Selecteer een pagina

Levend Geloof – 395

1998.07-08 Levend geloof nr. 395

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De veelheid van informatie waarmee we in onze dagen te maken hebben, wordt sommigen wel eens te veel. Het is geen wonder dat overspanning, stress, over­vermoeidheid en talrijke andere negatieve verschijnselen aan de orde van de dag zijn en soms ook de gemeente van Christus binnendringen.

Wil men niet omkomen in het dagelijks op ons afkomend mediageweld dan dient men goede keuzes te maken. Voortdurende waakzaamheid is een vereiste en gelukkig zijn er ook vele kinderen Gods die zich niet laten opslokken door alles wat via de media op hen afkomt. In alle rust en vertrouwen is er bij hen een verdere geestelijke groei die uiteindelijk tot positief gevolg heeft dat het zoonschap meer en meer tot openbaring gaat komen.

Levend Geloof mag daaraan op zijn wijze meewerken. Ook in de artikelen van dit nummer proberen we dat weer tot uiting te brengen. We zijn ons tenvolle bewust dat we in dit opzicht een belangrijke en verantwoordelijke taak hebben. Vooral ook nu, behalve van buitenaf, ook van binnenuit de gemeente van Christus wordt belaagd door allerlei afremmende en misleidende factoren. Daarbij blijkt dat, onder het mom van geestelijke vernieuwing, sommige kinderen Gods ontvankelijk zijn voor allerlei nieuwe trends die geen enkele geestelij­ke waarde hebben.

Het gaat er om dat we ons niet laten afbrengen van de ‘eenvoudige en loutere toewijding aan Christus’. Want alleen daardoor gaat het beeld van Christus in ons ook meer en meer gestalte krijgen en voldoen wij aan het grote verlangen van God, zoals Jezus dat in eigen leven realiseerde en doorgaf, het licht der wereld en het zout der aarde te zijn.

 

Bij de voorplaat door de redactie

Deze keer is de illustratie van Gustave Doré gebaseerd op de wederopbouw van de tempel, zoals beschreven in Ezra 3 vers 1 tot en met 10 (Ezra 03:01-10). Als nieuwtestamentische christenen weten wij dat het nu niet meer gaat om de herbouw van een zichtbare tempel in de natuurlijke wereld, maar om de bouw van het Huis Gods, de gemeente van Jezus Christus. Paulus zegt dat God niet woont in tempels met handen gemaakt (Hand. 10:24) en dat wij als levende leden van Zijn lichaam nu de tempel vormen (1 Kor. 03:16; Ef. 02:21).

 

 

We zijn blij en dankbaar door redactie

In ons vorige nummer schreven wij op deze plaats over onze financiële zomeractie, de jaarlijkse oproep aan het begin van de zomer een extra bijdrage over te maken voor het werk van Levend Geloof. Ook dit jaar vertrouwen wij. erop dat vele van onze lezers en lezeressen zullen reageren. U kunt uw bijdra­ge overmaken op één van onze bankrekeningen, zoals vermeld in de Colofon op bladzijde 2. Voor degenen die al spontaan reageerden zijn we erg blij en dankbaar. Het stimuleert ons om met inzet en toewijding door te gaan met de grote opdracht: de verkondiging en uitleg van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. Het is het enige evange­lie wat in overeenstemming is met de wil van God. Ook Jezus en de apostelen brachten dit evangelie en het zal in deze eindtijd, temid­den val alle misleiding, blijken hoe ‘waardevol en waardevast’ dit evangelie is.

We zijn daarom ook blij en dank­baar voor de velen die grote waar­dering hebben voor de inhoud van ons blad en iedere twee maand weer verlangend uitkijken naar het nieuwe nummer. We blijven, onder inspiratie van Gods Geest, ons best doen ieder nummer weer zo aan­trekkelijk mogelijk te maken, dat wil zeggen zonder franje of opsmuk, een zo veelzijdig moge­lijke belichting van het evangelie. Daarbij zijn sommige artikelen meer bestemd voor hen die de weg naar het nieuwe leven pas ontdekt hebben, terwijl andere artikelen meer gericht zijn op de verdere groei van ons geloofs­leven.

 

Het werkelijke beeld van God door Gert Jan Doornink

 

Door alle eeuwen heen hebben men­sen geprobeerd zich een beeld van God te vormen. Wie is God en hoe moeten we ons Hem voorstellen? Hoe kunnen we Hem leren kennen? Of kunnen we überhaupt Hem wel leren kennen? Zal er niet altijd iets mysterieus, iets ondoorgrondelijks blijven bestaan? Zal er altijd een kloof blijven bestaan tussen God en mens? Of is het goddelijke al in ons en zijn we zelf al godheden op zich? In onze dagen hoort men daarover de meest vreemde opvattingen en niets wordt meer bijzonder gevon­den. Je mag er rustig een eigen Godsbeeld op nahouden is de mening van velen, want de kerk met zijn dogma’s en leerstellingen heeft toch gefaald en kan geen antwoord geven op de belangrijkste levensvra­gen. Zo wordt een wirwar van gedachten en meningen over de mensheid uitgestort en het is daar­om geen wonder dat velen door de bomen het bos niet meer zien en het totaal niet meer belangrijk vinden hoe men over God denkt.

Ook vroeger al

Toch is dat niet alleen iets van de laatste tijd. Tweeduizend jaar gele­den was het eigenlijk al net zo. Ik moet denken aan het verslag van Lucas in Handelingen over het bezoek dat Paulus bracht aan Athene (Hand. 17:15-34). Terwijl hij wachtte op de ontmoeting met Silas en Timotheüs, en zo eens rondkeek in de stad, werd zijn geest in hem geprikkeld, toe hij zag, dat de stad zo vol afgodsbeelden was (Hand. 17:16). De mensen hadden zich allemaal een eigen beeld van God gevormd.

Nu moeten we wel eerst even vertel­len dat er met Paulus iets gebeurd was. Hij had een totale omwenteling” in zijn leven meegemaakt. Hij was van een vervolger van de gemeente van Jezus Christus een levend getui­ge van Hem geworden. Onderweg naar Damascus, zo kunnen we lezen in Handelingen 9, gebeurde dat wonder. Daarna werd hij klaarge­maakt voor een bijzondere taak in Gods Koninkrijk.

Hij volgde daarbij eerst de ‘normale procedure’ van elk kind van God, namelijk liet zich dopen door onder­dompeling en werd gedoopt in heili­ge Geest. Ook kende hij -en ook daarin is hij ons tot voorbeeld- een groei in zijn geloofsleven. We lezen namelijk van hem dat hij steeds krachtiger optrad (Hand. 9:22a). Paulus had de mentaliteit van een doorzetter, een volharder en is ons ook hierin ten voorbeeld. Hij was en bleef trouw aan de Heer die hij dien­de. Later zou hij in één van zijn brie­ven schrijven dat men trouw niet bij allen vindt.

Ook Jezus had die oproep tot volhar­ding destijds al naar voren gebracht, met de opmerking in zijn rede over de zogenaamde laatste dingen in Matt. 24, dat wie volhardt tot het einde behouden zal worden, met andere woorden: die zal het einddoel bereiken (vs. 13).

Wat ging Paulus doen?

Maar weer terug naar Athene, twee­duizend jaar geleden. Paulus constateerde dus de duistere omstandighe­den waarin de mensen van Athene zich bevonden. En -wat belangrijk is- hij ging er iets aan doen. Vers 17 zegt: “Hij hield daarom in de synago­ge samensprekingen met de Joden en met hen, die God vereerden, en op de markt dagelijks met hen, die hij er aantrof’. Wij zouden zeggen: hij was zowel binnen als buiten de gemeente actief. Let speciaal ook op het woordje ‘daarom’. Als je dat weglaat komt deze tekst heel anders over, bij wijze van spreken veel neutraler. Dan zou je kunnen zeggen: Nou ja dat was immers zijn taak. Wij zouden zeg­gen: hij werd er immers voor betaald, dat was zijn beroep. Maar zo lag het bij Paulus natuurlijk niet. Het was de ‘gedrevenheid’, de zal­ving van Gods Geest die hem inspi­reerde om zo te handelen en te spreken.

En denk nu niet dat hij direct dacht aan grote resultaten, zoals wij vaak geneigd zijn te doen. Wij kijken naar het aantal; de macht van het getal speelt in onze dagen een allesover­heersende rol.

Het gaat God echter niet in de eerste plaats om de massa, om het grote, het imposante. Niet in de eerste plaats om de kwantiteit, maar om de kwaliteit. Al heeft Hij natuurlijk wel alle mensen op het oog, want de genade Gods is verschenen heilbren­gend voor alle mensen (Titus 02:11). Paulus werd in ieder geval niet afge­remd door de gedachte: zou het wel veel opleveren? Hij handelde vanuit zijn hart. En uiteindelijk, ondanks al zijn inspanningen, was het resultaat dat slechts een klein aantal tot geloof kwam. Je kunt het lezen in vers 34: Doch enige mannen sloten zich bij hem aan, en kwamen tot geloof, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, genaamd Damaris. en anderen met hen”.

Het evangelie van de opstanding

Paulus had dus zoveel mogelijk zijn best gedaan om de mensen van Athene de werkelijke weg aan te wij­zen opdat zij God zouden leren ken­nen, zoals deze werkelijk was. Als je in vers 18 leest dat sommigen waar­mee hij in discussie was, zeiden: “Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn; want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding”, dan krijgen we hiermee meteen de sleutel aange­reikt tot het werkelijk leren kennen van God. Paulus wilde als het ware zeggen: als je Jezus leert kennen, als je gaat geloven in het evangelie wat Hij bracht, en dat Hij aan het eind van Zijn leven de dood heeft over­wonnen, dan leer je daarmee God werkelijk kennen. Want zo Jezus is, is God.

Jezus openbaarde wie God werkelijk is. Let wel: Hij is God niet, maar openbaarde God. Jezus heeft ook geen enkele maal tijdens zijn leven gezegd: ‘Ik ben God’. Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) is wat dat betreft erg duide­lijk: “Niemand heeft ooit God gezien, de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen”. Jezus toonde wie God was, Hij openbaarde het wezen van God.

Dat bracht Paulus in Athene op dui­delijke wijze naar voren en dat is ook vandaag onze opdracht: Tonen wie God is, door te tonen wie Jezus is. Hoe Hij in ons leven alle dingen heeft nieuw gemaakt, hoe we nieuwe scheppingen zijn in Hem.

Niet ver weg, maar dichtbij

De Atheners waren op zoek, zoals vandaag vele mensen op zoek zijn. Toch brengt Paulus duidelijk naar voren en mogen ook wij dat doen, dat God eigenlijk heel dichtbij is. De mens is immers door Hem gescha­pen, naar Zijn beeld en gelijkenis. “Want in hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht” (vs. 28). Paulus haakte in op het geloof van de Atheners. Je zou kunnen zeg­gen: ze waren heel dichtbij en tegelij­kertijd veraf. Wat was de fout? Ze zagen aan wat voor ogen was, wat zichtbaar was. Zij hadden zelfs een altaar gemaakt voor een onbekende God. Maar Paulus bracht uitdrukke­lijk naar voren dat God niet woont in tempels met handen gemaakt (vs. 24). God is van een hogere dimensie. Wil je Hem werkelijk leren kennen dan zul je een radicale verandering in je denken moeten ondergaan, wat hij ook in vers 30 en 31 verder omschrijft.

Terug naar Gods wereld

Daarbij springt het woord ‘bekering’ in het oog. Zodra je los gaat komen uit het zichtbare, het tijdelijke, het veranderlijke en de wereld binnen­gaat van het onzichtbare, het eeuwi­ge, het onveranderlijke, ben je weer verbonden met de werkelijke God, ben je teruggekeerd in de oorspron­kelijke wereld die God voor ieder mens bestemd heeft: een wereld die enkel goed en rechtvaardig is. Een wereld waarin geen plaats is voor duisternis of zonde, de wereld van het licht, de reinheid, de zuiverhuid, het echte leven zoals God dat voor ieder mens bedoeld heeft. Johannes schrijft het zo mooi: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 01:05b). Jezus, als de volmaakte beelddrager Gods, formuleerde het zo: “Ik ben het licht der wereld, wie in Mij gelooft zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (1 Joh. 08:12). Dus op een rijtje gezet:

God is licht.

Jezus is licht.

Wij zijn licht (behoren het althans te zijn).

Drieëenheid of vierëenheid?

Ik zou haast geneigd zijn te zeggen: dat is de werkelijke drie-eenheid zoals

God die voor ogen heeft. Er wordt in onze dagen zoveel discussie gevoerd over de dogmatische drie-eenheid: ‘God, de Vader; God, de Zoon; en God, de Heilige Geest’. Daarbij kan de mens zo heerlijk buiten schot blij­ven, terwijl het God juist gaat om de mens!

Nog afgezien van het feit dat het geloof in de ‘dogmatische drie-eenheid’ geen enkele garantie geeft of men ook werkelijk een nieuwe schepping is -ook het naam-christendom gebruikt deze formule immers- gaat men dan ook heel verkeerde en afwijzende gedachten ontwikkelen ten aanzien van oprechte kinderen Gods die door Gods genade de ogen geopend zijn voor het nieuwe leven in Christus en wiens leven noch maar door één ding beheerst wordt: hoe komt dat nieuwe leven zoveel mogelijk tevoorschijn, met andere woorden: hoe openbaar ik mij als werkelijke beelddager van God? Bij een waarachtig gelovige gaat het (daarom ook) niet alleen om het geloof in een al of niet dogmatische drie-eenheid, maar om het geloof én de beleving van de viereenheid: Vader, Zoon en wij, door de werking en het vervuld zijn met Gods Geest. Het gaat erom dat het hoe langer hoe meer zichtbaar, cq. geopenbaard wordt dat we nieuwe scheppingen in Christus zijn, dat we behoren tot het Koninkrijk van de levende Heer, dat onze gemeenschap is met de Vader en de Zoon, door de heilige Geest. Dat gaat natuurlijk nog niet altijd van een leien dakje, omdat we nog leven in een wereld waarvan Satan de overste is. Maar zijn positie is van tijdelijke aard: Jezus heeft hem al overwonnen en hij gaat zijn verdere eindafgang tegemoet. Juist omdat Jezus als mens in deze wereld was, is voor ieder mens de mogelijkheid geschapen om God te leren kennen zoals Hij werkelijk is, en dat meer en meer te openbaren in ons gewone dagelijkse leven.

Wij vormen Zijn lichaam

Maar was Jezus in deze tijd nog maar als mens in deze wereld…

Want hoe moet het thans, nu Jezus niet meer lichamelijk, in een lichaam van vlees en bloed, in deze wereld is?

Nu is het de taak aan óns om te tonen, te openbaren wie God werke­lijk is. Wij zijn immers nu Zijn ver­tegenwoordigers, wij vormen Zijn lichaam en zijn leden van dat lichaam. Wij behoren tot de gemeen­te van Christus. En daarom zou het ons veel moeten bezighouden: Openbaar ik mij als zodanig? Zien de anderen het beeld van Christus in mij? Laat dit ons dagelijks gebed en verlangen zijn: openbaar te worden als werkelijke vertegenwoordiger van Christus, van Zijn Koninkrijk, Dat was het wat het leven van de eerste christenen beheerste en ik ben er- vast van overtuigd dat dit ook meer en meer het leven van de waarachti­ge christenen die nu leven gaat beheersen. Dan vechten we niet in de eerste plaats meer voor ons eigen gelijk, voor onze eigen groep of gemeente, maar dan weten wij het gaat om Hem en Hem alleen. Dan kunnen wij vergeven als iemand ons recht heeft aangedaan en kunnen wij de minste zijn. Dan stralen wij vriendelijkheid uit en zijn we bewo­gen met hen die het moeilijk heb­ben. Maar ook: dan bieden wij weer­stand aan de geraffineerde aanvallen uit het rijk der duisternis en zijn we bereid geestelijk te strijden. Dan zijn we volhardend en laten we ons niet in met leringen die ons aftrekken van Gods doel met ons leven: de volle openbaring van Jezus Christus door ons leven.

