij­kenissen door te krijgen. De duivel eist mensenoffers, en God wekt op!

Van schaduw naar werkelijkheid

Die mooie gelijkenis van Abraham en Izak, heeft Jezus gelezen, vast, als jochie van twaalf al en heeft daarin een gelijkenis gezien van wat eens met Hem zou gebeuren. Voor het woord ‘verzoenen’ staat in het Hebreeuws ‘kipper’, oftewel ‘kop- her’, wat losgeld betekent. Wat is los­geld? Dat is geld om iemand los te krijgen. De hogepriester beleed alle zonden van héél het volk en dan legde hij de handen op een bok of geit en die werd de woestijn inge­stuurd (de zondebok). (In het Engels is het ‘scapegoat”, van escape, ont­snappen).

Een mooi schaduwbeeld van de wer­kelijkheid in Jezus Christus. Dat kun je allemaal nalezen in Hebreeën 9 en 10. Daar wordt de werkelijkheid beschreven en het oude volk met zijn schaduwbeelden en rituelen, dat was maar een beeld. In het Grieks is verzoenen ‘katallas- soo’. De allereerste betekenis werd gebruikt bij geld, het ruilen van geld, wisselen, verruilen, omruilen, dat staat er voor verzoenen. Want wat zegt het woord verzoenen nou nog? Dat moet je eens aan een kind vra­gen. Dat woord is ouderwets gewor­den, net als ‘rantsoen’. Dat werd ook voor losgeld gebruikt. Je denkt bij het woord rantsoen toch nooit aan losgeld. (In ’t Engels ‘ransom’). Een verzoening is een vereffening, de verhouding komt weer in balans.

Scheiding tussen God en mens

Zonde maakt scheiding, of je het wilt of niet. God heeft niks met zonde. Als een mens zondigt, dan komt hij los van God. Wil je het bewijs heb­ben? Het loon van de zonde is de dood en de dood is een oorspronke­lijk onnatuurlijk gebeuren. Het is een afbeelding van de geestelijke dood, anders waren de mensen nooit dood gegaan. Ze zouden toch eeuwig leven vanaf het paradijs? Op het moment dat er zonde geschiedt kom je los van God, los van het leven. Uiteindelijk ga je daar dood aan. Dood is het gevolg van de zonde, ‘het loon’ zeggen ze wel eens. Nou, daar zat je niet op te wachten, op dat loon. Zonde maakt scheiding tussen God en mens. Dat betekent dat we origi­neel bij elkaar horen. Precies zó is het bedacht en bedoeld. En God loop altijd te verzinnen: “Hoe krijg Ik mijn mens weer naast mij, hoe krijg Ik jou weer naast mij, zodat Ik jou naaste kan zijn”. Want God wil zo graag zijn naaste liefhebben. Daar heb je Hem, de Zoeker, naar jou, de God van de verzoening, (in het Engels: reconciliation), degene die weer bijeenbrengt, zodat je weer samen bent. “We horen toch bij elkaar, Ik wil ze verlossen uit die ellendige zonde, uit die dood. Het is afschuwelijk dat een mens moet doodgaan. Hoe krijg ik ze los?” (Redemptor = verlosser; het komt van een werkwoord: loskopen. Latijn: Redémere = terugkopen). Het gaat dus wat kosten.

Herstel van de relatie

Ik ben blij met de God der wrake. Wat voor associaties het ook bij je oproept. De alleroudste betekenis van ‘wraak’ is: herstel van de oor­spronkelijke gave relatie. Daar is God op uit: herstel van de oorspronkelijke gave relatie tussen God en mens. Er wordt niet gezegd dat de mens eerst volmaakt moet zijn, de relatie is gaaf, zoals tussen een moeder en kind, vader en kind, man en vrouw. Dat is ‘wraak’ en ik ben zo blij met die ‘God der wrake’.

Om dat verbond te herstellen, om die wens uit te voeren, om die relatie te herstellen, moest de mens losge­kocht worden en moet degene die mij vasthoudt, dat recht ontzegd wor­den. Jesaja verzucht ergens: “Ach, er is niemand die zegt: geef terug”. Dan denk ik: Mijn Vader is degene die vanaf het begin van de schepping heeft gezegd: “Geef terug! Die mens is van mij”. Jezus heeft ook altijd gezegd: Geef terug! Mooi is dat, wat een instelling.

Kijk, als je zondigt (en wie niet) dan ontstaat er schuld. En elke keer dat je zondigt, stapelt het zich op. Denk bijvoorbeeld aan verkeersovertredingen. Elke keer krijg je er een boete bij en dat stapelt zich op (tenminste als je hem niet betaalt). Vroeger werd het volk daar symbolisch van verlost.

En de straf van al die schuld is de doodstraf. (De bedenker van de dood is niet God. Wie bedenkt zoiets gru­welijks, dat is toch krankzinnig. De dood is ontsproten aan het brein van de boze. De dood is eigenlijk een leu­gen, maar de duivel is de vader van de leugen, de vader van het kwaad). Als ik heb gezondigd stapelt de schuld zich op en al die papieren val­len bij mij het huis binnen: betaal! En ik kan niet betalen. Betaal! Die bewijsstukken zijn met de hand L geschreven (1 Kor. 02:14 – [CHEIRO- GRAPHON]). Daar heeft de duivel voor gezorgd. Die bewijsstukken die tegen ons getuigen.

Bevrijding van schuld

Wat heeft Jezus daarmee gedaan? Jezus heeft ze aan het kruis gena­geld, Hij heeft ze uitgewist, staat er. Ongeldig! Daar heeft Jezus voor gezorgd. God heeft het uitgewist. Hij is er op uit om schuld te vergeven: Hoe krijg Ik die mens onder dat ellendige schuldgevoel vandaan? Sommige mensen zeggen: Ja, Jezus is voor mij gestorven. Maar hoe zit het met het schuldgevoel? Dan heeft het nog niet gewerkt. Welnu, het bewijsstuk is weg! Op deze manier hield de duivel de mens in gijzeling, in een gevangenis. (Ander woord: dodenrijk, een woord dat Jezus gebruikt)., Al die miljarden mensen in gijzeling, van God gestolen. Verschrikkelijk. Het grootste gijze­lingsdrama van alle eeuwen. Allemaal kostbare mensen, allemaal pareltjes, grote en kleine, en de dui­vel heeft ze, de sinistere koopman, want daar heb je de ‘koopman’ uit de gelijkenis.

De kostbare parel

Als Jezus de tempel reinigt, wordt er altijd over geldwisselaars gesproken, maar in een ander evangelie staat: kooplieden. Daar is wat mee, altijd uit op winst. Die koopman loopt daar te zoeken en te zoeken en hij ziet daar één parel, zo mooi, zo buitenge­woon mooi. Als je weet dat in het hemelse Jeruzalem (moet je niet let­terlijk nemen), elke poort één parel is en dan is dat dus een mens. Jezus -de parel- dat moet een grote parel geweest zijn! De koopman ziet die en dankt maar één ding: Hebben! Die ene parel was Jezus. En zoals Abraham wist: ik blijf leven, wist Jezus dat ook. Abraham heeft naar zijn zoon gekeken en wist: hij blijft leven. Die twee daar, boven op een heuvel, niemand in de buurt, tenminste niet zichtbaar. Onzichtbaar heeft de schepping daar ook de adem ingehouden, want Izak was de dra­ger van de belofte van een groot volk te worden. Engelen hebben er bij gestaan, boze geesten hebben er bij gestaan en de duivel zelf ook natuur­lijk. Want een kind der belofte, dat moet altijd dood. Jezus, die moet dood.

Ben jij ook een kind van de belofte? Ja toch? Naar de geest toch verwekt? Nou dan heb je een tegenstander. En toen heeft de Vader van alle gelovi­gen (en dat is God) van zijn Zoon Jezus, van die kostbare parel, gezegd: Dit is mijn zoon, wat geef je ervoor? De duivel geeft liever niks. Toen zei God: Ik wil, in ruil voor deze kostba­re parel -Jezus- al die andere parels terug, die jij hebt.

De duivel hoefde nauwelijks na te denken. Hij wou die grote parel, in ruil voor al die andere parels. Eén voor allen. Waarom wou hij zo graag die ene parel hebben? Wat had Jezus gezegd: “Ik heb het eeuwige leven”. Hij had macht over boze geesten en engelen. Dat was een kostbare parel. Dus denkt de duivel: als ik die heb, heb ik ook het eeuwige leven. Waar doet je dat aan denken? Kwaad doen en toch eeuwig blijven voortle­ven. Ja, ’t Paradijs. Waarom ging er een engel staan tussen de mens en de ‘boom des levens’? Anders zou de mens ook met zijn kwaad eeuwig door kunnen leven. Daar is die engel des levens tussen gaan staan met het vlammend zwaard. De duivel wil eeuwig aan de macht blijven en hij dacht: als ik die heb, dan heb ik alles.

Op één kaart

God had zijn hele plan op één kaart gezet, Hij had ook maar één geboren zoon, Jezus. Toen heeft God bedon­gen: Je mag Hem hebben in ruil voor de hele mensheid. De duivel heeft het geaccepteerd en ging heen en heeft dat dus gedaan. De bedon­gen prijs. En zoals Izak op het altaar ging liggen in vast vertrouwen op zijn vader, zo liet Jezus zich tot zonde maken. God had een lam, eentje maar, de kudde was nog niet zo groot, het lam Gods was helemaal gaaf zonder zonde, puur mens, en de duivel accepteerde dit. En toen werd Jezus beladen met zonde. Hij kreeg alle zonden van de hele mensheid, niet van een volk, maar de hele mensheid, over zich heen, de zondebok. Doodziek heeft Hij aan het kruis gehangen. Niet alleen beladen met zonde, maar ook met ziekte. Koortsen jagen door zijn lijf, de pijn, de moeite en ondertus­sen vechten, vechten dat Hij niet ging zondigen. Dan was Hij er wel af gekomen en had gezegd: Bekijk het maar. Ik doe niet meer. (Heeft God nou zijn Zoon ver­moord? Moest Jezus nu dood omdat God zijn gram wilde halen? Zo van: al die mensen daar heb ik de pest aan. Maar Ik heb nog een zoon, de beste, een goed mens, die maak Ik dood, dan kom Ik tenminste aan mijn trekken? Wat voor krom gere­deneer is dat? Waarom speelt nooit de duivel in de verzoeningsleer een rol? Die onzienlijke wereld wordt er haast nooit bijgehaald).

Het offer van God

Hij hing daar op Golgotha. En God heeft daarvoor zijn enige zoon afge­staan. Het was ook een offer van God. Denk je dat Hij er behagen in had om slachtoffers te zien? Als ik iemand van jullie tegenkom die zegt: ha, een slachtoffer, dan denk ik: die moet zelf in therapie, dat is een sadist. Wie verheugt zich nou over slachtoffers? Als je behagen hebt in het slachtoffer, dan ben jij een moor­denaar. Je bent gestoord. Mensen in het Evangelie die zich opofferen tot ze er bij neervallen? God heeft er geen behagen in.

(Dat is een goede leer voor ons. En als je een burn-out syndroom hebt, dan betekent dat dat je een ‘bran­doffer’ bent. Opgebrand. Daar heeft God geen behagen in). Jezus is gegaan. Wat heeft Hij er tegenop gezien: “Moet dat? Kan dat niet aan mij voorbijgaan? Het beklemt mij vreselijk?” (Luc. 12:50). Jezus is die weg in geloof gegaan. Jezus geloofde in de opstanding. De duivel niet, die geloofde niet in de opstanding ten eeuwigen leven. Wel in terugkeer in het natuurlijke leven, dat was wel eens gebeurd. Maar opstaan in het eeuwige leven?

Geen vermenging

Het is zo belangrijk een goed beeld van God te krijgen, anders vermeng je Hem met de kwaadwilligheid van de boze. In het Oude Testament is dat nog al eens gebeurd en tegen­woordig toch ook. Als ik bijvoorbeeld de Amerikaanse reli-industrie zie: Er gebeurt iets raars en ze vragen zich steeds af: wat zou toch de bedoeling van de Heer daarvan zijn? Is het de Heer die daar achter zit? Dat is onbe­grijpelijk. Wel eens van de duivel gehoord? Ja, maar die is overwon­nen, daar moet je niet meer over pra­ten… ja, ja…

Het is een slimme truc van hem om achter de gordijnen te blijven. Daarom is het zo belangrijk om een goed beeld van God te krijgen. In welke kringen je ook zit. Het is zo belangrijk, dat beeld van God.

Gods initiatief

Dus voor de verzoening lag het ini­tiatief bij God. Hij is begonnen. Hij heeft ons eerst liefgehad. Hij bood zijn Zoon aan en die Zoon moest het ook nog willen. Daar heeft deze erg tegenop gezien, maar uiteindelijk zei Hij: “Het is goed. Uw wil geschiedt. Ik weet dat, als Ik mijn leven geef als losprijs, dan komen alle mensen vrij, allemaal, vanaf het begin van de schepping”.

