Selecteer een pagina

Levend Geloof – 373

Levend geloof 1995. 09 nr. 373

Persoonlijk… , door Gert Jan Doornink

Waarom leggen wij in Levend Geloof altijd weer de nadruk op het volle evangelie, het evangelie van het Koninkrijk der hemelen, zoals Jezus en de apostelen dat brachten? Is het misschien een stokpaardje van de medewerkers of van de eindredacteur? Of willen we anders zijn dan de anderen? Geenszins, maar wie eenmaal het volle evangelie heeft leren kennen en steeds beter leert kennen, zal ontdekken hoe waardevol en waardevast dit evangelie is. Het is dit evangelie waarvan Jezus zei dat het in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken (Matt. 24:14). Het is het enige evangelie dat het getuigenis in zich heeft, het werkt immers door in ieder facet van ons leven. Het ver­andert ons geheel en al, zodat we uiteindelijk ten voile beeld­dragers van Jezus zijn en beantwoorden aan de doelstelling van God door als zonen van Hem openbaar te worden.

Als wij het volle evangelie in ons blad niet centraal zouden stellen, zouden we geen bestaansrecht meer hebben. Gelukkig hebben we dat wel, want als er ooit een tijd is geweest dat de wereld en het naamchristendom dit evangelie nodig heeft, dan is het wel in deze tijd. Wij willen getrouw blijven aan dit evangelie, ook als sommigen menen een andere koers moeten te gaan varen. De Bijbel zegt niet voor niets dat we trouw niet bij allen vinden en dat volharding nodig is. Het kan ons soms met droefheid vervullen als we bemerken hoe sommigen dit evangelie niet meer zo belang­rijk achten. De strijd in de hemelse gewesten, het geestelijk Israël, de openbaring van het zoonschap? Overdreven, zegt men dan, om daar zo sterk de nadruk op te leggen. Men heeft niet in de gaten hoe de vijand dan bezig is het geloof in het gezonde evangelie te ondermijnen.

Gelukkig zijn er ook in onze dagen christenen die zich niet laten intimideren door de vijand. Zij blijven getrouw, en door vol te zijn van Gods Geest weten ze de vijand te ont­maskeren en te overwinnen. Levend Geloof hoort thuis in deze gelederen en naar wij hopen en geloven ook vele van onze lezers en lezeressen!

 

Wie bepaalt onze normen en waarden? Door Gert jan Doornink

 

“Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken” (Rom. 10:08).

Valt het u ook op dat er, vooral de laatste tijd, zoveel gesproken en geschreven wordt over normen en waarden? Je kunt bijna geen tijd­schrift opslaan of televisieprogram­ma bekijken, of iemand haalt wel het begrip ‘normen en waarden’ aan.

‘We moeten terug naar de beleving van normen en waarden’, wordt er dan gezegd. Maar wat bedoelt men daarmee? Iedereen geeft daaraan zijn eigen invulling, een invulling die het beste bij hem of haar past. Zo zullen moderne jonge mensen er geen enkel bezwaar tegen hebben samen te gaan wonen zonder te trouwen, terwijl zij heel an­ders aankijken tegen bijvoorbeeld homoseksualiteit, abortus, euthana­sie, dan andere, wat zij dan noemen, conservatieve mensen. Er is een groot verschil in denkwijze en be­leving van allerlei dingen, zelfs onder wedergeboren christenen. Maar laten we eerst eens gaan zien wat we onder het begrip ‘normen en waarden’ moeten verstaan en hoe we het kunnen omschrijven.

Wat zijn ‘normen en waarden’?

Eerst het woord ‘norm’. De grote Van Dale omschrijft het zo: ‘een norm is de toestand die voor een categorie van personen of zaken de gewone is, of waarnaar hij zich kan of moet richten’. Een norm is dus een regel, een richtsnoer. We spre­ken bijvoorbeeld van ‘een norm stellen’. Norm doet ook denken aan het woord ‘normaal’, watje het beste kunt omschrijven met: ‘overeenkomstig de regel’. Normaal is regelmatig, gewoon.

Het woord ‘waarde’ spreekt eigen­lijk ook voor zichzelf. Waarde is de ‘grootte van de betekenis’ die iets heeft als bezit, door gehalte, door middel tot een doel, door betrekking of door kombinatie van deze of en­kele van deze factoren. Waarde is dus de betekenis als middel tot doel. Aan iets wat ons veel waard is, of het nu materieel of immate­rieel is, hechten wij veel waarde.

De invloed van het christelijk geloof

Het leven naar normen en waarden, zoals wij dat kennen, heeft onbewust altijd een grote invloed gehad, vanuit het christelijk geloof.

Ik zeg ‘onbewust’, want als je een wedergeboren christen bent, dan wéét je dat ook. Vele wetten zoals die thans bestaan zijn, althans voor een deel, beïnvloed vanuit een chris­telijk denken. Maar hierin komt snel verandering.

Paulus spreekt in zijn tweede brief aan de Thessalonicenzen dat er een tijd gaat komen waarop “de mens der wetteloosheid zich zal open­baren, de zoon des verderfs, de tegenstander die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van ver­ering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is” (1 Thess. 02:03-04). Nu wordt er over dit gedeelte nogal eens verschillend gedacht hoe we ons dat precies voor moeten stellen, maar duidelijk is hier de ernstige waarschuwing van de apostel voor ons die geloven, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus. De tegenstander probeert zelfs de waarachtige gemeente van Christus binnen te dringen. Het is daarom van primair belang dat elk gemeen­telid vol is van Gods Geest. Alleen door vol te zijn van Gods Geest kunnen we gevolg geven aan de waarschuwing van Paulus ons niet te laten misleiden!

Het proces van afval en misleiding, waarvoor vele christenen bezwijken, is al in volle gang. Juist daarom dienen wij als christenen onze ‘nor­men en waarden’ vast te houden. Niet uit een soort conservatisme of behoudzucht, die als een soort wet op ons ligt. Dan werkt het niet. Dat zien we vooral in zwaar orthodoxe kringen geopenbaard. Dan leeft men wel uiterlijk als vasthoudend aan oude principes, maar innerlijk is er geen doorwerking, geen verande­ring. ‘Bekering? Onmogelijk, om zelf je hart aan de Heer te geven. Hij moet het doen en we moeten maar afwachten of het gebeurt. Je bent en je blijft een zondaar tot de dood…’, wordt er dan gezegd.

Waartoe wij geroepen zijn

Maar als je wedergeboren bent, dan weet je dat je geroepen om het nieuwe leven van Christus, wat in je is, te openbaren. Dat houdt dus in dat je dan gaat leven naar de normen en waarden zoals God die bedoelt.

En wie is ons grote voorbeeld daarbij? Dat is Christus, de Zoon van de levende God. Hij was de eerste mens die leefde naar de normen en waarden zoals God die voor ogen stond.

Hij sprak: “Leert van Mij dan ik zachtmoedig ben en nederig van hart”, maar ook wees hij radicaal en consequent alles af wat vanuit het rijk der duisternis op Hem afkwam.

Ik vind het altijd weer prachtig zoals de apostel Petrus onze roeping om­schrijft en daarbij tegelijkertijd laat zien, waar we ons daarbij behoren te richten. Wat onze norm, onze richt­snoer is. Hij schrijft: “Want hiertoe zijt gij geroepen, daar ook Christus voor u geleden heeft en u een voor­beeld heeft nagelaten, opdat gij in zijn voetstappen zoudt treden” (1 Petr. 02:09)..

Hier wordt in een notendop alles over Christus (en ook over onze betrokkenheid daarbij) verteld.

Hij heeft voor ons geleden. Dat staat voorop, daar begint het mee. Hij is onze Verlosser en Zaligma­ker. Hij is de enig geschapen Zoon van God die dat kon volbrengen. Zo had God het in Zijn plan besloten, zo werd het uitgevoerd. Hij droeg onze zonden aan het kruis van Golgotha en heeft ze gestort in de zee van eeuwige vergetelheid en gedenkt ze nimmermeer. Dat heeft niemand anders gedaan en dat hoefde niemand anders te doen.

Maar Hij is ook ons grote Voorbeeld om na te volgen. En laten we goed bedenken dat ook dat heel belangrijk is. Toen Hij wegging van deze wereld was Zijn werk niet voorbij, maar je zou kunnen zeggen, begon het pas. Jezus sprak: “De werken die Ik doe, zult gij ook doen en grote nog dan deze…”. Dat be­gon op de Pinksterdag, toen de dis­cipelen, vol van de heilige Geest, spraken over de grote daden Gods en na de prediking van Petrus 3000 mensen tot geloof kwamen.

Ingeschakeld in Gods plan

En dat gaat ook vandaag door. Alleen behoren wij ons bewust te zijn dat ook wij ten volle ingescha­keld zijn in dat plan van God. En dat Hij ons pas ten volle kan gebrui­ken als wij vol zijn van Gods Geest en daardoor leven naar de normen en waarden zoals God die bedoelt.