Nu weet ik wel, dat dit niet van de ene op de andere dag gerealiseerd is, maar ik ben er vast van overtuigd dat het hierom gaat, dat dit doel ons “dagelijks behoort bezig te houden, de tijd van compromis, van half­slachtigheid, van het maar een beetje aanrommelen behoort voorbij te zijn.

Gods volle openbaring

Het gaat om het ene allesomvattende feit: openbaring van de volheid van Christus (Kol. 02:09) en daardoor dus openbaring van de levende God, want Hij heeft zich maar op één wijze ten volle geopenbaard, name­lijk in Christus.

Iedere andere openbaring, zoals we die in de Bijbel aantreffen, was een gedeeltelijke openbaring. (Paulus spreekt in Handelingen 17 over ‘de tijden der onwetendheid’). Alleen in Christus heeft God zich ten volle geo­penbaard. Christus toonde dat de dood, de duivel, de zonde en noem verder maar op, niet het laatste woord heeft, maar de overwinning over de zonde, over de duivel, over de dood.

Paulus en de andere christenen van het eerste uur waren zich dat ten vol­le bewust. Daarom lezen we van Paulus dat hij in Athene het evange­lie van Jezus en van de opstanding bracht (vs. 18). Daarom sprak hij, voor de Areopagus staande, dat God het bewijs geleverd heeft door Jezus uit de doden op te wekken (vs. 31). De moderne theologen in onze dagen loochenen dit of zwakken dit dusdanig af dat er alleen een beetje filosofisch geredeneer overblijft. Ze blijven echter rustig gehandhaafd in hun kerkgemeenschappen. Waarom? Omdat de grote massa daar zelf ook geen weet van heeft. Het is net als ten tijde van de profeet die al zei: “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis” (Hos. 04:06). (Het gaat om de kennis (het leren kennen van) de levende God, zoals Jezus die openbaarde).

Men kent geen werkelijk persoonlijk geloof meer, die begint met bekering en wedergeboorte. Men heeft het -zij het misschien onbewust- op een accoordje gegooid met de vorst der duisternis, die niets liever wil dan dat de ‘Godsverduistering’ gehand­haafd blijft.

Zij die echter de ogen geopend zijn voor de geestelijke werkelijkheid, zoals die tot openbaring kwam in Christus, laten het er niet bij zitten. Zij worden, evenals Paulus in Athene, in hun geest geprikkeld er iets aan te doen. Wat zeg ik: er alles aan te doen wat in hun vermogen ligt om de mensen te tonen wie Christus, en dus God, werkelijk is.

Verantwoordelijkheid

Als je daar ook maar even over nadenkt dan kom je uiteraard tot de conclusie dat we een zeer verant­woordelijke taak hebben, maar ook een heerlijke taak. Ik vind het nog altijd een voorrecht zo in de dienst van de levende God te mogen staan. U ook? Dat heeft niets te maken met het feit of men al of niet fulltimer is, waarmee dan bedoelt wordt dat je je gewone baan opzegt en dan verder geen maatschappelijke functie meer hebt. Juist jonge mensen moeten hiervoor oppassen, denk ik wel eens, want ook dat kan een verleiding uit het rijk der duisternis zijn, om te menen dat je dan pas werkelijk in de dienst van de Heer staat. Dat is beslist niet waar, want juist in ons gewone alledaagse leven zal het nieu­we leven in Christus tot openbaring behoren te komen. Denk maar aan Paulus. Als je verder leest in Handelingen 18 dan lees je dat hij vanuit Athene in Korinthe kwam. Daar trof hij een echtpaar aan dat hetzelfde werk deed als Paulus. En wat lezen we dan van hem in vers 3?: “En omdat hij hetzelfde handwerk uitoefende, bleef hij bij hen, en zij werkten samen, want zij waren ten­tenmakers van hun handwerk”. Had Paulus nu ineens als evangeliever­kondiger afgedaan? Had hij de pijp aan Maarten gegeven? Integendeel, want prompt daarop lezen we in vers 4: “En hij hield elke sabbat bespre­kingen in de synagoge en trachtte Joden en Grieken te overtuigen”.

Wij zijn allen geroepen!

Ieder van ons, jong en oud, pas- bekeerd of al vele jaren geleden tot geloof gekomen, heeft in de ogen van God een even belangrijke taak. Wij zijn geroepen ‘Christus’ te open­baren in elk facet van ons leven. En door Hém te openbaren, openbaren wij wie God werkelijk is: een God van liefde, een God van heil, een God van eeuwig leven. Een God die de mens volmaakt en goed gescha­pen heeft naar Zijn beeld en gelijke­nis. En die Zijn schepping weer terug wil brengen in zijn oorspron­kelijke volmaakte staat, totdat er uit­eindelijk een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal zijn waarvan vol­maakte vrede en gerechtigheid de kenmerken zullen zijn. Een weet u wat zo geweldig is: Daaraan mogen wij meewerken.

Niet voor een klein beetje, maar met heel ons hart, met heel ons wezen, want wij zijn -zoals Paulus dat formuleert in 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09)- Gods medear­beiders.

Daar kan ik volmondig en met heel mijn hart ‘halleluja!’ op zeggen. Wij mogen God er iedere dag voor dan­ken dat Hij ons die hoge roeping, in Zijn grote liefde en genade, heeft toevertrouwd!

 

Doorsta de weeën door Duurt Sikkens

Hoewel het niet de bedoeling is extra lange artikelen te publiceren, vormt dit artikel van Duurt Sikkens hierop een uitzondering. Het is een bewer­king van een eerder uitgesproken boodschap. Dit indringende appèl op de eindtijdgemeente achten we der­mate belangrijk dat we het gaarne publiceren in ons blad. (-red.).

“Er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een kroon van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien en zie, een grote rossi­ge draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven kro­nen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde” (Openb. 12:01-04).

Openbaring 12 is een hoofdstuk dat mij al veel en vaak heeft beziggehou­den. Het boek Openbaring is niet geschreven om bang te maken, maar deze woorden, die Jezus ontvangen had van de Vader en aan Johannes gaf, zijn geschreven om sterk te wor­den in de hulp van God. Deze profe­tie gaat niet over Maria, hoe vaak ze ook in allerlei kerkjes en toeristische kloosters wordt afgebeeld met twaalf sterren rond haar hoofd en het kindeke Jezus op haar arm. Je kunt geen verklaring opslaan over dit hoofdstuk of er wordt maar over Maria en Jezus gesproken. Mijn vraag is: ‘Hoe kun je een profetie uit­spreken over iets wat al gebeurd is?’ Dat is onzin. Openbaring is geschre­ven voor de toekomende dingen, de dingen die nog staan te gebeuren! Gelukkig zijn we er door Gods Geest achter gekomen dat het hier over DE gemeente gaat. DIE gemeente, die haar domicilie heeft in de hemel, als het vrije Jeruzalem. En uit deze stad, uit deze vrouw, komen te zijner tijd wezens, geestelijk vrije mensen tevoorschijn die aan het doel van God beantwoorden. Die zijn geestelijk volwassen geworden.

In verwachting

Deze vrouw en moeder is in ver­wachting. Een gemeente welke die verwachting niet heeft zal nooit een zoon baren. Hoe houd je de ver­wachting binnen in je levend? Door te geloven dat het zaad Gods dat in je geplant is -zijn woord- zal uitgroei­en, en dit woord wordt vlees en bloed en neemt in een mens gestalte aan. Dat vind ik het mooie van een moeder, een vrouw die in verwach­ting is en binnen in zich gestalte geeft aan het zaad van de man. Dat is mooi! Daarom kunnen ze ook niet zonder elkaar.

En nu schreeuwt ze, in haar ver­wachting, omdat haar tijd gekomen is. Ze heeft ernaar uitgezien en nu komen die pijnen. Daar heeft zij niet om gevraagd, maar ze zijn er wel. Een heleboel mensen denken dat die vrouw lof en dank roept tijdens de weeën en dat God acht slaat op het lofgezang van zijn gemeente. Nu, dat heb ik nog nooit gelezen in de Bijbel. Wél na een overwinning, dan wil je wel loven en prijzen. In Exodus 3 vers 7 (Ex. 03:07) en verder staat bij­voorbeeld: “En de Heer zei: Ik heb terdege gezien de ellende van mijn volk, en hun gejammer over hun drijvers gehoord. Ik ken hun smarten. Daarom ben Ik neergedaald om hen te redden uit de handen der Egyptenaren. Kijk, het gejammer der Israëlieten is tot Mij doorgedrongen; ook heb Ik gezien hoezeer de Egyptenaren hen verdrukken”. God slaat acht op het geschrei! Wanneer je doet of je geen weeën hebt en je staat daar maar te loven en te prijzen tot je er letterlijk bij neervalt, wat voor hulp moet er dan verleend worden? Doe alstublieft nooit geforceerd en gewild positief, want het is niet reëel. Als je weeën hebt en pijnen, dan schreeuw je het uit in je pijnen. Jezus zegt in Johannes 16 vers 20 en 21 (Joh. 16:20-21): “Gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden, gij zult u bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden. De vrouw die baart heeft droefheid omdat haar uur gekomen is, maar wanneer ze het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, uit vreugde dat een mens ter wereld gekomen is”. Ze heeft nu wel droef­heid, maar straks niet meer.

De vrouw en de draak

Hier wordt gesproken over twee tekens. Het ene teken is die vrouw en het andere teken is die draak. Het ene teken is van God en het andere van de boze zelf. Dus het teken van God, dat ben jij. Daar moet je eens over doordenken. Als je de Heer om een teken bidt, moet je eens gaan geloven dat je het zelf bént. Jezus zegt in zijn toespraak over de eind­tijd (Matt. 24:30): “Dan verschijnt het teken van de Zoon des mensen”. Wat is dat? Iets waar zijn Vader en Hij naar uitgekeken hebben, name­lijk de vrouw uit wie eindelijk het scheppingsverhaal werkelijkheid gaat worden: “… mensen naar Mijn beeld en naar Mijn gelijkenis”. God heeft die gedachte nooit losgela­ten en Hij hoopt dat jij hetzelfde gelooft. Zou je het willen? Totaal los van de aardse zekerheden, zou je het kunnen? Kan ik het zelf? Want anders lopen we weer een theoretische leer na in plaats van dat het praktijk wordt in je eigen leven. Het volgroeide zaad van de vrouw, dat is het teken van God. De duivel wil ook zaad hebben -het zaad van de slang- daar moeten ook zónen uit tevoorschijn komen. En allebei spra­ken ze over God. Beide groepen zonen, beide tekens. Hoe onderscheid je dat? Als er iets nodig is in deze tijd is het wel het onderschei­den van geesten en de daaruit voort­vloeiende leringen.

De grote verleiding

Voordat die vrouw hier baart, gebeurt er eerst iets in de hemel en wel het volgende: de staart van de draak zwiept door de hemel en slaat daar sterren weg, een heleboel ster­ren in de ruimte. Voordat de vrouw baart komt er eerst een grote verlei­ding. Welke is deze verleiding? Wel, die heeft verschillende kanten, maar het is dé grote verleiding. Paulus noemt deze verleiding ‘de afval’. En dat heeft te maken met de barens­weeën van de vrouw. Er staat in vers 2 dat ze “schreeuwde in haar weeën”. Dus je hebt het als gemeen­te praktisch gesproken, vreselijk moeilijk en als individu ook, omdat er iets tevoorschijn gaat komen, waaraan je wilt meewerken. Verder staat er “pijn om te baren”. Daar staat in het Grieks een woord dat is afgeleid van het woordje ’toets­steen’. Het zijn de beslissende beproevingen. Dat maakt het baringsproces zo pijnlijk. Er komen dingen op je af waar je niet om gevraagd hebt, maar ze zijn er wel. God stuurt die beproevingen ook niet, maar ze komen wel. Laat die vuurdoop maar aan de boze over. Jezus doopt niet met vuur zoals Johannes de Doper dacht. Maar dit is een eigenaardig vuur, dat rossige vuur, want dat beest is rossig. Je ziet een gloed van vlammen zoals je dat kan hebben bij een brand, een vurig verschijnsel.

Het is ook licht, maar wel een ander licht. Dat is ‘vreemd vuur’ zouden ze in het Oude Verbond zeggen. “Daar moet je niet mee op mijn altaar komen”, zegt God, “dat wil Ik niet voor mijn aangezicht zien”. Ik zei dat daar een woord staat dat is afgeleid van ’toetssteen’. Wanneer Jezus de gelijkenis vertelt over de zaaier, dan zegt Hij dat er van die zaadjes zijn die in ’t begin enthou­siast zijn en zeggen: ‘Ja, dit is het, Jezus is Heer’; enfin, het enthousias­me kent grenzen. Even later staat er: “In een tijd van beproeving worden ze afvallig”. Als ze het moeilijk krij­gen willen ze daar geen deel aan hebben en dan vallen ze liever af en worden de beproevingen je zeker bespaard…

De beslissing

Jezus heeft gekozen voor de vuur­gloed van die beproevingen! Dat is een zware beslissing geweest. Als je op aarde voor een ideaal kiest en je weet dat je zal worden tegengewerkt dan moet je dat wel incalculeren. Wanneer je kiest voor een baby dan houd je rekening met een heleboel dingen. En al die dingen waar je doorheen gaat, die worden verlicht door wat er komt. Zo zit het. De weeën om te baren zijn de beproevingen, die beslissen of het echt is of niet wat je wilt. Het kost veel moeite hoor, dat wil ik je wel vertellen, om staande te blijven en te onderscheiden. “Om je moeitevol lij­den zul je het zien”, want het lijden staat niet op zichzelf. Lijden, daar zit alleen de boze achter met het doel te roven waar God zijn hart op gezet heeft: een geestelijk mens, jij. De duivel gunt God niet dat Hij zijn zonen ziet. Een mens aan Hem gelijk? Dat moet verhinderd worden. Nooit gemerkt in je persoonlijke leven? Zonder reden aangevallen worden en je waardigheid schijnt zo maar weggeplukt te moeten worden en hij slaat zijn hand aan je mantel om je de gerechtigheid te ontnemen.

Degenen die gekozen hebben weten precies waar ik het nu over heb. De weeën, waar de echte christen dóórheen moet, maken uit of iemand waar is of niet. Die bedenkt God niet. De duivel bedenkt ze en God zoekt een weg om de weeën te verduren. Je wordt er niet van gevrij­waard, maar je léért die verdrukking te doorstaan.