Dus, diegene die de mens in gijze­ling had genomen, had die losprijs bedongen, en zo loopt die losprijs – een levende parel- naar de duivel toe, moest tot zonde gemaakt worden en vermoord worden. En God heeft hem laten gaan, Hij moest Hem los­laten.

Wat is er tussen die twee veel gebeurd. Hij wil het zó graag goed hebben tussen Hemzelf en mensen, dat God er alles voor over heeft en Jezus ook. Zó graag wil Hij jou met je hele hebben en houwen, je goede en je kwade kanten, met je verdriet, je teleurstellingen, je verbittering. Jou zoekt Hij op, juist jou: “Kom bij me wonen! Kom eerst maar eens tot rust, want je voelt je zo rot en zo schuldig”.

God is liefde, God heeft nog nooit iemand dood gemaakt, nooit iemand ziek gemaakt. En dan ben je ziek, vraag je dan ook: wat is de bedoeling van God, hiermee? Foute vraag! Als je het dan weten wilt: de bedoeling van God is eigenlijk, dat je weer wer­kelijk kunt gaan leven.

Gekocht en betaald

Jezus’ dood is rechtsgeldig. Dat kun je in de hemel laten horen. Rechtsgeldig. Er is geen grond meer om jou aan te klagen. En de aanklager heeft geen poot meer om op te staan. Hou hem dat maar voor ogen. Misschien ben je niet sterk, maar zwak, maar dat papier kan ik hem voor de neus houden, zoveel kracht heb ik nog wel.

Geloof je dit? Dan ben je zonder zonde, en ga je geestelijk ook nooit meer dood. YESÜ Zonder zonde, zonder schuldgevoel, je bent vrijge­kocht, de losprijs is betaald, je bent gekocht en betaald. Verzoenen betekent: losgekocht. Je zult niet in het dodenrijk komen, want Jezus is alle hemelen doorge­gaan en heeft zijn taak volbracht. Het kostte Hem dan ook alles. Hij heeft geschreeuwd: HET IS VOL­BRACHT! Het is een juichkreet geweest, met schorre stem waar­schijnlijk. Maar dat was het laatste wat Hij er uit kon brengen: “Het is volbracht”.

Die kreet is de hemelen ook doorge­gaan. De engelen hebben het ook gehoord. Wat denk je, hoe zouden zij gereageerd hebben? Ze hebben nog nooit zo’n feest gehad! En God, hoe zou God gereageerd hebben? Hoe denk je dat de boze gereageerd heeft?

Wat er in de hemel gebeurd, is het enige dat belangrijk is. Een kind kan dit toch begrijpen, het loskopen uit een gijzeling. Dan denk ik: word dan als een kind, want het wordt aan de kinderen geopenbaard. Hou eens op met moeilijk doen.

Wat gebeurt er verder?

En daarna? Na de verzoening? Dan kun je vanaf nu een hemels leven lei­den. Wat denk je: kom je in het dodenrijk terecht? Ga je er nog een keer naar toe? Ja, het duurt nog wel even: het laatste oordeel, dan halen we de laatste slachtoffers van de boze er eerst uit. Jezus is daar begonnen, die is in het dodenrijk begonnen het evangelie te verkondigen. En sommi­gen in het dodenrijk sprongen op, Abraham als eerste denk ik: Daar heb je hem. Hij heeft het evangelie verkondigd, en al die rechtvaardigen, die heeft hij bij zijn opstanding mee­getrokken in het Koninkrijk van het licht.

Maar dat gebeurt nog een keer, in de toekomst. Nu kunnen we door de hemelen trekken, samen met de engelen, het woord van God verkon­digen, strijden tegen de boze gees­ten. (Sommigen geloven niet in het bestaan van boze geesten en als je erover praat dan gaan ze van binnen steigeren. Dan vraag ik maar: wat/wie steigert er dan binnen in je?).

Waarom? Omdat wij het vonnis aan de boze geesten moeten voltrekken, het vonnis is uitgesproken en staat aan het eind van Psalm 149: Het vonnis volgens de schrift. Vertel maar dat ze verloren hebben, dat de mensheid eronder vandaan komt. Wie gelooft heeft het eeuwige leven, die beleeft het leven, je bent verzoend met God. Verzoend met Jezus. Wat een feest! En wat ook heel belangrijk is: Ben je verzoend met jezelf!? Of ben je zo ontevreden, dat je steeds een ander wilt zijn, dan je zelf eigenlijk bent. Jammer. Zoals je nu bent, zo ben je mooi. Je zegt niet tegen je kind van 5: “Ik denk dat ik je liever mag als je 20 bent”. Dan moet dan kind, vind ik, weglopen. Met jezelf verzoend, met al diegenen een eenheid vormen die Hem ook liefhebben, in de wer­kelijkheid van het Koninkrijk der hemelen.

Het herstelde verbond

Die oorspronkelijke relatie tussen God en mens, origineel zoals die was, is verstoord. De duivel heeft de mens gestolen, de dief, de slachter. Dit verbond is hersteld door het bloed van Jezus, het bloed van het Lam. Dus die verbinding is gerepa­reerd. Jezus zegt: “Dat is nu dat ver­nieuwde verbond, door mijn leven, mijn vlees en bloed”. Wanneer zei Hij dat? Wat had Hij in zijn handen bij het avondmaal? De beker der dankzegging. Hij hief de beker der dankzegging. Hij heeft ons de Vader doen kennen. Hef dan de beker! Op het leven! Het nieuwe verbond! Da’s feest Dat is wat anders dan die theorieën over erfzonde en drie-een­heid. Wie heeft die uitgevonden? Die theorieën waardoor mensen in ver­warring raken? Uitverkiezing? God kiest voor iedereen. “Dit is mijn bloed”, zegt Jezus. “Het wordt vergo­ten, het bloed van het nieuwe ver­bond en Ik zal van de vrucht van de wijnstok niet meer drinken totdat Ik het met jullie opnieuw zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader”. Al gedaan? Al met Hem gedronken in het Koninkrijk van de Vader? Dat slaat op de wijn van het leven. Een gelijkenis tot slot: Het Koninkrijk der hemelen is te vergelij­ken met iemand, wiens verloofde onder valse voorwendselen werd meegelokt door een slecht mens en in gijzeling gehouden. Haar verloof­de ging naar de gijzelnemer en gaf alles wat hij had om haar terug te kopen en haar bij zich te nemen. Toen waren ze weer samen en ze huwden. Amen.

 

Voortgaan op Gods weg door Cees Maliepaard

“Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof en door te bid­den in de heilige Geest, verwachtende de ontferming van onze Here Jezus Christus ten eeuwigen leven” (Judas 01:20-21).

Bewaar jezelf!

Wijsheid van Judas Deel 10

Een bekend spreekwoord luidt: ‘Wie wat bewaart, heeft wat’. Als je slechte dingen bewaart, sla je bedenkelijke zaken op in je geestelijke voorraad­kast, maar als je de goede dingen bewaart, heb je altijd iets goeds in huis. Judas doet hier de oproep jezélf te bewaren. Wel, als je jezelf bewaart, bewaar je dan iets goeds of juist iets verkeerds? Dat is in z’n algemeenheid zo niet te beantwoorden; het ligt er maar hele­maal aan hoe iemand aan de gang is. Een crimineel die zichzelf bewaart, zal doorgaan met een verwerpelijke manier van bezig zijn. Maar als zo iemand tot Jezus komt, de begane fouten belijdt en breekt met het mis­dadige verleden, kan er begonnen worden met het vergaren van de goede dingen die bij het Discipelschap van Jezus horen. Vanaf dat moment doet een mens er goed aan zichzelf te bewaren. Maar de zoon- Gods-in-wording die vasthoudt aan een gedeeltelijk verkeerde levensin­vulling, zal er goed aan doen in z’n geestelijke porseleinkast eens danig opruiming te houden. Dan pas is het voor hem zinvol met de vergaarde zegeningen ook zichzelf in z’n hemel te bewaren. Daarom laat Judas ons ook weten: bewaar je zelf in de liefde Gods! Het is absoluut uit den boze als ik m’n beschadigingen en gebondenheden ga koesteren, alsof dat karaktertrekken zouden zr die ik van Godswege meegekregen heb. Want zelfs al zijn er manke­menten bij die via de voorgeslachten al van vóór m’n geboorte aanwezig zijn, dan nog zijn het wederrechte­lijk toegebrachte zaken, die hun oor­sprong bij de machten der duisternis hebben. En die behoef ik natuurlijk niet te bewaren – daar mag ik eerder herstel van verwachten! Je mag je uitstrekken naar wat God in Zijn mateloze liefde naar ons toe heeft gebracht. Dat mogen we in ons leven inpassen, en op die manier kunnen we onszelf in de liefde Gods bewaren.

In de steigers

De mens Gods kan zichzelf opbou­wen in z’n allerheiligst geloof. Terecht staat er niet zonder meer: in z’n geloof, maar: in z’n ALLERHEI­LIGST geloof. Je kunt immers wel zoveel geloven, maar lang niet alles wat iemand gelooft werkt opbou­wend. Soms geloven gelovige men­sen de verschrikkelijkste dingen over zichzelf. Bijvoorbeeld dat ze van nature slecht en zelfs totaal verdor­ven zijn. Daarmee zal men zichzelf eerder afbreken dan opbouwen. Hoe vaak horen we mensen niet zeggen (ook binnen de kring van hen die de Heer toebehoren): Ik kan het ook niet helpen hoor; ik bén nu eenmaal Wat is dan wel ons allerheiligst geloof? Dat is wat wij geloven dat de HERE God over ons denkt. En Hij zal nooit tegen een mens zeggen: Jij kan het ook niet helpen hoor; je bént nu eenmaal zo! Hij probeert al eeu­wen lang de mensen die Hem toebe­horen bij te brengen, dat niet zij zélf de oorzaak van hun beschadigingen zijn, maar dat onder alle omstandig­heden de vorst der duisternis dat wezen zal.

Bij de verwezenlijking van Zijn scheppingsplannen heeft de HERE God gezegd dat het zeer goed was. En Hij vergist Zich niet, dus mag de , mens geloven dat dat gewoon waar is. De eeuwige Vader ziet Zijn men­selijke creaties nog steeds als beant­woordend aan Zijn oorspronkelijke gedachten. Sinds Jezus Christus Zijn verlossingswerkzaamheden volbracht heeft, heeft de mens weer nieuwe mogelijkheden gekregen. Hij staat nog wel in de steigers, de opbouw is nog in volle gang, maar het plan van Vader behelst nog altijd de mens functioneel te maken als Zijn beeld­drager.

Het kenmerk van zoonschap

Er is wel meer dan één kenmerk van Goddelijk zoonschap te noemen, dus wat mag dan wel hét kenmerk daar­van zijn? Het wezenskenmerk waar alle onderdelen van Goddelijk zoon­schap van doortrokken is, is onge­twijfeld de liefde. Waar geen liefde werkzaam is, is Goddelijk zoonschap gewoon ondenkbaar. “Zo blijven dan geloof, hoop en lief­de, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde”, lezen we in 1 Kor. 13:13. Waarom is de liefde de hoogste uiting van dat wat blijvend is? Is het geloof niet belangrijker dan de liefde, want wat zou de liefde zijn zonder een gezond geloof als ondergrond? Toch is het waar wat in 1 Korinthe 13 vers 13 staat, want de liefde is de basis van al Gods handelen. God heeft Zijn mensen lief. Hij heeft Zijn hoop, ofwel Zijn verwachting op de mens gebouwd en Hij gelóóft in Zijn schepselen, in dat zij werkelijk op Hem gelijken zullen. Onbaatzuchtige liefde is de funde­ring van Goddelijk zoonschap. Onze liefde zal in de allereerste plaats op God gericht zijn, onmiddellijk gevolgd door liefde tot de naaste. De ons het naast aan het hart liggende persoon zal Jezus zijn, daarna een ieder die met ons in de Christus is. vervolgens zal onze liefde uit dienen te gaan (net als dat bij de Vader het geval is) naar alle mensen die ons pad kruisen. Deze liefde is naar Goddelijke maatstaven pas effectief als ze gedragen wordt door liefde tot de waarheid.

Natuurlijke liefde tot mensen en tot menselijke waarheden is vanzelfspre­kend niet verkeerd, want ook die heeft God zelf in Zijn schepselen gelegd. Maar pas daar waar men lief­de tot Góds waarheid heeft, tot datge­ne wat hem van de oorsprong af voor ogen staat, zal men als mensen van Zijn welbehagen bezig kunnen zijn. Dan is je zender en ontvanger onafgebroken op God gericht. En zo’n bezig zijn opent nu eenmaal ongekend perspectief!

