Selecteer een pagina

Levend Geloof – 295

Levend geloof 1988.09 nr. 295

Eeuwig leven voor nu of voor later? Door Gert Jan Doornink

“Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt” Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03).

Wat is eeuwig leven?

In dit artikel willen wij ons bezighouden met enkele begrippen, gedachten en principes aangaande ‘het leven’ en dan speciaal waar wij als gelovigen mee te maken hebben: het eeuwige leven. In Johannes 3 vers 36 (Joh. 03:36) zegt Johannes de Doper over dit eeuwige leven: “Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie aan de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”. Geloof in de Zoon van God is dus de voorwaarde om eeuwig leven te ontvangen. Wie niet gelooft heeft geen eeuwig leven, hoewel uiteraard in principe het eeuwige leven voor alle mensen bestemd is.

Maar wat is nu eigenlijk eeuwig leven? Het begrip ‘eeuwig’ duidt er al op dat dit oneindig is, het is niet te omvatten in een bepaalde tijd, in een bepaalde periode. En het is het echte leven zoals God dat voor de mens bedoeld heeft. Nu moeten we onderscheid maken tussen ‘leven’ en ‘leven’, want als de Bijbel spreekt over ‘leven’ wordt niet altijd ‘eeuwig teven’ bedoeld. Meestal blijkt dit echter wel uit het verband waarin het is geschreven. Wanneer bijvoorbeeld in Jakobus 4 vers 14 en 15 (Jak. 04:14-15) gezegd wordt: “Gij weet niet hoe morgen uw leven zal zijn. Want gij zijt een damp, die voor een korte tijd verschijnt en daarna verdwijnt”, dan wordt hiermee bedoeld dat het lichaam waarin wij ons thans nog bevinden, en waarin ‘het leven’ is, van tijdelijke aard is. Paulus beschrijft dat op duidelijke wijze in 1 Korinthiërs 15 vers 35 tot 58. (1 Kor. 15:35-38)

Het leven zelf is echter onveranderlijk, eeuwig, goddelijk (Hand. 17:28). Het leven is uit God zelf. Of het zich nu nog in een ‘aards lichaam’ bevindt en straks ‘overgeplaatst’ wordt in een ‘hemels lichaam’ is in dit verband niet relevant. Het leven is er! Feitelijk kunnen we beter niet spreken van het overgeplaatst worden, want niet het leven wordt overgeplaatst, maar het lichaam waarin het aanwezig is, verandert. Dat overgeplaatst worden is in feite al gebeurd toen wij een kind van God werden, zoals Paulus dat beschrijft in Kolossenzen 1 vers 13 en 14 (Kol. 01:13-14). Op dat moment gebeurde er met ons lichaam nog niets, al heeft het nieuwe leven vaak wel een positieve uitwerking naar het lichaam toe.

Het eeuwige leven is een  geestelijk leven

Een volgend belangrijk punt wat wij ons behoren te realiseren is dat het eeuwige leven, wat wij door geloof in Christus hebben ontvangen, een geestelijk leven is. In het gesprek met de Samaritaanse vrouw, zei Jezus: “God is Geest, en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid”. Het leven uit God is een geestelijk leven, dat wil zeggen ‘onzichtbaar’, niet in uiterlijke materie samen te vatten (Handelingen 17), maar wel reëel. “De werkelijkheid is van Christus”, zegt Kolossenzen 2 vers 17 (Kol. 02:17). Christus is niet meer lichamelijk op aarde, maar toch is zijn leven in ons. De duivel probeert dit te verdraaien en het is juist op dit punt dat hij velen een rad voor de ogen draait. Men klampt zich vast aan de zichtbare, voorbijgaande dingen, terwijl het juist gaat om de onzichtbare, eeuwige dingen. Daarvoor is geloof nodig, maar dit geloof staat ter beschikking aan iedereen. Hebreeën 11 vers 1 (Heb. 11:01) zegt over het geloof dat het de zekerheid is van de dingen die men hoopt en het bewijs van de dingen die men niet ziet. Voor ons als gemeente van Jezus Christus betekent dit een uitdaging en een opdracht om te proclameren dat het nieuwe, goddelijke, eeuwige leven te ontvangen is door geloof in Jezus Christus.

Het eeuwige leven is een geestelijk leven. Dat betekent dat wij dus betrokken zijn bij een leven in de geestelijke wereld. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten om daar en van daaruit te functioneren, te strijden en te overwinnen. Daarbij is het van belang dat wij op de juiste wijze geestelijke gevoed worden, want omdat het nieuwe leven zich nog in een lichaam van vlees en bloed bevindt (een aards lichaam) staat het nog aan de aanvallen uit het rijk der duisternis bloot. De duivel wordt door Jezus de ‘overste der wereld’ genoemd Johannes 14 vers 30; Johannes 16 vers 11 (Joh. 14:30; Joh. 16:11). Van oorsprong had hij een belangrijke plaats bij de troon van God. Maar hij kwam door hoogmoed ten val. Hij werd daarom uit de hemel gestoten en kwam op aarde terecht. Alles wat met de aarde te maken heeft, wat op aarde leeft, staat dus bloot aan de aanvallen van satan. Daarom is het van zo’n groot belang dat wij als geestelijke mensen, met een geestelijk leven – maar in een lichaam dat zich nog op aarde bevindt – op de juiste wijze geestelijk gevoed worden, opdat wij – evenals Jezus – de duivel kunnen weerstaan en overwinnen.

Hoe gebeurt dit nu? Waar komt ons geestelijk voedsel weg? Hoe ontvangen wij geestelijk voedsel? Primair is het van belang dat onze gemeenschap met de Vader in optimale conditie verkeert. Laten we daarvoor bidden en ons naar uitstrekken. Daartoe zijn wij trouwens ook geroepen 1 Korinthe 1 vers 9 en 1 Johannes 1 vers 3b (1 Kor. 01:09; 1 Joh. 01:03b). Deze gemeenschap is vanzelfsprekend ook geestelijk. Daarom is het voor ieder kind van God van ‘levensbelang’ gedoopt en vervuld te zijn met de Heilige Geest. Deze Geest behoort meer en meer een eenheid te vormen met onze geest. Zij behoort als het ware samen te smelten met onze geest. Ook de voeding die wij ontvangen vanuit het Woord van God is uiteraard heel belangrijk, ook wanneer anderen die daartoe bekwaamheden van God hebben ontvangen het uitleggen. De Bijbel is een geestelijk boek en alleen op geestelijke wijze te verstaan. Ook in dit opzicht zullen we er attent op moeten zijn dat de duivel via allerlei ongeestelijke uitleggingen probeert Gods Woord krachteloos te maken en de gelovigen op een dwaalweg te brengen. Maar een kind van God dat vol is van de Heilige Geest laat zich in dit opzicht niet misleiden.