Geen verdoving

Nu zijn er mensen die geestelijk bij het baringsproces graag een verdovingsspuitje willen hebben. Zo werkt het hier niet. Zoals Petrus tegen Jezus zei: “Oh, dat verhoedt God wel”, terwijl de satan deze schijnbaar geruststellende woorden zei. En wat zegt Jezus? “Ga achter mij satan”. Dus als jou iets overkomt weet dan waar het vandaan komt. Als je een kind van alle moeilijkhe­den vrijwaart tijdens de opvoeding, dan moet jij eens kijken als het twin­tig is. Dan is het totaal afhankelijk van jou geworden. Niks geleerd. Niet geleerd om zélf te denken, want ze zijn door en door verwend en niet meer weerbaar. Pas op voor de ver­doving; de geforceerde lofprijzing, de opgelegde aanbidding. De moeilijk­heden vergeet je wel even, maar even later sta je er weer voor en je zakt nog dieper weg. Doe dat niet, laat je innerlijk genezen door het Woord; dat geneest, en niet de verdoving. De staart van dat enorme reptiel, een mythisch monster, zwaait door die sterrenwereld. Dat zijn allemaal christenen die een hoge positie in de hemel hebben gekregen. Dank zij de genade Gods zijn ze hoog gekomen. En de punt van de staart zoekt zijn weg om te kijken wie hij uit die hoge positie kan halen en het lukt hem. Bij één-derde deel lukt hem dat.

Het venijn in de staart

Wat is die staart? In Jesaja 9 vers 14 (Jes. 09:14) staat dat de staart de profeet is die leugen onderwijst. Dus er komen profetieën, zomaar. Waar? In de krant? Nee, in het paradijs, in de gemeente, en ze proberen jou, zoge­naamd in de naam van onze Heer, uit je hoge positie te halen. Dat is de bedoeling! Een profeet, die leugen onderwijst. En er staat ‘hij sleept’, daar zit geweld achter, je moet weer wat. Ze verliezen hun hoge positie en wat laten ze los? Hun hemelse roeping. De eer van mensen en gemeenteleden zit hen hoger dan de eer van God.

Die geest der dwaling -want het venijn zit in de staart en venijn is gif­ die verleidingen beginnen onder de kinderen Gods hun weg te zoeken, zoals Eva in het paradijs verleid is met Adam. Daar beginnen de afwij­kingen, niet zo maar ergens van bui­ten, maar temidden van de kinderen Gods en sommigen gaan dan de leu­gen geloven.

Welke leugen? Dat je op een andere manier aan het beeld van God gelijkvormig wordt dan door de weeën heen, want weeën zijn immers pijn­lijk. Ze doen niet mee. Ze willen op een andere manier aan God gelijk worden en de duivel werkt wel met hen mee hoor. Immers, die sterren, die daar uit de hemel gevallen zijn, hebben geen weeën doorstaan, heb­ben het nooit moeilijk gehad. Ze drijven de spot met jou omdat jij het moeilijk hebt. Ze vinden jou dan geen echte christen. Tegen Job werd gezegd: “Jij zit op een mesthoop en dan ook nog beweren dat je onschul­dig bent? Dat kan niet! God moet een hekel aan je hebben!” Dat zijn nou de mensen die je dan schijnbaar troosten. Ze staan gewoon in dienst van de ongerechtigheid en ze richten zich tégen de onschuldigen. Want ik denk wel eens: Wat zochten die mannen daar toch bij Job, waarom zijn ze naar hem toege­gaan? Zeiden ze tegen elkaar: ‘Heb je ’t al gehoord? Het is zo erg met Job?’ En dan gaan ze hem er niet uit­halen, nee, ze drukken hem nog ver­der de mest in.

Draak (in het Grieks ‘drakon’) is gemaakt van het werkwoord ‘derk’ en betekent ‘zien’. Dus de boze richt zo zijn ogen vooral op de vrouw in barensnood. Daar gaat hij vlak voor staan, en hij probeert haar te hypno­tiseren, haar aandacht af te leiden, haar helemaal te bevangen. In vers 14 staat: “… aan de vrouw werden twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen naar haar plaats waar ze onder­houden wordt buiten het gezicht van de slang”. Zij heeft zich door de blik van die slang niet laten misleiden.

Aantrekkingskracht

Als je een boom in je tuin hebt staan en de eigenaar zegt: ‘Als je daarvan eet ga je dood’, wat is er dan zo aantrekkelijk aan? Want dat staat in het Genesisverhaal, de boom was aan­trekkelijk om te zien. Dat is een magnetische aantrekkingskracht! Zoals vandaag aan de dag ook veel mensen zo bezig kunnen zijn met de dood. Wat gaat daar toch van aantrekkingskracht vanuit, denk ik dan. Wat is er zo mooi aan de dood? Er wordt toch al veel te veel waarde aan de lichamelijke dood gehecht. Paulus zegt; ‘hij is afgeschaft’. Denk er maar nooit meer aan.

Waar word je naar toe getrokken, wat vibreert er in je mee? Wat is het aantrekkelijke van die vrucht van de ver­keerde boom om op die manier als God te kunnen zijn? Want in het paradijsverhaal staat voor het woord ‘slang’ in ’t Hebreeuws ‘nachasj’. Weet je wat dat betekent? ‘Het god­delijke, het glanzende en het beto­verende’. Dan hoef je niet te vragen hoe occult dat is. En met zijn woor­den en met zijn ogen trekt hij je naar beneden, als je niet uitkijkt. Want zijn aard is sinds het paradijs niet veranderd.

Hij is ook om Jezus heen gaan kron­kelen toe Hij in de woestijn was, kij­ken of hij een plekje in Hem kon vinden waardoor zijn aantrekkings­kracht vergroot werd maar die kon hij niet vinden. Toen zei hij: “Als je één knieval voor mij maakt dan geef je die héle aarde”. Een aanlokke­lijk aanbod, het aantrekkelijke. ‘Dan word je als God vereerd’. En de dui­vel legt je dan geen strobreed in de weg, nee hoor, hij is blij dat jij in zijn dienst staat.

De oude slang

Zijn aard is niet veranderd, want wat staat er in vers 9? De ‘oude’ slang, onveranderlijk. Ik wil wel eens een voorbeeld geven van wat gif uit die staart, als je het goed vindt. Ik kreeg een brief waar ondermeer instond: ‘Wij moeten niet zo comfortabel in de geestelijke wereld zitten’. Zo’n briefschrijver denkt dat wanneer je “in de geestelijke wereld bent, je niets meer doet. En deze mens raadde mij aan om dit comfor­tabele leven in de geestelijke wereld maar los te laten en maar eens tot actie over te gaan op aarde, want er waren zoveel tekenen der tijden en er was zo’n ver­schrikkelijk grote nood… Dan weet ik: die mens is verblind, want hij denkt dat je dan op je gemak daar ergens in de hemel zit. Die ziet geen geestelijke oorlog. Zulke broeders en zusters willen dan ook dat je gaat bidden voor de wereld, ze willen ook graag dat heel de aarde Jbl wordt van de glorie van de Heer in plaats van te beginnen in de hemel, in het Koninkrijk Gods bij het hart van de Vader. Ze willen dat je bidt voor de leidinggevenden op aarde, voor tirannen, voor allerlei groten der aarde, voor politieke bewegingen, ze willen als christenen invloed krijgen. Dan denk ik: invloed krijgen? Als christenen? Waar ben je dan mee bezig? Dan ben je als een politieke partij. Politiek en religie moeten in de toekomst dan samen­gaan, want anders krijg je immers geen invloed?

Acties? Strategieën? Wat zegt Jezus in Johannes 17 vers 9 (Joh. 17:09)? “Niet voor de wereld bid Ik, maar Ik bid Vader voor hen die Gij Mij gegeven hebt, want ze zullen het moeilijk krijgen. Ik bid dat zij hun geloof behouden”. De satan schudt de gemeente en dat merk je, tenzij je slaapt.

Dwalingen en verleidingen

Eer van mensen zoeken, dat is ook zo’n dwaling. Dan zoek je namelijk macht op aarde. Je zoekt ook getuige­nissen van mensen. Dan ga jij er ook weer van getuigen. Nou, dat is geen getuigenis. Wij zijn getuigen van de Vader.

Ik ben heel gelukkig en trots op de kleren die God mij gegeven heeft, dat is mijn trots, en niet mijn eigen gerechtig­heid. Of: moeizame genezingen. Daar zit een verleiding in, hoor, zodat je op de duur zegt: ‘Ik kap er mee’. Ze mopperen, verlaten de karavaan in de woestijn en komen om in de woestijn.

Ergernissen. Sommige mensen erge­ren zich heel gauw. Iemand zei: ‘Denk je dat ik met die schijnheilige broeder in één gemeente wil zitten?!’ Nou, dan denk ik, wie valt hier nou? Dat wordt ook een wee genoemd.

“Wee de wereld”, zegt Jezus, “om de ergernissen”. Er is een wereld van ergernissen, je kunt je overal aan ergeren. Ergernissen veroorzaken dan jouw val. Jezus had toch redenen genoeg om zich te ergeren aan Judas, die verrader. Het komt niet eens in zijn gedachten op! Jezus is er altijd op uit om te behouden. Maar als je daarop uit bent dan krijg je vij­anden. Laat je alstublieft niet betove­ren als Eva en Adam, of verleiden, als het één-derde deel van de sterren. Laat je niet meesleuren door die staart, daar zit dat venijn in, maar beproef zelf de geesten of ze uit God zijn of niet. “Want”, zegt Jezus, “vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan”. Vele, en zij spreken allemaal in de naam van Jezus en Christus en God, maar ze zijn vals. Ze willen je van de smalle weg afhalen. Zolang de weg breed is gaat het gemakkelijk, maar wordt de weg smal – zoals je dat in een baringsproces hebt, als je begrijpt wat ik bedoel- dan krijg je het benauwd, dan wordt je aan weerskan­ten onder druk gezet.

De val naar de aarde

Waarheen vallen nu die sterren? Naar de aarde. ‘We hebben al zolang geestelijk lopen doen’, denken ze. Ze danken dat het een of andere manier van leven is, maar het IS leven. ‘Nou willen we iets doen’ en prompt zak­ken ze naar de aarde, want daar schijnt het doen te liggen, de prak­tijk. Het social gospel vindt weer ingang, maar je bent een lege plaats in de hemelse gewesten. Trouwens, weet u wie uit deze geval­len sterren worden gerekruteerd? Al die valse profeten. Ze hadden een hoge positie, maar ze blijven niet hoog. Ze gaan naar de aarde, ze doorstaan geen weeën en daar zijn ze trots op. ‘Want’, zeggen ze, ‘de Heer is met ons en we hebben het niet moeilijk’. “Nou, kom er dan af, Genezer, dat kun je toch zo goed. Dat noemt zich Zoon van God! Moet je Hem daar zien hangen. Nou, als je een Zoon van God was, dan…” Ken je die uitspraken? Je kent ze vast wel uit de onzienlijke wereld. Je moet wat presteren, alsof je op een aardse manier God moet bewijzen. Wat een verleiding. En God zoekt: “Hoe kan Ik mijn enige Zoon weer moed inblazen?” De enige die bereikbaar was, was één van die misdadigers. Geen lid van de gemeente, stond niet op de adressen­lijst in de computer, niet gedoopt in water, niet Gods Geest ontvangen, maar hij had een zwaar crimineel verleden. En deze man zegt: “Zeg, als je in dat Koninkrijk van jou geko­men bent, wil je dan aan mij den­ken?” En Jezus zegt: “Bedankt Vader, Ik krijg een belofte dat Ik in dat Koninkrijk kom”. In al Zijn lijden heeft God een weggetje gevonden, via die misdadiger.

Golven uit de zee

Religieuze golven slaan op het ogen­blik over de wereld. Niet de late regen uit de wolk. Nee, golven waar geweld achter zit en golven komen uit de zee. Dat zijn religies van de aarde en de door stormen en stro­mingen hoog opgezweepte branding slaat tegen kusten en verder over de wereld en probeert alles en iedereen weg te slepen. “En de één, die zal meegesleurd worden”, zegt Jezus, “en de ander die wordt achtergela­ten”. Waarom? Omdat de laatsten blijven staan! Die worden er niet door meegesleurd, dat staat er in de Griekse grondtekst. De golven slaan wel over je heen. Blijf je staan? Het is net als in de dagen van Noach. En wat zegt Jezus? De mensen zijn altijd bezig met eten en drinken, en danken de Heer alsmaar voor aardse zegeningen. Ze weten ook precies wie met wie verkering heeft en wie er alweer gescheiden is. Dat zijn hun gespreksonderwerpen. “Huwende en ten huwelijk nemende en gevende”. En wat staat er geschreven? “Ze mer­ken niks”.

Dat is je verdovingstoestand, je slaaptoestand. Bezig zijn met de din­gen van de aarde en de aarde is in duisternis gehuld, dus je slaapt. Je hebt het niet door, maar je slaapt en dat is jammer, want wie slapen, sla­pen… ’s nachts, in die duisternis. Ze zijn al verduisterd in hun denken, hoe actief ze ook lijken. Ik hoop niet dat iemand slaapt. Maar die mensen, die uit de hemel geval­len zijn, zijn hun oorsprong ontrouw geworden. Over wie wordt dat ook gezegd? De duivel! (Judas 01:06). In het evangelie van Johannes staat dat hij niet in de waarheid is blijven staan. Hij is God niet blijven gelo­ven, om de mens te dienen. Hij was heerser. “En dezen zijn ook hun oor­spronkelijke positie ontrouw gewor­den”.

Vreemdelingen op aarde

Ik dacht dat wij op aarde vreemdelin­gen waren, want je voelt je hier toch niet thuis? Jullie wel? Dan zul je er ook wel aan hechten. Dat is jammer. God voelt zich thuis in de geest van de mens en je bent Zijn huis. “Kijk toch uit”, zegt Jezus, “dat je je gerechtigheid niet doet voor de men­sen om door hen opgemerkt te wor­den”. “Want”, zegt Hij, “dan heb je geen loon bij je Vader die in de hemelen is”. Het loon is dan de eer van de mensen. Jezus bedoelt hier: Doe maar bescheiden op aarde en ga maar rustig door in de hemel. Dat is ons werkterrein, en het loon van de Vader, dat komt wel. Dat is, dat je volwassen geworden bent. Dat is dat je aan het eind van je moeilijke tocht door de woestijn dat land inkomt waar je zo naar hunkert. Dat je de dingen kunt doen die je zo graag wilt doen.

Maar éérst moet die scheiding komen en de verdrukking maakt de scheiding uit. Als je zegt: ‘Daar zie i. verschrikkelijk tegenop’, dan moet je dat God eens vertellen, want dat is eerlijk, dat is echt, immers niemand vraagt om weeën, niemand vraagt om pijn. Petrus noemt het ‘het vuur der verdrukking’. Ik weet wat dat vuur is: dat zijn de religieuze mach­ten; met profetieën, met ‘zo zegt de Heer’ en ‘de Heer maakt me duide­lijk’. Welke heer? Welke draak? Het zal je heer maar wezen. En waar begint het mee? Met één lucifer en lucifer betekent lichtdra­ger; het is de bijnaam van de boze. “Kijk eens”, zegt Jacobus, “hoe wei­nig vuur een hoop hout in brand steekt”. Er staat ‘een groot bos’, maar dat staat er niet in het Grieks, daar ‘staat ‘een hoop hout’. Dat doet mij denken aan de opmerking van Jezus die Hij tegen die huilende vrouwen maakt. Wat hadden ze medelijden met Hem, maar Jezus was van hun medelijden niet gediend. Hij zegt: “Als er wat te huilen valt, doe het maar over jezelf want Ik ben het jonge, groene, sappige hout; als ze dat al met Mij doen, wat moet er dan wel niet met het dorre hout gebeu­ren?” Dat brandt als een fakkel! En dat begint met één lucifer. Dat is dood hout, daar heeft het leven inge­zeten, het leven van het begin, maar het is eruit, het is hout geworden. Wat staat er achter? “Ook de tong is een vuur”. Het begint met een woord, toespraken, met profetieën. Vreemd vuur, waar God niet om gevraagd heeft voor zijn aangezicht.