En die ‘normen en waarden’ zien wij ten volle geopenbaard in Chris­tus. Laten we dat vooral goed vasthouden en Hem leren kennen zoals Hij is.

Hoe? Door in het Woord van God te gaan ontdekken en gelo­ven, wie Hij was, hoe Hij sprak en handelde. Hoe Hij steeds weer op radicale wijze afstand nam van het rijk der duisternis. Hoe Hij satan ontmaskerde en overwon. Ik denk aan de bekende woorden uit Johannes 10, als Hij zegt: “De dief kwam om te stelen, te slachten en te ver­nietigen; maar Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en over­vloed”.

Hier zien wij de goedheid van God (die in Jezus was) gesteld tegenover de slechtheid van de duivel.

God is een goede God

God is een goede God en de duivel is een slechte duivel, predikten des­tijds Osborn en Oral Roberts. Dat is 100% waar. God is goed en de duivel is slecht. Gods is geheel en al licht, en in Hem is geen enkele vorm van duisternis, zegt de Jo- hannesbrief.

U moet er eens op letten hoe de duivel altijd weer bezig is dat in diskrediet te brengen. ‘Er wordt te gemakkelijk gezegd dat God een goede God is’, wordt er dan opge­merkt en bij sommige kinderen Gods dringt dan de twijfel al weer binnen.

Natuurlijk moeten we de goedheid van God niet uitleggen als een soort goedigheid, een soort slapheid, zoals we dat soms aantreffen bij mensen die alles maar goedvinden. God ziet het kwaad niet door de vingers, maar heeft juist via Zijn Zoon afgerekend met het kwaad. Maar het karakter, het wezen van God is enkel goed, enkel vrede, enkel liefde, enkel licht. Geen enkele vorm van duisternis, haat, liefde­loosheid, angst hoort bij Hem. Dat komt weg bij de tegenstander.

In Christus is dat alles ten volle tot openbaring gekomen en nu is het Gods verlangen dat dit ook in ons gaat gebeuren. Daar richten we ons op, daar zijn we mee bezig, dat is onze norm. En hoe meer we daar­mee bezig zijn, hoe meer we gaan ontdekken hoeveel waarde dat heeft, hoe waardevast dat is.

Jezus sprak: “De wereld gaat voor­bij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft bestaan tot in alle eeuwigheid”.

De kern van ons bestaan

Christus is dus onze norm, ons voorbeeld. Hij is de kern van ons bestaan. Ik zeg dit met nadruk, omdat we in onze dagen nogal veel horen dat we bijbels moeten den­ken en handelen. Maar we mogen het woord ‘bijbels’ of ‘Schriftuurlijk’ niet misbruiken! Het kan zo gemakkelijk dat we tot de ander zeggen, waar we het niet mee eens zijn: ‘dat is on-Bijbels’, terwijl de ander óók zijn inspiratie uit de Bijbel meent te halen.

Bijbels spreken en handelen is nog geen garantie, dat men handelt in overeenstemming met de wil van God. Ook alle dwaalle­ringen baseren zich op de Bijbel. Pas door de doop en vervulling met de Geest, en een verdere geestelijke groei door de Geest, gaan we hoe langer hoe meer de Bijbel verstaan en ontdekken waarom het werkelijk gaat. Paulus zegt niet voor niets dat de Tetter doodt, maar de Geest levend maakt’.

Bovendien hebben we te maken met de opgaande lijn in de Bijbel. Ik bedoel dit: We leven nu na de komst van Jezus en na de uitstorm’ ting van de heilige Geest. Ten tijde van het Oude Verbond, was nog veel verborgen, wat thans is ge­openbaard. Daarom zien wij ook dat men in die tijd vaak zowel het kwa­de als het goede aan God toeschreef, terwijl wij weten dat het kwade bij de duivel wegkomt, en het goede bij God.

De in de eerste helft van deze eeuw meest bekende zendeling E. Stanley Jones, vertelt in zijn boek ‘Op iedere weg Christus’, het verhaal van een moeder die haar dochtertje iedere dag uit de Bijbel vertelde. Ze vertelde over het uitmoorden van de Amelekieten zoals dat in het Oude Testament beschreven wordt. ‘Maar’, zei ze, ‘dat is nu niet meer zo. Want in Jezus hebben we het gebod ontvangen onze vijanden lief te hebben en wel te doen degene die ons haten’. Het meisje dacht een ogenblik na, toen klaarde haar ge­zichtje op en ze zei: ‘Nu begrijp ik het! Dat alles is gebeurd voordat God een christen geworden was…’

Ergens heel logisch geredeneerd door dat meisje, want Christus toonde wie God werkelijk was en dat was tot dusver verborgen ge­bleven. Christus toonde de norm en de waarde van het werkelijke God­delijke leven.

Christus is daarom onze norm. De Hebreeënbrief zegt: “Laat ons oog alleen gericht zijn op Christus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof*. In Christus openbaarde zich de gehele volheid van God, schrijft Paulus. En dan te bedenken dat wij deelgenoten zijn geworden van die volheid.

Wij, die achter de feiten staan, die in de Bijbel de opgaande lijn in het plan van God zien en weten -zoals we straks al hebben opgemerkt- dat vóór de komst van Christus nog veel verborgen was, wat thans is geopenbaard, weten dat éérst Christus moest komen -Hij was de norm, het voorbeeld- vóórdat de heilige Geest kon worden uitgestort.

We leven na Pinksteren…

We leven nu na Pinksteren. Maar juist omdat we na Pinksteren leven, mogen we ten volle de pinkster­zegen deelachtig worden.

De norm is gesteld, het voorbeeld is gegeven: Jezus kwam naar deze wereld om de werken des duivels te verbreken!

En Hij wil dat ook in ons leven doen! Hij heeft dit gedaan toen we van een zondaar een kind van God werden, toen we het Rijk der duis­ternis gingen verlaten en het Ko­ninkrijk Gods binnengingen. De ketenen werden verbroken, halle­luja, we zijn vrij! En ook al hebben we nu nog te maken met de aanval­len uit het rijk der duisternis op onze ziel, geest en lichaam, in de Naam en de autoriteit van ons grote Voor­beeld, Jezus Christus, mogen we hem weerstaan en overwinnen!

En weet u wat ook zo heerlijk is? Dat het Koninkrijk Gods wat wij zijn binnengegaan en waartoe wij behoren een onwankelbaar Koninkrijk is. De rijken en staatsvormen van deze wereld, of het nu betreft koninkrijken, repu­blieken, dictaturen of democratieën, zijn allemaal van tijdelijke aard, ze gaan allemaal voorbij. Er is maar één Koninkrijk wat stand houdt tot in alle eeuwigheid. Over waarde­vastheid gesproken!

Wie de normen en waarde van dit Koninkrijk heeft leren kennen en steeds beter leert kennen, zal ook gaan leven volgens deze normen en waarden, en zo openbaar maken dat het voor iedereen bestemd is!

De beslissende keuze

Als wijzelf gekozen hebben om in en vanuit dat Koninkrijk te leven en te blijven leven, hebben we ook het verlangen in ons om het door te geven aan anderen. Hoe? Door de volheid van Gods Geest die in ons is! Jezus sprak “Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige Geest over u komt, en gij zult Mijn getui­gen zijn” (Hand. 01:08).

Wij stellen anderen voor de keuze om ook te kiezen! Door onze woorden misschien, maar vooral door onze levenshouding! Als Paulus de tekst boven dit artikel in zijn brief aan de Romeinen aanhaalt, dan citeert hij Deuteronomium 30, waar het volk Israël op het punt staat het beloofde land binnen te trekken. Een belangrijke richtlijn voor het toenmalige volk van God. Maar ook voor allen die vandaag behoren tot het Koninkrijk van God! Want ook voor ons geldt: “Nabij u is het woord, in uw mond en in uw hart, namelijk het woord des geloofs, dat wij prediken”.

De waarachtige gelovigen hebben de ‘normen en waarden’, waardoor zij het nieuwe leven van Christus openbaren, vrij ter beschikking. Het is vlakbij, ja het is in ons! En het blijft niet verborgen omdat Gods Geest het tot leven brengt.

Wie wil leven naar de normen en waarden zoals God die bedoelt, zal op onderstaande vier vragen een positief antwoord dienen te geven:

  1. Hebt u voor Jezus gekozen als uw Verlosser en Zaligmaker?
  2. Hebt u voor Jezus gekozen om Hem te volgen als Voorbeeld?
  3. Bent u zich bewust dat u behoort tot het Koninkrijk van God?
  4. Bent u zich bewust dat u ‘Jezus’ en het ‘Koninkrijk Gods’ alleen kunt beleven als u vol bent van Gods Geest?