Jezus is ons grote voorbeeld

Jezus zelf is ons grote voorbeeld. Hij leefde in voortdurende gemeenschap met de Vader’. Hij kon zelfs niets doen zonder dat de Vader het Hem openbaarde. Daarom zegt Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03) ook: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt”. Met andere woorden: Daar gaat het om. Eeuwig leven is niet iets wat we na onze dood ontvangen als we ‘in de hemel komen’. Eeuwig leven is een dagelijkse werkelijkheid voor ieder kind van God dat het verlangen heeft in gemeenschap met de Vader te leven.

Vanuit die gemeenschap hebben wij een positieve geestelijke uitstraling naar de ander toe. Want daar draait alles om. Als ons getuigenis in deze wereld wegvalt omdat we ontrouw zijn, omdat we de Heilige Geest bedroeven, omdat we niet waakzaam zijn, of wat dan ook, kan de Heer zijn werk door ons niet verrichten. Laten we er dagelijks aan werken dat we geestelijk gesproken in ’topconditie’ zijn, opdat wij ‘eeuwig leven’ openbaren en de Vader en de Zoon verheerlijkt worden.

 

Doet u ook mee? Van de redactie door Gert Jan Doornink

Met grote dankbaarheid mogen we terugzien op onze ‘zomeractie’ voor financiële ondersteuning van het “Levend Geloof”-werk. Iedereen die heeft gereageerd, door ons een gift te zenden, ook vanaf deze plaats, heel hartelijk dank!

Hoewel extra bijdragen voor ondersteuning van onze arbeid uiteraard altijd welkom zijn en noodzakelijk blijven, willen wij thans een nieuwe actie aankondigen, die wij ‘herfstactie’ willen noemen. Deze en komende maanden vragen wij u namelijk zoveel mogelijk te proberen nieuwe lezers en lezeressen te winnen. Het moet mogelijk zijn de oplage van “Levend Geloof” aanmerkelijk te verhogen, gezien de vele positieve reacties die wij op de inhoud van ons blad ontvangen.

Wij werken niet met premies of attenties, hoewel wij natuurlijk niets ten nadele willen zeggen ten aan zien van bladen die dat wel doen. Wij geloven echter dat de lezers en lezeressen van ons blad die gemotiveerd zijn ten aanzien van de volle evangelie boodschap – zoals die in “Levend Geloof” een centrale plaats inneemt – hun best willen doen om nieuwe abonnees te winnen. Mogen wij uw inzet vragen om ook op deze wijze zoveel mogelijk bekendheid te geven aan de uitleg van het kostbare en rijke evangelie van Jezus Christus?      

 

Genezing van het lichaam door Jan W. Companjen

Daarom, heilige broeders (omdat Hij onze zonden verzoend heeft), deel­genoten der heilige roe­ping, richt uw oog op de apostel en hogepriester onzer belijdenis, Jezus, die getrouw is jegens Hem die Hem heeft aangesteld als bouwer van zijn huis. Elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester is God. Zo was Mozes getrouw in ge­heel zijn huis als dienaar, om te getuigen van het­geen gesproken zou wor­den en nu is Christus getrouw over zijn huis. Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roe­men, maar tot het einde vasthouden. Hebreeën 3 vers 1 tot en met 6 samenvatting (Heb. 03:01-06).

In Hebreeën 2 vers 4 en 5 (Heb. 02:04-05) staat over dit onder­werp het volgende ge­schreven: “Komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar en laat u ook zelf gebruiken als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilige priesterschap te vormen, tot het bren­gen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”.

Broeders en zusters, wij zijn een uitverkoren ge­slacht , een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem die ons uit de duis­ternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangeno­men 1 Petrus 2 vers 9 en 10 (1 Petr. 02:09-10).

Ziehier een aantal Schriftgedeelten waarin wij kun­nen zien dat het God ernst is dat Hij met het mensdom klaar komt. Dat Hij Jezus Christus, onze Heer, heeft aangesteld als leidsman om tot dat doel te komen. Het is een ge­weldig evangelie waarbij de mens wordt ingescha­keld als een bouwsteen in een gebouw waarvan Christus reeds de hoek­steen is.

Israël als volk van God

Eens heeft Mozes het volk Israël, als volk van God, uit de slavernij verlost en uit Egypte geleid. Door water en woestijn ging het naar het door God beloofde land. Het was één groot wondergebeuren waarbij God zijn volk nooit in de steek liet. God sprak met Mozes als tot een vriend. De wolkkolom van Gods aanwe­zigheid trok voor het volk uit om richting aan te ge­ven .

Toch was deze leider bij uitstek van het oudtestamentische volk van God slechts een onvolmaakte voorafschaduwing van Christus en zijn werk. Het oudtestamentische volk van God was een na­tuurlijk volk, een door God uitverkoren volk om Zijn heerlijkheid te open­baren. Een volk zoals alle andere volken, maar via de aartsvaders, Abraham, Izaäk en Jacob en later de twaalf stammen van Is­raël (genoemd naar de twaalf zonen van Jacob), geroepen om Gods heer­lijkheid te openbaren aan de hen omringende volken.

God was met dat volk en bevestigde dat door teke­nen en wonderen. Hij gaf aan dat volk richters, profeten en koningen, maar toch was en bleef dat volk een natuurlijk, vleselijk volk van God. Zo is ook nu het volk Is­raël een natuurlijk en vleselijk volk, indien het zich niet tot Christus be­keert. Want alleen in Christus wordt men een nieuwe schepping.

Het volk Israël, als na­tuurlijk en vleselijk volk van God, is een eerstge­boren zoon waaraan Hij zijn goedheid en volheid niet kwijt kan. Denk in dit verband eens aan de gelijkenis van de verloren zoon, die niet alleen ge­lijkenis maar ook profetie is. De jongste zoon eiste zijn erfenis op, maar ver­kwistte deze in de wereld. Hij kwam in de varkens­stal van de wereld terecht en at met de varkens mee uit de trog. Maar hij kwam tot bekering. Hij ging terug naar de vader (zoals ook de gemeente teruggaat naar de Vader) en kreeg het feestkleed aan. Alles kwam weer he­lemaal goed.