Religieuze vlammen

Zo zie ik vandaag de dag de vlam­men door de christenheid heenslaan. Dat is niet dramatisch gezegd, maar je ziet toch ook dat de vlammen om jouw leven heen likken om te kijken of ze iets kunnen verteren, of er hout, hooi of stoppelen inzit, stokou­de gedachten waar geen leven meer inzit. Dat gaat gegarandeerd in brand. Ze slaan door de christenheid heen, ze slaan door de pinksterbewegingen heen, ze slaan door het volle evangelie heen; opdat de leer over de onzichtbare dingen en het onzichtba­re leven Gods maar losgelaten wordt en je je positie verliest in de hemel. Bijvoorbeeld: ‘Nou zijn we zo lang bezig geweest, we moeten nou maar eens wat gaan doén”. Dan denk ik: ‘Wat heb je dan tot dusverre gedaan?’ Religieuze vlammen, die alles wat niet leeft verteren. Door wie is Jezus veroordeeld? Door religieu­zen, die de naam van God gebruik­ten.

Als God openbaren wil in zijn kinde­ren dan wordt de duivel actief, dus er komt een nacht en een dag. Daarom vind ik de uitspraak uit Jesaja 21 zo mooi in de Septuagint: “De morgen is gekomen, maar het is nog nacht”. Dat begrijp ik. Hij is gekomen en geopen­baard in Zijn volk en het is nog nacht. Wie dat ziet in de hemel, die weet dat deze uitspraak waar is. Dat is het antwoord op de vraag: “Zeg wachter, wat is er van de nacht?” Dan noemt hij die twee dingen: het leven Gods in jou én je staat in een duiste­re wereld te schijnen. Ja, het wordt nog donkerder, maar val als een dwaze maagd niet in slaap. Weet je wat er in het Grieks staat voor ‘dwaas’? Afgestompt. Zulke broeders en zusters weten het allemaal wel, lopen al wat jaartjes mee en zeggen: ‘Mij vertel je niks nieuws meer’. Nou daar heb je de beschrijving van een slaper.

Rups of vlinder?

Kennen jullie Hananja, Misaël en Azarja? De meesten kennen hen beter bij hun occulte naam: Sadrach, Mesach en Abednego. Dat waren zeer occulte namen, opgedragen aan de maangodin. Maar hun eerste namen waren Hananja, Misaël en Asarja en ze betekenen: ‘God is genadig’, ‘Wie is als God?’ en ‘God is

hulp’. Ze waren hoge bestuursamb­tenaren in het centrumgewest van Babel. Hoge dienaren, diep in de valse kerk.

Maar die tweede naam, die hen door iemand gegeven was, die hebben ze in hun hart niet aangenomen. Want hun eerste naam, hun oorsprong, die zijn ze trouw gebleven. Ze hebben – om dat nu maar eens op een manier te zeggen zoals er over Mozes gezegd wordt- die hoge functie losge­laten omdat ze, in navolging van Mozes, “de smaad van Christus groter rijkdom hebben geacht dan de schatten van Babel, omdat ze de blik gericht hiel­den op de beloning door God”. Ze wilden geen perfecte rups zijn. Die heeft nooit aan zijn eindbestem­ming beantwoord. Het gaat om die vlinder, het beeld van God dat tevoorschijn geroepen wordt. Wees bezig met je geestelijke ontwikke­ling, dat natuurlijke komt vanzelf en als het dwarsgezeten wordt, nou dan wordt het maar dwarsgezeten, maar blijf je positie als ster in de hemel van de Vader -het Koninkrijk Gods- trouw.

In de brandende oven

Kijk eens naar Daniël 3. Je kent alle­maal wel het verhaal van die bran­dende oven. Ze worden eerst verra­den. Er komen mensen hijgend bij Nebukadnezar: “Ze doen niet mee, ze doen niet mee. Iedereen staat te juichen en te springen en zij blijven zitten. En iedereen knielt, maar zij blijven staan. Dat mag toch niet?” Nebukadnezar wordt kwaad. Wat zegt hij? “Is het met opzet? Doen jul­lie dat expres, niet meedoen?” (Dan. 03:14). Wat is het antwoord? “Wij ach­ten het niet nodig hierop enig ant­woord te geven” (Dan. 03:16). Ze maakten hun gelaat als dat van een keis­teen. “Doen jullie niet mee?” Nee, we willen niet mee­gesleurd worden”. Ze hebben hun oor­spronkelijke naam weer tevoorschijn gehaald, diep in hun hart. De originele betekenis die ze hadden: God is met ons. En dan vind ik daar iets heel gelo­vigs staan in (Dan. 03:17): “Indien onze God, die wij vereren in staat is ons te bevrijden dan zal Hij ons uit die brandende vuuroven en uit uw macht, o koning, bevrijden”. Dan staat er nog iets heel sterks achter: “Zelfs indien niet” (al vlie­gen we in brand) “het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet vere­ren en het gouden beeld niet aanbid­den”. Al komen we om, of we komen niet om, hier staan we, we kunnen en willen niet anders, maar we knie­len niet voor die enorme religieuze god die jij gecreëerd hebt en die jij daar opgericht hebt en die voor ons onherkenbaar is. We doen niet mee.

Standhouden in de verdrukking

“Als je je taak volbracht hebt”, zegt Paulus tegen de Efeziërs, “na je strijd, houd dan stand”. Dus je hebt je taak volbracht, je hebt ruimte om je heen gekregen, hou nu vast! We gaan dus een tijd tegemoet waar­in je niet moet meedoen met al die stromingen, maar standhouden in de beproevingen, midden in de verzoe­kingen. Snap je nou de uitdrukking van Jezus als Hij zegt: “Jullie zullen door allen gehaat worden om Mijn Naam”. En wie zij die ‘allen’? Dat zijn de gevallen sterren en degenen die naar de gevallen sterren geluis­terd hebben. Het zijn de religieuzen, de zogenaamde christenen, daar word je door gehaat. Ja, de broeder­moord zit diep… Houd stand! Wat staat er in vers 27? “Het vuur heeft geen macht gehad over de lichamen van deze mannen”. Dus het geestelijke vuur heeft ook geen macht gehad over je geestelijke status. ‘Het hoofdhaar is niet geschroeid, je mantel ongeschon­den’, dat vind ik zo’n mooie uitdruk­king. Aan de gerechtigheid waarmee je bekleed bent, zit geen brandlucht. Dat wil zeggen: je kan niet eens aan ze merken hoe moeilijk ze het gehad hebben, want het heeft geen bescha­digingen achtergelaten. Houd stand; blijf standvastig in de genade van God, dat is je leven! Midden in de verzoekingen en mid­den in de beproevingen. Jezus is er ook doorheen gegaan en een knecht moet niet denken dat hij meer is dan zijn meester zodat het jou niet zou overkomen. Als het je niet zou over­komen zou er eigenlijk een lampje moeten gaan branden. Slaap je mis­schien?

Buig straks niet voor de grote chris­telijke wereldreligie. Dat beeld, dat is niet uit God. Blijf staan, rechtop in de storm. Je bent bekleed met de mantel der gerechtigheid, dat is jouw sterkte waarmee God jou vereert, dat wordt jouw grootste kracht, dat wil ik je wel vertellen.

Onaantastbaar voor het vuur

In een apocrief boekje heb ik gevon­den wat die drie mannen daar gebe­den en gezongen hebben in die oven. Hoor maar eens. Dan zeggen ze: “Je hebt ons overgegeven in de handen der goddeloze vijanden en de aller vijandigste afvalligen en aan een onrechtvaardige koning die de booste is in de gehele wereld. We durven onze mond haast niet open te doen, we zijn een schande en een spot geworden voor je knechten, voor allen die U dienen. Geef ons alstublieft niet over ten einde toe om Uws naams wil. Verstoot Uw verbond niet, neem Uw barmhartigheid niet van ons om Abrahams wil die door u geliefd is, tot welke Gij gesproken hebt dat Gij zijn zaad zult vermenig­vuldigen gelijk de sterren des hemels. (Daar heb je die sterren!). Neem ons aan, een verbroken hart een vernederde geest. Dan zullen we niet beschaamd worden die op u ver­trouwen. Verlos ons naar Uw won­derdaden en doe hun gewaar worden dat Gij de Heer zijt”.

En dan gebeurt het volgende: “De dienaren nu des konings, die hen in de oven geworpen hadden, lieten niet af van de oven te doen branden met zwavel en pek en rijshout. En de vlam verbreidde zich boven uit de oven negenenveertig ellen hoog en het verbrandde de Chaldeeën die er omheen stonden en de engel des Heren daalde neer bij Asarja en zijn gezellen in de oven”. En dan: “Hij stiet de vlam des vuurs uit de oven en maakte het middelste des ovens alsof er een windje van dauw suisde en het vuur raakte hen helemaal niet, deed het geen verdriet en geen bekommernis”. Dat zijn getuigen. Wat hebben ze gedaan? Ze hebben niet meege­daan! Ze zijn staande gebleven door de genade Gods en trouw gebleven aan Zijn roeping: “Blijf bij Mij, zoals Ik bij jou blijf’.

Gebed

‘Vader, soms heb ik het zweet op m’n voorhoofd staan als ik er aan denk dat die verdrukking op ons afkomt, maar ik weet alleen Heer, dat, als die dingen gebeuren, wij alleen maar sterk kunnen staan door de genade. Door ons niet te laten ver­leiden ons uit de hemelse positie te halen, maar in ons te zien de verbin­tenis tussen U en ons, dat sterke verbond. zodat we er niet meer uitgetrokken worden en niet meer losge­sneden, maar dat het waar is wat U binnen in ons hebt verwekt. Heer, dan hoeven we niet bang te zijn voor wat er om ons heen allemaal gebeurt. We zien het wel en het gebeurt, maar dat we in genade zo sterk staan dat we overeind blijven. Vader, dan komen die zonen open­baar waar U uw hele leven al op wacht. Ik dank U dat U zelf altijd daarin bent blijven geloven. Ik zegen mijn broeders en zusters met deze gedachten die U over hen heeft. Amen’.

 

Binnenlicht en buitenlantaarn door Jildert de Boer

“De geest van de mens is een lamp des Heren, doorzoekende al de schuilhoeken van het hart” (Spr. 20:27).

Onze geest en Gods Geest

De spreukendichter geeft aan dat het licht van de menselijke geest niet geheel en al gedoofd is sinds de zogenaamde zondeval. Daarmee zou de menselijke geest helemaal in het duister verkeren volgens de gangbare opvatting. Als wij met name denken aan de lamp van ons geweten, dan verstaan wij dat deze ‘stem’ in ons binnenste bij een goed functioneren ervan de schuilhoeken van ons hart kan doorzoeken. Bij sommige men­sen is echter het geweten als met een brandijzer toegeschroeid (1 Tim. 04:02, Statenvert.) en dit doelt dan op de aantasting van het zuivere geweten door de machten der duis­ternis.

De algemene opinie is dat de mens in één keer verdorven werd door de zondeval. Opmerkelijk is echter, dat God bij Kaïn een appèl deed op zijn geweten, op zijn besef van goed en kwaad. “En de Here zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij toornig en waarom is uw gelaat betrokken? Moogt gij het niet opheffen, indien gij goed(!) handelt? Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heer­sen” (Gen. 04:06-07). De keuze tot goed handelen was nog mogelijk, evenals het heersen over de belager tot zonde! De zonde als belager is een persoon: de duivel. In plaats van de kop van de slang aan te pakken en het slangenvenijn in de kiem te smo­ren, maakte Kaïn de slechte keus zijn broer een kopje kleiner te maken. In 1 Johannes 3 vers 12 (1 Joh. 03:12) staat als conclusie: “hij was uit de boze”. In de engelen wereld had een zonde­val plaatsgevonden, die onherroepe­lijk was. Bij de mens is de verleiding van buitenaf door de satan tot stand gekomen en zo is deze tot ‘zondeverval’ gekomen (een proces van afwij­ken en onnut worden door het addergif, zoals we in Romeinen 3 vers 11 en12 lezen (Rom. 03:11-12). Daarom is er ook voor de mens verlossing moge­lijk door het werk van Jezus Christus en geldt in onze nieuwe leven: “Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen” (Rom. 06:12). Hier wordt de zonde als koning voorge­steld, dus als een persoon, evenals trouwens ook de dood (Rom. 05:14).

Van goddelijke komaf

De menselijke geest is van goddelij­ke komaf en als zodanig diens lamp! Toch is zij, door en onder de beïn­vloeding van het rijk der duisternis, een zwakke lamp. Zij is alleen uit­eindelijk niet opgewassen tegen de pressie van de boze geesten. We kunnen de menselijke geest ver­gelijken met een lamp van bijvoorbeeld 40 of 60 watt. Daarmee verge­leken kunnen we het ongelofelijke potentieel van Gods Geest zien als een ‘elektriciteitscentrale’.

Toch sluit Gods Geest aan bij de menselijke geest en is er sprake van een ‘huwelijk’, als men een kind van God geworden is, die tevens gedoopt is in Gods Geest (Rom. 08:16). De heilige Geest van God versterkt de zwakke menselijke geest enorm, zodat de mens krachtig wordt om de strijd tegen de geesten der duisternis aan te kunnen en daarin te overwin­nen!

Zelfonderzoek in Gods licht

Als wij de menselijke geest vergelij­ken met een zaklamp, dan kunnen we Gods Geest wel een schijnwerper noemen. Deze werpt het zoeklicht naar binnen en spreekt over ons doden van de werkingen des lichaams door de Geest (Rom. 08:13). Dat is dus niet de passieve gezind­heid van: “de Geest moet het maar doen” of “wijk nu al eigen kracht”. Integendeel: onze eigen inzet daarbij is een goede zaak. Het eerste gebod zegt immers onder andere: De Here, uw God liefhebben met… al uw kracht.

Als wij onze eigen kracht inzetten, merken wij dat wij tekort komen, om de zege te behalen, dat de kracht van de menselijke geest ontoereikend is en dat wij behoefte hebben aan Gods kracht, die ons als mens niet uitscha­kelt, maar juist inschakelt. “Indien GIJ door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven” (Rom. 08:13). Bij dit onderzoeken van ons leven, onze reacties in de situaties, zijn we ten volle betrokken en er valt veel in onze gedragingen te reinigen. Als wij zelf op dat moment niet vol­doende licht hadden, om onze manier van optreden te ‘zien’, dan geeft de Geest van God ons er vaak achteraf meer licht over. Op die wijze valt er, nadat we gedoopt zijn in de heilige Geest, veel te doden. Als wij dingen bij onszelf ontdekken, die naderhand bezien beter hadden gekund, dan hoeft ons dat niet te ontmoedigen. Integendeel, we grijpen veeleer hoop om verder te komen en meer van het karakter en de mentaliteit van Christus tot uiting te laten komen.

Wat oordelen is

Als wij licht van God over ons leven krijgen, dan kunnen wij onszelf oor­delen. Oordelen is scheiding maken in ons binnenste tussen goed en kwaad, tussen zonde en gerechtig­heid en tussen mens en macht.

