Selecteer een pagina

Levend Geloof – 341

1992.10 nr. 341

De macht die God ons heeft toevertrouwd door Gert Jan Doornink

Lees vooraf: (Luc. 03:21-22 en Luc. 04:01-13).

In dit artikel willen wij het hebben over macht. Hoe gaan wij als kinderen Gods om met macht? Waarom is er zoveel strijd om de macht? Hoe gingen Jezus en de apostelen om met macht? Op deze en andere vragen willen wij proberen in dit artikel een antwoord te vinden.

De strijd tussen de machten

We kunnen spreken van een ‘positieve macht’ die van God afkomstig is en een ‘negatieve macht’ die van de duivel afkomstig is. Met beide hebben we te maken, maar het spreekt vanzelf dat wij als kinderen Gods ons natuurlijk in de eerste plaats betrokken weten bij de positieve macht van God.

In Lukas 4 vers 1 tot 13 (Luc. 04:01-13) lezen we over de strijd tussen deze twee mach­ten. We lezen hoe de duivel op een gegeven moment tot Jezus zegt, als Hem de koninkrijken van deze wereld in een flits getoond worden: “U zal ik al deze macht geven en hun heerlijkheid, want zij is mij overgegeven, en ik geef haar wie ik wil. Indien Gij mij dan aanbidt, zal zij geheel van u zijn” (Luc. 04:06-07).

We zien echter ook hoe Jezus niet ingaat op dit aanbod, deze verzoeking van de duivel, die tot driemaal toe probeert Jezus ten val te brengen. De positieve macht van God was in dit geval sterker dan de negatieve macht van de duivel. In feite is deze natuurlijk altijd sterker.

Jezus liet Zijn afscheidswoorden, waarbij Hij tot Zijn discipelen sprak: “Gaat dan heen en maakt al de volken tot Mijn discipelen…”, voorafgaan door de belangrijke opmerking: “Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde” (Matt. 28:18b).

Eerder al had Hij er geen twijfel over laten bestaan dat Zijn discipelen óók konden delen in die macht.

Toen Hij op een gegeven moment 72 discipelen twee aan twee uitzond, sprak Hij: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” (Luc. 10:19).

Geen automatisme

Maar hoe werkt dat ‘delen in de macht van Jezus’ nu in ons praktische, dagelijkse leven? Wij zullen in de eerste plaats moeten bedenken dat het delen in de macht van Jezus geen automatisme is, net zo min als dat bij Jezus het geval was. Er zijn een aantal voorwaarden waaraan wij moeten voldoen, evenals Jezus dat ook moest.

Ten eerste werd Jezus gedoopt. In Lukas 3 wordt dat even summier genoemd en in Markus 1 staat het nog korter vermeld, maar Matthéüs gaat er uitvoeriger op in (Matt. 03:13-17). Het eerste wat duidelijk naar voren komt is, dat Jezus toen Hij op aarde was, volkomen mens was.

Als Johannes tegensputtert om Jezus te dopen, is het duidelijke antwoord van Jezus: “Laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen” (vs.15). Prof. Brouwer vertaalt: “Laat het thans toe; want aldus betaamt het ons, Gods wil geheel te volbrengen”. Met andere woorden: Het is Gods wil dat dit zo gebeurt. Als Jezus van Zijn Goddelijke volmacht gebruik zou maken, zou het niet eens nodig zijn geweest, maar Jezus wilde een voorbeeld stellen, opdat de mens, die geroepen is Zijn weg te gaan, dit ook zal doen.

Het doet ons ook denken aan wat Paulus later in zijn brief aan de Filippenzen opmerkt over Jezus: “Hij heeft het Gode gelijk zijn niet als een roof geacht, maar heeft Zichzelf ontledigd, en heeft de gestalte van een dienstknecht aangenomen, en is aan de mensen gelijk geworden” (Filip. 02:06-07).

Jezus was volkomen mens toen Hij op aarde was, maar Zijn volledige gehoorzaamheid aan de Vader deed Hem triomferen, gaf Hem de machtspositie zoals God dat bedoeld had. Daardoor is Hij ons grote voor­beeld om na te volgen, zoals Petrus dat ook onder woorden brengt in zijn eerste brief, hoofdstuk 2 vers 21 (1 Petr. 02:21).

Daarom laten wij, om te beginnen, ons dopen of hebben ons laten dopen. De doop is als het ware het beginteken van onze rechtvaar­digheid. Paulus zegt: “Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus” (Rom. 05:01). In Romeinen 6 vers 4 (Rom. 06:04) legt Paulus dan ook uit wat de doop inhoudt: “Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen”.

De doop is dus een begin. Nu komt het er op aan in ‘nieuwheid des levens te wandelen’. Wij zijn gerechtvaardigd, maar dat moet bewezen worden uit ons leven… “Wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid” (Openb. 22:11). Een andere vertaling zegt: “Hij doe nog meer goede werken”.

Nu weer terug naar Jezus. Ook bij Hem was de doop een begin. Want wat gebeurde er meer? Lukas vertelt het ons: Terwijl Jezus in gebed was, opende de hemel zich, en de heilige Geest daalde in lichamelijke gedaante als een duif op Hem neer, en er kwam een stem uit de hemel: ‘Gij zijt mijn Zoon, de geliefde, in U heb Ik mijn welbehagen’ (Luc. 03:21b-22).

Een eenmalige gebeurtenis zonder verdere betekenis? Ik geloof het niet, want juist uit het vervolg blijkt hoe Jezus vol van Gods Geest was geworden. We lezen namelijk in

Lukas 4 vers 1 en 2 (Luc. 04:01-02): “Jezus nu, vol van de heilige Geest, keerde terug van de Jordaan en werd door de Geest geleid in de woestijn, waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel”.

Stel dat er gestaan had: ‘Jezus nu keerde terug van de Jordaan en ging de woestijn in, waar Hij veertig dagen verzocht werd door de duivel’. Ik denk dat Hij dan al heel gauw het loodje zou hebben gelegd! Conclusie: Willen wij delen in de macht van Jezus dan is dus de eerste voorwaarde, na onze doop, vol te zijn van de Geest van God.

Vol zijn van Gods Geest; wat houdt dat in?

Dat vol zijn van de Geest van God, wat begint met de doop in de Geest, is geen oppervlakkige aangelegen­heid. Net zo goed als de doop door onderdompeling bewezen moet worden door in ‘nieuwheid des levens’ te wandelen, zo moet ook de doop met de Geest ‘bewezen’ worden door een leven van overwinning. Bij Jezus was dit het geval, maar ook door ons leven behoort dat tot openbaring te komen.

Het eerste wat in het leven van Jezus gebeurde na de doop met de Geest van de Vader, was dat Hij door de Geest in de woestijn geleid werd. Een merkwaardig gebeuren, zou je zo denken, maar wel met een geweldige betekenis! De Geest leidde Jezus in de woestijn…

Hoe moeten we ons dat voorstellen? Heel eenvoudig, zoals het er staat. Jezus kreeg het in gedachten en Hij deed het, Hij was gehoorzaam…

De leiding van Gods Geest in ons leven is geen dwangmatige aangelegenheid. Dat is bij boze geesten wel het geval. Die dwingen, pressen, commanderen, onderdruk­ken de mens, geheel naar de aard van de duivel.

Maar Gods Geest is weliswaar een Geest van kracht, maar die kracht geldt alleen ten aanzien van de werken der duisternis, van de boze geesten. En daar hebben we uiteraard’ als kinderen Gods voortdurend mee te maken. De positieve macht van God ten opzichte van de negatieve macht van de vijand.

Maar ten aanzien van de medemens kunnen wij van Jezus leren dat Hij zachtmoedig was en nederig van hart (Matt. 11:29). Hij was vol liefde en bewogenheid voor de door satan geknechte medemens. Hij openbaarde in ieder opzicht het karakter, het wezen van God. Paulus noemt later, als hij het heeft over de vrucht van de Geest, zachtmoedigheid één van de ken­merken (Gal. 05:22).

