Selecteer een pagina

Levend Geloof – 437

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In het dorp waar wij wonen is een wijk waar de straatnamen vernoemd zijn naar attributen die vroeger tijdens of na het oogsten werden gebruikt, zoals de wan, de sikkel en de zeis. De wan is een grote, platte schaalvormige mand die werd gebruikt om het geoogste graan te zuiveren van kaf en andere ongerech­tigheden door het te schudden en op te werpen. Daarbij werden de kleine omhulsels van de graankorrels (het kaf) weggeblazen door de wind. Johannes de Doper, gebruikte het voorbeeld van de wan om aan te geven wat Jezus zou gaan doen als hij op aarde was. Matteüs citeert de profeet met de woorden: “Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik… Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur, hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal zal hij verbranden met onuitwisbaar vuur” Matteus 3 vers 11 en 12 NBV (Matt. 03:11-12).

Johannes de Doper wordt wel de laatste profeet van het Oude Verbond genoemd. Door de komst van Jezus was een nieuwe tijd aangebroken. Een tijd waarin wij nu nog steeds leven, want weliswaar is Jezus niet meer in deze wereld aanwezig, maar de gemeente is er voor in de plaats gekomen. De leden ervan behoren nu Hem te openbaren, Johannes de Doper gaf al aan dat dit niet op een halfslachtige wijze kan gebeuren. Het graan behoort zuiver te zijn, alles wat er aankleeft hoort er niet bij. Daarom zal de werkelijke gemeente van Christus niet bestaan uit naam-christenen, maar christenen die vol zijn van de Geest van God, die samen met onze geest, in staat gesteld zijn Christus te vertegenwoordigen.

Het is deze materie waarover wij in Levend Geloof, vanuit verschillende invals­hoeken, telkens weer schrijven. Wij geloven dat wij daar ook met de artikelen die in dit nummer gepubliceerd worden, weer in geslaagd zijn. Veel zegen en geloofsopbouw toegewenst bij het lezen ervan.

 

Bij de voorplaat: door de redactie

Jezus ging tegenover de offerkist zit­ten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide… Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker juliie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle ande­ren die er geld in hebben gegooid want die hebben gegeven van over­vloed, maar zij heeft in haar armoe­de alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud’ Markus 12 vers 40 tot en met 44 NBV (Mark. 12:40-44).

 

Informatie over onze zomeraktie door Gert Jan Doornink

Bij het functioneren van de Levend- Geloof arbeid horen vanzelfspre­kend ook de financiën. Wij zijn dankbaar dat er behalve de inkom­sten uit abonnementsgelden, ook extra giften van lezers en gemeen­ten zijn die ons werk ondersteu­nen.

Dit is ook nodig want Levend Geloof is een blad met een relatief kleine oplage, waardoor verhou­dingsgewijze de kosten van druk­ken, verzenden, etc., hoger zijn dan bij bladen met een grote opla­ge.

Bovendien nemen wij geen adver­tenties op en zijn ook geen nieuws­blad, want dan zouden we het spe­ciale karakter van ons blad verloo­chenen: de verkondiging en uitleg van het oorspronkelijke evangelie in de taal van vandaag. Daarbij wil­len we afgestemd blijven op wat Gods Geest ons aanreikt om te publiceren.

We mogen bij dit alles ervaren hoe de Heer, ook financieel Zijn hand op dit werk houdt. Dat bemerken we ook deze zomer weer, als we een extra bijdrage vra­gen. We zijn blij voor de positieve reacties tot dusver en vertrouwen er op dat iedereen die nog in zijn hart krijgt om iets extra’s over te maken in het kader onze ‘zomerak­tie 2005, dat ook te doen. U kunt daarbij gebruik maken van de bankrekeningnummers zoals deze vermeld staan in de colofon op bladzijde 2 en bedanken ieder­een die meedoet al bij voorbaat voor de medewerking!

 

Het nut van een geloofsanalyse door Gert Jan Doornink

Heeft u er wel eens over nagedacht uw geloof en geloofsleven te analyse­ren, te onderzoeken? Misschien een wat vreemde gedachte, maar in wer­kelijkheid niet zo vreemd als het lijkt. We willen toch graag dat onze geloof zo goed mogelijk functioneert en dat onze geloofsbeleving zo goed mogelijk overkomt bij anderen, zodat wij als veranderde mensen ook veranderd leven en een levend getui­ge zijn van God en zijn Koninkrijk? Velen zijn zo bezig met het geloof van anderen, dat we dan graag wil­len veranderen, terwijl de sleutel tot positieve verandering van de ander in de eerste plaats bij onszelf ligt. Paulus was in zijn tijd daar al van doordrongen. Zo kregen de gelovi­gen van de gemeente te Korinte het advies: “Onderzoekt bij uzelf of u vast op God vertrouwt, stel uzelf op de proef. U weet toch van uzelf dat Jezus Christus in u is?

Als dat niet zo is, dan hebt u de proef niet door­staan” 2 Korinthe 13 vers 5 NBV (2 Kor. 13:05). Het onszelf onderzoeken hoe het met ons geloof gesteld is, kunnen we niet met een Jantje van Leiden afdoen met de opmerking: ‘Dat zit bij mij wel goed, er kan misschien nog wel wat veranderen, maar daar maak ik me niet zo druk over. Dat is nu eenmaal een onderdeel van m’n leven, hoort bij m’n karakter dat moeilijk te veranderen is. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar…’

Het verlangen om te veranderen.

Wat in het leven van Paulus zo ken­merkend was, behoort te allen tijde aanwezig te zijn. Daarom in dit ver­band enkele punten die daarbij van belang zijn op een rijtje.

– De wil om verder op positieve wijze te veranderen, zodat we mee: en meer beelddrager van Christus zijn, moet aanwezig zijn.

– Het onderzoek is geen moment­opname, maar mag rustig een paar weken in beslag nemen. Dan geven we daarmee al te kennen dat we er serieus mee bezig zijn.

– Ons geloof analyseren betekent dat we ons afvragen of we gelukkig zijn in de gemeente waartoe we behoren.

Daarbij gaat het in de eerste plaats om de vraag of de kerk of gemeente een goed fundament heeft en van daaruit functioneert. De doop door onderdompeling en de doop met di heilige Geest zijn ettentiële onder len die beslist noodzakelijk zijn voor een gezonde gemeente. Maar ook inzicht in de geestelijke wereld is belangrijk. Zijn wij ons bewust dat onze geestelijke plaats met Christus is in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daar­uit op de juiste wijze als nieuwe schepping kunnen functioneren? Dat leert ons onderscheiden wat uit de verkeerde bron en wat uit de goede bron afkomstig is. Heeft de gemeente oog voor het feit dat het niet alleen gaat om onze eigen gemeente, maar dat we ‘samen met alle andere heiligen’ mogen toegroeien naar de volmaaktheid in Christus, zodat er uiteinde­lijk een gemeente ontstaat die -zoals Paulus dat formuleert- ‘stralend, en zonder vlek of rimpel is, zodat zij heilig is en onbesmet’? Dat is de belangrijkste doelstelling die ons bezig mag houden. Zo hou­den we ook de juiste visie op wat er in de komende tijd gebeuren gaat en worden niet misleid door natuurlij­ke, aardsgerichte leringen die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten, en dus ook in onze geloofsbeleving geen nut hebben

Misleidingen

Wat de samenkomst betreft: laten we ons niet laten verleiden door- of imponeerd raken door allerlei zogenaamde ‘uitingen van de geest’. Het blijkt dat die vaak uit de verkeer­de bron afkomstig zijn. Sommige geestelijke leiders menen dat tegen­woordig alles mogelijk moet zijn in de samenkomst. Daar zijn we het beslist niet mee eens. In een bro­chure die we onlangs kregen toegezonden over het functioneren van de gemeente werd opgemerkt dat er in de samenkomsten behalve lofprij­zing en aanbidding ook plaats moet zijn voor ‘emoties uiten, dansen, manifesteren, juichen, ministry, lig­gen, symbolen gebruiken, en dergelijke’. Onze mening is dat we niets toe moeten laten waarvan we denken dat Gods Geest dat bewerkt, maar dat is vaak niet zo. Wij denken in dit verband ook aan het zoge­naamde ‘vallen door de geest’, waar­van heel wat gemeenten later op teruggekomen zijn. Natuurlijk is iedere gemeente autonoom. Maar zoals iedere gelovi­ge een voorbeeldfunctie heeft te ver­vullen, geldt dit ook voor iedere gemeente. Die behoort primair een ‘geloofsgemeente’ te zijn. God die voor 100 procent vertrouwen in ons heeft, verwacht van ons dat wij dat geloof beantwoorden. We leven in een tijd dat emoties een hoge plaats innemen. Bij de tv scoort ‘emotie-tv’ het hoogst. We willen graag zien dat mensen ‘aangeraakt’ worden. Dat is sensationeel en trekt hoge kijkcij­fers. Gevoelens en emoties kunnen echter nooit de plaats innemen van geloof. Ze horen er wel bij als onder­deel, maar mogen nooit de boven­toon gaan voeren.

Geloof op de eerste plaats

In de gemeente gaat het primair om de factor ‘geloof’. Dat brent ons in kontakt met God en ook met onze medemens. Natuurlijk komen we in de bijbel ook woorden tegen als ‘medelijden, mededogen, bewogen­heid’, maar dat is alleen mogelijk vanuit een goed functionerend geloofsleven. Van daaruit komt heel onze toewijding en inzet voor Gods Koninkrijk voort en kan Gods Geest op positieve wijze werkzaam zijn. Laten we daarom in onze samen­komsten op gezonde nuchtere wijze samenkomen en ons laten opbou­wen door het woord dat verkondigd wordt. Dat betekent niet dat altijd alles volgens een strak schema behoeft te verlopen. Flexibiliteit is niet verkeerd als het maar gebeurt binnen de kaders van orde en gezond verstand en onder leiding van Gods Geest.

Als het goed is zijn we niet alleen gelukkig in de gemeente waartoe we behoren, draaien we niet automa­tisch mee, maar zetten ons op seri­euze in om de gemeente tot een echte gemeente te doen zijn, waarbij iedereen zich thuis voelt, ook dege­nen die voor ’t eerst in de samen­komst komen. Zij zullen al spoedig bemerken hoe de gemeente functio­neert, dat wil zeggen: kunnen ze in alle vrijheid alles in zich opnemen of worden ze direct al zodanig ‘bewerkt’ dat het meer afstotend dan aantrekkend is?

Het kan ook zijn dat er er in de gemeente een soort ‘elite’ aanwezig is die zich meer voelt dan de ande­ren. De leiding van de gemeente behoort zich echter bewust te zijn dat ze niet meer zijn dan de anderen maar juist een voorbeeldfunctie heb­ben voor de andere gemeenteleden. Dat hoeven dus niet alleen de voor­ganger en de oudsten te zijn, want die behoren sowieso als voorbeelden te functioneren.

Het gebed

Bij dit zelfonderzoek mag ook het onder de loupe nemen van de situ­atie van ons gebedsleven niet ont­breken. Jacobus schrijft in zijn brief dat het gebed van een rechtvaardige krachtig is en zijn uitwerking niet mist Jakobus 5 vers 16b NBV (Jak. 05:16b). En Paulus schrijft aan de gemeente te Filippi dat we over niets bezorgd moeten zijn, maar dat we God mogen vragen wat we nodig hebben en Hem in in al onze gebeden behoren te danken Filippenzen 4 vers 6 NBV (Filip. 04:06). Er behoort een open communicatie tussen Hem en ons te bestaan.

Weet God dan niet wat er leeft in ons hart? Natuurlijk wel, maar door ons bidden geven wij expliciet aan dat wij het vertrouwen dat Hij in ons heeft beantwoorden met ons ver­trouwen in Hem uit te spreken. Daardoor wordt ons geloofsleven als het ware gestimuleerd en Hij geeft daarmee te kennen: ‘Dat is een rechtvaardige, iemand die het oprecht meent, die niets achter­houdt’. Er zijn gezamenlijke gebe­den, zoals wij die kennen als de gemeente samenkomt, in de bid­stonden en in ons gezin. Daarnaast zijn er de persoonlijke gebeden. Daarbij behoren we te bedenken dat het bidden niet alleen bestaat uit de woorden die wij spreken, maar ook onze gedachten spelen een belang­rijke rol. Als ons denken op positie­ve wijze op God gericht is, spreken wij daarmee onze liefde jegens Hem uit. Ook is ons gebed geen prestatie onzerzijds zodat wij bijvoorbeeld denken: “Ik heb gisteren een kwar­tier gebeden, maar vandaag zelfs een half uur…, dat zal God wel beha­gen!’. Nee, ons bidden is altijd een zaak van het hart, het komt tot stand in ons diepste innerlijk, het is als het ware de navelstreng die ons met God verbindt.

Ontwikkeling

Een belangrijk punt bij onze geloofsanalyse is verder de vraag of we geestelijk groeien. Denken we nog net zo over bepaalde dingen en bij­belteksten als vijf of tien jaar gele­den of is er groei in visie en geeste­lijk inzicht en zien we in waarom het werkelijk gaat. Zelf maken we een doorgaand proces van groei in geestelijk inzicht mee. Het positieve gevolg is dat we veel meer loskomen uit een strak, dogmatisch denken en de dingen geestelijk verstaan. De bijbel en positieve lectuur bestu­deren is een goede zaak en te allen tijde aan te bevelen, als we ons er maar van bewust zijn dat veel ken­nis van de bijbel niet altijd een garantie is dat men geestelijk gegroeid is. Integendeel, het kan zelfs deze groei in de weg staan, als we vast blijven houden aan ‘de let­ter’. We behoren ons bewust te zijn dat Gods Geest het woord tot leven moet wekken! Bovendien hebben velen een verkeerde opvatting over de inhoud van de bijbel als het woord van God. Als we bijvoorbeeld lezen in Hebreeën 4 vers 12  (Heb. 04:12) dat ‘Gods woord levend en krachtig en scherper is dan enig tweesnijdend zwaard’ gaat het om de woorden die God of Zijn Zoon zelf gesproken hebben. Natuurlijk kunnen wij van alles wat in de bijbel staat veel leren. Daarom is het goed om ons veel met de inhoud bezig te houden. Als we er maar van leren en het op positie­ve wijze in ons leven gaan toepas­sen. Zo komen wij los van de letter en wordt ons leven een sprankelend leven dat echte invulling geeft aan ons nieuwe schepping zijn. Dan gaan we ook ontdekken dat wij ons bewust behoren te zijn dat we de talenten, de gaven, de bekwaam­heden die God in ons heeft gelegd mogen benutten en tenvolle tot ont­wikkeling mogen brengen. Dat geldt zowel in geestelijk als in natuurlijk opzicht. In veel evangeliepreking blijft dit punt vaak achterwege ter­wijl het Gods grote verlangen is dat ons ‘nieuwe schepping zijn’ er hele­maal uit gaat komen. Wij mogen fier en met opgeheven hoofd door het leven gaan en de bij iedereen verschillende talenten, die God in ons heeft gelegd, op creatieve wijze tot ontwikkeling brengen zodat we tenvolle het doel zullen bereiken van datgene wat God met ons voor heeft.