In het Oude Testament lezen we al: “Want bij U is de bron des levens, in Uw licht zien wij het licht” (Ps. 036:010).

“Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is…” (Joh. 03:19a). Toen Jezus kwam als het licht der wereld, voltrok zich een scheiding tussen de mensen, die Hem volgden en het rijk der duisternis. Helaas zijn er ook mensen die de duisternis liever gehad hebben dan het licht (Joh. 03:19b). Maar wie de waarheid doet, gaat tot het licht, opdat van zijn werken blijke dat zij in God verricht zijn (Joh. 03:21). De belofte is: “Wie Mij volgt, zal nimmermeer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht des levens hebben” (Joh. 08:12). Een eerlijk en gezond zelfonderzoek in Gods licht is heilzaam en helpt ons op de weg vooruit. Laten wij niet luchthartig over de dingen in ons innerlijk leven heen walsen. Wie het verlangen heeft Jezus gelijk te zijn, reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (Joh. 03:03, Statenvert.). Regelmatig vermaant de Schrift ons met “zie toe op uzelf’ (bijv. Luc. 21:34 en 1 Tim. 04:16). Met andere woorden: kijk of je leven klopt met de gezonde leer! Bij het avondmaal lezen we: “Ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker” (1 Kor. 11:28). “Indien wij echter onszelf beoordeelden, zouden wij niet onder het oordeel komen” (1 Kor. 11:31). Hier kunnen wij niet lichtvaardig mee omgaan. Het is nodig onszelf af te vragen hoe onze wandel in de praktijk is en waar nog ijdele wandel is ons hiervan te reinigen. Als wij de waarheid over onszelf erkennen, zal de waarheid ons vrijmaken.

Geen gezichtsverlies

Om op sektoren in ons leven losgekoppeld te worden van de machten der duisternis is het vaak nodig voor­bede te vragen. Dat is helemaal geen gezichtsverlies, want daardoor word je juist vrij van banden. Het is een masker om de schijn van in het volle licht te wandelen op te houden en te blijven jubelen, als dit niet in geest en waarheid is. In het licht van het Woord kunnen we onszelf onder de loep nemen en ont – maskeren wat bijvoorbeeld bedrieglijke, geveinsde vroomheid was. God zoekt waarheid in het verborgene! (Ps. 051:008). Hij wil zo graag dat wij echt en puur zijn! “Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg (Ps. 139:023-024). Dit zijn ernstige dingen, die we niet af kunnen wimpelen met een oppervlakkige blijdschap. “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk” (2 Kor. 13:05). In onze woonkamer hebben wij een spotje gericht op een zwart hoek-ele­ment. Soms zie je daar stof liggen. Licht van God over ons leven, toont ons die gebieden waar verdere reini­ging kan plaats vinden.

Als in een boodschap bijvoorbeeld ‘t gebied ‘jaloersheid’ in het licht wordt gesteld, dan kunnen we ons­zelf toetsen waar we mogelijk nog last hebben van de geest van jaloers­heid. Soms kan een getuigenis ons treffen: als de Heer hem of haar daarvan bevrijd heeft, dan kan ik daar dus door dezelfde kracht van God ook de overwinning behalen! Ook een geestesuiting kan soms zo raak zijn, dat er een schuilhoek wordt belicht met daarbij de bemoe­diging van verlossing en herstel. Een regel uit een lied kan iets in ons leven aanwijzen, zodat we aan dat punt gaan werken.

Vernieuwing en heiliging

Wat een hoop op verdere, diepere innerlijke vernieuwing biedt God ons! Als wij de dingen waar God ons gaandeweg licht over geeft serieus nemen, dan zijn we in ontwikkeling, in voortdurende heiliging! Deze grondige doorlichting door Woord en Geest, die ons noopt tot zelfonderzoek, is een enorme hulp, om nog resterende, voorheen wel­licht onbewust aanwezige duistere plekken te beschijnen. Dit niet om ons te verblinden, maar om nog don­kere of mistige terreinen op te klaren en ons de ogen te openen voor een verdere, voortgaande reiniging en verlossing. “Op Hem hebben wij immers onze hoop gevestigd, dat Hij ons ook verder verlossen zal” (2 Kor. 01:10b). De tegenstander tracht op sommige gebieden in ons leven lang zijn poot stijf te houden, maar hij zal – als wij getrouw de weg van Jezus gaan – terrein na terrein verliezen!

Licht naar buiten

Van Jezus staat: “Ik ben het licht der wereld” (Joh. 08:12 en Joh. 09:05). Er is echter ook geschreven: “Gij zijt het licht der wereld” (Matt. 05:14). De opdracht is: “Want gij waart vroe­ger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt dan als kin­deren des lichts” (Ef. 05:08). Of: “Doet alles zonder morren of beden­kingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waar­onder gij schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende…” (Filip. 02:14-16a). Waar in ons eigen leven Gods licht geschenen heeft, daarmee kunnen wij anderen nadien helpen. Reeds tot Abram zei God: “Ik zal u zegenen en gij zult tot een zegen zijn” (Gen. 12:02). In zoverre wij verlost zijn, kun­nen wij ook anderen helpen tot beke­ring, Geestesdoop, bevrijding en levensheiliging.

Naarmate wij deelhebben aan het leven van Christus, kunnen wij uit- delers van dit heil aan anderen zijn. Wij kunnen anderen niet verder hel­pen dan daar waar we zelf zijn. “In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen” (Joh. 01:04). Ons leven zal in toenemende mate het licht van Christus uitstralen naar de mensen. Wij ervaren soms wel dat onze lichtsterkte nog beperkt is en dat wij (nog!) niet in staat zijn, om elk mens die op ons pad komt in de naam van Jezus van duistere machten vrij te zetten. We zoeken naar vermeerdering van kracht, licht, inzicht, wijsheid en gezag, om ande­ren meer en beter te kunnen dienen! Laten wij lichtdragers zijn met een bewogen hart voor gebonden en beschadigde schepselen Gods.

De buitenlamp van gastvrijheid

De elektriciteit voor een buitenver­lichting bij een huis komt van bin­nenuit het huis. Als er binnenleidin­gen zijn, kan er ook naar buiten toe een snoer getrokken worden tot ver­lichting. Een tijdje deed de buiten­lamp bij ons het niet. Tot we ons bewust werden dat dit voor iemand bij ons -’s avonds op de stoep niet bepaald een welkom entree bood. Daarom werd er een nieuwe lamp ingedraaid. Geestelijk is het precies zo. Laat er een ‘kom en zie’ van ons mogen uitgaan! Wees zo alert om de buitenlamp in je leven bewust te laten branden, zodat je mensen in nood kunt uitnodigen. Zo’n open huis is het tegenbeeld van de ‘my home is my castle’-gedachte. Ook eenzame zielen binnen de gemeente, snakken naar warme, gastvrije hui­zen, waar zij begrip vinden en hulp, om een stap tot God te doen, of om verder herstel te vinden. “Weest gast­vrij jegens elkander, zonder morren” (1 Petr. 04:09). Er bestaat ook een zoge­naamde, formele gastvrijheid, waar­bij er van binnen gesputterd wordt. Dat komt, omdat er helaas ook onder christenen nog heel veel voor zich­zelf geleefd wordt. Laten wij toch de tijd uitkopen, om voor anderen te leven en van harte anderen uit te nodigen, zoveel als in ons vermogen ligt. Een hart vol van ontferming reikt anderen graag licht en warmte aan.

De buitenlantaarn aan

“Een stad die op een berg ligt, kan niet verborgen blijven” (Matt. 05:14b). Wanneer wij het pad van de rechtvaardigen gaan, dat is dat “als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag (Spr. 04:18). Dan verlangen wij ernaar mensen in de duisternis licht te schenken, zodat ze aan de weet komen waarover zij kunnen struike­len. Als wij een heerlijke verkondi­ging horen over de openbaring van de zonen Gods, die met Jezus de zuchtende schepping gaan herstel­len, dan verlangen wij nu reeds in het klein te anticiperen op dat komende volle heil en willen wij ook leren werken met de krachten van de toekomende eeuw tot zegen van de mensen om ons heen. Wat wij nu aan licht om ons heen mogen verspreiden, is een voorbode van hetgeen we op grotere schaal straks mogen doen. Het is de koste­lijke opdracht, om samen met Jezus tot licht der volken te zijn, opdat Gods heil reike tot het einde der aarde (Jes. 49:06).

 

Wat Daniël werd toevertrouwd door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 7

Daniël was een hoveling aan het hof van de koningen van het Babylonische en het latere Perzische rijk. Zijn werkelijke bestaan wordt door hedendaagse bijbelcommenta­toren niet altijd voor waar aangeno­men. Het feit echter dat de Heer Jezus zelf hem citeert (Matt. 24:15), geeft volop vrijmoedigheid om zijn profetieën met betrekking tot de tijd van het einde wel degelijk in acht te nemen. Daniël was, als vorstenzoon in ballingschap, één van de profeten uit de oude tijd, die namens God profeteerden over de komende Messias en Diens vrederijk.

De taak van de profeten

Deze profeten wisten zelf vaak niet de concrete strekking van hun profe­tieën, die ze in woorden en handelin­gen naar buiten brachten. Hun werd geopenbaard, dat ze daarin dienst­baar waren aan het hiervóór reeds genoemde nakomelingschap. Ze dienden ons met die dingen, “die thans verkondigd worden bij monde van hen, die door de heilige Geest, die van de hemel gezonden is, het evangelie hebben gebracht” (1 Petr. 01:12).

In deze verborgen dingen begeren zelfs engelen een blik te slaan, want ook zij zijn in grote trouw bezig de Schepper en de mens te dienen, zon­der dat ze alles in detail begrijpen. De profeten speurden na en waren bezig met de vraag, wat het herstel en de toekomstige heerlijkheid voor het volk van God zou inhouden. De heilige Geest gaf vóóraf getuigenis van al het lijden dat over de Christus zou komen, maar ook van al de heer­lijkheid daarna (1 Petr. 01:12). ‘De Christus’ is de aanduiding van onze Heer Jezus als Hoofd tezamen met Zijn lichaam, de ware gemeente vervuld met de Geest van God. Daniël was bezig met het beloofde ‘herstel van de puinhopen van Jeruzalem’. Hij bestudeerde daar­voor onder andere de schriften en lette op de profetieën daarin (Dan. 09:02).

De brief van Jeremia

De profeet Jeremia was tijdens de wegvoering van vele prominente bur­gers uit het twee-stammenrijk Juda naar Babel, in het land achter geble­ven. Hij schreef een brief aan de bal­lingen in Babel. Daarin wekte hij hen na het ontvangen van een gods­spraak op om zich in Babel geheel te vestigen: “Bouwt huizen en woont daarin, legt tuinen aan en eet de vrucht daarvan, neemt vrouwen en verwekt zonen en dochters…; ver­meerdert daar en vermindert niet.

Zoekt de vrede voor de stad, waar­heen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, bidt voor haar tot de Here, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn” (Jer. 29:05-07). Na zeventig jaar zou de Here naar hen omzien en Zijn woord van heil en herstel in vervulling doen gaan, door ze terug te brengen in hun land, alle valse profetieën ten spijt. Ze zouden terugkomen in het land van de beloften, om dat erfelijk te bezitten. Ze zouden hun God dienen en David, hun Koning, welke God zelf hen zou verwekken. Deze ‘David’ is een aanduiding van de beloofde Messias, welke in de ‘volheid van de tijd’ als onze Heer Jezus en als éérste Zoon van God is geopenbaard (lees Jeremia 29 en 30).

Geschreven beloften

Daniël lette op de woorden van de profeet en richtte zich op de geschre­ven beloften. Ondanks zijn ijver in dienst van aardse gebieders was hij onophoudelijk geconcentreerd op de verwezenlijking van de gedachten van God (Dan. 09:02). Ogenschijnlijk was hij evenals de andere profeten gericht op het her­stel van het aardse volk van de Joden en haar tempeldienst te Jeruzalem. Dit komt duidelijk naar voren in zijn indringend gebed (Daniel 9). Toen echter de engel Gabriël aan hem verscheen, terwijl hij nog bad, werd hij onderricht om een klaar inzicht te krijgen (Dan. 09:22-23). Hij begreep, dat de Geest van God méér bedoelde, dan alleen maar de weder­oprichting van het aardse Jeruzalem en haar tempeldienst. In de visioenen, die de apostel Johannes kreeg op het eiland Patmos, is sprake van de verzegeling van de ‘honderd-vier-en-veertig-duizend’, welke tezamen met onze Heer het wel zo genoemde ‘Israël Gods’ vormen (vgl. Gal. 06:14-16).

De grote schare

Direct aansluitend aan dit openbaar worden van de zonen Gods als gemeente van Jezus Christus, wordt gewaagd van het herstel van ‘de grote schare, die niemand tellen kan uit alle geslachten, volken en talen en van alle tijden.

Deze zijn dan gekomen uit de grote verdrukking in de wereld der men­sen en zijn tot geloof gebracht door de prediking van het eeuwig evange­lie. Ze zijn gewassen in het ‘bloed van het Lam’ en ervaren de beschut­ting van de ’tent van God’ (ook een aanduiding van het ‘lichaam van Jezus Christus’).

Ze worden door het Lam vanuit het centrum van de heerschappij van God als de Goede Herder geweid en verkwikt aan ‘waterbronnen des levens’, terwijl al hun ’tranen’ wor­den gewist (Openb. 07:04-17).

Geestelijk inzicht

Over deze eeuwige gerechtigheid van de nieuwe ‘Adam’ sprak de engel Gabriël met Daniël, zonder wellicht zelf inzicht te hebben in de bood­schap, die hij moest overbrengen. In het werk van Jezus de Christus en de vorming van Zijn geestelijk lichaam, de gemeente, worden gezicht en profetie bezegeld, dat is tot vervulling gebracht. Door de inwonende heilige Geest, die van de Vader en de Zoon uitgaat en de gelo­vigen vervult, wordt iets ‘allerheiligst’ gezalfd (Dan. 09:24). Daniël kreeg van de engel Gabriël een ‘klaar inzicht’. Niet slechts een schaduwachtig aards, maar een wezenlijk hemels Jeruzalem zal de ‘stad van de grote Koning’ zijn. In haar centrum wordt daartoe eerst een ’tempel’ als ‘iets allerheiligst gezalfd en tot openba­ring gebracht. Dat is de gemeente van Jezus Christus, vervuld met het wezen of de Geest van God.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvor­migheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevo­ren bestemd heeft, deze heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt” (Paulus in zijn brief aan de Romeinen, (Rom. 08:2830).

Het kromme kan niet recht zijn

Binnen enkele dagen werden wij tot tweemaal toe geconfronteerd met teksten uit Prediker waar gesproken wordt over krom en recht. De eerste keer poneert Gerda Rossel van de Landbouwuniversiteit te Wageningen de stelling: “Het feit dat wetenschappers er nooit in zullen slagen om economisch interessante, rechte bananen te kweken werd reeds voorspeld in de Bijbel”, naar aanleiding van Prediker 1 vers 15a (Pred. 01:15a): “Het kromme kan niet recht zijn…” De tweede keer wordt Prediker 7 vers 13 (Pred. 07:13) geciteerd in een artikel in het CHN-magazine, een uitgave van stichting Christelijke Hospices Nederland (CHN). Deze stichting heeft als doelstelling op christelijke grondslag hulp te bieden aan hen die in de terminale fase van het leven verkeren.

