Selecteer een pagina

Levend Geloof – 396

1998.09-10 Levend geloof nr. 396

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Een ‘persoonlijke mededeling’ uit de brief van Paulus aan de Romeinen die ons al vele jaren geleden bijzonder heeft aangesproken is: “Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad, door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes” (Rom. 15:18). Paulus was zo verweven met het evangelie wat hij had leren kennen dat hij daaraan ook strikt vasthield. Hij deed geen water in de wijn, sloot geen com­promis, ging geen andere koers varen, liet zich niet door tegenstanders van zijn standpunt afbrengen.

Dat is nu precies wat ook ons beweegt bij de uitgave van Levend Geloof. En we willen dan ook graag zijn voorbeeld blijven volgen. Niet uit een soort starheid of conservatisme, maar uit liefde en bewogenheid voor het werkelijke evangelie wat wij door Gods genade hebben leren kennen en wat ons nog dagelijks rijker en gelukkiger maakt! Dat evangelie blijft in Levend Geloof een centrale plaats innemen.          

We zijn dankbaar voor de bekwame schrijvers die, vanuit allerlei invalshoeken, dit evangelie uitleggen met het licht dat zij door Gods Geest, daarbij ontvangen en dat nog steeds groeiende is. Ook houden we voor ogen dat het blad door iedereen gelezen kan worden, dat houdt in dat sommige artikelen meer gericht zijn op onbekeerden of pasbekeerden, en andere artikelen bedoeld zijn voor de verdere opbouw van ons geloof, want -om Paulus nog een keer te citeren- de werkelijke gemeente van Christus zal uiteindelijk uitgroeien tot een gemeente, “stralend zonder vlek en rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbe­smet” (Ef. 05:27).

 

We zijn altijd blij als mensen reage­ren op de inhoud van Levend Geloof. Voor ons is het een bewijs dat het blad gelezen wordt en daar gaat het natuurlijk om. We waren dan ook bijzonder verheugd voor de talrijke positieve reakties na de verschijning van het vorige num­mer. Een kleine bloemlezing: Een zuster uit het westen van het land schreef: “Ik wou gewoon een keer laten weten hoe ik bemoe­digd ben door het juli/augustus­nummer van Levend Geloof. De herkenning en lering is hartverwar­mend. ‘k Wil u en de andere mede­werkers Gods zegen toebidden voor deze arbeid in Gods Koninkrijk”.

Een andere lezeres schreef speciaal getroffen te zijn door het artikel ‘Doorsta de weeën’: “We erkennen en herkennen duidelijk de weeën waar Duurt Sikkens over schrijft. Hoewel ons evangelie geen ‘sup- porting’ behoeft, is het wellicht goed te vernemen dat we er zeer door zijn bemoedigd”. Een lezer uit het noorden van het land reageerde onder andere met de opmerking: “Als trouwe lezers van Levend Geloof willen wij onze waardering uitspreken voor het fijne blad. Zowel de inhoud als de lay-outzijn van ‘hoog niveau’!” Ook werden we weer bemoedigd door de opgave van verschillende nieuwe adressen voor proefnum­mers, geschenk- of adoptieabonne­menten en nieuwe abonnees. Helpt u ook mee met de oplage van ons blad verder omhoog te brengen? Het kostbare evangelie van het Koninkrijk, dat wij hebben leren kennen, is het waard om zoveel mogelijk bekend te worden.

 

Geestkracht en wilskracht door Gert-Jan Doornink

Lees vooraf 2 Korinthe 5 vers 5 tot en met 10 (2 Kor. 05:05-10). Dit gedeelte eindigt met de opmerking: “… opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare.”