Er is nog iets dat opgemerkt moet worden: Het is een verkeerde gedachte te denken dat bij het ‘vol zijn van de Geest’, ónze geest is uitgeschakeld. We komen niet in een soort narcose terecht, een verdoving, waardoor we niet meer weten wat we doen. Dat zou een typische invalshoek van de boze kunnen zijn. U kent wel de uitdrukking: Het verstand op nul en de blik op oneindig… Alleen al om die reden wijzen wij het zogenaamde ‘vallen door de Geest’ af. We hebben er meermalen over geschreven. (Lees in dit verband ook wat Rianne van der Smitte in haar nieuwe boek ‘Twee heren’ daarover schrijft).

Onze geest wordt niet uitgeschakeld, maar juist op optimale wijze ingeschakeld, zoals dat ook bij Jezus het geval was. Tot driemaal toe probeert de duivel Jezus ten val te brengen en Hij doet dat op uiterst geraffineerde wijze, onder andere door te speculeren op de macht van Jezus en door in te spelen op het geschreven woord.

In alle gevallen weerstaat Jezus de aanvallen van satan, ten eerste omdat Hij vol is van de Geest en ook doordat Hij zich beroept op het geschreven woord. En wat dit laatste betreft, het is natuurlijk een groot verschil of de duivel dat doet of Jezus.

Wat gaf Jezus gezag en macht?

Jezus’ verbondenheid met de Vader gaf Hem gezag en autoriteit. Je zou kunnen zeggen dat de verzoeking in de woestijn een test, een examen was voor Zijn verdere bediening. Toen Jezus nog maar pas met het uitvoeren van Zijn taak was begonnen en Zijn grote rede op de berg had gehouden, rapporteerde Matthéüs daarover met de woorden: “En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun Schriftgeleerden” (Matt. 07:28-29). Jezus ‘leerde’ niet alleen, maar bracht ook in praktijk wat Hij leerde! Dat was het grote verschil met de Farizeeën en Schriftgeleerden. Woord en daad waren één bij Hem. Jezus had gezag, macht, kracht en autoriteit, maar dan ook over alles wat uit het rijk der duisternis tot Hem kwam.

En nu het geweldige! Datzelfde gezag, diezelfde kracht, diezelfde autoriteit en macht bezitten ook wij! Maar het spreekt vanzelf dat wij er dan ook op de juiste wijze mee behoren om te gaan. Zijn wij al zo afges­temd op de levende Heer, zo vol van Zijn Woord en Geest, dat dit al ten volle functioneert in en door ons leven…?

Toch is dat uiteindelijk Gods bedoeling. En denk nu niet dat dit iets is wat toch nooit bereikt zal worden. Ik geloof met heel mijn hart dat we een tijd zijn binnengegaan waarop de strijd tussen de ‘machten van het goede’ en de ‘machten van het kwade’ zich hoe langer hoe meer gaat toespitsen. Billy Graham voorspelde het veertig jaar geleden al.

Wie zal het winnen: de ‘positieve macht van God’ of de ‘negatieve macht van de satan’? Wij weten gelukkig het antwoord! Maar het is wel aan ons daaraan gestalte te geven! Het is onze taak, onze opdracht!

Veel van wat we thans soms nog in de gemeenten en in ons eigen leven meemaken aan nederlaag, falen, mislukking, machteloosheid of macht uit de verkeerde hoek, moet nog opgeruimd worden. Maar dat zal ook gebeuren naarmate we meer en meer gaan leven in het ‘klimaat van Gods Koninkrijk’. Een uitdrukking die wel is wat te gemakkelijk wordt gebruikt, zonder er bij na te denken wat dat inhoudt.

Want bij een vakantiereisje naar de Canarische eilanden genietje een paar weken van een warm klimaat, maar je komt weer terug in ons eigen kille en natte klimaat. Maar het is Gods bedoeling dat we continu in Zijn (geestelijk) klimaat gaan leven! Jezus maakte duidelijk wat dat inhoudt: geloof, overgave, toewijding, gehoor­zaamheid, leiding door Woord en Geest. Wij zijn persoonlijk verantwoordelijk dat dit gaat functioneren.

Daarbij mogen we er zeker van zijn dat de Heer ons daarbij zal helpen. Dat blijkt ook telkens weer als we Gods Woord lezen. Als we nieuwe kracht putten uit dat Woord. En als we vol zijn van Gods Geest. Dan gaan de mensen ook meer en meer het beeld van Jezus in ons zien. En begrijpen wij dat het verlangen en de wens die Paulus had ten aanzien van de gemeente te Thessaloniki ook op ons van toepassing is: “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn” (1 Thess. 05:23).

En weet u, wat zo geweldig is? Dat erop volgt: “Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”. En dat geldt ook met het op de juiste wijze omgaan met de macht die God ons heeft toevertrouwd!

 

Van welke Adam zijn wij beelddragers? door Wim te Dorsthorst

In het bekende hoofdstuk 15 van de eerste brief aan de Korinthiërs stelt Paulus dat de mens in wezen het beeld draagt van een ander.

Wij lezen in de verzen 47 tot en met 49 (1 Kor. 15:47-49): “De eerste mens is uit de aarde stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel. Gelijk de stoffelijke is, zijn ook de stoffelijken en zoals de hemelse is, zijn ook de hemelsen. En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen”.

En de scheppingsproclamatie van God is: “Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis” (Gen. 01:26a).

De mens wil zichzelf zijn

Het hoogste wat de mens schijnbaar bereiken kan is zichzelf zijn. Je hoort, ziet en leest het dagelijks. In de reclame wordt met dit gegeven gemanipuleerd: ‘Wees heerlijk jezelf, leef blij en ontspannen met en door … en dan volgen allerhande zaken, waarvan de fabrikant vindt, datje die op zijn minst nodig hebt. Zelfs onder christenen schijnt het een modewoord te worden. Door het evangelie vrij jezelf zijn! Ontdek het oorspronkelijke weer in jezelf! In het nieuwe tijds denken (New Age) heet het: ‘Ontdek dat jezelf een eigen innerlijke God hebt’.

In het paradijs maakte de duivel al reclame voor zijn product -de leugen- om de mens los te maken van God, zijn Maker, om dan zichzelf te kunnen zijn. ‘Je zult als God zijn!’, is zijn verdraaiing, terwijl God tevoren bepaald had dat de mens aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig zou worden (Rom. 08:29).

Heel typerend voor de ‘geest’ van deze tijd is dat de mens zelf wil bepalen hoe en welke weg hij wil gaan en niet afhankelijk wil zijn van een ander. Individualisme en ik- gerichtheid bepalen de huidige maatschappij, overeenkomstig de overste van deze wereld, de duivel.

De mens is beelddrager van een ander

Het eerste wat opvalt in de woorden van Paulus is dat de mens nooit alleen zichzelf kan zijn, want hij draagt het beeld van een ander. Daar is hij uit voortgekomen, uit geboren. Daar lijkt hij op, daar wordt zijn bestaan in grote mate door bepaald. Die ander draagt hij als een kleed (Gen. 05:03; Gal. 03:27). De ander, waaruit hij voortgekomen is, bepaalt zijn mogelijkheden en on­mogelijkheden, zijn ruimte en zijn begrenzing. Paulus stelt dat de mens of in Adam of in Christus is. Duidelijk spreekt Paulus over twee wezens, twee typen, een eerste en een laatste, die beiden een groep mensen vertegenwoordigen. In onze teksten (47-49) is de tegenstelling: stoffelijk-hemels, maar hij spreekt ook over dood- leven; vergankelijk-onvergankelijk; natuurlijk-geestelijk; levende ziel- levendmakende geest, enz.

Je kunt dus als mens deelhebben aan twee belevingswerelden van verschil­lend niveau, afhankelijk van of je in Adam of in Christus bent. Blijkbaar kun je niet in de ene zijn en deelhebben aan de bestaanswijze van de ander. Ook kan één niet beiden vertegenwoordigen.