De oudste zoon werd zeer kwaad en zei: Ik ben u altijd trouw gebleven, ik ben door de eeuwen heen Jood gebleven. Ik heb de hitte van het leven door­staan, maar voor mij – en nu komt het – hebt u nooit een kalfje geslacht. Hij die alles op gemaakt heeft komt terug en het wordt feestvieren. hoe kan dat nu?

Het antwoord van de va­der lost alles op. Vader is blij dat de verloren zoon weer terecht is, weer terug is op de goede weg. De oudere broer had ook blij moeten zijn voor de terugkeer van zijn broer, maar bij hem zit nog veel ‘oud zeer’. Hij wil zijn broeders hoeder niet zijn. Hij wil als oudste de jongste niet dienstbaar zijn. Zijn vader zegt: Wees blij met mij, want die verloren was is terug en jij, jij had je mijn rijkdommen altijd al kunnen toe-eigenen, maar je hebt dat niet gedaan. Al het mijne is het uwe.

Er komt zeker een tijd dat de oudste zoon zijn schade gaat inhalen. Hij zal dan inzien dat de wet­ten Gods niet meer vleselijk maar geestelijk zijn. God is een God van liefde die alle mensen, alle vol­ken, liefheeft. Hij wil dat de oudste en de jongste één zijn, dat de scheids­muur weggebroken is en weggebroken blijft. Hij wil dat Zijn volk, be­staande uit Jood en hei­den, uit dienstknecht en vrije, bruin, blank of zwart. man of vrouw . één is. Een volk dat tot Zijn dienst bereid is, om levende stenen te zijn tot het bouwen van een geestelijk huis.

De weg terug naar de Vader

Door bekering, doop en vervulling met Gods Geest is de mens, die vlees was, een nieuwe schepping geworden. Hij is lid geworden van het lichaam van Christus, de tempel van God. Hij be­hoort nu tot het nieuwe verbondsvolk, een volk dat heilig is in de Heer. Hij is priester voor God geworden, niet iemand die offers brengt in een tem­pel, maar hij mag zelf ko­men voor het aangezicht van God en Hem dienen.

Zijn volk is een levend volk, geroepen tot een groot doel, namelijk mee­helpen het werk Gods te voltooien. De geest van het denken van dat volk is vernieuwd. God is niet verborgen gebleven. Hij heeft zich geopenbaard en zal zich blijven open­baren. Onze weg terug naar de Vader is in volle gang. Werkelijk mens zijn is lijken op God, lijken op Jezus die ons heeft laten zien hoe God werke­lijk is en hoe Hij zich de mens gedacht heeft. Jezus zei: Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Hij wil dat wij zullen den­ken en leven zoals Hij.

De mens is méér dan een natuurlijk wezen, Zijn volk is méér dan een natuurlijk volk! God schiep het licht, de bloemen, de vogels en de vissen, de mensaap en de Neanderthaler. En God zei: Het is goed. Toen kwam de mens en God zei: Het is goed, ja zeer goed! Eindelijk een schepsel naar ons beeld, een zoon van Mij, zoals Ik het bedoel. God drukte die mens aan Zijn hart en blies hem de levensadem in.

God zal tot Zijn doel komen en door alles heen zal ook de mens tot erkenning ko­men dat Gods schepping goed, ja zeer goed is. Wij zullen onze Schepper er­kennen en gaan eten van de Boom des Levens, Jezus Christus. Hij is het die ons – door Zijn Geest -zal leiden naar de volle waarheid. Hij wil onze God, onze inspirator zijn. Het is duidelijk dat wij alleen door de Geest Gods geleid tot dit nieuwe leven kunnen en zullen komen. Christus in ons is de hoop van al deze heerlijkheid. Hij, Jezus, wil dat wij zijn waar Hij is, namelijk in de hemelse gewesten, om daar met Hem de heerlijkheden Gods te ontdekken en tot stand te brengen.

Hij en wij zijn allen uit één Geest geboren en ge­roepen om de volkeren der aarde, ook de Joden, tot jaloersheid te verwek­ken. Om te laten zien dat onze God een God van liefde is die nooit tegen zijn scheppingsorde in­gaat . Zijn macht is groot in liefde en gerechtigheid. Hij houdt een ieder, die Hem toebehoort vast en gaat met hem of haar mee tot in de dood. Een dood die geen schrik meer aan­jaagt , omdat alles reeds voldaan is. Zij die van Hem zijn, zijn deelgenoot van de eerste opstanding, zij zijn met Christus ge­storven en begraven en vervolgens opgestaan tot een nieuw leven waarin de dood niet meer ‘heerst’.

Het herstel van Gods schepping

Gods Geest gaat alles her­stellen en Zijn Koninkrijk komt. God de Vader be­kommert zich om ons. Hij kijkt uit naar ons en wil ons herstellen naar geest, ziel en lichaam. Hervor­ming van denken door de Heilige Geest is daarbij noodzakelijk. Wij zijn zo aan het abnormale gewend geraakt, dat we het normale vaak als een wonder ervaren. De schepping wordt hersteld, wat goed was, wordt weer goed. Als een mens herstelt van een ziekte is hij genezen. Een wonder van genezing moet geen uitzondering zijn, maar veel meer door ons verwacht worden, om­dat een genezing een be­vestiging is van de wet van de natuur, dat de mens genezing in zich heeft.

Wij moeten er ook acht op slaan dat het ‘ik’ tijdperk ons parten kan spelen.

Vaak horen wij de vraag: ‘Waarom hij dit wel en ik niet , waarom hij die gave en ik niet, waarom wordt hij wel beter en ik niet?’ Veel van dit soort vragen heeft tot gevolg dat er niet om wordt gebeden en gestreden, maar dat er wordt afgehaakt. De pinksterverwachting, dat Hij komende is en dat de te­kenen daarvan om ons heen zichtbaar zijn, wordt opzij gezet omdat men niet blij is met wat wel ge­beurd. Men is alleen maar op zichzelf gericht en mist daardoor zeer veel zegen. Uiteraard is een geestelijke ziekte een hoofdstuk apart, omdat hierbij satanische geesten een rol spelen.

Lofprijzing en aanbidding

In verband met het vo­renstaande, dat wij in een uitzonderlijke tijd leven, met een goddelijke roeping, geloof ik wel dat bij ons nog vaak het feestvieren, om alles wat de Heer voor ons is en geeft, teveel ontbreekt. Wij zijn, om het zo maar eens te zeg­gen nog wat stoffig, het loopt niet gesmeerd. We zien het wel op papier, op de blauwdruk, maar on­danks dat alles, reageren wij grotendeels op de reis­leider, de voorganger van kerk of gemeente. Zo blij­ven wij een vragende, af­wachtende kudde, steeds op zoek naar nog meer en nog malser gras. Dank­zegging en lofprijzing, ju­bel en lof (uitingen van een feestelijk hart dat ge­looft), kunnen daarbij veel betekenen.