Heeft u ook zo sterk het verlangen als echte christen, als zoon van God, geopenbaard te worden? Of bent u tevreden met uw huidige status, u weet wel dat u een kind van God bent, dat u gered bent voor de eeu­wigheid, dat u een nieuwe schepping bent, maar verder is het leven wat geleefd wordt een leven van vallen en opstaan; af en toe eens een over­winning, maar geen echte overwin­naar…

Toch is er maar één ding waar de gehele schepping op wacht, schreef Paulus tweeduizend jaar geleden al, en dat is de openbaring van de zonen Gods (Rom. 08:19). Dat wil zeggen de openbaring van het werke­lijke beeld van Christus in en door ons leven, het nieuwe leven van Hem in al zijn facetten. Paulus formuleert het in zijn brief aan de Korinthiërs met de opmerking dat het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare…

In het gewone leven

Daarbij is het in de eerste plaats noodzakelijk dat dit in ons gewone alledaagse leven zichtbaar en merk­baar behoort te zijn. We zijn ‘nieuwe mensen’. Niet langer ‘zondaars’, want dat betekent staan in dienst van de vorst der duisternis, maar ‘over­winnaars’. En dat houdt in: de duivel geen kans geven, op onze hoede zijn en ons afsluiten voor alles wat van de verkeerde kant probeert binnen te dringen.

Dit is uiteraard niet van de ene op de andere dag gerealiseerd, het is een ontwikkeling, een groeiproces, zoals we dat ook in het natuurlijk leven meemaken. Alleen krijgen we dan, wat ons lichaam betreft, geleidelijk aan met ‘verouderingsproces’ te maken. En dat behoort wat ons geestelijk leven betreft, natuurlijk niet het geval te zijn (2 Kor. 04:16). Het eerste wat dus primair in ons leven aanwezig behoort te zijn is: verlangen, ons uitstrekken naar… Laat niemand van ons zeggen dat hij geen verlangens heeft, want dat heb­ben we allemaal.

Er zijn talrijke ‘natuurlijke’ verlan­gens, iedere dag opnieuw. Dat zijn meestal positieve verlangens. Er is een verlangen om een goed leven te hebben, om gezond te blijven, om prettig te kunnen leven en noem ver­der maar op.

Uiteraard is dat niet verkeerd, wel als negatieve gedachten daarbij de kop. opsteken, bijvoorbeeld dat het ons zélf maar goed gaat, en wat er met de ander gebeurt kan ons minder schelen. Het hemd is vaak nader dan de rok.

Nu hoeven we natuurlijk niet de last van de gehele wereld op onze schou­ders te nemen, maar de dingen die op onze weg komen, zullen we op positieve wijze dienen te benaderen. Juist daarin kan de uitwerking van ons ‘nieuwe schepping zijn’ zich manifesteren. Als dat achterwege blijft vraag ik me af of het verlangen om als zoon van God openbaar te worden wel werkelijk aanwezig is.

In hemel en op aarde

Waaraan de wereld in onze dagen behoefte heeft zijn ‘gewone’ christe­nen, die zonder veel poes-pas hun geloof openbaren. Mensen die met beide benen in de werkelijkheid van het leven staan. Daarbij zijn ze zich wel bewust dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten (Ef. 02:06). Omdat we alleen van daaruit kunnen functioneren naar de wil en bedoeling van God. Alleen daardoor zijn we ook bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk. Maar dat blijft ook op aarde niet ver­borgen! Werkelijke christenen zijn daarom niet zweverige of onrealisti­sche mensen die doen of hun neus bloedt als een mens in nood is. Nee, zij steken de handen uit de mouwen naar mensen die hulp nodig hebben, zowel op het geestelijke, maar ook op het materiële vlak. Zij doen mis­schien wel heel onopvallende din­gen. Maar dat is niet belangrijk. De mens ziet aan wat voor ogen is, maar God ziet het hart aan. Waar met een oprecht hart de Heer gediend wordt openbaart zich het werkelijke leven zoals God dat voor ogen heeft. En Jezus is daarbij ons grote voorbeeld! Vandaar de vraag: Willen wij Christusgelijkvormig zijn, of zijn we nog wereldgelijkvormig? Willen we omgaan met de mensen zoals ook Jezus omging met de mensen? Er zijn christenen die zich bewust isole­ren van anderen omdat ze bang zijn dan wereldgelijkvormig te worden. Maar we dienen ons te realiseren dat juist in ons gewone alledaagse leven openbaar wordt of we werkelijk beelddragers van Christus zijn. We zijn niet van de wereld, maar staan wel in de wereld! Maar, merkt misschien iemand op, Jezus sprak toch: “Hebt de wereld niet lief.” Het spreekt vanzelf dat daarmee bedoeld wordt dat we niet datgene zullen lief­hebben wat besmet en aangetast is door de vorst der duisternis, maar wèl de mens en de schepping als zodanig. Die moet losgekoppeld, vrijgemaakt worden van alles wat met de duisternis te maken heeft, zoals we zelf ook losgekoppeld en vrijge­maakt zijn van deze duisternis.