Als u een viervoudig ‘ja’ op deze vragen kunt geven betekent dit dat u meer en meer gaat leven naar de normen en waarden van Gods Koninkrijk!

En bedenk ook dit nog: Het is niet moeilijk, het is niet zwaar, want Hij, de Koning van dat Koninkrijk staat altijd aan onze kant en zegt: ‘Mijn juk is zacht en Mijn last is licht. En Ik ben met je al de dagen tot aan de voleinding der wereld’.

 

Zonder vlek of rimpel door Cees Maliepaard

De hemelen -14-

“Vrouwen, weest aan uw man on­derdanig als aan de Heer, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is van zijn gemeente; Hij is het die zijn lichaam in stand houdt.

Welnu, gelijk de gemeente onder­danig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles. Mannen, hebt uw vrouw lief, even­als Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar over­gegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo zelf de ge­meente voor zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 05:22-27).

Jonge mensen kunnen zonder rimpels zijn, hun gezichten zijn veelal gaaf en ze ‘ogen’ mooi. Maar aardse schoonheid is van voorbijgaande aard; het aantrekkelijkste uiterlijk boet in de loop der jaren aan gaafheid in. In de hemel ligt dat duidelijk anders – zoals het daar met zoveel dingen anders ligt.

De onderdanige vrouw

Zoals we in het vorige nummer hebben kunnen zien, is onderdanig­heid niet af te lezen aan de mate van het jezelf onderworpen weten of onderworpen wanen. Ook de ge­trouwde vrouw zal zich derhalve niet willoos aan haar man onderwerpen. Zulk een huwelijksstructuur is door onze God niet uitgedacht – allesbe­halve zelfs: God stelde de vrouw als een onschatbare hulp naast haar man.

Eva was derhalve geen onderge­schikte van Adam, geen manusje van alles ten behoeve van Koning Man, maar de alleszins door hem gewaardeerde hulp, de enige van zijn niveau. Wat Adam en Eva samen hadden was niet onder te brengen in een werkgever/werknemer verhouding, maar alleen in de liefdevolle verstandhouding van voor elkaar bestemde en elkaars belangen op het oog hebbende partners.

De onderdanigheid van de vrouw aan haar man is, blijkens (Ef. 05:24), te vergelijken met die van de ge­meente aan Christus.

Onderdanigheid in alles dus. Hoe komt het eigenlijk dat de gemeente zonder voorbehoud Jezus Christus in alles volgen kan? Dat komt door­dat de Zoon des mensen ook in alles getrouw het beeld van de Vader draagt en onder alle omstandigheden bezig is het plan van Vader God, overeenkomstig diens bedoelingen, uit te voeren. Was dat niet het geval (in verband met de reële situatie een onmogelijke gedachte!), dan zou de gemeente zélf haar standpunt dienen te bepalen. Precies zoals Adam en Eva niet naar de van Godswege over hen aangestelde overdekkende che­rub hadden moeten luisteren, toen die niet langer binnen de lijnen van het Goddelijk denken bezig was.

Met de onderdanigheid van de vrouw aan haar man is het niet anders gesteld. Zoals de veelkleurige wijsheid van onze God thans door middel van de gemeente openbaar komt (Ef. 03:10) en dus niet tot het hoofd van de gemeente beperkt blijft, zo ook zal de veelkleurige wijsheid in Gods op liefde geba­seerde plan binnen een huwelijks­verhouding gelijkelijk in de man en de vrouw zichtbaar wezen.

Zijn wij mannen altijd (evenals Jezus) volkomen doordacht met het plan van de Vader bezig, of moeten we nog wel eens op onze schreden terugkeren?

Ik denk dat dit duidelijk als een retorische vraag opgevat mag wor­den. Laat het ons dan ook niet be­vreemden als onze vrouwen niet in alles met ons mee schrijden!

We zullen er blij mee mogen zijn als zij, in hun relatie met Christus, zich­zelf zullen kunnen blijven en op z’n tijd naar ons toe gezond-kritische noten laten horen.

Een man die z’n vrouw als een (wellicht leuk) maar och vooral slaafs hulpje ziet, heeft van Gods visie op intermenselijke verhoudingen nog niet veel begrepen.

De man als hoofd

Het is tekenend dat er nergens geschreven staat dat de man het Heersende Hoofd over z’n vrouw zal wezen. Wel het hoofd, maar dan zoals Christus het hoofd van z’n gemeente is. En hoe werkt dat dan? Christus Jezus is Heer, dat is boven alle twijfel verheven, want Hij heeft dat bewezen. Hoe? Door zijn gemeente goed te doordringen van haar onderworpen positie? Nee, door die gemeente te dienen. Christus Jezus leidt zijn gemeente niet naar de volmaaktheid door z’n stempel op haar te drukken, maar door zichzelf beschikbaar te stellen als degene die onder alles betrouw­baar is. Hij heeft zichzelf destijds zelfs overgegeven in de dood. En nu Hij leeft, heiligt en reinigt Hij z’n gemeente met het waterbad van de woorden Gods.

Mannen die overeenkomstig dat principe bezig zijn, zullen door hun vrouwen serieus genomen worden. In een goed huwelijk zullen machtsstructuren geen enkele rol spelen, net zomin als dat in de gemeente van Christus Jezus het geval zal mogen zijn. Dominante voorgangers (en die zijn er, helaas!) dragen het beeld van de Zoon van Gods liefde maar ge­brekkig; hun dominantie is totaal wezensvreemd aan de gezindheid van Christus. Dominante mannen, die hun vrouw in toom denken te moeten houden, zitten geestelijk op een verkeerde golflengte. Hun hou­ding is vleselijk, vanuit een aards denken, geïnspireerd uit de hemel van Satan. Dat blijkt uit de machtsstructuur van het rijk der duisternis, waar hoger geplaatsten trappen naar iedereen die zij onder zich wensen te situeren.

De man als hoofd van zijn vrouw, zal samen met haar leiding moeten geven aan hun gezin. De man zal het niet kunnen maken , alléén de regels vast te stellen. Dat geldt voor de af­spraken die hun huwelijk betreffen, maar in waarschijnlijk nog sterkere mate voor alles wat met de kinderen te maken heeft. Waar man en vrouw over bepaalde zaken van mening verschillen, valt het niet goed te praten als de man dan maar zijn mening aan vrouw en kinderen oplegt. Dat zou geen goede vorm van leidinggeven zijn, want om in het gezin een evenwichtig hemels klimaat te scheppen, is eenduidige leiding van de ouders gewoon nodig. En die zal toch echt gevon­den dienen te worden in een gezamenlijke open relatie met de Heer in de hemel van het gezin.

Rimpelloos bezig zijn

De verstandhouding tussen man en vrouw en de opvoeding van de kin­deren veroorzaken nog wel eens wat deining. Een rimpelloos bezig zijn op de plaats die God ons in de he­mel gegeven heeft, betekent nog niet dat er zich geen problemen meer zullen aandienen. Op aarde zal dat voorlopig nog wel zo zijn en in de hemelse gewesten woeden de mach­ten der duisternis gewelddadiger dan ooit. Maar in het Vaderhuis met de vele woningen heerst de weldadige sfeer van Gods welbehagen, en daar hebben we (gelukkig) ons thuis.

De gemeente die Jezus Christus zonder vlek of rimpel vóór zich stelt, bestaat uit mensen. U en ik, en nog een heleboel anderen, maken daar deel van uit. Rimpelloos bezig zijn in de hemel van de gemeente be­hoort derhalve tot de mogelijkheden, maar daarvoor zal het noodzakelijk zijn dat ieder van ons in harmonie met de Heer der heerlijkheid is. Want als God zijn hemel vullen moet met mensen die (onder invloed van allerlei wind van leer) heen en weer geslingerd worden tussen hoop en vrees, is een rimpelloos bezig zijn vooralsnog een utopie, waarop hoogstens aarzelend optie genomen kan worden.

Toch mogen we vrijmoedig de hand leggen op al Gods beloften. Ook op de visie die onze Heer op de ge­meente heeft. En Hij plaatst die niet voor Zich als een verzameling mensen die besmeurd wordt door de huizenhoge golven van een verontreinigd denken, heen en weer geslingerd tussen de diepten van hel ‘t niet meer zien zitten en de toppen van het ‘uitje bol gaan voor Jezus’. Dat laatste is niets positiever dan het eerste, want bepalend is hoe Jezus de gemeente voor Zich stelt; op basis van zijn verlossende en ver­zoenend bezig zijn: zonder vlek of rimpel.

Hij ziet het zitten met ieder van ons en daarom mogen we ons hoofd erbij houden – onze hand leggend ook op deze belofte van de levende Heer. Christus Jezus doet zijn werk grondig.

Door het waterbad met het woord gereinigd zijnde, kan het er met de gemeente niet net een beetje mee door, maar is Hij instaat haar vóór zich te plaatsen: ‘stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet”.