Paulus is op dit punt heel duidelijk. In Romeinen 5 vers 14 (Rom. 05:14) stelt hij dat Adam niet de werkelijkheid is, maar dat hij een beeld is van de komende of van Hem die komen moest. Zo was de tabernakel die Mozes bouwde niet de werkelijkheid, maar was nauwgezet naar het beeld van de hemelse, die later komen zou in Jezus Christus (Heb. 08:05; Ex. 25:40).

De laatste, geestelijke of hemelse zaken, zijn er dus bij God voor de tijdelijke, stoffelijke, over­eenkomstig Gods eeuwige raadsbesluiten. Alles wat God geschapen heeft is goed, zegt het woord (1 Tim. 04:04a). Het eerste is dus niet verwerpelijk in vergelijking met het laatste, maar heeft een door God gewilde plaats en functie. Het behoort echter wel bij de door God geschapen wankele dingen als van iets, dat slechts geschapen is, opdat blijve, wat niet wankel is (Heb. 12:27).

De tegenstelling: stoffelijk – geestelijk

Ee eerste Adam is door God geschapen als een levende ziel, natuurlijk, stoffelijk (Gen. 02:07; 1 Kor. 15:45a). En allen die uit Adam voortkomen, dragen zijn beeld (Gen. 05:03; 1 Kor. 15:49a).

Nogmaals, dat is niet slecht, verwerpelijk of zondig, maar dat is naar Gods ordening en wil. De zondeval is er wel bijgekomen, waardoor er een scheiding kwam tussen God en mens (Jes. 59:02), maar dat doet niets af aan Gods eeuwig voornemen. Handelingen 17 vers 26 (Hand. 17:26) zegt: “God heeft uit één enkele (Adam) het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen”.

Adam kan echter geen hoger leven doorgeven dan waartoe hij geschapen is door God (Gen. 01:28a). We zien dan ook dat Adam nooit geestelijk leven verwekt heeft en dat de laatste Adam, Jezus Christus, ook nooit natuurlijk leven heeft verwekt.

In Adam zijn wij, buiten onze wil om, door onze natuurlijke geboorte uit onze ouders. Dat is uit vlees en bloed.

Inde laatste Adam, Jezus Christus, komen we juist wel door een wilsbeschikking. Wij komen in Hem door het geloof. “Een ieder die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren. God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in Zijn Zoon” (1 Joh. 05:01; 1 Joh. 05:11). Zelf zegt Jezus: “Wat uit het vlees geboren is, is vlees. En wat uit de Geest geboren is, is geest” (Joh. 03:06).

Adam zoekt een hulp die bij hem past op aarde en God formeert uit Adam zijn vrouw, been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees. Eva is de moeder geworden van alle (natuurlijk) levenden (Gen. 02:20-23; Gen. 03:20).

De laatste Adam, Jezus Christus, zoekt een hulp die bij hem past in de hemel, in de geestelijke wereld. Zo wordt de gemeente geformeerd uit Hem, Geest van Zijn Geest, het hemelse Jeruzalem, de moeder van alle geestelijke verwekkingen (Jes. 66:10-11; Gal. 04:26). Uit Hem zal, als één enkele, het gehele geestelijke geslacht voortkomen als hemelbewoners (Filip. 03:20).

Verschillend koningschap

Het koningschap wat Adam van God ontving, was voor de aarde (Gen. 01:28b; Ps. 08:07-09). Hij verloor dat bij de zondeval. Zo heeft de laatste Adam, Jezus Christus, alle macht in hemel en op aarde. Een eeuwig geestelijk koningschap naar het eeuwige voornemen van God (Dan. 07:13-14; Ef. 01:09-10).

Het gaat dus duidelijk niet over twee ideeën of twee vormen van leven alleen. Ook niet om een ‘Christusidee’ of ‘Christus-functie’ die iemand zou kunnen vervullen. Neen, het gaat heel concreet over twee wezens, die elk een ander leefgebied vertegenwoordigen, Adam of Christus, aards of hemels. Paulus spreekt in dit Bijbelgedeelte over de meest fundamentele pijlers van Gods schepping: de eerste en de laatste Adam. De diepste gedachten van God met de mens, worden hier in enkele verzen ontvouwd.

Paulus en de geheimenissen Gods

Paulus was een geroepen apostel door Jezus Christus en God de Vader (Gal. 01:01). Hij had het evangelie, door rechtstreekse openbaring van Jezus Christus ontvangen en wist dus wat hij schreef en verkondigde (Gal. 01:11-12). Dat geldt zeker ook voor 1 Korinthiërs 15 vers 47 tot en met 49 (1 Kor. 15:47-49).

Ook heeft hij in een visioen mogen zien (2 Kor. 12:01-04) wat het zeggen wil dat God ‘alles zal zijn in allen’, waar hij ook over schrijft in 1 Korinthiërs 15 vers 28. (1 Kor. 15:28) Hem is het einddoel getoond, een mensheid die, in en door Jezus Christus, het beeld van de hemelse draagt. Maar ook het begin in Adam, de stoffelijke en hoe allen uit hem datzelfde beeld dragen, werd hem getoond.

Hij is ook de apostel die spreekt van de openbaring van de geheimenissen Gods in Jezus Christus. Wij kunnen daarvan onder andere lezen in

Romeinen 16 vers 25 (Rom. 16:25); Efeziërs 1 vers 3 tot 14  (Ef. 01:03); Kolossenzen 1 vers 16 (Kol. 01:16); (Kol. 02:02-03; 2 Tim. 01:09-10 en Titus 01:02).

In Efeziërs 3 vers 8 tot en met 11 (Ef. 03:08-11) vat hij de eeuwige gedachten van God in Jezus Christus aldus samen: “Mij is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het evangelie de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen, en allen te verlichten dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in de hemel de veelvuldige wijsheid Gods, naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onze Here” (Statenvert.).

De onnaspeurlijke rijkdom van Christus

Paulus spreekt hier duidelijk over de onnaspeurlijke rijkdom van Christus; over het eeuwige voornemen dat God gemaakt heeft in Christus Jezus en dat deze geheimenissen van alle eeuwigheden af verborgen zijn geweest in God. Niemand heeft hier ooit van geweten dat God zelf. Ook de engelen en de boze geesten niet (vs.10 en 1 Petr.1- 12).

Met de openbaring (1 Petr. 01:20) of de verschijning (2 Tim. 01:09) van zijn Zoon, Jezus Christus, die in God was, zijn ook de eeuwige bedoelingen van God met de mens in Jezus Christus geopenbaard. Het geheimenis Gods is immers “Christus in wie alle schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn” (Kol. 02:02b-03) En dit dus voor de mens, de eerste Adam en allen uit hem geboren.

Het is dit evangelie, van de onnaspeurlijke rijkdom van Jezus Christus, wat Paulus ook, anderhalf jaarlang (Hand.l8:ll), aan de Korinthiërs verkondigd, uitgelegd en toegelicht heeft. Hij wijst hen er op dat ze dit machtige evangelie zó vast dienen te houden als hij, Paulus, het verkondigd heeft (1 Kor. 15:01).

In de laatste Adam wordt de eerste niet vervangen of afgedaan, maar komt juist tot de door God tevoren bepaalde bestemming, namelijk aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig (Rom. 08:29). “God heeft ons immers vóór de grondlegging der wereld in Zijn Zoon, Jezus Christus, de laatste Adam, uitverkoren, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht.

“In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van Zijn wil” (Ef. 01:04-05).

Het beeld van de hemelse

“En gelijk wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen”. Dat is niet alleen een vaststelling van een feit, maar een enorme heilsverkondiging. Paulus stelt het als een zekerheid: ‘gelijk wij’. Iedere vorm van twijfel wordt uitgesloten: ‘Zo zullen wij het beeld van de hemelse dragen’.

Nu al mag en zal de mens in Christus deze metamorfose, deze gedaanteverwisseling, ervaren als is het nog niet volkomen. Immers: “wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Kor. 03:18). Halleluja!