Wat noodzakelijk is

Daarvoor zijn twee dingen uiterst noodzakelijk dat ze zullen functione­ren in ons leven en dat zijn ‘geest­kracht’ en ‘wilskracht’. Daar waar deze twee dingen ontbreken of niet functioneren zal het openbaar wor­den als nieuwe schepping in Christus ook ontbreken en dus niet functioneren. Een drietal opmerkin­gen in dit verband:

De woorden ‘geestkracht’ en ‘wils­kracht’ komen weliswaar niet letter­lijk voor in de Bijbel, maar wel waren alle personen die in de Bijbel op positieve wijze van betekenis waren in het plan van God vol geest­kracht en wilskracht.

Deze twee woorden zijn feitelijk woordcombinaties van twee woor­den. Het woord ‘geest’ wordt in ver­binding met ‘kracht’ geestkracht, en het woord ‘wil’ wordt in verbinding met ‘kracht’ wilskracht.

In zekere zin lopen deze woorden in elkaar over, want geestkracht houdt in dat de kracht van onze geest zich openbaart in zelfbeheer­sing, vastheid van karakter en een volhardend streven naar een bepaald doel, terwijl wilskracht de kracht is om te willen of waarmee men wil.

Twee grote voorbeelden

Waar denken we het eerst aan als we het over geestkracht en wilskracht hebben? Aan God de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus! Het eerste grote voorbeeld vinden we in God zelf. God schiep hemel en aarde en al het leven. De kracht van Zijn woord was van scheppende aard èn, waar wel eens onvoldoende aan gedacht wordt, uitsluitend positief. Het koortje wat helaas vrijwel ner­gens meer gezongen wordt ‘God is enkel positief is wat dat betreft 100% waar. God had, heeft en houdt ten aanzien van Zijn schepping altijd het goede voor ogen. Hij is een goede God.

Paulus had het goed begrepen toen hij aan de gemeente van Rome schreef dat de wil van God “het goede, welgevallige en volkomene” is. (Rom. 12:02).

Jezus, de Zoon van God, bracht dit tijdens Zijn leven ten volle in toepas­sing. Hij sprak over “leven en over­vloed” (Joh. 10:10) en de mensen die zich gingen openstellen voor Zijn boodschap ervaarden dit ook zo. Want het was niet alleen zo dat Jezus sprak over deze positieve wil van God, maar Hij bracht het ook in praktijk. Zijn geest en wil openbaar­de zich in geestkracht en wilskracht.

Ook in ons gelegd

Dat openbaarde Hij niet alleen, maar Hij legde het ook in de mens die zich daarvoor ging openstellen. Daarom zijn waarachtige kinderen Gods ook geen slappelingen of doet­jes, maar geestkrachtige en wils­krachtige mensen, vol van de Geest van God.

Want het begrip ‘kracht’ komt ons niet zomaar aangewaaid, het wordt ons niet voor de voeten geworpen, maar het is in Gods Geest aanwezig. Het is alsof God ons daarmee van onze verantwoordelijkheid bewust wil maken.