Mogelijkheden

Ieder mens heeft ongekende moge­lijkheden tot ontwikkeling in zich. Als christen heeft dat een dubbele betekenis! We mogen ons, zoals we al opmerkten, zowel geestelijk als natuurlijk ontplooien. Er wordt nog al eens gedacht dat het voor een christen alleen geestelijk van belang is, maar als de geestelijke ontwikke­ling in ons gewone dagelijke leven geen positieve uitwerking heeft is het alleen een theoretische aangele­genheid gebleven. Dat is natuurlijk nooit Gods bedoeling! Jezus sprak niet alleen: “Ik ben het licht der wereld”, maar ook: “Jullie zijn het licht der wereld”. Jezus roept ons op ons licht te laten schijnen voor de mensen, zodat zij onze goede wer­ken zien en onze Vader, die in de hemel is, daardoor verheerlijken. God wil graag zijn volle heerlijkheid in en door ons openbaren. Een opmerking als ‘Je bent en blijft een zondaar’, wat een voorganger ons eens schreef, is weinig bevorderlijk om het nieuwe schepping zijn con­sequent te gaan beleven. Alsof er geen grote verandering in ons leven heeft plaats gevonden toen we van een zondaar een kind van God wer­den! En laten we ook de gedachte ‘Ik was niks, ben niks en wordt niks’ ver van ons afgooien. Deze valse bescheidenheid hoort niet thuis bij een kind van God, een koningskind, Gods hoogste vorm van Zijn schep­pingswerk. Wie zich bewust is dat Gods Geest in hem is en onze geest wil activeren, zal hier oog voor krij­gen en er naar gaan handelen. Tenslotte: een geloofsanalyse makec. alleen is niet voldoende. Het gaat om te komen tot een daadwerkelijke uitvoering ervan zodat het een posi­tief effect heeft ten aanzien van onze geloofsbeleving. Begin vandaag nog (eventueel op dit moment) met het in de praktijk brengen. Ook al zijn er in eerste instantie maar een of enkele punten die u verwezenlijken kunt, begin ermee. En bedenk: u hoeft het niet alleen te doen. Hij bewerkt zowel het willen als het wer­ken in u en Zijn Geest zorgt ervoor dat u het ook kunt realiseren zodat het verlangen om daadwerkelijke getuige te zijn van onze Heer ten volle bewaarheid gaat worden!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Je kunt soms zo bang en verdrietig zijn. Soms betreft het het aardse heden, waarin de chaos alleen maar toeneemt; soms is de toekomst, waarin de zekerheden onder je wegvallen; soms het ver­leden, waarin je veel is aangedaan of onthouden en wat nog zo’n pijn kan doen. En dan de ravage in je ziel waar­tegen geen kruid gewassen schijnt te zijn.

Om dat te verhelpen heeft het weinig zin de boel bij herhaling af te plakken met wat tekstmateriaal. Vroeg of laat merkje dat dit niet helpt, de angst niet wegneemt, de wonden niet geneest. Je wordt, door de telurstellingen, nog verdrietiger dan je al was. Immers, wat zijn er veel gebeden uitgesproken die niet het gewenste gevolg hebben gehad.

En dan kan de twijfel ook nog toeslaan, met als gevolg datje aan nog meer dingen gaat twijfelen.

Nu is twijfel lang niet altijd negatief. Als ik niet had getwijfeld aan een hele­boel dingen zou ik nooit andere wegen hebben gezocht. Had ik bijvoorbeeld niet getwijfeld aan de uitspraak: ‘Een mens is tot niets goeds in staat’, dan was ik verlamd blijven zitten. Als ik niet mijn twijfels had gehad bij de bewering ‘dat God achter het kwaad zou zitten om jou op de proef te stellen om te zien of je het redt…’, dan was ik gek geworden. Als ik de stelling: ‘Op ons gebed genezen alle zieken’ niet in twijfel had getrokken, was mijn hoop allang vervlogen. Ik bedoel dit: Het is zó wezenlijk om nieuwe wegen te zoeken in de doolhof van religieuze meningen en te perti­nente uitspraken datje in onze kringen maar al te vaak tegen komt. ‘Nieuw land ontginnen’, noemt de bijbel dat. Zélf denken, overleggen, toetsen, het gesprek zoeken en vertrouwelijk omgaan met onze Vader en Zijn kinde­ren. Wanneer je tijdens zo’n tocht een keer de verkeerde richting inslaat kom je vanzelf tot de ontdekking datje op een verkeerd spoor zit dat doodloopt. Nou. dan ga je toch gewoon terug naar het begin? Hét Begin? Dat samen overleggen in de schaduw van een boom, een veilige schuilplaats om je gedachten te behoeden. En zelfs wanneer het donker wordt om ons heen dan zullen we overnachten in Zijn nabijheid. Dat samenzijn met hem is zo heilzaam voor jezelf, voor elkaar. God heeft, via Jezus, Zich met ons ver­bonden, voor altijd.

En dat zit diep: je bemind te weten. Ik denk dat dat het geneesmiddel is om uit de angst te komen en uit je onzekerhe­den. Niet het wapengekletter en het krijgsrumoer noch een eindeloze opsomming van waarheden, maar het in pure onschuld en afhankelijkheid genieten van elkaars aanwezigheid. Om het heel eenvoudig te zeggen: “Blijf je in Mij, zoals Ik in jullie?” Genezing begint, naar mijn mening, eerst in de geest, doordat je denken gerenoveerd wordt, het denken over God en zijn gedachten over de mens, over jou. En dat is ook verhelderend voor je ziel, het is zo goed voor je en je wordt wie je eigenlijk in Hem bent. En zo worden, van lieverlee, de Vader en de Zoon wie zij eigenlijk zijn: goed voor vriend en vijand. Het is een ont­wikkelingsproces dat jou gaandeweg gezond doet worden. Eerst in je geest en daaruit volgen ziel en lichaam. Ik schrijf het hier allemaal wel heel beknopt op, maar willen we over het een en ander eens doordenken? Het is de moeite meer dan waard. En als voorloper (‘voorganger’ zo u wilt) wilde ik David maar nemen. Hij vroeg eigenlijk maar om één ding, één zaak waar het volgens hem om ging: Laten we, terwijl we de lieflijkheid van onze Vader aanschouwen, samen in Zijn tempel onderzoeken. En wanneer je je realiseert dat wij Zijn tempel vor­men dan liggen die schatten in ons alle­maal.

We kunnen zijn heilsgeheimen, die ver­borgen kostbaarheden, tevoorschijn doen komen in vertrouwelijke omgang. En alleen de ootmoedigen zullen dit verstaan en bewaren.

 

Je leven mag in balans zijn! Door Cees Maliepaard

“Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen. Wie mag de berg van de Heer bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats? Wie reine handen heeft en een zuiver hart” (Uit Psalm 24).

Van wie is de aarde?

Veel christenen slaan de hemel en de geestelijke dingen hoger aan dan de aarde en de natuurlijke zaken. Daar is eigenlijk niets mis mee, want dat is ook de teneur die in de boeken van het Nieuwe Testament waar te nemen valt. Voor ons zal een opmerking als: van de Heer is de hemel nogal voor de hand liggend wezen. David schrijft echter: ‘Van de Heer is de aarde’. Ja, zal iemand zeggen, maar dat is dan ook oudtes­tamentisch. En dat klopt, dit behoort inderdaad tot de lectuur van het Oude Verbond. Maar, kan een mens zich afvragen, is onder het Nieuwe Verbond de aarde dan niet meer van de Heer?

Niemand denkt toch zeker dat de aarde van de duivel is? Want dat zou volkomen misplaatst zijn. Hij heeft zich van delen van het aardse leven meester gemaakt. Misschien wel van grote delen, maar even zo goed slechts van delen. En hij heeft dat ook nog wederrechtelijk gedaan, want het is gewoon waar wat David te kennen geeft: de aarde is van de Heer. Het is zijn aarde. Hij heeft haar geschapen en daar heeft Satan met zijn bokkenpoten maar vanaf te blijven. De wereld is voor een deel in het bezit van de boze, maar ze is onmiskenbaar in z’n geheel Gods eigendom gebleven. We lezen in deze psalm dat niet alleen de aarde van de Heer is, maar ook alles wat erop leeft. En dat niet slechts de kale wereld Gods eigen­dom is, maar even zo goed wie daar­in wonen. Al legt Satan een claim op mensen (en dat dóet hij, wetteloos als hij is) dan nog heb je zowel in de hemel als op de aarde te maken met duivelse bezettingen en niet met satanisch eigendomsrecht. Het is belangrijk dit te beseffen, want het helpt een ieder van ons overeind te blijven op de ons gegeven plaats. Als je het huis waar je woont verlaat om naar je werk te gaan, naar school of ergens anders heen, bevind je je niet automatisch op vijandelijk gebied. Want je bent immers nog steeds op Gods aarde! En als je op je werkplek, op school of waar dan ook binnenstapt, mag je dat samen met de Heer doen. Je bent in de klas, in de werkplaats, in de winkel of op kantoor in gezelschap van de Meester. Dat versterkt je zelfvertrou­wen, want waar je ook bent en met wie – overal is God’. Dat staat in één van de gezangen (Gezang 143 Ned. Herv. Bundel 1938 toev. Ruurd): ‘Op ber­gen en in dalen, ja overal is God. En dat is waar hoor. Of je nu in jubel­stemming bent of midden in een depressie, Hij is altijd en overal aan­spreekbaar.

Wie gaat er met je mee?

Over welke God hebben we het, als we zeggen dat Hij altijd met ons meegaat? Dat kan namelijk een hemelsbreed verschil uitmaken. Het zou kunnen zijn: de god die een mens zichzelf uitgedacht heeft, of één die iemand jarenlang is voorge­schoteld. Bijvoorbeeld de God der wrake, die van de vergelding en het Interende vuur. Want zoals iemands godsbeeld is, zo’n god ver­gezelt hem overal.

Wie een onzuiver godsbeeld heeft en zich in gezelschap van verkeerde mensen bevindt, zal door zijn gods­beeld onmiddellijk aangeklaagd wor­den, die laat daar echt geen gras over groeien. Als jij dat hebt, zal je wijsgemaakt worden dat de anderen ook verkeerd bezig zijn, maar dat jij beter kunt weten en dus voor de bijl gaat!

En als je contacten met goede men­sen hebt, zal het de mens verwer­pende godsbeeld nooit zeggen: hier zit je goed. Nee, hij zal je in het oor fluisteren dat je net een kameleon bent, altijd de kleur vertonend van met wie je op dat moment in verbin­ding staat. Héb je geen eigen mening? Aan jou heb ik ook niet veel! Als je zo’n godsbeeld hebt, heb je eigenlijk nooit vrede met God en ook niet met jezelf. Om een beeld uit Openbaring te gebruiken: dan mag het geestelijke paard dat je berijdt wel smetteloos wit zijn, en paard en ruiter die je voorgaan zijn dat sowieso, maar op jouw witte kleed zitten lelijke smetten. Bah, wat val jij uit de toon, je past eigenlijk helemaal niet bij mij! Nou, van zo’n god word je ook niet blij; echt hoor, zo’n godsbeeld moet je onmiddellijk wegdoen.

Maar je kunt natuurlijk ook een daaraan tegengesteld godsbeeld heb­ben. De god van de vergoelijking, van het alles moet kunnen. Als je die god als maatgevend in je leven hebt, dan kan er natuurlijk niet alles mee door… maar wel van alles; van alles en nog wat. De god van de grenzenloze tolerantie zal dan rich­ting aan je leven geven, en welke koers hou je dan aan? Ik denk: de kant waar in de tijd van de kolenkachels de gek op de schoorsteen heen wees. Wel, die waaide met alle winden mee. De metalen gek op het dak was daar ook voor gemaakt; die zorgde dat het gat dat met het rook­kanaal in verbinding stond steeds van de wind afgekeerd was, waar­door de schoorsteen optimaal kon trekken.

Al met al betrof dat een nuttig appa­raat, maar het is niet best als je leven ermee vergeleken kan worden. Want dan heb je het stuur van je leven niet meer in handen. Of heb je jouw levensstuur in Jezus’ handen gegeven? Hij stuurt niet voor je hoor! Dat mag je zelf doen. Hij geeft alleen aanwijzingen en leiding. Hij coacht je, opdat jij jezelf ontplooien kan. Maar het vergoelijkende gods­beeld vermaant de mensen niet overal een punt van te maken. En natuurlijk moet je niet op alle slak­jes zout leggen, want dan vraag je om problemen. Je jaagt op die manier onnodig anderen tegen je in het harnas, en zoiets kun je niet afdoen met een verwijzing naar het lijden ter wille van Christus. In de Schrift wordt dat genoemd: het lij­den als een bemoeial. Tot zo’n vorm van lijden worden we echt niet door de Heer opgeroepen.

Evenwichtig leven

Wie denkt met foute natuurlijke zaken wel mee te kunnen doen om niet buiten de boot te vallen, als het geestelijk maar goed zit, die vergist zich zeer. Want het geestelijke en het natuurlijke zijn niet van elkaar te scheiden. Het is al vaker opgemerkt: je kunt ze hooguit van elkaar onder­scheiden. Wie zuiver leeft, in relatie met de Heer, heeft een leven waarin de geestelijke en de natuurlijke aspecten met elkaar in balans zullen komen. Want een balans heeft altijd twee kanten die aan elkaar gelijk zijn. Het is onmogelijk dat één kant in balans is en de andere niet. De creditzijde en de debetkant zijn in een balans altijd aan elkaar gelijk. Wie van boekhouden geen kaas gegeten heeft, moet maar eens aan een ouderwetse weegschaal denken. Ik heb er in de jaren veertig van de vorige eeuw nog wel mee gewerkt. Wanneer het platvorm dat voor de gewichten bestemd is en de schaal die de af te wegen koopwaar zal gaan bevatten beiden leeg zijn, is een geijkte weegschaal in balans. Al naar gelang welk gewicht er geplaatst wordt, zal bij het wederom bereiken van een balans het afgewo­gen product exact hetzelfde gewicht hebben. De twee kanten kunnen alleen samen in balans zijn; een enkelvoudige balans is volstrekt uit­gesloten.

Ieder weldenkend mens is er van overtuigd dat het geestelijke en het natuurlijke leven met elkaar in balans moeten zijn. Als het ene gedeelte nog in onbalans is, is het andere dat ook… naar de tegenge­stelde kant vanzelfsprekend. Een voorbeeld: iemand die overgeestelijk is, heeft een natuurlijk leven dat in dezelfde mate ondergewaardeerd wordt. En wie teveel gefixeerd is op de natuurlijke aspecten van het leven, zal geestelijk evenveel tekort­komen. In beide gevallen is er spra­ke van onbalans en vaak zelfs van wildgroei.

De aarde aan de mens gegeven

Een bekende bijbeltekst luidt: “De hemel is van de Heer, de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gege­ven”. Is dat niet in strijd met onze tekst uit Psalm 24 vers 1 (Ps. 024:001), waar toch staat dat de aarde van de Heer is? Want als het waar is dat Hij de aarde aan de mensen heeft geschonken, zou daarvan gezegd kunnen worden: wat je weggeeft, ben je kwijt. Maar de Here God heeft de aarde niet aan de mensen cadeau gedaan; Hij deed er geen afstand van! Er is door Hem geen akte van abdicatie ondertekend, zo een die nodig is voor een troons­afstand. En dat zal ook nooit gebeu­ren – daarvoor is Hij teveel bij zijn schepping betrokken. Als iemand in een bedrijf de leiding over een bepaalde afdeling krijgt, wordt hij of zij de verantwoordelijke persoon daarvoor. Maar niemand zal toch denken dat de grote baas daar­mee buiten spel gezet wordt? Elke chef is verantwoording schuldig aan een meerdere, en de grote baas blijft echt wel de supervisie over het geheel houden. God heeft inderdaad de mens als rentmeester over de aarde gesteld, als filiaalhouder als het ware. Maar het is heus wel Góds aarde gebleven, zijn rechtmatig eigendom. Absoluut! De Here God heeft ook de natuurlij­ke schepping ontworpen, al is dat dan niet precies zo gebeurd als de bijbelschrijvers dachten. Wat in Psalm 24 vers 2 (Ps. 024:002) staat, is iets waarvan men eeuwen­lang meende dat het letterlijk zó heeft plaatsgevonden: De aarde werd tijdens de schepping als een platte, ronde schijf door God op de wereld­zeeën gedeponeerd. Ook David was van mening (als kind van zijn tijd) dat het rond der aarde een op het water drijvende ronde schijf was. Tot vele eeuwen na Christus heeft men dat nog gedacht, op een fundamentalistische manier zelfs! Want de eerste mensen die beweerden dat de aarde geen ronde schijf, maar een bol is, waren hun leven niet zeker. Ze werden bedreigd met de dood, omdat ze (naar men meende) de Schrift op godslasterlij­ke wijze geweld aandeden.