 

‘De mens, heerlijkheid van God’ door redactie

Over enkele weken verschijnt de nieuwe brochure van Hessel Hoefnagel getiteld: ‘De mens, heerlijkheid van God’. De brochure, die in twee delen wordt uitgegeven, heeft als ondertitel: “Het plan van God in schaduw en werkelijkheid’. In het voorwoord schrijft broeder Hoefnagel:

‘Over de verhouding tussen God en mens is en wordt veel geschreven en gesproken, met als uitgangspunt de Bijbel. De Bijbel is een verzameling van boeken en geschriften, waarin deze verhouding centraal staat. Het is echter een gegeven, dat er zeer uiteenlopend wordt geïnterpreteerd, waar het over dit belangrijke thema gaat. Belangrijk omdat het te maken heeft met de eeuwige bestem­ming van de mens. Belangrijk ook, omdat wij als christenen midden in een wereld staan, waarin steeds meer openlijk te zien en te horen valt, hoe de geestelijke wereld maatgevend wordt voor het denken en handelen van de mens, ondanks toenemende materiële kennis en mogelijkheden.

Deze brochure is niet alleen bedoeld om als boekje te lezen, maar meer nog om te dienen als leidraad bij persoonlijke en gezamenlijke Bijbelstudie.

In dat opzicht hoop ik, dat het in een behoefte zal voorzien. Het is een noodzaak voor de christen, om weet te hebben van het plan van God met de mens en de hele schepping. Om daartoe voor zich persoonlijk tot de juiste, mogelijk radicale keuzes te komen en in gezamen­lijk verband elkaar te stimuleren tot het bezig zijn met de ‘dingen van de Vader in de hemel’, zoals de Heer al op zeer jeugdige leeftijd deed. Het is mijn verlangen, dat de inhoud van deze brochure zal bijdragen aan het méér en beter leren kennen van de Vader in de hemel en van Jezus Christus, die Hij daartoe in de wereld gezonden heeft. Deze heeft de ‘zonde der wereld’, dat is de onmogelijkheid voor de schepping met de mens voorop, om tot het doel van God te kunnen komen, weggenomen door de duivel en de dood te overwinnen. Daardoor kan de schepping weer uitgroeien en ontwikkelen tot haar verheven bestemming’.

Tot zover broeder Hoefnagel. En wat hij schrijft kunnen wij volledig beamen. Onze eigen conclusie na het lezen was dat het een belangwekkende en waardevolle studie is, waarvan wij hopen dat deze door velen aangeschaft zal worden.

‘De mens, heerlijkheid van God’. Twee delen. De prijs is, evenals van onze andere brochures, f 5,- per deel. Bij afname van 10 exemplaren en meer, f 4,- per deel. Exclusief porto. De boekjes verschijnen eind-oktober, maar u kunt ze eventueel nu reeds bestellen.

 

Geweld of gerechtigheid? door Klaas Goverts

Wat is het kenmerk van geestelijke volwassenheid? Paulus zegt tot de Korinthiërs: ‘Jullie zijn nog onmondig. Nog onrijp. Je gedraagt je nog als kinderen’.

Het geestelijke kind denkt in beloning en straf. Zo denkt het ook over God. Het heeft een god die prijzen uitdeelt, die beloont en straffen toedient en zo de mensen behandelt als eeuwige kinderen. Het goede wordt beloond en het kwade bestraft. Wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe.

En vaak denkt men dat de beloning komt in de vorm van een prettig gevoel. Dan heb ik het gevoel dat het goed gaat, dat er zalving is, dat er zegen op rust.

Wat zoekt de volwassen mens?

Maar nu wordt die mens volwassen. Dan spreekt de Bijbel over geestelijke vaders. Een vader leeft niet meer voor beloning; hij laat zich niet meer leiden door de gedachte: als ik dit of dat niet doe, dan zwaait er wat.

De volwassen mens zoekt gerechtigheid. Hij doet iets omdat het rechtvaardig is. Hij weigert een weg te gaan omdat die weg besmet is met onrecht.

Dat is de basis. De grondslag. Waar we dit vergeten of enigszins uit het oog verliezen, daar gaan we zweven. Dan zeggen we: we hebben toch zo fijn gebeden. En zo gauw wordt dat een grond waar we ons huis op bouwen.

Het volk van God heeft altijd geleefd met één basis: dat is het kennen van de wil van God. Opheffing van heilige handen. Wanneer mijn handen niet zuiver zijn, dan is het beter dat ik ze niet ophef. Want dan is het een leugen.

Er zit een gevaar in: we kunnen zo bezig zijn met lofprijzing, met God (zogenaamd), dat we de gerech­tigheid voorbij lopen.

De ander komt niet tot zijn recht. Een mens raakt tussen de wal en het schip.

Wat zoeken we? Ervaring? Dat we kunnen zeggen: o, het geeft me zo’n kick. Ik voelde me zo dicht bij de Heer.

Dan maken we van die ervaring weer een doel; of een geruststellend idee: als ik een warm gevoel heb van binnen, dan weet ik dat het goed zit. Soms valt het me op hoe vaak we het woord ‘fijn’ hanteren: we hebben fijn gezongen, we hadden een fijne aanbidding, fijne liederen. Wordt het dan toch niet weer een doel in zichzelf? We hebben een fijn gevoel en concluderen: er is zo’n zalving.

God openbaart zich in onderwijzing

De Joodse denker Yossel ben Yossel zegt: ‘De God van de Schriften openbaart zich niet in een gevoel, maar in een woord’. Een onderwijzing. Een Thora en dat betekent immers onderwijzing.

Een mens kan inmiddels een station gepasseerd zijn. Van de mensen in Ninevé staat geschreven dat ze omkeerden van het geweld dat in hun handpalmen was.

Geweld dat is in het Bijbelse denken altijd datgene wat de ander wordt aangedaan.

Er is een tijd geweest dat veelvuldig de tekst werd aangehaald: ‘Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen’ (Ex. 23:02). Helaas is het verband van dit Schriftwoord zelden of nooit aan de orde gekomen. Want onmiddellijk eraan vooraf staat: ‘Gij zult geen vals gerucht verbreiden; ge moogt de schuldige niet helpen als misdadig getuige’. Een getuige van geweld, staat er als we nauwkeurig lezen.

Slachtoffers van het geweld

Geweld, dat is dat een mens niet meer gehoord wordt. De karavaan trekt verder. En daar ligt die gewonde man, langs de kant van de weg. Maar priester en Leviet lopen door. Waarom? Misschien uit onmacht. Onmacht om te horen, om zich in te leven in die ander.

Hun diepste nood was dat ze -net als die gewonde- slachtoffer waren van het geweld. Ze durven niet meer een stap rechts of links te doen; ze lopen geprogrammeerd, in hun vaste patroon; angst beheerst hun bestaan.

Een gedicht van W. Barnard zegt het zo treffend waar het om gaat:

Liefde mag het leven heten en de tijd is niet meer boos. Angst en argwaan zijn vergeten; al wat leeft, leeft argeloos

Vaak zijn dat de twee fundamentele bedreigingen waardoor een mens wordt afgeremd: angst en argwaan.

Wat zullen ze zeggen? Wat zal ‘men’ ervan vinden als ik dit of dat doe of als mijn mening geef?

Mensen zijn zo schuw geworden en gesloten. Ik laat me niet meer kennen.

Er was een kleine stad, er woonden maar weinig mensen. Toen kwam er een grote koning, die omsingelde de stad en bouwde grote bolwerken tegen haar. Nu bevond zich in dat stadje een man, hij was arm, hij was ook wijs. Een man met inzicht. Die heeft met zijn wijsheid de stad gered.

Maar toen het onheil voorbij was, dacht niemand meer aan die arme man. Ze vierden feest, we zijn bevrijd, de vijand is weg, maar de arme man werd vergeten.