 

 

Het leven (gedicht) door Piet Snaphaan

“Wie Mij vindt, heeft het leven gevonden,
hij heeft van de Here welgevallen verkregen,
maar wie Mij mist, doet zijn leven geweld aan”
(Spr. 08:35-36a).

 

Woorden Gods zijn vol van leven,
voor een ieder die ze aanvaardt,
alles is er aan gelegen,
voor wie ze in zijn hart bewaart.

 

Welk een rijkdom van genade,
die ons door God geboden wordt,
alleen gehoorzaamheid brengt nader,
wie ’t afwijst, doet zichzelf tekort.

 

Doch wie Hem zoekt, die zal Hem vinden,
wie aan Zijn deur klopt vindt gehoor,
want ’t leven is voor Zijn beminden,
dat leven, dat gaat eeuwig door.

 

Begraven: wel of niet in besloten kring? Door Evert van de Kamp

 

Bijbels geloven noem ik het voor mezelf wel eens. Daarmee doel ik op bijbels denken en handelen. Niet wettisch, niet fundamentalistisch maar proberen wat zich aandient vanuit de Schrift gelovig te bena­deren.

Dit maal houdt mij de vraag bezig hoe begraven wij in de christelijke gemeente onze overledenen. Eerder schreef ik iets over ‘Begraven en niet cremeren’. Waarom het één wel en het ander niet! Een aantal elementen uit dat artikeltje gelden ook voor de vraag: Wel of niet begraven in ‘be­sloten kring’.

Voor zover van belang, herhaal ik die.

In besloten kring

Een aantal jaren geleden maakte ik het voor de eerste keer mee dat een bevriende familie de vader van het gezin in besloten kring ten grave droeg. Na de gedachtenisdienst in de oude dorpskerk van mijn geboorte­plaats bleef de familie alleen achter om de weg naar het graf te maken. De laatste tijd komt het steeds meer voor dat een familielid voor of na de kerkelijke-, of gemeentesamenkomst in wat genoemd wordt ‘beslo­ten kring’ wordt begraven. In een advertentie lees ik: Voorafgaande aan de rouwdienst willen we hem (een predikant) in familiekring begraven.

Soms komt de geloofsgemeenschap er niet of nauwelijks meer aan te pas. De familie neemt het werk van kerk of gemeente over.

Het argument dit echt binnen de intimiteit van de meest nabestaanden te willen doen, begrijp ik wel. Maar je bewerkt wel een tweedeling. , Daarom denk ik dat bij deze groeiende praktijk juist bij christenen een aantal kanttekeningen geplaatst kun­nen worden.

Geroepen tot één lichaam

Allereerst dit, in de gemeente van Jezus Christus en lichaam van de Heer, doen we alles in gemeenschap met Jezus en met elkaar.

Daartoe zijn we geroepen (1 Kor. 01:09).

– Na het sluiten van het burgerlijk huwelijk vragen we als gemeente samen om de zegen van de Heer. Dat gebeurt dan ook uiteraard met de familie in een gemeentesamenkomst. Dat stukje van het feest draagt onmiskenbaar het karakter van het met elkaar gemeente zijn.

– De jonge pasgeboren kinderen worden in de gemeente aan de Heer opgedragen. We laten hen de handen opleggen voor de zegen van God en maken hen los van duistere machten uit het voorgeslacht. We hebben daar een aantal overtuigende Bijbelse argumenten voor (Luk. 02:22; Luk. 18:15; 1 Kor. 07:14b).

– Bij de doop in water wordt het bijna nog duidelijker. In zijn boekje ‘Dopen en laten dopen’ zegt Evert van der Poll het heel raak: ‘De doop hoort thuis in het rijtje van alles wat ons verbindt: de gemeente (het ‘lichaam’ van de Heer Jezus), de hoop, het geloof en de doop; de Geest, Jezus de Heer en God de Vader. Vier plus drie is zeven. Volmaakt. Je mag de doop daaruit niet lospellen en, als een op zichzelf staand gebeuren, helemaal buiten iedere vorm van geloofsgemeenschap plaatsen’.

Waarom bij een ter aarde bestelling dan wel?

– Van de doop in de Heilige Geest (verbonden met de waterdoop) zegt de apostel: ‘Door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt’ (1 Kor. 12:13).

– Diezelfde eenheid drukt de viering van het avondmaal uit. Het brood dat wij breken is gemeenschap met het lichaam van Christus. Omdat het één brood is, zijn wij, hoe velen ook, één lichaam (1 Kor. 10:16-17). Ik maakte mee dat bij een begrafenis het avondmaal gevierd werd.

Bij deze Bijbelse lijn hoort naar mijn overtuiging ook het begraven van onze overledenen.

Begraven is zaaien

Begraven is ‘zaaien’ met oog op onze opstanding uit de doden. Dat zaaien is bijbels gezien niet alleen maar een familiegebeuren, iets privés.

Integendeel, het is allereerst een ge­meentewerk.

De broeders van de gemeente van Jeruzalem droegen Stéphanus ten grave en bedreven grote rouw over hem’ (Hand. 08:02).

Ze ‘zaaiden’ Stéphanus in de doden­akker.

Over dat zaaien (begraven) heeft de apostel Paulus in verband met de opstanding duidelijke dingen ge­zegd. De opstanding is voor Paulus een geestelijke zaak die de inwendi­ge mens betreft.

Om dat goed duidelijk te maken, gebruikt hij een eenvoudig beeld uit de natuur.

Hij zegt: ‘Als je zaait, zaai je niet het toekomstige lichaam, maar slechts een korrel, bijvoorbeeld van koren, of van iets anders. Maar God geeft er een lichaam aan, gelijk Hij dat gewild heeft, en wel aan elk zaad zijn eigen lichaam’ (1 Kor. 15:37-38).

  1. E. van den Brink tekent bij dit woord aan: ‘De natuurlijke mens is op deze aarde als een zaadkorrel. Bij zijn wedergeboorte verschijnt een geestelijk mens met een geestelijk lichaam. Dit geestelijke lichaam moet uitgroeien tot volwassenheid. Paulus merkt in (2 Kor. 05:01-02) op, dat wij als christenen bij het sterven een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis.

We bezitten dus nu reeds dit eeuwi­ge geestelijke huis of (geestelijk) lichaam. Ziel, geest en lichaam worden bekleed met dat geestelijke lichaam.

Bij het sterven is dus de scheiding tussen het geestelijke en het natuur­lijke lichaam, tussen de onverganke­lijke en de vergankelijke mens, tussen het eeuwige en het lijdelijke’.

Dit proces voltrekt zich binnen het lichaam van Christus, in de zijnen. Vervolgens lezen we in (1 Kor. 05:42-44a): ‘Zo is het ook met de opstan­ding der doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, en opgewekt in onvergankelijkheid; er wordt gezaaid in oneer, en opgewekt in heerlijk­heid; er wordt gezaaid in zwakheid en opgewekt in kracht. Er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, en een geestelijk lichaam opgewekt’.

Een geestelijk lichaam wordt opge­wekt en dus niet het lichaam dat in het graf ligt of gelegen heeft. Dat keert tot stof terug. De geestelijke mens, de inwendige mens, dat wil zeggen de ziel met de geest in zijn geestelijke lichaam, verrijst in de dag der opstanding.

In zijn boek ‘De dood wordt overwonnen’ zegt Van Ruler: ‘In de eeuw van de opstanding zullen wij in ons totale lichamelijke bestaan orgaan zijn van en totaal onderdanig zijn aan de Heilige Geest’.

Zaaien en opstaan uit de doden is bijbels gezien niet te scheiden. Evenmin dus begraven en de op­standing der doden. Daarom ageren we ook tegen het cremeren van onze overledenen. Het lichaam, tempel van de Heilige Geest, geven we niet over aan het vuur om met geweld verbrand te worden. We vertrouwen het, in gelovig opzien naar de Heer, toe aan de aarde.

De gemeente van Christus zaait haar doden voor de opstanding. Dat doe je samen als lichaam van de Heer. Daarom denk ik dat het begraven of zaaien dus niet enkel een familie­aangelegenheid kan zijn.

We zijn één lichaam

We vormen als gemeente van Jezus Christus niet één lichaam maar we zijn het, zoals het in de Statenverta­ling staat (1 Kor. 12:12 en 1 Kor. 12:27). Die eenheid moeten we niet verbre­ken. Bij begraven ‘in besloten kring’ maakt de gemeente slechts een halve begrafenis mee. Van het belangrijk­ste deel het ‘zaaien’ wordt ze afge­houden. Zelfs als dit gedeelte door de (eigen) pastor wordt verzorgd, is dit zonder de nabije gemeente niet gewenst. Want er zijn wel vele le­den, maar er is slechts één lichaam, zegt de Schrift (1 Kor. 12:20).

