Selecteer een pagina

Levend Geloof – 412

2001.05-06 Levend geloof nr. 412

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In onze vorige editie maakten wij duidelijk hoe wij als eindredakteur weliswaar de verantwoordelijkheid dragen voor de uitgave van ons blad, maar dat het geen eenmansbediening is. leder artikel of bijdrage is even belangrijk. Gezamenlijk zetten we ons in om een zo duidelijk mogelijke uitleg te geven van het evangelie van het Koninkrijk, het evangelie zoals Jezus en de eerste aposte­len dat brachten en dat in overeenstemming is met de wil en bedoeling van God. En dat in een voor iedereen begrijpelijke taal, want ook hier geldt dat een­voud het kenmerk is van het ware.

Daarbij mag ook wel eens gezegd worden dat aan het schrijven van artikelen vaak heel wat creatief denkwerk te pas komt. Ze worden niet bij wijze van spre­ken uit de losse pols tevoorschijn getoverd. Gods Geest legt gedachten in ons hart, die dan voor dat ze definitief gestalte krijgen, eerst een rijpingsproces ondergaan. Pas dan worden ze aan het papier toevertrouwd.

Feitelijk is het schrijven van de artikelen een arbeidsintensieve aangelegenheid, zoals onlangs iemand in een bepaald verband opmerkte. Maar het is arbeid die zijn vrucht dubbel en dwars opbrengt. We gaan dan ook met blijdschap en toe­wijding door ieder nummer te vullen met positieve, geloofsopbouwende artike­len. Zoals ook dit nummer waarvan wij geloven dat het weer veel zegen in zich heeft en ons zal stimuleren en bemoedigen bij de beleving van ons geloof.

 

Bij de voorplaat door redactie

Gustave Doree maakte tijdens zijn leven vele honderden illustraties. Alleen al op verhalen uit de Bijbel gebaseerd waren dat er meer dan tweeduizend!

Ook op de voorpagina van dit num­mer weer een uitbeelding van zo’n verhaal. Het betreft de uitleg van een droom van Farao door Jozef. Het wordt uitvoerig beschreven in Genesis 41 vers 17 tot en met 33 (Gen. 41:17-33).

 

Aandacht voor de zomeraktie door redactie

leder jaar vragen wij aan het begin van het zomerseizoen even aan­dacht voor de financiële zijde van ons werk. Ook dit jaar willen we daarvan niet afwijken want het is uiteraard belangrijk dat een blad als Levend Geloof, met zijn gezonde, geloofsopbouwende bood­schap, ook financiëel op gezonde wijze kan blijven functioneren. Daarvoor blijven extra bijdragen uit ons lezerskring noodzakelijk. Gelukkig zijn vele van onze trouwe lezers zich daarvan bewust en we zijn hierin, in de bijna 40 jaar dat ons blad nu bestaat, nog nooit teleurgesteld. Vandaar dat we ook nu weer in alle vrijmoedigheid een beroep op onze lezers doen ons werk in de komende tijd met een extra gift te ondersteunen. Ook in de digitale tijd waarin wij leven met zijn vele nieuwe moge­lijkheden van communicatie, blijft het gedrukte woord een belangrij­ke plaats innemen. In tegenstelling met de verwachting van sommi­gen, wordt er zelfs nog nooit zoveel in gedrukte vorm uitgege­ven als nu.

Daarom blijven wij doorgaan met de uitleg van het evangelie en de verspreiding daarvan via Levend Geloof en zijn dankbaar voor de vrucht die het oplevert voor het Koninkrijk Gods. Wij zijn u daarom ook bij voorbaat dankbaar als u ons daarbij helpt door een bijdrage over te maken. We sluiten geen acceptgiro’s bij maar rekenen op uw eigen initiatief.

U kunt bij uw overschrijving gebruik maken van rekening­nummers uit de colofon op bladzijde 2

 

De doorgaande en de opgaande weg door Gert Jan Doornink

Eén van de heerlijke dingen waar ieder waarachtig christen zich over verblijden mag is dat er een opgaan­de lijn is in Gods plan met Zijn schepping. Bij die opgaande lijn zijn wij niet zijdelings maar volledig betrokken! Maar wat is die opgaande lijn dan?, zullen sommigen zich afvragen. Dat is dat God toewerkt naar een groot doel wat Hij voor ogen heeft namelijk ‘de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont’. Hoe we ons dat precies voor moeten stellen is nu nog voor ons verborgen, maar feite­lijk ook minder belangrijk omdat het nog niet aan de orde is. Vanwaar dan die blijdschap die wij al in ons hart hebben? Omdat we weten dat het een belofte van God is en al Gods beloften gaan in vervul­ling. Ze zijn immers in Christus ‘ja en amen’, dat wil zeggen dat ze hun ‘voorvervulling’ al hadden in de Zoon. In de Zoon werd al volledig geopenbaard wat Gods bedoeling was met de mensheid namelijk, zoals Paulus dat formuleerde, ‘het goede, welgevallige en volkomene’. Daarom kon Jezus ook spreken dat Hij was gekomen om ‘leven en over­vloed’ te brengen. De Geest van God, die in ons werkzaam is, bewerkt de zekerheid dat God bezig is toe te werken naar het realiseren van deze grote doelstelling.

Wij zijn onderweg

Ieder levend mens is onderweg. Niet dat we daar elk moment bij stilstaan, maar vanaf onze geboorte als baby zijn we op weg totdat het lichamelijk sterven daar een punt achter zet. Velen menen dat dan alles uit is: het is over, voorbij, wordt er dan gezegd. Ook leven velen onder het motto: ‘Geniet van ’t leven; je leeft maar even’. En dan zijn er ook die geloven dat we in een ander leven terugko­men. Het geloof dat de mens ver­schillende levens heeft (reïncarnatie) neemt in onze dagen zelfs hand over hand toe.

Ook zijn er mensen die de mens zien als een soort veredelde dier­soort. Midas Dekker en andere biolo­gen en wetenschapsmensen mogen dan de mensen vergelijken met die­ren, een waarachtig christen laat zich door hen niet in de war bren­gen. Zij weten dat de mens de hoog­ste vorm van Gods scheppingswerk is, zoals David dat ooit ook formuleerde: we zijn bijna Goddelijk gemaakt en met heerlijkheid en eer gekroond.

Dat er veel van die Goddelijke glans bij de mens is verdwenen is niet de schuld van God. Wij weten wat er is gebeurd: Satan gooide roet in het eten en de mens liet zich door hem verleiden en kwam daardoor onder zijn heerschappij terecht. Gelukkig hoeft dit geen blijvende aangelegen­heid te zijn. Voor ieder mens is daar de mogelijkheid om onder het juk van de Satan weg te komen. Door geloof in Jezus Christus komt er een radicale verandering in ons leven: we worden bekeerd, opnieuw geboren en zijn een nieuwe schepping _^worden. De natuurlijke geboorte wordt gevolgd door een tweede geboorte, die ons vanuit de satani­sche invloedssfeer (het rijk der duis­ternis) overplaatst in het Rijk van het licht: het Koninkrijk van Jezus Christus.

Het is goed dit alles nog eens op een rijtje te zetten, zodat, ook al zijn we al vele jaren christen, er diep van doordrongen zijn waarom het wer­kelijk gaat. En voor allen die de zekerheid in hun hart nog missen een nieuwe schepping in Christus te zijn, geldt: treed toe, word ook een christen, aanvaard Christus als Verlosser. Deze uitnodiging is “rechtsgeldig voor alle mensen, want de genade Gods -zegt Paulus- is ver­schenen heilbrengend voor alle mensen. En Petrus merkt op dat God niet wil dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering en erkentenis der waarheid komen.

Het werkelijke geluk

Het is een duidelijke zaak dat Gods heil bestemd is voor alle mensen. God kent geen uitzonderingen.

Iedereen heeft de mogelijkheid om toe te treden en het werkelijke geluk te leren kennen. Want dit staat als een paal boven water: wie Christus kent en Hem volgt is werkelijk gelukkig en kan standhouden temid­den van alle omstandigheden. Het is bovendien een geluk dat eeu­wig intact blijft, dat wil zeggen het houdt niet op bij het lichamelijk sterven, maar gaat dan over in volle heerlijkheid. Natuurlijk weten wij nu nog niet hoe we ons dat precies voor moeten stellen, maar één ding is zeker: het zal ons voorstellings- en bevattingsvermogen verre te boven gaan!

Het is de ervaring van iedere waar­achtige christen dat Gods heerlijk­heid, die in ons is vanaf het moment dat we geestelijk geboren werden, een toenemende heerlijkheid is. We zijn immers van de natuurlijke, doorgaande weg gekomen op de geestelijke, opgaande weg! Er is een groot verschil tussen deze twee wegen, want op de doorgaande weg bevindt zich ieder mens, maar de opgaande weg is exclusief voor hen die geloven in Christus!

De opgaande weg

God wil uiteraard niets liever dan dat iedereen deze opgaande weg leert ontdekken. Ieder mens heeft een vrije wil. Ook dat heeft God in de mens gelegd. Daarom is de keuze voor de opgaande weg ook een vrij­willige keuze. God dwingt niemand. Het is echter dom en onverstandig als een mens niet de beslissing neemt Christus te volgen. Wie op de doorgaande weg blijft zal uiteinde­lijk ontdekken dat het een doodlo­pende weg is: letterlijk en figuurlijk. Maar wie de nieuwe, opgaande weg inslaat zal de geweldige ontdekking doen dat dit de weg ten leven is! De opgaande weg is de weg van het werkelijke leven dat voortduurt tot in alle eeuwigheid. Zelfs het moment van lichamelijk sterven dat iedereen nog moet meemaken -het wordt door Paulus niet voor niets de ‘laat­ste vijand’ genoemd- kan daar geen verandering meer in aanbrengen. Toen Jezus stierf aan het kruis en Satan dacht Hem alsnog de neder­laag te hebben toegebracht, was dat een grote vergissing. Want toen Hij het uitriep: ‘Het is volbracht!’ werd dat juist Satans eigen nederlaag! En Jezus bewees ook dat de dood niet het laatste woord had, want Hij stond op uit de doden! Een nieuwe dimensie in het leven van de Zoon van God was begonnen! Dit alles kunnen we ook zien als ‘voorafscha­duwing’ van ons eigen leven. We bevinden ons immers op de opgaan­de weg.

Wel is het belangrijk en ook noodza­kelijk dat we op deze nieuwe, geeste­lijke weg geloof en gehoorzaamheid tot openbaring brengen. Zonder geloof is het immers onmogelijk God welgevallig te zijn. Door een leven van geloof openbaren we dat we bij Hem horen. Geloof is vertrou­wen en zoals God een onvoorwaar­delijk vertrouwen in ons heeft, beho­ren wij dat te hebben in Hem. Dit gaan we, naarmate we Hem in geloof en gehoorzaamheid volgen, ook meer en meer leren.

Geloof en volharding

Daarvoor heeft God ons in Zijn grote liefde een geweldig ‘hulpmid­del’ ter beschikking gesteld. Dat is Zijn Geest! We hoeven het niet alleen te doen maar Gods Geest wil in en door ons werkzaam zijn. Dat behoren we zelf te stimuleren. Ook hierbij behoren we weer onze wil in te schakelen. De vrucht en de gaven van de Geest komen niet automa­tisch tevoorschijn. We kunnen Gods Geest ook bedroeven of uitblussen. Wanneer Paulus in zijn eerste brief aan de gemeente te Korinthe zijn visie geeft over de verschillende gaven en bedieningen in de gemeen­te, doet hij op een gegeven moment zelfs de oproep om te streven naar de hoogste gaven. En zegt erbij: “En ik wijs u een weg, die nog veel ver­der omhoog voert” 1 Koningen 12 vers 31 (1 Kor. 12:31). Over een opgaande weg gesproken! De samenwerking tussen onze geest en Gods Geest heeft ook tot positief gevolg dat we de dingen geestelijk zien en onderscheiden, dat wil zeg­gen we leren geestelijk te strijden en te overwinnen vanuit onze geestelij­ke plaats met Christus in de hemel­se gewesten. Satan probeert er alles aan te doen om ons van de opgaan­de, geestelijke weg af te halen, maar naarmate we ‘hoger’ op deze weg komen zal hem dat steeds minder gelukken. We leren immers te vol­harden. Dat is een belangrijk onder­deel van ons christen-zijn. Alleen wie volharden zal tot het einde, zal ook het einddoel bereiken. Dat heeft Jezus zelf al op duidelijke wijze aan­gegeven en ook de eerste apostelen lieten daar geen twijfel over bestaan. Volharden gaat vaak met lijden gepaard, maar dat zal ons op geen enkele wijze afschrikken; dat is immers maar tijdelijk.

De weg van heerlijkheid

De opgaande weg is een weg van heerlijkheid: Góds heerlijkheid. Dus niet een of ander surrogaat, geen tweede soort, maar A-kwaliteit, als we het met een product zouden ver­gelijken. Maar Gods heerlijkheid is veel meer dan dat. Het is de hoogste vorm van leven zoals God dat voor de mens voor ogen heeft. God laat zich niet van deze doelstelling afbrengen. De GroteVanDale omschrijft het woord ‘heerlijkheid’ als ‘hoge of hoogste (hemelse) vol­making, als eigenschap of toestand’. Wat een zekerheid te mogen weten dat God ons tot die heerlijkheid geroepen heeft. Petrus wist het des­tijds in zijn eerste brief  1 Petrus 5 vers 10 en 11 (1 Petr. 05:10-11) al op een prachtige wijze te verwoorden met de opmer­king dat “de God van alle genade ons in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid”. En dan vult hij aan dat deze God ons “na een korte tijd van lijden zal volma­ken, bevestigen, sterken en grond­vesten”. Daarom kan iedereen, die de opgaande weg blijft bewandelen, met hem instemmen: “Hem zij de kracht in alle eeuwig­heid! Amen”.

 

Opgerichte muren door Truus van Kaam

Muren kunnen het goede in ons leven weerhouden om binnen te komen. Aan de andere kant bieden muren bescherming tegen ‘vernielers en verwoesters’.

Daar waar het gaat om onze relatie met Jezus is het goed om die weerstan­den en blokkades op te ruimen. Is Jezus betrouwbaar en ervaren we dat? Laat Hem dat dan weten.

God heeft ons gemaakt. Mag Jezus als een kundig bouwmeester het herstel

bewerken en de bressen dichten?

Al lerend en vertrouwend kan dat plaatsvinden.

Zoek Mij en leefl We weten het.

Een open hart naar de Heer heeft open relaties in en naar de gemeente tot gevolg.

In Jesaja 49 vers 16 en 17 (Jes. 49:16-17) lezen we: “Zie, Ik heb u in mijn handpalm gegrift, uw muren zijn bestendig voor mij. Uw zonen snellen toe, uw vernielers en verwoesters trekken van u weg”.