Dit verhaal staat in de Bijbel, in het boek Prediker. Maar is het niet vaak ons verhaal? Mensen worden zo gemakkelijk vergeten. Ook dat is een vorm van onrecht, van geweld.

Een Bijbelse opdracht

Gedenken is een Bijbelse opdracht. Gedenkt degenen die u gediend hebben. Die gebouwd hebben aan het huis des Heren, misschien met hun tekort en hun gebreken, maar ook met hun toewijding en inzet.

In de dagen van Amos werd er veel gezongen. En zingen is toch niet verkeerd?

Maar een lied kan ook vals klinken. Het kan tot een holle klank worden. Of tot een soort statussymbool: als een soort legitimatiebewijs. Ik heb er geen welgevallen aan, zegt de Here God. Ik wil het niet horen.

‘Doe van mij weg het getier (er staat: het tumult, het rumoer) van uw liederen. Het snarenspel van uw harpen wil Ik niet horen’ (Amos 05:23). In het volgende gedeelte (Amos 06:05): ‘Gij die joelt bij het geluid van de harp, als David dachten ze zich muziekinstrumenten uit’.

Maar één ding ontbrak: ze bekommerden zich niet om de verbreking van Jozef. Daar wordt een heel diepgaand woord gebruikt: ‘ze werden niet ziek vanwege de breuk van Jozef.

Mensen zijn breekbaar

Klaagliederen spreekt vijf keer over de breuk van het volk, van de dochter mijns volks. ‘Groot als de zee is uw breuk: wie kan u genezing brengen?’ (Klaagl. 02:13).

Een mens is zo breekbaar. En ook Jeremia spreekt ervan: ‘Om de breuk van de dochter mijns volk ben ik gebroken’ (Jer. 08:21). De rabbijnen hebben vanouds dit woord betrokken op God: Hij is gebroken vanwege de breuk van zijn mensen. Jozef is gebroken. Jozef staat hier voor de tien stammen; maar er is meer. In de Schrift is Jozef ook altijd symbool van de verworpen broeder. Die in de put wordt geduwd, die niet meer mee mag doen. De mens voor wie geen plaats is. En zonder hem gaan we gewoon verder.

Een opengevallen plaats wordt zo gauw opgevuld. Want het werk moet doorgaan.

Maar dat is geen gerechtigheid.

Amos zegt: ‘Laat het recht als water golven. Laat er een golfslag zijn van recht, en gerechtigheid als een immer vloeiende beek’ (Amos 05:24). Een oeroude beek, staat er eigenlijk.

Dat is een beek die er in wezen altijd al was, want zo is het begonnen. Die beek mag nooit uitdrogen, nimmer ophouden.

En gerechtigheid, dat is bij Amos, zoals steeds in de Schrift, heel concreet. Want wat was het probleem? Ze haten in de poort wie opkomt voor het recht, die terechtwijst, die correctie wil aanbrengen. ‘De geringe wordt vertrapt’, zegt hoofdstuk 5 vers 11 (Amos 05:11); ‘gij benauwt de rechtvaardige, de arme wordt in de poort terzijde gedrongen’.

De poort: dat is nu precies de plaats waar een mens recht kon vinden. De plaats waar oudsten zitting hadden, rechters. Waar tenminste iemand was die naar je luisterde.

Het denken van Emmanuel Levinas kan ons op dit punt wellicht verder helpen. Hij heeft intens nagedacht over ‘het aangezicht’. God heeft een gezicht. Mensen hebben ook een gezicht. Maar vaak is dat aangezicht van die mens zo verborgen.

In het begin was er het gezicht van de ander. Dat gezicht kijkt je aan. Dat gezicht is zo kwetsbaar, want wat is er kwetsbaarder dan een gezicht.

Dat gezicht is een vraag. Of eigenlijk: een gebod. Als ik dat gezicht van die ander gezien heb, kan ik niet meer doen alsof het er niet geweest is.

Dan is daar die vraag: wat doe ik met dat gezicht van die ander? Wend ik me af? Benader ik dat gezicht van die mens met ontferming of met geweld?

Dat kan ook heel subtiel: de ander negeren, de ander een etiket opplakken. O, ja dat is er zo een! We weten al wat die gaat zeggen. Bij voorbaat al veroordeeld.

Bij God krijgen mensen weer een gezicht!

De Egyptische slavin Hagar komt in de woestijn tot een verrassende ontdekking: ‘Gij zijt een God des aanziens’ (Gen. 16:13). Hagar, een van de minste der mensen, slavin en dan ook nog Egyptisch. Maar zij krijgt een moment in haar leven dat ze iets gaat verstaan wat voor velen verborgen bleef. Gij zijt een God die mij aanziet. Een God met een gezicht.

Bij Hem krijgen mensen -die soms zo naamloos en gezichtsloos zijn gemaakt, zo verduisterd, ze mochten er niet zijn, geen ruimte om te leven- weer een gezicht.

En wat is het kostbaar als het gebeurt onder ons: dat de ene mens de andere aanziet. Ogen, misschien met pijn en verdriet, kijken je aan. En daar is een blik van ontferming. Van aanvaarding. Mens, het is goed dat je er bent. Ik nodig je uit om te leven.

Om water voor de zee te zijn, om anderman een woord te zijn, om niemand weet hoe groot en klein,

-gezocht, gekend, verloren­

om avond- en morgenland,

om hier te zijn en overkant,

om hand in een and’re hand,

om niet te zijn verloren.

 

Om mens voor een mens te zijn

wordt alleman geboren.

 

Jaargetijden door Tea Keuper Dijk

“Zolang de aarde blijft bestaan, zullen zaaitijd en oogsttijd, koude en warmte, winter en zomer, dag en nacht niet ophouden” (Gen. 08:22, Het Boek).

We zijn de herfst weer ingegaan en mochten genieten van heerlijk nazomerweer. Volop kleuren in de tuinen en parken, geuren in het vochtige klimaat. Ik zocht naar een tekst over de jaargetijden en vond bovenstaande. God zegt deze woorden ‘bij Zichzelf nadat Noach met zijn familie in de ark is gered uit de zondvloed met vele dieren.

God maakte een nieuw begin met mens en dier, bloemen, planten en bomen, met Zijn schepping. En Hij belooft het voortgaan van de getijden.

Hierin zitten ook prachtige beelden, hoe God het leven van een mens tot ontplooiing wil brengen, geschikt en bestemd voor Zijn Koninkrijk. Laten we een en ander eens nagaan.

Winter:

Alles lijkt dood. Een mens die tot geloof komt sterft aan zichzelf. Hij aanvaardt de woorden van Jezus, zijn Verlosser. Zijn oude begeerten, die het oorspronkelijke beeld van God in hem misvormden, legde hij af:

“Wat Ik Jullie zeg, is de waarheid: Een tar­wekorrel moet in de aarde vallen en sterven; anders blaft het een tarwekorrel zonder meer. Als zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” (Joh. 12:24-25, Het Boek).

Lente:

Deze mens wordt opnieuw geboren. Verwekt door Gods Geest, wordt zijn denken vernieuwd.

Hij neemt Gods gedachten over, wordt ‘van boven’ geboren! Alles wordt jong en fris in hem, het komt tot nieuw leven! “Door geloof in Zijn Naam worden zij opnieuw geboren, natuurlijk niet als mens, maar geestelijk, uit God!” (Joh. 01:13, Het Boek).

Zomer:

Hierin komt de mens tot bloei. De veelkleurige wijsheid van God wordt in hem openbaar. Daarvoor is levend water en goed voedsel nodig: gemeenschap met God, lezen uit Zijn Woord. Zonder dit water en voedsel, wat de Landman geeft, komt geen groei en bloei tot stand!

“Ik ben de ware wijnstok en Mijn Vader is de Landman… Blijft in Mij, gelijk Ik in u”(Joh. 15:01-04)

Herfst:

De tijd van de vruchten, de druiven aan de rank, vruchten aan de bomen. In veelvoud worden ze geoogst. Alleen de mens, die voorjaar en zomer doorleeft (geestelijk), nadat hij de winterse dood heeft aanvaard, komt tot zijn doel: vruchtdragen in Gods Koninkrijk!