In genoemd blad gaat Thomas Boston in op genoemde tekst (“Aanmerk het werk Gods; want wie kan recht maken, wat Hij krom gemaakt heeft?”) en geeft daarbij de volgende interpretatie: “Het kromme in uw lot heeft God gemaakt. Het zal er blijven, zolang Hij het wil. Alleen Hij Die het gemaakt heeft, kan het herstellen of recht maken. Deze overweging is een geschikt middel om mensen onmiddellijk tot stilzwij­gen te brengen, en hen zo onder het kromme in hun lot te brengen tot een gehoorzame onderwerping aan hun Maker en Regeerder. Waarom brengt God een kromming in ons levenslot?”

Volgens Thomas Boston is dat “in de eerste plaats om ons af te vragen of wij in de genadestaat verkeren of niet. Zijn wij een oprecht christen of een huichelaar? Let maar op de beproeving van Job en die van de rijke jongeling. In de tweede plaats kan er een kromming in ons lot zijn om ons op te wekken onze plicht te doen, waarbij we afgetrokken wor­den van de wereld en aangespoord worden acht te slaan op het geluk van de wereld hiernamaals. Ook kan het kromme in ons levenslot dienen tot overtuiging van zonde. Zo maakt God een kromming in iemands leven om hem ervan te overtuigen dat hij een verkeerde stap gedaan heeft of een verkeerde richting is ingeslagen. Wat het kromme in uw lot ook is, het is het werk van Gods hand. Wanneer u werkelijk een oprecht christen bent, mag u erop zien met een vriendelijk oog”. Boston geeft dan het advies: “Geef het over in Gods hand, die het gemaakt heeft, opdat Hij moge her­stellen.

Stel uw vertrouwen op Hem en als het goed voor u zou zijn dat het hersteld zou worden, dan zal het hersteld worden, want: Hij zal het goede niet onthouden, degenen die in oprechtheid wandelen, (Ps. 084:012)”.

Kromme redenering

Wat Thomas Boston hier schrijft is een kromme redenering. Men ver­wacht van God dingen weg te nemen die Hij eerst zelf zou hebben aange­bracht. Het is de bekende gedachte dat God zowel het heil als het onheil brengt. De duivel, de veroorzaker van het kwaad, blijft volledig buiten schot. In het geciteerde artikel, waar­in uitgebreid wordt ingegaan op Prediker 7, wordt ook op geen enkele wijze doorverwezen naar het Nieuwe Testament. Dat ten tijde van het Oude Testament de mensen nog geen juist Godsbeeld hadden kun­nen wij hen niet kwalijk nemen, maar als Nieuwtestamentische christenen, mogen wij weten en loven dat God enkel goed is en de duivel enkel slecht.

Jezus, Gods Zoon. bracht dit op dui­delijke wijze naar voren, onder ande­re met de opmerking: “De dief (Satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik (Jezus) ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” (Joh. 10:10). Jezus, als de volmaakte beelddrager Gods, leert ons wie God werkelijk is. In de tijd waarin wij leven gaan gelukkig de waarachtige christenen hiervoor de ogen meer en meer open. En wat de omstandigheden dan ook mogen zijn: Gods goedheid (onveranderlijk en houdt eeuwig stand.

De ‘almacht’ van God

In het gemeenteblad van de volle evangelie gemeente ‘De Opgang’ te Groningen troffen wij onder de titel ‘Gods almacht’ onderstaande samen­vatting aan van een studie van Klaas Goverts over godsbeelden. Terecht schrijft Cees Maliepaard in een toe­lichting dat deze studie bijzonder bevrijdend is van heel wat vrome sentimenten.

“Wat was je eerste ervaring met God; je vroegste herinnering? Soms was dat een moeder die je naar bed bracht. Een hand op je hoofd en een gebed. Of misschien ook niet. Dan was er wellicht de pijn om een moe­der die er niet was of geen aandacht voor je had. Het kind in jou kroop weg in een donker hoekje.

Godsbeelden

Hoe kom je eraan, en soms: hoe kom je eraf? Vaak zijn onze gods­beelden cultuurhistorisch bepaald. Wat heb je gehoord, wie vertelde je een verhaal? Misschien een oma die zei: God was liefde en het kwaad is tijdelijk. Je begreep het niet. Begreep ze het zelf wel?

In de dagen van Mozes keken de mensen naar de farao; die was groot en machtig. Hij beschikte over leven en dood. De één mocht leven, de ander niet. En dan dachten de men­sen: Zo zal God ook wel zijn; God van macht, God van willekeur. Misschien mag je leven, misschien ook niet.

In de dagen van Babel keken de mensen naar Nebukadnezar. Hij zei: Zie je het grote Babel dat ik gebouwd heb? En de mensen dachten: Zo zal God ook wel zijn – God van macht. Kijk maar naar de grote wereld die Hij gebouwd heeft. In de dagen van Rome keken de mensen naar de Romeinse keizer, want die was baas over de hele wereld. Ze moesten hem aanbidden; hij beschikte over de volkeren. Dat volk moet zich onderwerpen, die tempel wordt platgebrand. En de mensen dachten: Zo zal God ook wel zijn – Ik wik, maar Hij beschikt!

Is God almachtig?

Vaak is er veel projectie. Wij komen macht tekort en dan zeggen we: Die macht heeft Gód wel. We voelen ons zwak, maar gelukkig: Hij is sterk! Dan halen we Hem binnen in onze machtswereld, in ons machtsdenken. Onze God als supermacht. Op een dag zegt God tot Abram: “Ik ben God de Almachtige (Gen. 17:01). Althans, zo zegt de gangbare ver­taling het. El Sjaddai, staat er. In de Vulgata, de Latijnse vertaling werd dat: omnipotens, almachtig, de Almogende. Hij vermag alle dingen. Maar is het dat wel? Sjaddai kan als oorsprong hebben:

Een Hebreeuws woord voor ‘berg’. Dan is het een beeld voor God als de Rotsvaste, de Onverzettelijke. Hij staat zo vast als een huis.

Hij die zegt: ‘Nu is het genoeg!’ Dat houdt in dat God ook een keer tevreden is. Niet de eeuwige tirannie van: je moet nóg meer, nóg meer presteren, nóg meer doen. God is anders dan al die goden, die nooit genoeg hebben, nooit verzadigd zijn.

Sjadajim is het Hebreeuws voor moederborst. Dan duidt deze naam van God op tederheid en toekomst. Het kind dat veilig is bij de moeder, geborgen en verzadigd.

Het woord ‘almacht’ roept veel vra­gen op, zoals: Waarom grijpt God niet in? Waarom maakt Hij geen eind aan honger en oorlogen? Waarom geneest Hij niet alle zie­ken? Waarom laat Hij geweld toe en onrecht?

Het dilemma is: Als God almachtig is, kan Hij alles. Als Hij dat niet doet, is Hij dus niet goed. De conclu­sie moet wel luiden: Of hij is almachtig, óf Hij is goed.

Wie God werkelijk is!

De grondgedachte in de Bijbel is: God heeft een verbond met de mens. Hij wil samenwerken. Hij zegt: ‘Jij bent mijn partner’. Partnerschap houdt in dat beide partners hun macht beperken, dat ze zich naar de ander richten. Neher zegt het zo: ‘God is niet de ‘Almachtige’, Hij is de God die bewust zijn macht beperkt. Macht hoort niet bij deze God; geweld is Hem vreemd. Zijn kracht ligt in zijn karakter’. We horen het verhaal van Job. Maar liefst 31 keer is daar sprake van Sjaddai. Steeds maar praten de vrienden van Job over de ‘Almachtige’: ‘Versmaad de tucht van de Almachtige niet’. En: ‘Kunt ge de Almachtige doorgronden ten einde toe?’ Job levert een gevecht tegen dit godsbeeld. Zijn hele ver­haal is in wezen dit: Ik ga me ont­worstelen aan het godsbeeld dat iedereen mij oplegt, en dat ik altijd en overal gehoord heb. God moet anders zijn.

De bruid in het Hooglied gaat op zoek naar haar beminde. En in de stad lopen de wachters – die willen haar tegenhouden, haar kleed afpak­ken. ‘Nauwelijks was ik haar voorbij­gegaan, daar vond ik mijn beminde’. Soms moet je de wachters voorbij, de dogma’s voorbij, al die oude gods­beelden voorbij, en achter het laatste dogma vind je Hém. In het laatste Bijbelboek zegt God: Ik ben de Alpha en de omega, de Almachtige. Hij is de ‘pantokratoor’, dat is eigenlijk: de Albeheerser. Dat staat echter in het kader van een uit­tocht. Daar is deze God sterk in, want dat past bij zijn karakter, bij zijn hart. Hij doet niets liever dan mensen uitleiden. Hij, de Alpha en de omega, het begin en het einde. Hij is niet het hele alfabet, maar hij heeft wél het eerste en het laatste woord.

Jezus heeft ons laten zien hoe God is. In deze mens werd het karakter van God helemaal zichtbaar. Enkel goed, enkel licht. God gaat samen met ons de weg van de liefde. Meer hoeft niet. Daar is geen geweld bij nodig. Die liefde gaat het winnen. In Hem en in ons”.

 

Het herstel van de gemeente (5) door Wim te Dorsthorst

Het herstel en de vernieuwing van de gemeente, dat zich de laatste jaren aftekent, is een innerlijke drang om meer en meer in de wer­kelijke vrijheid van Christus te komen. Jacobus noemt dat de vol­maakte wet van de vrijheid, door de Geest van het leven. Wij zien ook hoe de duivel van deze situatie mis­bruik maakt en als een engel des lichts vele (goed) gelovigen misleidt en bedriegt met surrogaat-vernieu­wing in deze tijd.

Wil de mens Gods tot alle goed werk volkomen toegerust te voorschijn komen, dan zal veel in de gemeen­ten een verandering dienen te onder­gaan. Dan zullen oude kerkstructu­ren en tradities gaan verdwijnen om plaats te maken voor Bijbelse structu­ren van leiding en bedieningen waar­in de Heilige Geest vrijelijk kan wer­ken. Dan zal er meer en meer ruim­te komen voor ieder gemeentelid afzonderlijk om mee te werken in het bijeenhouden en een (geestelijke)kracht uit te oefenen zoals beschreven in Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16). Traditie is de ergst denkbare blokka­de om de gemeente als een geestelijk lichaam te laten functioneren. Van nature wil de mens maar het liefst in het oude vertrouwde patroon door blijven gaan. Dat is vertrouwd en dat is veilig, maar het is het meest dode­lijke voor de geestelijke ontwikke­ling. Daarom geloof ik ook dat de Heer werkt in die drang naar geeste­lijke vernieuwing en vrijheid. Hij is het immers die zowel het wil­len als het werken werkt in Zijn volk (Filip. 02:13).

Het initiatief ligt in deze zaken niet bij de mens maar bij God.

De tijd is gekomen

In Psalm 102 vers 14 (Ps. 102:014) wordt geprofe­teerd: “Gij zult opstaan, U over Sion erbarmen, want het is tijd haar gena­dig te zijn, want de bepaalde tijd is gekomen”. Andere vertalingen spre­ken van: “de voorbestemde tijd”, of: “de ure is gekomen”. Er zijn tijden en gelegenheden in het handelen van God en ik geloof dat de bestemde tijd gekomen is dat de gemeente van Jezus Christus tot vol­heid gaat komen.

Jesaja spreekt van het nieuwe dat uit zal spruiten en roept op er acht op te slaan (Jes. 43:19).

Men is eeuwen lang bezig geweest, met menselijke systemen en organi­saties, de kerken draaiende te hou­den, maar de tijd is gekomen dat alles weer zal moeten worden naar de ordening van God, wil de volle vrucht openbaar komen. De gemeente dient gebouwd te wor­den naar het eeuwige bestek van de grote bouwmeester: God. Het betreft de uitvoering van Zijn eeuwige raadsbesluiten waarin Zijn Zoon Jezus Christus centraal staat en de bouwer is van het huis Gods, de gemeente (Heb. 03:02-03). Bij de profeet Zacharia lezen we dat God in grote ijver voor Jeruzalem en voor Sion ontbrand is, en dan zegt Hij: “Mijn huis zal daarin gebouwd worden” (Zach. 01:14-17). “En Zijn huis zijn wij”, zegt Heb. 3:6a, de gemeente van Jezus Christus.

Leiding van de gemeente

In het vorige artikel hebben we stil gestaan bij de leiding van de gemeente. Heel duidelijk komt van­uit Gods woord naar voren dat de lei­ding van een gemeente gevormd dient te worden door een gezamenlij­ke oudstenraad. De Bijbel kent abso­luut geen eenhoofdig leiderschap als positie of functie met een titel zoals dat in de afgelopen eeuwen ontstaan is. Het oudstenschap is een ’taak’, een ‘ambt’ en men wordt er toe ‘aange­steld’ ( zie art. 4).

Paulus schrijft dat, wanneer iemand oudste zou willen zijn, dat hij dan een voortreffelijke ’taak’ begeert (1 Tim. 03:01). Verder beschrijft hij in de verzen twee tot dertien de voorwaar­den waaraan oudsten en ook diake­nen dienen te voldoen en dat ze eerst op de proef gesteld dienen te worden om daarna, als ze onberispelijk blij­ken, hun dienst te vervullen (vs. 10).

De bedieningen

Bij de bedieningen is dat geheel anders. De bedieningen worden door de Heer zelf’ aangesteld’. Zij worden als een ‘gave’, een ‘geschenk’ aan de gemeente gegeven. Nu Hij gezeten is aan de rechterhand Gods geeft Hij mensen die door een bijzondere genade bekwaam zijn om de gemeente op een speciale, bovenna­tuurlijke wijze te dienen. Het zijn de helpers van Hem. “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars”. In 1 Korinthe 12, waar de gemeente als een lichaam wordt beschreven, lezen we: “En God heeft sommigen ‘aangesteld’ in de gemeente, ten eer­ste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, enz.” (1 Kor. 12:28a).

Hier is het dus geen werk of keuze van mensen zoals bij de oudsten, maar van God. Het zijn Gods ‘dienstknechten’, Gods ‘medearbei­ders’. Paulus schrijft aan de gemeen­te van Korinthe: “Want Gods mede­arbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij” (1 Kor. 03:09). Aan deze arbeiders heeft het de afgelopen eeuwen duidelijk ontbroken zie Matteüs 9 vers 37 (Matt. 09:37).

De mensen met een bediening zijn de ‘medearbeiders’ van God en wer­ken met God en Jezus mee om dat bouwwerk Gods, het huis Gods, de gemeente tot volmaaktheid te bren­gen. Dat is het grote doel wat God voor ogen staat en naar mijn mening in deze tijd zijn voltooiing gaat vin­den.

De juiste instelling

Bij de bedieningen is het niet zo dat God de meest ontwikkelde mensen gebruikt. De apostelen van de Heer Jezus waren eenvoudige en ongelet­terde mensen uit het volk. Dat con­stateerden de heren van de Hoge Raad, maar zij herkenden hen omdat zij met Jezus waren geweest. Wereldse wijsheid en theologische ontwikkeling is voor God vaker een sta in de weg dan dat het dienstbaar zou zijn. Hij zegt: “Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het ver­stand der verstandigen zal Ik ver­doen (1 Kor. 01:19; Jes. 29:14). En er staat ook: “Want het dwaze van God is wijzer dan de mensen en het zwakke van God is sterker dan de mensen” (1 Kor. 01:25). In 1 Korinthe 12 vers 24 en 25 (1 Kor. 12:24-25) kun­nen we lezen: “God heeft evenwel het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkander zouden zor­gen”.