Omdat lofprijzing nogal in is, wil ik daarbij op het volgende wijzen. Men wil naar goed bijbels gebruik juichen vóórdat de muur valt. Maar als men het doet om God ‘goed te stemmen’ kan zelfs lofprijzing af­godisch zijn. Dan eren wij Hem om ervoor te zorgen dat Hij niet kwaad wordt. We kunnen Hem ook eren, Hem lof offeren omdat dat erbij hoort. Dan proberen wij ervoor zorg te dragen dat God over ons en onze gemeente niets te klagen heeft en niets tekort komt. Zulke offers (las ik in een blad en ik ben het er ge­heel mee eens) heeft God niet nodig. Dat wijst Hij zelfs helemaal af. De hele voordienst of liturgie kan zo tot een heidense cultus worden.

Wat God van ons vraagt is een lofoffer als liefdesbe­tuiging. Dat is heel wat anders dan iets met je li­chaam presteren. Hij vraagt een offer van ons hart. En dat kan door Hem al juichende en jube­lende te vertellen hoe lief wij Hem hebben en dat wij met Hem ook vol zijn van zijn werk. Het gaat erom dat wij Hem de lof bren­gen van ons hart met al­les wat in ons is. Dat daarbij muziek een gewel­dige ondersteuning kan zijn behoeft geen betoog. Geld en goed is bijvoor­beeld iets wat je Hem geeft terwijl het al van Hem is. Het is een natuurlijke gave, met voor het overgrote deel ook een natuurlijk resultaat. Lofprijzing en aanbidding is echter iets heel anders. Het is het geven van wederliefde.

Dat doel, dat bewijs van liefde, geeft ons vele mo­gelijkheden en variaties. Dat lof offeren opent ons de weg om Gods heil te zien. Deze jubelroep be­hoort een goede onder­grond te hebben. Wij moe­ten er de zin van ver­staan. Ikzelf denk daarbij (ondanks mijn dertigjarige ervaring in het volle evan­gelie) nog vaak aan een vers van Johannes de Heer waarin staat: ‘Sinds ik ben bekeerd, heb ik zingen geleerd’. Nu dat laat­ste is helemaal waar. Ik wil – en ik hoop velen met mij – de Heer grootmaken. Zijn lichaam gaat tot vol­ledig herstel komen en zal leven tot lof en eer van Zijn Naam!

Heer, wij willen U aanbid­den – Prijzen voor uw liefde groot – Door wat U voor ons volbracht hebt – redde U ons van de dood. Wij ontvingen eeuwig le­ven – zijn voortaan aan U gehecht – Vol vertrouwen gaan wij verder – vast in wat Uw Woord ons zegt.

Door de heilige Geest ver­licht , Heer – leren wij de waarheid Gods – toe te passen in ons leven – staan met U als op een rots – leren lijden, strij­den, werken – zoals U Heer, zelf het deed – en voor ons als overwinnaar – ligt dan ook de kroon ge­reed.

Heer, zo willen wij ons le­ven – stellen in Uw dienst en dan – door geloof, ge­duld, volharding- bruik­baar wezen voor Uw plan . led’re vijand neer te vel­len – opdat hij aan ons niets heeft – en tot zonen Gods herstellen – tonen dat U in ons leeft – Zo Uw leven openbaren – over­winnen op de dood – Iede­reen zal dan verklaren – Juichend: God wat bent U groot!

 

De innerlijke mens (2)
De vorming der volmaaktheid door Hessel Hoefnagel

Inleiding (de vorming der… )

In het voorgaande artikel in deze serie ging het over ’de kiem der volmaaktheid’, die de Schepper in de eerste schepping legde en die in Jezus Christus gestalte kreeg. Uit deze levenskiem, door geloof in Jezus Christus, ontwikkelt zich de nieuwe mensheid, die centraal staat in de schepping van God. Terwille van de eerste mens werden de eerste dingen geschapen. Zo krijgen terwille van de tweede mens de dingen van de nieuwe schepping gestalte. In dit tweede artikel willen wij onze aandacht bepalen bij de groei en vorming der volmaaktheid.

De ontwikkeling der volmaaktheid

De opdracht voor de mens is bezig zijn met de dingen van de Vader in de hemel. Dat besefte Jezus al als jongen van twaalf jaar! Lucas 2 vers 49 (Luc. 02:49). Wanneer de mens zich naar de innerlijke mens alleen maar bezighoudt met de dingen van de wereld, dan is hij ‘dood’ en ongeschikt voor het koninkrijk van God. Deze wereld ligt immers in het boze, dat wil zeggen dat de overste van deze wereld, hoewel hij al reeds geoordeeld is Johannes 16 vers 11 (Joh. 16:11) over haar regeert. Op vaak heel subtiele wijze inspireert de duivel de mens en leidt deze af van zijn doel en bestemming, dat is op de juiste wijze heersen over de bezielde en niet bezielde schepping Genesis 1 vers 28 en Genesis 2 vers 15 (Gen. 01:28; Gen. 02:15).

Zonder wedergeboorte door gehoorzaamheid aan de wil van God en geloof in Jezus Christus, is de mens niet in staat zich op de juiste wijze te richten op zijn hemelse roeping, De wedergeboorte begint met het ‘ontwaken uit de slaap’, dat is het ‘ontmaskeren van de onvruchtbare werken der duisternis’, die heimelijk en subtiel de mens doen insluimeren. Ontwaken is: de dingen in het licht bezien, zodat de ware aard duidelijk wordt.

Na het ontwaken volgt dan het ‘opstaan uit de doden’, dat is het met eigen inzet zich losmaken van de claim der duisternis door een gerichte wandel in het licht. Hierdoor komt de mens in de sfeer van louter goedheid, gerechtigheid en waarheid, terwijl hij zich steeds meer bezighoudt met wat de Heer wil. Het gevolg daarvan is dat ‘Christus over deze mens gaat lichten’, zodat hij vervuld wordt met de Heilige Geest Efeze 5 vers 14 (Ef. 05:14).

Wat is de bestemming van de nieuwe mens?