Jezus sprak daarom bij Zijn heen­gaan ook niet van “jullie zullen de heilige Geest ontvangen”, maar “jul­lie zullen kracht ontvangen wan­neer de heilige Geest over je komt” (Hand. 01:08). Jezus wilde Zijn discipe­len, en dus ook ons, eerst bewust maken wat het ontvangen van de hei­lige Geest zou inhouden. Zoals een kuiken uit het ei en een bloem uit de knop komt bij wijze van spreken Gods kracht uit de heilige Geest (en dus uit ons) tevoorschijn.

De realiteit van Gods Geest

De heilige Geest is in onze dagen, ook in onze kringen, vaak tot een soort discussieonderwerp gedegra­deerd. Wat wordt er al niet verschil­lend gedacht over bijvoorbeeld de gaven en de bedieningen. Laten we elkaar daarmee niet gaan bestrijden. We dienen ons echter in de eerste plaats af te vragen: Beseffen we nog wel wat het werkelijk betekent als Gods Geest in je komt? Of is het bij ons ook al geworden tot een dode formule zoals dat bij het naam-christendom het geval is? Onlangs sprak ik nog in een gemeente waar ik er op geattendeerd werd, na afloop van de dienst, dat vrijwel niemand van de jonge men­sen gedoopt was met de heilige Geest. Wat we nodig hebben is de doop met de Geest en daarna het dagelijks vol zijn van de Geest. Want pas als de Geest van God dage­lijks in je aanwezig is en functio­neert openbaart zich dat in het feit dat we geestkrachtige en wilskrachti­ge getuigen van Jezus Christus zijn. Dan kunnen we standhouden temid­den van alle omstandigheden, zoals Paulus die omschrijft in vers 8 en 9. En zijn we ook niet bang voor de toe­komst als verdrukking en vervolging gaan komen. Want door de druk komt wat echt is tevoorschijn!

De taal van de Geest

Ik ben er vast van overtuigd dat de geestelijke strijd voor de waarachtige gemeente van Jezus Christus in de komende tijd hoe langer hoe meer zal gaan toenemen. Het zal niet gemakkelijk worden. En christenen die niet wilskrachtig en geestkrachtig zijn zullen het niet volhouden. Terwijl dat juist wel Gods bedoeling is. Want wie volhardt tot het einde die zal het einddoel bereiken. We willen daarom de geestelijke strijd ook niet uit de weg gaan, maar gebruiken -om een voorbeeld te noe­men- de taal van de Geest, het spre­ken in tongen, als een succesvol wapen in de geestelijke strijd. Door het spreken in tongen bouwen we ons geloof op, ontstaat er vrij­moedigheid, de blijdschap breekt door en temidden van welke omstan­digheden ook, kunnen we functione­ren. We gaan er niet onderdoor maar ervaren dat nieuwe kracht, nieuwe volheid, nieuwe overwinning door ons heen gaat stromen. Het spreken in tongen is een taal waar de duivel van af moet blijven. Daar kan hij niet tussen komen, al probeert hij natuurlijk ook in dit opzicht met karikatuur en surrogaat­uitingen roet in het eten te gooien. Maar de waarachtige gelovige laat zich niet uit het veld slaan en weet dit te onderkennen.

De schat in aarden vaten

Daar valt natuurlijk nog veel meer over te zeggen, maar ik wil nog wij­zen op één belangrijk punt als we het hebben over het feit dat ‘geest­kracht en wilskracht’ twee belangrij­ke aspecten zijn waardoor het leven van Jezus zich ten volle gaat openba­ren.

“De kracht die alles te boven gaat is van God”, schrijft Paulus in vers 7. Even tevoren had hij al opgemerkt dat het licht wat de duisternis in ons heeft verdreven, schijnt in onze har­ten “om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid van God in het aangezicht van Christus”. Hij vat dit samen met het woord ‘schat’. Deze schat bevindt zich in een aarden vat, breekbaar, kwetsbaar zou je kunnen zeggen. Maar desal- nietemin: bruikbaar! En waarom of ik dit opmerk is dat er wel eens gelovigen zijn die menen zichzelf totaal te moeten uitschake­len. Wij zijn niets, waren niets en worden niets, is dan hun gedachtengang.