 

Onder de boorm door Duurt Sikkens

Natuurlijk weet haast iedereen van het ‘MKZ-virus dat zo besmettelijk is als de pest en de laatste maanden rondraasde in het westen van Europa. Op een afichuwelijke manier werd er onder het vee huisgehouden en vele tienduizenden vielen eraan ten offer. Het is schok­kend. Maar wat te zeggen van een geestelijk virus dat de laatste jaren onder de gelovigen woedt en hen wereldwijd besmet? Ik bedoel het ‘Toronto-virus’ dat z’n vele slacht (!)offers eist onder de kinderen van de goede Herder. Op eenzelfde afschuwelijke wijze wordt er geschermd met de namen van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De vreemdste din­gen gebeuren er. Het lijkt wel alsof er een algehele betovering plaats heeft gevonden. Zelfs de Geest wordt aanbe­den, alsof dat kan. In de Bijbel is daar­van nimmer sprake. Dan rijst uiter­aard de vraag welke geest dan wel wordt aanbeden.

Er is ook niks verborgens meer bij de ernstige waarschuwing van Jezus om “niet gelijk te worden aan de heidenen die menen door veelheid en omhaal van woorden (Grieks: battalogia = ein­deloos herhalen) verhoord te zullen worden”, wordt niet ter harte genomen. Integendeel. Dansend en zingend en vlaggend en springend worden mensen in een (oorverdovende roes gebracht; Er is veel geschreeuw, men valt om, er gebeuren vreemde tekenen en vele, vele christenmensen worden in een woeste stroom meegesleurd in deze zogenaamde ‘blessing’. Het is Godgeklaagd en mens-onwaardig en heeft niks meer te maken met de gewone, bescheiden man uit Galilea. Allerlei heidense godsbeel­den vol van pracht, glorie, kracht en macht, worden voor de zachtmoedige en barmhartige Vader geschoven, zodat er een totaal andere god ontstaat, een vreeswekkende usurpator, onherkenbaar voor zwakke schapen, onder welke laat­ste ik mijzelf reken.

Het is afschrikwekkend. Kennelijk zijn er nog vele “andere goden voor Zijn

aangezicht” die het zicht op Hem bene­men dan wel verduisteren. En als er dan gesproken wordt over ‘ware’ en ‘pseudokerk’, hoe manifesteert die laat­ste zich dan? Is er nog onderscheid van geesten en hun werken? Jesja schrijft ergens: “Door inkeer en rust zouden jullie verlost worden en in stilheid en vetrouwen zou jullie sterkte zijn – maar jullie hebben niet gewild. Jullie hebben gezegd: Nee, op paarden zullen we voortvliegen en op snelle ros­sen zullen wij rijden”. Dan is het wel gedaan met stilheid en rust, omdat er een geestelijke bandjir door de hemel en de harten raast. “En de zegen stroomde neer en de vloed kwam op” is helaas een kinderliedje, terwijl het een onzichtbare, kosmische ramp aanduidt die z’n weerga in de geschiedenis niet kent.

De grote tegenstelling tussen een ‘klein kuddeke’ en een wereldwijde opwek­kingsbeweging wordt door diezelfde Jesaja haarscherp beschreven (Jes. 8:5-8) en het contrast tussen stromingen kan eigenlijk niet duidelijker worden ver­woord. Immers zowel de Gichon als de Eufraat waren oorspronkelijk paradijs­rivieren. De laatste werd een machtige rivier die heel ver buiten haar oevers treedt op een geweld(dad)ige manier en alles onder water zet. De andere een zachtvloeiend tempelbeekje in Jeruzalem. Zou het voor blinden niet wijs zijn om in dat badwater de ogen te wassen om weer te kunnen zien? Bovendien heeft het allemaal ook te maken met de vraag wélke Jezus er gepredikt wordt. Een nederig en zacht­moedig mens wiens juk zacht is? Iemand die rust uitstraalt? Iemand die weigert koning te worden en een verborgen leven met de Vader leidde? Iemand in wie de vader zich­zelf herkende?

Of wordt er een andere Jezus gepredikt en een andere geest gebracht? ’t Is maar een vraag.

Wat heeft macht al vele leiders gecor­rumpeerd. Dan kan er veel beter een voorbeeld worden genomen aan David die zegt dat “zijn hart niet hovaardig is en dat zijn ogen niet trots zijn. Dat hij niet in grootse dingen wandelt, maar dat hij zijn ziel tot rust en stilte heeft gebracht”. Een echte koning is gekroond met goedertierenheid en barmhartig­heid. Hoe kan iemand tot rust komen in een wilde, onstuimige beweging? In een wervelwind; in een donderende branding?

Nog veel kan hierover gezegd worden, maar wanneer ik zie dat dit virus zijn vele tienduizenden besmet, wat zeg ik, steelt, slacht en ‘ruimt’, dan draait me het hart om in mijn lijf. ‘k Wou eigen­lijk gewoon maar zeggen dat het levens­gevaarlijk is om “een verbond te sluiten met Assur en olie naar Egypte te brengen “. Wie dit begrijpen kan begrijpe het.

En de goede herders zullen de schapen en runderen doen neerliggen in grazige weiden, aan heldere en stille wateren voeren zodat hun ziel wordt gerestaureerd en ze weer hun eigen identiteit terugkrijgen.

 

De belangrijkheid van de waterdoop door Wim te Dorsthorst

 

Wij lezen in Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12): “Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gege­ven om kinderen van God te wor­den”. Heel vaak hoor je zeggen: Als iemand de Heer Jezus aanneemt, in Hem gelooft, dan is zo iemand een kind van God geworden. Toch zegt Johannes dat hier niet. Het grote gevaar van dit denken is, en dat is in de kerkgeschiedenis ook wel geble­ken, dat de andere stappen die door de Heer Jezus worden genoemd, en door de apostelen gepredikt en gepraktiseerd zijn, hun waarde ver­liezen en uit het zicht verdwijnen. Men is toch immers een kind van God!

Wat Johannes hier zegt is, dat iemand door die eerste stap te zetten de ‘macht’ heeft gekregen om een kind van God ’te worden’. Het Grieks voor ‘macht’ is het zelfstandi­ge naamwoord ‘exousia’. Dit veel voorkomende woord in het Nieuwe Testament betekent: recht, volmacht of gezag. Het heeft te maken met een bepaalde vrijheid en recht tot juridisch handelen. Wanneer iemand z’n geloof belijdt in de Heer Jezus, dan is dat geloof een juridisch recht (geestelijk gezien) om een Kind van God te worden.

De weg Gods

In Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:008-009) zegt God tot de mens: “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u. Weest niet als een paard, als een muildier zonder verstand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome”. God zelf wijst de mens de weg die hij gaan moet, óók om binnen te kunnen gaan in het Koninkrijk Gods en Hij vraagt van de mens niet eigenwijs en trots te zijn als een paard of muildier. Hij vraagt gewillig de weg te gaan om een nieuwe schepping te kunnen zijn, naar de wil van God geschapen, in waarach­tige ‘gerechtigheid en heiligheid’. Johannes 3 vers 3 tot en met 6 en Efeze 3 vers 24 (Joh. 03:03-06 en Ef. 03:24). Het is een aanbod van liefde en genade. En de weg van ‘gerechtigheid’ die God leert en onderwijst wordt duide­lijk door Petrus verwoord op de eer­ste Pinksterdag, als hij zegt: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zon­den, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Drie stappen, of drie elementen, die van fundamenteel belang zijn om bij het Volk van God te gaan behoren.

1) Bekeert u,

2) een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zon­den,

3) gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. We lezen in de Hebreeënbrief dat Abraham niet zocht naar een woon­plaats op aarde: “Want hij verwachtte de stad met fundamenten waarvan God zelf de ontwerper en bouw­meester is” Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10). We zien hier dat God niet alleen de ontwerper en bouwmeester is van de hemelse stad, maar ook van de ‘fundamenten’ waarbij de Heer Jezus de hoeksteen is die alles draagt. Wat Petrus dus predikt is uit God en naar de wil van God. Het zijn de eer­ste lagen van het fundament die in het leven van iedere gelovige gelegd dienen te worden wil men deel uit­maken van Gods volk, de gemeente van Jezus Christus.

De twee eerste stappen

Hij zegt: ‘Bekeert u’, dat is dus de eerste stap, de eerste fundament- laag. Het hier gebruikte Griekse woord ‘Metanoeo’ betekent:

  1. a) berouw hebben over de zonden, en omkeren of van gedachten en leven veranderen. In Handelingen 3 vers 19 (Hand. 03:19) zegt Petrus eveneens: “Komt dan tot berouw en bekering opdat uw zon­den uitgedelgd worden . Hier is voor ’tot berouw komen’, hetzelfde woord gebruikt als in Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38) voor bekering. Ook leest men van: ’tot geloof komen’ Galaten 2 vers 16 en Markus 16 vers 16 (Gal. 02:16 en Mark. 16:16). Tot berouw komen of tot geloof komen of zich bekeren drukken dus hetzelfde begrip uit.

Tot bekering komen is dus niet een impulsieve daad, maar een bewuste geloofsstap van een volwassen mens, die de ernst van de zonde niet ziet, daar berouw over heeft en er zich van af wil keren. Evenals de Joden op de eerste Pinksterdag, die diep in hun hart getroffen waren door de woorden van Petrus Handelingen 2 vers 37 (Hand. 02:37).

De volgende (tweede) stap is dan de waterdoop. Petrus zegt: “En een ieder van u late zich dopen”. ‘Een ieder’, dat is dus heel persoonlijk en niet vrijblijvend!

De wedergeboorte tot nieuwe schep­ping is niet in partjes te verkrijgen. De Heer zelf zegt ook: “Wie gelooft én zich laat dopen, zal behouden worden”. Petrus spreekt dit tot vol­wassen mensen die diep in hun hart

getroffen waren en aan de oproep van Petrus gehoor gaven. Er werden dus beslist geen kindertjes gedoopt of besprengt! Er waren daar in het begin ook geen protesten want we lezen in vers 41: “Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden onge­veer drieduizend zielen toegevoegd”. Het is van geestelijk levensbelang dat deze stappen gezet worden en dat er vooraf of er opvolgend helder en duidelijk onderricht over gegeven wordt.

Er is een geschrift uit het laatst van de eerste eeuw of begin tweede eeuw dat: ‘Het onderwijs van de apostelen’ genoemd wordt. (Grieks: ‘Didache’). Het geeft wat inzicht hoe de eerste gemeenten gefunctioneerd hebben. De dopeling kreeg onder­richt voor hij gedoopt mocht wor­den. Het onderricht begint met de woorden: “Er zijn twee wegen, één naar het leven en een ander naar de dood”. Aan de dopeling worden ver­volgens deze twee wegen onderwe­zen. Daarna wordt van de dopeling gevraagd één of twee dagen te vasten om zich helemaal op God te richten, waarna men pas tot de doop mocht overgaan.

Iedere gelovige dient zich helder bewust te zijn van wat de geestelijke betekenis van de waterdoop is. Heel wat goedwillende gelovigen komen maar o zo moeizaam verder omdat ze hun plaats, positie en recht in de geestelijke wereld niet begrijpen. Daarom willen wij nu verder gaan kijken naar belangrijke geestelijke principes betreffende de waterdoop.

Uit God of uit de mensen?

Tijdens Zijn bediening stelde de Heer aan de overpriesters en oud­sten van Israël de vraag: “Vanwaar was de doop van Johannes? Uit de hemel of uit de mensen? Matteüs 21 vers 25 (Matt. 21:25).

Ze hadden zich immers niet door Johannes laten dopen want de Farizeeën en de wetgeleerden ver­wierpen voor zichzelf de raad Gods Lucas 7 vers 30

(Luc. 07:30).

Diezelfde vraag zou nu ook gesteld kunnen worden: “Vanwaar is de doop die door de Heer Jezus opge­dragen is en door de apostelen onderwezen en gepraktiseerd is? Uit God en naar de raad Gods of uit de mensen?”

Er is sinds het eerste onderricht van de apostelen zoveel verleugening en bedekking binnen geslopen, dat de diepe Bijbelse zin en waarde van de doop bij velen niet helder meer is. Heel vaak wordt de doop gezien als slechts een formaliteit, een symboli­sche bevestiging van wat in de gees­telijke wereld al gebeurd is. En de vele miljoenen mensen die als kind­je besprengt zijn in hun kerk, besef­fen nog minder wat de doop te bete­kenen heeft. Anderen zeggen: God is liefde, Hij stelt niet zoveel eisen; als je maar van Jezus bent! Is de doop uit de mensen of uit God? En als het uit God is kan het nooit een formaliteit zijn en zal het ook naar Gods bedoeling en opdracht in de praktijk dienen te geschieden. De Heer zegt: Zalig is de mens die Mijn woord hoort en doet en de wil van de Vader in de hemel volbrengt, en dat geldt ook de waterdoop. God vraagt van de mens geen onnodige zaken of formalitei­ten! Alles wat met het behoud van de mens te maken heeft is uit God en naar de wil van God. Men hoort tegenwoordig nogal eens dat we terug moeten naar de basis. Als dat ergens bij nodig is dan toch zeker bij de waterdoop.

Vervulling van gerechtigheid

Voordat de Heer Jezus Zijn bedie­ning aanvangt, gaat Hij naar de Jordaan waar Johannes doopte, om ook Zichzelf te laten dopen. Als Johannes dan weigert Hem te dopen, spreekt de Heer die bekende woorden:

“Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” Matteüs 2 vers 13 tot en met 15 (Matt. 03:13-15)- Het woord dat gebruikt is voor ‘vervullen’ (Grieks: Pleroo) bete­kent: ‘vol maken’, ‘volledig of com­pleet maken’, of’voltooien’. De doop is dus niet bijkomstig, maar door of in de doop wordt er iets volledig of compleet gemaakt; het is een onmisbare schakel. De woorden van Petrus, in Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), waar hij zegt: “En een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van u zon­den”, duiden op die voltooiing, die compleet-making in de waterdoop. Petrus zegt niet: “door uw bekering zijn de zonden al vergeven”, maar “de doop is tot vergeving van uw zonden”.

Het aannemen van de Heer Jezus als Verlosser in Wie vergeving is van zonden, wordt pas geëffectueerd, wordt pas geestelijke werkelijkheid, als je je laat dopen op de naam van Jezus Christus. (Zal in een volgend artikel nog duidelijker worden). De apostel Paulus heeft een gewel­dig ingrijpende bekering meege­maakt zie Handelingen 9 vers 1 tot en met 19 Hand. 09:01-19). Een disci­pel, Ananias genaamd, wordt door de Heer naar Paulus gezonden om hem te helpen. Als Paulus later een toespraak houdt tot de Joden dan vertelt hij dat deze Ananias tot hem zei: “En nu, wat aarzelt gij nog? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen, onder aanroeping van zijn naam” Handelingen 22 vers 16 (Hand. 22:16). Ook hier weer heel duidelijk: zonder de doop zou Paulus met de zonden zijn blijven zitten. Alle gerechtigheid Gods moet vervuld worden. God heeft het zo bepaald!