De bestemming van deze nieuwe mens is het verkrijgen van de ‘onbevlekte en onverwelkelijke erfenis in de hemelen’. Deze is daar ‘weggelegd’ en ‘wordt daar bewaard in de kracht Gods, om geopenbaard te worden in de laatste tijd’ 1 Petrus 1 vers 4 (1 Petr. 01:04). Opstanding uit de sfeer van de ‘doden’ is nodig omdat God een God van levenden is Matteüs 22 vers 29 tot en met 32 (Matt. 22:29-32). Hij heeft geen deel of gemeenschap aan de dood. Levenden zijn degenen die naar hun innerlijke mens voor God leven als ‘wedergeboren door het levende en blijvende woord van God’ 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23).

Het is een dwaling om de opstanding uit de doden te koppelen aan het sterven van het vergankelijke lichaam, alsof dit ooit weer levend zal worden. Het ‘zaaien in vergankelijkheid, oneer en zwakheid’, betreft de inzet van de ‘innerlijke mens des harten’, waarbij de uiterlijke mens als een zaadkorrel wordt gezaaid temidden van spot, vijandschap en tegenwerking. De apostel Paulus noemt dit het ‘elke dag sterven’ 1 Korinthe 15 vers 31 (1 Kor. 15:31). Het resultaat is dat door de levende verbinding met God er wordt opgewekt in onvergankelijkheid, eer en kracht in een geestelijk, eeuwig blijvend lichaam. Zoals we uiterlijk het beeld van de eerste (stoffelijke) mens dragen, zo dragen we naar de innerlijke mens het beeld van de tweede (hemelse) mens, want de laatste Adam (is laatste mensheid, waarvan Jezus Christus het hoofd is) is een levendmakende, herstellende en scheppende geest 1 Korinthe 15 vers 35 tot en met 49 (1 Kor. 15:35-49).

In de nieuwe schepping is er een grote verscheidenheid in de hemelse lichamen, zodat de ‘glans der zon anders is dan die der maan en sterren’ (1 Kor. 15:41). Ondanks de ‘lichte last der verdrukking’ wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd tot het verkrijgen van ‘een alles te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid’. We moeten daarom niet zien op het tijdelijke en zichtbare, maar op het eeuwige, onzichtbare, ons gebouw van God in de hemelen 2 Korinthe 4 vers 16 tot en met 18 (2 Kor. 04:16-18).

Het nageslacht van Abraham

De aartsvader Abraham geloofde God en God openbaarde zich aan hem met de belofte: ‘uw loon zal groot zijn’. God liet hem omhoog kijken naar de sterrenhemel en zei: ‘zo zal uw nageslacht zijn’ (Genesis 15). Het nageslacht van Abraham moeten we niet op aarde zoeken in één of ander volk of ras, maar het is de nieuwe mensheid, die in Jezus Christus wordt gevormd. Door de doop . en vervulling met de Heilige Geest is deze mensheid met Christus bekleed’. In deze heilige verbinding, waarvan het aardse huwelijk slechts een beeld is, is geen sprake van: ‘mannelijk of vrouwelijk, Jood of niet-Jood, slaaf of vrije, want allen zijn één in Christus Jezus en daarom zaad van Abraham en naar de belofte erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus’ Galaten 3 vers 27 tot en met 29 (Gal. 03:27-29).

Uit de ‘kiem der volmaaktheid’ “(zie vorig artikel) ontwikkelt zich zo de nieuwe mens” tot zijn goddelijke bestemming. Terwille van de eerste mens schiep God een volkomen bijpassende hemel en aarde. Bij de wording van de nieuwe mens gebeurt hetzelfde. Er ontwikkelt zich uit de kracht Gods een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die volkomen bij de nieuwe mens passen.

Innerlijke en uiterlijke mens staan niet los van elkaar. Ze kunnen niet zonder elkaar functioneren. Deze totale mens geeft uitdrukking aan de ‘heerlijkheid van God’. Heerlijkheid betekent: aanvulling tot volmaaktheid. De mens is in diepste zin de aanvulling tot volmaaktheid van de eeuwige Schepper, zoals de vrouw de heerlijkheid (aanvulling tot volkomenheid) is van de man. Dit is de eeuwige bestemming van de mens in Christus. Laten we jagen naar dit doel, zodat onze God zal komen tot Zijn heerlijkheid: ‘God alles in allen’ 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28).

 

Gerechtigheid (gedicht) door Piet Snaphaan

“Kinderen van Sion, juicht en verheugt u

in de Here, uw God, want Hij geeft u

de leraar ter gerechtigheid” (Joël 02:23).

 

Gerechtigheid gaat voor u uit,

zij is de grondslag van Gods troon.

Vanuit de Vader door de Zoon

leert Hij ons recht dat Hij bemint,

’t brengt leven voort; blijvend gewin.

 

Houd vast aan uw gerechtigheid,

dan zal zij opgaan als het licht.

Zij is een vrucht die vrede sticht,

jaag haar steeds na, laat u omgorden,

dan zult gij ook bevestigd worden.

 

Intermezzo door Gerry Velema

Een loden jas van schuld

Nee, niet rechtstreeks iets zeggen. Ze moest het maar voelen. Ze moest het zelf maar merken dat ze er helemaal naast zat. Wat dacht ze wel, dat ik dat zo maar nam, zo maar accepteerde. Even vriéndelijk bleef en aardig? Nou ja, een beetje vriendelijk doen lukte mij ook nog wel, maar de spontaniteit, die was verdwenen. Er was iets koels, iets gereserveerds voor in de plaats gekomen. Iets waar zij, zo redeneerde ik, maar eens over moest nadenken, voordat het weer helemaal koek en ei was. Uiteindelijk was ik een mens van vlees en bloed en gevoel, en geen robot. Zo… hoe klonk dat?!

Maar weet u wat nu het rare was? Er werd helemaal niet schuldbewust nagedacht door m’n vriendin. Niet dat ze dat niet zou willen, maar er was iets in onze vriendschap gekomen waar ze helemaal geen raad mee wist. Ze voelde een verwijt, maar wist niet goed wat, ze voelde dat ik haar een jas van schuld had aangedaan, waar ze zich alleen maar onprettig in voelde. Onzekerheid en afstand was het gevolg, in plaats van oplossing en vergeving.

Een loden jas van schuld. Hebt u hem wel eens aan gehad? Loden jassen worden gebruikt bij het maken van röntgenfoto’s en zijn uiteraard loodzwaar. Gelukkig hoeven we er niet dagelijks in te wandelen. Een loden jas van schuld is een zwaar gevoel van schuld wanneer je in iemands omgeving komt, waarvan je voelt dat hij of zij je iets verwijt, maar je weet de oorzaak niet of je kunt er niet iets aan doen.