Wat een misvatting! En wat een mis­kenning van de bedoeling van God! Als Paulus in vers 5 zegt dat wij niet onszelf prediken maar Christus, dan zegt hij er meteen achteraan, maar wij zijn dienaren om Jezus’ wil.

Ingeschakeld in Gods plan

Natuurlijk is een knecht niet meer dan de Meester, maar we zijn dus niet geheel of gedeeltelijk uitgescha­keld. Maar volledig ingeschakeld in Gods plan.

God wil dat we ons volledig zullen inzetten voor de realisering van Zijn grote verlangen zoals Hij het ook oorspronkelijk voor ogen had: een harmonieuze schepping, met de mens die Hij schiep als kroon van Zijn schepping, als onderhouder en beheerder.

Wij zijn dienaren, medearbeiders van God. Wat een taak, wat een opdracht!

Doet u mee? Laten we er alles aan doen wat in ons vermogen ligt om het leven van Jezus in ons ten volle te openbaren. Dat is het verlangen van God en behoort ook ons verlan­gen te zijn.

Daarom nog even alles op een rijtje:

God, onze Vader was en is vol wilskracht en geestkracht. Dat hoor’ bij zijn karakter; dat is zijn wezen.

Jezus Christus, de Zoon, was en is dat eveneens.

En ook wij, nieuwe scheppingen, zonen Gods, mogen door de kracht en de volheid van de heilige Geest, vol geestkracht en wilskracht daaraan invulling geven.

De levende God die ons, in Christus Jezus, geroepen heeft tot deze gewel­dige taak, zal het ons doen gelukken, want Hij die in ons een goed werk is begonnen zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus! Hem zij daarvoor alle lof, dank en aanbid­ding!

 

Hoe geestelijk zijn wij? Door Cees Maliepaard

 

“Gij echter, geliefden, herinnert u de woorden die vóór deze gesproken zijn door de apostelen van onze Here Jezus Christus, dat zij tot u hebben gezegd: Aan het einde van de tijd zullen er spotters komen die naar hun goddeloze begeerten zullen wandelen. Zij zijn het die scheuringen maken, natuurlijke mensen die de Geest niet hebben” (Judas 01:17-19)

De neiging van sommige christenen uit het volle evangelie, zichzelf en de eigen geestverwanten als geestelijke mensen te zien en andersdenkenden als natuurlijk (of vleselijke) christe­nen, is niet echt op bijbelse basis terug te voeren. Of iemand al of niet geestelijk denkt, heeft niets te maken met het wél of juist niet behoren tot een bepaalde gemeente. Heel andere dingen zijn doorslaggevend voor het vaststellen van iemands geestelijke status.

Apostolische profetie

Judas, zelf geen apostel, herinnert de gemeenten aan de woorden die de apostelen reeds in een eerder stadi­um gesproken hebben. Zij hebben de vroege gemeenten ervoor gewaar­schuwd dat er aan het einde van de tijd spotters binnen hun midden zul­len komen. Uit het verband blijkt dat het niet om gemeenteleden gaat die openlijk de spot met de eeuwige God en met Christus Jezus zullen drijven. Ook zullen ze niet proberen (al spot­tend) de volle boodschap belachelijk te maken.

Nee, het betreft gemeenteleden die in de eindtijd met het woord van God de spot drijven door in het eigen leven wel de schijn van geeste­lijk leven op te houden, maar in wer­kelijkheid meer bedacht te zijn op de realisering van allerhande eigen ideeën. Het woord van God, het werk van Christus Jezus door Gods heilige Geest en de belangen van de gemeente offeren zij op aan datgene waar ze zélf waarde aan hechten. Daarvoor hebben de apostelen terecht gewaarschuwd, want reeds in de dagen van de vroege gemeente zagen deze profetische woorden op meerdere plaatsen hun vervulling. Het betrof dan steevast mensen die de Geest niet hadden, zoals Judas dat heel treffend onder woorden brengt. Wellicht waren ze behept met een rijke menselijke geest, maar die ontbeerde de samenwerking met de Geest uit God, zodat weerspanni­ge geesten uit het rijk van Satan kan­sen kregen. Vooral de vrome varian­ten daarvan hadden nagenoeg vrij spel.