Reine handen

Fundamentalisme komt niet alleen bij de islam voor hoor, onder christe­nen kun je het ook tegenkomen. Dat kan meestal op het conto van letter­knechten geschreven worden, die daarmee de kans lopen zich onnodig bij wetenschappers belachelijk te maken. Vers 2 is niet meer dan een uiting van het klassieke denken; iets voor het museum van oudheden dus. Vers 3 daarentegen is voor ons van groot gééstelijk belang en ook voor vandaag de dag nog zo actueel als wat. We lezen daar: “Wie mag de berg van de Heer bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats?” Dat slaat kennelijk op de geestelijke berg Sion, op iemands plaats in de hemel. Wie zal daar nu mogen ver­keren? Is dat wie gééstelijk alles in het reine gebracht heeft of zou het eerder kunnen zijn wie dat met de natuurlijke dingen heeft gedaan? Het is beide nodig. David maakt ook gebruik van een balans: die van een uitgebalanceerd levenspatroon. We zullen reine handen hebben, een goed natuurlijk leven. En ga daar­voor nu geen fatsoensnormen aan­leggen alsjeblieft! Want daar gaat het hier niet om. Laten we liever temid­den van de mensen uit Gods liefde leven, gééf hun die. Onze handen zijn rein als we geen deel hebben aan verkeerde of onrechtvaardige handelingen. De Schrift geeft trouwens aan dat we rechtvaardigen zijn. En als dat eventueel niet zo zou wezen, heeft Jezus voor ons de weg gebaand om dat alsnog te bereiken. Daarvoor is Hij immers aan het kruis gegaan: voor alle zonden, ziek­ten, ongerechtigheden en gebonden­heden. Wie alle foute zaken bij Jezus brengt, kan zijn leven gaan bete­ren… en is er dan ook vanaf. Maar we zullen ook een rein hart hebben, een goede geestelijke instel­ling door deel te hebben aan Gods goede gedachten. En onze harten zijn zuiver, want we koesteren toch geen verkeerde gedachten meer? Die kunnen nog wel eens in ons opko­men, maar we koesteren ze niet, we doen ze onmiddellijk weg. En Jezus’ bloed reinigt ons waar nodig opnieuw, want dit bloed raakt in het aardse leven nimmer uitgewerkt. Onverschilligheid en egoïsme wor­den tot liefde, een rancuneuze instelling verandert in vergevingsge­zindheid, zelfverheffing maakt plaats voor dienstbetoon en hoog­moed wordt omgezet in nederig­heid. En als dit nog niet bijster van de grond wil komen, mogen we weten dat Jezus ook hiervoor de weg ter ontkoming gebaand heeft. Of maak je je nooit meer kwaad bij­voorbeeld? Oké, niet meer in dezelf­de mate als vroeger natuurlijk, maar nóóit… ik zou het niet te vlug zeggen!

Je levenspoort verhogen

Het leiden van een goed geestelijk en natuurlijk leven valt in geen geval af te lezen aan fatsoensnormen, want er zijn heel wat fatsoenlijke zondaars. Denk maar eens aan de witteboordencriminaliteit. We mogen de berg van de Heer bestij­gen, niet omdat we zulke nette men­sen zijn die goed in een schone hemel passen, maar doordat we een liefhebbende Vader hebben, die in het verzoeningswerk van zijn eerste Zoon heeft voorzien. Het bestijgen van de berg van de Heer wil zeggen dat we gaandeweg op zijn niveau komen – geestelijk wel te verstaan. Het betekent ook dat we synchroon met zijn manier van doen zullen lopen, zoals: dezelfde toorn hebben over de duivel en diens de mens verwerpende ideeën; en een gelijkgerichte liefde hebben, ook voor de mens die in onbalans is geraakt.

Laten we onze levenspoort maar wagenwijd openstellen, overeenkom­stig de woorden van Psalm 24. Opdat de Koning van de hemelse machten kan binnengaan om voor altijd bij ons te wonen. Betekent dit dat we angstvallig moeten gaan leven, altijd beducht voor wat er alle­maal mis zou kunnen gaan? Nee, want er staat bij dat onze God een machtig strijder is. En Hij strijdt niet tegen mensen, zijn strijd is tegen onze vijanden, de verkeerde hemelse machten. Hij kampt tegen de Satan en alle de mens belagende demonen uit het rijk van de duister­nis. En in het profetisch gegeven slaat dat in dezelfde mate op de door Hem aangestelde Koning, Christus Jezus. Voor ons is Hij geen grimmig krijgsheer, maar zoals in Psalm 23 staat: de goede herder, waar je altijd op rekenen kunt. Voor ieder die Hem als Heer en bevrijder aanvaardt, heeft Hij een plaats in het Vaderhuis gereserveerd.

De aarde en de hemel zijn van de Heer, het zichtbare zowel als het onzichtbare. Dus waar we ook zijn: we kunnen altijd bij Hem wonen. Het is dus waar dat ons leven te allen tijde in balans kan wezen.

 

Zijn we goede beheerders? Door Tea Keuper

In Lucas 16 vers 1 tot en met 9 (Luc. 16:01-09) lezen we een gelijkenis die Jezus aan zijn discipe­len vertelt. Het gaat over een rijke man die een beheerder in dienst, had die op zekere dag van verduistering werd beschuldigd. De rijke man riep hem bij zich en zei: “Wat hoor ik allemaal over u. Lever de boeken maar in voor controle. U bent ontslagen”. De beheerder dacht bij zichzelf: “Wat moet ik nu doen? Nou zit ik zonder werk!” Spitten en graven kan ik niet. Ik zou me schamen om te gaan bedelen. Ik weet al wat! Natuurlijk! Daardoor krijg ik veel vrienden. Die zullen voor me zorgen als ik op straat wordt gezet”. Hij liet de mensen, die bij zijn heer in de schuld stonden een voor een bij zich komen. “Wat bent u mijn heer nog schuldig?”, vroeg hij aan de eerste. “Honderd vaten olie”antwoordde de man. “Hier is uw schuldbekentenis”, zei de beheerder, “Verscheur die en schrijf een nieuwe voor vijftig vaten”. En wat bent u mijn heer schuldig?”, vroeg hij aan de volgende. “Honderd zakken tarwe”, was het antwoord. “Hier is uw schuldbekentenis”, zei de beheerder, “verscheur die en schrijf een nieuwe voor tachtig zak­ken”. De heer moest vol bewonde­ring toegeven dat die sluwe beheer­der zijn eigen zaken heel goed had behartigd. Ja, de mensen van deze wereld zijn in hun omgang met de medemensen veel handiger dan de mensen die bij God horen. U moet verstandig met geld omgaan. Maak er vrienden mee, door het te gebrui­ken zoals ik wil. Als u het eens moet achterlaten en in Gods eeuwi­ge woning komt, zal Hij u liefdevol opnemen. Wie betrouwbaar is in kleine dingen, is het ook in grote. Wie onbetrouwbaar is in kleine din­gen, is het ook in grote. Als u niet eens eerlijk met geld omgaat, wie zal u dan de ware rijkdom toevertrou­wen? En als u de spullen van een vreemde niet goed behandelt, hoe zullen we dan onze spullen aan u toevertrouwen ?”. Een beetje vreemde ‘gelijkenis’. Jezus keurt écht niet het gedrag van de onbetrouwbare beheerder goed! Maar de sluwheid of slimheid geeft Hij als een soort aanmoediging voor Gods kinderen, om goed om te gaan met geld en het te gebruiken zoals God het wil! Want na dit verhaal zegt Jezus veel over betrouwbaarheid en onbetrouw­baarheid. Eerlijkheid ook en juist met geld! In de volgende verzen zegt Jezus dat je geen twee heren kunt dienen: God en het geld! Jezus kijkt ook dwars door de ‘vrome’ fari- zeeën heen, die met de wet sjoeme­len. We moeten de hoofdgedachte van dit verhaal vasthouden en niet het oneerlijke gedrag van de beheer­der! De hoofdgedachte is: Toch vrienden te maken met het geld, door het te gebruiken op de manier, zoals God het wil! We kunnen het toch niet meenemen, zegt de Heer Jezus. En God kijkt dwars door mensen heen. Hij doorgrondt ons. Waar mensen hoog tegenop zien, daar gruwt God van. Als Gods kinderen goed omgaan met Gods geld en andere bezittin­gen, zullen vaak mensen in de wereld óf zich bespottend opstellen óf hierdoor óók kinderen van God en zijn Koninkrijk worden! Bedenk zelf eens goede voorbeelden in Gods Koninkrijk. Het werk van “Open Doors” bijvoorbeeld, voor evangelisatie in Christus-vijandige landen. Vervolgden om Christus’ wil ondersteunen. En zoveel meer werk voor het Koninkrijk Gods ondersteu­nen. In de oorlog joden en anderen verbergen voor onderdrukking. Dat is tijd en geld goed beheren. Onze Heer Jezus is dit alles zó waard!

O Lam van God, U bent mijn lamp,

een Licht op heel mijn pad.

U leidt door stormen, mist en damp,

U houdt mijn hand gevat.

 

O Zoon van God, U bent de Weg,

de waarheid en het leven.

Bewaakt wat ‘k denk en wat ik zeg,

wil raad en wijsheid geven.

 

O Bruidegom, die ik begeer

en liefheb met mijn hart:

U bent zo liefdevol en teer,

zo heilig en apart…

 

O heil’ge Geest, die in mij woont

en werkt op deze aard’

Dank dat U satan daar onttroont

en mij voor ’t kwaad bewaart.

 

Gedachten rond het avondmaal door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 4

Gemeenschap en verbondenheid Wie gemeenschap zegt, denkt bijbels bezien tevens aan maaltijd houden Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20) en wel bij uitstek aan de maaltijd van de Heer aan de tafel van de Heer, zoals dit uitvoerig belicht wordt in 1 Korinthe 10 en 11. Bij het avondmaal is er een verticale, persoonlijke dimensie met de Here en een horizontale, gemeenschappe­lijke dimensie met elkaar als lichaam van Christus. Voor ons onderwerp springt het laatste eruit, maar we willen het eerste niet verge­ten aan te roeren.

De Nieuwe Bijbelvertaling heeft het woord “gemeenschap” doorgaans vervangen door “verbonden” of “een zijn”. Het woordje “gemeen­schap” wordt door niet-christenen al snel alleen in verband gebracht met lichamelijke, seksuele gemeenschap, vandaar waarschijnlijk dat men het wat zwakker aandoende “verbonden” heeft gekozen, om de betekenis dui­delijk te maken. Het mooie van “ver­bondenheid” is dat je daarin verbin­ding, maar ook het bijbelse woord “verbond” beluistert. Jezus sprak bij de beker van de maaltijd over “het nieuwe verbond in mijn bloed” Lucas 22 vers 20 en 1 Korinthe 11 vers 25 (Luc. 22:20 en 1 Kor. 11:25).

Jezus ons voorbeeld

De Meester wees op het uitgieten van Zijn leven in de dood Jesaja 53 vers 12 (Jes. 53:12) ten behoeve van ons en wees zijn volgelingen erop hun eigen leven in te zetten (= prijs te geven) voor elkaar Johannes 15 vers 13 en 1 Johannes 3 vers 16 (Joh. 15:13 en 1 Joh. 03:16). Hij gaf Zijn bloed, dat is Zijn leven voor onze zonden!

Zijn wij ook als gevolg en van het werk van Jezus Christus ten behoeve van ons bereid “ons bloed”, dat wil zeggen ons natuurlijke zelf-leven, te geven en te offeren voor elkaar? In een gemeente waar men zich aan elkaar geeft en zich voor elkaar inzet, zou daar gemakkelijk een scheuring kunnen plaatsvinden? Welnee, daar wordt gemeenschap en eenheid veeleer gestimuleerd! Christen worden kost je niets! Het is verdiend voor jou door Jezus Christus’ offer aan het kruis voor onze zonden, dat wij symbolisch, maar zichtbaar herdenken in het avondmaal. Primair is: “doet dit, zo dikwijls (geregeld dus!) gij die (beker) drinkt tot Mijn gedachte­nis” 1 Korinthe 11 vers 24 en 25 (1 Kor. 11:24-25). Wij gedenken Zijn lijden en sterven voor ons, wat een hoge en dure losprijs het Hem heeft gekost om ons vrij te kopen 1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 06:20). Christus zijn, als discipel, kost je alles! Namelijk: dat jij je leven inzet (geeft) voor je broeders! De Meester sprak: “Dit is Mijn lichaam voor u” en hij gaf zich volkomen ten offer als verzoening voor onze zon­den.

Zijn verzoening was en blijft uniek en daarin kunnen wij Hem niet vol­gen. Maar stellen wij ook als een logische eredienst onze lichamen als een levend, heilig en voor God wel­gevallig offer? Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01). Zijn wij bereid om ons leven voor elkaar in te zetten, om op gepaste wijze het voorbeeld van Jezus te volgen door tegen elkaar bij wijze van spreken te handelen in de geest van: “dit is mijn lichaam voor u”? Zoals de Meester het deed voor ons, zo mogen ook wij wandelen in Zijn voetsporen en daarnaar handelen naar elkaar toe! Of hebben we dan reserves, terughoudendheid en den­ken we alleen aan ons eigen belang? Gemeenschap en verbondenheid met elkaar vraagt om te willen inves­teren in elkaar, van harte uit vrije wil. Dan neemt gemeenschap en broederschap toe door -ook al kost het lijden en strijd- juist daarin te groeien. Groeipijn -de bijbel noemt het snoeien- is niet verkeerd, maar leidt tot meer vrucht en tot volwas­senheid.

Twee kanten

De inhoud van het avondmaal wordt door velen versimpeld tot “Jezus stierf voor mijn zonden” en als teken van het deelhebben aan de verzoening van hun zonden, worden als symbolen brood en wijn gebruikt. Dat is natuurlijk de basis, die fundamenteel is. De betekenis van het avondmaal is veel dieper. Als er sprake is van “een nieuw verbond in Mijn bloed”, dan heeft een verbond altijd twee kanten: Gods zijde en mijn zijde. “God heeft

Zijn Zoon gezonden in een vlees aan dat van de zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees” Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03). Daarin heeft Hij met de zonde afgerekend! Door Jezus’ bloed ontvangen wij verge­ving van zonden bijv. Efeze 1 vers 7 (Ef. 01:07) en in Jezus’ bloed kunnen wij gereinigd worden van alle zonde. Onze kant van het verbond is echter: heb ik mijn eigen leven ook op het spel gezet, om ten bloede toe weerstand te bieden in de worsteling tegen de zonde? Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04). Of neem ik het slap, traag, oppervlakkig en gemak­kelijk? Wil ik de zonde -als die zich meldt- veroordelen in mijn vlees?

Dat houdt in: gehoorzaam de strijd ingaan met de volle, geestelijke wapenrusting van God aan en het werk van Jezus Christus tot verzoe­ning als fundament onder onze voe­ten.

Gods kant is wat Hij in Christus op Golgotha voor ons heeft gedaan. Onze zaak is: dat wij te allen tijde het sterven (de doding, Statenvertaling) van Jezus in ons lichaam omdragen, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare 2 Korinthe 4 vers 10 (2 Kor. 04:10). Hier gaat het niet om het kruis op Golgotha, maar dat wij dagelijks ons kruis opnemen, om Hem te volgen. Dan komt het leven van Jezus in ons tevoorschijn. Bij het “verkondigen van de dood van de Heer” 1 Korinthe 11 vers 26 (1 Kor. 11:26), uitge­drukt in brood en wijn, doen wij er daarom goed aan allereerst te den­ken aan Zijn dood voor ons en in de tweede plaats aan onze dood met Hem o.a. Romeinen 6 vers 6 en Galaten 2 vers 20 (Rom. 06:06; Gal. 02:20), waarna Hij in ons Zijn leven begint uit te leven: Christus, die in ons gestalte krijgt Galaten 4 vers 19 (Gal. 04:19). Dat is het proces van herschepping en karak­tervorming in ons leven. Naarmate wij ons laten vormen -mede in de omgang met elkaar- kan de gemeen­schap en de eenheid toenemen. “Zijn vlees eten en Zijn bloed drinken”(delen in Zijn lijden) kost ons onze oude bestaanswijze en het vle­selijke ik-gerichte denken, zelfs als we dit verdedigd hebben met “ons eigen, lieve leventje”, maar wij ver­krijgen langs die weg (meer en meer) goddelijk leven in onszelf Johannes 6 vers 53 (Joh. 06:53). Dat is een proces, om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden Filippenzen3 vers 10 (Filip. 03:10), om het doel van het volkomene na te jagen Filippenzen 3 vers 12 (Filip. 03:12).

Meer dan herinnering

Velen vieren avondmaal als herinne­ringsmaaltijd aan het ene grote offer dat Christus ruim 2000 jaar geleden bracht en dat is heerlijk en goed.