Zo’n loden jas is zo onprettig in“ de omgang onder elkaar. En dat terwijl onze Heer Jezus gekomen is om alle schuld te vergeven. Of zoals het er staat: “Om ons niet te doen naar onze ongerechtigheden”. Als we om ons zelf, de ander een loden jas van schuld aandoen, zijn we als die slaaf uit Matthéüs 18, die zelf een schuld van tienduizend talenten liet vrijspreken door zijn genadige Heer. En bij zijn heengaan een medeslaaf gevangen liet zetten om een schuld aan hem van honderd schellingen.

Een loden jas van schuld wordt gebruikt door iemand die van genade niet weet. Maar door genade van God, leren wij van Hem vergeving. Het van harte  vergeven.

Hoe liep het af? Hoe verdween die nare jas van schuld uit onze relatie? Door hem heel bewust weer van die ander af te nemen. Niet of de ander mij iets schuldig is, is belangrijk, maar hoe ga ik met schuld om. Handhaaf ik die schuld, of spreek ik de ander vrij van schuld, zoals mijn Heer dat ook naar mij toe heeft gedaan? In een klimaat van genade komt genade. Daarom is het ook zo waar, dat als je niet vergeven kunt, je ook voor jezelf geen vergeving van God kunt verwachten.

Een hart dat genade kent en barmhartigheid voor zijn omgeving, vindt dat zelf ook. Geef je leefruimte aan de ander, dan vind je leefruimte voor je zelf. Wie geeft wordt zelf gegeven, wie laaft wordt ook zelf gelaafd.

En valt het je toch nog moeilijk zelf dat begin van vergeving te maken naar de ander, laat Christus ‘dan het begin in jouw leven mogen maken. Want Hij wil niet alleen je hart reinigen van zonden, maar bovenal woning in je komen maken. Hij wil regeren in je hart, zodat je vanuit die genade komt tot genade, en gaat uit genade!

 

Gods-verduistering of opwekking? door Evert van de Kamp

“De zon en het zwerk werden verduisterd… ” Openbaring 9 vers 2 (Openb. 09:02).

De synode van de Neder­landse Hervormde kerk heeft een nota geschreven met de onthutsende titel: “Kerk-zijn in een tijd van Godsverduistering”. De kernreactie van ‘Trouw’ haalde er de volgende kernpunten uit:

‘Vele ouderen zijn niet in staat duidelijk te maken wat het geloof praktisch voorstelt en vele jongeren zijn niet in staat de in­nerlijke betrokkenheid bij de ouderen te ontdekken, waardoor zij de kerk ver­laten. Om hierin verande­ring te brengen zullen we aan Bijbelstudie moeten doen. We zullen het ‘bij­bels ABC’ moeten leren spellen’.

In de afgelopen zomer is de Hervormde kerk volop ‘ met déze nota bezig ge­weest.

De kerk in de problemen

In meer dan één opzicht zit de kerk in de proble­men. En die worden (ge­lukkig) niet verhuld. De nota signaleert een drie­tal hoofdproblemen:

1.De onderlinge ver­deeldheid,

Men schrijft: ‘De tegen­stellingen hebben zich, verhard. Men dreigt zijn eigen standpunt vooral te vinden en te bepalen door zich af te zetten té­gen de ander. Zo komen we niet verder’.

2.De vervreemding tus­sen de top (de syno­de), en het grondvlak (de plaatselijke ge­meente) .

Velen verwijten de synode dat ze verworden is tot een bureaucratie; dat juridisch uitpluizen is geko­men in de plaats van geestelijke bezinning.

3.De vervreemding tus­sen kerk en wereld, tussen evangelie en samenleving.

Ik laat weer even de nota aan het woord: ‘Velen we­ten niet meer wat ze bij het woord ‘God’ moeten denken. Het evangelie wordt gezien als iets bi­zars, hobby en eigen­aardigheid van een kwij­nende groep. Niet alleen onze kerk, maar alle ker­ken worden randverschijn­selen. De Godsverduistering werkt bij ons door, óók waar wij ons dat zelf niet bewust zijn. Wij blij­ken zelf verregaand in geloofsonzekerheid’.

Kan er wat gaan veranderen?

Het verlangen wordt uit­gesproken een kerk te zijn die te ervaren is als een bemoedigende onder­linge gemeenschap, waarin ouderen en jongeren, mannen en vrouwen, sa­men tot hun recht komen. De kerk zou vader en moeder moeten zijn. Er worden een aantal sugges­ties gedaan.

Meer Bijbelstudie. Terug naar het bijbels ABC.

Het accent moet vallen op persoonlijk geloof.

Daarover schrijft het moderamen: ‘Op de veiling van meningen en visies wordt het christelijk ge­loof doorgedraaid. Daarom is het nodig dat het ge­loof weer persoonlijk wordt. Wij moeten ons persoonlijk door de be­vrijdende boodschap van Christus laten instrueren om stand te kunnen hou­den tegen het genie van de duivel en zijn machten’. In een reactie hierop haalt de evangelische maand- krant ‘Uitdaging’ een uit­spraak aan van ds. R. A. Grisnigt uit Bennekom: ‘Er is de afgelopen jaren te weinig aandacht geweest voor de bron van het ge­loof: persoonlijke gehoor­zaamheid en geloofsovergave aan de Here God. Wij moeten opnieuw leren dat het geloof een persoonlijk geloof is’.

Een nieuwe oriëntatie op Jezus Christus. Dat is het enige waar het je als kerk en persoon­lijk om moet gaan.

Terug naar de charismata, de bovennatuur­lijke gaven van de Hei­lige Geest.

Letterlijk schrijven de sa­menstellers: ‘We zouden in de kerk meer willen erva­ren dat de ambtelijke structuren de charismata in de gemeente niet in de weg zitten, maar juist be­vorderen. We zouden iets als een nieuw enthousias­me, een ‘second blessing’ (de doop met de Heilige Geest? – redactie), een tweede zegen dus, willen ervaren, dat ons heen tilt over onze eigen Godsverduistering’.

Een visie die ontekstloos is

De benaming ‘ontekstloos’ is van prof. dr. L. A. Hoedemaker van de Rijks­universiteit Groningen. Hij is niet de enige in eigen huis die kritiek heeft. Naar zijn mening wordt de Godsvraag te geïsoleerd gesteld in die zin dat de oorzaken van geloofsonzekerheid niet worden geanalyseerd. Hij keert zich ook tegen de tendens van ‘religieuze privé ervaringen los van de gemeenschap’ en waar­schuwt dat de kerk zich niet door deze ‘ziekte’ moet laten besmetten.