In nieuwe talen

Blijkens de tekst uit Judas kan een mens zich ook in de liefde Gods bewaren door te bidden in de heilige Geest. Wat voegt bidden in nieuwe tongen dan toe aan Gods liefde? Dat voegt er helemaal niets aan toe, net zo min als de liefde Gods door ons allerheiligst geloof wordt uitgebreid. Gods liefde is compleet, niemand zal die ooit kunnen vermeerderen. Maar het voor ons verstandelijk niet te vol­gen gebed in Geestestalen, zal ons helpen onze plaats in Gods liefdevol­le plan in te nemen. Het gebed door Gods Geest bouwt onze innerlijke mens op (1 Kor. 14:04). Hoe gaat dat dan in z’n werk, is het een soort hocus pocus? Allerminst! Het is niet slechts een betoog in een voor ons onbekende taal van mensen of engelen, maar het zijn door Gods Geest geïnspi­reerde gedachten in een ons inder­daad niet bekende taal. De opbouwende werking zit ‘m niet in het feit dat het in een ons onbekende tong gesproken wordt, maar dat de uitgesproken woorden onder de zalving van de heilige Geest tot stand gekomen zijn. Het zijn niet zozeer de wóórden waardoor de mens gesticht wordt, maar meer de géésteskracht waarmee de woorden geladen zijn. Worden mensen eerder in hun innerlijk opgebouwd door uit­drukkingen in een (voor hen) nieuwe taal, dan in voor hen bekende klan­ken? Oppervlakkig bekeken zou je zeggen dat dat niets uit zou moeten maken. Maar in de praktijk van alle dag blijkt het wel degelijk te verschil­len. Dat komt dan vast doordat we er in een Geestestaal geen eigen (goed­bedoelde) ideeën doorheen kunnen vlechten.

Wat verwachten we?

“Verwachtende de ontferming van onze Here Jezus Christus ten eeuwi­gen leven”, lezen we in de brief van Judas. Jezus heeft niet de vooropge­zette bedoeling de wereld te oorde­len, maar haar te behouden (Joh. 12:47).

Als dat voor de wereld geldt, zal dat des te meer voor de Zijnen gelden. Jezus is met Gods Geest gezalfd om Zich over ons te ontfermen. Hij zal ons niet veroordelen, maar Zich met ontferming voor ons inzetten. Hoezeer we ook denken het verkor­ven te hebben en hoeveel we ook te verduren hebben van infiltrerende occulte machten die uit de afgrond afkomstig zijn, de Heer zal ons nooit of te nimmer laten vallen. Daar kunnen we absoluut zeker van zijn, want Zijn ontferming is boven alle twijfel verheven. Hij ontfermt Zich niet slechts over ons voor dit beperkte korte leven op aarde, maar meer dan dat: Hij doet dat daarenbo­ven zelfs tot in het eeuwige leven.

Een bruggenhoofd

Elke discipel van de Heer mag als een bruggenhoofd van ontferming voor een wereld in nood zijn. Want als je de barmhartigheid van de Heer in eigen leven ontvangen hebt, zal Hij je ongetwijfeld in willen schake­len in Zijn ontfermend bezig zijn voor de mens die op hem hoopt. Ook al is die hoop in het verwachtingspa­troon van een mens nog zo beperkt aanwezig, de ontferming van onze Heer zal daar niet minder om wezen.

Dat betekent dat iedere discipel van Christus Jezus zichzelf in de liefde Gods bewaren mag, mede door met ontferming bewogen zich in te zet­ten voor wie door de machten d er duisternis is aangerand. Waar we er naar toe mogen groeien zonen-van- God te zijn, zullen we net als Jezus barmhartigheid betrachten. Dat is dan geen opgelegde taak die we innerlijk al zuchtende zullen vol­brengen, maar dat is een bezig zijn in de gezindheid van Christus. In de liefde Gods zullen we de mens die zwak en beschadigd is, in ons hart sluiten. Niet om paternalisme als doel in ons leven te hebben, maar om als beeld van de Vader als een échte vader voor de anderen te zijn v door hen naar de geestelijke volwas­senheid te begeleiden. Dat doe je niet even, zoals je iemand even de weg naar het station wijst. Daarvoor zul je echt wel enige tijd ter beschikking moeten stellen. Niet alleen voor begeleiding, maar ook voor voorbede en het mede strijd leveren in de hemelse gewesten. Dat is dan voor de geestelijke mens geen tijdvulling en ook geen geeste­lijk hobbyisme! Het hoort gewoon bij het normale christelijke leven. Daarom is het met ontferming bewo­gen zijn een zaak van het geestes- hart. Dat kan geen mens vanuit zich­zelf blijvend opbrengen, maar daar heeft een ieder de heilige Geest van God voor nodig. Wie met deze Geest vervuld is, zal zich de gedachten van God eigen kunnen maken. En de liefde van de Heer doet ons de ander bejegenen zoals HIJ dat hen en ons pleegt te doen.

 

De storm op het meer (gedicht) door Piet Snaphaan

(naar aanleiding van Luc. 08:22-25)

Wie was Hij toch, die stormen deed bedaren,

in alle rust kon handelen naar Zijn wil,

die macht had over golven, woeste baren

en met gezag kon spreken: zwijg, wees stil!

 

Hij die de tegenwind trotseerde

te hulp kwam, wandelend over zee,

roepend: “Houdt moed. Ik ben ’t, de door u begeerde,

wees niet bevreesd, want Ik ga met u mee”.

 

Die slapende, toch over allen waakte,

al wat gebeurde, had Hij in Zijn hand,

ondanks paniek, waarin zij kreten slaakten,

bracht Hij hen veilig weer aan land.

 

Grenzen in de opvoeding door Jildert de Boer

Opvoeding is een levenskunst! Er is veel wijsheid van God voor nodig, om onze kinderen op de juiste wijze te leiden en te begeleiden. Ieder mens is als schepping van God uniek, dus ook ieder kind. Deze eigenheid zullen we respecteren en er behoedzaam mee omgaan. Elk gezin functioneert anders en vader en moeder zullen samen met de Heer begaanbare wegen zoeken voor hun kinderen te midden van deze wereld. In dit artikel noemen we een paar valkuilen in de opvoeding en geven we enkele aanzetten die tot hulp in de praktijk kunnen dienen. Uitdrukkelijk zij opgemerkt dat we zelf deze ‘levende materie’ niet in onze broekzak hebben, maar zelf in de dagelijkse omgang met kinderen al doende aan het leren zijn.

Autoritaire opvoeding

Kort gezegd houdt deze in: pa en ma maken de dienst uit en de kinderen hebben maar te luisteren. De ouders treden dominant op en dulden wei­nig eigen inbreng van het kind. Kinderen hinderen. Men beschouwt ze vaak als lastig en daarom moet je ze maar stevig onder de duim hou­den. Als een kind maar even uit de maat loopt, kan het direct een uit­brander krijgen. Vaak wordt er geheerst in een geest van dreiging en geweld. De ouders laten zich dikwijls leiden door de grillen van hun humeur of door hun behoefte aan rust. Het lawaai van de kinderen en de rommel die ze maken wekt hun irritatie en daarom drukken ze dit maar liefst gauw de kop in. Veel pril­le uitingen en ontdekkingsdrang wordt op die manier in de kiem gesmoord door een optreden met ouderlijke macht en dat is iets anders dan een gezond gezag. Bij het ouder worden van de kinderen ontstaan conflicten en werkt de gehanteerde opvoedingsmethode vaak averechts. Wanneer deze aan­pak gepaard gaat met geloof in God, dan is het beeld van God vaak dat van een toornige wreker en gaat dit gepaard met angst. Vanuit het evangelie van het Koninkrijk verstaan we dat het zoé­ven geschetste geen goede benade­ring is van kinderen. Ze houdt geen rekening met de geestelijke wereld, miskent de unieke persoonlijkheid van ieder kind en doet geen recht aan de aard van onze goede God.

Vrije opvoeding

We geven daar een extreem voor­beeld van.

In een supermarkt is een jongen met een winkelwagentje bij de kassa steeds maar aan het duwen en bot­sen tegen de benen van een wat oudere dame voor hem. Die mevrouw zegt op een gegeven moment tegen de moeder van het ventje: “zoudt u ervoor willen zorgen dat uw zoontje niet steeds met die kar tegen mijn benen rijdt”? Maar de moeder antwoordt: “nee hoor, ik zeg daar niks van, want wij geven hem een vrije opvoeding”! Dan pakt vervolgens de man achter de moeder met haar zoontje een pak vla uit zijn kar, maakt die vlug open en giet ver­volgens de inhoud over het hoofd van de moeder uit… Boos reageert de moeder en roept: “bent u soms gek geworden, wat doet u nou”!!?? De man zegt laconiek: “ik heb vroeger ook een vrije opvoeding gehad, vandaar”…

Dit sprekende voorbeeld behoeft nauwelijks toelichting. De gedachte van een “laissez-faire” houding is funest is de opvoeding. Het is de filosofie dat je de kinderen maar kunt laten doen en gaan en dat ze vanzelf wel groot groeien zonder veel sturing van opvoeders. Gewetensvorming, besef bij brengen van waarden, nor­men en fatsoensregels, dat alles is vrijwel taboe. Alles kan en alles mag. De kinderen mogen zich niet alleen zelf ontplooien, maar krij­gen ook voortdurend hun zin. Later worden het vaak tirannen en gaan zij thuis de baas spelen.

Bovengenoemde benadering dat kinderen automa­tisch wel goede keuzen leren maken, houdt geen rekening met het gegeven dat we in bezet gebied leven, waar de overste dezer wereld met zijn machten tekeer gaat. Zijn huishouding, die hij in gezin­nen met mensenkinderen wil infil­treren, staat diametraal tegenover de door God bedoelde ordening. Deze aanpak van kinderen bevordert de bandeloosheid en leidt tot wetteloos­heid. Wanneer zij gepaard gaat met een geloof in God, dat is het beeld van God bijna als sinterklaas, die altijd met cadeaus, suikergoed en mar­sepein rondstrooit. Dat jonge kinde­ren reeds tot zonde komen, wordt in de gedachte van een vrije opvoeding schromelijk onderschat.

Democratische opvoeding

Qua maatschappijvormen kennen we een grote gevarieerdheid tot de twee uitersten: een autoritair systeem enerzijds en volstrekte anarchie anderzijds. De democratische staats­vorm bevalt ons dan verhoudingsge­wijs nog het beste… Het woord democratie betekent het toekennen van kracht of invloed aan het volk. Het recht op vrije menings­uiting staat hoog in het vaandel. Persoonlijke vrijheid en gelijkheid zijn sleutelwoorden.

Nu staan we er volkomen achter dat alle mensen in principe gelijkwaar­dig zijn, maar dat is iets anders dan een absolute gelijkheid. Er zijn in de natuurlijke wereld verschillen tussen overheid en onderdanen, tussen werkgevers en werknemers en tus­sen ouders en kinderen. De Bijbel leert ons deze gezagsverhoudingen. Een democratische opvoedingsstijl wil kinderen van jong af opvoeden in vrijheid en gelijkheid. Vrijheid is een hoog goed, maar als deze gepro­fileerd wordt buiten Gods Woord om, dan is de vrijheid vals. Als de trend naar gelijkheid bij kinderen en jeugd doorslaat in een gebrek aan respect voor het ouderlijk gezag, voor oudsten in de gemeente en voor oudere mensen in het algemeen, dan zijn Bijbelse begrippen als onderwer­ping en ontzag uitgehold. In dit opvoedingsklimaat zijn het opkomen voor jezelf en je eigen mening erg belangrijk. Bijbelse principes als gehoorzaamheid, zelfverloochening en jezelf onbesmet van de wereld bewaren, krijgen daarbij nauwelijks aandacht. De mondige jonge mens mag (al te) spoedig meebeslissen en waant zich vrij van en op gelijke voet met “die ouwe lui”.

Bijbelse opvoeding

We geven een tekst uit het Oude- en twee plaatsen uit het Nieuwe Testament, die een stevige basis geven voor een gezonde opvoeding naar de normen van Gods Woord. – Oefen de knaap vol­gens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken (Spr. 22:06). – Kinderen, weest uw ouders gehoorzaam [in de Here], want dat is recht (Ef. 06:01).

– Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in alles, want dat is welbehaaglijk in de Here (1 Kor. 03:20).

Gehoorzaamheid is een bijbels grondprincipe en wanneer ouders in deze lijn volgens de wet der liefde opvoeden, bewegen zij zich op een goed spoor. Het is treffend dat Paulus als een kenmerk van mensen, die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden, schrijft: “hun ouders ongehoorzaam” (Rom. 01:18, Rom. 01:30). Ook bij de mensen in de laatste dagen is een typerende trek: “aan hun ouders ongehoorzaam” (2 Tim. 03:02).

Van Jezus zelf staat dat hij Jozef en Maria onderdanig was (Luc. 02:51). Wanneer het gaat om oudsten in de gemeente, dan lezen we: “die gelovi­ge kinderen hebben, die niet in opspraak zijn wegens losbandigheid of van geen tucht willen weten” (Titus 01:06) en: “een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt” (1 Tim. 03:04).