Voor nu is het daarbij van belang jezelf te beproeven 1 Korinthe 11 vers 28

(1 Kor. 11:28), te beoordelen 1 Korinthe 11 vers 31 (1 Kor. 11:31) en te onderzoeken 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05), bijvoorbeeld: pak ik serieus de strijd tegen de zonde (machten) aan in mijn eigen leven? Paulus’ sprak in zijn situaties: “ik sterf elke dag” 1 Korinthe 15 vers 31 (1 Kor. 15:31), figuurlijk gesproken vierde hij daar­om elke dag avondmaal in de gemeenschap aan Zijn lijden tijdens verzoekingen vergelijk Hebreeën 2 vers 18 en Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 02:18 en Heb. 05:08). Hij vocht met “wilde dieren” (=beeld van demonen) 1 Korinthe 15 vers 32 (1 Kor. 15:32) en tot die goede strijd van het geloof zijn wij eveneens geroe­pen.

Wij blijven avondmaal vieren, ook toekomstgericht, namelijk “totdat Hij komt” 1 Korinthe 11 vers 26 (1 Kor. 11:26) en smaken zo alvast de feestvreugde in een voorproefje van het bruiloftsmaal van het Lam Openbaring 19 vers 9 (Openb. 19:09). Nu al feest vieren- want ons Paaslam is geslacht: Christus- is de opdracht, maar niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid 1 Korinthe 5 vers 7 en 8 (1 Kor. 05:07-08). Niet voor niets wordt er gesproken over de beker van dank­zegging! 1 Korinthe 10 vers 16 (1 Kor. 10:16). Naast de persoonlijke, individuele kant van het avondmaal heeft het avondmaal een organische, gemeen­schappelijke dimensie. Waarachtig christendom is geen individualisme! Het ene brood symboliseert immers het ene lichaam 1 Korinthe 10 vers 17 (1 Kor. 10:17). Het gaat om de tafel en de maaltijd van de Heer en niet om een denomina­tietafel, waar andere christenen geen deel aan mogen hebben. De voor­waarde is dat iemand Jezus Christus kent als Heer en Heiland en in vrede leeft met zijn naasten, in en buiten de gemeente, voor zover het van hem of haar afhangt.

Grote verschillen

Destijds was ik eens in een “geslo­ten” Vergadering en brood en beker werden vakkundig achter mij om doorgegeven. Men legde alle nadruk op ernst en eerbied en er was een vrees voor vreemde besmettingen. De blijdschap ontbrak, evenals een poging om een broeder in Christus te (h)erkennen.

Was of is de tafel en de maaltijd des Heren het monopolie van de Vergadering-broeders ? In de uiterst rechterflank van de Reformatorische kerken, de zgn. “zware” kerken, nemen in een groot kerkgebouw met pak weg duizend mensen misschien zo’n 30 mensen deel aan het avondmaal.

Men is bang dat men zich een oordeel eet en drinkt, naar de klank van 1 Korinthe 11 vers 27 (1 Kor. 11:27), waar evenwel bedoeld wordt “op onwaardige wijze”, dat wil zeggen in de Korinthe-gemeente waren sommigen dronken en ande­ren waren hongerig bij de liefde­maaltijden en men kon niet op elkaar wachten). Bijna niemand weet in zulke kerken zeker dat hij of zij een kind van God is en de leer- geest van de uitverkiezing houdt de zielen gebonden en blokkeert hun wil. De boze misleidt de grote meer­derheid, maar toch veroordelen zij bijna alle andere christenen en in hun kerken mag je het niet van vreugde laten druisen. Het omgekeerde komt ook voor aan de andere zijde van het spectrum.

Naar bekering en wedergeboorte wordt nauwelijks gevraagd, laat staan erover gesproken bij zoge­naamde “licht” hervormden en gere­formeerden. Op grond van een alge­meen geloof nemen bijna “Jan en alleman” daar een stukje brood en een slokje wijn, maar hun verstaan van het gemeenschap hebben met Christus is over het algemeen opper­vlakkig. Velen leven in zonden en zijn gebonden, maar wie heeft hen de volle raad van God gepredikt? Kinderen worden er, alsof het van­zelfsprekend was, gedoopt en deze gaan ook automatisch naar het avondmaal, terwijl Paulus spreekt tot “verstandige mensen” 1 Korinthe 10 vers 15 (1 Kor. 10:15) en zelfbeproeving voor een kind erg moeilijk is 1 Korinthe 11 vers 28 (1 Kor. 11:28). Bij Rooms-Katholieken is het avond­maal een magische zaak geworden, waarbij de priester bij de communie aan jou de ouwel geeft (brood in wijn gedoopt). Zij menen dat Christus op mystieke wijze Zelf tot brood en wijn wordt. Deze tekenen zijn echter als symbolen bedoeld, terwijl Christus geestelijk aanwezig en tegenwoordig is.

In volle evangeliekringen is het deel­nemen aan het avondmaal een blijde zaak. Daarbij hoort gejubel over de verlossing in Christus en feestvreug­de. Daar zijn dankgebeden en loflie­deren te horen. Prachtig!

Zelfonderzoek nodig

Toch zal ook het aspect van een gezond zelfonderzoek -een zichzelf beoordelen in Gods licht- zijn plaats mogen hebben. Ernst en blijdschap horen immers bij elkaar! Als je je iets herinnert wat een andere broe­der tegen je heeft, dan wil je dat graag eerst in orde maken Matteüs 5 vers 23 en 24 (Matt. 05:23-24).

Hoe zou het kunnen met bitterheid en wrok in het hart tegen een ander avondmaal te vieren? En hoe is het mogelijk als je nog een dubbelleven leidt aan het avondmaal deel te nemen? Gij kunt niet aan de tafel des Heren en aan de tafel der boze geesten deelnemen en hetzelfde geldt voor de beker 1 Korinthe 10 vers 21 (1 Kor. 10:21). Het gedeelte wordt scherp ingezet met: “ontvlucht de afgoderij” 1 Korinthe 10 vers 14 (1 Kor. 10:14). Overwegen om deel te nemen is zonder meer nodig en deelname mag niet klakkeloos voor de vorm gebeuren. Wie zijn zonde wil vasthouden, kan beter niet deel­nemen.

Verantwoordelijkheid

Je drukt met dat ene brood als beeld van het lichaam en met die stukjes als beeld van de leden, die allen een deel van het geheel zijn, eenheid in Christus uit. Naar mijn begrip wordt er veel bij het avondmaal gewezen op onze persoonlijke verantwoordelijkheid, maar er is ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waar de oudsten in de eerste plaats over waken. Zijn er openbare zonden in de gemeente dan belemmeren die echte eenheid. Dan zou de apostel zeggen: “Uw roem deugt niet. Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd” 1 Korinthe 5 vers 6 en 7 (1 Kor. 05:06-07). Slechts een reine en heilige gemeente drukt de eenheid in Christus en de gemeenschap van de heilige(!) Geest goed uit!

De gemeentesamenkomsten zijn open en er is ruimte voor zond­aren, die mogen komen zoals ze zijn, om vervolgens gaandeweg te (willen) breken met hun zonden en gebondenheden. Want de gemeente zal de boze en zijn invloeden willen weren en buiten houden, maar door liefde en warmte van God mensen verlokken tot het heerlijke heil. Zij zal een gesloten front vor­men naar het rijk der duisternis en geestesmachten elke plaats of claim in haar midden ontzeggen. Die mogen geenszins onder ons mee “tafelen”!

 

Verhouding tussen mens en engelen door Hessel Hoefnagel

Het boek Job in het licht van het evangelie deel 2

Uit de context van de bijbel leren we, dat er drie afzonderlijke wezens zijn: God, mens en engel. Dat komt ook in Job 1 vers 6 tot en met 12 (Job 01:06-12) naar voren. Zowel het wezen mens als engel hebben elk een duidelijk door de Schepper afgebakende taak en bestemming.

Het wezen mens is bestemd om in verbinding met God te heersen over de werken van Gods scheppende hand Genesis 1 vers 26 tot en met 28 en Johannes 6 vers 27 tot en met 29 en Johannes 9 vers 4 (Gen. 1:26-28 en Joh. 6:27-29 en Joh. 9:4 en 1 Korinthe 12). Het wezen engel echter is bestemd om de mens te dienen in die opdracht.

De werken Gods worden gerealiseerd door het lichaam van Christus’. Engelen worden in het Oude Testament van de bijbel wel aange­duid als ‘morgensterren’ en als ‘zonen Gods’ Job 38 vers 7 (Job 38:07).

De val van Lucifer

In Jesaja 14 vers 12 Septuaginta (Jes. 14:12) wordt volgens veel bijbeluitleggers de val van de engelenvorst Lucifer weergegeven. Deze vooraanstaande engel wordt algemeen als de latere duivel en satan gezien. Zo worden er in de bijbel drie aarts­engelen genoemd: Lucifer, Gabriël en Michaël. Lucifer (lichtdrager) is dan door zijn opstand tegen God tot duivel en satan (tegenstander) geworden. Zijn val vanaf zijn hoge engelenpositie in de eeuwigheid vóór de schepping van de mens werd mogelijk veroorzaakt, doordat hij zich als wezen engel niet ondergeschikt wilde maken aan de door de Schepper beoogde positie van het wezen mens.

Ik stel me de val van Lucifer daarom als volgt voor: Toen de Schepper in de eeuwigheid de positie van de aarde bepaalde als woonplaats voor het toekomstige wezen mens, waren de engelen vol verwondering en jubel aanwezig; ook Lucifer als voor­aanstaande en wellicht de hoogstgeplaatste engelenvorst. In Job 38 vers 4 tot en met 7 (Job 38:04-07) antwoordt de Schepper Job vanuit een storm. De tekst luidt letterlijk vanuit de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament in circa de derde eeuw vóór Chr.): ‘Waar waart gij, toen Ik de aarde fundeerde? Vertel het Mij, als gij de kennis daar­toe hebt. Wie bepaalde de afmetin­gen daarvan, als gij het weet. Wie strekte over haar een meetsnoer uit? Waarop zijn haar grondvesten neergelaten en wie was het, die de hoek­steen heeft gelegd? Toen de sterren werden gemaakt, prezen al Mijn engelen Mij met een luide stem’… Dus ook Lucifer als ‘beschuttende cherub’ temidden van de ‘vlammen­de stenen’ op de ‘berg der goden’, zoals hij in Ezechiël 28 vers 16 (Ez. 28:160 wordt voorgesteld. De engelen zouden weliswaar tot ‘winden’ en tot een ‘vuurvlam’ zijn, maar de ‘Zoon des ménsen’ zou de ‘koninklijke scepter’ ontvangen en de plaats aan Gods ‘rechterhand’ innemen. De plaats nota bene, die Lucifer zich eigen wilde maken door zich ‘boven de sterren Gods’ te willen verhogen en zich aan de Allerhoogste gelijk te stellen Jesaja 14 vers 13 en 14 (Jes. 14:13-14).

De hoge status van de mens

Naarmate de schepping van de ‘aarde’ vorderde als ‘woonplaats’ voor het wezen mens en deze namens de Schepper daarover als wettige beheerder zou gaan functio­neren, werd steeds meer duidelijk, dat het wezen mens uiteindelijk zou uitgroeien van een status ‘kind van God’ tot een veel hogere status ‘zoon van God’, dus aan de Allerhoogste gelijkvormig. Het wezen mens zou ook ‘erfgenaam van God’ zijn, een ‘afdruk en afstraling van Diens wezen en heerlijkheid vergelijk Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Dus naar Gods beeld en gelijke­nis, zoals de Schepper het van oor­sprong bedoelde Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26). Alle engelen (ook dus Lucifer als engelenvorst) zouden daarom de mens moeten huldigen vanwege diens hogere positie. Het wezen engel zou in de verhouding tot de Schepper en als éérdere schepping toch ondergeschikt zijn aan het later geschapen wezen mens. De engelen zouden de mens in diens ontwikke­ling tot zoonschap moeten beschut­ten en dienen. De mens zou tot ‘zoon van God’ worden en zich in die positie mogen stellen aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, hetgeen voor de engelen niet is weggelegd Hebreeën 1 vers 1 tot en met 14 (Heb. 01:01-14). Lucifer dacht zichzelf als engel het hoogst denkbare wezen in Gods schepping, maar hij bleek niet alleen ondergeschikt te moeten zijn aan het na de engelen geschapen wezen mens, maar dit ook nog tot een ‘slechts’ ‘beschuttende cherub’ te moeten zijn temidden van de andere ‘vlammende stenen’. Door deze ontwikkeling in de schep­ping stokte de jubelzang van deze ‘morgenster’ en ‘zoon van de dage­raad’. Er kwam jaloezie in het hart van Lucifer. Hij werd als het ware

‘op de proef gesteld’ en hij kwam daar niet goed doorheen. Zijn ver­meende eer en trots werden gekrenkt.

Er kwam onrecht in zijn hart en hij raakte vervuld van gewel­denarij jegens de mens. Hij kwam tot zonde en afval van God Ezechiël 28 vers 15 e.v. (Ez. 28:15)

Hij verloor daardoor zijn positie en werd verbannen vanaf de ‘berg der goden’. Zijn bestemming is sinds­dien om te worden ‘neergeworpen’ tot in het ‘diepste der groeve’ (de ‘poel des vuurs’) Jesaja 14 vers 15 en Openbaring 20 vers 10 tot en met 14 (Jes. 14:15; Openb. 20:10-14). (Lees met betrekking tot de val van Lucifer voor uzelf de pro­fetieën van Jesaja 14 en Ezechiël 28 over de ‘koning van Babel’ en de ‘vorst van Tyrus’).

De mens in de hof van Eden

Niet alleen het wezen engel werd ‘op de proef gesteld’, toen bleek dat de Schepper een hoger staand wezen ging scheppen, dat door de engelen ‘gediend’ moest worden. Later gebeurde dit ook met het wezen mens in diens ontwikkeling tot zijn goddelijke bestemming. Toen de tijd daarvoor door de Schepper rijp werd geacht, werd het wezen mens namelijk in de zo genoemde ‘hof van Eden’ geplaatst. Daar zou hij geconfronteerd worden met de bestaande geestenwereld, zowel in het positieve als in het negatieve.

De ‘hof van Eden’ is een stoffelijke voorstelling van geestelijke zaken en wordt ten onrechte ook wel ‘paradijs’ genoemd, maar was dat bij lange na niet. De aanduiding ‘paradijs’ komt slechts drie keer in de bijbel voor:

De eerste keer, toen de Heer Jezus aan het kruis hing en aan de gelovi­ge moordenaar naast hem beloofde, dat deze ‘heden met Hem in het paradijs zou zijn’ Lucas 23 vers 43 (Luc. 23:43).

Vervolgens sprak de apostel Paulus over het ‘paradijs’, waarin hij in de geest was weggevoerd en ‘onuitspre­kelijke dingen’ hoorde 2 Korinthe 12 vers 4 (2 Kor. 12:04).

Tenslotte wordt in Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07) de aanduiding paradijs genoemd: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is’. In de ‘hof van Eden’ komt welis­waar de ‘Boom des levens’ voor, maar ook nog de ‘boom van kennis van goed en kwaad’, waarvan de mens volstrekt niet mag ‘eten’. En ook kan in de ‘hof’ de duivel nog actief zijn om de mens te misleiden en van God af te trekken. Dit is in het ‘paradijs Gods’ onmogelijk. De ‘hof van Eden’ is daarom een scha­duwbeeld van de ‘hemelse gewesten’ te noemen.

We kennen het trieste gevolg van de zo genoemde ‘zondeval’ van Adam en Mannin, die later de naam Eva kreeg. De zonde kwam de wereld van de mens binnen en door de zonde de dood en deze kon door­gaan tot alle mensen, omdat nie­mand de zondemacht (duivel) kon weerstaan en de claim van (de) Dood kon ontgaan Romeinen 5 vers 12 e.v. (Rom. 05:12 e.v.). Ook in de tijd van Job was de duivel als vijand van de mens actief om hem zover te brengen, dat hij God zou verloochenen. Zelfs misbruikte de duivel daarvoor de vrouw van Job, die als gevolg van alle ellende, die over haar gezin werd uitgestort, ver­twijfeld en verbitterd uitriep: ‘Hoe kun je nog in die God geloven, die zoveel ellende bewerkt. Zeg Hem vaarwel en sterf maar, want dat is beter dan dit’ naar Job 2 vers 9 (Job 02:09).