Zelf mis ik heel erg een heldere en duidelijke be­nadering vanuit het Woord van God. Het is waar, we leven (zeker in het westen) in een tijd van een toenemende Gods- verduistering. Een veel gehoorde opvatting is dat God zelf zich heeft teruggetrokken.

Ik ben ervan overtuigd dat God in zijn Woord een ander antwoord geeft. Daarbij denk ik aan wat geschreven staat in Openbaring 6 vers 12 en 9 vers 12. (Openb. 06:12 en Openb. 09:12)

Aan de woor­den: “De zon werd zwart als een haren zak en de maan werd geheel als bloed”. En: “De zon en het zwerk werden ver­duisterd door de rook van de put”.

Waarvan zijn zon en maan beelden?

De zon is een beeld van God onze Vader, de maan beeld van de Heer Jezus Christus. De Vader en de Zoon zijn het licht in de duisternis. In onze tijd wordt de ‘Zon’ meer en meer verduisterd door de machten der duisternis als een haren zak tussen de ‘Zon’ en de mens. De rook uit de put wijst op de demo­nische machten die elk uitzicht belemmeren op de hemelse gewesten waar de heerlijkheid van onze God zich manifes­teert .

De maan wordt bloed. Christus wordt niet meer verbonden aan het Konink­rijk der hemelen, maar steeds meer gelokaliseerd in het natuurlijke aardse leven. Men neemt het bo­vennatuurlijke weg uit het evangelie van de Heer Je­zus of het wordt naar een ander tijdperk verschoven. Niet God trekt zich terug, maar de machten rukken immer brutaler op. De profeet Jesaja heeft het, hoe wonderlijk toch, al zo lang geleden zo bijzon­der raak getypeerd: “Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Heer (de Zon) opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden” Jesaja 60 vers 2 (Jes. 60:02).

In Joël 2 vers 10 en 31 (Joël 02:10 en Joël 02:31) lezen wij: “De zon en de maan worden zwart en de sterren trekken haar glans in. De zon zal ver­anderd worden in duister­nis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des He­ren komt”.

Godsverduistering? Ja, Gods licht bereikt de on- gehoorzamen steeds moeilijker. Er is veel verzet tegen de Heilige Geest Handelingen 7 vers 51 (Hand. 07:51), maar God wil opwekking voor zijn volk.

“De blanke maan zal schaamrood worden, en de gloeiende zon zal zich schamen, want de Heer der heerscharen zal Koning zijn op de berg Sion en in Jeruzalem, en er zal heerlijkheid zijn ten aanschouwen van zijn oudsten” Jesaja 24 vers 23 (Jes. 24:23).

Kiezen wij voor opwekking?

De suggesties die in de nota worden aangereikt zijn zeker positief bedoeld, maar zijn ze ook voldoen­de? De opstellers twijfelen daar kennelijk zelf aan.

Ze schrijven: ‘Wij kunnen onszelf niet aan onze eigen haren uit het moeras trek­ken waarin wij vastgezogen zitten. Evenmin is het heil te verwachten van religieuze oppeppers. Als­of de crisis zou kunnen worden op gelost via reclame-technische kunstgre­pen. Daarvoor is de Gods­verduistering te diep en te fundamenteel’.

Inderdaad, opwekking kun je niet organiseren. Opwekking kun jé niet maken. Je kunt je er wel naar richten. Misschien moet ik zeggen: Je kunt er voor kiezen. Kiezen voor opwekking. Dat be­gint in je eigen hart, in je eigen geest.

In een interview sprak de door velen zo verguis­de prof Kuitert een aan­tal behartenswaardige woorden. Hij zei: ‘Het Koninkrijk Gods komt niet door ‘samen op weg’ te gaan en naar gerechtig­heid te streven. De ob­stakels liggen in de mens zélf. We moeten het Ko­ninkrijk persoonlijk bin­nengaan, langs de weg van vergeving der zonden en de herschepping van ons bestaan, vanuit de bezieling van Gods Geest. Ten opzichte van al het menselijk enthousiasme moet je roepen: Wacht even. De eerste manier waarop het Rijk ver­schijnt is niet die van het politieke heil, maar die van vergeving der zonden. Het rijk van de Messias is een persoon­lijke zaak en draait aller­eerst om de vergeving der zonden en de her­schepping door Gods Geest’.

In het ‘volle evangelie’ hebben wij geleerd terug te gaan naar af. Dat is te beginnen bij het Bijbelse fundament zoals het staat opgetekend in He­breeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02). Dat is het fundament van bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen (doop op geloof door onderdompeling in water en de doop in de Heilige Geest) en van oplegging der handen, van opstan­ding der doden en van een eeuwig oordeel.

Dat klinkt heel eenvoudig en dat is het in wezen ook. Het werkelijk doen vereist echter nauwkeuri­ge geloofsgehoorzaamheid. Ik herinner me hoe de Hervormde kerk jaren te­rug het prachtige ge­schrift over de Pinkster­beweging heeft laten ver­schijnen. Helaas, het bleef een gesloten boek. Er is in de kerk nauwe­lijks iets mee gedaan.

Het bracht geen opwek­king voort.

Zal de nieuwe nota dat wel doen? We hopen het. Al moet de Volle Evangeliebeweging nog veel le­ren, toch kan zij en mag zij, denk ik, een vurig appèl zijn op de kerken. Dat appèl is en het geldt onszelf uiteraard ook: Terug naar het Woord van God, naar volledige strijd en overwinning in de hemelse gewesten.

Zou onze Heer geen op­wekking kunnen geven? Van Gods verduistering door de machten naar opwekking door de Heer. We gaan op weg naar nieuw en fris gemeente- leven. We gaan ons geloof werkelijk beléven. We hopen met zeer velen.

 

Wat zijn onze motieven? door Margreet Gast

Wat bepaalt ons gedrag?

Psychologen menen dat het gedrag van de mens voor een groot deel wordt bepaald door twee factoren: aanleg en opvoeding. Aan­leg houdt in: het geheel aan aangeboren eigen­schappen en talenten. Wat opvoeding is, is wel be­kend: hoe iemand zich gedraagt is voor een deel beïnvloed door de aanwij­zingen en meningen die door de ouders en andere opvoeders overgedragen zijn.

Bij het stellen van de vraag: ‘Waarom doe je zo?’ moet men vaak diep nadenken, voor er antwoord gegeven wordt. En dan wordt er bijvoorbeeld gezegd: ‘Zo ben ik nu een­maal’. Dan is het dus de aanleg die het gedrag be­paalt. ‘Waarom doe je zo?’ Het antwoord kan ook zijn: ‘Zo hoort het nu eenmaal, zo heb ik dat geleerd’. Het gedrag wordt dan bepaald door de opvoeding.