De apostel Petrus schrijft over het bijzondere van de waterdoop als hij de doop vergelijkt met de zondvloed. De rechtvaardige Noach bouwde in gehoorzaamheid aan God de ark en werd zo met z’n vrouw en zijn drie zonen met hun vrouwen, dat is acht zielen, door het water heen gered. En dan gaat de apostel verder met: “Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus” 1 Petrus 3 vers 20 en 21 (1 Petr. 03:20-21). De Willibrord-vertaling heeft: “Dit was een voorafbeelding van het doopwater, waardoor gij nu gered wordt”. De doop beoogt niet het afwassen van lichamelijke onrein­heid, maar de afwassing van of de vergeving van de zonden. De bede of de vraag of de roep tot God van het goede geweten is een gevolg van de eerste stap: de bekering. Als Noach ongehoorzaam was geweest en de ark niet gebouwd had dan was er voor niemand redding geweest. Zo ook als iemand onge­hoorzaam blijft en zich niet laat dopen. Wie gelooft én zich laat dopen zal behouden worden, zegt de Heer Jezus.

(Wij komen hier nog op terug bij de bespreking van de doop als de dood van de oude mens). Iemand die alleen z’n geloof belijdt in het bloed van de Heer Jezus en niet alle gerechtigheid Gods vervult, is te vergelijken met de Israëliet die zich veilig wist voor de verderfengel door het bloed van het Lam aan de deurposten Exodus 12 vers 5 tot en met 13 (Ex. 12:05-13)- Maar hij zit nog steeds in Egypte; hij is nog niet uitgetrokken. Hij zal uit moeten trekken door het water van de Rode Zee waar de vijanden in achterblijven om behouden te zijn van Egypte. Dan pas staat hij in de vrijheid en kan God hem verder gaan leiden. Nu kan hij opgaan naar de berg Sinaï voor het ontvangen van de wet Gods, wat een vooraf­schaduwing is van de heilige Geest.

Gods gerechtigheid

De Heer zegt tot Johannes: “Laat ons alle gerechtigheid vervullen”. De doop is dus het vervullen of vol­tooien van Gods gerechtigheid. En Gods gerechtigheid voor de mens, in Zijn Zoon Jezus Christus, is van vóór de grondlegging der wereld. Op magistrale wijze beschrijft Paulus dat in Efeze 1 vers 3 tot en met 14 (Ef. 01:03-14). Vers vier zegt: “Hij heeft ons immers in Hem uit­verkoren voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberis­pelijk zouden zijn voor zijn aange­zicht”. En dit is gegrond in Gods eeuwige raad en naar het welbeha­gen van Zijn wil.

In 2 Timoteüs 1 vers 9 (2 Tim. 01:09) schrijft de apostel: “God die ons behouden heeft en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar zijn eigen voornemen en de genade, die ons in Christus Jezus gegeven is vóór eeuwige tijden”. Gerechtigheid Gods is dus dat Hij dat geeft en bewerkstelligt wat Hij de mens heeft toegezegd en wat in Zijn eeuwige raad besloten ligt. Daar heeft de duivel en de zondeval nooit iets aan kunnen veranderen! Daarom, de waterdoop is niet een dood ritueel, maar het vervullen van de gerechtigheid Gods, waardoor in de geestelijke wereld geweldige zaken op z’n plaats komen en rechtsgeldigheid verkrijgen naar de wil van God. Daarover de volgende keer meer.

 

De opdracht om te dienen als zoon door Peter Koumans

U kent vast de gelijkenis van de verlo­ren zoon uit Lucas 15 vers 11 tot en met 32 (Luc. 15:11-32). Eigenlijk is het wat vreemd dat de Bijbel in de Nieuwe Vertaling dat noemt: ” De gelijkenis van de verloren zoon”. Want de gelijkenis begint met “Iemand had twee zonen”. Meestal wordt over de jongste zoon gesproken, die weg liep en uiteindelijk weer terug kwam. Maar wat over de oudste zoon wordt geschreven is voor­al belangrijk voor de gelovigen.

De oudste zoon

Toen de jongste zoon eindelijk totaal berooid thuiskwam, was de oudste zoon aan het werk op het land. Toen hij merkte dat zijn broer terug was bleek hij helemaal niet blij. Hij werd zelfs boos vanwege het feest dat zijn vader ging aanrichten. Hij wilde daarom niet binnenkomen. En toen zijn vader erop aandrong om toch mee te komen zei hij: “Zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst en nooit heb ik uw gebod overtreden, maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Doch nu die zoon van u gekomen is, die uw bezit heeft opge­maakt met slechte vrouwen, hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten. Doch hij zeide tot hem: Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe, Wij moesten feest­vieren en vrolijk zijn, want uw broe­der hier was dood, en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden” Lucas 15 vers 29 tot en met 32 (Luc. 15:29-32). Er wordt niet vermeld of die oudste zoon nu wel of niet met de vader naar binnen ging om mee feest te vieren. Dat is hier in deze gelijkenis ook niet zo belangrijk. Het gaat hier om de houding van die zoon. Eigenlijk is het heel menselijk zoals die jongen reageert. Hij is al die jaren bij zijn vader gebleven. Hij deed alles wat de vader hem opdroeg. Hij werkte net zo hard als de knechten. Maar die knechten werden voor hun werk betaald en hij kreeg alleen wat nodig was, zijn natje en droogje en kleding. Dat is vaak het geval als je bij je vader in de zaak werkt. Later zal alles eens van jou zijn, maar nu lijkt het alsof je het minder hebt dan de knechten. En dan is er een broer die niet deugt. Hij vroeg al zijn erfdeel voor­dat het tijdstip van verdelen aange­broken was. Daarna vertrok hij met de noorderzon. Toch was die broer niet uit de gedachten van de oudste zoon. Hij hield wel bij wat die broer deed. Zo hoorde hij dat die broer alles had opgemaakt met slechte vrouwen. En dan komt die broer terug, totaal berooid. Misschien had de oudste zoon nog geaccepteerd dat de vader hem ging behandelen als de minste dagloner, maar wat nu gebeurt is tegen al zijn gevoel voor rechtvaardigheid in. De zondaar wordt beloond en degene, die altijd gehoorzaam is geweest en hard heeft gewerkt, lijkt niet mee te tel­len. Dat denkt die zoon. Daarom spreekt hij niet tegen zijn vader over zijn broer, maar hij noemt hem “die zoon van U”. Zijn broeder deugt niet en dat zal wel zo blijven. Zijn broeder doet niet meer mee. Hij heeft zijn portie van het bezit gehad en daarmee ieder recht op zoonschap verspeeld. Waarin was de oudste zoon fout? Het probleem is dat hij in zoveel dingen goed was. Hij was al die jaren bij zijn vader gebleven, hij was steeds trouw in dienst geweest, hij had nooit een gebod van zijn vader overtreden!

Het is een beeld van een Christen, die de Heer trouw dient en met zorg waakt om geen enkel gebod te over­treden.

En toch ontbreekt er iets. Dat zit in de innerlijke gesteldheid: wat is het motief om de Heer te dienen?

Hoe dienen we de Heer?

Ik geloof dat je de Heer op wel 5 manieren kunt dienen. Je kunt ze niet altijd goed onderscheiden, zeker niet aan de zichtbare resultaten. Soms lopen die manieren in elkaar over: wat van de ene en wat van de andere.

Dienen als slaaf (1)

Ook in het Nieuwe Testament is dit een bijbels begrip. We waren eerst slaven van de zonde en moesten dingen doen, die we niet wilden Johannes 8 vers 34 en Romeinen 6 vers 6 tot en met 20 (Joh. 08:34 en Rom. 06:06-20).

Jezus heeft ons gekocht en betaald met Zijn bloed en nu zijn we zijn slaven. En prijs de Heer: Hij heeft ons vrijgemaakt van de slavernij. In Hem zijn we vrije mensen!

Wat is een slaaf? Een slaaf heeft een meester, een eigenaar. Hij is niet vrij. Die meester moet worden gehoorzaamd.

Een slaaf dient zijn meester niet voor loon. Waarvoor dan wel? Als een slaaf zijn werk goed doet, krijgt hij geen straf. Als hij slecht werkt, krijgt hij straf. Natuurlijk krijgt hij voedsel en kleding, maar dat geeft de eigenaar aan de slaven opdat zij kunnen werken. Een slaaf krijgt opdrachten zonder dat de meester hem hoeft uit te leg­gen het waarom en waartoe. Hij zegt tot ze: “Doe dit, of doe dat”. En de slaven moeten de opdracht zondermeer uitvoeren.

Dienen als knecht (2)

Ook dat is een bijbels begrip. Eigenlijk wordt knecht gebruikt in de twee betekenissen: die van dienst­

knecht. Een dienstknecht des Heren, zoals Paulus zichzelf noemde Romeinen 1 vers 1 en vele andere plaatsen (Rom. 01:01). En de andere betekenis: knecht als dagloner. Dat is iemand, die voor een loon in dienst is van iemand anders. Hierover wil ik het nu hebben.

Knechten zijn wel vrije mensen. Ze kunnen een werk aannemen of niet. U kent wel de gelijkenis van de arbeiders in de wijngaard Matteüs 20 vers 1 tot en met 16 (Matt. 20:01-16). De opdrachtgever sprak van te voren met de arbeiders het loon af. Na afloop van het werk hadden zij dus recht op betaling. De opdrachtgever kan natuurlijk uit­leggen waarvoor het werk nodig is, maar kan ook een opdracht zonder uitleg geven. De relatie met de opdrachtgever is geheel vrijblijvend. De volgende keer kan de arbeider bij een andere opdrachtgever aan iets geheel anders werken.

Dienen als vrijwilliger (3)

Dit is eigenlijk geen bijbels begrip, maar iets wat nu in onze welvaarts­maatschappij met veel vrije tijd vaak voorkomt.

Hoe dat gaat? De naam zegt het al. Het werk wordt vrijwillig gedaan en wordt niet beloond. Vrijwilligers doen zulk werk alleen als zij er het belang van inzien en er zin in heb­ben. Ze zullen dus eerst het hoe en waarom willen weten en dan vrij willen beslissen of ze het wel of niet doen. Daardoor krijg je in de maatschappij voor bepaalde werkzaamhe­den wel vrijwilligers en voor andere geen.

En al krijgt een vrijwilliger geen loon, er moet voldoende waardering blijken. Verder moet het werk vlot verlopen, bij tegenslag haken vrijwil­ligers af.

Dienen als vriend (4)

Jezus noemt zijn discipelen vrien­den Johannes 15 vers 14 tot en met 17 (Joh. 15:14-17). Hij heeft een relatie met hen. Hij vertelt hen over Zichzelf en hoe het plan van God tot uitvoering gebracht zal worden door Hem, de discipelen en door allen, die in Jezus geloven. Hij heeft geen geheimen voor Zijn disci­pelen. Zij worden geheel betrokken bij hetgeen zij als opdrachten gaan krijgen.

Mozes was een vriend van God, Abraham was een vriend van God. Het is duidelijk dat ook Maria, Elisa- beth, Zacharias, Simeon en Anna vrienden van God waren. God was geen vreemde voor hen, maar Iemand die hen liefhad en zorg voor hen had. Een vriend weet zich betrokken met het wel en wee van de ander. Hij zet zich in voor die ander. Hij laat de ander niet in de steek als het moeilijk wordt.

Dienen als kind van God (5)

Dit is nu de relatie, die God met ons heeft als we wederomgeboren zijn: een kind van God. Johannes 1 vers 12 (Joh. 01:12) zegt hierover: “Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinde­ren Gods te worden”. In een Grieks- Engelse vertaling wordt hier het woord ’to be’ gebruikt, dat je ook kunt vertalen met: ‘zijn’. Dus wij hebben macht gekregen om kinderen Gods te zijn.

Als we willen, kunnen we functione­ren als een kind van God. Dat heb­ben we in eigen hand. Een kind van God dient God niet uit angst voor straf, zoals een slaaf, niet voor een loon zoals een knecht, niet omdat het zo nuttig en leuk is zoals een vrijwilliger, niet vanwege een gegroeide vriendschap, maar als een kind, dat zich bewust is dat alles van de Vader eigenlijk ook van hem is en dat hij van de Vader is. Een kind van God -dat kan dus een zoon zijn of een dochter- moet zich bewust zijn dat hij of zij samen met de Vader en de eerstgeborene Zoon Jezus Christus werken om het machtige plan van God in deze wereld in vervulling te laten gaan: het evangelie van het koninkrijk Gods verkondigen en de volken tot volgelingen van Jezus maken. Een kind van God zoekt de genegenheid “van Zijn Vader. Zijn Vader wil Zijn kind alles leren en de diepere din­gen over Zichzelf openbaren. Hij zal ook als het kind zich goed ontwik­kelt hem hoe lang hoe meer verant­woordelijke taken geven. En het kind wil niets liever dan alles van de Vader weten.

Hoe dienen we God?

We zien dus dat we God op wel vijf manieren kunnen dienen. Dat zie je meestal niet aan de wijze van wer­ken en of aan de resultaten. Als je een man op het land ziet wer­ken, kan je vaak niet zien of het een knecht is of de zoon van de baas, ja misschien is het de baas zelf wel. Zo is het ook meestal in het functione­ren in Gods gemeente. Ik denk dat het verschil pas echt duidelijk wordt als er moeilijkheden komen en die komen zeker in Gods gemeente! De gemeente is (nog) niet volmaakt omdat de leden (nog) niet volmaakt zijn.

We zijn alle mensen, die ergens nog zijn beschadigd, lichamelijk, maar zeker geestelijk. Er zijn vaak nog dingen in het verleden voorgevallen waarmee we niet klaar zijn. Dat maakt dat in de gemeente soms din­gen gebeuren waarvan we later zeg­gen: ‘Dat had niet moeten plaatsvin­den’. We maken allemaal wel eens fouten, waarmee we een ander kwet­sen. We zijn niet altijd even attent. Zetten we ons toch in voor deze gemeente? We hebben elkaar niet uitgekozen om verder te gaan als echte vrienden. Maar God heeft ons aan elkaar gegeven om als broeders en zusters te leren elkaar ondanks alles lief te hebben.

Wat doen we bij moeilijkheden?

Hoe reageert men bij een plotselin­ge moeilijkheid die niet verwacht is en zeker niet gewenst?

Slaven raken verlamd van schrik en weten niet wat te doen.

Knechten, de bijbel spreekt over huurlingen, slaan op de vlucht Johannes 10 vers 12 en 13 (Joh. 10:12-13).

Vrijwilligers vertrekken en laten het werk liggen.

Maar echte vrienden zullen blijven omdat zij trouw zijn. En zonen en dochters van God zul­len strijden vanuit de autoriteit, die zij hebben verkregen. Zij vechten voor de zaak van God, hun Vader en dus voor hun eigen zaak. Het gaat hier dus niet om wat doe je en zelfs niet hoe doe je het, maar om: van waaruit handel je? Wie ben je bij het dienen van de Heer?