Job geeft God niet de schuld

Net als menig gelovige in onze dagen schreef de vrouw van Job de oorzaak van alle ellende aan God toe. Immers uit Zijn hand zou men zowel het kwade als het goede moe­ten aanvaarden. Maar hoewel ook Job zelf geen helder zicht had op de dingen, die hem overkwamen, wei­gerde hij God de schuld te geven. ‘Hij zondigde met zijn lippen niet’, staat er Job 2 vers 9 en 10 (Job 02:09-10).

Ook in de tijd van de apostel Petrus blijkt de instelling van de duivel nog precies hetzelfde als in de tijd van Job, want deze apostel waarschuwt gelovigen: ‘Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal (kunnen) verslinden. Wederstaat hem echter, vast in het geloof (net als Job), wetende, dat aan uw broederschap in de wereld het­zelfde lijden wordt toegemeten (niet door God, maar door de duivel!’) 1 Petrus 5 vers 9 (1 Petr. 05:09).

Ook wij als gelovigen in de Heer ervaren nog steeds het briesend geweld van de duivel. Wellicht is hij in onze tijd nog meer actief dan voorheen, want hij weet dat zijn dagen geteld zijn en zijn einde nadert in de ‘poel des vuurs’ als eeuwige afgrendeling van enige vorm van licht en leven. Daarom wil hij nog zoveel mogelijk mensen van God aftrekken en met zichzelf meesleuren de diepte in. Hij weet namelijk, dat hij door mid­del van de mens, die hij eigenlijk zou moeten dienen, zal worden uit­geworpen tot in deze ‘buitenste duisternis’, waar slechts ‘geween is en knersing der tanden’. In de ‘volheid van de tijd’, die God al direct na de zondeval in de ‘hof van Eden’ aangaf, werd de duivel dan ook geconfronteerd met de ‘Zoon des ménsen’, die ook tot ‘Zoon van Gód’ werd door de vervulling met de Geest van God. Dus wel aan de Allerhoogste gelijkvormig.

De haat van de duivel

Zijn verlies in deze confrontatie heeft de duivel geleerd, dat zijn uit­eindelijke verwerping in de komen­de ‘volheid van de tijden’ ook door de mens zal plaatsvinden. Daarom haat hij de mens in het algemeen, maar zeker de mens, zoals Job en het ‘nageslacht’ van onze Heer Jezus, die Godvrezend zijn en wijken van het kwaad, dat door hem in de wereld is gebracht. De duivel siddert voor de éénheid en onverdeeldheid van de levende God, Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19) ingaat, zuiver willen leven naar de bedoe­ling van God,

ook voor anderen op de bres staan en hen daardoor ook heiligen en trachten te redden van de onder­gang, zodat ze niet meegesleurd worden door de machten der duis­ternis.

Het boek Job schildert als aanloop enkele taferelen, zowel in de hemel als op de aarde. In deze taferelen worden de dingen achter de dingen duidelijk. We lezen dan in dit boek over ‘zonen Gods’, in dit geval enge­len, die zich voor de troon van God moeten verantwoorden over hun bezigheden op aarde, het domein van de mens.

Volgende keer: De plaats van de duivel als veroorzaker van lijden.

Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19). En waar deze door Zijn Geest zich verbindt met de mens, siddert hij ook voor dit ‘zaad van de eerste mens’ (vgl. ‘zoon des men­sen’), dat hem door de kracht van de Geest van God ‘de kop zal vermorze­len’ Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

En vanuit deze angst zal hij de gelo­vige mens(heid) benauwen en zolang hij daartoe in staat is, ‘de hiel vermorzelen’, dus in het voortgaan tot het doel van God belemmeren en mogelijk geheel daarvan afhouden. Hij is temeer actief naarmate zijn tijd nadert. Op alle mogelijke manie­ren, zelfs vermomd als ‘engel van het licht’, is hij bezig mensen gevan­gen te nemen in zijn netten. En hij slaat daarbij zijn oog specifiek op mensen, die net als Job:

  1. zichzelf heiligen, dus afzonderen van alles, wat tegen de bedoeling van God ingaat.
  2. Zuiver willen leven naar de bedoeling van God.
  3. Ook voor anderen op de bres staan en hen daardoor ook heiligen en trachten te redden van de ondergang, zodat ze niet meegesleurd worden door de machten der duisternis. Het boek Job schildert als aanloop enkele taferelen, zowel in de hemel als op de aarde. In deze taferelen worden de dingen achter de dingen duidelijk. We lezen dan in dit boek over zonen Gods, in dit geval engelen, die zich voor de troon van God moeten verantwoorden. Over hun bezigheden op aarde, het domein van de mens.

Volgende keer de plaats van de duivel als veroorzaker van lijden.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

De vijand heeft talrijke pijlen op zijn boog om ons af te leiden van de geloofsweg die wij gaan en ons te brengen op zijwegen van verwarring, twijfel en ongeloof. Dat geldt zeker voor alles wat er in de wereld gebeurt en waarmee we dagelijks geconfron­teerd worden. Zij die zich bewust zijn dat ze hun plaats hebben gekre­gen met Christus in de hemelse gewesten, laten zich echter niet aflei­den door al het negatieve wat er in de zichtbare wereld gebeurt. Zij weten wie de veroorzaker is van al het onheil en onvrede dat er plaatsvindt. Hun plaats is rotsvast gefundeerd in Hem die gezegd heeft: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”, (dus zowel in de onzichbare als in de zichtbare wereld).

De invloed van het gedrukte woord op ons leven

‘Ontlezing’ is een woord dat de laat­ste jaren steeds vaker wordt gebruikt om aan te geven dat er steeds min­der gelezen wordt. Dat geldt vooral voor de jonge generatie die opgroeit met alles wat met moderne vormen van communicatie te maken heeft zoals internet, televisie, telefonie, etc. Woorden als shatten, sms-en, downloaden, beeldtelefonie en digi­tale televisie geven aan dat deze ont­wikkeling razendsnel verder gaat en het gedrukte woord gaat verdringen. Vooral kranten zien een achteruit­gang in het aantal abonnees, al pro­beert men dit nog af te remmen door te fuseren, door bijvoorbeeld over te gaan op het kleinere tabloid­formaat (Het Parool, Trouw) of door gratis kranten beschikbaar te stellen in trein en ziekenhuis en andere plaatsen waar veel mensen komen (Metro, Spits).

Alleen tijdschriften hebben wat min­der last van ontlezing vooral als ze doelgroep-gericht zijn. Het aantal titels neemt zelfs toe, waarbij de zogenaamde glamourbladen met veel foto’s de boventoon voeren. Ook nieuwe boeken verschijnen aan de lopende band. Vooral als men een

bekend gezicht is van de televisie is een ‘eigen boek’ bij voorbaat verze­kerd van succes.

Ook de nieuwe vertaling van de bijbel heeft veel ingang gevonden, mede dankzij een intensieve en professionele reclamecampagne. Sommigen hebben de nieuwe ver­taling echter alleen aangeschaft om de literaire betekenis, maar het gaat bij de bijbel natuurlijk in de eerste plaats om het ontdekken van de wer-l kelijke betekenis waarbij de kern – het geloof in Jezus Christus, Gods zoon- centraal staat en een door­gaande positieve verandering en invloed in ons leven heeft.

Lezen én handelen

Daaraan moesten wij ook denken toen een boekbespreking in Trouw begon met de volgende opmerkin­gen: “Per dag komen er honderden nieuwe titels bij. Het zijn er veel te veel. Wat leren we trouwens van lezen? Niet zoveel, zegt de Mexicaan Gabriel Zaid, als we na het lezen niet handelen…” Vele boeken worden uiteraard alleen geschreven voor ontspanning of om het eigen ego te strelen, zoals dat vaak met bekende figuren van de televisie het geval is. Onlangs kregen we een boekje onder ogen waaruit blijkt hoe een boek grote invloed kan hebben op iemands leven. Onder de titel “Het beslissende boek” vertellen verschil­lende Nederlandse en Vlaamse schrijvers over het boek dat hun leven veranderde. Het is interessant te lezen hoeveel impact een boek

Kan hebben op iemands leven, soms las ook in negatieve zin. Maar iemand die oprecht op zoek is naar de betekenis van ons bestaan en de kern van het echte leven, zal niet verdwalen in de vele gedachten en meningen van anderen, maar uitein­delijk door Gods Geest overtuigd worden dat vrede met God en de medemens alleen te vinden is bij Jezus Christus, die ons de weg wijst naar God, de bron van alle leven. Al leven wij in een tijd van ontle- zing, het is daarom goed om niet te vergeten te bidden en te geloven dat ook vele jonge mensen door het lezen van positieve lectuur (of op jfidere wijze!) het echte geluk en de innerlijke vrede leren kennen,

Honderd jaar zangbundel Johannes de Heer

Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat de eerste druk van de Zangbundel van Johannes de Heer uitkwam. Vrijwel iedereen kent wel liederen uit deze bundel, zoals: Welke een vriend is onze Jezus’ en Volle verzeek’ring, Jezus is mijn’ en andere. De bundel was jarenlang het meest gebruikte liedboek in evange­lische en pinksterkringen. Wie was deze Johannes de Heer? Het magazine Elsevier schenkt er in een artikel van Gerry van der List aandacht aan en schrijft onder meer: “Samensteller van de zangbundel was een kleurrijke evangelist die handelsgeest en belangstelling voor muziek wist te combineren. Al op zijn dertiende had hij een baantje als jongste bediende in muziekhan­del Lichtenauer in Rotterdam, de stad waarin hij in 1866 was geboren. Van zijn ouders kreeg hij een ‘klein serafien-orgeltje’ waarop hij zichzelf, zo goed en zo kwaad als het ging, leerde spelen. Erg tevreden over zijn prestaties als organist was hij niet. Hij noemde zichzelf een ‘matig dilettantje zonder meer’ en een ‘der­derangs technicus’. Als zakenman boekte hij meer succes. Zijn muziekwinkel Joh. de Heer werd een begrip in Rotterdam. Persoonlijk leed zou De Heer tot een navolging van Christus brengen. Nadat hij in 1893 een zoontje had verloren, stierf drie jaar later ook nog eens een dochtertje. Het ver­driet leidde tot een geestelijke herbe­zinning. ‘Zo werd dit verlies voor ons eeuwige winst. We ontwaakten uit onze slaap en wierpen ons als onverzadigbaren op geestelijke spij­ze’.

De Heer sloot zich, na een mislukt avontuur bij de Zevende-Dags Adventisten, aan bij een Rotterdamse evangelisatiekring, Jeruël. Tijdens bijeenkomsten leidde hij de samenzang, waarbij hem opviel dat een goed liedboek ont­brak. Op reis in Engeland raakte hij onder de indruk van de christelijke ‘opwekkingsliederen’ die gelovigen en zondaars wezen op het belang van een nauwe band met Jezus. Teruggekeerd in Nederland bracht hij in 1905 een aantal van die stich­telijke liederen samen in de ‘Zangbundel ten dienste van huisge­zin en samenkomsten’.

Geen giraffen maar schapen

Bij het selectiewerk lette de Heer vooral op de strekking. Literaire en muzikale kwaliteit kwamen op de tweede plaats. Op de laatdunkende reacties van muziekkkenners en godgeleerden reageerde de samen­steller, zoon van een smidsbaas, met de tegenwerping dat Gods kudde nu eenmaal niet uit giraffen bestaat, ‘maar uit de schapen die Zijn hand wil weiden. U hangt echter de korf met voedsel zo hoog dat een eenvou­dig schaap er onmogelijk bij kan’.

De eenvoudige schapen vonden het in ieder geval prachtig. De zangbun­del van De Heer, waarvan de inhoud steeds werd bijgesteld, was een groot succes, mede vanwege de lage prijs. Het verdiende geld inversteerde de evangelist onder meer in zendings­activiteiten. Tijdens massale bijeen­komsten in tenten, waar zelfs konin­gin Wilhelmina op afkwam, werd de bevolking voorbereid op de weder­komst van Christus op aarde. De leus was ondubbelzinnig: ‘De Heer komt!”‘

Tot zover Elsevier waaraan wij nog willen toevoegen dat de liederen uit de zangbundel van Johannes de Heer vele jaren van gote invloed zijn geweest bij het zingen van geestelij­ke liederen die het persoonlijk geloof in Jezus Christus benadruk­ten. Later kwam er andere liedboe­ken bij zoals ‘Glorieklokken’ en nog weer later, het vooral in volle evange­lie kringen, ‘Breek uit in gejuich’, terwijl momenteel de bundel ‘Opwekkingsliederen’ in vele samen­komsten wordt gebruikt. Van alle bundels kan gezegd worden dat ze een zekere eenzijdigheid hebben.

Eigen bundel

Persoonlijk zijn we voorstander dat de gemeenten een eigen zangbundel hanteren, waarbij een selectie uit de verschillende bundels kan worden opgenomen en nieuw tot stand gekomen liederen uit eigen kring kunnen worden opgenomen. Ook wat het zingen betreft is voortduren­de vernieuwing het kenmerk van een levende gemeenschap. Daarbij kunnen bepaalde oude, vertrouwde liederen behouden blijven, want ook hierbij geldt dat het Koninkrijk Gods nieuwe zowel als oude dingen tevoorschijn brengt Matteüs 13 vers 52 (Matt. 13:52). En wat Johannes de Heer zelf betreft willen wij nog opmerken dat hij sterk de nadruk legde op een ‘spoe­dige persoonlijke terugkeer van Jezus Christus’. Zijn bijeenkomsten werden dan ook ‘maranatha-samenkomsten’ genoemd en degenen die gegrepen werden door zijn predi­king ‘maranatha-christenen’. (Het woord ‘maranatha’ is een Aramese liturgische formule en kan zowel betekenen ‘De Heer is gekomen’ als ook ‘Heer, kom’. Openbaring 22 vers 20 (Openb. 20:20): Amen, kom Heer Jezus’. Andere facetten van het geloofsle­ven, zoals de noodzaak om gedoopt te zijn met de heige Geest, kregen veel minder aandacht. Toch willen wij niet kritisch zijn omdat we een ander moeten zien in het licht van die tijd: de eerste helft van de vorige eeuw met zijn twee wereldoorlogen. Men werd daardoor veelal in beslag genomen door alles wat zich in de natuurlijke wereld afspeelde. Zo meenden sommigen bij de opkomst van Hitler dat hij dé Anti-christ was… Laten we echter dankbaar zijn voor de positieve invloed die Johannes de Heer en zijn zangbun­del op het geloofsleven van velen heeft gehad. En verschillende liederen uit deze bundel hebben ook nu nog voldoende geestelijke waarde in zich om ze met blijdschap te kun­nen zingen.

Groei van Pinkster­beweging stagneert

Het valt niet te ontkennen: de Pinksterbeweging die jarenlang in de lift was wat groei van het aantal nieuwe gelovigen betreft, groeit de laatste jaren niet meer. Trouw schenkt er aandacht aan en schrijft: “Lange tijd groeiden de pinksterge­meenten met zo’n vijf procent per jaar, terwijl de traditionele kerken krompen. Deze groei is nu nog maar één procent (minder dan de bevolkingsaanwas) en vooral toe te schrijven aan het ‘circulation of the saints-principe’: nieuwe groepen kennen geen buitenkerkelijken maar kerkelijke nomaden die eerst tradi­tionele genootschappen als het Leger des Heils bezochten”. Volgens Huib Zegwaart, auteur van ‘Pinksterkerken: geschiedenis en verschijningsvormen van het Pentecostalisme’ zijn er ruim 100.000 leden in zo’n 600 Pinkster­en Volle Evangeliegemeenten. Een nauwkeurige ledenadministratie ont­breekt, maar vermoedelijk zijn er nog eens 100.000 mensen lid van onafhankelijke migrantenkerken of aanhanger van charismatische bewe­gingen.

Trouw schrjft verder dat “aan massa­le evangelisatie tegenwoordig nau­welijks meer wordt gedaan, door het inzicht dat mensen vooral tot geloof komen via goede bekenden die al gelovig zijn.