“Ik ben de wijnstok en gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen” (wat vrucht voortbrengt) (Joh. 15:5).

Als u in deze herfst wandelt, fietst of rijdt door de natuur, is het goed het bovenstaande eens te overdenken en u te verheugen in Hem, die ons eeuwig leven op het oog heeft!

 

De werkelijkheid van de geestelijke wereld door Evert van de Kamp

Het sociaal en cultureel rapport 1992 van het ‘Sociaal en cultureel planbureau’ is verschenen. Het vermeldt dat slechts de helft van de kerkleden in Nederland nog in het bestaan van een duivel, beter gezegd de duivel, gelooft. In 1966 was dat nog driekwart.

Een tweede bericht: De krant laat weten dat het Volle Evangelie in Suriname als nooit tevoren bloeit. Een Nederlandse predikant aldaar erkent dal volmondig. Maar als het over ‘duiveluitdrijving’ gaat, is zijn commentaar kort en bondig; ‘Volkomen belachelijk’.

Twee voorbeelden die aantonen dat het aantal kerkleden in ons land, bekend met de geestelijke wereld en dat vooral bijbels gezien, gering is.

Onherkenbaar kwaad

Vooral in onze westerse samen­leving is veel kwaad (de bron daarvan is altijd het rijk der duisternis van de duivel) onherken­baar geworden. Hierover uitte Gerard Broekhuizen in ‘Trouw’ zich met een verrassend stukje. Hij schrijft: ‘Wij spreken in onze moderne tijd eigenlijk nooit meer over de duivel. Die is in onze tech­nologische wereld verwezen naar het rijk der sprookjes. In de middeleeuwen was dat nog wat anders. De duivel speelde in het leven van de mensen een grote rol. Overal op kathedralen zag je afbeeldingen van de duivel. Soms afschrikwekkend, soms ook voor ons meer komisch. Maar steeds was

het om mensen er eindeloos aan te herinneren dat het kwaad altijd en overal aanwezig was’.

Langzamerhand verandert dit beeld. In de Bijbel ligt alles, althans voor hen die inzicht hebben, heel duidelijk. Maar in de samenleving vervaagt het beeld van satan. Hij wil graag onherkenbaar opgaan in volledige anonimiteit. Dat is een ontwikkeling.

Van Broekhuizen vervolgt: ‘Als je de duivel volgt in zijn gang door de geschiedenis dan zie je een opmerkelijke ontwikkeling. In oude tijden stelde men zich de duivel voor als een dier. Als slang bijvoorbeeld in het verhaal van de zondeval in het boek Genesis (Gen. 03:01-24). Maar het hoeft niet per se een slang te zijn. In de eerste Petrusbrief lezen we dat hij rondgaat als een briesende leeuw (Gen. 05:08). En in het boek Openbaring wordt hij beschreven als een monsterlijke draak (Openb. 12:01-08; Openb. 13:01-11; Openb. 16:13; Openb. 20:02, etc.).

Maar dan gebeurt er iets opvallends: de slang als beeld van de duivel krijgt in de kunst van de twaalfde eeuw menselijke trekken. Eerst krijgt ze een mensenhoofd en vervolgens ook een vrouwelijk (!) bovenlichaam. Het begin van een ontwikkeling, want later wordt de duivel zelfs afgebeeld als volledig mens. Tenslotte schijnt de duivel volledig uit ons leven te verdwij­nen’.

De schrijver stelt vervolgens de vraag: ‘Is dat zo? Is hij totaal onherkenbaar? Is dat misschien nou juist de situatie waarin wij verkeren?’

Zijn conclusie is: ‘Er is kwaad in de wereld, maar het is soms nauwelijks nog als zodanig herkenbaar. Goed verpakt als ideologie waarin het kwaad verhuld en het kromme recht gesproken wordt. Machten die ons bepalen, die we mogelijk zelf in het leven geroepen hebben, maar die we niet meer beheersen. Onherkenbaar kwaad’.

Versluiering

Satan slaagt er meesterlijk in zijn ware identiteit te verbergen. Hij doet zich graag voor als een engel des lichts.

Will Baron (onlangs op de TV) vertelt in zijn boek ‘Misleid door de New Age’, dat hij oog in oog stond met de sluwste misleiding waarmee de mensheid ooit te maken heeft gehad, een duivelse geest die zich voordoet als Jezus Christus zelf (Matt. 24:24).

Zelfs de IKON-radiopastor ziet nu in dat er gevallen engelen zijn. Eerder schreef hij het boek ‘Nu de engelen zijn teruggekeerd’. Hij wil, volgens het blad ‘Uitdaging’, dat zijn boek niet wordt herdrukt.

In onze dagen kom je tot de conclusie dat de christenheid in het algemeen zich voor een groot deel in slaap heeft laten sussen. Zelfs ondanks het feit dat velen toch wel het bestaan en het functioneren van de machten der duisternis erkennen. Er is vaak weinig zicht op de gees­telijke werkelijkheid, het werkelijk functioneren van het rijk der duisternis.

Dat ligt niet aan het Woord van God. De Bijbel is duidelijk genoeg. Het ligt nog minder aan de werking van de heilige Geest. Je raakt diep onder de indruk van de vele Bijbelse gegevens over de geestelijke wereld. Het bijbels getuigenis en de werken van Jezus en de apostelen zijn onloochenbaar. Zij hebben de geestelijke wereld zo voor ons ontsloten dat je eigenlijk wel geestelijk volstrekt blind moet zijn als je dit niet ziet.

Ik herinner u, uit al die overvloed van Bijbelwoorden, aan het woord van de apostel Johannes: “Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou” (1 Joh. 03:08). En aan Petrus’ getuigenis over Jezus: “Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met hem” (Hand. 10:38).

Jezus kende de mensen en hun nood. Voor Jezus was het niet nodig dat iemand Hem daarom zelfs maar informeerde. Door de heilige Geest beschikte Hij (ons ten voorbeeld) over een volledig inzicht in het reilen en zeilen van de geestelijke wereld.

Jezus onderscheidde de geestelijke werkelijkheid van alle dingen.

Johannes schrijft van Jezus: “Hij wist zelf wat in de mens was” (Joh. 02:25). En dat missen veel christenen juist nu.

Laten we niet denken dat er in de geestelijke wereld iets veranderd is. Satan, de zoon des verderfs, de tegenstander, verheft zich (hoe versluierd ook) nog altijd tegen al wat God of voorwerp van verering heet. Om zich in de tempel Gods (de mens) te zetten, om aan zich te laten zien dat hij een god is (2 Thess. 02:04). Velen hebben zich, zie de geschiedenis van de kerk, de kennis en de sleutels van het Koninkrijk der hemelen laten ontfutselen (Matt. 16:19; Luc. 11:52). De doop in de heilige Geest en het gebruik van de Geestesgaven (o.a. 1 Kor. 12:04-11) vindt men van geen belang of men heeft er een eigen visie over.

Het gevolg is dat men eigenlijk geen raad weet met de geestelijke wereld en de werkelijkheid daarvan kan men niet aan.

Maar ook al ontvangen wij en hebben wij kennis van deze geestelijke zaken, toch is het nodig heel alert te blijven. De beïnvloeding van het rijk der duisternis is soms zo listig en subtiel dat het je makkelijk verblinden en misleiden kan. Je geregeld heel ootmoedig laten ‘doorlichten’ door de heilige Geest is voor niemand een overbodige luxe. De gedachte in alle dingen altijd onfeilbaar te zijn is niet juist. De praktijk leert dat bepaalde gedachten, waarvan je werkelijk meende dat ze van de Heer waren, dat niet altijd blijken te zijn. Dat maant ons tot voorzichtigheid en be­scheidenheid. Toetsing is nodig. Net zo noodzakelijk als bij de profetische gaven. Dat vraagt van ons dat we open staan voor correctie. Wie niet voortdurend scheiding aanbrengt in zijn (gedachten)leven verliest de strijd. Ook hier geldt dat zonder heiliging niemand de Heer zal zien (Heb. 12:14).