De oudste zoon was een knecht

Het is wel duidelijk dat de oudste zoon helemaal niet als zoon werkte, maar als een knecht, die meent recht te hebben op een loon. Er zijn toch nog veel mensen, die zó God dienen. God moet hen betalen met zegen, met voorspoed. Ze draaien soms Gods Woord om. Ze loven en prijzen de Heer, opdat Hij hen zegent. Ze geven giften om geze­gend te worden. Maar de Heer zoekt waarachtige aanbidders, mensen, die de Vader loven niet om hetgeen Hij hen geeft, maar om Wie Hij is! Die oudste zoon dacht alleen aan zichzelf. Hij zou wel een geitenbokje willen hebben om met zijn vrienden feest te vieren. De vader kwam daar niet bij te pas. Hij zal ook wel boos geweest zijn op zijn vader, die steeds op de uitkijk ging staan of zijn broer er niet aankwam. Natuurlijk rekende de zoon op de erfenis, die straks zou komen, maar dat was nu nog niet belangrijk voor hem. Nu was alles nog van zijn vader en daar had hij nu nog weinig mee te maken. Leven als een knecht is een trieste wijze van God dienen. Zulke men­sen zijn niet geïnteresseerd in het plan van God en over de wijze waar­op God hen wil inzetten. De verkon­diging van Gods Woord en de uit­breiding van Gods Koninkrijk zijn veel minder belangrijk voor hen dan een persoonlijke zegen. Zulke knechten doen wat er opgedragen wordt en meer niet. Ze voelen zich niet medeverantwoordelijk.

Als zoon van God leven

Dat is wat God begeert: kinderen te hebben, die liefde teruggeven. En dat is mogelijk omdat Gods ons het eerst heeft liefgehad en voor ons alles heeft gegeven. Daarom is het Gods diepe verlangen, dat wij ons gaan gedragen als kind van Hem in de volkomen betekenis. God wil ons geweldige dingen toevertrouwen. We mogen deel hebben aan het Koninkrijk. We mogen de dingen doen, die Jezus deed. Hij is onze oudste Broeder. Maar we zullen dan ook moeten afleggen het werken als dagloner en ons bewust moeten worden van wat het inhoudt om een kind van God te zijn. We mogen natuurlijk God bidden om kracht, wijsheid om inzicht om alles wat nodig is. Maar we hoeven niet te bidden om de gesteldheid van een kind van God. Want het woord zegt immers: ” Doch allen, die Hem aan­genomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te zijn”.

Het is aan ons of wij zullen functio­neren als dagloner of als kind (zoon). Laten we dat bewust zijn in alles wat wij doen.

 

De vrucht van onze lippen door Cees Maliepaard

Dit artikel gaat over lofprijzing en aanbidding. Een onderwerp waarover binnen de gemeente van Christus nog vaak verschillend wordt gedacht en waarbij soms verkeerde motieven een rol spelen. Op duidelijke wijze legt Cees Maliepaard uit waar het bij de lofprijs werkelijk omgaat, (-red.). “Laten wij dan door Jezus Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen die zijn naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15).

Waar draait het om?

Lofprijs is iets wat we voortdurend zullen doen, onafgebroken. We kun­nen dus letterlijk zonder onderbre­king lofprijzen. Je kunt het vergelij­ken met ademhalen, want daar moet een mens ook nooit mee ophouden. Alleen is ademhalen niet het doel van ons leven. We leven derhalve niet om adem te halen, maar we halen adem om te leven. Zo is het ook met lofprijs. We leven niet om te lofprijzen, maar we lof­prijzen als onderdeel van het leven Gods dat we in Christus Jezus heb­ben.

Een lofprijzingsdienst is dus nim­mer een doel op zichzelf – het is hooguit een middel om een hoger doel te bereiken. En wat is dat hogere doel? Dat is niet een dienst vol lofprijzing, maar een leven in het teken van lofprijs aan onze God. In zo’n leven kan een lofprijzingsdienst heel goed een schakel zijn.

Is het altijd een goede zaak de Heer te loven en te prijzen? Ja, het is altijd goed… als je tenminste weet waarom je het doet. De lofprijs mag immers geen eigen leven gaan leiden! Nooit de Heer prijzen om het prijzen zelf. En nog minder omdat je dan denkt ‘geestelijk’ over te komen. Want het draait helemaal niet om lofprijzing… het gaat erom het wezen van de Here God in je leven te openbaren. In de lofprijs zullen we moeten pro­beren de goedheid van onze God te benadrukken. Als we Hem lofprij­zen, zal het altijd wezen om wat Hij is en hoe Hij is.

Moet ons leven dan een doorlopende demonstratie zijn van Gods karak­tertrekken? Ja – als het maar geen bewuste demonstratie is, zo van: Ik zal wel eens even laten zien hóe goed God is. Maar we zullen wel zó in het plan van God functioneren, dat we eenswezens met Hem zijn. En dan komt de lofprijs er als van­zelf uit!

Hoe doe je dat?

Als we bij alles wat er over onze lip­pen komt, voortdurend een lofoffer aan onze God brengen, betekent dat niet dat we zonder onderbreking aan het preken zijn. Kom nou! Altijd en eeuwig over God en godsdienst pra­ten, jaagt de mensen tegen je in het harnas. Dat is op zichzelf genomen al erg genoeg, maar je jaagt ze ook tegen God in de gordijnen. De Bijbel noemt onze God niet de prekende God, maar de levende God. We zullen het regelmatig wel over de Here God hebben, er met eer­bied en ontzag van getuigen hoe Hij is, hoe zijn plan met de mens is en hoe wij daar mee om kunnen gaan in ons leven van alle dag, maar nie­mand moet daarin overdrijven. Want dan wek je de indruk over niets anders meer te kunnen praten en dan kom je niet over als iemand die de wereldgelijkvormigheid mijdt, maar meer als een mens die wereld­vreemd is. Dat staat gelijk aan iemand die niet weet wat er zo al in de wereld te koop is, met alle risico’s die het gevolg zijn van een leven in naïviteit temidden van een wereld die in het boze ligt. Over wat voor onderwerp we het ook hebben, we zullen steeds vanuit Gods principes denken, vanuit zijn reinheid, vanuit zijn heiligheid. Alles wat we zeggen zal passen in Gods gedachten over de mens. Dat is als het ware onze tweede natuur geworden. Lofprijs schiet z’n doel voorbij als het geen weerklank vindt in je leven. Dan bestaat het uit lou­ter holle klanken en is het dus een dode vorm.

De Here God zegt hoe Hij daar over denkt in Amos 5 vers 21 (Amos 05:21). Daar staat: “Ik haat, Ik veracht uw feesten, Ik kan uw samenkomsten niet luchten”. En in Amos 5 vers 23 (Amos 05:23): “Doe van Mij weg het getier van uw Liederen, het getokkel van uw harpen wil ik niet horen. Maar laat het recht als water golven en gerechtigheid als een immer vloeiende beek . Leef naar wat Gód recht en gerech­tigheid vindt, wat in overeenstem­ming is met zijn barmhartigheid en genade. Dat is de beste lofprijs. Als je leven niet is afgestemd op de waarden van God die goed is, klinkt de welluidenste lofpriis de Here God als waardeloos in de oren. Hij kan het niet aanhoren als het hart van de mens verontreinigd is met valse ideeën die uit de koker van de satan komen. Al zingen we zo vals als kraaien, God geniet ervan als het uit een rein hart komt. Maar de wel­sprekendste spreker op het zondagse spreekgestoelte, spreekt voor God in de ruimte als het niet de woorden zijn die Hij op dat moment voor de luisterende schare bedoeld heeft.

Wat beogen we ermee?

Als het doel van onze lofprijs de ver­horing van onze gebeden is, hebben we er een oneigenlijke bestemming aan gegeven. Met lofprijs beogen we alleen de verheerlijking van Gods wezen en de verhoging van Jezus. Ik kan niet echt loven en prijzen als ik egoïstisch bezig ben naar andere mensen. Lofprijs vanuit een egocen­trisch denken werkt averechts. Dat is net zoiets als wanneer een man tegen een vrouw of een jongen tegen een meisje zegt: Ik hou van jou… en onderwijl naar een ander lonkt. Zo iemand is toch niet geloofwaardig! Daar zit trouwens onzuiverheid in, dat getuigt van een onrein hart. Wel, de Here God aanbidden en lofprijzen en tegelijkertijd de liefde­wet van Christus Jezus veronachtza­men, heeft een soortgelijke uitwer­king. Daar zit onzuiverheid en onreinheid in naar een liefdevolle hemelse Vader en naar iemand met wie we een intense geestelijke lief­desverhouding hebben: Christus Jezus.

Zo zullen we vanuit een zuiver hart, met ons hele wezen de Heer kun­nen grootmaken in lofprijs en aan­bidding. Als je in de liefde tot God en tot elkaar teveel op jezelf gericht bent, rammelt een eventuele lofprij­zing al op voorhand. Betekent dit dat lofprijs alleen mogelijk is als uiting van dankbaarheid, nooit als een ini­tiatief van de gelovige om Gods heil te verkrijgen? Uit het voorgaande zou je dat op kunnen maken, maar dat is dus niet de bedoeling. Bij onze God ligt het niet zo uitgesproken zwart-wit. In fundamentalistische kringen pleegt men welhaast uitslui­tend met zwart-witschema’s bezig te zijn. Daar mag je doorgaans geen millimeter afwijken van de heersen­de gedachten. Doe je dat wel dan lig je eruit. God is anders, vandaar dat we in Psalm 50 vers 23 (Ps. 050:023) kunnen lezen: “Wie lof offert eert Mij en baant de weg dat Ik hem Gods heil doe zien”.

Doel en gevolg

Volgens Ps. 50:23 leidt lof­prijs tot heil voor de lofprijzer. Is dat zo? Natuurlijk is dat zo, want God zegt het immers! Maar het dóel van de lofprijs is (ook volgens deze tekst) het eren van God, het Hem groot­maken. Het doel mag derhalve nooit onze heling, ons herstel, onze gene­zing zijn. Het zal wel het gevolg ervan kunnen wezen. Dat is wat anders dan een doelstel­ling. Door lofprijs bewijst de mens eer aan God… zonder dat het toe­brengen van eer en aanbidding een voorwaarde voor het ontvangen van Gods genadegaven zou zijn. Dan zouden het immers geen genadega­ven meer zijn, maar loon naar wer­ken. Hoe zit het dan? Door lofprijs baan je een weg naar Gods heil in je innerlijk. Gods heling is er niet van afhankelijk, maar jij wordt er ont­vankelijk door. Wanneer een mens aan God de eer die Hem toekomt niet geeft, blokkeert hij zelf de mogelijkheid tot herstel of genezing. Dit slaat vanzelfsprekend niet op het zoeken van genezing langs de medi­sche weg, want daar gelden andere, natuurlijke regels voor. Maar wan­neer iemand in een goede relatie met Jezus contact met de Here God heeft, Hem lofprijzend vanuit het hart, is daarmee de weg geopend tot innerlijke en uiterlijke heling door de werking van Gods Geest. Waardoor er een nieuwe reden ont­staat, Vader God en onze Here Jezus Christus in lofprijs te aanbidden.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

Zo diep…

O God, hoe kostelijk zijn mij uw gedachten; Met al uw wegen zijt Gij vertrouwd. Gij kent mijn gaan en mijn liggen. Gij bezet mij van achteren en van voren,

Gij legt Uw hand op mij. Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart,

Beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of bij mij een schadelijke weg is En leid mij op de eeuwige weg. (Ps. 139, vrij vertaald door Truus van Kaam).

Visioen of werkelijkheid?

In een artikel onder de titel ‘Het failliet van de ufologen’ schrijft de ruimtevaartdeskundige Piet Smolders in De Telegraaf hoe de hausse in waarnemingen van ongeï­dentificeerde vliegende voorwerpen de laatste jaren vrijwel geheel is ver­dwenen. In Engeland werd zelfs het instituut dat deze waarnemingen onderzocht (het British Flying Saucer Bureau BSFB) na bijna vijftig jaar, opgeheven.

Smolders schrijft hoe er over dit onderwerp vele boeken zijn geschre­ven: “Maar het bewijsmateriaal was en bleef uiterst mager. Soms ging het om honderden mensen die tege­lijkertijd iets zagen, maar dan was de waarneming altijd uiterst vaag en dus voor allerlei uitleg vatbaar. En soms ging het om een ‘close encounter1: een of twee mensen beweerden een vliegende schotel van zeer nabij te hebben gezien of zelfs aan boord te zijn geweest. Wetenschappelijk is met zo’n getui­genis weinig te doen. In de jaren zestig had de Amerikaan George Adamski naar zijn zeggen regelmatig contact met Venusbewoners. Hij werd onder meer door koningin Juliana op Soestdijk ontvangen. Pas later bleek dat het op Venus 500 graden heet is en dat de beroemde glimmende vlie­gende schotel van Adamski het koperen deksel van een antieke bierkoeler was. Maar de voormalige eige­naar van een hamburgertent was toen al veilig naar hoger sferen ver­huisd”.       Over misleiding gesproken… Smolders is in zijn afwijzing duide­lijk, al sluit hij niet uit dat er in som­mige gevallen toch iets bijzonders aan de hand kan zijn. Hij haalt daar­bij een gebeurtenis uit de Bijbel aan: “In het boek Ezechiël (Oude Testament) beschrijft de gelijknami­ge profeet zijn ontmoetingen met ‘de Heer’ die te midden van vuur en rook oorverdovende landingen maakt in een vehikel dat voor ons een combinatie lijkt van een ruimte­vaartuig en een helikopter. Ezechiël krijgt een lift en ziet vanuit dat vaar­tuig de tempel van Jeruzalem in vogelvlucht. Het hardware aspect van dit verhaal is zo nadrukkelijk aanwezig dat het nauwelijks een visioen kan zijn geweest”.

Openbaringen van God

In de Bijbel lezen we over visioenen, openbaringen, dromen, gezichten, profetieën, etc. Het zijn openbarin­gen waarmee God iets wil aangeven dat onze bijzondere aandacht ver­dient. Ze zijn al of niet gericht tot één persoon, of tot meerdere, zoals een geheel volk. In het Nieuwe Testament haalt Petrus de profeet Joël aan om de betekenis uit te leggen van de bij­zondere gebeurtenissen op de Pinksterdag Handelingen 2 vers 17 tot en met 21 (Hand. 02:17-21). Normaal is dat God zich door mid­del van Zijn Woord en Geest aan ons openbaart, dat wil zeggen de dingen duidelijk  hoe te spre­ken en te handelen. Daarbij wordt de inhoud van de Bijbel door Gods Geest levend gemaakt en in samen­werking met onze geest heeft het een positieve uitwerking in ons leven.

In sommige gevallen echter wil God zich op op bijzondere wijze aan ons openbaren. Dit is echter meer uit­zondering dan regel en gebeurt ook vaak ‘in het verborgene’, dat wil zeg­gen als de Heer ons iets bijzonders openbaart, door middel van een droom of een woord dat in ons hart opkomt, lopen we daar niet mee te koop, maar krijgen wel de zekerheid dat het voor ons persoonlijk bestemd is.

We dienen ons echter ook bewust te zijn dat de duivel, als grote naaper van God, probeert met misleidende openbaringen in allerlei vorm roet in het eten te gooien. Hoe weten wij nu of iets echt is of niet? Daarvoor is onderscheiding der geesten nodig. Dat vormt een onderdeel van ons vervuld zijn met Gods Geest. Een naarmate we geestelijk groeien gaat onze geest hoe langer hoe meer een eenheid vormen met de Geest van God en worden we uiteindelijk immuun voor infiltraties uit de ver­keerde hoek.