Regelmatig ontstaan binnen de pinkstergemeenschap nieuwe groe­peringen, die met 200 leden vaak hun maximale omvang bereiken. Waarna er weer een (af) splitsing volgt. Het nieuwe elan hiervan lijkt belangrijker dan het tegengaan van versnippering van de pinksterbewe­ging. Het succes van een nieuwe groep hangt vaak af van de aanwe­zigheid van een charismatisch leider, die zijn visie op anderen weet over te brengen. Sterk persoonsgebonden leiderschap kan echter weer leiden tot sektarisme”.

Opvallend is dat in deze en andere artikelen over stagnerende groei vrij­wel nooit gesproken wordt over de andere groei die gelovigen omvormt tot volwassen christenen. Bij de vor­ming en het zichtbaar worden van het Koninkrijk Gods gaat het juist om déze gelovigen die uiteindelijk een zodanige ‘uitstraling’ hebben dat ze vruchtbare getuigen zijn door anderen over de streep te trekken zodat zij het rijk der duisternis verla­ten en het nieuwe koninkrijk van de levende God binnengaan. We zijn er vast van overtuigd dat zij de basis vormen van de werkelijke Gemeente van Jezus Christus. Zij zijn vol van de liefde van Christus en een levend bewijs wat werkelijk geloven bete­kent.

Optimisme ondenkbaar zon­der realisme

Optimisme is ondenkbaar zonder realisme. Daaraan moesten we den­ken toen we in Elsevier een artikel v lazen van José van der Sman onder de titel ‘Optimisme doet leven’. Zij schrijft dat ouderen met een positie­ve instelling gemiddeld langer leven dan bejaarde mannen en vrouwen met een pessimistische aard. Dit is gebleken uit een Nederlands onder­zoek onder circa duizend mensen tussen de 65 en 85 jaar. Dat was niet zomaar een eenmalig oppervlakkig onderzoek, maar ongeveer duizend mensen uit Arnhem werden dertien jaar geleden medisch onderzocht en gedurende negen jaar gevolgd hoe het verder met hen ging. “Van de optimistische mannen was na negen jaar nog 65 procent in leven, van de pessimistische man­nen daarentegen slechts 40 procent. Bij de vrouwen leefde na negen jaar 70 procent van de optimisten en maar 50 procent van de pessimisten, Vooral de mannen en vrouwen die nog allerlei doelen en toekomstplan­nen hadden, bleken een langer leven beschoren”.

José van der Sman schrijft verder: “De vraag die natuurlijk onmiddel­lijk bij de onderzoekers opkwam, was waarom er zo’n sterke relatie is tussen optimisme en levensduur. Komt het misschien omdat optimis­ten gezonder leven dan pessimisten?

Roken en drinken zij minder? Bewegen ze meer? Eten ze beter? Zijn ze welvarender? Maar zelfs als de gegevens hierop gecorrigeerd werden, bleef het lijnrechte verband overeind. De langere levensduur werd echt veroorzaakt door de zon­nigere kijk op het leven en niets anders. Sterker nog optimisme blijkt net zo’n beschermend effect op de gezondheid te hebben als niet roken, veel bewegen en een goed gewicht handhaven”.

In het artikel wordt verder opge­merkt dat het al langer bekend is dat ernstige vormen van angst, ver­driet en neerslachtigheid het leven kunnen bekorten.

“Wat is optimisme eigenlijk? Volgens VanDale is het ‘de neiging om alles van de beste zijde te beschouwen’. Pessimistische men­sen, kunnen echter volgens een van de onderzoekers, wel leren met behulp van therapie hun eigen rol in levensgebeurtenissen positiever te waarderen. Maar of ze ook kunnen leren om hun toekomst zonniger in te zien is twijfelachtig”. Her artikel eindigt met de vraag of het ook wel wenselijk is dat iedereen onder alle omstandigheden optimis­tisch blijft. Professor Zitman van het Universitair Leids Medisch centrum merkt op: “We moeten de waarde van optimisme niet overdrijven, want dan wordt het een soort gesel. Er zijn nu eenmaal situaties in het leven die pessimistisch stemmen. Soms zijn mensen beter af als ze gewoon somber mogen zijn”. Deze laatste opmerkingen brengt ons ook als christenen terug bij de realiteit van ons dagelijks leven en de wereld waarin wij verkeren. Natuurlijk kunnen wij grote delen van het artikel volledig onderschrij­ven. Iemand die een nieuwe schep­ping in Christus is heeft nu eenmaal een totaal nieuwe kijk op het leven gekregen. Hij leeft in een nieuwe wereld, de wereld van Gods licht en liefde. Neerslachtigheid is vervangen door blijmoedigheid, en pessimisme door optimisme.

Dat betekent niet dat we buiten de werkelijkheid van het leven staan. We hebben oog voor de nood van anderen. Ondanks de tijd van wel­vaart waarin wij in de westerse wereld leven is er veel geestelijke nood. Want wie Christus niet kent kan nooit werkelijk gelukkig zijn. Pas als hij ons leven vernieuwd heeft, komt er het andere, het echte leven. En dan willen we graag dat iedereen dat leert kennen. Dan gaan we niet onverschillig leven met de gedachte: ‘Ik ben gelukkig en onze medemens moet zelf maar zien hoe hij door leven gaat’, maar is er bewo­genheid en liefde voor hen. Dat zijn tevens eigenschappen die ons blij maken en ervoor zorgen dat we, ook als de omstandigheden soms moei­lijk zijn, realistisch én optimistisch in het leven staan.

VOX-preek- cassettes nu ook op website

De stichting VOX Worldwide ver­zorgt al vele jaren een cassettedienst waarop preken zijn opgenomen van voorgangers van diverse gemeenten die achter de boodschap van het Koninkrijk Gods staan. Naar niet minder dan 65 verschillende landen worden de cassettes verzonden en dat ze in een grote behoefte voorzien blijkt wel uit de vele positieve reac­ties die binnenkomen en waarvan er verschillende in de periodiek ver­schijnende nieuwsbrief worden opgenomen. (De gratis nieuwsbrief is aan te vragen bij de stichting VOX Worldwide, Woudenberg).

Alle medewerker(st)ers van VOX verlenen belangeloos hun medewer­king bij het typen, vertalen, inspre­ken, etc. Terwijl het werk verder uit­sluitend in stand gehouden wordt door vrijwillige bijdragen en giften.

Ondertussen zijn de meeste preken ook op een website opgenomen. Daarvoor heeft een broeder uit Canada gezorgd. Dat lazen we in ‘Prisma’ het orgaan van de volle evangelie gemeente te Kampen. Duurt Sikkens schrijft daarover dat Blaine LaBrash deze site geheel alleen de afgelopen 4 jaar heeft opgezet

(www.triumphpublications.com).: “Via het menu VOX Int’ kan geko­zen worden voor het onstream aflui­steren of een geschreven versie. Er zitten veel preken bij van ons beken­de voorgangers. Ik vind dit zo’n mooi voorbeeld hoe we deze nieuwe technologie kunnen gebruiken voor de verspreiding van het evangelie, dat ik het niet kon laten om dit met jullie te delen. Voor een goede audio ontvangst is een bitrate nodig van 96.00 Kbits/s en de technische kwa­liteit van sommige ‘sermons’ laat te wensen over maar desalniettemin… Blaine probeert overigens het nog steeds verder te verbeteren.”

 

Denken dat van boven is door Wim te Dorsthorst

De Bijbel spreekt op verschillende plaatsen over het denken. Kennelijk is het heel belangrijk hoe een mens denkt.

Dat is ook waar, want de manier van denken bepaalt het leven. Om je leven te veranderen, moet je manier van denken veranderen. Achter alles wat de mens doet gaat een gedachte schuil. Je zou het denken het bestu- rings-systeem van de mens kunnen noemen. Alles in de mens heeft een begin in denken en/of begeren en leidt naar een einde!! Een heel triest verhaal van wat ver­keerde gedachten, begeerten en overleggingen voort kunnen bren­gen, is het verhaal van David en Bathséba in 2 Samuel 11 vers 1 tot en met 27 (2 Sam. 11:01-27). Denken en begeren zijn nauw met elkaar verweven en bepalen voor een groot deel het karakter. De Heer Jezus ‘begeerde’ enkel de wil van de Vader te doen en daar was Zijn hele ‘denken’ mee vervuld. De Hebreeën-schrijver zegt dan in Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a): “Deze, de afstra­ling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen”. De Heer heeft het ‘karakter’ van Zijn Vader!

Verjongd worden van denken

Een bekende uitspraak van Paulus over het denken is wat hij schrijft in Efeze 4 vers 23 en 24 (Ef. 04:23-24: “Wordt ver­jongd in de geest van uw denken”. Hij gebruikt dat hier in verband met een totale levens-verandering. Hij roept op: “De oude mens af te leg­gen, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende ‘begeerten’, dat gij verjongd wordt door de geest van uw ‘denken’ en de nieuwe mens aan­doet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerech­tigheid en heiligheid”. Geweldige woorden van de apostel over twee soorten leven, oud en nieuw, waarbij het scharnier-punt is het veranderen of verjongd worden van denken!

De metamorfose

Het meest bekend is het woord in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) waar hij zegt: “En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw den­ken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welge­vallige en volkomene”. Ook hier is het scharnier-punt het denken, dat vernieuwd moet worden! Voor: ‘wordt hervormd’, staat vanuit het Grieks: “wordt gemetamorfoseerd”. Het overbekende beeld is dat van de rups en de vlinder. De rups gaat zich verpoppen en dan vindt er een metamorfose, een gedaante-verandering, plaats van rups naar vlinder. Het is een prachtig beeld van wat God voor ogen staat om uit een oude, in zon­den gevallen schepping, een nieuwe schepping te voorschijn te laten komen in gerechtigheid en heilig­heid.

Hetzelfde woord wordt ook gebruikt in Matteüs 17 vers 2 (Matt. 17:02) waar staat: “dat de Heer Jezus voor hun ogen van gedaante veranderde”, bij de verheerlijking op de berg. Veranderen, vernieuwen of verjongd worden van denken, met voor het verstand bijna onbegrijpelijke veran­deringen, is mogelijk door de gena­de van God.

Een nieuwe tijd breekt aan

Met de komst van de Heer Jezus breekt een totaal nieuwe tijds-fase aan voor de schepping. De Heer bracht in het toenmalige Israël een boodschap die haaks stond op hoe die mensen in die tijd dachten en bezig waren. Voor een deel was het een vroom, religieus en wettisch volk. Jeruzalem was het centrum van land en volk met daar weer in, het centrum van hun hele godsdienst. De tempel, die in de dagen van de Heer Jezus mooier was dan ooit te voren. Hun grondwet en verdere wetgeving hadden ze van God zelf ontvangen Exodus 20 vers 1 tot en met 17 en deuteronomium 4 vers 8 (Ex. 20:01-17; Deut. 04:08). Er was een perfecte tempeldienst. Offers werden naar de eis keurig op tijd gebracht. De regering, “het san­hedrin’, werd gevormd door de hoge priester, de priesters, en de schriftge­leerden met de oudsten. De koning had slechts een symbolische functie. Het land was in de dagen van de Heer Jezus bezet door de Romeinen.

De tijd is vervuld

En dan is daar ineens de Heer Jezus, zegt: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). ‘De tijd is vervuld’, wil zeggen: het door God bepaalde tijdstip, het beslissende moment in de heils-geschiedenis is aangebroken!

Het Grieks heeft voor: ‘bekeert u’ het woord ‘meta-noeite’ en dat heeft naast ‘berouw hebben’ ook de bete­kenis: ‘ga anders denken’. De boodschap die de Heer Jezus bracht had niets te maken met het religieuze systeem waar het volk tot dan in leefde. Het Koninkrijk van God, wat Hij predikte, was niet een zichtbaar koninkrijk, het was niet van deze wereld, maar van de gees­telijke wereld, van de innerlijke mens!

De tijd van het oude, het zichtbare, was vervuld, was vol, voldragen en het had de beloofde Messias, de Christus, de Zoon van God en Zoon des mensen, voortgebracht. Al de profeten hebben juist van Hém gesproken. In Lucas 16 vers 16 (Luc. 16:16) lezen we: “De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin”. Een totaal nieuwe tijd brak aan, op de eerste plaats voor het Joodse volk! Dit volk, waar de belof­ten aan waren gegeven, had het eer­ste het recht deze blijde tijding te horen. Voor hen was de tijd van het oude vervuld om nu deel te gaan krijgen aan het Koninkrijk van God! In Handelingen 3 vers 25 en 26 (Hand. 03:25-26) spreekt Petrus in dit verband, de geweldige woorden: “Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden. God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden”. Helaas wordt dit woord, juist door christenen, maar al te vaak vergeten. Juist voor de Joden was de tijd van het oude vervuld! De heidenen had­den immers nog nooit deel gehad aan een verbond!

Alles is vervuld in Christus

Het oude, het zichtbare bleek slechts een schaduw, een afbeelding te zijn van een hemelse werkelijkheid die vanaf nu baan zou breken in Christus. Alles vond z’n vervulling in Hem! Paulus zegt: “Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft” Romeinen 10 vers 4 (Rom. 10:04). Het zichtbare volk uit Abraham bleek een beeld te zijn van een volk van ‘gelovigen in Jezus Christus’, van Joden en heidenen. Dat was de vervulling!! Het ware zaad van Abraham zijn de gelovigen in Christus, bestaande uit Joden en heidenen Galaten 3 vers 29 (Gal. 03:29). Het zichtbare land Israël bleek slechts een afbeelding te zijn van het onmetelijke rijk der hemelen Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20). Jeruzalem was slechts de afbeelding van het ware, hemelse Jeruzalem, bestaande uit waarachtig wedergeboren gelovigen, uit Joden en heidenen. De stad die Abraham in de geest gezien heeft en verwacht­te was die hemelse stad met funda­menten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is Hebreeën 11 vers11; Jesaja 62 vers 12; Openbaring 21 vers 10 tot en met 14 (Heb. 11:11; Jes. 62:12; Openb. 21:10-14). Bij God was de hemelse werkelijk­heid, die Hij aan Abraham en Mozes heeft getoond, zodat er een betrouw­bare ‘afbeelding’ gemaakt kon wor­den op aarde Hebreeën 8 vers 5 en Exodus 25 vers 40 (Heb. 08:05; Ex. 25:40).

De tempel was beeld van de mens, met het hart als het heilige der heili­gen waar God zou wonen Johannes 2 vers 19 tot en met 21; Handelingen 7 vers 48; 1 Korinthe 6 vers 19 (Joh. 02:19-21; Hand. 07:48; 1 Kor. 06:19). De hogepriester, met het hele priest­ervolk is beeld van Jezus Christus met Zijn gemeente, bestaande uit Joden en heidenen en al de offers van het Oude Verbond zijn vervuld in Jezus Christus. Hebreeën 4 vers 14 en 1 Petrus 2 vers 4 tot en met 10 (Heb. 04:14; 1 Petr. 02:04-10).

De besnijdenis aan het vlees was slechts afbeelding van de ware besnijdenis des harten Deuteronomium 10 vers 16 en Jeremia 4 vers 4 en Kolossenzen2 vers 11 (Deut. 10:16; Jer. 04:04; Kol. 02:11). Niet langer was men een Jood of Israëliet omdat men van Abraham afstamde en besneden was. “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de let­ter. Dan komt zijn lof niet van men­sen, maar van God” Romeinen 2 vers 28 en 29 (Rom. 02:28-29). De wet op stenen gegrift, de bediening van de dood 2 Korinthe 3 vers 7 (2 Kor. 03:07), was afbeelding van het ontvangen van de heilige Geest, waardoor Gods wet in het verstand wordt gelegd en in het hart geschreven Hebreeën 8 vers 10 (Heb. 08:10). Dit was een van de grote beloften voor Israël Handelingen 2 vers 39 (Hand. 02:39). En zo zou er nog veel meer te noemen zijn.