Tucht zal leiden tot vrucht, tot een goed resultaat van de opvoeding in kinderlevens. Allereerst kunnen we ons als ouders afvragen of we onszelf onderwerpen aan de opvoedingskorrecties van de Vader in ons leven Heb. 12:09-10). Tucht betekent onderwijzing, leiding! Het heeft te maken met discipline leren. We den­ken aan regel en regelmaat. In een christelijk gezin is geen onbeperkte vrijheid, maar hanteren de ouders afspraken, die passen bij de leeftijd van elk kind. Daarin zullen zij consequent dienen te zijn, zodat het ja ja is en het nee nee (Matt. 05:37). Erg belangrijk is dat de ouders elkaar in de opvoeding niet afvallen, maar steunen, zodat de kinderen pa en ma niet tegen elkaar kunnen uitspelen. Er mag geen sprake zijn van verwen­ning of van opwellingen van toorn. Evenmin van pedagogische verwaar­lozing, zodat de kinderen in aan­dacht en liefde tekort komen. Naast gehoorzaamheid zijn geborgenheid, veiligheid en bescherming basisbe­hoeften.

Liefde en vertrouwen

Ouders, die hun kinderen jong koes­teren en hen op oudere leeftijd onvoorwaardelijk warmte blijven geven, scheppen een klimaat van liefde en vertrouwen. Zij beschutten hun kinderen in de natuurlijke wereld en heiligen hen in de geeste­lijke wereld. Graag willen zij hun kinderen afzonderen van de machten der duisternis en daarom zeggen zij duidelijk “nee” tegen bepaalde din­gen, die zij niet in huis willen heb­ben, of tegen het gaan naar bepaalde plaatsen waar hun kinderen mis­schien heen willen. Er worden gren­zen aangegeven in de opvoeding. Daarbij zal er een evenwicht zijn tus­sen “pas op” enerzijds en “ruimte geven” anderzijds. Naarmate een kind opgroeit, wordt de ruimte groter. De box is in de eer­ste anderhalf jaar een veilig territori­um. Een poosje later is dat hek, heg of schutting, waardoor de grenzen worden afgepaald. Het gebied wordt steeds groter: de eigen straat, of het woonblok worden speelgebied, maar het kind mag bijvoorbeeld niet alleen naar de stad. De horizon wordt allengs groter en naarmate onze kin­deren ouder worden, krijgen zij meer verantwoordelijkheid en dus ook vertrouwen en vrijheid. Het jongere kind heeft veel bescher­ming nodig voor de invloeden en de geest van deze wereld. Naarmate onze kinderen ouder worden, komt daar het opvoeden tot weerbaarheid en het bestand zijn tegen de omge­vingsinvloeden op school en werk bij. Als ouders zullen we bewust onze kinderen heiligen, ze apart stel­len. Wanneer wij ze biddend begelei­den, is het een grote hulp te weten dat de goede engelen actief mee functioneren en dat zij ‘erbij’ kun­nen waar wij als ouders niet direct iets kunnen doen. Daarmee wordt ook aan de boze geesten paal en perk gesteld, zodat zij niet zonder meer maar kunnen doen, wat ze wensen in hun wetteloosheid.

Wet en vrijheid

Veel christenen hebben moeite met het Bijbelse begrip ‘wet’. Paulus noemt de wet heilig, rechtvaardig en goed (Rom. 07:12). Zo kan de wet een rem zijn op de zonde, al kan zij het zondeprobleem niet oplossen. De wet pakt de machten der duisternis niet aan, maar kan de mens wat betreft de zondige daden wel in toom houden. Voor kinderen is het een zegen, als zij onder de wet in verzekerde bewaring worden gehou­den. De wet is dus een tuchtmeester, een pedagoog tot Christus (Gal. 03:23-24).

Wanneer jonge mensen Christus als Heer aanvaarden en gedoopt worden in Gods Geest, dan zullen de wetten van de Geest van binnenuit gaan functioneren! Wanneer zij zich door de Geest laten leiden, dan zijn zij niet onder de wet (Gal. 05:18). Deze roeping tot vrijheid mag niet als een aanleiding voor het vlees gebruikt worden (Gal. 05:13). Het wan­delen door de Geest (Gal. 05:16) komt openbaar in de vrucht van de Geest en tegen zulke mensen is de wet niet (Gal. 05:22-23).

In bezet gebied

Kinderen worden ‘zo groen als gras’ geboren. We geven twee woorden uit de Schrift: En uw kleine kinderen en uw zonen, die op dit ogenblik nog geen kennis hebben van goed en kwaad… (Deut. 01:39).

Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad hadden gedaan… (Rom. 09:11).

Onze kinderen komen echter op een wereld, die bezet gebied is. De gehe­le wereld ligt in het boze (1 Joh. 05:19b). De overste dezer wereld, de duivel, is er (nog!) de baas. Van nature, dat is: langs de weg van een natuurlijke ontwikkeling, komen mensen tot een wandel met overtre­dingen en zonden, overeenkomstig de loop van deze wereld, overeen­komstig de overste van de macht der lucht, van de geest die thans werk­zaam is in de kinderen der onge­hoorzaamheid (Ef. 02:01-03). Er treedt een geestelijke dood in, een ver­vreemding van het leven Gods (Ef. 04:18).

Christenouders zullen hun kind wil­len heiligen, dat wil zeggen afzonde­ren van de boze. Vaak merken zij dat zij nog in wijsheid tekort schieten en bidden zij God daarom (Jak. 01:05). Zij zijn zelf evenwel nog niet uitge­groeid tot het volle zoonschap en zijn dus evenmin in staat hun kinde­ren volmaakt te heiligen. Toch willen de ouders hun kind zoveel mogelijk omtuinen, om het op hemelse hoogte te bewaren (Matt. 18:01-06, Matt. 18:10). Bij onze Vader, die in de hemelen is, bestaat de wil niet, dat één dezer kleinen verloren gaat (Matt. 18:14). Het kind is als een knop, waarin God het mooie en goede van zijn schep­ping heeft gelegd. Als de ouders deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:04), zullen zij zorgen voor de liefdezon thuis, zodat de knop zich kan ontwikkelen en het kind kan gedijen. Ook de ouders bevinden zich nog in een groeipro­ces van heiliging en zij maken nog opvoedingsfouten.

De ‘knop’ van het jonge, zich ontwik­kelende kinderleven wordt echter ook aangetast door een ‘worm’, dat wil zeggen: door de vijand der men­sen. In de strijd voor hun leven zul­len wij als ouders de kinderen hel­pen tegenover hun geestelijke vijan­den!

Iemand zei eens: onze woorden wek­ken, maar onze voorbeelden trekken. Wij zoeken een hartenband met onze kinderen te krijgen! Dit is niet iets dat we kunnen forceren of fabrice­ren, maar iets dat zich in ontspan­nen leven mag ontwikkelen.

Machten uit de afgrond

In de eindtijd komen de machten tevens in groten getale op uit de afgrond. “Hun werd gezegd dat zij aan het (groene) gras der aarde (= de kinderen) geen schade zouden toe­brengen…, maar alleen aan de men­sen, die het zegel van God niet op hun voorhoofden hadden” (Openb. 09:04). Het zegel van God op ons voor­hoofd wil zeggen: vernieuwing van denken door de heilige Geest. Dat is iets heel anders dan “al het groene gras verbrandde” (Openb. 08:07).

Helaas vindt ook dat op grote schaal plaats.

Het zal duidelijk zijn dat de bewa­ring van onze kinderen geen vanzelf­sprekendheid is. Ook nu schiet de boze brandende pijlen af op ons en onze kinderen (Ef. 06:16). We zul­len het schild des geloofs ter hand nemen, om het vuur van vijand te doven en voor onze kinderen op de bres staan.

In dat geloof zullen we volharden, ook als het er in de zichtbare wereld niet zo goed uit ziet. In de onzienlij­ke wereld blijven we hen claimen voor het Koninkrijk van God.

Mensbeeld en opvoeding

Het misverstand kan ontstaan dat sommigen denken dat vanuit een gezond mensbeeld onze kinderen op een natuurlijke wijze wel goed terecht komen, eventueel onder het Bijbelse motto: “het natuurlijke komt eerst, daarna het geestelijke” (1 Kor. 15:46). De mogelijkheid bestaat dat ouders dan een valse vrijheid gedo­gen en dat het gevaar van wereldsge­zindheid veel te weinig serieus geno­men wordt. Helaas worden de resul­taten van zo’n opvoeding pas tien of vijftien jaar later gezien: het geestelij­ke is niet gekomen… Aan de vruchten kun je achteraf zien of iets wijs­heid is geweest of niet. Ik zeg dit uiteraard niet om schuld aan te praten, maar om zo mogelijk een dergelijke, verkeerde ontwikke­ling te voorkómen. Daarom hebben we het belang van gehoorzaamheid, grenzen stellen en consequent – zijn nadrukkelijk genoemd! Een bewuste, Bijbelse opvoeding zonder druk op de kinderen te leggen, wil de klare koers van het Koninkrijk van God aan hen voorhouden. Dingen die in onze tijd onder kinde­ren zo algemeen zijn, zoals brutali­teit en respectloosheid, kunnen en moeten in onze christelijke huisge­zinnen geweerd worden. Wij zullen grenzen stellen. Een geest van bruta­liteit via een kind zullen wij geen vaste grond in onze huizen geven, zodat ook de andere kinderen besmet worden. Deze invloed zullen wij in Jezus’ naam terugdringen en ons daartegenover opstellen. Deze heilzame waakzaamheid is nodig! We werken met onze kinderen aan gezeglijkheid, dwars tegen de geest van weerspannigheid in. Op het terrein van taalgebruik in het gezin is het goed zorgvuldig en nauwkeurig te zijn. Een algemeen principe is: geen zotte of losse taal, die geen pas geeft (Ef. 05:04). Als voorbeeld noemen we het onder de tegenwoordige jeugd veel gebruikte tussenwerpsel ‘shit’! Dat is engelse volkstaal voor ‘schijf en het is nu niet bepaald opbouwend dat tegen een ander te zeggen…

Zelfopvoeding

Onze kinderen mogen in het opvoe­dingsproces fouten maken. Als ouders mogen wij eveneens leren van onze fouten in de aanpak van onze kinderen, om het de volgende keer met de hulp van de Heer beter te kunnen doen. We willen onze kin­deren heiligen, maar zijn tegelijker­tijd zelf bezig met de weg van heilig­making.

In de opvoeding komen ook de ouders aan hun grenzen. Als de grens van je geduld is bereikt, kom je je ongeduld tegen. In de omgang met kinderen zijn er vaak situaties, die om verdraagzaamheid vragen. Als een kind met moddervoeten bin­nenkomt, is het dichtbij om boos te mopperen, dat je al zo vaak gezegd hebt dat het z’n voeten moet vegen… Is het dan niet nodig, dat een kind dit leert? Zeker wel, maar we zullen als ouders moeten leren de toon waarmee we een opdracht of correc­tie geven te reinigen en te zuiveren. Door middel van onze kinderen krij­gen we veel kansen om te overwin­nen.

Als de kinderen veel speelgoed her en der in de kamer hebben ver­spreid, dan kun je daar soms van genieten en denken: dat ruimen we het eten wel weer met z’n allen op. Als je moe bent, kan het speel­goed dat in de weg ligt ook worden tot een struikelblok van ergernis. Zoiets is een gelegenheid om de geest van ergernis geen post te laten vatten bij jezelf en te leren de rom­mel te verdragen. Natuurlijk zullen we aan kinderen leren hun spullen zelf weer op te ruimen, afhankelijk van hun leeftijd, als we tevens maar de lessen voor onszelf verstaan. Met oudere kinderen is het belang­rijk, om – zoals iemand eens zei – van geen enkel probleem een drama te maken! Het probleem dat een kind veroorzaakt, kan door een ontactische reactie van ons als ouders tot een drama uitgroeien. Als wij bij­voorbeeld met onze oudere kinderen de afspraak hebben gemaakt, om ’s avonds vóór 12 uur thuis te zijn en zij komen een kwartier later, wat doen wij dan? Zijn wij dan zo onver­standig, om van dit ‘muggenprobleem’ een ‘olifantenconflict’ te maken?

Toch is het verstandig om bepaalde huisregels te hanteren, die in elk gezin weer wat verschillend kunnen zijn, passend bij de eigen omstandig­heden. Wanneer oudere kinderen niet de geloofsweg gaan van hun ouders en zij wonen nog thuis, dan behoren zij zich te houden aan de ^animale regels van het huis. Anders werkt het gedrag van zo’n kind immers ook negatief naar de andere kinderen in het gezin. Warmte en flexibiliteit zijn broodno­dig, maar als het om zonde gaat, wordt de grens overschreden en kan een beslist optreden gewenst zijn, mede terwille van de andere kinde­ren.

We mogen wijsheid leren, om goed­heid en strengheid of soepelheid en stiptheid op de juiste manier toe te passen. Als we fouten maken, is het niet erg dat eerlijk te erkennen! De Heer is immers bezig ook óns op te voeden!

Verantwoordelijkheid en zorg

Laten wij als ouders onze verant­woordelijkheid verstaan, om er te zijn voor onze kinderen. Wees waak­zaam waarmee uw kinderen in aan­raking komen en wees op de hoogte waarmee zij bezig zijn. De kinderen zijn belangrijker dan de dingen! Ervoor zorgen dat wij een open oor hebben voor onze kinderen is nutti­ger, dan op zo’n moment bijvoor­beeld persé de krant te moeten lezen.