In dat ene lichaam zorgen alle leden gelijkelijk voor elkaar, ook op de begraafplaats. Alle leden delen in de gemeente in de vreugde, maar ook in het lijden. Voor betrokken achter­blijvers kan de aanwezige gemeente op dat moment en ook daarna een grote troost en hulp zijn.

Hoewel de meeste pastors bijbels principieel het inzicht zijn toegedaan dat een graflegging wordt beëindigd met een woord van de Heer of een gebed waarbij de gehele gemeen­te wordt uitgenodigd, sluipen hier en daar andere opvattingen binnen en dat valt te betreuren.

Ook in dit opzicht worden wij ge­roepen om het lichaam, de gemeente van Jezus, universeel en plaatselijk te onderscheiden.

Het is mijn stellige overtuiging dat we in goed overleg met de familie moeten komen tot een begraven vanuit de gemeente op een wijze waarbij men zich voluit betrokken weet en voelt.

Het is aan te bevelen dit soort zaken als begraven en niet cremeren, als­mede het begraven willen worden vanuit het midden van de gemeente en dus niet in besloten kring, ver van te voren te regelen. Als u het op papier vastlegt gedateerd en onder­tekend, kan niemand het meer ver­anderen.

(Het artikel “Begaven of creme­ren ? ” verscheen in Levend Geloof nr. 359 van juli 1993).

 

Televisie en evangelie door Peter Annotee

 

“Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen”.

(Ex. 20:04-05a).

Terwijl Mozes op de berg naar God luisterde, keek het volk af­wachtend naar de berg. Toen Mozes, hun zichtbare leider, lang wegbleef gingen ze naar Aaron, de zichtbare broer van de leider en eisten een zichtbare God. Aaron, die kennelijk ook niet veel vertrou­wen had in wat hij niet kon zien, gaf toe en maakte het gouden kalf. Zo werd het woord van Mozes vervangen door het beeld van Aaron.

Aaron zei tegen het volk dat het kalf de God was die hen uit Egypte geleid had. Daar had het volk geen bezwaar tegen. Zij hadden niet zozeer gevraagd om een andere God als wel om een ander medium. Het grootste gedeelte van het volk geloofde wel in God maar geloofde niet in het gesproken en geschre­ven woord waardoor Hij zich aan hen wilde openbaren. Het volk wilde een tastbaar en zichtbaar beeld van Hem hebben. Ze wilden God graag als kalf aanbidden, dan konden ze Hem zien.

God is meer en anders

Maar God was geen kalf. Hij was ook geen walvis, geen adelaar en geen woudreus. Hij was Geest. Hoe mooi, groot en indrukwek­kend de natuur ook mocht lijken, God was meer en anders. En om dat besef levend te houden was het verbod op het maken van zichtbare afbeeldingen van God zo streng..

Natuurlijk was het toegestaan om God te vergelijken met, bijvoor­beeld, een adelaar. Zo konden eigenschappen van God uitgebeeld en uitgelegd worden. De hoge vlucht van de adelaar was een goed beeld van de kracht en de hoge positie van God. Maar als God gelijkgesteld zou worden aan een adelaar zou Hij tekort gedaan worden. Dan zou het zien van een dode adelaar al afbreuk doen aan het vertrouwen in God.

Hetzelfde gold uiteraard voor het vergelijken van God met de mens. Natuurlijk kon men spreken over ‘de vinger Gods’ of ‘hand des Heren’. Maar dat de mens naar het beeld van God geschapen was betekende niet dat God aanbeden mocht worden door middel van het beeld van een mens.

Bij alle beelden die de Israëlieten kenden voor de eigenschappen van God moesten ze echter altijd blijven beseffen dat de enig ware God een onzichtbare, niet uit te beelden Geest was. Hij bezat eigen­schappen die in geen beeld of gelijkenis te vangen waren. Hij was de almachtige, alomtegenwoordige, alwetende en eeuwige God.

Zolang het volk van God bleef bij het Woord, en zich niet liet verlei­den tot de aanbidding van het beeld, behielden ze het juiste zicht op hun Heer. Want alleen in de gesproken en geschreven taal kon de God van Israël goed gezien en begrepen worden. Elk aanbeden beeld zou een andere zijn als Hij, ook al zou het volk er Zijn naam aan verbinden, de tragiek van het volk Israël was dat het, in meerder­heid, steeds weer koos voor de afgodsbeelden en daardoor als volk tenslotte te gronde ging. Alleen een rest, die bij het woord bleef, bleef behouden.

Tot zo’n honderd jaar geleden heeft het gesproken en geschreven woord ons geloof en onze cultuur beheerst. Maar met de uitvinding van de telegrafie en de fotografie is dat veranderd. In de afgelopen eeuw is de hegemonie van het gedrukte schrift in de westerse wereld geleidelijk vervangen door de hegemonie van de elektronische media. Na de Tweede Wereldoor­log is de culturele zegetocht begon­nen van het ultieme elektronische medium: de televisie.

De televisie combineert de belang­rijkste kenmerken van de elektroni­sche communicatiemiddelen in één medium. De beeldbuis bundelt het vermogen van de ouderwetse telegraaf om grote hoeveelheden informatie snel over zeer grote afstanden te verzenden met het vermogen van de fotocamera om in de vorm van plaatjes te communiceren.

Uiteindelijk draait op televisie alles om dat laatste. De televisie is een. plaatjesmedium, een bewegend fotoboek. Het belangrijkste op televisie is wat je ziet. Wat je hoort is minder belangrijk en in ieder geval de minste reden om de televisie aan te zetten.

Interessant door beweging

Om het televisiebeeld interessant te maken moet het bewegen. Het is de afbeelding van veel bewegende beelden die van televisie zo’n po­pulair medium heeft gemaakt. De publieke belangstelling voor een televisieprogramma is daarom vrij­wel altijd recht evenredig met de vaart die erin zit.

Plaatjes kijken is leuk. Bewegende beelden bekijken is nog leuker. De televisie is dus in de eerste en de laatste plaats een amusements- medium. Mensen kijken ernaar om tegen een minimale inspanning maximaal te worden geamuseerd. Het heeft weinig zin om mensen naar aanleiding van een televisie­programma vragen te stellen als: “Heb je er iets van geleerd?”, of: “Heb je er iets aan gehad?”. De enige relevante vraag is: “Was het leuk?”. En als het niet leuk is geweest wordt er niet meer naar gekeken.

Derhalve is een goed televisie­programma een programma dat veel mooie, leuke, bewegende beelden bevat, die door zoveel mogelijk mensen zonder inspan­ning genoten kunnen worden. Elk televisieprogramma dat weinig bewegende beelden bevat, of nadenken vereist, is daarentegen een slecht televisieprogramma. En het ergst denkbare is een televisie­programma dat kijkers niet alleen dwingt om ergens over na te den­ken, maar ze ook nog vraagt om iets te doen wat niet goed met begrippen als leuk’, ‘grappig’ of ‘spannend’ te omschrijven is.

Het klinkt misschien wat overdre­ven maar eigenlijk betekent dit dat televisie ongeschikt is voor het uitzenden van, de meeste, serieus bedoeld informatie. De taal van de televisie leent zich niet goed voor het scheppen van een samenhan­gend en diepgaand beeld van de wereld. Evenmin is de televisie een goede onderwijzer of een goede politieke gids. En bovenal is de televisie een uiterst mager middel om mensen te leren wie God is en wat Hij voor hen betekent. Want God is Geest en dus even slecht uit te beelden op een televi­siescherm als in de vorm van een afgodsbeeld. Daarom bestaat de Bijbel ook niet uit plaatjes maar uit woorden. Om het beeld van God, zoals dat in de Bijbel is vastgelegd in de vorm van geschreven taal, te ‘vertalen’ naar de televisie, moet het worden omgevormd tot een serie plaatjes. Zo’n ‘vertaling’ houdt echter een verandering van de betekenis in omdat met plaatjes niet hetzelfde gezegd kan worden als met woorden.

Twee mogelijkheden

Diegenen die het Evangelie toch via de televisie willen uitdragen heb­ben feitelijk de keus uit twee moge­lijkheden. Ofwel ze ‘vertalen’ het woord van de Bijbel naar het beeld van de televisie en passen daar­mee het Evangelie aan de tele­visie, ofwel ze laten het woord van de Bijbel ‘onvertaald’ horen op de televisie en passen dus de televisie aan het Evangelie.

In de praktijk zal natuurlijk meestal een compromis worden gezocht tussen het ene en het andere uiterste, waarbij men of meer naar het ene of meer naar het andere uiterste overhelt. De meeste chris­telijke programma’s op de Nederlandse televisie kiezen ervoor om de televisie ondergeschikt te maken aan het Evangelie.