Het evangelie

De Heer Jezus predikte en leerde, in vele verschillende gelijkenissen en verhalen ontsloot Hij de gehei­men van het koninkrijk Gods. Wat Hij verkondigde bracht onrust in twee werelden; de geestelijke duistere wereld, waar satan heer en meester is, en in de zichtbare religi­euze wereld rondom Hem. Zijn boodschap werd niet begrepen en er ontstond wrevel en haat tegen de brenger van het beste nieuws aller tijden. Voortdurend probeerde de Heer Jezus hun denken op een ander spoor te zetten, maar ze wil­den Hem niet, ze wezen Hem af en zochten Hem te doden! Alles wat Hij leerde en sprak en werkte, nodigde uit om op te stijgt, en te gaan denken in een andere dimensie, de geestelijke wereld. Hij zocht nooit eigen eer, maar zocht de Vader te eren en de men­sen te dienen! Hij openbaarde krachten die niet van deze wereld zijn. Hij sprak een taal die zo geheel anders was als van de priesters en schriftgeleerden. Hij reageerde anders, hij handelde anders…, Hij was geheel anders!!

Van boven of van beneden

De Heer Jezus liet zien dat je de hele Schrift geestelijk moet leren verstaan en interpreteren, met een denken dat van boven is! In Zijn onderwijs zegt Hij: “Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt nie­mand aan” Johannes 3 vers 31 en 32 (Joh. 03:31-32). Ook in Johannes 8 vers 23 (Joh. 08:23) zegt Hij opnieuw: “Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld”. Dat is nou de kern van het probleem; er is een schijnbaar onoverbrugbare kloof. Hij is van boven, Hij is uit de hemel, Hij is niet van deze wereld, en daarin was geheel anders dan al Zijn toe­hoorders.

Geen rupsen maar vlinders

Niemand heeft ooit de bestemming van de mens begrepen. Ook vandaag de dag is het, voor de mens in de wereld zeker, een verborgenheid. Maar ook voor het overgrote deel van de traditionele christenheid is het verborgen. Ja, men denkt en spreekt in termen van: in de hemel komen of naar de hel gaan: van behouden worden of verloren gaan. Maar de eeuwige raadsbesluiten en de eeuwige bedoelingen van God aangaande de mens liggen veel hoger dan het menselijk verstand kan bedenken. Gods eeuwige voor­nemen is om de mens óók te bren­gen op het niveau van Zijn Zoon Jezus.

Dat de mens óók iemand wordt die van boven is, die uit de hemel is en niet meer van deze wereld! Dat is Gods eeuwige bedoeling en Gods eeuwige raadsbesluit in Jezus Christus Zijn Zoon. Om in het beeld van de rups en de vlinder te blijven. God wil dat alle rupsen vlinder worden!! Dat alle mensen, door genade, zullen meta­morfoseren naar het beeld van Zijn Zoon Jezus. Dat hele plan van God ingebed in liefde en genade, onuitsprekelijke grote liefde en genade.

De opdracht van de Heer Jezus

De Heer Jezus heeft aan Zijn aposte­len, door de heilige Geest. Zijn beve­len gegeven over wat ze zouden ver­kondigen.

Te beginnen aan de Joden, die had­den als eerste recht, maar dan ook tot het uiterste der aarde, want het is bestemd voor alle mensen! Handelingen 1 vers 2 tot en met 8 (Hand. 01:02-08).

En hoe de mens dan wel deel krijgt aan dat nieuwe leven, dat leven van boven, spreekt Petrus uit op de Pinksterdag, als hij zegt: “Bekeert u

en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”. Is dat nu zo belangrijk? Ja, want het is de weg van het vervullen van alle gerechtigheid, die God ons wijst en die de Heer Jezus ons is voorgegaan Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15).

Dan pas ben je van boven geboren uit water en Geest en kun je binnen gaan en zien in het Koninkrijk van God. Dit is niet een geboorte uit het vlees, de natuurlijke mens, maar een geboorte uit de Geest, en dat brengt de geestelijke mens voort, volgens de woorden van de Heer Jezus Johannes 3 vers 3 tot en met 6 (Joh. 03:03-06).

Geen nieuwe wijn, oude zakken

In genade biedt God ons van Zijn kant alles aan om mensen van boven te worden, nieuwe scheppin­gen in Christus!

Wie zich in gehoorzaamheid laat dopen krijgt, door genade, aan alles deel wat Jezus op het kruis volbracht heeft. De apostel zegt: “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27).

Het oude leven wordt dan mede gekruisigd en de zonden afgewassen Handelingen 22 vers 16 (Hand. 22:16), (of zoals Petrus zegt: ‘vergeven’!) Ik heb het in Handelingen2 vers 38 (Hand. 02:38) met hoofdletters geschreven en onderstreept omdat dit belangrijke element van de doop zo vaak vergeten wordt! Bij het opstaan uit het watergraf, wordt je evenals de Heer Jezus, door de kracht van de heilige Geest uit de dood opgewekt, om in nieuwheid van leven te gaan wandelen. Het is te lezen in  Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 en Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 13 (Rom. 06:01-14 en Kol. 02:11-13. Je ontvangt de heilige Geest als de levensgeest van de nieuwe schep­ping, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerech­tigheid en heiligheid  Efeze 2 vers 24 (Ef. 04:24). Dit is een onvoorstelbaar heerlijk genade-werk van God. Als ik hier­voor stelde dat het voor het overgro­te deel van de traditionele christen­heid ook een verborgenheid is, dan komt dat omdat het fundament voor het nieuwe schepping zijn, zoals de Heer Jezus en de apostelen geleerd hebben, nooit gelegd is. Men dob­bert voort op de kinder-besprenging en de kerkleringen van de vaderen. Wat voor de Joden gold in de dagen van Handelingen, geldt nu zeker ook voor de grote christenheid. Paulus verwoordt dat in 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 03:14-16).

Er ligt een bedekking over het lezen van de Bijbel waardoor de geestelijke betekenis niet verstaan kan worden. “Maar telkens als iemand zich tot de Here bekeerd heeft verdwijnt de bedekking omdat zij slechts in Christus verdwijnt”. En dan bedoelt de apostel natuurlijk met: “tot de Here bekeerd heeft”, de weg die de apostelen predikten om ‘in Christus’ te komen. Een andere weg is er niet!!

Huisgenoten Gods

‘Het denken dat van boven is’, is mogelijk voor ieder waarachtig wedergeboren mens. Deze zijn bur­gers van een rijk in de hemelen en zij zijn mede met Christus opgewekt en hebben mede een plaats gekre­gen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus. Zij zijn medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods Filippenzen 3 vers 20 en Efeze 2 vers 6 tot en met 19 (Filip. 03:20; Ef. 02:06-19). Het is mogelijk te gaan denken als de Vader en de Zoon en als het den­ken zó vernieuwd is, zal dit een volk zijn wat ook geheel anders is in leven en handelen! Geprezen zij onze goede God en Vader voor dit heerlijke genade-plan voor de mensen!

Dat de ontwikkeling van ‘vernieu­wing van denken’ vaak zo moeizaam verloopt, komt omdat er een geeste­lijke strijd gevoerd wordt, juist in het denken. Daarover de volgende keer meer.

 

Het geestelijke wegenvraagstuk door Jack Schoenaers

Ook dit jaar wordt er weer veel aan­dacht besteed aan het zogenaamde ‘wegenvraagstuk’. Ondanks de oproep tot bezuinigen ziet iedereen de belangrijkheid in van dit euvel dat verholpen dient te worden. Onze moderne tijd, met zijn snelle en steeds toenemende verkeer, vraagt immers om een adequaat en geper­fectioneerd wegennet. Goede verbin­dingen zijn nu eenmaal voor onze huidige samenleving een eerste ver­eiste. Allen willen we toch ons doel zo vlug en veilg mogelijk bereiken? Geestelijk gesproken is er ook een wegenvraagstuk. In belangrijkheid overtreft het dan ook vér, dat van het moderne verkeer. David zit ermee opgescheept. De omstandigheden waarin hij verkeert, zijn niet roos­kleurig. Allerlei vragen des levens bestormen hem. Hij staat voor de moeilijkheid van ‘het waarom’? Het is hem niet duidelijk waarom, zo denkt hij, God nu zulke wegen met hem gaat. Het komt bij hem alle­maal over als een onopgelost raad­sel, dat wegenvraagstuk in zijn leven.

Nu is David niet de enige, die zwaar heeft zitten tillen aan zijn proble­men en om een oplossing ervan te verkrijgen. Zeg eens eerlijk, wie van ons heeft het daar nooit moeilijk mee gehad, of misschien nog steeds? Oud zowel als jong hoor je de vraag wel eens stellen: “waarom al die ellende, verdriet, honger, lijden en oorlog? Hoe kan, als er dan toch een God bestaat, Hij dit dan allemaal toelaten?” Met andere woorden, verkeersobstakels zonder tal en bovendien even zovele belem­meringen om Gods weg niet hoeven te bewandelen, die zijn immers toch “ondoorgrondelijk” zegt men en hoe dan ons doel veilig en snel bereiken. Velen hebben dan ook ten aanzien van het “wegenvraagstuk” in hun leven grote strijd, hetgeen bij som­migen resulteert in bitterheid en opstandigheid tégen God en de Bijbel. Anderen komen er zelfs toe om alles wat met “Gods-dienst” te maken heeft, maar over boord te kie­peren. Nu is David echter niet ten onder gegaan, of omgekomen in de verkeerschaos rondom hem. Hij is er grandioos doorheen gekomen! Het hoe en op welke wijze wil hij ons nu duidelijk gaan maken.

David gaat bidden!

In Psalm 25 vers 4 en 5 (Ps. 025:004-005) bidt hij: “Heer, maak mij uw wegen bekend, leer mij Uw paden, leid mij in Uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag.” NBV geeft: “Maak mij met Uw wegen vertrouwd, leer mij Uw paden te gaan. Wijs mij de weg van Uw waarheid en onderricht mij”.

Met zijn ‘wegenvraagstuk’ gaat David dus naar God. Hij legt de oplossing ervan in Gods handen. Zelf weet hij er immers geen raad mee. Maar overtuigt is hij, dat alleen God zelf hem kan helpen daar Die ervan op de hoogte is en uitkomst kan geven. Zó komt hij er dan ook op om zijn hoop, verwachting, geloof en vertrouwen alleen op de Here zijn God te stellen. Nu wil ik geenszins beweren, dat we door net als David te bidden, klaar komen met ‘het wegenvraagstuk’ in onze levens. Een christen leeft namelijk niet alleen uit de oplossing van zijn problemen. God is ook niet automatisch de Heer van onze oplossingen. Maar Hij is wél Heer van onze redding, bevrijding, verlos­sing en van herstel en genezing. Dit alles beleven in de praktijk zal dan ook dienen in te houden dat wij wel degelijk onze volle medewerking hiertoe verlenen. Deze verlossing uit

 banden, gebondenheden en ziekten heeft God ons luisterrijk getoond in Zijn geliefde Zoon. de mens Jezus, de Christus Gods! Als nu iemand over zijn “wegen­vraagstuk’ gaat nadenken, dan is het goed om terecht te komen bij Hem, die gezegd heeft door de mond van David in Psalm 55 vers 2 (Ps. 055:002): Werp uw bekommernis op de Here. Hij zal voor u zorgen.” (De KBV geeft “Leg uw last op de Heer en Hij zal u steu­nen”).

En in 1 Petrus 5 vers 7 (1 Petr. 05:07) staat: “Werpt al uw bekommernis op Hem want Hij zorgt voor u.” (“U mag uw zor­gen op Hem afwentelen, want u ligt Hem na aan het hart*. NBV). In Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06) zegt Jezus zelf: “Ik ben de weg. de waarheid en het leven”. En in (Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12): “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben” (Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht, dat leven geeft”, NBV).

Luisteren naar antwoord

Door geloof in die woorden van God komen we uit de vraagtekens van het leven. Belangrijk daarbij is dan ook het leren luisteren naar een antwoord! In Psalm 32 vers 8 (Ps. 032:008) lezen

O wij: “Ik leer en onderwijs u de weg die gij gaan moet; Ik raad u, Mijn oog is op u.” NBV: “Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust Mijn oog.” Wat een machtige vertroosting en bemoediging spreken niet uit deze woorden. Ik zou er u van kunnen vertellen wat ze in de vijftig jaar geleden dat ik deze tekst bij mijn doop in water meekreeg in mijn leven hebben teweeg gebracht. Nog steeds betekenen ze alles voor mij en ik ben God dankbaar voor dit persoonlijke “rhema.” Maar al te goed besef ik het niet te kunnen kla­ren zonder Zijn aanwijzingen en wijze raad, ook ten aanzien van de gemeente in woord en weg die we te bewandelen hebben. Mag ik ze van­uit persoonlijke ervaring jullie mee­geven als een ‘baken’ voor ons leven? Dat is een teken dat in zee uitsteek om de vaarroute aan te dui­den.

Zo’n teken of goede raad vinden we in ook in Psalm 37 vers 1 (Ps. 037:001), waar we opgeroepen worden niet afgunstig te zijn, ons niet te ergeren. En dit zeker niet op ‘bedrijvers van onge­rechtigheid of aan slechte mensen, wees niet jaloers op wie kwaad doen, benijd niet wie onrecht plegen’. Werkers der ongerechtigheid en slechte mensen worden immers bewerkt en gedreven door machten uit Dood en dodenrijk, Satan en zijn demonen. Zulke mensen bereiken jammer genoeg het doel van God in en met hun leven niet. “Gluur dan ook niet over hun muur,” van wat zij méér of beter en duurder hebben aan aardse goederen. Let op hun geestelijke wandel en zie of die hen dichter bij God brengt. Is dit niet het geval, benijd hen dan niet, en wees maar niet jaloers, want zulke lieden hebben in de zichtbare wereld blijk­baar dit duidelijke houvast aan aard­se goederen nog nodig om niet totaal ten onder te gaan. Van de andere kant kan het ook een teken zijn van geestelijk gebrek aan hou­vast in de dingen welke God aan wil reiken en welke niet gezien of onderkend worden. Let op hun einde in vers 2: “Ze verdorren snel als gras en verwelken als het jonge groen.” Gij, (wij) echter geheel anders!”

Vertrouwen op God

“Vertrouw op de Here en doe het goede!” Kijk, hoor ik nu iemand hardop denken, daar heb je het nu weer, het moeilijke, dat wegenvraag­stuk. God vertrouwen; alsof dat zo gemakkelijk is, je moest maar eens weten, en dan komen de verhalen aan tegenslagen en teleurstellingen. Maar laten we nu eens eerlijk zijn. Wie maakt het nu ingewikkeld en moeilijk, is het God of de mens zelf? Zijn het inderdaad niet mensen, groot of klein, rijk en arm, geletterd of niet, die steeds maar willen begrijpen. Is daar niet steeds weer de strijd van God en Zijn wil maar niet te begrijpen. Konden we nu maar een oplossing vinden voor al onze vragen, het zou stukken gemakkelijker gaan om te geloven. Als we God nu maar eens na kon­den rekenen denken velen. Merkwaardig, maar in héél Gods Woord staat er nergens dat we moe­ten proberen om God na te rekenen. Wél spreekt de Heer echter van “geloof en vertrouwen en van daaruit te handelen.”

Vertrouwen heeft immers te maken met het feit dat we met zekerheid hopen en geloof hebben in iemands goede trouw en eerlijkheid. Dit heeft alles te maken met en of we God kennen zoals Hij is en ons in en door Jezus Christus telkens weer duidelijker voor ogen gesteld wordt. En iemand beter leren kennen heeft uiteraard te maken met het kennen van iemands hartsmotieven en denkpatronen.

Iemand die dan ook vertrouwen heeft, rekent vast op diegene die belooft, en ziet tevens uit naar datge­ne wat is beloofd. Er is een lied in de

bundel van Johannes de Heer, num­mer 410:

Beveel gerust uw wegen.

Al wat u t’harte deert

Der trouwe hoed’ en zegen

Van Hem die ’t al regeert

Die wolken , lucht en winden.

Wijst spoor en loop en baan

Zal ook wel wegen vinden

Waarlangs uw voet kan gaan.

Doe het goede!

Nu is er niet alleen sprake van te vertrouwen op de Here, maar daar volgt op: “En doe het goede!” Goed doen, is wat Jezus deed en ook de apostelen. Datgene namelijk wat in overeenstemming is met de wil van God en de geestelijke leefregels uit Gods Koninkrijk. Als volgt vervat in Markus 16 vers 15 tot en met 18 (Mark. 16:15-18): “Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet geloofd zal worden veroordeeld. Degenen die tot geloof zijn geko­men, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: In mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen, met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.”