Niet voor niets waarschuwt de Bijbel tegen het volgen van dwaalgeesten en leringen van boze geesten en dat je je niet moet laten meeslepen door allerlei vreemde leringen. Wat vandaag nog een stukje versluiering is, kan morgen een wezenlijke bedekking vormen. En die ben je niet zomaar kwijt.

Verslagen vijanden

Onder deze titel schreef de evangeliste Corrie ten Boom in de jaren zestig een heel klein boekje. Ik vind het nog altijd een juweeltje. Op de eerste bladzij schrijft zij: ‘Ik heb veel mensen ontmoet, zelfs trouwe dienaren van de Heer, die de machten der duisternis, de duivel en de demonen, die hen omringden, niet onderkenden en ook niet wisten hoe deze tegemoet getreden dienen te worden. Deze mensen hebben wel alles gegeven, maar niet alles genomen’.

Jezus heeft een opdracht gegeven. Hij zei: “Drijft boze geesten uit. Om niet heb je het ontvangen, geef het om niet” (Matt. 10:8).

Hij geeft macht en gezag over alle boze geesten (Luc. 09:01). In Zijn naam zal Gods volk de boze geesten uitdrijven (Mark. 16:17).

De vrees om dat te doen neemt Hij weg, want Hij zei ook: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen” (Luc. 10:19).

Rein door het bloed van Jezus en verzegeld met de heilige Geest, staan wij in Hem sterk. Door geloof onwrikbaar. Gods vijanden zijn onze vijanden. Het zijn bij voorbaat verslagen vijanden. De apostel Paulus vertelt ons dat Jezus de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoonges­teld en zo over hen gezegevierd heeft (Kol. 02:05).

Bovendien reikt de Heer ons een complete en afdoende wapenrusting aan, uitvoerig beschreven in Efeziërs 6 vers 10 tot 18 (Ef. 06:10-18).

We kunnen de boze overwinnen in ons eigen leven, maar ook anderen naar de overwinning leiden. Door het bloed van het Lam en het woord van ons getuigenis (Openb. 12:11). Eigenlijk kunnen we maar twee fouten maken. Corrie ten Boom noemt dat de twee tegengestelde dwalingen. De ene is het niet geloven aan het bestaan der boze machten, de andere is er wel aan te geloven en er een ongezonde belangstelling voor koesteren.

Waar het op aankomt is het te weten in Christus overwinnaar te zijn (Rom. 08:31-39), en de geestelijke werkelijkheid van Zijn Koninkrijk te beleven. Want: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Kol. 01:13) en: “Hij heeft ons een plaats gegeven in de hemelse gewesten in Christus Jezus”.

 

Jaargetijden (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Nog éven nagenieten van de late zomer,
de geuren van de aarde en ’t gewas.
Een warme dag maakt mij tot dankend dromer,
die in natuur Uw scheppend leven las.

 

Hoe rijk, hoe goddelijk zijn de getijden:
Uw plan ten léven wordt geopenbaard,
Het sterven, weergeboorte, leven, lijden,
wordt niemand, die wil leven ooit bespaard.

 

Maar in dit alles zegt de grote Maker
van al wat eeuwig leeft en zal bestaan:
‘Ik ben de alfa en omega, de Bewaker,
wie Mij vertrouwt loopt op de eeuw’ge baan’.

Tea Keuper-Dijk

 

De gemeente in de eindtijd door Jan Kees Roose

Bijbelstudie, op basis van Openbaring, over plaats en taak van de Gemeente van Jezus Christus in het herstelplan van God (9)

De gemeente, de dood en het oordeel (1)

(Openb. 11:07-12; Openb. 20:04-06. Zie ook het algemeen overzicht in “Levend Geloof’ van januari).

Deze maand maken we een begin met ‘het oordeel’ en welk principe daarachter schuil gaat, en hoe de dood overwonnen kan worden. Volgende maand gaan we daarmee door om het tot een goed einde te brengen!

Waarom gaat er een oordeel over de wereld?

Uit Openbaring blijkt steeds weer dat er scheiding komt tussen licht en dui­sternis, tussen goed en kwaad. Bij de schepping sprak God: ‘Zie, het is zeer goed!’ Maar zo is het niet gebleven. Door de zonde van de mens is satan als overste van deze wereld gaan heersen. Alles verloor zijn gratie, zijn schoon­heid, zijn onschuld.

Maar God gelooft in Zijn schepping: zoals het was, zal het ook weer worden: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw!’

God haat vermenging. Met minder dan het gave, het schone, het volmaakte neemt hij geen genoegen. God zal zich nimmer met de duisternis verzoenen. Daarom gaat er een oordeel over deze wereld: Er moet definitief scheiding aangebracht worden. Maar de scheiding moet wel duidelijk zijn. Daarom heeft God gekozen voor de weg van de ontwikkeling. Lees eventueel nog eens wat wij hierover schreven in deel 1 van deze serie.

Wie worden geoordeeld?

Als we het hebben over het oordeel, dan doelen we op de mensheid -of men nog leeft of reeds overleden is, doet er niet toe- en op de geestenwereld: satan met zijn demonen, en de macht van de dood met zijn doodsmachten. Maar ook de schepping zelf -de bezielde schepping, de dode materie en de natuurwetten- moet gescheiden worden van alle destructieve en wetteloze invloeden en be­schadigingen. Hier komen we later op terug.

In de afleveringen over Babylon en de antichrist hebben we gezien dat er scheiding komt in de ‘geloofswerelden’. Alleen de waarheid houdt stand en de Gemeente is daar de oorzaak van. Ze is het oordeel voor de tegenpartij. In dit verband spreekt Openbaring ook over de oogst (Openb. 14:14-20).

Wie komen niet in het oordeel? “Wie mijn woord hoort en Hem gelooft die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven” (Joh. 05:24). De keuze voor Jezus Christus is doorslaggevend. Maar dat is aan velen niet gegeven. Denk aan allen die nooit van hem gehoord hebben door alle eeuwen heen. Ook zij worden geoordeeld; dat vindt plaats tijdens het laatste oordeel.

Zo voltrekt het oordeel zich aan levenden, aan overledenen, engelen en schep­ping. Voordat er gesproken kan worden van ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ moet het oordeel geheel voltrokken zijn. Daarin heeft de Gemeente een belangrijke taak: “En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop en het oordeel werd hun gegeven” (Openb. 20:04; zie ook 1 Kor. 06:02-03). De Gemeente van Jezus Christus zal samen met Hem het oordeel voltrekken waardoor de schepping, en allen die daarvoor kozen, weer aan hun oorspronkelijke bestemming kunnen beantwoorden.

Maar op hun weg komen ze nog een geweldige vijand tegen die dit proces blokkeert: de dood. Daarvoor is het nodig dat de Gemeente macht heeft over de dood, de laatste vijand die overwonnen zal worden.

Wat of wie is ‘de dood’?

In de geestelijke wereld gelden wetten zoals: wie zondigt, die sterft (Ez. 18:04), en: het loon van de zonde is de dood (Rom. 06:23).

Dat sterven heeft dan niet direct effect op het lichaam, maar wel op de inner­lijke mens. Die wordt gescheiden van God. Geestelijk gezien raakt hij dus los van de levensbron.

De dood is allereerst dus een (geestelijke) situatie. Maar wie houdt hem daarin? Dat zijn de doodsmachten, de ‘bewaarengelen’ uit het rijk van satan. Deze doodsmachten brengen niet tot zonde, dat doen de satanische demonen­legers, maar zij bewaren wat door de zonde in hun macht komt. Dat gebeurt dus al tijdens het leven van de mens op aarde. In natuurlijk opzicht leeft hij verder, maar geestelijk gezien is hij reeds ‘gestorven’. Sterft deze mens ook in natuurlijke zin, dan blijft hij wat hij al was: dood, gescheiden van God. Hij komt dan in het ‘dodenrijk’, een geestelijke situatie waarin geen ontwikkeling meer mogelijk is.