Met oudere kinderen kun je goede gesprekken niet arrangeren of plan­nen op onze tijd. We mogen alert zijn om ergens op in te haken en zulke gesprekken ontstaan soms zomaar spontaan. De Heer biedt ons deze gouden gelegenheden! Als je je eventuele zorg of nood met God bespreekt en op Hem werpt, dan zorgt Hij er op een ‘gegeven moment’ ook voor, dat je met je kind over Hem kunt spreken. Met oudere kinderen werkt een meer indirecte, vragende benadering vaak beter. Zij zijn volop bezig hun eigen identiteit te vormen en als ouders leren we om stapjes terug te doen, zodat het oudere kind toegroeit naar een grotere zelfstandigheid en meer verantwoordelijkheid. Van daaruit kunnen eigen keuzes gemaakt wor­den. Misschien dat de ouders vanuit hun levenservaring in sommige gevallen voorzichtig zullen wijzen op mogelijke gevolgen en consequenties. Leren langzaam los te laten als zij meerderjarig worden, betekent concreet dat je je als ouders niet overal meer mee bemoeit. Laten wij de kostbare tijd, om onze kinderen in de opvoeding te vormen voor hun leven, goed benutten! Vaak zijn wij -met een variant op Paulus- in de kinderopvoeding “om raad ver­legen, doch niet radeloos” (2 Kor. 04:08b). De benodigde wijsheid voor ieder verschillend kind afzonderlijk is bij de Heer voorhanden! Moge God u in deze heerlijke opdracht met uw kinderen zegenen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u ver­maande; in naam van Christus vra­gen wij u: laat u met God verzoenen. Hem die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtig­heid Gods in Hem. Maar als medewerkers Gods verma­nen wij u ook de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen, want Hij zegt: ‘Ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord en ten dage des heils ben Ik u te hulp gekomen’. Zie, nu is het de tijd des welbehagens; zie, nu is het de dag des heils” (Paulus in 2 Kor. 05:20 en 2 Kor. 06:02).

Hoe warm is het in de hemel?

Tot welke dwaze conclusies oneigen­lijk bijbelgebruik kan leiden blijkt nog eens uit een bericht in de rubriek ‘Overmorgen’ van De Telegraaf. Wetenschappers van de Universiteit van Santiago de Compostela in Spanje hebben name­lijk aan de hand van beschrijvingen in de Bijbel berekend hoe heet het in het hiernamaals is. Volgens hen moeten zondaars in de hel een tem­peratuur van 445 graden Celsius ondergaan en uitverkorenen in de hemel een temperatuur van 232 gra­den Celsius – ook niet echt aange­naam naar aardse begrippen. De krant schrijft: ‘Om de tempera­tuur in de hel te kunnen berekenen hebben de wetenschappers gebruik gemaakt van een passage in het hoofdstuk uit Openbaring, waarin staat dat de ongelovige terecht komt in een meer van vuur en zwavel (Openb. 14:10). Onderzoeker Jorge Mira Perez: “Deze passage impliceert, dat de temperatuur van de hel ongeveer gelijk moet zijn aan het kookpunt van zwavel, dat 445 graden Celsius is”.

Voor de hemel gebruikten Perez en zijn collega-natuurkundige Jose Vina een passage uit Jesaja, die de helder­heid van zon en maan beschrijft (Jes. 30:26). Daarop lieten zij de ingewik­kelde natuurkundige formule van

Stefan-Bolzmann los. Volgens prof. Roger Searle van de Universiteit van Durham in Engeland hebben de bevindingen van de twee wetenschappers de mythe, dat de hel zich in het midden van de aarde moet bevinden uit de wereld geholpen. “Daar is het 6000 graden heet. Dat kan niet. De enige plaatsen op aarde met een tempera­tuur van zo’n 450 graden zijn warm­waterbronnen op de bodem van de oceaan. En wat de hemel betreft: een temperatuur van rond 200 graden Celsius treffen we aan in een laag van de atmosfeer, de zogenaamde thermosfeer. Misschien is de hemel werkelijk ergens boven ons, aldus de prof.”

Gods Geest is nodig

Wie de Bijbel op wetenschappelijke wijze wil verklaren komt natuurlijk altijd bedrogen uit. Dat kan niet want de inhoud van de Bijbel laat zich alleen maar verstaan in het licht van Gods Geest. Die toont ons waar­om het werkelijk gaat. Pas als de mens door de Geest opnieuw geboren is, zal hij door Gods Geest meer en meer gaan begrijpen waarom het werkelijk gaat. En dat begrippen als ‘hemel’ en ‘hel’ een heel andere betekenis hebben dan de veelal gangbare meningen. Want ook kinderen Gods zullen door een verdere groei in de Geest (na de doop en vervulling met Gods Geest) ontdekken dat kennis en inzicht in de betekenis van de Bijbel gaat groeien. Bovendien gaat de verdere opbouw van ons geloofsleven ook gepaard met voortdurende correcties van onze gedachtewereld aangaan­de God en Zijn heerlijkheid. Zijn wetenschappelijke inzichten dan overbodig? Natuurlijk niet, maar ze staan niet voorop. Jezus zei aan­gaande het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, dat het aan wijzen en verstandigen verborgen is, maar aan kinderen geopenbaard. Zijn we nieuwe scheppingen gewor­den dan is het verlangen in ons ook geboren om de Heer werkelijk lief te hebben, door Hem te dienen met geheel ons hart en ziel, maar ook met ons verstand. Gods Geest wil ook ons verstand activeren, zodat we op gezonde en Gode welgevallige wijze de Heer dienen. En dan laten we ons niet verleiden om tot allerlei dwaze interpretaties van bepaalde Bijbelteksten te komen. Dat veroorzaakt alleen maar verwar­ring en misleiding, waarbij we ons niet behoeven af te vragen wie daarin de hand heeft. Hoe meer we geeste­lijk groeien, hoe meer we ook erva­ren dat Gods volle heerlijkheid deel van ons leven gaat worden.

Is volmaaktheid “éen verplichting?

Het bekende opinieblad HP-De Tijd gaf onlangs een themanummer uit onder de titel ‘Perfect!’, met als ondertitel “de verplichte volmaakt­heid van het moderne leven”. In de inleiding schrijft hoofdredacteur Bert Vuysje onder andere: “Voor de Nederlander is het allerbeste maar net goed genoeg: perfectie is de minimumeis die we onszelf en de wereld stellen. De vrijheid die toen werd veroverd (bedoeld worden de jaren 60 en 70) is twintig jaar later omgeslagen in verplichting. De plicht tot zelfontplooiing: van onze ziel, maar ook van ons lichaam. De plicht tot fit en jong blijven. De plicht tot volmaakte seks. De plicht tot perfect wonen en consumeren. En vooral: de plicht tot torenhoge ambitie op alle terreinen tegelijk”. Vervolgens geeft het blad in niet minder dan 23 interviews, reporta­ges, en beschouwingen een geva­rieerd beeld hiervan. In het eerste artikel van John Jansen van Galen onder de titel: ‘Doe ik het allemaal goed?’ schrijft hij onder andere: “Eerst moest je van alles, toen mocht je van alles, en nu, in de tijd van het goede leven, stapelen de eisen zich weer op. Een mooie baan, een ideale relatie, volmaakte kinderen, lekker wonen’.

Daar komt bij dat de ambities van het goede leven zich opstapelen en aan snelle verandering onderhevig zijn. Je moest beleggen om geen dief van eigen portemonnee te zijn, maar ook in New-Age-verband op zoek gaan naar de kern van het leven. Wie Windows 98 niet beheerst raakt ach­terop. Zelf maak ik vaak meerdaagse wandeltochten en ik spreek dikwijls mensen die dit ook willen gaan doen, want het is gezond en de natuur scoort hoog. Ze schaffen de bijbehorende schoenen en gidsjes aan, maar andere claims op hun tijd voorkomen dat ze werkelijk op pad gaan, zodat ze een tekort blijven voe­len”.

Doe ik het goed?

Wim Knuist van het Sociaal Economisch Planbureau zegt: “Het aantal ambities is enorm toegeno­men, met als gevolg een vluchtige kennisname van heel veel aspecten. Dat brengt een voortdurende onze­kerheid met zich mee, een altijd her­haalde vraag: ‘Doe ik het goed?’ Die rusteloosheid en onzekerheid zijn de blaren waar de generatie die het alle­maal zelf wilde uitzoeken op moet zitten”.

Duidelijk is dat de zelfontplooiing

van het ik-tijdperk heeft geresulteerd in de norm van perfectie op alle ter­reinen des levens tegelijk, maar heeft het de mens werkelijk gelukkiger gemaakt? Uit de aangehaalde voor­beelden blijkt van niet. Een vrouw uit Lelystad zegt: “Ik wilde kinderen én een baan, een beetje lekker wonen én succes in de creatieve hoek”. Aan de eerste drie eisen heeft ze voldaan, maar ze zou zich nog ‘breder willen ontwikkelen’ en zelfs wel ‘beroemd worden’. Er is iets blijven liggen dat haar soms opstandig maakt en dat haar het gevoel geeft: is dat het nou? Is that all there is?

“Dat gevoel hadden onze ouders en overgrootouders niet”, merkt Jansen van Galen tenslotte op: “ze wisten dat dit het was, dit onvolkomen leven dat pas zijn voleinding zou vinden in het hiernamaals. Wij hebben geleerd dat we de vervolmaking van het leven hier en nu op eigen kracht moeten nastreven. Maar dit zit ons niet glad”.

Niet werkelijk gelukkig

Of onze voorouders werkelijk wel zo gelukkig waren met hun ‘onvolko­men leven’ is natuurlijk erg twijfel­achtig. Maar duidelijk is dat het hedendaagse streven naar perfectie en volmaaktheid van de grote massa nooit zal resulteren in een werkelijk gelukkig leven zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft. Wie leeft onder het motto: carpe diem: pluk de dag – laat ons eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij’, komt altijd bedrogen uit. De vader der leugen probeert de mensheid een rad voor de ogen te draaien, met alle negatieve gevolgen van dien. Wat men zelf als een ‘gelukkig leven’ meent te zien en probeert na te streven is vroeg of laat voorbij. Om dan nog maar niet te spreken over het feit hoe dit leven vaak ook weer wordt aangetast door stress, oververmoeidheid, spanning, jaloezie, verslaving en noem verder maar op.

Het andere leven

Gelukkig hebben velen ontdekt dat er ook een ander leven mogelijk is, wat wél het echte geluk in zich heeft. Dat is het ‘nieuwe leven in Christus’, wat niet alleen voor dit leven beteke­nis heeft, maar een leven is waaraan nooit meer een einde komt! Wie dit leven eenmaal heeft leren kennen, zal nooit meer terug willen; het is het échte leven zoals God dat ieder mens wil geven.

De voorwaarde om deelgenoot te worden van dit werkelijke gelukkige leven is slechts ‘geloof, dat wil zeg­gen: overgave aan de Zoon van God, die Zijn leven gaf om ons vrij te kopen van de vorst der duisternis. Dan worden wij ‘nieuwe scheppin­gen in Christus’ en gaan als zodanig functioneren.

Dan kunnen we het leven aan, omdat het nieuwe leven van Christus, op de eerste plaats staat. Ook dan ontstaat er een streven naar ‘perfectie en volmaaktheid’ maar het wordt gevoed vanuit de goede bron en is dus blijvend en duurzaam. Het veroorzaakt geen spanning, maar ontspanning, vrijheid en blijheid, want wie door de Zoon is vrijge­maakt, is werkelijk vrij (Joh. 08:36; Gal. 05:01).

Ons levensdoel

Wanneer Jezus tijdens Zijn eerste grote rede vanaf de berg de opmer­king maakt: “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader vol­maakt is” (Matt. 05:48) ligt dat niet als een soort ‘wet’ op ons, waarvan wij al bij voorbaat weten dat wij daar­aan toch niet kunnen voldoen. Het is geen verplichting tot volmaaktheid, maar wél een opdracht, een levens­doel. Want Gods bedoeling is het immers dat er een gemeente ontstaat “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 05:27). Dat is geen onbereikbaar ideaal, geen utopie, want in Christus zijn we al volmaakt, schrijft Paulus (Filip. 03:15). Nu komt het erop aan dat het eruit gaat komen, dat de gezindheid van Christus zich meer en meer gaat openbaren.

Het streven van de mens zónder Christus naar perfectie en volmaakt­heid geeft niet de echte bevrediging en levensinvulling en leidt uiteinde­lijk schipbreuk. Maar de nieuwe mens in Christus zal steeds meer gaan beantwoorden aan zijn bestem­ming, want het uiteindelijke doel van God met ons leven is dat we gelijk­vormig zullen worden aan het beeld van Zijn Zoon (Rom. 08:29).