Hoe is het nu voor een kind van God? Ook deze is op de natuurlijke wereld gekomen met een pakket eigenschappen: zijn karakter. Ook deze is door zijn ouders op ge­voed, opgegroeid in een bepaald milieu. Wie hoort van en gelooft in de ver­geving van zonden door Jezus Christus, mag zich kind van God weten.

Het onderscheiden van goed en kwaad

Maar pas door de doop in de Heilige Geest krijgt een kind van God inzicht in de onzienlijke wereld. Dan gaat hij of zijn on­derscheiden dat er een bron is van alle kwaad, en dat God daarentegen de bron is van alle goed, licht en leven. Dan gaat een kind van God begrij­pen dat zijn gedrag niet altijd (vaak niet!) bepaald werd door gedachten die uit God waren. Wat hij vroeger deed, waren vaak ‘dode werken’. Ze waren daarom nog niet altijd slecht, maar ze hadden geen enkel nut voor het bouwen van Gods Konink­rijk. En soms waren er ook ‘boze werken’: dingen die duidelijk tegen Gods wil ingingen.

Wie met blijdschap het evangelie van verlossing en bevrijding heeft ge­hoord en met beide – geestelijke – handen heeft aangegrepen, zal zich willen laten leiden door Gods Woord. Psalm 119 vers 24 (Ps. 119:024) zegt: “Uw getuigenissen, Heer, zijn mijn raadslieden”. Hij zal het onderscheiden van geesten gaan oefenen om duidelijk te weten welke raadsman hem advies geeft: Jezus, het levende Woord, of de leugenaar. Hij zal, met zijn hemelse Vader, zijn wegen over­denken Psalm 119 vers 24 (Ps. 119:024). Hij zal nadenken over al­les wat hij doet en zegt.

Onbekendheid met de motieven

Hoeveel mensen, die de Heer niet kennen, leven onnadenkend hun leven. Ze laten de dingen maar komen zoals ze komen, ze menen dat ze geen enkele invloed kunnen uitoefenen op de loop van hun leven. Met recht bepaalt voor zulke mensen aanleg en opvoeding hun leven. En wie zit daar voor een groot deel achter? Dat is de boze, die niet wil dat de mens goddelijk leeft.

‘Waarom doe je dat?’ Als men vraagt naar iemands motieven voor het gedrag, wat voor antwoord zal men dan krijgen? Veel mensen kennen de motieven voor hun spreken en daden niet. Ze weten niet waar­om ze bepaalde dingen doen, wat de zin is van bepaalde gewoonten. Veel mensen beseffen niet dat, als ze willen, ze hun leven heel anders zouden kunnen inrichten.

‘Waarom doe ik dat?’ Deze vraag zal een kind van God zich vaak stellen: ‘Ik overdenk mijn wegen, Heer, met U’. ‘Waarom doe je zo?’ Die vraag zal juist aan een kind van God ge­steld moeren worden. Deze zal de motieven willen we­ten van zijn gedrag. Of anders gezegd: hij zal willen weten welke geest hem drijft, en of zijn werken ‘dood’ zijn of le­vend voor God.

Overwinning door de Geest van God

Wordt het gedrag van een kind van God bepaald door zijn aanleg? Staat bijvoorbeeld zijn karakter al bij de geboorte vast? Elk mens is uniek, met zijn gaven en talenten. Maar een kind van God legt zich nooit neer bij het gegeven: ‘zo ben ik nu eenmaal’. Als hij bij zichzelf een eigenschap of karaktertrek ontdekt, welke zijn oorsprong heeft in het rijk der duisternis, zal hij de strijd aangaan. God zij dank! : alles is mogelijk bij Hem, ook het veranderen van zogenaam­de ‘aangeboren eigen­schappen’. De Geest van God, die woont in Zijn kind, zal overwinnen over elke macht uit de geslach­ten.

Wordt het gedrag van een kind van God bepaald door zijn opvoeding? Ge­lukkig doen alle ouders hun best hun kinderen goed op te voeden. Maar wie een kind van God is geworden, wil nu alleen nog maar het onderwijs en de opvoeding van de hemelse Vader ontvangen. “Onderwijs mij Heer, de weg uwer inzettingen” Psalm 119 vers 33a (Ps. 119:033a). Wie wa­ren de leermeesters in de tijd voor de bekering? Ouders, familieleden, on­derwijzers, predikanten zullen dat geweest zijn. Als de wijsheid die zij wilden overdragen, eens getoetst zou worden aan het Woord, zou het dan blijken allemaal goddelijke wijsheid te zijn? Was het enkel waarheid en leven wat werd onderwezen?

Gods Geest verlicht het verstand van Zijn kinde­ren. Daardoor zullen ze gaan doorzien hoe hun opvoeding, hun doen en laten, hun denken en spreken bepaalde. En ook hier mogen de geesten onderscheiden worden. Gods Geest zal duidelijk maken wat er van de op­voeding nutteloos of zelfs boos is. Wordt dat uitge­bannen, dan kan Gods wijsheid er voor in de plaats komen. De tijd zal komen dat de gelovige weet: “Ik ben verstandi­ger dan mijn leermeesters van vroeger, ik heb meer inzicht dan de wijzen… want Gij onderwijst mij!” Psalm 119 vers 90 tot en met 102 (Ps. 119:090-102).

Het gedrag van de natuur­lijke mens wordt groten­deels bepaald door aanleg en opvoeding, meent de psychologie. Maar de kin­deren Gods zullen niet passen in deze theorie. Want wij, geheel anders, hebben Christus leren kennen,… en zijn in Hem onderwezen Efeze 4 vers 20 en 21 (Ef. 04:20-21). Wij genieten het beste on­derwijs dat er is, want we worden door God de Vader zelf op gevoed tot zonen van Hem.

 

Naar Psalm 84 door Piet Snaphaan

Welzalig zij die God van harte loven,

wiens ziel verlangend naar Hem uit doet gaan.

Hun jubelroep stijgt dagelijks op naar boven,

zij zijn verblijd, en uiten dat spontaan.

 

Welzalig zij wier sterkte is in Hem,

die handelen naar Gods wil en Zijn gedachten.

En steeds weer luisteren naar Zijn stem,

van Hem alleen al ’t heil verwachten.

 

Welzalig in wiens hart zijn de gebaande wegen,

die hebben leren putten uit de Bron.

Ja zij gaan voort, van kracht tot kracht ten zegen,

volhardende wat God in hen begon.