Ook in onze dagen kun je dat tegen­komen. We leven immers nog steeds aan het einde van de tijd, want die is bij de hemelvaart van onze Heer begonnen en zal voortduren tot aan de voleinding van de wereld. Mensen die de volle boodschap verstandelijk kennen, maar weigeren vanuit hun hart daarmee bezig te zijn, zullen een serieuze kans lopen van de cate­gorie scheurmakers deel uit te gaan maken.

Satan scheurt…

Satan schept er een sadistisch beha­gen in de gemeente Gods keer op keer te scheuren. Daar schijnt werke­lijk geen einde aan te komen; het lijkt af en toe wel op een repeterende breuk! En natuurlijk zwelgt de duivel in allerhande ongeestelijke scheidin­gen en splitsingen, maar toch is het grootste kwaad niet eens daarin gele­gen. De liefdeloosheid en de wette­loosheid komt veelal in een veel vroe­ger stadium naar voren: daar waar de waarheden uit Gods boodschap geweld worden aangedaan. De basis voor een uit elkaar gaan is vaak jaren daarvoor gelegd, waar men de verwerking van goddelijk heil tot stilstand heeft gebracht, de gezonde ontwikkelingen binnen het lichaam van Christus worden soms op subtiele wijze op een laag pitje gezet. Je moet het vooral niet over het leven met Christus Jezus in jouw hemel hebben, want dat kan op nogal wat weerstand in de gemeente stuiten! Soms uit regelrechte weer­spannigheid, maar veel vaker ont­staan uit onbegrip en onkunde. Je kunt dan de horen krijgen: ‘Wat ver­beeld je je eigenlijk wel? Denk je dat je er een privéhemel op na kan hou­den?’

Satan scheurt de gemeente Gods altijd in het denken van de gemeen­teleden. Wie er dan uiteindelijk de gemeente zullen verlaten, de getrou­wen aan het woord van God of juist degenen die ontrouw geworden zijn, speelt geen rol van betekenis. Satan is het om het scheuren te doen; wie er aan welke kant van de breuk ver­keren zal, is hem om het even. Daarom is het doorgaans een tot mislukken gedoemde bezigheid, wanneer pas in het laatste stadium getracht wordt de kudde alsnog bij elkaar te houden.

Onderken de scheuringsgeest!

Hoe kun je op een vroeg tijdstip de geest van scheuring onderscheiden? Door de gave van het onderscheiden van geesten vrijmoedig te hanteren. En wat kom je dan zoal tegen (alom in den lande)? Allereerst natuurlijk mensen die geleid worden door weerspannige geesten. Zij plegen daardoor verzet tegen de van Godswege aangestelde, goed functio­nerende gemeenteleiding. Een betreurenswaardige zaak! Maar gemeenteleiders staan natuur­lijk net zo goed bloot aan aanvallen van de geest van weerspannigheid. Wanneer zij hun taak niet naar beho­ren behartigen, door uit te zijn op eigen aanzien of op acceptatie van hun gemeente in de christelijke wereld rondom, verliezen zij de aard van hun Goddelijke mandaat uit het oog. Zo kan het gebeuren dat zelfs gemeenten waarbij de boodschap van bevrijding en herstel (en de daar­bij behorende strijd in de hemelse gewesten) nooit ter discussie gestaan heeft, toch jammerlijk genoeg uit elkaar vallen.

In een vroeg stadium zijn rebelleren­de gemeenteleden, of van hun machtspositie misbruik makende gemeenteleiders, wellicht nog wel te helpen. Want onze God heeft hun behoud op het oog. Niet alleen hun persoonlijk eeuwig welzijn, maar even goed ook hun behoud voor het werk aangaande Zijn Koninkrijk. Waar de geest van weerspannigheid eenmaal vaste grond onder de voeten gekregen heeft, zal hij zich des te moeilijker nog laten verdrijven.