Wetenschap en geloof

Uit een onderzoek dat Edward Larson en Larry Witham van de Universiteit van Georgia (USA) onlangs instelden, blijkt dat slechts weinig wetenschappers geloven in het bestaan van God. Zij hielden een enquête onder willekeurig gekozen leden van de Amerikaanse Academie van Wetenschappen. Daaruit bleek dat van de ondervraag­de biologen slechts 5,5% in God geloofde. Wiskundigen waren het meest gelovig: 14,5%. De andere wetenschappelijke richtingen lagen tussen deze percentages in. Het wetenschappelijke tijdschrift ‘Nature’ dat het resultaat van dit onderzoek publiceerde, bevestigt een eerdere studie die in 1914 werd ver­richt door de psycholoog James Leuba. Beide enquêtes leverden prak­tisch dezelfde percentages op. Volgens Larsen en Witham geeft dit aan dat wetenschappers door hun opleiding en ervaring veelal sceptisch staan tegenover zaken die niet wetenschappelijk te bewijzen zijn. Waaraan wij willen toevoegen dat geloof ook niet vraagt om weten­schappelijk bewijs. Het is immers, zoals Heb. 11:01 duidelijk formuleert, “de zekerheid van de dingen, die men hoopt, en het bewijs van de dingen, die men niet ziet”. En het is, zoals Jezus zegt, “voor wijzen en verstandigen verborgen, maar aan kinderen geopenbaard” (Matt. 11:25).

Dit betekent uiteraard niet dat weten­schappers niet tot geloof zouden kunnen komen, maar dat begint, en dat geldt voor alle mensen die het Koninkrijk Gods willen binnengaan, met een ‘kinderlijk eenvoudig’ geloof. Lees in dit verband ook Matt. 18:03, waar Jezus de oproep doet om te worden als de kin­deren.

 

De zeventig (jaar) weken door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 8b

De twee-en-zestig weken

De zeventig (jaar) weken

De eerstvolgende fase in het plan van God is dan het herstel van de ‘stad Gods’, het hemelse Jeruzalem. De profeet en apostel Johannes zag dus in een visioen de genoemde ‘hei­lige stad’, een nieuw Jeruzalem, ‘neerdalen’ uit de hemel, afkomstig van God. Zoals reeds eerder gezegd betekent neerdalen uit de hemel het zichtbaar worden op aarde. Zoals onze Heer Jezus er naar ver­langt om Zijn gemeente als Zijn vrouw te tonen aan de hele schep­ping, zo verlangt onze God er naar, Zijn ‘bruid’, die Hij door Zijn Geest bezig is te verwerven uit alle volken stammen en natiën, tot Zijn ‘vrouw’ te maken. Hij is het, die er naar ver­langt, Zijn bruid te tonen aan alle levende wezens in hemel en op aarde, zoals een bruidegom vol trots zijn bruid toont aan zijn omgeving. De stad Gods is dan deze ‘bruid’, die voor haar man versierd is en evenzo dit vol overgave toont aan haar omgeving. Zij is dan de weergave van de hele in de ware God geloven­de mensheid van alle tijden en plaat­sen, zoals de aanduiding ’tempel Gods’ de weergave is van het ‘lichaam van Christus’. De ontwikkeling van deze bruid tot vrouw, is dus het werk van de Geest van God. De heilige Geest schakelt hiervoor het ‘lichaam van Christus’ in, met als Hoofd daarvan de Heer Jezus. Dit ‘lichaam’ is als ’tempel Gods’ het centrale punt in de ‘stad Gods’. Zij is als het ware de ‘zand­korrel’ in de oester, waaromheen zich de diamant vormt tot een kost­baar gesteente (vgl. 1 Petr. 02:04-06). Zoals indertijd in het schaduwbeeld de knecht Eliëzer werd uitgezonden om de vrouw voor Izak te halen uit de ‘maagschap’ van Abraham, zo is ook de Geest van God bezig. Hij brengt in onze tijd ‘bruid’ van de ver­heerlijkte Heer Jezus tot de volle heerlijkheid van de ‘vrouw des Lams’.

Wanneer deze fase in het ‘plan van God’ voltooid is, zal dezelfde Geest met inschakeling van deze gemeente de ‘bruid’ van God verzamelen (= halen) uit alle geslachten, tongen en naties en haar tot dezelfde heerlijk­heid brengen.

Het exclusieve middel voor deze ver­werving is het eeuwig evangelie van Jezus Christus en de versiering bestaat uit de vele gaven van de Geest, waarmee in navolging van de tempel ook de stad vervuld wordt.

Het nieuwe Jeruzalem

Uiteindelijk in dit heiligingsproces is de hele stad tot een ’tempel’ gewor­den, heilig in de Here. Johannes ziet dan ook met verbazing geen afzon­derlijke tempel meer in de stad, omdat deze wérkelijk heilige stad dan gehéél vervuld is met het wezen van God en het Lam (Openb. 21:01-03 en Openb. 21:22).

Dit ‘Nieuwe Jeruzalem’ is dan op haar beurt weer de kern temidden van de hele mensheid en voor deze dus weer als een tempel van God, van waaruit het herstel doorgaat naar de voltooiing, waarin God alles in allen zal zijn (1 Kor. 15:28). Het eeuwig evangelie van Jezus Christus gaat zo door en wordt ver­kondigd aan allen, die ‘op de aarde gezeten zijn en aan alle volk en stam en natie’. Dit evangelie brengt de scheiding aan tussen wat bij God hoort (wil horen) en wat niet. Door dit evangelie wordt de tegenpool van de stad Gods, namelijk het grote, wereldomvattende Babylon, geoor­deeld en als de grote hoer uitgeran­geerd. Deze valse kerk hoereert namelijk met het ‘beest uit de afgrond’ (Dood), welke middels de antichrist zijn lasteringen tegen de God des hemels pleegt ( Openb. 14:06-11).

De aardse stad Jeruzalem in het Midden-Oosten is slechts het scha­duwbeeld van deze ‘hemelstad’, welke zichtbaar wordt op aarde. Het is dwaas om met betrekking tot de openbaring van het plan van God zich slechts te richten op de schaduw in plaats van op de werkelijkheid. Het geopenbaarde (nedergedaalde) nieuwe Jeruzalem staat centraal temidden van de volken en koningen der aarde. Dit zijn de gelovigen van alle tijden en alle plaatsen. Zij wan­delen bij haar licht, het evangelie van Jezus Christus. God Zelf openbaart zich in en door haar in goedheid, liefde en levenskracht.

Stad en tempel, één geheel

Zoals de Bijbel weergeeft, moest de apostel Johannes in het hem getoon­de visioen met verbazing constate­ren, dat er in de nieuwe hemelstad- op-aarde geen tempel te zien was. Hij moest daarom concluderen, dat de Here God, de Almachtige, Zelf haar tempel is en zo ook het Lam. De heerlijkheid Gods verlicht de stad en het blijde evangelie van het Lam is haar lamp. De volken zullen bij dit licht wandelen, terwijl de ‘koningen der aarde’ (de vele zonen Gods) hun verworven heerlijkheid (de verloste mensen) in haar brengen. Alle geweld en dreiging is te niet gedaan, want de Dood is dan als laat­ste vijand geoordeeld en uitgewor­pen, nadat hij naakt is uitgekleed, dat wil zeggen van al zijn macht en invloed beroofd. Hij heeft al zijn gevangenen, de doden, welke nog onder zijn claim lagen, moeten losla­ten, zodat ze het rechtvaardig oordeel van de ‘Zoon des mensen’ (het gehe­le ‘lichaam van Christus’) konden ondergaan (Openb. 20:13; vgl. ook Ef. 04:08, Statenvert. en 1 Petr. 03:19). De ‘nacht’ van duisternis, dreiging en ellende is voorbij. Het is en blijft helder ‘dag’, vol van heling, genezing en licht.

De laatste week

(de tijd van het einde) In de jaarlijks weerkerende cyclus van de drie genoemde grote feesten in Israël werd zo een prachtige afbeelding gegeven van de werkelijk­heid met betrekking tot de ontwikke­ling van het plan van God met de mens.

In de profetie van de ‘zeventig weken’, zoals door de engel Gabriël aan Daniël weergegeven, is tenslotte sprake van een (gedeelde) laatste week. In deze afsluitende periode vinden ontknopingen plaats met betrekking tot de eeuwige toekomst van het volk van God. Na de ontwikkeling in de periode van ’twee-en-zestig weken’, waarin het herstel een volheid heeft bereikt, is er sprake van het uitroeien van een ‘gezalfde’, zonder aanwijsbare oorzaak.

Een ‘vorst die zal komen’, zal de stad en het heiligdom te gronde richten (vs. 26). In de profetie van het laatste Bijbelboek is dan sprake van de ’twee getuigen’.

De ’twee getuigen’

Er is in de profetie van de ‘zeventig weken’ aangaande de laatste week sprake van de ‘helft der week’. Dit begrip komt in de profetie van de bij­bel vaker voor, maar dan in de vorm van ‘drie-en-een-halve dag’, zoals in Openbaring 11. De daar genoemde twee getuigen zijn een verbeelding van Woord en Geest, de beide basis­componenten van de gemeente van Jezus Christus.

Deze aanduiding is profetisch terug te brengen tot de twee Oud- Testamentische personen Zerubbabel en Jozua. Zerubbabel was een vorst, afkomstig uit de stam van Juda, terwijl Jozua hogepriester was. Zij leefden in de tijd van de pro­feten Haggaï en Zacharia. Zij begon­nen na de ballingschap, toen koning Darius van Perzië de Joden naar hun land liet terugkeren, met de herbouw van de verwoeste tempel te Jeruzalem (Ezra 05:01-02). De vorming van het ware volk Gods voltrekt zich in een periode van gees­telijke armoede en grote verdrukking binnen de stad Gods. Het getuigenis van de ‘zonen Gods’ wordt gebracht vanuit de door de Geest van God opgelegde ‘last’. Met een ‘zak’ bekleed, dus in grote verdrukking en tegenstand, volbrengen de ’twee getuigen’ als de gemeente van de eindtijd hun taak en profeteren aan­gaande de openbaring van het heil van God. Zolang hun profetisch getuigenis nog niet voleindigd is, zijn het Woord Gods en de Geest Gods werkzaam als de ’twee kandela­ren’ en de ’twee olijfbomen’, die voor de Here der ganse aarde staan. Pas na deze voleindiging kan het ‘beest uit de afgrond’, de geest die de antichrist vervult, hen in uiterlijke zin aantasten en zelfs doden, maar het is daarmee de inzet voor niet slechts zijn eigen ondergang en tege­lijk voor de ook de verheerlijking naar het beeld van de Heer voor de getuigen van het Koninkrijk Gods (Zach. 4; Openb. 11).

De gemeente van Jezus Christus

Zerubbabel en Jozua typeren de gemeente van Jezus Christus als ‘koninklijk priestergeslacht’, dat vervuld met de Geest van God werkt aan de vorming van het toekomstige ‘huis van God’. Dat is de totale her­stelde mensheid, welke uiteindelijk de hele schepping zal vervullen. In dit ‘geestelijk huis’ zijn evenals bij de vorming van de gemeente van Jezus Christus het koninklijke woord en de priesterlijke geest de bepalen­de elementen.

Deze beide Goddelijke componenten zullen ook als een eeuwige ’twee-eenheid’ de functie van de schepping bepalen. Zij gaan uit van de troon van God en het Lam, waaruit ze ont­springen als een kristalheldere rivier, waaraan het ‘geboomte des levens’ beeldbepalend is en waar vanuit genezing en herstel voor de volken plaats vindt (Openb. 22:01-05). De aanduiding ’twee getuigen’, ’twee kandelaren’ en ’twee olijfbomen’, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan, geven de krachtige wer­king weer van de Geest van onze God. We naderen de tijd, waarin deze werking zich naar buiten toe zal openbaren in een krachtig getuige­nis. Dit getuigenis zal tot een volein­ding worden gebracht, zodat in vol­maakte volgorde eerst het lichaam van de Heer en vervolgens de gehele in de ware God gelovende mensheid de volkomenheid bereikt, de rijpheid en volwassenheid van de volheid van Christus (Ef. 04:13).

De gemeente van de antichrist

Nu de ware gemeente in de eindtijd tot volle openbaring komt door de inwonende Geest van God, ontwik­kelt zich een confrontatie met het ‘beest uit de afgrond’. Deze machtige geest, die zich in de opkomende ‘mens der wetteloosheid’ zal manifesteren (2 Thess. 02:03), zal namelijk in botsing komen met het ‘volk der heiligen’. Deze geest van de dood (Dood) bewerkt dat de ‘heiligen des Allerhoogsten’ in hun uiterlijk voorkomen worden gedood, dus geblokkeerd in hun getuigenis (Dan. 07:18).

Gelijk opgaand met het getuigenis van de twee getuigen heeft zich op aarde een godsdienst ontwikkeld, die door de inwerking van occulte gees­ten is geworden als ‘Sodom’ (tegen­natuurlijke verbindingen), terwijl de mensen die deze godsdienst hante­ren, zijn gemaakt tot ‘Egypte’ (slaver­nij).