Doet men dat niet dan blijft er van de Bijbelse boodschap op de tele­visie niet zoveel over. Een goed televisieprogramma vereist immers veel bewegende en mooie beelden. Om aan die voorwaarde te vol­doen moet de verkondiging wor­den verpakt in een wervelende en glitterende show onder de charis­matische leiding van een goed geklede, gekapte en gegrimeerde zangleider/spreker.

Natuurlijk moet alles, van het decor tot de leden van de muziek­band, in perfecte uiterlijke staat zijn. En om de kijker te blijven boeien moet de show zo snel en afwisselend mogelijk gehouden worden. Lange liederen zijn voor zo’n programma niet aan te raden, een lange preek is uit de boze. Wie het Evangelie aanpast aan de tele­visie zal het moeten presenteren in de vorm van amusement.

Meestal doen de programma­makers bij zulke shows oprecht hun best om God een belangrijke plaats te geven in hun creatie. Maar vanwege het woord-karakter van onze God en het beeldkarakter van de televisie slagen ze er nimmer in om God meer toe te delen dan de belangrijkste bijrol. De hoofdrol wordt onvermijdelijk gespeeld door de zichtbare pre­sentator. God blijft onzichtbaar op de achtergrond.

Een visueel afgodsbeeld

Het gaat mij er hier niet om het werk van oprechte christenen te karikaturiseren. De bedoelingen van de christelijke ‘showmasters’ zijn meestal niet minder zuiver dan die van andere evangelisten. Het zijn niet zozeer hun gebreken die het Evangelie in hun shows af­breken maar meer de gebreken van het medium televisie.

Uiteindelijk maken zij die het Evan­gelie aanpassen aan de televisie, net als de Israëlieten, een visueel afgodsbeeld om als kern van de boodschap te dienen. En even­goed op televisie als bij het gouden kalf komt dat neer op de vernieti­ging van het hart van de oor­spronkelijke, Bijbelse, boodschap.

Juist uit respect voor die bood­schap, en vanwege hun kennis van de gevaren die het medium televisie met zich meebrengt, hebben de christelijke programma­makers, zoals die van de Evangeli­sche Omroep, er vrij consequent voor gekozen om in hun verkon­digende programma’s de televisie aan te passen aan het evangelie. Volkomen terecht maken zij tele­visieprogramma’s die draaien om wat er gezegd wordt en niet om wat er te zien is. Het decor is sober, alle aanwezigen zien er goed maar niet opzichtig gekleed uit, en het programma bestaat voornamelijk uit mondelinge voordrachten of dialogen.

In plaats van te zondigen tegen het evangelie, zondigen ze tegen de televisie. Programma’s als de interviews van Feike ter Velde en de Bijbelstudie programma’s van Henk Binnendijk bevatten een goede boodschap, maar het zijn slechte televisieprogramma’s. De straf die daarop staat is dat deze programma’s vallen onder de categorie minst bekeken program­ma’s van Nederland. Zelfs van de leden van de E.O. kijkt slechts een minderheid naar deze program­ma’s. De rest van de Nederlandse bevolking, waar deze programma’s toch voor bestemd zijn, kijkt nog minder.

Wie toch vindt dat hij met zijn preek op televisie meer mensen bereikt dan met diezelfde preek voor een gehoor in een gemeente, moet zich maar eens voorstellen dat de mensen zich tijdens de dienst in de gemeente zouden gedragen zoals zij dat voor een televisiescherm in huis doen. Televisiekijken wordt namelijk niet zelden gecombineerd met andere activiteiten. Men leest de krant, men eet en drinkt, men voert vriendelijke of onvriendelijke ge­sprekken met huisgenoten, men doet aan lichte gymnastiek om in conditie te blijven, men tracht zijn kinderen op te voeden of doet huishoudelijk werk. Het is onwaar­schijnlijk dat een boodschap die in zo’n ongeconcentreerde context wordt ontvangen wordt verstaan, laat staan dat er erg veel van blijft hangen. En mocht de boodschap niet bevallen dan is één druk op de afstandsbediening voldoende om hem te vervangen door sportbeelden of een quiz.

Al met al is de televisie dus niet het beste middel om het Evangelie te verkondigen. Het Evangelie is niet goed om te zetten in aantrekkelijke televisiebeelden. Ook de bedoe­lingen van het Evangelie en de televisie verschillen teveel; de televisie geeft de kijkers wat ze hebben willen, het Evangelie geeft hoorders wat ze nodig hebben.

Niet waardeloos

Toch is christelijke televisie niet waardeloos. Al was het alleen maar omdat het door de E.O. geprodu­ceerde amusement beter is voor de geestelijke gezondheid dan de producten van -bijvoorbeeld- Veronica. Wie een avondje E.O.- televisie kijkt bespaart zichzelf een hoop geweld, onreinheid en ma­terialisme.

Belangrijker nog is dat, ondanks alle gebreken van het medium, er via de televisie mensen bereikt kunnen worden met een simpele en directe versie van het Evangelie. Omdat -helaas- voor steeds meer mensen geldt dat ze eigenlijk alleen  nog maar via de televisie te berei­ken zijn, is het zelfs noodzakelijk om dat medium te blijven gebrui­ken voor de verspreiding van het Evangelie.

Als men een goede boodschap wil brengen zal men moeten accepteren dat er voor televisiebegrippen weinig mensen naar zullen kijken. Ook zal men de kijkers altijd direct moeten doorverwijzen naar de gemeente. Als de boodschap goed overkomt op televisie dan leidt dat er toe dat de kijker zijn televisie uit zal zetten en op zoek zal gaan naar mensen om mee te praten. Zo wordt de aanschouwer van het beeld een hoorder van het Woord.

 

 

De hemelse troonrede Door Jan H Weerd

 

“Ik heb uw Naam geopenbaard aan de mensen…” (Joh. 17:06).

Elk jaar op de derde dinsdag van september leest de koningin de troonrede voor. Hierin staan de plannen van de regering voor het komende regeringsjaar en de manier waarop men het beleid wil verwezenlijken.

Als je aan een willekeurig iemand zou vragen of hij de inhoud van de troonrede kent, dan is de kans groot, dat het antwoord negatief is. Velen vinden het lezen van de troonrede niet belangrijk of ze begrijpen de inhoud niet. Het staat te ver van hen af. Toch zou meer betrokkenheid van de individuele burger van ons land bij de uitvoe­ring van het beleid het Koninkrijk der Nederlanden ten goede komen.

Gods troonrede

Ook in het Koninkrijk der Hemelen klinkt telkenmale de troonrede.

Onze Hemelse Vader verkondigt, proclameert, openbaart steeds opnieuw bij monde van zijn dienst­knechten zijn plannen met zijn schepping! Een onveranderlijk plan, erop gericht het rijk der duisternis uit te schakelen en het Koninkrijk der Hemelen, het nieuwe Jeruzalem op aarde te vestigen. Het is Gods verlangen zijn ver­bond, dat met Abraham een aanvang nam en door zijn Zoon Jezus Christus werd vernieuwd, gestalte te geven. Niets liever ziet Hij ons opgroeien tot beelddragers van zijn Zoon, die zijn Heerlijkheid, zijn Wezen bekendmaken.

Evenals in de natuurlijke wereld hebben velen geen kennis van deze troonrede van God, of begrijpen ze Gods bedoelingen niet. Het staat te ver van hen af.

Om zijn plannen echter te kunnen realiseren, wil God gebruik maken van het Lichaam van Christus, de Gemeente. Daarom is het van groot belang, dat ieder lid van zijn Gemeente zich bewust is van zijn taak en van de geestelijke realiteit. Ook dient hij te weten welke stra­tegie God gebruikt en welke midde­len Hij aan zijn kinderen gegeven heeft om het einddoel te bereiken.

De Here Jezus was voortdurend bezig met de dingen van zijn Hemelse Vader. Hij werd met kracht en wijsheid vervuld en Gods genade was op Hem. Door zijn leven heeft Hij ons God doen kennen! Hij bevrijdde van de machten der duisternis, genas, bemoedigde, vertroostte, gaf te eten, was geduldig, trouw, goed, vriéndelijk, zachtmoedig, recht­vaardig, vol liefde en blijdschap. Het wezen van God werd door Hem geopenbaard: Ik ben, die Ik ben!, de wonderbare Raadsman, de Sterke God, de Eeuwige Vader, de Vredevorst tot in eeuwigheid.

In beweging

Als we werkelijk beseffen, wat God met ons van plan is, dan biedt dat ons het beste toekomstperspectief, wat er maar kan zijn! Dat zet ons in beweging! Daarom moeten we ons afvragen waarop we onze aan­dacht richten. Soms zijn we geeste­lijk doof en blind en zijn in onze gedachten met andere dingen bezig. Soms om heel begrijpelijke redenen. Een mens is gauw ge­neigd om op het zichtbare te zien. Soms ontbreekt het ons aan moed of zijn we geestelijk kreupel.