We dienen ook op onze hoede te zijn voor zogenaamde geestelijke lei­ders die proberen te imponeren doordat zij zeggen bijzondere open­baringen van God te hebben ontvan­gen. Vooral als men daarbij handelt buiten de gemeente om. In de gemeente kunnen betrouwbare broeders en zusters beoordelen of profetieën, openbaringen, enz. echt zijn of niet.

De ontrafeling van de beschaving

Met een publicatie in NRC- Handelsblad ging op 1 mei een bur­gerinitiatief van start, gericht op wat genoemd wordt “de ontrafeling van de beschaving in ons land”.

De stichting ‘Stop de Uitverkoop van de Beschaving’ wijst op de paradoxa­le situatie dat we rijker zijn dan ooit, terwijl de problemen in zorg, onder­wijs, cultuur en vervoer tot onaan­vaardbare omvang zijn gestegen. De initiatiefnemers, onder wie Freek de Jonge, Mies Bouhuys, Jan Marijnissen en Harry de Winter, stu­ren het manifest aan mensen in bedreigde publieke sectoren om zo een breed debat over de toekomst van de beschaving op gang te bren­gen.

Het is de zoveelste poging om het verval van normen en waarden te proberen een halt toe te roepen. Maar of het succes zal hebben, betwijfelen we. Zolang we immers niet de sleutel in handen hebben van iets dat werkelijk een ommekeer teweeg kan brengen, zal er weinig of niets gaan veranderen. Die sleutel is ‘geloof in Christus’. Wanneer iemand persoonlijk Jezus Christus aanvaardt als Verlosser en Voorbeeld, ontstaat er een werkelijke verandering. Dan worden we vanuit het rijk van Satan overgeplaatst in het Koninkrijk van God. We zijn dan een ‘nieuwe schepping in Christus’ geworden. En dat blijft niet verbor­gen want het heeft een positief gevolg ook in het gewone leven van elke dag.

De talrijke oproepen om terug te keren naar het beleven van normen en waarden, het ophouden met zin­loos geweld (alsof geweld niet altijd zinloos is), lopen steeds weer op een fiasco uit, als men hier geen oog voor heeft.

Wat ook duidelijk is dat in onze dagen de scheiding der geesten in volle gang is. En dat Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11) meer en meer in vervulling gaat, waar wij lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Het spreekt vanzelf dat ieder waarachtig christen er van doordrongen dient te zijn dat wij betrokken zijn bij het tweede deel van deze tekst. Heeft Jezus bovendien niet gezegd dat wij ‘het zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’ zijn?

Speculaties over de wederkomst

Wat is er in de loop der jaren al veel gezegd en geschreven over de wederkomst van Christus en hoe we ons dat voor moeten stellen. Dat gaat door tot op de dag van vandaag. Zo lazen we bijvoorbeeld een paar weken geleden een interview dat Angelo Vergeer had met de top-eco- noom prof. Dr. F. W. Rutten, de vroegere secretaris-generaal van het ministerie van Economische zaken, die stelt dat rond 2005 Jezus Christus terug is op aarde. “Ik heb alleen maar mijn verstand gebruikt”, zegt de man die twintig jaar lang het economisch wonder van Nederland was. “Iedereen praat­te al over een wederkomst van Christus; ik heb nu uitgerekend wanneer precies…” En dan volgt een heel verhaal waarin hij onder andere nog opmerkt hoe de huidige paus op korte termijn wordt afgevoerd. “De anti-christ zal dan verschijnen en in het Vaticaan de dienst gaan uitma­ken. Hij wordt beschreven als een geleerde, een theoloog, en hoewel hij zich heel vroom zal voordoen, zal hij de mis gaan afschaffen. Drieëneenhalf jaar houdt hij stand, dan keert Jezus Christus terug op aarde. Het klopt precies; slaat u de Bijbel er maar op na”. Professor Rutten steekt verder zijn mening niet onder stoelen of ban­ken wat betreft de Rooms Katholieke kerk waartoe hij behoort. Kerkelijke leiders hebben er volgens hem een potje van gemaakt. “Alleen deze hui­dige paus is nog betrouwbaar, begrijpt u”.

Verder zegt hij: “Als ze zich niet bekeren, zal vooral de generatie zestigplussers het flink te verduren krijgen. Want de wederkomst van Christus wordt natuurlijk geen rim­pelloze gebeurtenis. Daarna ziet het er fantastisch uit. Maar ja, er vindt wel een soort afrekening plaats. In de Bijbel staat dat één op de drie zal overleven. We praten hier niet over natuurrampen, of oorlogen maar over een confrontatie met God. Kinderen hebben een schoon gewe­ten, u waarschijnlijk ook, maar mijn generatie… We hadden beter moeten weten. Je ziet het vaak hè, oude mensen worden slechte mensen. Ze pesten elkaar al door een kopje thee te verzetten. Dus zeg ik: lees de Bijbel en weet dat u belazerd wordt door de hoge functionarissen in de kerk”.

We kunnen de opmerkingen van Rutten natuurlijk lachend van de hand doen en het predikaat ‘onzin’ op plakken, maar het laat ons wel zien hoe sommigen op hun wijze bezig zijn zich een voorstelling van de wederkomst van Christus te maken. En wat te denken van de ver­schillende meningen die er binnen de werkelijke gemeente van Christus bestaan hoe we ons deze ‘weder­komst’ precies voor moeten stellen. Laten we voorzichtig zijn in ons oor­deel hoe anderen denken over Zijn (weder)komst en ons afvragen: ‘In hoeverre leef ik zelf in de verwach­ting van Zijn komst?’. Wat Gods Geest ons dan als eerste duidelijk maakt is ongetwijfeld de gedachte in welke mate Hij al in ons zélf is ‘(terug)gekomen’ dat wil zeg­gen zichtbaar is. Zien anderen het beeld van Christus in ons? Openbaren wij de vrucht van de Geest?

Dat is wat ons in de eerste plaats bezig mag houden en, naarmate we geestelijk groeien, ontstaat er een gezonde Christusverwachting in ons, zodat de woorden van Paulus in vervulling gaan als hij, in zijn twee- > de brief aan de gemeente te Tessalonica, schrijft dat Hij op de dag wanneer Hij komt, verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en met verbazing aanschouwd zal worden in allen, die tot geloof gekomen zijn! (2 Thess. 1:10). Wat een vreugde daar­naar toe te groeien en dat te gaan beleven: Christus in ons, de hoop der heerlijkheid!

ledereen hulpverlener?

In Nederland is langzamerhand een situatie ontstaan waarbij iedereen zich het predikaat ‘hulpverlener’ heeft opgeplakt, is de mening van de psycholoog Wijnberg in een column in De Telegraaf. Doordat het beroep van psycholoog niet wettelijk beschermd is kan iedereen zich als zodanig uitgeven. Hij somt dan een groot aantal benamingen op die mensen zichzelf toe kunnen eige­nen, zoals supervisoren, consultants, trajectbegeleiders, projectondersteuners, studiedekanen, motivatietrai­ners, counsellors, traumadeskundi­gen, letselschade-regelaars, conflict­bemiddelaars, scheidingsmediators, B D E (Bij na- Dood- Ervaring) -begelei­ders, pastoraal werkers, cliniclowns en overgangstherapeuten, jn conclusie: ‘Jazeker, heel Nederland is bij elkaar in therapie en dat verklaart waarom we ons zo gelukkig voelen’. En verder: ‘Thera­peuteren is dé manier om legitiem voyeur te zijn: lekker door het sleu­telgat kijken naar wat een ander aan privémisère heeft om daar zelf een geestelijk opkikkertje van te krij­gen…’

Wat Wijnberg opmerkt is misschien wat overdreven maar er schuilt natuurlijk een kern van waarheid in. We weten het allemaal zo goed dat we de ander van adviezen voorzien, terwijl we zelf soms in de grootste problemen zitten. ‘In mijn eigen praktijk’, schrijft Wijnberg, ‘valt het op hoe psycholo­gisch intelligent mijn patiënten zijn. Zij stellen niet alleen hun eigen diagnose maar schrijven mij ook voor hoe ik hen moet behandelen. Zo zei een nieuwe klant mij giste­ren: “Ik heb een post-traumatische- stress-stoornis en wil graag een the­rapeutische mix van hypnose, ratio- neel-emotieve-zelfanalyse en mild- buildingtechnieken”. “Ik probeerde iets van autoriteit te herwinnen door overdreven onder­danig te vragen: “En kunt u ook zeg­gen hoe lang de behandeling moet duren?:” Totaal niet van stuk gebracht antwoordde hij: “Jawel, onderzoek heeft aangetoond dat als u in de eerste drie sessies niet effec­tief bent, verder gaan geen zin heeft”. Nu iedereen hulpverlener is, weet niemand zich meer als patiënt te gedragen’, merkt Wjnberg tot slot op.

Men kan zich natuurlijk afvragen of het verkeerd is als ‘hulpverlener’ te fungeren. Op zich natuurlijk niet, maar wél als men zichzelf als zoda­nig uitgeeft en daartoe niet de bevoegdheid heeft. En onder ‘bevoegdheid’ hoeft men niet alleen te verstaan of men officieel bevoegd is, maar of men het werkelijk in zich heeft om met oprechte bedoelingen anderen te helpen. Als dat laatste het geval is hoeft men zichzelf niet een of andere titel op te plakken, maar zal men klaar staan voor de ander door deze met raad en daad terzijde te staan.

Wat dat betreft hebben we als chris­tenen een voorbeeldfunctie te vervul­len. Werkelijke christenen staan voor elkaar op de bres en leven ook naar ‘de wereld’ toe niet in een isole­ment maar zetten zich in voor de ander. De opdracht is immers onze naaste lief te hebben als onszelf?

 

Twintig doordenkertjes door Duurt Sikkens

De zon is niet te doven.

Wie ’t hoogst klimt ziet ’t verst.

Zelfs een koe weet het verschil tussen gras en brandnetels.

’t Etiket dient overeen te stemmen met de inhoud.

Zeilen leer je niet uit een boekje.

Word je afgeleid of opgeleid?

Niets is uit zichzelf onrein (Paulus).

Eigen aard is goud waard.

Hoge bomen vangen veel wind op.

Er is een groot verschil tussen fataal en vitaal.

Ben je je broeders moeder?

Weinig geschreeuw, veel wol.

Voor de zuiveren is het heerlijk om in een glazen huis te wonen.

Als je je verstand inlevert heb je het niet meer…

Een rups met plastic vleugels is geen vlinder.

Ben je thermometer of thermostaat?

Wie is de naaste van God?

Eerst heb je ’t in je hart, daarna in je vingers.

Denk bij wat je zegt, zeg niet alles wat je denkt.

Gods genade: eindeloos!

 

Voor enkel vreugde houden door Cees Maliepaard

“Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders (en zusters), wanneer u in velerlei verzoekingen valt, want u weet dat de beproefdheid van uw geloof volharding uitwerkt. Maar die volharding moet volkomen doorwer­ken, zodat u volkomen en onberispe­lijk bent en in niets tekortschiet” Jakobus 1 vers 2 tot en met 4 (Jak. 01:02-04).

Altijd vrolijk?

Het is nog niet zo lang geleden, dat ik bovenstaande woorden van Jakobus niet erg rijmen kon. Hoe kun je nu blij zijn met verzoekingen – onverdééld blij zijn zelfs! Ik heb lange tijd gedacht dat het wel altijd een verdeelde blijdschap wezen zal. Als je (ten tijde van verzoekingen) erin slaagt in reinheid en helderheid van denken te volharden, kon ik me best voorstellen dat zoiets op enkel vreugde uit zou kunnen lopen. Maar als je tijdens diezelfde verzoekingen bij Satan voor de bijl gaat, zal er van de vreugde van de Heer weinig of niets te bespeuren vallen. Als je dan zegt blij te wezen, zou je dat wel eens met een dooie mus kunnen zijn.

Houdt het voor enkel vreugde! Wanneer je een geestelijke ijzervre­ter bent, doorkneed in de leer en gelouterd in de geestelijke strijd, is het niet zo moeilijk te bedenken dat doorlopend overwinningsleven bij jou de basis heeft gelegd voor het ervaren van een ononderbroken overwinningsroes. Maar zitten we zo in elkaar? Staan de liftdeuren bij ons écht altijd open op de bovenste etage, of blijken we af en toe een paar verdiepingen te zijn gezakt? Als dat zo zou wezen, is dat hele­maal geen schande hoor! Wie de indruk wekt altijd op het dakterras te zitten, houdt anderen en zichzelf al heel gauw voor de gek. Het is in elk geval bij mij nog wel eens wissel­vallig.

Sterk of zwak?

Paulus schrijft in 2 Korinthe 12 vers 10 (2 Kor. 12:10), dat hij wanneer hij zwak is, juist machtig wezen zal. Onder de aanval­len van duistere machten (waar zij door mensen heen ons kwalijk beje­genen) zullen we ons niet ‘sterk’ op kunnen stellen in de natuurlijke wereld. Wanneer je op eventuele fouten gewezen wordt, kun je daar heel natuurlijk op reageren door te trachten op een vleselijke manier je gelijk te halen. Ongeacht of dat je lukt, zul je altijd aan het kortste eind trekken. Want je bent op dat moment toch de nodige etages gezakt. En als je dan daar de liftdeur opent, komen er beslist geen hemel­se klanken uit!

Ik spreek niet alleen uit waarneming bij anderen, maar vooral uit wat ik uit eigen negatieve reacties ken. Als iemand je met de beste bedoelingen benadert met een correctie, en je bent op dat moment niet alert op wat er tegelijkertijd in jouw hemel op je afkomt van de kant van verwer­ping of ontkenning, keer je je niet tegen de betrokken machten der duisternis, maar tegen de zich van geen enkel kwaad bewust zijnde mens. Dan kun je heel sterk overko­men. Maar die sterkte is bedrieglijk, want ze komt voort uit een verwer­pelijk denken. Overwinningen in het Koninkrijk der hemelen worden niet behaald op basis van de natuurlijke overtuigingskracht der erbij betrok­ken mensen, maar in de benadering van mens en macht vanuit de door Gods Geest geïnspireerde gezind­heid van Christus. Waar ik mij tegen een mens keer, ben ik altijd fout bezig. Ik zal me tegen elke redenering van de boze keren, en het behoud van de mens op het oog hebben. En dat betreft zowel m’n eventuele opponent, als ikzelf. Want de Heer heeft het heil van alle mensen op het oog. Wie er wel ‘gelijk’ mocht hebben, interes­seert de Meester niet zo erg. Het gaat Hem immers niet om de opvattingen en gevoeligheden van mij of van een ander – het liefde­volle plan van de Vader staat Hem te allen tijde voor het oog. En dat plan voorziet in herstel van een ieder. Als je elkaar en jezelf als door de ogen van de Heer beziet, voorkomt dat een veelvoud aan ontsporingen in het denken van zonen Gods in de groei.