De zonen Gods (de twee getuigen) worden evenals hun Heer door deze ‘valse kerk’ niet in hun getuigenis geaccepteerd. Voor Zijn geestelijk lichaam geldt evenals voor de Heer zelf het ‘kruist hem, kruist hem’ en de ware gemeente zal door hen ‘gedood’ worden, dat wil zeggen van haar getuigenis beroofd. Er is in de profetie van Openbaring 11 bij de ’twee getuigen’ dus sprake van een periode, die geestelijk over­eenkomt met de ‘drie-en-een-halve- dag’, waarin de Heer Jezus in de invloedsfeer van de Dood was. Een schaduwbeeld hiervan vinden we in de geschiedenis van de profeet Jona. Deze was immers drie dagen en nachten in de buik van de grote vis (Jona 01:17). Deze ‘drie-en-een-halve- dag’ is ook gelijk aan de ‘helft van de week’, waarvan in de profetie van Daniël sprake is. Daar wordt gesteld, dat de ‘vorst, die met zijn volk komen zal’, de ‘stad’ (rechtvaardigen) en het ‘heiligdom’ (gemeente van Jezus Christus) te gronde zal richten. Deze vorst is de komende antichrist, de ‘zoon van Verderf (Dood), de tegenhanger van Jezus Christus, de Zoon van God. (2 Thess. 2). Alvorens onze Heer zich zal openbaren in en met Zijn heiligen (de ware gemeen­te), zal deze dictator opkomen en het ‘slachtoffer en spijsoffer’ doen ophouden. Dat wil zeggen, dat er geen openbare eredienst aan de ware God mogelijk zal zijn. De ‘heilige stad’ wordt vertreden door de ‘heidenen’ en het getuigenis van de ‘zonen Gods’ wordt ‘gedood’ vanwege de opkomende invloed van het ‘beest uit de afgrond’ (Verderf, Dood). Deze tegenhanger van de

Geest van God verkondigt door mid­del van de antichrist het ‘evangelie van de Dood’, dat wij aanduiden als het occultisme. Dit staat in lijnrechte tegenstelling tot het evangelie van het Leven, dat door de Geest van God verkondigd wordt door middel van de zonen Gods, de gemeente van Jezus Christus (Dan. 9; Openb. 11). Terwijl er zo uiterlijk een ‘stilte’ heerst in het getuigenis naar buiten toe van de ware gemeente, wordt deze innerlijk voorbereid op haar massale verheerlijking in de openba­ring tezamen met haar Hoofd. Aan het eind van de ‘week’ van verdruk­king en benauwdheid vervult een ‘Levensgeest uit God’ (de heilige Geest) hen. Er klinkt een krachtige ‘bazuin’ als aankondiging van de vol­eindiging van het geheim van God met betrekking tot deze gemeente van de eindtijd. De getuigen staan op en worden in een ondeelbaar ogen­blik verheerlijkt in gelijkvormigheid aan hun Heer en Hoofd. Ze worden ‘weggerukt’ tot God en Zijn troon, terwijl de grote draak hen najaagt en tracht te verslinden. Dan komt er pas echt oorlog in de hemel tussen de met de geopenbaarde ‘zonen Gods’ verbonden engelen en de grote draak en zijn engelen (Openb. 12).

 

De bediening van profeet door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 7

Van alle bedieningen hoort men tegenwoordig wel het meest over “de profeet”. Er wordt over gesproken en over geschreven, het staat volop in de belangstelling. Deze bediening is de tweede in het rijtje van bedieningen die door de apostel genoemd wor­den.

De Heer geeft met een heel duidelijk doel de bedieningen van apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraren aan de gemeenten.

Uitgaande van Ef. 04:12-16, heb ik dat aan het begin van deel zes over: “Het herstel van de gemeente”, in tien punten omschreven.

Een “genadegave van God” is altijd gegeven tot “dienstbetoon” en nooit om iemand aanzien, macht of een functie te geven. De Heer Jezus zegt: “Om niet heb gij het ontvangen, geeft het om niet” (Matt. 10:08). De woorden van de apostel Petrus zijn: “Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de velerlei genade Gods. (1 Petr. 04:10). Dit alleen is de waarachtige instel­ling voor iedere bediening die de Heer aan de gemeente geeft.

Visie op Gods plan

Profeten zijn heel in het bijzonder mensen met een visie op Gods plan. Een visie die overeenstemt met de visie van God, om op een bijzondere, directe wijze de voortgaande wil van de Heer te verstaan en bekend te maken. Het zal echter altijd duidelijk toetsbaar moeten zijn aan het Woord van God, de Bijbel, en in overeen­stemming dienen te zijn met Gods eeuwige raad en bedoelingen. Ook de bediening van profeten heeft, evenals de bediening van apostelen^ en leraren, tot doel de gemeenten bekend en vertrouwd te maken met de geheimenissen Gods. Dat lezen we duidelijk in de Kolossenzenbrief waar Paulus over zijn bediening als apostel schrijft: “Haar dienaar ben ik geworden krachtens het goddelijke ambt, dat mij met het oog op u is verleend, om namelijk het Woord van God te brengen in heel zijn volheid: om het geheim te verkondigen dat verbor­gen was voor alle eeuwen en alle generaties, maar dat nu is geopen­baard aan zijn heiligen. Hun heeft God bekend willen maken hoe machtig en hoe wonderbaar dit geheim is onder de heidenvolken, luidt: “Christus in u”, en ook: “De hoop op een eeuwige heerlijkheid”. Al mijn moeite is er op gericht dat zij goede moed houden en innig in liefde verbonden blijven, en zo komen tot de volle rijkdom van het inzicht in Gods geheim, Christus namelijk, in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” (1 Kor. 01:25-27; 1 Kor. 02:02-03 Willibr.vert.). De gemeente moet komen tot een volledig kennen van Gods wil en inzicht in Gods geheimenissen. Dat is de visie van God! “Om het woord van God te brengen in heel zijn vol­heid”, zegt de apostel. Mede daarvoor is ook de bediening van profeet gegeven aan de gemeente.

Wat is een profeet?

Het meest Bijbelse antwoord is: “een profeet is iemand die in naam van God spreekt en Zijn wil bekend maakt”.

Het Hebreeuwse woord is “nabie” wat wel vertaald wordt met “ziener” (zie 1 Sam. 09:09). Een profeet is een “geroepene” of van God “gezonde­ne”. Een goed voorbeeld is de roe­ping van Jesaja in hoofdstuk 6. Een profeet is een gewoon mens die geen enkele bijzondere opleiding gevolgd hoeft te hebben. Hij is een lid van het lichaam van Christus, die op een bijzondere wijze begenadigd is om woorden van God te spreken. De profeet is ook weer zo’n bijzonde­re medewerker van de Heer, die namens Hem heel direct en concreet tot Gods volk kan spreken krachtens de hem verleende genade. Dat kan binnen de gemeente zijn, maar ook van buitenaf naar de gemeente toe­komen.

De woorden die een profeet spreekt, zijn méér, zijn krachtiger en sterker dan woorden van een leraar, die uit het Woord van God onderwijst. Het woord van een profeet kan hele fun­damentele waarheden in het licht plaatsen, maar kan ook de schijnwer­per richten op de toekomende din­gen. De Heer Jezus leert ons over de heilige Geest: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlij­ken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen” (Joh. 16:13-14).

Werkt dat dan niet in iedere gelovi­ge, die gedoopt is met de Geest? Ja, in zekere mate, maar het is juist ook door de bediening van de profeet waardoor de Heer binnen Zijn volk openbarend bezig wil zijn, zeker ook wat de toekomende dingen betreft.

Door openbaring

Dat hele plan van God is niet door menselijke wijsheid en geleerdheid tevoorschijn te brengen, maar dat kan alleen maar door openbaring in gereinigde en geheiligde mensenhar­ten.

Aan de grote profeet Mozes werd alles wat het volk betreft en wat de bouw van de tempel betreft getoond op de berg (Ex. 25:40; Hand. 07:44; Heb. 08:05). Niet aan het hele volk maakte God het bekend maar aan de profeet die God daartoe geroepen had, die het overbracht aan het volk. Ook de profeet Ezechiël wordt in de Geest gevoerd naar een zeer hoge berg, de berg Sion waarop het hemelse Jeruzalem gebouwd is. En dan lezen we:

“Toen Hij mij daarheen gebracht had, zie, daar bevond zich een man, die er uitzag als was hij van koper, met een linnen snoer en een meet­roede in zijn hand; hij stond in de poort. De man sprak tot mij: Mensenkind, zie met uw ogen en hoor met uw oren en richt uw opmerkzaamheid op alles wat Ik u zal laten zien; want opdat Ik u dat zou laten zien, zijt gij hierheen gebracht. Verkondig alles wat gij zien zult, aan het (Ez. 40:03-04). Twee prachtige voorbeelden over de bouw van het huis Gods, de gemeen­te van Jezus Christus. Het moet pre­cies volgens Gods eeuwige bestek gebouwd worden. Vooral dat beeld van Ezechiël is zo sprekend. Het wordt aan de profeet getoond met de opdracht alles wat hij ziet te verkondigen aan het huis Israëls, de gemeente. Ik geloof dat dit de bediening van de Nieuwtestamentische profeet pre­cies weergeeft. Wat hem getoond wordt, geopenbaard wordt, wat hij met zijn geestelijke ogen ziet en met zijn geestelijke oren hoort, mee te delen aan de gemeente met het doel dat de gemeente voort geleid wordt en tot volheid komt.

Wat Gods Geest bewerkt

De Heer Jezus zegt ook nog van de heilige Geest: “Maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb” (Joh. 14:26). Wij weten dat de Heer veel meer gezegd en gedaan heeft dan er in de Bijbel opgetekend is (Joh. 20:30 en Joh. 21:25). Hij geeft echter de belofte dat alles wat Hij gezegd heeft door de heilige Geest te binnen gebracht zal worden. Dat zal geschieden op de juiste tijd en in het juiste licht. Het zal echter te allen tijde toetsbaar zijn, want het zal nooit in strijd kunnen zijn met wat wel opgetekend is of niet in overeenstemming kunnen zijn met de geest van de gehele Schrift.

Ook dit gegeven geldt in zekere zin voor alle Geest vervulde gelovigen, maar in het bijzonder voor de profe­ten die de Heer daarvoor als een gave geeft aan de gemeente.

Tot een voorbeeld

Als we het Oude Testament op het onderwerp profeten bestuderen, kun­nen we heel wat aan de weet komen. Het waren dienstknechten van God, medewerkers in de ware zin van het Woord. Wat we duidelijk zien, is dat het mensen waren die God en Zijn zaak volkomen toegewijd waren. Soms gebruikte God deze dienst­knechten van Hem om iets uit te beelden met hun leven, met het oog op de toestand van het volk. De pro­feet Ezechiël moet de ondergang van Jeruzalem zinnebeeldig voorstellen in de hoofdstukken vier en vijf. De profeet Hosea moet een ontuchtige vrouw nemen en kinderen bij haar verwekken om uit te beelden hoe verschrikkelijk de toestand van het volk Israël is (Hfdst. 1).

Deze waarachtige profeten werden maar al te vaak door het volk gehaat en bijna allemaal vermoord. Men wende zich liever tot leugenprofeten die dat profeteerden wat het volk graag wilde horen (lees bijv. Jer. 23:09-32). Die profeteerden vrede, vrede terwijl er geen vrede was! Ook nu in onze tijd komt dat voor.

Twee soorten profeten

In het Nieuwe Testament wordt gesproken van twee soorten profe­ten. Daar is de profeet die in een samenkomst een woord uitspreekt tot stichting, vermaning of bemoedi­ging, door de gave van de heilige Geest (1 Kor. 12:10 en 1 Kor. 14:03). En dan is er de “bediening” van pro­feet, door de Heer aangesteld. Het gezag, de kracht en de draagwijdte hiervan is veel groter. In Handelingen 13, waar we lezen van de uitzending van Saulus en Barnabas, zien we dat daar profeten en leraren waren die met name genoemd worden. Dat waren duide­lijk broeders met de bediening van profeet of leraar. “Nu waren er te Antiochië in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaën, de zoogbroeder van Herodes, de viervorst, en Saulus” (Hand. 13:01).

Voor Paulus afgezonderd werd tot het apostelschap had hij dus al de bediening van profeet of leraar. In Handelingen 11 lezen we van een zekere Agabus die profeet was. “En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochië; en één uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius” (Hand. 11:27-28).

Jeruzalem was een grote gemeente en er wordt dan ook gesproken van “profeten” (meervoud) van Jeruzalem.

In Handelingen 15 lezen we van twee van deze profeten uit Jeruzalem, ze worden met Paulus en Barnabas meegestuurd naar Antiochië om de uitslag van de conferentie mee te delen (lees Hand. 15:01-33). “Judas, genaamd Barsabbas, en Silas, mannen van aanzien onder de broe­ders” (Hand. 15:22).

In vers 32 en 33 lezen we van deze mannen: “Judas en Silas, die zelf ook profeten waren, bemoedigden en versterkten de broeders (te Antiochië) met vele woorden. En toen zij daar een tijdlang geweest waren, werden zij door de broeders met de vredegroet gezonden tot degenen die hen hadden afgevaar­digd”. Ze keerden dus terug naar, Jeruzalem.