Zoals Jezus de ogen en oren van de blinden en doven opende, zo wil Hij ook onze ogen en openen voor zijn troonrede. Hij wil ons oprichten en zelfs de monden ope­nen van hen, die geestelijk stom zijn en geen vrijmoedigheid heb­ben het evangelie van het Konink­rijk der Hemelen te verkondigen en in praktijk te brengen.

Ook wij mogen, net als Jezus, Gods Naam openbaren aan onze medemensen op ons werk, in onze straat, onze vereniging of club, in ons gezin, in onze gemeente, in onze omgeving!

We mogen woorden van bemoedi­ging, vertroosting, genezing, bevrijding, wijsheid, enz., spreken. Als er moeilijke momenten of situaties zijn, mogen we het karakter van God openbaren! Vaak niet gemakkelijk, maar toch mogen wij de smaak­makers zijn en het klimaat van het Koninkrijk Gods tonen.

De Here Jezus begon zijn bedie­ning, nadat de heilige Geest over Hem was uitgestort. Als ook wij vol worden van, vervuld zijn met de heilige Geest, zullen ook wij de Heerlijkheid Gods zien en beleven, en kunnen gaan doen, wat wij Jezus hebben zien doen!

 

Geen woorden maar kracht Door P van der Heyden

Voor de derde maal een ‘geloofs­getuigenis’ van broeder P. van der Heijden. Er komen er nog meer! We zijn blij dat broeder Van der Heijden zijn vele geloofservarin­gen, waarbij ook zijn vrouw vaak betrokken was, wil delen met de lezers en lezeressen van Levend Geloof. Uiteraard met de bedoeling dat ook ons geloofsleven er op positieve wijze door geïnspireerd zal worden! -red.

“Want het Koninkrijk Gods bestaat niet in woorden, maar in kracht” (2 Kor. 04:20).

Met een volkswagenbusje vol met salontafels trok ik er elke dag op uit om ze aan de man te brengen. Een bejaarde geloofsbroeder van ongeveer 80 jaar had er plezier in om mee te rijden.

Als ze mij vroegen: wat doe je voor de kost? Dan was mij slogan dikwijls: ‘Ik ben op weg naar de hemel en onderweg verkoop ik salontafels’.

We waren kinderen Gods gewor­den, de oude broeder op zijn hoge leeftijd nog en ik, heel wat jonger, vol activiteit om wat geld te verdienen in het zakenleven.

Ik had een bijzondere ervaring in het begin met de doop in de heilige Geest meegemaakt en verlangde steeds meer te horen over het Koninkrijk Gods. We waren die morgen in de beste stemming en ik had die dag er best zin in om veel te verkopen. Zo reden we Amster­dam binnen.

Plotseling zagen we een volksop­loop aan de kant van de weg. Wat was daar gebeurd, vroegen we ons af. Een ongeluk? Waarschijnlijk wel, de mensen keken zo bedrukt. Ik zei: ‘Laten we eens even gaan kijken, die tijd moet er dan toch maar even van af’. Het was louter nieuwsgierigheid. Het busje met de salontafels erin, had ik verderop geparkeerd. De bejaarde broeder was niet zo snel ter been, dus liepen wij heel langzaam wandelen­de naar die groep mensen toe.

Daar aangekomen komt uit die volksoploop een vrouw tevoor­schijn, meer dood dan levend, snakkend naar adem ondersteund door twee personen, strompelend tussen hen in, gevolgd door al die mensen, het leek wel een optocht, in de richting van een nabijgelegen benzinestation.

Eén van hen die haar ondersteun­de, liet haar los en gaf haar aan mij over. Ja maar ik was hier niet geko­men, om hiermee opgescheept te worden… Wat moest ik doen? Het ging allemaal zo snel en stilzwij­gend, want iedereen was onder de indruk van het gebeuren en vroeg zich af hoe dat af zou lopen.

Mijn positie op dat moment leek wel op Simon van Cyrene, die van de akker kwam en door de om­standers verplicht werd het kruis te dragen. Als beeld natuurlijk. Ik werd er gewoon voorgezet, want ik was alleen uit nieuwsgierigheid gaan kijken.

Midden tussen die mensen onder­steunde ik haar en aan de andere kant werd zij begeleid door een onbekend gebleven persoon. In ieder geval ging het moeizaam, stapje voor stapje schuifelend richting benzinestation. Het leek oneindig ver en ik dacht: ‘Vrouw dat haal je niet meer’. Wat konden we eraan doen?

Ten einde raad begon ik heel zachtjes in tongen te bidden en daarna, zo schuifelende weg, wat luider de boze machten te bestraf­fen, die aan het proberen waren deze vrouw onderweg te laten sterven. Het was nog een betrek­kelijk jonge vrouw. Ik zeg: ‘In Jezus’ naam, satan, je laat deze vrouw los’. En ik bond tegelijkertijd de doodsmachten. Ik beval hen in de naam van Jezus van haar leven af te blijven. Ik riep: “Here Jezus, help deze vrouw, kom met Uw genezende kracht haar te hulp tot eer en glorie van Uw naam”. Op dat moment, waar ik zelf geen erg in had, streed ik zo schuifelen­de weg, in de onzienlijke wereld tussen het publiek in, in de naam van onze Heiland, Jezus Christus, tegen de boze machten van satan met als inzet, het leven van de vrouw.

Er werd gefluisterd onder de mensen en ik hoorde zeggen: ‘Stil, stil, dat is zeker een dominee!’. Ja, en dan te weten dat je met handelswaar onderweg bent om die dag een paar centen te verdienen. Je weet toch niet hoe je in zo’n situatie terecht komt.

Al biddend en strijdend kom ik met mijn collega begeleider met die vrouw bij het benzinestation aan. We laten haar op een stoel zakken die klaar stond, want de bediende van het benzinestation had ons al zien aankomen en onmiddellijk het ziekenhuis gebeld. De mensen bleven buiten staan, maar langza­merhand verdwenen ze, ook de andere begeleider nam de benen. De oude broeder, die ons op af­stand was gevolgd, was inmiddels ook binnengekomen en bleven wij alleen met haar achter. Terwijl de

ziekenwagen onderweg was om haar met de meeste spoed naar het ziekenhuis te brengen, deed ik in haar tasje een reclame balpen met mijn naam en adres erop.

Onderwijl vertelde ik aan die onbekende Amsterdamse vrouw van Jezus, wat die betekende voor mijn leven, En terwijl de bediende van het benzinestation rustig buiten zijn cliënten hielp en af en toe binnenkwam om af te rekenen, gingen wij met haar bidden. Ik zeg tegen haar: ‘Als u ooit contact met mij wilt hebben, het adres van mij staat op de balpen. Laat u een wat van u horen, God zegene u’. Zo ging zij weer strompelende de ziekenwagen binnen, die inmiddels gearriveerd was, ondersteund door het dienstdoende personeel. We namen van de bediende af­scheid, bedankten hem en zo vertrokken wij, weer op weg naar de handel. Er moesten die dag nog veel tafels verkocht worden…

Later, toen we thuis kwamen, vertelden we aan mijn vrouw wat we die dag zoal meegemaakt hadden. Mijn vrouw zegt: ‘jij maakt ook altijd wat bijzonders mee onderweg’.

Ondertussen vroegen we ons af hoe het met die vrouw afgelopen zou zijn. Zou ze nog leven? We hebben de dagen daarna veel voor haar gebeden, zoals we ook beloofd hadden.

Na verloop van tijd, terwijl wij bezig waren met zakelijke telefoon­tjes, hoor ik op een gegeven mo­ment een onbekende stem aan de andere kant van de lijn: ‘Spreek ik met mijnheer Van der Heijden uit Waddinxveen?’. Ik zeg: ‘Ja, dat klopt, met wie heb ik het genoe­gen?’ Hij zegt: ‘Ik ben de man van de vrouw die u ondersteund en geholpen heeft, bij dat ongeluk in Amsterdam. Mijn vrouw heeft van u verteld en ik vond uw reclame- balpen in haar tasje. Ze zei: Die mijnheer vroeg of ik eens iets van me wilde laten horen, hoe het met me gegaan is. Dus heb ik niet geaarzeld u hierover te bellen’.

Ik vraag voorzichtig: ‘Hoe gaat het met haar?’ Hij zegt: ‘Goed, maar er is hier toch wel een zeer won­derlijk verhaal aan verbonden’. Zij kon zich nog herinneren, vertelde zij, dat zij strompelend en schuife­lend, tussen u en een ander per­soon in, naar het benzinestation is gebracht. Daarna, meer hangend dan lopend, tussen het dienst­doende personeel de ziekenwagen ingesleept. Tenslotte kreunend van de pijn en snakkend naar adem, kwam zij in handen van specialis­ten die haar met spoed zouden behandelen. Toen de doctoren haar onderzochten, schrokken zij hevig toen zij zagen wat er aan de hand was. Ontsteld zeiden zij tegen het dienstdoend personeel: ‘Hoe krijgen jullie het in je hoofd deze vrouw lopende hierheen te brengen? Volgens ons had ze allang dood moeien zijn. Zoals het er nu voorstaat, kan iemand zo onmogelijk leven, er zitten gebroken ribben door haar longen heen en de ene long zit vol bloed en de andere gedeeltelijk. Dit is puur een onmogelijkheid’.