Roemen in zwakheid

Mensen gaan vaak prat op waar ze goed in zijn. Vanuit het natuurlijke denken is dat een logische zaak. Want op de terreinen van het leven die een mens redelijk beheerst, zal hij bij een ieder sterk overkomen. Het vereist echt wel enige moed, je zwak op te stellen naar je medemen­sen – ook al zijn dat deelgenoten van het hemelse heil. Je hoeft niet zo nodig het imago van een allesweter van het plan van Vader te hebben! Als je die indruk wekt, kom je bij velen inderdaad sterk over. Maar wie de gezindheid van Christus heeft, zoekt het niet in zelfverheffing en al evenmin in zelfverwerping. Je zult geen enkele behoefte hebben je boven de anderen in het lichaam van de Heer te plaatsen, en je zult ook geen aspiraties hebben anderen te adoreren en daardoor zelf slaafs gedrag te gaan vertonen. Wanneer de één zich boven de ander verheft, zal de verhevene zeker niet door de Heer op dat hoge niveau gebracht zijn. En als iemand zich slaafs beneden een ander plaatst, zal dat beslist niet de door de Schrift gepropageerde nederigheid zijn. Waar wij sinds jaar en dag belijden niet boven elkaar te staan, zullen we dat ook naar beneden mogen waar­maken. Doen we dat niet, dan ver­storen we het evenwicht in het lichaam van de Heer, door een ander boven onszelf te situeren. Het ligt vanuit het denken van de Christus voor de hand, dat we in dit alles gekissebis zullen uitsluiten door de ander uitnemender te achten dan onszelf.

De liefde overwint alles!

De liefde van Christus komt in onze levens tot ontwikkeling. We houden gewoon van elkaar zoals Jezus van ons houdt. Dat betekent dat we mogen leren de liefde Gods in alles te laten doorwerken. Daarin volhar­den we, zodat we gaandeweg zullen ontdekken waar onze menselijke genegenheden of afwijzingen de boventoon voeren en we die tot de juiste proporties kunnen terugbren­gen. De liefde Gods mag volkomen in ons doorwerken. We zullen dus allemaal onberispelijk mogen zijn, het beeld van Vader volkomen dra­gend. Daarom accepteren we elkaar vanuit het hart, zoals de Heer dat doet.

 

Deze eeuw en vorige eeuwen door Ada Karst

Gééstelijk tijdsbesef! Dat is nodig om ‘eeuw’ en ‘eeuwen’ te onder­scheiden, om daardoor besef te heb­ben van het werk dat God in Christus Jezus heeft ingezet. Jézus, Hij heeft de ontwikkelingsgang inge­zet! Het is de ontwilckelingsgang ‘van oud naar nieuw’ en ‘nieuw dat te vinden is in oud’. Jezus heeft daartoe de Schriften geopend en Hij begon met Mozes. Door deze ope­ning is de geloofsweg begaanbaar gemaakt. Als we Johannes 1 vers 22 (Joh. 01:22) lezen, dan verstaan we daarin dat de onbegaanbare wegen voorbij zijn! Jezus heeft de breuk van Zijn volk verbonden en de toegebrachte wonde genezen. Het kaf is uit het koren!

Nu is het Licht van Jezus als het Licht van God: zevenvoudig! Jesaja 30 vers 26 (Jes. 30:26)

Het Volle Evangelie van Jezus naar en in de Gemeente!

De gegevens van vorige eeuwen zijn voor ons ter waarschuwing opgete­kend.

Is het voldoende om deze verhalen van het Oude Testament te horen en te geloven? Zeker! Maar… het vol­doet niet! Want het voorlezen van het Oude Verbond geeft een ‘bedek­king’. En wat is het dan goed om te beseffen dat, zoals 2 Korinthe 3 vers 14 (2 Kor. 03:14) zegt, die bedekking wéggenomen is door Jezus Christus. Het einde der eeuwen is over ons gekomen 1 Korinthe 10 vers 11 (1 Kor. 10:11). Het is tijd geworden voor een andere eeuw: de eeuw van Christus! Dat is de eeuw van van­daag en morgen. Met grote vrijmoe­digheid mag het ‘oude’ én het ‘nieu­we’ worden tegemoet getreden. Jezus is begonnen met een nieuwe aanpak van het oude. Door Zijn vernieuwende woorden is óók de heer­lijke, volledige vernieuwing van ónze aanpak gekomen. Het lezen van het ‘oude’, de letter alléén, is veranderd in gééstelijke vernieuwing van gedachten door onze Heer en Heiland Jezus Christus, Heer der Gemeente.

Het óude wordt nieuw, het nieuwe uit het óude

Christus is gekomen om Zijn Eeuw vanuit de Schriften, naar de Géést in ons te ontwikkelen. God heeft alles voortreffelijk gemaakt! Ook in de tijd van het Oude Verbond heeft Hij ‘De Eeuw’ van het Nieuwe Verbond in het hart van de mens gelegd, even- wel zónder dat de mens iets kon ontdekken van wat God deed Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11)! Daarentegen, de Geest die in ons woont, en die samenwerkt met onze geest, doet ons de ware toedracht van Gods plan wéten, zien en gelóven (1 Korinthe 2 en 3). Daarom hebben we er een groot genoegen in om Gods woord te lezen, van vóór naar achter en weer terug. God heeft door Zijn Zoon, onze Heer, alle dingen nieuw gemaakt.

“Zie, Ik maak alle dingen nieuw” Openbaring 21 vers 5 (Openb. 21:05)!

Gebeurt dat ‘straks – dan – later’?

Als je een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen’, -verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”. Dit verhaal zal niet onbekend zijn. Maar waarom is het opgetekend? Wat is de les?

Het is vaak gelezen als een soort recept: hoe pakken wij zware ziekte- machten aan. Een beetje verkoud­heid of ander lichamelijk ongemak is nog tot daar aan toe, maar dat is een goede vraag.

We moeten de verhalen goed en ir hun verband lezen. Als je dat doet, zie je dat het een gesprek is tussen de Heer en zijn discipelen, de men­sen zijn intussen verdwenen, het wonder was immers geschiedt, er viel dus niets meer te zien. Dan zeg­gen de discipelen: ‘Heer nu moet U ons toch eens uitleggen: hoe is het

nu mogelijk dat wij hem niet heb­ben kunnen uitdrijven?’ Ik vind dat een hele goede vraag. Ze We weten: in Jezus is het nieuwe Jgekomen. In Hem is ons de sleutel gegeven om nü te kunnen onder­scheiden de natuurlijke eeuwen en De Eeuw die naar de Geest is. Het ontwikkelen van die Eeuw vanuit de Geest der Schriften, betekent het einde van ieder misverstand. Dan zijn er wél, beoordeeld door het lezen naar de letter, ongeoorloofde ‘geloofsdaden’, maar dan is er ook de Heer van de Gemeente die er snel bij is om Zijn tent uit te sprei­den over de geloofsgedachten in ons hart en verstand. En dat is zeer nodig in onze tijd: een verééuwiging van gedachten Gods. Niet in aantal, niet te tellen. Maar als vermenigvuldiging in heerlijkheid!

Het Woord Gods moet op ‘Zijn plaats’ blijven!

In Markus 2 vers 23 tot en met 28 (Mark. 02:23-28) staat: “Jezus wandelt op sabbat door de korenvelden en Zijn volgelingen beginnen al gaande aren te pluk­ken”.

Een ‘volle’ zin, vol met levensver­nieuwing. Maar het voortgaan in levensvernieuwing wordt altijd omstuwd met vragen van omstan­ders. Zo ook hier: “Waarom doen uw discipelen op de sabbat wat niet mag?”

Jezus maakt er geen welles-nietes- discussie van. Wat Hij wél doet? Hij pakt de vroegere verhalen op! Hij zegt: “Weet je niet wat David deed?” David is het Huis des Heren binnen­gegaan. Mét een vraag. Met een, naar de voor die tijd geldende wet­ten, ongeoorloofde brood-vraag! Daar had de aardse hogepriester niet op gerekend! En het ‘brood’ dat voorhanden is, is geen ‘gewoon’ brood! Nieuwtestamentisch gespro­ken zeggen we nu: nee, ‘gewoon’ brood komt niet voor geloofsontwik­keling in aanmerking Markus 8 vers 14 tot en met 21 (Mark. 08:14-21). Dus, zo gaat het verhaal verder, komt de hogepriester met ‘heilig’ brood voor de dag. Nü kunnen we zeggen: ja, dat is het Brood waarmee de hemelse Hogepriester Zijn koninklijk priestervolk tegemoet treedt! Opdat ieder, in Zijn vernieu­wend spreken zijn eigen ontwikke­ling bewaren kan. Dat maakt de Gemeente vól! Volwaardig! Voltooid! Gesierd met de gaven van de Geest! In de tempeldienst van de oude orde werden de toonbroden op elke sab­bat vernieuwd. In dat gegeven is de nieuwe orde, die van de ‘ware sab- batsrust’ al in aanleg aanwezig! Midden in het ‘oude’ geldt hier voor even het ‘nieuwe’. De tijd naar ‘De Eeuw van Christus’ lijkt even inge­kort te zijn. Waar de tempeldienstre­geling niet in kon voorzien, daaraan voldoet het Leven, het Brood Jézus, ruimschoots Johannes 6 vers 22 tot en met 59 (Joh. 06:22-59)! De bedekking is ook van dit verhaal weggedaan om de heenwijzing te laten zien naar het niet voor éven, maar ééuwige werk van Christus in het geloofsleven van de Zijnen. In hun geloofsleven zijn óók situaties die de tijd verkorten omdat het Woord daarin snel loopt om het ‘oude’ te ‘vernieuwen’! De discipelen van tóen “begonnen” aren te plukken. In de vernieuwde aanpak van de bijbelwoorden door de Heer zelf én door Zijn Gemeente ligt de voltooiing. Het zwaard der létter, dat de geloofsvernieuwing néérslaat, is uitgewerkt! We kunnen het heerlijke gevolg daarvan lezen in Matteüs 13 vers 51 en 52 (Matt. 13:51-52).

Nood breekt wet?

Als de geloofsnood dringt… Ja, wat dan? Dan wankelen de hemelen! Terwille van het Leven schudden we al het ‘oude’ af, om Brood te eten in het Koninkrijk van God. Vanuit de nood werd David éven onttrokken aan de tijdelijke wet. Jézus is, vanuit de nood in de situ­aties van Zijn hemelen, voorgoed onttrokken geworden aan het zwaard van de-letter-alléén en Hij is in nieuwe gedaante verrezen. In Jezus is de Gemeente, bij het gaan door de hemelen van haar situ­aties óók in nieuwe gedaante verre­zen. Ze is vanuit haar nood verlost: het Zoonschap is voortgebracht. De Gemeente is door haar Heer in een Eeuwig ontwaken gekomen in het Koninkrijk van God en Jezus. Zo zijn we ‘kinderen der opstanding’ geworden.

“Nood breekt wet”, zegt men dan. Maar voor de Gemeente is het geworden:

“Nood breekt de wet ópen” Psalm 40 vers 7 tot en met 9 (Ps. 040:007-009 – Openbaring 5)! Nu kunnen we mét Jezus de boekrol ‘inzien’. Daarin te ‘zien’ is ons eeu­wig verheugen geworden. Wat Jesaja van te voren, in de vorige eeuwen had gesproken, is voor ons die nu leven in ‘De Eeuw van Christus’ een onderwijzing gewor­den die we verstaan Jesaja 29 vers 9 tot en met 12 (Jes. 29:09-12).

De zegen van vroege én late regen

Toen we het werk van de Geest van Christus in ons leven begonnen te merken, hieven we ons hoofd (ons denken) in geloofsvernieuwing omhoog.

Zo heeft Jezus Christus Zijn Gemeente gebracht in de staat van blijvende, betrouwbare en rustige vernieuwing.

Wie zijn geloofsleven in dit ver­nieuwingsproces heeft ‘genesteld’, heeft de plaats gevonden waar het Leven dóórgaat Psalm 84 vers 2 tot en met 8 (Ps. 084:002-008)! En zal dit proces niet overgedragen mogen worden bij de wisseling van volgende generaties?!

 

Jezus en een ongelovig geslacht door Henk Moorman

Het evangelie en het leven met God heeft alles te maken met geloof. Dat is een open deur. In de Bijbel zijn dan ook tal van teksten te vinden over geloof.

Tegenover geloof staat ongeloof. Ongeloof is niet iets, het is iemand, het is zelfs een heel geslacht. Dat heeft wel enige toelichting nodig. Laten we daarom eens kijken naar het verhaal van de maanzieke knaap. Daarbij volgen we de tekst zoals die te vinden is in Matteüs 17 vers 14 (Matt. 17:14).

Jezus komt, na de verheerlijking op de berg, met Petrus, Johannes en Jacobus terug bij de andere discipe­len. Daar had zich een hele menigte verzameld. En uit die schare komt een man naar Jezus toe die zegt: “Here, heb medelijden met mijrf zoon, want hij is maanziek en hij is er slecht aan toe; want dikwijls valt hij in het vuur en dikwijls in het water. En ik heb hem naar uw disci­pelen gebracht en zij hebben hem niet kunnen genezen. En Jezus antwoordt: O, ongelovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal ik nog bij u zijn? Hoelang zal ik u nog verdragen? Breng hem mij hier. En Jezus bestrafte hem en de boze geest ging van hem uit en de knaap was genezen van dat ogenblik af. Toen kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden, toen ze met Hem alleen waren: waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven? En Hij zei: van­wege uw kleingeloof. Want voorwaar, ik zeg u, indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: verplaats u vanhier daarheen en hij zal zich verplaatsen en niets zal u onmogelijk zijn. Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten”. Dit verhaal zal niet onbekend zijn. Maar waarom is het opgetekend? Wat is de les?

Het is vaak gelezen als een soort recept: hoe pakken wij zware ziekte­machten aan. Een beetje verkoud­heid of ander lichamelijk ongemak is nog tot daar aan toe, maar dat is hier niet aan de orde. Je hoeft geen dokter te zijn om te zien dat dit niet gering is; dit is ernstig. En als je te maken hebt met een ernstige ziekte als epilepsie (want het lijkt erop dat het dat geweest is, zeker als je de beschrijving leest in Marcus 9) dan moeten er andere middelen in stel­ling worden gebracht. Dit verhaal wordt nog al eens gele­zen als de remedie voor echte zware gevallen. Wat moeten we doen als we te maken hebben met zware ziektemachten? Bidden en vasten, lezen we hier. Niet alleen bidden en in Jezus’ naam een boze geest bin­den. Nee, bidden en vasten. En dan gebeurt het dat mensen speciale bid­stonden organiseren, of gebedske­tens, overdag en soms zelfs bij voor­keur ’s nachts en eten en drinken laten staan.

Wie dat wil moet dat rustig doen, als het maar niet bedoeld is om God te vermurwen, want daar gaat het hier niet over.