God zoekt mensen naar Zijn hart. Gewone, eenvoudige, gewillige, nederige mensen. Mensen die net als anderen heus nog wel eens fou­ten kunnen maken, maar met hun gehele hart aan de Heer verbonden zijn. Een prachtig voorbeeld is koning David. Iedereen weet dat hij in grote zonde kon vallen en ook is gevallen. Toch wordt hij altijd door God geprezen en als voorbeeld gesteld om zijn volkomenheid van hart en zijn oprechte wandel voor Gods aangezicht bijvoorbeeld 1 Koningen 9 vers 4 (1 Kon. 09:04). Zulke mensen kan God gebruiken als Zijn medearbeiders. Die ontvan­gen bijzondere genade en Hij deelt hen de geheimenissen mee van het Koninkrijk Gods (Matt. 13:11) en ondersteunt hun bedieningen met werking van Zijn kracht. Er is niets waarop zich een dienstknecht kan laten voor staan. De apostel Paulus benadrukt het steeds dat hij alles doet naar de ge de Gods die hem gegeven is. Hij zegt: “Maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben, en zijn genade aan mij is niet vergeefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met mij is” (1 Kor. 15:10). Dat is de enige en juiste instelling van een medearbeider Gods. Daarbij passen geen hoge posities met klin­kende titels.

Verduistering van Gods volk

In Efeze 4 lezen we dan: “Zij worde gegeven om de heiligen toe te ruste tot dienstbetoon, tot opbouw van hef lichaam van Christus, totdat wij al de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid va Christus”. Geweldige beloften van God!

Waarom is hier nooit wat van terecht gekomen in de voorbije eeuwen? Omdat de gemeente niet meer gebouwd werd op het fundament va de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen moet zijn. Omdat al heel spoedig de doop met de Heilige Geest verdween en daardoor dat hele terrein van gaven en bedieningen werd verduis­terd. Er werd (en wordt nog) op een ander fundament gebouwd. Er is, juist binnen de christenheid, een grote ontkenning dat de mens tot de volheid van Christus kan komen, zoals God dat zegt. Eerder belijdt men zondaar te blijven tot de dood en tot geen goed werk in staat te zijn. Men ontkent dat gaven en bedieningen nog voor deze tijd zijn, terwijl toch duidelijk geschreven staat: “Totdat allen tot volheid zijn gekomen”. Dit woord is dus van kracht tot het einde toe. Daarom heeft er nooit iets van terecht kun­nen komen.

Maar nu is de Heer opgestaan om Zich over Zijn volk te erbarmen en haar genadig te zijn. want het einde der tijden is gekomen. De landman heeft geduld gehad, maar nu is de tijd van de late regen aange­broken en zal de kostelijke volle vrucht van de aarde openbaar gaan komen naar Jakobus 5 vers 7 (Jak. 05:07). Voor we in het kort iets zeggen over deze bedieningen afzonderlijk, eerst nog enkele gedachten over het: ‘waarom?’

Van eenheid tot verdeeldheid

In Efeze 4 vers 12 en 13 (Ef. 04:12-13) lazen we al met welk doel de Heer deze gaven, deze bedieningen aan de gemeente geeft. Ten tijde van de apostelen functioneerde dit alles in gemeente. Er was een grote mate van eenheid binnen het nieuw ont­stane volk van God. Overal waar het evangelie gepredikt werd en mensen tot bekering kwamen, werd op een kundige wijze het fundament gelegd en de geheimenissen van het Koninkrijk Gods bekend gemaakt. Paulus schrijft dat later aan de Korinthiërs waar hij zegt: “Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt (1 Kor. 03:10). In vers 11 noemt hij dit fundament ‘Jezus Christus’.

Dit alles gebeurde door de apostelen heel grondig, heel kundig en met een grote liefde voor de Heer en Zijn evangelie.

In Handelingen 20 vers 31 (Hand. 20:31) lezen we dat Paulus drie jaren lang dag en nacht zich in heeft gezet in de gemeente van Efeze om hun de volle raad Gods bekend te maken lees Handelingen 20 vers 13 tot en met 38 (Hand. 20:13-38). In Handelingen 18 vers 11 (Hand. 18:11) lezen we dat hij hetzelfde deed bij de stichting van de gemeen­te te Korinthe, één jaar en zes maan­den lang.

Van het begin af aan heeft de duivel geprobeerd juist deze grote eenheid en zuiverheid van de gemeenten te vernietigen met zijn valse profeten, leraren en schijnapostelen. Dat lezen we in alle brieven. Er is in de loop van de eeuwen een verdeeldheid ont­staan die alle begrip te boven gaat. Duizenden richtingen, stromingen, groeperingen, enz. Onder het grote deel wat zich chris­ten noemt, is de verdeeldheid opval­lend genoeg het grootst, terwijl ieder­een zich op de Bijbel beroept.

Van verdeeldheid tot eenheid

Nu al weer honderd jaren lang is de Heer bezig uit al die groeperingen en stromingen mensen te roepen en te plaatsen in gemeenten, waar weer teruggekeerd wordt naar het Bijbelse fundament en het waarachtige goede woord Gods (zie vorige artikelen). Maar nog steeds is er een grote ver­deeldheid in het wereldwijde lichaam van Christus. En dan bedoel ik de waarachtig wedergeboren christenen, staande op het Bijbelse fundament. Nu is de brief aan de Efeziërs een schitterende uiteenzetting over de visie van God, vanuit Zijn eeuwige raad, over de gemeente van Jezus Christus. Hoofdstuk vier begint met een eenheid te beschrijven die wereldwijd in het lichaam van Christus gevonden dient te worden, evenals in de begintijd. De Heer Jezus bidt tot Zijn Vader: “En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor hen, die door hun

woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn. En de heerlijkheid, die Gij Mij gege­ven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één” (Joh. 17:20-23a).

Volmaakt zijn tot één

Dit is een eenheid zo overweldigend groots en mooi dat wij ons dat nu nog bijna niet voor kunnen stellen. Met elkaar, met allen dus over de gehele wereld, één zijn zoals de Vader en de Zoon één zijn. Niet door een leer, maar van binnenuit door de ‘heerlijkheid’ waardoor Jezus en de Vader volmaakt één zijn en die ons door Jezus gegeven is om volmaakt één te zijn in Hem en de Vader. Wonderlijk mooi!

De Heer bidt dat voor ‘allen’ die door hun woord in Hem geloven. Dat is overal over de gehele wereld, voor alle natiën, volken, stammen en talen. Voor allen die in Hem geloven en de ‘heerlijkheid’ van Hem ontvan­gen hebben. En die ‘heerlijkheid’ is de Heilige Geest, de Geest van God en van Jezus Christus. Dat is de Geest, waardoor ‘allen’ over de gehe­le wereld tot één lichaam gedoopt zijn (1 Kor. 12:13).

Door die Geest komt de eenheid tot stand. Niet door een uitgekiende, sublieme leer maar door de Heilige Geest en het goede woord Gods. Dat omschrijft de apostel in Efeze 4 vers 1 tot en met 6 (Ef. 04:01-06) als volgt: “Als gevangene in de Here, vermaan ik u dan te wandelen waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoe­digheid, en elkander in liefde te ver­dragen, en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes: één lichaam en één geest gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen”.

Om deze geweldige eenheid wereld­wijd opnieuw tot stand te brengen, plus wat verder allemaal nog geschreven staat in de eerste 16 ver­zen van Efeze 4, geeft de Heer apos­telen, profeten, evangelisten, herders en leraars in deze tijd. ‘Medewerkers’, die door bijzondere genade bekwaam zijn, om de Heer te helpen dit grootse plan van eenheid en volwassenheid wereldwijd te reali­seren.

Apostelen en profeten

De apostelen en de profeten zijn in de bedieningen wel de meest belang­rijke medewerkers. Daarom lezen we dat de gemeente gebouwd wordt op het fundament van ‘de apostelen en de profeten’, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20). Als de grondslag niet deugt, kan er nooit een goed huis Gods opge­bouwd worden. In Openbaring 21 zien we ook dat de muur van de hei­lige stad, het hemelse Jeruzalem, dat is de gemeente, 12 fundamenten heeft met daarop de 12 namen van de apostelen van het Lam (Openb. 21:14). En de apostel Paulus noemt dat fundament: ‘Jezus Christus’ (1 Kor. 03:11).

U begrijpt dat dit veel meer betekent dan bekering van dode werken en van geloof in God, van een leer van dopen en van oplegging der handen, van opstanding der doden en van een eeuwig oordeel naar Hebreeën 6 vers 2 en 3 (Heb. 06:02-03)-

Een apostel, die zeer nauw samen­werkt met de profeet, heeft de bij­zondere genade om zoveel kennis te ontvangen over het totale plan van God, dat hij de grondlegger is van de gemeenten.

Wordt met ‘de profeten’ niet de oud­testamentische profeten bedoeld? Ik geloof het niet, wat naar mijn mening ook duidelijk spreekt uit de brief aan de Efeziërs: “Gij hebt immers gehoord van ‘de bediening’ door Gods genade mij met het oog op u gegeven: dat mij door openba­ring het geheimenis bekend gemaakt is, het geheimenis van Christus, dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heili­gen, Zijn apostelen en profeten waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods, die mij geschonken is naar de werking Zijner kracht” zie Efeze 3 vers 2 en 3 en Efeze 3 vers 5 tot en met 8 (Ef. 03:02-03; Ef. 03:05-08). God bepaalt dus zelf aan wie Hij de geheimenissen van het Koninkrijk openbaart. De Heer Jezus zegt tot de eerste apostelen: “U is het gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” (Matt. 13:11).

De oudtestamentische profeten heb­ben gezocht en gevorst naar de bedoeling van de Geest van Christus als ze profeteerden over de genade voor de gemeente (1 Petr. 01:10-12). Met de ‘profeten’ is dus de Nieuw- Testamentische bediening van pro­feet bedoeld.

Zalving of genade

Er wordt in boeken en tijdschriften voortdurend gesproken over ‘bijzon­dere zalvingen’ als het gaat om bedieningen. Is dit bijbels? Alleen in de eerste Johannes brief komen we deze uitdrukking tegen in: “Gij echter hebt een zalving van de Heilige en gij weet dat allen. En wat u betreft, de zalving, die gij van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en gij hebt niet van node, dat iemand u lere; maar, gelijk zijn zalving u leert over alle dingen, en waarachtig is en geen leugen, blijft in Hem, gelijk zij u geleerd heeft” (1 Joh. 02:20; 1 Joh. 02:26-27). Het gaat hier duidelijk over de Heilige Geest die in die dagen allen ontvangen hadden. Van de Heer Jezus wordt drie maal gesproken dat God Hem gezalfd had, waarbij Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38) zegt: “dat God hem met de H. Geest en met kracht gezalfd had” (Luc. 04:18; Hand. 10:38; Hand. 14:27).

In 2 Korinthe 1 vers 21 (2 Kor. 01:21) spreekt Paulus ook over het gezalfd zijn van de gelovigen met de Heilige Geest. Steeds als het om bedieningen of gaven van de Geest gaat, wordt er gesproken van genade, genadegaven, bijzondere gaven of genade. Van Timotheüs staat opgeschreven dat hij krachtens een profetenwoord en onder handoplegging van de geza­menlijke oudsten een ‘gave’ ontvan­gen had (1 Tim. 04:14). Ook hier wordt er dus niet gesproken over een ‘bijzondere zalving’. Ik wil dan ook bij het spreken over de bedieningen liever spreken van genade en bijzondere genade dan van ‘zalving’.

 

Tuinieren door Truus van Kaam

In de natuur zien we dat sommige planten beter in de zon gedijen en andere weer beter in de schaduw. Planten vragen door hun verschei­denheid bijzondere aandacht. Wanneer je dit geeft is bloei en vrucht het resultaat. Hoe is dit bij de mens?

God besteedt zeer veel aandacht aan elk van Zijn kinderen. Als we die zorg opmerken, er mee aan het werk gaan, dan gaat er zeker vrucht tevoorschijn komen. Deze vrucht gaat zich openbaren in een­voud en degene die er acht op geeft, ziet het.

In ons hart groeit het op door overgave, reinheid, waarheid en het brengt gerechtigheid voort. Hosea 10 vers 12 (Hos. 10:12) zegt: Zaait in gerechtigheid, oogst in liefde, ontgint u nieuw land. Dan is het tijd om de Heer te vra­gen, totdat Hij komt en voor u gerechtigheid laat regenen.

 

Kom maar gerust door Cees Maliepaard

De vervolgserie ‘Wijsheid van Judas’ is in dit nummer komen te vervallen. De publicatie van Deel VIII volgt in het eerstvolgende nummer, (-red.).

“En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome. En wie wil, neme het water des levens om niet” (Openb. 22:17).

De uitnodiging

God zelf nodigt de mens uit; Hij zegt: Kom! De Vader communiceert door Zijn Geest met de menselijke geest. Dat voorkomt een heleboel misverstanden door misverstaan met natuurlijke oren. De mens mag leren z’n geest in te schakelen. Tot welke mensen richt de Vader Zijn uitnodiging? Tot gelovige Geestvervulde christenen? Dat is niet erg aannemelijk, want die zijn immers al gekomen! Ook de bruid nodigt uit, en wel met hetzelfde woord: Kom! Wie zich afvraagt wie die bruid wel wezen mag, kan er vanuit gaan dat dat Gods bruid zal wezen, evenals de Geest Góds Geest is. En van wie is God de bruidegom? Van Jezus en diens lichaamsdelen, ofwel: van Jezus met Zijn gemeente van alle plaatsen en van alle tijden. Jezus is het hoofd van Gods bruid en ieder die Hem toebehoort is een lid van Zijn lichaam.

Vader God nodigt uit, Jezus Christus doet hetzelfde, Zijn volgelingen al evenzeer en tenslotte mag iedereen die het hoort en zich er in vinden kan, die uitnodiging doorgeven aan wie er maar naar luisteren wil. Dat is een opdracht die we maar al te graag uitvoeren, als het goed is. We willen het lichaam waar we deel van uitma­ken, toch zeker compleet hebben! Daarom is het voor ons als bruidsge­meente van de levende God, een waar feest de uitnodigingen rond te sturen voor de eeuwigdurende verbintenis tussen Hem en een ieder die -samen met Jezus- in de Christus is.

Heel bijzonder!

Wat valt het meest op aan deze uni­versele uitnodigingen? Niet zozeer dat ze blijkbaar nogal kwistig rond­gestrooid worden, want dat is bij een dergelijk blij en ingrijpend gebeuren wel te verwachten. Het opmerkelijke van de uitnodiging zit ‘m in de for­mulering: “Wie dórst heeft, kome!” Stel je eens voor dat dat bij een natuurlijke bruiloft als motief voor de bruiloftsgasten zou zijn aange­voerd. Op de trouwkaart zou dan te lezen zijn: ‘Alléén wie dorst heeft, is welkom op ons huwelijksfeest!’ Je zou toch mogen verwachten dat de nodige interesse in het wel en wee van het bruidspaar van doorslagge­vende betekenis zou wezen. Maar de Here God en de Here Jezus Christus met Zijn wereldomvattende gemeente, nodigen uitgerekend lie­den met dorstige kelen uit. De aan­wezigheid van geestelijke droogstop­pels wordt klaarblijkelijk bij de hemelse festiviteiten niet op prijs gesteld.