Ook dit jaar mogen we hier mee bezig zijn, ons tevens ook uitstrek­kend naar geestesgaven en vrucht van Heilige Geest, om daarmede onze hemelse opdrachtgever te die­nen en verheerlijken, dat hij een welgevallen aan ons kan hebben. Verder is er nog sprake van: ‘In het land wonen en getrouwheid betrach­ten en er veilig leven’ (NBV). Wonen is permanent vertoeven in die hemelse gewesten, liefst binnen het koninkrijk van God. Daar dienen we te verblijven tot in lengte van dagen. Dus niet zoals de moderne mens van tegenwoordig hun “second home” opzoeken, er eens uitvliegen noemen ze dit, de drukte van de stad, het verkeer en ook de rompslomp van het vele werk en de enorme verantwoordelijkheid welke men in deze te dragen heeft, meest­al ook nog eens met de nodige ‘stress’ tot gevolg. Dat gemeentele­ven en gemeente-zijn voor zulke mensen er dan ook bekaaid uitziet mag de “getrouwen in den lande” echter niet verhinderen in het nu volgende. “Hemelse visie hebben” op de geestelijke werkelijkheid en vanuit geestelijk, goddelijk gericht denken, “getrouwheid betrachten.” Vanuit geestelijke “eye openers” ook vasthouden aan Gods beloften, daar­bij standvastig en onwankelbaar, plichtsbewust en oprecht in onze bedoelingen, de hoop op de verwe­zenlijking van Gods doelstelling, “te zijn als Jezus,” dit alles onverwrikt vasthouden en om zetten.

Wonen in ‘t beloofde land

Vervolgens geeft David in vers 4 ons een opdracht mee: “Verlustig u in de

Here; dan zal Hij u geven de wen­sen van uw hart!” Net als Abraham zal ons geestesoog onafgebroken gericht blijven op wat God, door Zijn Geest bezig is te doen en verwezenlijken in onze dagen. Dat geestelijke land immers is blijvend en biedt ook betere belof­ten dan deze in het natuurlijke en zichtbare, tastbare aardse leven. In het ons door God beloofde land is het ook mogelijk om voortdurend omgang met God te hebben. Daar ligt immers onze “erfenis,” en om deze in bezit te nemen, er volkomen van te genieten en gebruik van te maken, dienen we er dus te wonen. “Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn!” Matteüs 6 vers 21 (Matt. 06:21). Dat land zag Abraham in de geest en dit land is ons eigendom waarin we ons mogen verlustigen. Verlustigen wil zeggen; opvrolijken en ons vermaken genoegen hebben in hetgeen God ons allemaal te bie­den heeft. Het wil ook zeggen dat we ons kunnen ontspannen. Door bezig te zijn met het verder door­groeien naar volkomen, volmaakt volwassen zoonschap Gods “ont- stressen” we immers. De mens zal als “geestelijke wet onderhouder,” met zijn geest en ziel naar zijn innerlijke mens dus, zich vermaken in Gods onderwijs en leef­regels. Hij zal er tevens dolgraag naar en uit willen leven. Zo iemand zal dan gelijken op de “welzalige of de gelukkige mens” uit Psalm 1: “Die vreugde vindt in de weg van de Heer en zich verdiept in Zijn wet, dag en nacht.” Psalm 19 vers 9 (Ps. 019:09) zegt: “De bevelen van de Heer zijn waarachtig, zij verheugen het hart.” (Voor “waarachtig” geeft NBV “eenduidig”).

Reden tot verlustigen

En Psalm 119 vers 6 (Ps. 119:006) voegt er aan toe: “In Uw inzettingen zal ik mij verheugen of ook ik verheug mij in Uw wetten, Uw Woord zal ik niet vergeten.” Is er dan reden tot verlustigen? Nou en of!! Vele christenen in het Nieuwe Verbond hetwelk er is in en door Jezus bloed, leven helaas nog onder de wet en op wijze van het Oude Testament. Hoe? Door een ononderbroken cirkelgang van zon­digen, vergiffenis vragen, en weer zondigen, en vergiffenis vragen. Ze missen elk inzicht in het koninkrijk der hemelen en hebben ook geen of weinig vertrouwen in de kracht en zalving vanuit de Geest van God, heilige Geest, die in hen wonen wil. Onze verlustiging zal hierin bestaan, dat wie gedoopt is in heilige Geest, daarbij ook “sleutels” ontvangen heeft en deze ook gebruikt om de schatkamer des hemels binnen te gaan, te zoeken en onderzoek doen naar geestelijke rijkdommen daar verborgen, die zal en mag uiteinde­lijk met Paulus kunnen zeggen en getuigen: Als ik het goede wens, dan is Heilige Geest van God in mij aan­wezig, om de wil tot het goede te doen, ook om te zetten in daden ten goede! Zo, en langs deze weg en wijze “ons verlustigen/ zal als uit­komst op vele “wegenvraagstukken,” zijn dat Hij ons inderdaad “geven zal de wensen van ons hart!” Beter nog, dat wij komen bij Gods hart!

Uit de verkeerschaos

“Wentel uw weg op de Heer en vertrouw op Hem!” Opnieuw worden we door David in vers 5 als het ware, vriendelijk bevelend uitgenodigd om uit de verkeerschaos van het leven te treden en onze w eg op de Here te wentelen. Leg je leven maar in han­den van de Heer. Toch vreemd, dat taalgebruik in de Bijbel, en toch ergens weer niet. Want als we David héél dicht bij ons weten te staan, bevreemd ons deze taal geenszins. Er wordt nu namelijk weer eens actie van ons gevraagd. Wij dienen “een keer te gaan brengen” aan héél die, naar de mens gesproken uit­zichtloze toestand. Hoe? Daartoe verplaatsen we ons eventjes naar een beeld uit het dagelijks drukke ver­keer met zijn onvermijdelijke opstoppingen. Er wordt wat afgetoeterd en gefoeterd, met de midden­vinger omhoog of tikken naar het voorhoofd. Het lijkt wel een race op leven en dood met dat laatste inder­daad vaak tot gevolg. Wat een op gejaagdheid en gevloek en een getier op andere bestuurders. Inhalen en voorbij steken waar het helemaal niet mag, en wee je als jij je keurig aan de opgelegde snelheid houdt. Opschieten man “time is money.” Inderdaad blijkt het dit te zijn als er een “proces verbaal” bij hun post zit. Een alternatief?!

Verwachtend uitzien

In vers 7 zegt de NBV: “Blijf kalm en wacht op de Heer.” We worden opgeroepen om vol verwachting uit te zien dat Jezus Christus Zich in Zijn totaliteit openbaren kan in ons leven. En dat het ‘wegenvraagstuk’, waar we in ons leven mee zitten een oplossing vindt vanuit Zijn directe tegenwoordigheid. Bij herhaling worden we er immers op gewezen “om Hem te vertrouwen.”

Daar Hij alleen, en dit met zijn gehele mens en totaal, getrouw geweest is aan Zijn hemelse Vader. Op aarde heeft Hij getrouw, in over­eenstemming met wat God met Hem van plan was, de gedachten doorgegeven. De Hem opgedragen taak ook te volbrengen, deze luidde: “Want het voegde Hem, om wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken” Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10).

Ook als doper in heilige Geest, heeft Hij bewezen dat God en ook wij op Hem ons vertrouwen kunnen stel­len. Ook wat Zijn verdere taak betreft “om alles tot volheid te bren­gen,” daar ook kunnen we van op aan. Niet voor niets wordt Hij, Jezus Christus in Openbaring 1 vers 5 (Openb. 01:05) genoemd “de getrouwe getuige, de eerstgeborene van de doden en de heerser over de koningen der aarde.” Een getuige spreekt van wat hij gezien heeft en waar hij vanafweet. Ook nu staat Hij nog steeds “Borg” voor het volvoeren van al de raad Gods en Hij is ons “loon” ons door Vader uitbetaald aan Dood om ons vrij te kopen. Borgloon, daar kom ik vandaan, mooie zinspeling toch?

Hij zal het maken!

U denkt of vraagt zich mogelijk wel af of het met mens en schepping van God wel goed zal komen? Wel, ons gedeelte laat ons hier geenszins in het ongewisse over. Luister maar in vers 5 b: “Hij zal het maken, Hij zal dit voor ons doen”! We zouden ook kunnen zeggen: ‘Hij zal met ons handelen overeenkom­stig het goede, welgevallige en volko- mene’. Dit alles is immers vervat in het plan of de weg welke God dank zei Jezus Christus met ons wil gaan. En dat goede werk, dat Hij in ons begonnen is, maakt Hij ook af. Prijst God en de naam van Jezus Christus hiervoor!

Wat een pracht climax het sum­mum, de extase, uitgedrukt als volgt in Hebreeën 10 vers 23 (Heb. 10:23): “Laten wij zonder te wankelen datgene blijven belijden waarop we hopen want Hij die de belofte heeft gedaan is Trouw.”

En dan vervolgens in 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24): “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blij­ken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept is Getrouw; Hij zal het ook doen!!”

Begrijpen we nu waarom ik het had in superlatieven ten aanzien van Gods wil voor ons? Hij zal alles zó maken in ons per­soonlijke leven, onze gezinnen en in de gemeente, ja en zeer zeker ook daarbuiten in de ganse schepping, dat we niet anders kunnen dan ons verwonderen en in bewondering staan voor onze groot en machtige God. Hoe heerlijk is Uw Naam over de ganse aarde!

Overleggen met God

Nu hebben we nog voor één ding uit te kijken en op te passen dat we, zoals velen helaas doen, namelijk bij vers 5 gaan toevoegen: “Hij zal het maken zoals wij het graag hebben willen”. Maar dit staat er gelukkig niet. Velen zijn geneigd dit in hun gedachten eraan toe te voegen. Zó werkt het dus niet! Hoe dan wél? Wel, het mag duidelijk zijn uit het geheel van deze bood­schap; Laten wij het maar houden bij ‘gelovig gebed’, dit houdt immers in dat we naast God blijven staan om samen te overleggen en beslui­ten te nemen wat onze toekomst betreft, deze van allen die ons lief zijn en ook niet vergeten Gods dier­bare schepping. In dit verband dan ook ‘luisteren naar een antwoord van onze hemelse Vader’. Daarbij: ‘niet afgunstig zijn op de bedrijvers van alle kwaad’. Maar wel degelijk: “Op God blijven vertrouwen en het goede doen”. Vervolgens: “In hemels land wonen,” en: “Ons verlustigen in de Here.” Daarbij: “Onze weg op de Here wentelen.” Ook: “Stil zijn en Hem verwachten.” Want: “Dan zal Hij het maken!” Halleluja! Omstandigheden waar we te midden van de verkeerschaos aan wegen­vraagstukken nog vertoeven en waarin ogenschijnlijk nog geen ver­andering is gekomen, gaan wij ver­anderen mede door dit artikel. Dit immers zal bepalend zijn om uit de problematiek van de levensvragen te komen, zodat ons geestelijk gezichtsveld verruimd wordt tot het aanschouwen van de oplossingen welke Hij voor ons in petto heeft. Daarom:      

Laat Hem besturen en waken

’t Is immers wijsheid wat Hij doet

Dan zal Hij alles maken

Dat ge u verwonderen moet

Als Hij, die alle macht heeft

Met wonderbaar beleid

Geheel het werk volbracht heeft

Waarom gij thans nog schreit.

Jammer genoeg uit de schrijver zich hier in de laatste regel over datgene wat nog niet is uitgekomen. Voor ons echter mag het worden -en dit vanuit het zekere weten-: “Hij zal het ook doen!” Dat we gaan “uit­breken in gejuich,” en we Hem voortaan nog méér gaan bejubelen- immers: Hij zal het maken!

 

Bewaard door Froukje Huis

 

‘Voorzichtig hoor, meiskes! Goed uitkijken en niet met vreemde man­nen meegaan.’ Toch wat bezorgd schudt tante haar hoofd. Tante is huishoudster bij een rustende boer die in een klein huis midden in een Fries dorp woont. En ik haar 12 jarig nichtje mag een paar dagen bij haar logeren.

Een kleindochter van de boer, Dicky, die even oud is als ik en een paar dorpen verder woont is net aange­komen en nu gaan we samen een fietstochtje maken. We wuiven de bezorgdheid van tante weg en fietsen welgemoed het dorp uit. ’t Is prachtig weer met een hel­der blauwe lucht en we verheugen ons in onze vrijheid, lekker doen waar we zin in hebben! Het is rustig op de weg. Auto’s zie je nauwelijks, een enkele fietser en soms een boerenkar met een paard ervoor.

‘Hoe vind je het bij mijn ‘pake’? vraagt Dicky Ja wat kan ik zeggen? Ik zie het meisje voor ’t eerst. ‘Ik vond het eerst wat gek dat je opa in een bedstee in de kamer slaapt!’ Gelukkig, ze lacht erom. ‘Weet jij waarom dat touw met die kwast eraan in de bedstee hangt ? vraag ik dan nieuwsgierig. ‘Haha, dat is om pake te helpen overeind te komen!’ Ja dat is te begrijpen, hij is al over de 80. Het kost toch al veel moeite eruit te komen want het bed ligt hoog omdat het onderste gedeel­te als bergruimte wordt gebruikt. Daarom staat er altijd een stoel voor de bedstee.

De weg gaat wat omhoog want we naderen de spoorwegovergang die wat hoger ligt. Uit een zijweg komt een grote boerenwagen volgetast met hooi met een tweede wagen eraan vast, even volbeladen als de eerste.

Twee forse paarden spannen zich in de wagens de hoogte op te trekken. Het gaat langzaam zodat we hen op de spoorwegovergang net hebben ingehaald. De weg is vrij smal maar Dicky fietst langs de wagens die door de helling wat meer vaart krij­gen en dus volg ik haar.

In de verte kuieren twee rentenie­rende boertjes ons tegemoet. De een met een stok, waarmee hij al pra­tend de ander nu en dan wat aan­wijst Ik probeer langs de hooiwa­gens te komen maar het stukje weg dat er naast overblijft, lijkt steeds kleiner te worden en ik haast me erlangs want ik vind het wel wat griezelig. Terwijl ik naast de voorste wagen fiets, zie ik hoe de man in de verte plotseling zijn stok omhoog steekt en hevig gebarend op de weg blijft staan. Ook de ander staat stil te kijken.

‘Wat doen die mannen gek!’ zegt Dicky als we weer naast elkaar rij­den. Dan zijn we binnen gehoorsafstand.

De boer met de stok komt ons tege­moet. ‘Famkes, famkes, wat ben jimme bewaard ‘bleven!’ zegt hij dan bewogen.

Bewaard? Verbaasd kijken wij elkaar aan . Wat bedoelt die man? We stap­pen af. Hij wijst met zijn stok en we kijken in de aangeduide richting. De voorste hooiwagen is tot staan geko­men en… de achterste ligt onderste­boven met zijn hele vracht hooi in de sloot langs de weg juist aan de kant waar wij net langs gekomen zijn! Daarom kon ik er bijna niet door. De achterste wagen was losgeraakt! Een minuut later en ik was meegesleurd. Geen wonder dat de mannen geschrokken zijn We zijn er even stil van, maar later zitten we weer vrolijk babbelend op de fiets.

Pas veel later begreep ik dat ik aan de dood was ontsnapt omdat de Heer bij ons was.

Van jongs af ben ik opgevoed met de bijbel, weet ik wat de Here Jezus voor mij heeft gedaan en ben ik gewend te bidden. Maar dat God werkelijk je met zijn hand beschermt, was toen voor mij geen realiteit.

Nu vraag ik me wel eens af: hoe vaak heeft God me al ‘bewaard’ zon­der dat ik dat beseft heb? Niet alleen voor natuurlijke maar ook voor geestelijke gevaren, zoals bij­voorbeeld occultisme? Onze trouwtekst was: “Mijn oog zal op u zijn” Psalm 23 vers 8 (Ps. 025:008) en we hebben ervaren dat Gods oog altijd op ons geweest is en we geloven dat dat ook nu en in de toekomst het geval zal zijn. In diezelfde psalm staat ook een belofte, vers 10: “Wie op de Heer vertrouwt, omringt Hij met goedertierenheid”.

Daarom roep ik u op met Spreuken 3 vers 5 en 6 (Spr. 03:05-06): “Vertrouw op de Heer met uw ganse hart, ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken en u omringen met zijn goedertierenheid”.