De leringen die we hieruit kunnen trekken zijn:

Verbonden aan een gemeente

Profeten met een bediening zijn dui­delijk aan een gemeente verbonden. Wij zien dit zowel in Antiochië als in Jeruzalem. En in grote gemeenten waren dus meerdere profeten. Mannen Gods met de bediening van profeet waren beslist geen “nergens bij horende profeten” die zogenaam­de profetische geschriften, in opdracht van de Heer, moesten uit­werken en rondsturen, zoals dat heden zo vaak gebeurt. Het waren mannen van aanzien \ onder de broeders en zusters van de gemeente.

Het Griekse woord voor “van aan­zien is: “hegoumenous” wat ver­taald kan worden met “leidinggeven­de”. Het waren geen voorgangers (zoals dit woord vertaald is in Hebr. 13), geen apostelen, geen oudsten, maar mannen onder de broeders en zusters met de “bediening” van pro­feet. Daarmee dienden ze en gaven geestelijke leiding aan de gemeente. En als ze dan in een andere gemeen­te kwamen, dienden ze ook die gemeente met hun bijzondere genadegave. Ze bemoedigden en versterkten de broeders met vele woorden, terwijl in de gemeente van Antochië zelf ook profeten en leraren waren zoals we al zagen in Hand. 13:01. Een schitterende samenwer­king dus op hoog geestelijk niveau! Van de profeet Agabus lezen we ver­der nog dat hij profeteerde dat Paulus gevangen genomen zou wor­den: “En toen wij daar verscheidene dagen bleven, kwam uit Judea een zeker profeet, genaamd Agabus. Toen deze bij ons gekomen was, nam hij de gordel van Paulus, en zich voeten en handen bindende, zeide hij: Dit zegt de Heilige Geest: De man, van wie deze gordel is, zul­len de Joden te Jeruzalem zo binden en uitleveren in de handen der heidenen” (Hand. 21:10-11). Dit voorval speelde zich af te Ceasaréa in het huis van Filippus, de evangelist. En dan vermeldt vers 9 nog: “Deze had vier ongehuwde dochters, die profetessen waren”.

Belangrijke taak

In de Efezebrief lezen we nog iets heel fundamenteels over de bedie­ning van de profeten in samenwer­king met de apostelen. In Ef. 02:20 lezen we dat het huis Gods, de gemeente, gebouwd wordt op het fundament van de apostelen en de “profeten”, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. Waarom de profeten? Als we nog even denken aan de grote Oudtestamentische profeten Mozes en Ezechiël, die in de Geest gevoerd werden naar de berg Sion en daar alles te horen en te zien kregen over de bouw van het huis Gods, het hemelse Jeruzalem, dan zullen we begrijpen dat ook nu, in de Nieuw- Testamentische tijd, de profeet een grote taak heeft in de bouw van de gemeente naar Gods eeuwige bestek. Dat het hier in de Efezebrief wel degelijk gaat om de bediening van de profeet nu, en niet om de Oud- Testamentische profeten, lezen we in Ef. 03:04-05 waar Paulus schrijft: ” Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn inzicht in het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten”.

Zoals God het in het Oude Verbond openbaarde aan de profeten Mozes en Ezechiël, openbaart Hij nu het geheimenis van Christus aan Zijn apostelen en profeten. Daarom zijn ook de profeten zo belangrijk bij de fundering en de bouw van het huis Gods, de gemeen­te van Jezus Christus.

Genade voor de gemeente

De apostel Petrus schrijft er over dat de Oudtestamentische profeten hebben gezocht en gevorst naar de bedoeling van de Geest van Christus, als ze profeteerden over de genade voor de gemeente, het einddoel van het evangelie van Jezus Christus. Petrus besluit, in 1 Petr. 01:12b, dat deze geheimenissen thans ver­kondigd zijn bij monde van hen (apostelen en profeten), die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs enge­len begeren een blik te slaan (1 Petr. 01:03-12).

Zo is er door de Bijbel heen heel wat te leren over de bediening van de profeet. Mannen Gods, medewer­kers, medearbeiders die door God altijd gebruikt zijn in het Oude Verbond en zeker ook nu in het Nieuwe Verbond in de gemeente van Jezus Christus.

Tot het einde toe

Ook de bediening van de profeet is er omdat geweldige doel wat in Efeze 4 beschreven wordt te bereiken, de volwassen mens Gods naar het beeld van Jezus Christus. En om te komen tot een éénheid in de wereldwijde gemeente van Jezus Christus (Zie ook artikel No.5). De bewering dat deze bediening alleen maar nodig is geweest in de begintijd van de gemeenten wordt geloochenstraft door het woord: “Totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben”.

Naarmate we verder komen in de eindtijd zal ook deze bediening weer meer en meer een plaats krijgen. Dat ze er in het begin van de gemeenten waren, kunnen we zien in het boek Handelingen en in de brieven en dat ze er in het einde zullen zijn weten we ook zeker, omdat de Heer Jezus sprekende over de eindtijd zegt: “Want er zullen valse Christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden” (Matt. 24:24).

En ook in Matt. 07:15: “Wacht u voor de valse profeten, die in schapen­vacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven”.

Mensen naar Gods hart

Daar waar goede waarachtige profe­ten opstaan, zal de duivel ook zijn dienstknechten laten opstaan als engelen des lichts met zijn verderfe­lijke leringen en soms verlokkelijke bedriegerijen (2 Thess. 02:09 en 2 Petr. 02:01-03 en 2 Kor. 11:03-04 en 2 Kor. 11:13-15) De apostel Johannes noemt dat in zijn brieven “de anti-christen” (1 Joh. 02:18) en “de valse profeten” (1 Joh. 04:01) en “de misleiders” (2 Joh. 01:07). God zoekt mensen met een waarach­tig en getrouw hart, nederig en zachtmoedig, die Hij aan kan gorden met Zijn kracht om krachtig en onbewogen in Zijn dienst te staan. Mannen en vrouwen Gods die hun mond opendoen dwars tegen alle tegenspraak in. Mannen en vrouwen die niet mee gaan roepen vrede, vrede als er geen vrede is. Mannen en vrouwen met het hart en de visie van God en Jezus Christus.

 

Is de Heer onze banier? Door Tea Keuper

“Toen bouwde Mozes een altaar en noemde het: ‘De Heer is mijn Banier’. En hij zeide: De hand op de troon des Heren! De Heer heeft een strijd tegen Amalek, van geslacht tot geslacht” (Ex. 17:15-16).

Boven dit gedeelte staat in mijn Bijbel: “Overwinning op Amalek”. Dit was een volk dat de gehele geschiedenis door op een slinkse manier Gods vijand is geweest en waarvan God zei: ‘ik zal de herinne­ring aan Amalek onder de hemel vol­ledig uitwissen (vs. 14). In Num. 24:20 staat van Amalek: “Eerste der volken is Amalek, maar zijn einde zal onder­gang zijn”. Deze uitspraak is van Bileam, de man die door God werd onderwezen om alleen datgene, wat Hij hem zou ingeven, uit te spreken over Israël en de volken. God leert zowel Mozes als Bileam gehoor­zaamheid en alleen te luisteren naar wat HIJ zegt!

In het Oude Testament leest men heel veel over strijd en geweld tussen de volken en hun leiders. Dit is een gegeven vanaf de zonde­val. Maar voor degenen die op de waarachtige God, Schepper van hemel en aarde, vertrouwden, was deze een Banier! (Van Dale: onder iemands banier, hem volgend, met hem strijdend). Een banier is een vierkant vaandel, afwijkend van andere vormen van vanen en wim­pels.

Gods volk streed en strijdt, als het gehoorzaamde en gehoorzaamt een geestelijke strijd, aangegord met de wapenrusting van God (Ef. 06:10-18).

Jesaja noemt het woord ‘banier’ vaak, waarin de komst van de Messias wordt voor­zegt en het vrederijk. Dit doelt op het Rijk waar Jezus van getuigde door Zijn leven en sterven. Het Koninkrijk van God, waar Hij ook vurig om bad: “Uw Koninkrijk kome! Uw wil geschiede, in de hemel, zo ook op aarde!”.

In Gods Koninkrijk

In dit Koninkrijk kun je nu al vertoe­ven, er zijn door je gedachten in alles op Hem te richten. Jezus beloofde : “Ik zal maaltijd met u houden” (Openb. 03:20). Een maaltijd houden, met elkaar eten, is het beeld van ‘delen met elkaar’: God maakt ons Zijn plannen, Zijn wil bekend. Hij wil ons terzijde staan. Door onze geest aan Hem toe te vertrouwen, naar Zijn Geest te luisteren, kunnen wij onze van God ontvangen banier opheffen in elke geestelijke strijd! Want onze strijd is niet meer tegen vlees en bloed, maar tegen de énige vijand die we nog hebben: Satan! En alles wat deze tegenstander (vaak door mensen heen) ons aandoet, mogen we onder Zijn banier en op Zijn Goddelijke manier bestrijden. Jezus overwon en in Zijn Naam mogen we Gods Banier opheffen en ‘de hand op de troon des Heren’ leg­gen. De strijd en de overwinning is van Hem en zó ook van ons, als we dat in geloof doen!

‘ik ben nu jouw banier”, zegt God,

“Vertrouw je aan Mij toe,

Liefde en geloof, is mijn gebod,

zélf strijden, kind, maakt moe.

 

Ik ondersteun jouw zwakke geest

bij ’t bidden en bedenken,

kijk niet naar al wat is geweest,

Ik wil je ’toekomst’ schenken!”

 

“O Vader, God, wees mijn Banier,

vervul mij met Uw wezen!

Zó, op Uw Godd’lijke manier,

kan ieder mens genezen!”

 

Een net vol vissen door Truus van Kaam

Jezus vergelijkt het koninkrijk der hemelen met een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. Als het vol is haalt men het op de oever. Het goede wordt verzameld, het ondeugdelijke werpt men weg. Voor ons een aanwijzing om nu al in ons leven elke dag scheiding aan te brengen tussen het goede en het verkeerde, het ondeugdelijke. Dat houdt in dat we ons los gaan maken van verkeerde gedachten, verkeer­de gewoontes en zo ruimte maken voor de Geest van God die zich verbindt met het goede in ons.

We mogen groeien, ons aan de waarheid houdend, naar Hem toe, die het hoofd is en samen met alle heiligen verstaan hoe groot de breedte, lengte, diepte en hoogte is van de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat wij vervuld zullen worden tot alle volheid Gods! (Ef. 03:18).

 

Verwachting door Froukje Huis

De regen striemt tegen de ramen en de wind blaast de laatste bladeren van de bomen. Hun kale kruinen schudden meewarig alsof ze willen zeggen: ’t is me toch wat! Een enkele voorbijganger haast zich kleumend naar huis. ’t Is nergens beter dan thuis in de warme kamer. Ik kijk over het lege pleintje. Hier en daar brandt een lichtje, want met dit trieste weer is ’t gauw donker. Onwillekeurig denk ik: de donkere dagen voor Kerst, ja, over enkele weken is ’t weer zover. De winkels liggen al vol met kerstge­schenken. Beter, mooier, luxueuzer en duurder dan ooit. Advertenties schotelen ons de heer­lijkste diners voor en bungalowpar­ken roemen om strijd hun bijzonde­re aanbiedingen voor Kerst en Nieuwjaar…

Hoe zullen we dit jaar ons Kerstfeest vieren? Hebt u er al over nagedacht? Al voorbereidingen getroffen mis­schien?

We blijven gewoon thuis, gaan fijn naar de samenkomst, maar veel voorbereidingen hoef ik niet te maken, dacht ik.

En opeens betrap ik me er op dat ik niets bijzonders verwacht met ’t Kerstfeest. ‘Gewoon’, zoals alle jaren. Kan Kerstfeest dan ‘gewoon’, beter gezegd: ‘sleur’ worden? Natuurlijk, we herdenken dat Jezus is geboren, maar Hij woont nu toch in mijn hart? Wat kan ik nog meer verwachten?

Toen Maria naar Bethlehem reisde, droeg ze het kind Jezus onder haar hart en zij verwachtte dat Hij spoe­dig geboren zou worden. Wij dragen Jezus in ons hart en wat is ónze verwachting? Ook dat Hij spoedig ‘geboren’, dit is in ons open­baar zal worden?

Of voelen wij geen ‘leven’ meer en is onze hoop naar de toekomst gescho­ven? Misschien zelfs aan het wanke­len? ‘God talmt met de belofte…’ “Neen”, zegt de Bijbel: “God talmt NIET met de belofte…” De schrijver van de Hebreeënbrief verwoordt het zo: “… opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen, die door geloof en geduld de beloften beërven” (Heb. 06:12).

Immers de hoop op het zoonschap is het anker der ziel, dat veilig en vast is en dat reikt tot binnen het voor­hangsel naar Jezus, die de Zoon Gods is.

Zijn geboorte in de wereld is het bewijs dat Hij volkomen mens is geweest zoals wij. Hij heeft het kruis gedragen om vele zonen tot heerlijk­heid te brengen.

Zo’n zoon mag u zijn, zo’n zoon mag ik zijn.

God is getrouw die het ook doen zal. Daarom mogen we Kerstfeest vieren in de blijde verwachting dat Hij meer en meer in ons openbaar zal worden.

De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede, in het geloof om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht van de heilige Geest.