Een goede vraag

We moeten de verhalen goed en in hun verband lezen. Als je dat doet, zie je dat het een gesprek is tussen de Heer en zijn discipelen, de men­sen zijn intussen verdwenen, het wonder was immers geschiedt, er viel dus niets meer te zien. Dan zeg­gen de discipelen: ‘Heer nu moet U ons toch eens uitleggen: hoe is het nu mogelijk dat wij hem niet heb­ben kunnen uitdrijven?’ Ik vind dat een hele goede vraag. Ze zeggen niet: wat was er mis met die Jongen of met die vader; had die misschien niet genoeg geloof zodat wij hem niet konden genezen? Nee, ze zoeken de oorzaak niet bij de ander maar kijken naar zichzelf en vragen zich af: waarom konden wij het niet? Het is zo gemakkelijk om te zeggen: het lukt niet, dat zal dan wel komen omdat er bij anderen iets onvolkomen of gebrekkig is; de gemeente is nog niet zo ver, er is nog zonde, de wapenrusting is niet in orde        Zo zijn er zoveel oorza­ken te bedenken. Die discipelen zijn eerlijk, ze kijken niet naar anderen, ze kijken naar zichzelf. Ik vind die vraag ook zo goed omdat aaruit blijkt dat ze hun eigen falen niet willen verhullen. Ze praten er niet overheen; net doen alsof er niets aan de hand is en gauw over­gaan tot de orde van de dag.. Ze laten blijken dat ze zichzelf behoorlijk tegenvallen. Ook dat is heel eer­lijk naar jezelf toe.

Welk geslacht bedoelde Jezus?

Jezus geeft hun antwoord en zegt dan: dit geslacht gaat niet uit dan door bidden en vasten. Over welk geslacht heeft Jezus het? Slaat dit nu speciaal op die geesten die epilepsie veroorzaken, of meer in het algemeen op zware ziekte­machten? Zo van: we hebben hier te maken met een ziekte waar we medisch gezien niet tegenop kun­nen, dus wordt het nu een kwestie van bidden en vasten. Ik denk het niet. Het gaat hier over een ‘geslacht’ en dat slaat terug op het geslacht wat Jezus even daarvoor al genoemd heeft: we hebben het kun­nen lezen in vers 17: “O, ongelovig en verkeerd geslacht”. Daar heeft Jezus het over. Niet over zijn discipe­len. Van hen zegt de Heer niet dat ze ongelovig zijn maar kleingelovig; dat is wat anders. Trouwens, je kan je toch niet voorstellen dat Jezus over zijn discipelen, die hij ook zijn vrienden noemt, zou denken en spreken in de trant van: lukt het nu nog steeds niet, hoe lang moet ik jullie nog verdragen, mijn geduld raakt op, ik zal blij zijn als ik van jul­lie gezelschap verlost zal zijn. Zo denkt de Heer niet over zijn vol­gelingen. Zo denkt Hij kennelijk wel over het geslacht dat Hij hier aan­spreekt: ongelovig en verkeerd. Wat is dat voor een geslacht? In de grondtekst staat een woord dat betekent: verdraaien, verbuigen. Een andere vertaling zegt: ontaard. Het is een geslacht dat in de geestelijke, de onzichtbare wereld (want daar zijn krachten en machten werk­zaam) de dingen verdraait, alles ombuigt. Wat recht is maken ze krom, wat waar is draaien ze om. Het is een ongelovig geslacht. Dat slaat niet op de discipelen; dat slaat ook niet op de ziektemachten; die worden door Jezus (in Marcus) aangesproken met dove en stomme geesten. Het gaat hier om een onge­lovig geslacht: krachten van onge­loof.

Wat ongeloof is

Ongeloof is veel meer dan allen maar het afwezig zijn van geloof. Dat is het natuurlijk ook wel, maar het is veel meer, het is het tegen­overgestelde van geloof en dus ook een kracht, maar dan in de richting van het negatieve. Je komt het in onze taal veel meer tegen, denk bijvoorbeeld aan onge­dierte. Als je daar last van hebt zeg je niet: wat plezierig er is geen gedierte, nee er zijn wel degelijk die­ren en heel vervelende ook. Of stel dat je midden in een zwaar onweer zit, dan zeg je niet: dat treft, er is geen weer vandaag, nee je merkt maar al te goed dat er weer is, je zit er midden in en ervaart dat het heel bedreigend is. Zo is het ook met ongeloof. Ongeloof is geloof, en dus een kracht, maar dan gericht op het negatieve, op “ON”. Het is geloof in onmacht, in onmogelijkheid, in onheil, in onoplosbaar en onbereik­baar en je kan dit rijtje waarschijn­lijk uit eigen ervaring wel aanvullen. Het werkt daar naar toe en probeert de mens in zijn denken in die rich­ting mee te nemen.

De tovenaar van Pafos in Handelingen 13 vers 6 (Hand. 13:06) kom je een voorbeeld tegen hoe dat werkt. Paulus is met Barnabas aangeland op Cyprus en na het hele eiland doorgetrokken te hebben komen ze in Pafos. Daar treffen ze een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Bar-Jezus. Hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord van God te horen en liet Barnabas en Saulus tot zich roepen.

Maar Elymas (zo wordt zijn naam vertaald) verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof afkerig te maken. Maar Paulus, vol van de Heilige Geest, zag hem scherp aan en zei: zoon des duivels, vol van listen en streken, vijand van alle gerechtigheid, zul je niet ophou­den de rechte wegen van de Heer te verdraaien? En na deze bestraffende worden wordt Elymas door donker­heid en duisternis overvallen en was hij een tijdlang blind. Hier zie je duidelijk hoe dat geslacht werkt: hij trachtte de landvoogd afkerig te maken. Dat is precies het woord wat vertaald wordt met ver­keerd, met ombuigen. Even later komt het nog een keer terug: hij is bezig de rechte wegen van de Heer te verdraaien. Weer dat zelfde woord: verkeerd, verbogen, ver­draaid. Hier heeft iemand zich zo met die geesten vereenzelvigd dat je kan zeggen dat hij zélf een verkeerd geslacht is geworden! Hij doet niet anders dan zich verzetten tegen het evangelie en probeert anderen daar­in mee te krijgen door wat recht is te verdraaien.

Je zult zo iemand naast je hebben. Je verlangt oprecht naar het goede en meteen staat er iemand naast je die zegt: kijk uit, niet doen. Welke argu­menten zou hij gebruikt hebben? Het staat er niet bij, maar het moe­ten haast gedachten van onheil zijn geweest: als je met dit evangelie in zee gaat dan tart je de goden en zul je eens zien hoeveel ongeluk je over je afroept, dan loopt het verkeerd met je af.

Zo zitten ze hem als het ware op de schouder, het verkeerde geslacht, dat voortdurend de zaken zo verdraait dat je bang wordt of je heel onmachtig en nietig voelt. Waardoor je denkt: ik kom nooit onder die bedekking en die vloek uit, ik zit altijd in de hoek waar de klappen vallen, dus laat ik mij maar heel stil en rustig houden. Het maakt dat je bang wordt om in de onzichtbare wereld bezig te zijn, stelling te nemen, krachten en machten aan te spreken, want wie weet welk onheil je dan kan overkomen.

De kracht van ongeloof

Ongeloof is een sterke kracht. Jezus heeft er ook mee te maken gehad en hij stond in feite machteloos. In zijn vaderstad Nazareth kon Jezus niet veel krachten doen, staat er, vanwe­ge hun ongeloof. Het ging er niet alleen om dat die mensen niet geloofden in de zin dat het hen aan geloof in Jezus ontbrak. Nee, het ging verder. Ze zeiden: wat verbeeldt hij zich wel, we kennen hem toch, dit is de zoon van die timmerman, zijn familie woont bij ons in de straat, we hebben als kind nog met hem gespeeld. En nu zal hij ons even vertellen hoe het in elkaar zit? Dit bestaat niet, het kan niet waar zijn wat hij zegt. En Jezus kon daar weinig krachten doen, niet door het ontbreken van geloof maar doordat er zoveel tegenkracht was in de vorm van ongeloof. In de beschrijving die Lucas geeft staat zelfs dat zijn plaatsgenoten hem van de steilte proberen te stor­ten. Dat geeft goed aan dat het geslacht van ongeloof een kracht is die ergens naar toe werkt: naar de afgrond, naar het ongeluk. En dan staat er: dat geslacht, dat mensen zo onder druk zet dat ze wel haast moeten geloven in onheil en onmacht, kan je vanaf komen! Maar alleen door bidden en vasten.

Wat is bidden?

Bidden is in de eerste plaats ruimte maken in je eigen bestaan voor de gedachten van God. Want dat is een heel ander denken dan je tegenkomt bij dat ongelovig geslacht. Dat is denken in heil, dat is geloof in opstanding, niet in het algemeen maar in mijn leven. Het geloof dat het mogelijk is op te gaan staan in alle aspecten van mijn leven. Dat ik niet langer als slaaf, als voortgejaag­de door het bestaan hoef te gaan maar dat het mogelijk is om te staan, de voeten op vaste grond, het hoofd fier omhoog, wetend dat ik beveiligd ben voor de verschrikkin­gen van het onheil. Dat zijn gedachten die bij de Heer horen: zegen in plaats van vloek. Dat brengt wel strijd mee, natuurlijk; niets gaat vanzelf. Want ongeloof is een kracht die werkt naar de afgrond, naar de afbraak. Als je daar niets tegenover stelt eindigt het in de afgrond. Daar moet je dus iets tegenover stellen. Het is kracht tegen kracht in de geestelijke wereld.

En dan is belangrijk dat je beseft dat een strijd voeren op zich niet vol­doende is. Er zijn teveel mensen die vechten tot ze niet meer kunnen en niet verder komen. Het is zaak, zegt de Bijbel, om de goede strijd te strij­den. Als je dat niet doet, ga je tegen elkaar vechten of tegen jezelf. Of je verbruikt enorm veel energie om van je af te slaan en door steeds maar weer geesten te binden. De goede strijd begint met het besef: ik ben geen speelbal meer van de krachten die op mij afkomen. Ik ben niet meer het slachtoffer.

Ik grijp in dit verband terug op Genesis, waar de tegenstander zich voor het eerst openbaart en waar God, na de zondeval, zegt: dat is fout gegaan, maar wat nu? En dan staat er Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15): Ik zet vijandschap tussen de vrouw en de slang, tussen het zaad van de vrouw en dat van de slang. Ik stel jou, mens, aan tot vij­and van die slang. Ik stel jullie aan als zijn tegenstander. Als mens ben je niet het slachtoffer, waardoor je zo gemakkelijk in de houding schiet van ‘help, daar komt weer zo’n angstaanjagende tegenstander, laat ik mij snel verbergen’. Nee, je bent gesteld tot tegenstander en dat brengt een heel andere hou­ding mee. Het woord zegt het al, je blijft staan en oefent tegenkracht uit. Dan hoef je niet vanuit de underdog positie naar boven toe te knokken om de ergste ellende een beetje uit je bestaan te houden. Dan kan je, als het goed is, juist het initiatief nemen en zeggen: het is een feit dat er een heleboel ellende en ongerech­tigheid is in de wereld om mij heen, maar wat gaan we er aan doen en hoe maken we ruimte voor de geest van de mens? Zo stap je uit de slachtofferrol en dan wordt je met­terdaad tegenstander, waarvan de boze beseft dat hij die niet meer als speelbal kan gebruiken.

De rollen omgedraaid

Jesaja zegt, aan het einde van de bal­lingschap: “Spreek tot het hart van Jeruzalem: troost, troost mijn volk, je lijdenstijd is volbracht!” De lijdenstijd waarin er maar met je gedaan kon worden, waarin je speel­bal was van krachten, groter dan jezelf. Dat is voorbij! Je hoeft niet langer ineen gedoken door het leven te gaan, in de hoop dat het kwaad, de vijand jou zo over het hoofd zou zien en met rust zou laten. Nee, je mag met fierheid in het leven staan en met opgeheven hoofd je weg gaan. En als de tegenstander jou zo ziet schrikt hij, want -zegt Paulus in Filippenzen 1 vers 28 en 29 (Filip. 01:28-29) hierin ziet hij de aanwijzing, het bewijs van zijn ondergang.

En zo worden dan de rollen omge­draaid. Je bent niet meer slachtoffer

maar tegenstander. Niet meer de opgejaagde maar degene die staat en blijft staan in de druk en vervolgens op de vijand afgaat in de wetenschap dat God naast je staat en zijn zegen met je is. Je bent niet meer het lij­dend voorwerp in je eigen bestaan maar het onderwerp; dat is een groot verschil.

Er is lijden, zeker, en de Bijbel is daar ook nuchter over. Ze hebben mij veracht, gesmaad en vervolgd, zegt Jezus, ze zullen met jullie het­zelfde doen. Betekent het dat ze de ramen komen inslaan en je een kopje kleiner komen maken? Dat valt in ons land nog wel mee. Maar in de geestelijke wereld, dat wil zeg­gen in je innerlijk kan er wel dege­lijk sprake zijn van vervolging. Of wordt je nooit onder druk gezet, heb je het geestelijk nooit benauwd? Dat je het gevoel hebt: het leven wordt me niet gegund, het lijkt wel of het er uit geperst wordt. In zo’n situatie kan je natuurlijk gaan piekeren en in je eigen denken om gaan tobben om er achter te komen wat toch de oorzaak is, wat je fout doet waardoor je zo in de ver­drukking zit. Ik zal niet zegen dat het soms niet eens goed is om je eigen handel en wandel tegen het licht te houden om te zien of je daarin andere keuzen moet maken. Maar vergeet niet om de onzichtbare werkelijkheid goed in de gaten te houden: er is lang niet altijd een reden, een oorzaak. Er is wel een vij­and van het licht die je intimideert omdat jij een tegenstander van hem bent of dreigt te worden. En als er al een oorzaak in jezelf zou zitten, die je moet zien te ontdekken, dan nog is het zaak met opgeheven hoofd in het leven te staan en om je heen te kijken, zonder angst, zodat je bereik­baar bent voor God, voor zijn bevrij­dende gedachten, voor zijn troost en zijn oplossingen. Dat is waartoe je geroepen bent. Zeg de tegenstander van God en mensen het maar aan: van Sion gaat toch de wet uit. En Sion dat ben jij, dat is iedereen die zich met de Heer verbonden weet en van zijn geest heeft ontvangen. Dat betekent dat van jou uit gezegd mag worden: vanaf nu gaat het anders in mijn leven, er is heil over mij beschikt.

Wat bidden nog meer is

Bidden houdt ook in kiezen. Kiezen tussen zegen en vloek. Wat wil ik geloven, welke gedachtengang wil ik in mijn denken toelaten en welke niet. Een voorbeeld: ik heb opeens zo’n pijn in mijn buik, eerst is dat alleen maar vervelend. Dan komt de gedachte: als er maar niets ergs aan de hand is. Nog even later zie je al voor je dat je een of andere levensbe­dreigende ziekte hebt en nog een tijdje later ben je in gedachten je begrafenis al aan het regelen. Dat is een gedachtengang waar je in mee kan gaan en waar ook negatieve kracht aan verbonden is. Maar je kunt zo’n gedachtengang ook afbre­ken, weigeren daar verder in mee te gaan en zeggen: wacht eens even, die gedachten werken de kant van onheil uit, die gaan richting afgrond. Dat wil ik niet. En dan moet je kie­zen. Op dat moment zul je merken dat bergafwaarts geloven als vanzelf gaat, maar de andere kant uit, naar boven toe geloven, zeggen: ik laat mij niet dwingen de kant van onheil uit te denken, dat vraagt inzet van je geest. Dat vraagt keuzen maken, kie­zen voor geloof in heil en in opstan­ding.