We hebben het geloof van onze Bataafse voorvaderen gelukkig afge­zworen. Zij meenden in hun Walhalliaanse vergezichten, in alle eeuwigheid gerstebier uit de schedels van hun overwonnen vijanden te zul­len drinken. Zelfs in een carnavalshit zong men enige jaren geleden: ‘In de hemel is geen bier!’ Of we het om die reden dan maar hiér moeten drinken, is een andere zaak. Maar de genodigden voor het hemelse brui­loftsfeest zijn niet op zoek naar natuurlijke spiritualiën, doch naar het levende water uit de eeuwige levensbron.

Méér dan feestgangers…

De goddelijke Bruidegom en Zijn bruid nodigen een ieder uit om te drinken van het water des levens. Dat betekent dat wie daaraan gehoor geeft, op de bruiloft in de hemel niet als gast aanwezig zal zijn, maar als direct betrokkene. Want door van het levende water te drinken, krijgt een mens deel aan de Christus. Heilige Geest van God zal hem of haar door­stromen, zodat een invoeging in het lichaam van Christus (in wat in het Bijbelboek Openbaring als de bruid wordt aangeduid) daarmee een feit is geworden.

We zijn bij de hemelse bruiloft van de Here God en het Lam met de Zijnen, dus niet langer betrokken als genodigden, maar in de persoon van de bruid. Daarom mogen we ook tot de anderen zeggen: Kom! Dat is niet de taak van wie zelf is uitgenodigd; dat is een aan bruid en bruidegom voorbehouden aangelegenheid. Want om iemand bij de hemelse bruiloft uit te nodigen, zul je toch zelf min­stens toegang tot de hemel dienen te hebben!

Precies zo zullen alleen mensen die deel van een gemeente uitmaken, anderen voor de wekelijkse samen­komst kunnen uitnodigen. Daarvoor behoeven ze natuurlijk niet Geest gedoopt te zijn, want de zicht­bare gemeente maakt deel uit van de natuurlijke wereld. De Geest en de bruid nodigen derhalve niet uit voor de activiteiten van de zichtbare gemeente, maar voor een open rela­tie met de Here God via een invoe­ging in Christus’ lichaam. Om dat effectief te laten zijn, is deelname aan het gemeentelijk bezig zijn ech­ter wel noodzakelijk.

Wat is de prijs?

We lazen daarstraks: “Wie wil, neme het water des levens om niet”. Als je de woorden uit Openbaring 22 ver­absoluteert, kost het kiezen voor de geestelijke bruiloft helemaal niets. Op zichzelf genomen is dat natuur­lijk wel waar, als je er tenminste mee bedoelt dat er geen toegangsprijs voor een eeuwig verblijf in de hem^ gevraagd wordt. Je kunt jezelf er niet eens inkopen! Maar dat betekent niet dat de bruid zonder enige conse­quentie bruid zal kunnen wezen. De prijs die ervoor betaald zal dienen te worden, is nu eenmaal niet in geld uit te drukken. Maar desalniettemin kost het wel het één en ander. Vasthouden aan een vleselijke manier van leven en een natuurlijke wijze van denken, kan niet gecombi­neerd worden met een wandel in de hemelen. Want daarvoor zullen we puur geestelijk bezig dienen te zijn. Ook in de gewone dingen van ons dagelijks bestaan, zullen we ons door Gods Geest laten leiden. Dat veroorzaakt een hele omschakeling in ons bezig zijn. Niet langer zijn de natuurlijke waarden van doorslaggevende betekenis, maar Gods goede gedachten komen hoe langer hoe meer in beeld en zullen voor ons allen maatgevend zijn. En dat heeft zeker consequenties voor ons functioneren in alle zaken die naar onze mening zin en inhoud aan ons leven geven. Niet het eigen inzicht is bepalend voor het vervol­gen van onze levensweg naast onze eeuwige Partner, maar datgene wat Hij ons laat zien!

 

Het proces van verandering door Gert Jan Doornink

“En wij allen, die met een aange­zicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weer­spiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” (2 Kor. 03:18).

Verandering behoort een ‘must’ te zijn in het leven van een kind van God. Maar dan wel een verandering in de goede zin des woords! Het spreekwoord zegt niet voor niets dat iedere verandering nog geen verbete­ring is. En het lijkt soms wel of dit door sommigen over het hoofd wordt gezien.

Wat is ‘veranderen’ eigenlijk?

Veranderen is als iets plaats maakt voor iets anders. Bijvoorbeeld: Als mijn vrouw zegt: ‘Ik ga de kamer veranderen’, dan betekent dat dat de bank een andere plaats krijgt, alles wordt opnieuw ingedeeld en als je aan de nieuwe situatie gewend bent, heeft het soms ook een verfrissend effect.

Veranderen hoeft dus niet verkeerd te zijn. Integendeel, het leven van ons allemaal is aan voortdurende veranderingen en wijzigingen onder­hevig. Alleen al de groei die ieder mens ondergaat veroorzaakt, zowel wat ons uiterlijk als innerlijk, een voortdurende verandering: we groei­en op van baby tot volwassene en daarna begint geleidelijk het verou­deringsproces.

En ook ons innerlijk verandert voort­durend. Paulus zegt: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, over­legde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was” (1 Kor. 13:11).

Een doorgaand proces

Veranderen is iets waar ieder mens bij betrokken is, het hoort voor 100% bij het leven, het is een doorgaand proces. ‘Veranderen’ en ‘leven’ zijn twee woorden die in elkaar overvloei­en. Ze horen bij elkaar, ze staan niet op zichzelf. Stel dat de wolken aan de lucht op een gegeven moment niet meer van plaats zouden veran­deren -je kunt het je haast niet voor­stellen- maar er zou een onnatuurlij­ke situatie ontstaan.

Je zou veranderen kunnen vergelij­ken met een rivier: je ziet het leven, het stromende water, in tegenstelling met stilstaand water, waar alles dood kan zijn. Op een warme zomerdag kan het zelfs beginnen te stinken als er zuurstofgebrek ontstaat en de planten en vissen doodgaan. Het doet ons denken aan de woor­den van Jezus als Hij op het Loofhuttenfeest zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien” (Joh. 07:38). Met deze woorden komen we meteen terecht bij de belangrijke geestelijke beteke­nis van het woord ‘veranderen’. Jezus zegt hier in feite dat ons nieu­we schepping zijn niet verborgen blijft, maar het komt tot openbaring door een werkzaam geloof dat geacti­veerd wordt door de heilige Geest. Want Jezus maakt er namelijk nog een belangrijke opmerking bij door op Gods Geest te attenderen, die op dat moment nog niet was uitgestort. Twee belangrijke kenmerken van ‘verandering’ zijn dus: geloof en Geest. Een werkzaam, functioneel, levend geloof en daarbij de leiding en volheid van Gods Geest. Deze behoren niet alleen aanwezig te zijn, maar behoren ook optimaal te kun­nen functioneren.

Zijn ze dan niet automatisch aanwe­zig, zal iemand kunnen opmerken. Ja en nee. Ja, omdat we door geloof een kind van God zijn geworden en door Gods Geest overtuigd zijn van zonde, gerechtigheid en oordeel. Met andere woorden: Gods Geest heeft ons indachtig gemaakt dat we een Verlosser nodig hadden, Iemand die onze schuld wilde vergeven en onze zonde wilde dragen. Zodra we gin­gen geloven in het volbrachte verlos­singswerk van de Zoon van God kwam daar de grote verandering en werden we overgeplaatst vanuit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van de levende God.

Geestelijke groei

Maar het is een groot misverstand te denken dat het toen ophield. Nee, we kunnen beter zeggen: toen begon het pas. Zoals na een natuurlijke geboor­te de natuurlijke groei begint, zo begint na de geestelijke geboorte de geestelijke groei. Jezus en de aposte­len waren daar heel duidelijk over. Zoals zij opgroeiden, behoren ook wij op te groeien. Alleen daardoor gaat het beeld van Christus in ons meer en meer tot openbaring komen. En daartoe zijn we immers geroepen? Paulus zegt dat wij “bestemd zijn tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen” (Rom. 08:29). Wat is het een geweldige zekerheid dat Hij de Eerstgeborene is en daar­door van Hem kunnen leren hoe dat groeiproces dient te verlopen. Petrus bijvoorbeeld had dat goed begrepen en maakt dan ook de opmerking dat “Christus ons een voorbeeld heeft nagelaten, opdat wij in Zijn voetstap­pen zouden treden” (1 Petr. 02:21). Veranderen valt dus nooit los te kop­pelen van geestelijke groei. Waarom ik hier zo de nadruk opleg is dat sommigen dat wel menen. Ik denk aan degenen die bepaalde onderde­len van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen niet meer zo belangrijk vinden en een andere koers gaan varen. Natuurlijk zijn er soms overaccenten gelegd en werd de leer soms teveel losgekoppeld van het leven, maar dat hoeft daarom nog niet te betekenen dat we daar­door heerlijkheden gaan inleveren van datgene waar de Heer ons, in Zijn grote liefde en genade, door Zijn Geest de ogen voor geopend heeft! Wij dragen juist de verant­woordelijkheid dat we blijven op de weg van geloof en gehoorzaamheid, door Gods Geest geleid. Alleen wie volhardt tot het einde, die zal het einddoel bereiken.

Geen manipulatie

Maar, zal iemand misschien opmer­ken, moeten we niet een wat genu­anceerder licht gaan werpen op aller­lei geloofsonderwerpen, waarover zo verschillend gedacht kan worden? Ik denk als we zo redeneren dat we ons dan op een gevaarlijk hellend vlak gaan begeven. Dan slaat de twijfel en het ongeloof toe, dan verdwijnt geloof, om plaats te maken voor gevoel, dan komen ervaringen in plaats van werkelijke leiding door Gods Geest. Dan stellen wij ‘wonde­ren en tekenen’ op de eerste plaats, in plaats van dat we ons realiseren dat ‘wonderen en tekenen’ een gevolg zijn van onze gehoorzaam­heid en het bewandelen van de geloofsweg. Dan geven we, zonder dat we het misschien in de gaten hebben, Satan de gelegenheid te gaan manipuleren met het woord ‘verandering’ en krijgen we verande­ringen die geen werkelijke verande­ringen, in overeenstemming met de wil van God, meer zijn, maar bedrieglijke en valse veranderingen. Wie de Grote Van Dale er op naslaat kan lezen dat veranderen óók kan betekenen: ‘opzettelijk anders maken om te misleiden’. De vorst der duis­ternis wil niets liever dan dat we zo omgaan met verandering. Laten we geen gehoor geven aan zijn mislei­dende intriges en liever acht geven op Paulus. Hij koppelt het woord ‘verandering’ nooit los van de werke­lijke verandering, zoals God die voor ogen heeft: de verandering naar het beeld van Christus, van heerlijkheid tot heerlijkheid!

Zij die werkelijk geloven in deze eindtijd zullen ervaren dat het hier niet om gaat. Iedere andere vorm van ver­andering is een surrogaat-verande­ring, onecht, vals, bedrieglijk. Het voert ons van de hoge weg af, terwijl Paulus juist spreekt van de weg die verder omhoog voert! Als hij de opmerking maakt om te streven naar de hoogste gaven, zegt hij er name­lijk meteen achteraan: “En ik wijs u een weg, die nog veel verder omhoog voert” (1 Kor. 12:31). En dan komt het bekende gedeelte over de liefde.

Het evangelie van het Koninkrijk

Christenen die de Heer werkelijk liefhebben, en daardoor ook hun medebroeders en -zusters, en natuurlijk ook allen die nog buiten Gods Koninkrijk leven, zullen dus nooit een compromis kunnen sluiten met alles wat van buiten het evange­lie van het Koninkrijk wordt aange­reikt. Zij zouden verraad plegen, ontrouw zijn en zich laten infiltreren door de vorst der duisternis. Bovendien zouden ze onbruikbaar worden in dienst van Gods Koninkrijk. Laten we op onze hoede zijn dat we in deze eindtijd ons niet laten verleiden een andere koers te gaan varen, zijwegen in te slaan die niet naar het einddoel -de volkomen­heid in Christus- leiden. We zouden ons zelf benadelen en uitschakelen in het plan van God. Zorg betrokken te blijven bij het grote proces van verandering dat leidt naar volle heerlijkheid en dat tengevolge heeft dat we als zonen Gods geopenbaard worden. En dat voltrekt zich maar op één wijze: door de weg van geloof te gaan, onder lei­ding van Gods Geest, waardoor we verder geestelijk groeien totdat de volle heerlijkheid Gods in ons baan- breekt en wij het kunnen uitjubelen: ‘Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen men­senhart is opgekomen, heeft God in gereedheid gebracht voor ons die Hem werkelijk liefhebben!’

 

Goede vaart door Froukje Huis

’t Was een ideaal plekje voor onze vrije dag. Een heel klein strandje aan de oever van de Waal. ’t Kostte wel inspanning er te komen met onze tuinstoelen, maar onze moeite werd ruimschoots beloond. Het zonnetje scheen heerlijk en onze rust was verzekerd, tenminste… Snel luider wordend motorgeronk doet ons opzien. Een grote boot beladen met containers voer ons haastig voorbij. Wild klotsten de gol­ven op het strandje. Aan de overkant voer een vracht­scheepje stroomafwaarts. Maar ons uitzicht werd alweer belemmerd door een diepliggend vrachtschip. Het water spoelde over de gangboor­den.

En wat kwam daar voor een gevaarte aan? Een grote, brede duwboot, die twee naast elkaar liggende aken voortduwde.

Inmiddels verscheen er aan de over­kant weer een vrachtscheepje. Het werd ingehaald door een grote snel­ varende boot, maar, oh wee, daar kwam ook een tegenligger. Hoe zou dat aflopen? Gespannen keken we toe. Zouden ze op elkaar in varen? De inhaler veranderde van koers en even later schoot de tegenligger tus­sen de andere twee door! Je moest wel goed de ‘vaarregels’ kennen, wilde je hier rustig kunnen varen. Later bleek dat de Waal zelfs een eigen ‘vaarreglement’ kent.

Terwijl wij zaten te genieten van dit ongewone schouwspel, bedacht ik, dat het eigenlijk een beeld is van het dagelijkse leven der mensen. Sommigen gaan stroomopwaarts naar een ‘hoger’ doel, zoals wij. Anderen gaan met de stroom mee en zoeken een andere levensvulling, maar we zullen elkaar passeren of ontmoeten.

Hoe gedragen we ons dan? Kennen we het vaarreglement? Elkaar helpen in geval van nood. Elkaar de ruimte geven. Bij een nauwe passage netjes je beurt afwachten, ook als een ander voorrang krijgt.

Hoe staat het ook weer in ons Boek? “Hebt uw naaste lief als uzelf’. “Verdraagt elkanders moeilijkhe­den”.

“Houdt vrede met alle mensen”. “Strijd de goede strijd”. “Zoekt de dingen die boven zijn”. Ons ‘Va(d)erreglement’ -het woord Gods- heeft een ‘artikel’ voor elke situatie. Het is zaak om goed op de hoogte te zijn om botsingen te ver­mijden en om rustig te kunnen varen.

Op elk schip behoort een exemplaar van dit ‘Vaarreglement’ aanwezig te zijn! (Volgens art. Rom. 10:08b). Vergeet je het niet? Goede vaart!