De specialisten stonden voor een volkomen raadsel. Ze zijn schou­derophalend, toch aan haar be­gonnen, met de gedachte: ‘Waar gaan we aan beginnen’. Ze waren het verplicht, maar anders hadden ze het niet gedaan. Ik vraag aar­zelend: ‘En…?’ Hij zegt: ‘Ze leeft!’ Ik zeg: ‘Ja?’ ‘Ja’, zegt de man, ‘de doctoren snappen er ook niets van. Ze zeggen, ondanks dat ze aan haar gedaan hebben wat ze konden doen, dat hier een wonder gebeurd is. Dat iemand, lopend met gebroken ribben en bloed in de longen, zo nog leven kan. Mijn vrouw en ik hebben hier veel over nagedacht en met elkaar over deze dingen gesproken. We zijn beiden tot de slotsom gekomen, ondanks dat we niet christelijk zijn en niet in God geloven, dat we nu zien dat Hij wel bestaat. Dat moe­ten we nu eerlijk bekennen.

U heeft mijn vrouw tijdens haar lijden van Hem verteld. Zij heeft u onderweg horen bidden en zij voelde kracht komen om verder te lopen. Dan moet er toch wel iets bestaan, wat antwoord geeft als je bidt. En daarom heeft mijn vrouw aan mij gevraagd om u te bellen en u uit te nodigen om haar te komen bezoeken in het ziekenhuis’.

Mijn vrouw en ik namen een bosje bloemen mee en kwamen de ziekenzaal binnen. Wat was ze blij en dankbaar, met al degenen die om haar bed stonden. We vertelden hen openlijk dat de Here Jezus haar geholpen had en niemand anders. En dat Jezus aan haar bewezen heeft dat Hij leeft.

Zij zegt: ‘Ja, als je in die dingen nooit geloofd hebt, moet je het nu toch wel bekennen’.

Ik vertelde haar wat de bedoeling nu van God is met haar leven, dat zij hiervan gaat getuigen, door te doen wat Hij zegt in zijn woord, dat is de Bijbel. Dat zij een levend getuige is geworden van de won­derbare kracht van God. Dat zij gespaard geworden is, door die grote liefde van Hem, voor haar familie, vrienden en kennissen en voor alle mensen.

Ik moet zeggen dat ik daar in die ziekenzaal sprak tot een goddeloze familie. En dat we dit gedaan heb­ben omdat God ons bevolen heeft voor de nooddruftige en lijdende mensheid te bidden .

Daarom gingen we dankbaar het ziekenhuis uit, wetende dat Gods woord niet ledig weerkeren zal. Het zijn Zijn schepselen, Zijn zielen.

Later is zij uit het ziekenhuis ont­slagen. Daarna hebben wij van haar, noch haar man, nooit meer iets vernomen. Maar wij weten dat het opgetekend staat in de hemel.

Voor ons was dit een geweldige bemoediging van de Heer om met Hem verder te trekken. Ook was het voor ons, en voor alle ande­ren in het ziekenhuis, een beves­tiging dat alleen de Bijbel de waar­heid is. Als wij maar leven naar Zijn wil en doen wat Hij zegt in Zijn woord, dan doet God de rest. Daar kun je zeker van op aan. In het evangelie van Markus staat, in het bekende hoofdstuk 16, dat de tekenen de gelovigen zullen volgen, onder andere boze gees­ten zullen worden uitgedreven en op zieken zullen de handen wor­den gelegd, zodat zij bevrijd en genezen worden in de naam van Jezus. Ook zullen zij in nieuwe tongen spreken. En dit Schriftgedeelte werd ook door deze gebeurtenis, met die vrouw uit Amsterdam, door God bevestigd.

 

“Geestelijk licht op Israël” door redactie

Onder bovenstaande titel verschijnt binnenkort een speciale uitgave, waarin de artikelen die Wim te Dorsthorst schreef onder de titel “Zicht op Israël” zijn gebundeld. Deze artikelen, die in ons blad werden gepubliceerd in de periode februari 1994 tot en met juli van dit jaar, hebben grote aandacht getrokken en velen vroegen dan ook of de artikelen over dit onderwerp ook als brochure kon worden uitgegeven.

Momenteel is het boekje, dat hier en daar nog wordt aangevuld, in bewerking. U kunt het eventueel reeds bestellen. Wilt u dit echter uitsluitend schriftelijk doen? -red.

 

De prijs der roeping Gods door Froukje Huis

Met verbazing zat ik naar de tv kijken. Wat was dat nu? Blijkbaar was ik midden in een mij onbekend program­ma terecht gekomen. In een kaal vertrek stond een man de enigszins vreemde gedragingen van een vrouw gade te slaan. Nu eens schuifelde ze met kleine pasjes vooruit, dan weer stopte ze om een heel klein pasje opzij te gaan, soms bleef ze abrupt staan… heel vreemd.

Nieuwsgierig stelde ik hel geluid bij en constateerde dat de vrouw geïnstrueerd werd door een mannenstem: voor­uit, vooruit, stop, iets naar links, vooruit, stop, halve slag draaien…!

Plotseling veranderde het beeld en vertoonde een man, die de vrouw in een voor haar onzichtbare doolhof zag staan. In het midden van de doolhof stond de spelleider, die belangstellend toekeek. De man probeerde de vrouw langs de kortste weg naar de spelleider te loodsen. Er was zeker een goede prijs uitgeloofd, want ze vlogen elkaar juichend in de armen toen het binnen de gestelde tijd gelukt was.

Ik dacht er verder niet over na, maar onlangs schoot het me weer te binnen en wel in verband met onze trouw- tekst: “Mijn oog zal op u zijn” (Ps. 032:008c). De volledige tekst luidt: “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet. Ik raad u; mijn oog is op u”.

Het oog van de man in het televisiespel was op zijn vrouw in de doolhof. Alleen door nauwgezette samenwerking zou de man zijn vrouw naar het doel kunnen geleiden. Zij moest precies doen wat hij zei. Geen gepruttel van: ‘Moet ik alweer terug?’ of ‘Ben ik er nu nog niet?’ Hij gaf rustig en nauwkeurig aan, wat ze moest doen, geduldig corrigerend als het fout dreigde te gaan. En zo bereikten ze samen het doel!

Ja, bedacht ik, als ik zo mijn leven nu eens liet leiden door de heilige Geest, wat zou het dan eenvoudig zijn ons doel, de gelijkvormigheid aan het beeld van Jezus, te bereiken. Het leven is geen doolhof, maar voor de weg in de hemelse gewesten, hebben we een goede Gids nodig. En God stelt Hem immers ter beschikking! Zijn Geest wil ons leren en onderwijzen de weg die wij moeten volgen. Als ik rechts of links wil gaan, zullen mijn oren achter mij horen: “Dit is de weg, wandel daarop” (Jes. 30:02). (Joh. 16:12:15) zegt ons bovendien dat de Geest der waarheid ons de weg zal wijzen tot de volle waarheid, zodat we ons niet meer laten bedotten door de leugens van de vijand.

De toekomst zal Hij ons verkondigen: de naaste toekomst: Pas op, de vijand is in aantocht, stel je op! De verre toe­komst: Houd vol, laat je niet ontmoedigen, denk aan de prijs der roeping Gods, die in Christus Jezus is (Filip. 03:14). De heilige Geest kent het Woord en brengt ons te binnen, hoe geweldig de prijs is, die wij zullen ontvangen. Lees het maar na in de hoofdstukken 2 en 3 van het boek Openbaring: Wie overwint, hem zal ik geven:

  1. te eten van de boom des levens;
  2. dat hij geen schade lijdt van de tweede dood;
  3. van het verborgen manna en een witte steen met een nieuwe naam die niemand weet;
  4. macht over de heidenen om ze te hoeden met en ijzeren staf en de morgenster;
  5. witte klederen en zijn naam zal niet worden uitgewist uit het boek des levens, maar Ik zal hem belijden voor mijn Vader;
  6. te worden tot een zuil in de tempel en op hem zullen geschreven worden de naam van God, de naam van de stad van God en Mijn nieuwe naam;
  7. te zitten met Mij op de troon.

En weet je wat zo heerlijk is? Ook als we een fout maken, mogen we een stapje terug doen om die te herstellen. Het geduld van onze Gids is onuitputtelijk en zijn verlangen om ons naar het doel te brengen is nog groter dan het onze. Laat je dan door Hem geleiden, dan is de overwinning zeker!