Bidden is ook: ten volle het besef in je laten doordringen dat je veilig bent. Veilig omdat je van Hem bent. Dat ligt ons niet zo, om te zeggen dat we van iemand zijn; we regelen liever zelf ons leven en kiezen zelf wat we doen, niemand hoeft ons iets te vertellen. En toch zegt de Bijbel: je bent van Hem, door hem gekocht en betaald. Op de keper beschouwd ben je iemands eigendom, dus een slaaf. En dan is het mooie dat de Heer zegt: Ik heb je wel gekocht maar ik noem je geen slaaf, ik noem je mijn vriend. Dat is het kenmerk van onze relatie.

Tegelijk is het wel heel wezenlijk dat je zijn eigendom bent. In de tijd van Jezus wisten de mensen heel goed wat dat betekende: als je slaaf was van een machtig heer dan was je vei­lig; dan bleven ze wel van je af, want als ze aan jou kwamen dan kregen ze met die heer te maken. Voor alles is een tijd, zegt Prediker. Soms is het tijd om het zwaard te trekken en de barricaden op te gaan, om van Sion de wet te laten uitgaan. En soms is het tijd om gewoon weg te kruipen in die veiligheid, in dat besef dat uiteindelijk je hele bestaan wordt gedragen door de kracht van zijn Geest, dat je Hem toebehoort.

Wat vasten is

Dit geslacht gaat niet uit dan door bidden én vasten. Wat is vasten? Ik denk dat vasten in veel gevallen een kwestie is van loslaten. Loslaten alles wat jou dwingt tot een leven in het platte vlak. Loslaten de zorgen om je eigen bestaan, de zorg over hoe het allemaal goed moet komen. Loslaten de bezorgdheid om anderen, vooral om de mensen die je na staan. Loslaten de drang om iets te willen betekenen in de ogen van de men­sen (en dan heb ik het niet over het hele normale verlangen om erbij te horen). Loslaten de jacht naar een leven dat gevuld is met gemak, genot en comfort.

Het is een misvatting dat het vooral goed met je gaat als het allemaal een beetje soepel en plezierig loopt. Er is niets mis met genieten van het goede der aarde, tenslotte was het eerste teken wat Jezus deed het ver­anderen van water in wijn op een bruiloft. Maar op het moment dat je in alle eerlijkheid moet vaststellen: het is mijn afgod geworden, wordt het zaak om los te laten, zodat je weer echt vrij wordt. Ik denk dat Paulus het hierover heeft als hij zegt: laten zij die gehuwd zijn leven als waren zij niet gehuwd en zij die bezitten als bezaten zij niet. Leef als had je het niet. Je hoeft er geen afstand van te doen, er staat niet: doe weg, maar leef als mensen die weten dat er dingen zijn die daar bovenuit gaan.

Ik las eens in het dagblad Trouw, dat als verzetskrant in de tweede wereld­oorlog is begonnen, dat de mede­werkers die zich in de oorlog voor het blad hadden ingezet daarvoor een oorkonde kregen. Daar stond op: ‘Wie vrijheid zegt schrijft het leven af en kiest de strijd, God en vaderland toegewijd’. Daar zit ook geestelijk een waarheid in, denk ik: als ik werkelijk wil leven dan schrijf ik dit leven af, namelijk het leven dat vooral in het teken staat van: als het maar comfortabel is, als het maar een beetje lekker loopt, als ik mijn natje en droogje maar heb. Het jagen naar dat leven schrijf je af, daar stop je mee en je kiest voor de strijd, God en je hemelse vaderland toegewijd. Niet langer een speelbal, maar iemand die zelf positie kiest en blijft staan ongeacht de tegenstand en de druk.

Vasten is loslaten. En als je de bal­last kwijt bent dan kom je vanzelf los, dan stijgt de ballon wel op. Niet door een enorme geestelijk krachts­inspanning te leveren, maar door td| geloven. Misschien kan ik beter zeg­gen: door je in geloof toe te vertrou­wen aan het besef dat God iets goeds in jou begonnen is en dat Hij dat nooit meer loslaat. Het is Zijn werk. Het begint klein en onopval­lend, als een mosterdzaadje, maar het groeit en groeit. En het is niet meer te stuiten door de tegenkracht van ON.

 

De bouw van ons huis (gedicht) Piet Snaphaan

“Door wijsheid wordt een huis gebouwd,

door verstand wordt het bevestigd;

door kennis worden de kamers gevuld

met allerlei kostbaar en liefelijk bezit” Spreuken 24 vers 3 en 4 (Spr. 24:03-04).

 

Een huis, een thuis, een eeuwig huis

Waar we zelf aan mogen bouwen,

Met Hem die ons geroepen heeft

En wijsheid om te bouwen geeft,

Ons leert Hem te vertrouwen.

 

Wat is wijsheid, wat is verstand?

Het eist een vernieuwend denken;

Een denken op de Heer gericht,

Hij is ’t die Zijn gemeente sticht,

Met kostbare talenten.

 

Kennis van God is een kostbaar bezit,

Hem kennen, dat is door verstand,

Door kennis wordt ’t geheim van Zijn waarheid onthuld,

’t is Gods Geest die ons met wijsheid vervult,

God leidt en schraagt ons door Zijn hand.

 

Hoe kostbaar voor ons toch, zijn Gods gedachten,

Hij die Zichzelf gaf, aan u en mij,

Om al wat Hij had, met ons samen te delen,

Zijn liefde en trouw, voor ons allen zo velen,

En voor eeuwig met Hem verbonden te zijn.

Piet Snaphaan

 

 

Relaties onder de druk vandaan door Cees Maliepaard

We leven in een steeds egocentrischer wordende wereld. Als christenen worden we er dagelijks mee geconfron­teerd. ‘Het egocentrisch denken viert hoogtij’, schrijft Cees Maliepaard in bijgaand artikel. Maar hij merkt ook op dat het ook in onze gelederen niet alles goud is wat er blinkt! Het is daarom goed onszelf eens een spiegel voor te houden en ons af te vragen in hoeverre wijzelf in dit opzicht nog falen. We zijn immers geroepen om beelddrager van Christus te zijn, waardoor we als zonen Gods geopen­baard worden? Laten we ons bewust zijn van onze verantwoordelijkheid in dit opzicht, (-red.).

leder voor zich

Egoïsme is er (sinds de zondeval) altijd al geweest. De mens voldeed niet meer aan het door God beoogde plan, waarin hij het beeld van z’n Schepper zou dragen. In de loop der eeuwen waren er perioden waarin dat sterker of zwakker tot uitdruk­king kwam, maar altijd waren er wel enkelingen die oog hadden voor Gods bedoelingen. Zelfs in de dagen van Noach was dat nog zo. Acht mensen voldeden immers aan wat God van een ieder mocht verwach­ten. Niet bijster veel op de totale wereldbevolking, maar toch! Ook in onze dagen viert het egocen­trisch denken hoogtij. Satan is er in geslaagd in de denkwereld van velen te infiltreren. In de wereld is dat zo, maar ook in tal van christelijke bol­werken. In het volle evangelie kom ik prachtige mensen tegen, soms echt geestelijke schoonheden. Maar het is helaas niet alles goud wat er blinkt binnen onze gelederen. Ik kom ook kinderen Gods tegen die geïnfecteerd zijn met het satanische virus van eerst ik, dan nog eens ik, en als ik dan voor de derde keer aan bod geweest ben, mag eventueel een ander in het plaatje komen. Dat kan zich op allerlei terreinen van het leven voordoen, en daarmee is dan een wereldse onzuiverheid in het christelijke denken binnengeslo­pen. Het eventueel te pas en te onpas citeren van bijbelteksten ver­andert daar niets aan, want de Heer heeft nergens gezegd dat we de woorden Gods kwistig om ons heen moeten strooien. Hij heeft bena­drukt dat we die in ons hart, in de kern van ons innerlijk dienen te bewaren. Om vandaar uit bezig zijn­de, de heerlijke gedachten van onze God in praktijk te brengen. Op die manier kan het plan van de Vader echt handen en voeten krijgen en worden de vrienden van Jezus even­als Hij volwaardige zonen Gods.

God voor ons allen!

De kreet Ieder voor zich… wordt gecompleteerd door de toevoeging: …en God voor ons allen! Het eerste zinsdeel geeft aan hoe er veelal in de samenleving gedacht en gehandeld wordt. Ook al gaat dat lang niet altijd op, want er zijn nog steeds (wereld­se) mensen die hun leven belange­loos voor anderen inzetten. Er zijn gelukkig nog vele rudimen­ten van Gods goede schepping in de wereld van vandaag aanwezig, maar even zo goed valt er een duidelijke toename in onverschilligheid omtrent de situatie van anderen waar te nemen. Hoe langer hoe meer krijgt de gedachte de overhand, dat iedereen het zélf maar moet uitzoeken. De verwijzing naar een God die er voor een ieder wezen zou, komt nogal ongeloofwaardig over uit de mond van mensen die met het bestaan van God in hun leven geen rekening houden. Voor hen is dat een goedko­pe dooddoener.

Een ander verhaal is natuurlijk de hemelse realiteit van een liefdevolle Vader, die er inderdaad voor zijn mensen is. Die God die zichzelf bekendgemaakt heeft als de eeuwige Ik ben er voor jou… is degene die te allen tijde getrouw is aan dat wat in z’n naam tot uitdrukking gebracht is.

Wie er ernst mee maakt dat God er voor ons allen is, voor allen die het lichaam van Christus vormen (maar evengoed ook voor alle anderen die tot zijn schepping behoren) zal zich ten volle bewust zijn van de mede­verantwoordelijkheid die hij of zij daarin draagt. Vader God is er dan immers vaak voor een ander door mij heen.

En Hij is er ook meermalen voor mij door een ander heen. Die ander zal deel uit kunnen maken van Christus’ lichaam, maar zal net zo goed daarbuiten bezig kunnen zijn als onderdeel van Gods oorspronke­lijk goede schepping.

Samen voor elkaar

Als het beeld van de Christus werke­lijk bezig is in ons gestalte te krij­gen, zullen we dezelfde instelling hebben als Jezus. En Hij droeg de beeltenis van zijn Vader in perfectie in zich. ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’, zei Jezus volgens Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Voor ons zal het dus een uitdaging mogen zijn, net als Jezus te wezen. Het zal er dan op uitlopen dat ieder van ons vrijmoe­dig zal kunnen belijden: ‘Wie mij ontmoet heeft, heeft een ontmoeting met Jezus gehad’. Maar dan kun je heilzaam bezig zijn! Dat is de ver­werkelijking van het zoonschap Gods.

Wanneer we als zonen van God functioneren, zullen we derhalve (evenals Jezus) oog hebben voor de noden van anderen. Als Jezus zijn wil niet zeggen dat we ons te allen tijde de triomfen van het koning­schap kunnen toeëigenen, maar veel vaker dat we elkaar als priesters zul­len dienen. Dat geeft aan de leden van het lichaam van Christus een sterke en gezonde onderlinge band. De zonen Gods komen niet tevoor­schijn door een eindeloos jagen naar de eervolle status van het zoon zijn, maar door de inzetbare houding van de aan Melchizedek gelieerde pries­ter. Waar we Gods beelddragers zul­len zijn, worden we steeds meer betrokken bij de helende barmhar­tigheid van onze liefdevolle hemelse Vader. Wanneer we het heil van de mens op het oog hebben, geven we er getuigenis van, de instelling van Vader God en zijn eerste Zoon te hebben. Dat geeft een hechte, de ander de normale christelijke vrij­heid latende verbintenis. Relaties kunnen onder druk komen te staan door een verflauwende inte­resse voor eikaars belangen in de hemel en op de aarde. De druk kan echter ook veroorzaakt worden door een te indringende ^ manier van bezig zijn met zaken die tot het persoonlijke terrein van de ander behoren. Houd rekening met de privacy van je medemens en bemoei je niet met zaken die je niet aangaan.

Als een ander zich over zeer per­soonlijke dingen eigener beweging opent, is dat natuurlijk een ander geval. Elkaar met raad en daad terzij­de staan, is een uitermate goede zaak. Zoveel te beter kun je voor elkaar op de bres staan. Hier kan echter alleen dan maar een goed resultaat van verwacht worden, als beiden dit ook echt willen.

 

De eerste, de grootste door Froukje Huis

“Oma, gaan we een spelletje doen?” Vol verwachting kijkt hij me aan, onze zesjarige kleinzoon. “Oma, gaan we sjoelen? “Goed, ga maar vast naar boven”. Hij stommelt de trap op en wipt opa’s kamer binnen, waar opa achter de computer zit. “Opa, ga je mee sjoelen?” “Vooruit dan maar!”, zegt opa, tenslotte komt Martijn niet elke dag bij

’t Valt niet mee voor die kleine han­den een stapeltje schijven te omvat­ten, maar hij weet aardig kracht bij te zetten en er gaan al gauw een paar schijven in de hokjes. Na drie keer tellen we de oogst: 65. Mooi hoor. “Ik heb gewonnen! . roept hij al. We geven elkaar een knipoog. Opa 61. Oma 59. Ja, jij hebt gewonnen.

“Ik ga weer winnen, ik ben de beste”, kondigt hij aan.

Maar helaas, deze keer wint oma.

Zijn gezicht betrekt.

“Zullen we een ander spelletje doen, oma?”

Inmiddels is hij acht en hij kan goed sjoelen. Soms wint hij, soms verliest hij, maar hij weet het: je kunt niet altijd winnen. Zo gaat het in het leven.

Maar hij hoopt… dat hij de beste is.

‘Och kinderen’, denkt u misschien. Maar zijn we zoveel veranderd? Kijk eens naar al die sportmensen, vol­wassenen die alles op alles zetten om die gouden plak te winnen. Mannen en vrouwen die streven naar de hoogste baan, de beste posi­tie, het mooiste huis of de snelste auto? Zijn wij werkelijk al geheel anders of vinden we een beetje extra aandacht, een vleugje eer, ook nog wel aardig?

Wel, dan zijn we in goed gezelschap want dat vonden de discipelen ook. “Heer wie zal van ons de eerste zijn?” “Wie mogen straks links en rechts van U zitten in uw Koninkrijk?”

“Daar kan Ik niet over beslissen”, zegt Jezus, “maar als jullie de mees­te willen zijn, kun je dat alleen maar bereiken door aller dienaar te wor­den”.

Aller dienaar…! Dus de minste kar­weitjes opknappen, altijd klaar staan voor anderen, jezelf verloochenen en dat met een blij gezicht. De onderste weg gaan, ook al heb je het grootste geluk van de wereld. “Maar Heer, is dat nu nodig?” Nodig? Wie zei ook weer dat hij gelijkvormig wil worden aan het beeld van Jezus? Petrus zegt: ‘Want dit is genade, indien iemand, omdat hij met God rekening houdt, leed verdraagt, dat hij ten onrechte lijdt” 1 Petrus 2 vers 19 (1 Petr. 02:19). En in vers 21: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voorbeeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden”.

Wat is het heerlijk te weten dat God bezig is ook déze roeping in ons uit te werken! Sta op en ga in ’t voetspoor van Jezus, die de weg ons gewezen heeft.