De overste van dit dodenrijk wordt zelf met ‘de dood’ betiteld. Een macht die iedereen bewaart die in zijn ‘domein’ wordt gebracht, ook de demonen die eventueel inwoning in de mens hadden en ook alle machten die door de gelovigen ‘in de afgrond’ geworpen zijn. Zo is zijn aard, zo is zijn opdracht: bewaar!

De dood heerst ook op aarde: een zodanige inwerking op het lichaam dat er een onomkeerbaar vervalproces plaatsvindt waardoor het tenslotte sterft. Hoe geestelijk een gelovige ook is: in de onzienlijke wereld ligt een blokkade die voorkomt dat de innerlijke mens het aardse lichaam optimaal in stand kan houden. Dit is de vloek tegen het leven die als een geestelijke wetmatigheid na de zondeval is gaan functioneren. Die vloek wordt in stand gehouden door de macht van de dood.

Hoe wordt de dood zijn macht ontnomen?

De macht van de dood is dus op twee manieren gaan heersen: over de innerlijke mens en over het lichaam. Maar God heeft voorzien! Hij gaf Zijn Zoon tot redding van de verloren mensheid. Een ieder die in Hem gelooft, zal in der eeuwigheid de dood niet zien (Joh. 08:51). Het bloed van Jezus reinigt van alle zonden (1 Joh. 01:07). De doodsmachten moeten dan wijken. De mens staat dan naar de innerlijke mens tijdens zijn aardse bestaan op uit de dood en krijgt deel aan het eeuwige leven (en komt dus niet meer in het oordeel).

Maar daarmee is nog niet de vloek over de aardse lichamen verbroken. In die zin heerst de dood nog altijd, ook na Jezus’ triomf over het rijk van satan. Dat geldt ook voor de zonen Gods in de eindtijd. Ook zij hebben nog een ‘gewoon’ sterfelijk lichaam.

Alleen over Jezus heeft de dood geen macht meer. Hij stond op uit het graf.

Hoe kon dat? Hij kon pas onsterfelijkheid aandoen nadat Hij de dood op eigen terrein had overwonnen. Nu bezit Hij een ‘verheerlijkt’ lichaam dat niet meer onderworpen is aan de wetten van deze aarde en waar de dood niet meer ‘aan kan komen’.

Is dit het geheimenis van de zeven donderslagen waarvan in hoofdstuk 10 gesproken wordt en dat bij het blazen van de zevende bazuin geopenbaard zal worden: zonen Gods overwinnen de dood -zijn heerschappij over het lichaam- door hem ‘op eigen erf op te zoeken en onsterfelijkheid voor de Gemeente van Jezus Christus als het ware op te eisen? Hiervan is sprake als zij hun taak op aarde voleindigd hebben en zich overgeven om gedood te worden (Openb. 11:07). Johannes zegt hiervan: ‘in mijn mond was het zoet als honing’, maar in de praktijk moet het wel ondergaan worden (hij kreeg er pijn van in zijn buik!; zie Openb. 10:09-10). Met Paulus zeggen zij: Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, of ik, aan Zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden (Filip. 03:10).

Jezus openbaart zich in hoofdstuk 1 vers 17 als de bezitter van de sleutels van dood en dodenrijk. Deze sleutels (= kennis) dienen niet om af te sluiten, om het maar niet meer over de dood te hebben (uit angst misschien?), maar om ermee te openen! De Gemeente durft die sleutels te hanteren met een glorieuze overwinning als gevolg!

Nog even voor alle duidelijkheid: het sterven van de twee getuigen, als ver­tegenwoordiging van de Gemeente, is niet om de zonde van de wereld weg te nemen, daarvoor is door Christus eens en voor altijd het volmaakte offer gebracht, maar om voor de Gemeente de blokkade van de dood te slechten die voorkomt dat het sterfelijke de onsterfelijkheid kan aandoen (1 Kor. 15:54). Pas dan kunnen zij in alle delen, naar geest, ziel en lichaam dus, het einddoel bereiken.

In alles zijn ze gehoorzaam gebleven, ze hebben stand gehouden ‘in de boze dag’, de dood is overwonnen, ze hebben hun taak ‘in het vlees zijnde’ geheel volbracht. Nu is het moment van hun verheerlijking als zonen Gods aan­gebroken!

Wat is de ‘eerste opstanding’?

De mens heeft een innerlijke mens -geest en ziel- en een aards (natuurlijk) lichaam. Tijdens zijn leven op aarde kan de mens door geloof en door goede werken ook een geestelijk lichaam ontwikkelen. De Bijbel spreekt ook in beelden van een (geestelijke) woning of van een kleed waarmee hij zich in geestelijk opzicht bekleedt (“als wij maar bekleed, en niet naakt bevonden worden”; 2 Kor. 05:03). Deze bekleding is de geestelijke verschijningsvorm in de hemel. De mate van ontwikkeling bepaalt zijn geestelijke statuur. Dit lichaam is eeuwig.

Nu is het altijd Gods bedoeling geweest dat dit geestelijke lichaam zich ook op aarde kan gaan openbaren en ‘stof kan aannemen’. Het aardse, natuurlijke lichaam is altijd bedoeld als een ’tijdelijke woning’ om het geestelijke lichaam te kunnen ontwikkelen. De dood heeft deze ontwikkelingen dus geblokkeerd. Maar hij wordt overwonnen door de Gemeente. Daardoor wordt het mogelijk dat het geestelijke lichaam zich in een aardse verschijningsvorm openbaart. Dit verheerlijkte lichaam is op dat moment wel van vlees en bloed, maar is niet onderworpen aan de wetten van de aarde. Het kan zich manifesteren, maar ook weer aan de zichtbare wereld onttrekken. Deel hebben aan dit gebeuren wordt de eerste opstanding genoemd.

Voor overledenen die hierin delen gaat het dus in deze vorm. Maar wat gebeurt er met de ‘sterfelijke’ lichamen van hen die nog op aarde zijn en met de dode lichamen van de vertegenwoordigers van de Gemeente die vermoord zijn? Die lichamen worden als het ware geabsorbeerd in hun geestelijke lichamen; zo zal “dit vergankelijke onvergankelijkheid aandoen, en dit sterfelijke onster­felijkheid”. Lees in dit verband 1 Korinthiërs 15 vers 35 tot 54 (1 Kor. 15:35-54) maar eens door.

Wie hebben deel aan de eerste opstanding?

Allen die tijdens hun leven op aarde de boze hebben overwonnen, hebben deel aan de eerste opstanding, zowel levenden als diegenen die reeds hun intrek bij de Heer genomen hebben (Openb. 03:21; Openb. 20:04). En de boze overwinnen kan op verschillende manieren: de boze weerstaan of uitdrijven, de rechtvaardiging door het bloed van het Lam blijven vasthouden, barmhartige daden doen, etc. Het betreft allen die in hun leven naar de woorden van Jezus gehandeld hebben (bijv. Mark. 16:15-18), het einddoel van het geloof nagestreefd hebben en stand hebben gehouden tot het einde (2 Tim. 02:12). Uitzondering wordt gemaakt voor de martelaren. Tijdens de behandeling van het vijfde zegel (Openb. 06:10-11; aflevering 2) is daarover reeds geschreven.

Gelet op de taak die nog wacht (de confrontatie met de antichrist moet nog plaatsvinden, de bevrijding en het herstel van mens en schepping), is het begrijpelijk dat niet allen die ‘behouden’ zijn, aan de eerste opstanding deel hebben. Zalig hij die deel heeft aan de eerste opstanding! Dan behoor je tot de uitverkorenen die een begin mogen maken met het herstel aller dingen en het oordeel zullen voltrekken over satan en de dood.