Garantie door Gods Geest

Wie maken er scheuringen? Judas schrijft: “mensen die de Geest niet hebben”! En wie zijn dat? Lieden die de Geestesdoop (nog) niet hebben ondergaan of die daar misschien zelfs wel tegenstanders van zijn? Dat zou ik op voorhand zo niet durven zeggen. Voor velen gaat dat helemaal niet op: zij hebben de doop in  de

Geest wel degelijk ervaren maar ^fcen ze ook uit dezelfde Geest? Is datgene wat onze God hun door Zijn Geest aanreikt bepalend voor hun leven, of stellen ze zélf hun geestelij­ke normen vast?

In de praktijk zullen ze dat dan tóch doen onder leiding van een geestelij­ke werking. Maar dan is het een reli­gieuze macht, die veelal eigenzinnig is en daardoor ook op weerspannige wijze bezig zal zijn. Die weerspannigheid uit zich in een zich openstellen tegenover de bood­schap van Christus Jezus en een daaruit voortvloeiende afwijzing en verwerping van een ieder die zijn of haar geestelijke roeping getrouw wil blijven. “Natuurlijke mensen die de ^«Jeest niet hebben”, zijn derhalve vaak mensen die de Geest niet trouw gebleven zijn. Bij continuering van deze ontrouw, rest hun niet anders dan een natuurlijke levensinvulling. Goddelijke garantie van een goed geestelijk functioneren is slechts dan te geven als een mens zich volkomen richt op Gods aanwijzingen voor z’n leven. Jezus Christus geeft die. En Hij doet dat door de werking van Gods Geest in mensenlevens. Dat voorkomt ook dat Satan de spot kan gaan drijven met het werk van God in Zijn mensen. Want dat is Satans doel met al die scheuringen: voorko­men dat het plan van God in men­senlevens gestalte krijgen zal.

Goddeloze begeerten

Zijn goddeloze begeerten persé din­gen die in het licht van wettische geesten de toets der kritiek niet kun­nen weerstaan? Zullen die dus bij uitstek te vinden zijn in het genieten van datgene wat vanuit de calvinisti­sche traditie wereldgelijkvormig is? Heeft de jongere die niet meer uit­gaat daarmee de wereld overwon­nen? En hebben de ouders die geen voet meer in de bioscoop zetten en het televisietoestel met het grof vuil meegegeven hebben, op grond daar­van een geestelijk aureool om hun hoofden gekregen? We kunnen wel beter weten, denk ik. Aan goddeloze begeerten wordt vee­leer toegegeven door een ongeestelijk denken van de zich geestelijk achten­de mens. En zulk ongeestelijk den­ken wordt niet in de hand gewerkt door het lidmaatschap van een ont­spanningsvereniging, het zich inzet­ten in vrijwilligerswerk of het volgen van een televisieprogramma…, alles­behalve! Ongeestelijk denken kan infiltreren in de volle boodschap als iemand die naar z’n hand wil zetten, als er sprake is van misbruik om eigen aanzien in de gemeente te ver­krijgen of om een gevestigde positie veilig te stellen.

De Geest hebben!

Zullen we ons niet veel liever uits­trekken naar de volheid van Gods Geest, zoals de HERE God die bedoeld heeft voor een ieder die in de Christus is? We mogen ons immers als geestelijke mensen (op grond van Gods genade) uitstrekken naar heling op verschillende gebie­den. Heling van de mens Gods staat in het plan van God hoog in het vaandel geschreven. Maar heling van het gescheurde behoort stellig ook tot de mogelijkheden, zijnde heling en herstel voor het lichaam van Christus.

Daarvoor is echter wel het één en ander nodig. Onze begeerte zal goed gericht moeten zijn. We zullen geen goddeloze begeerten meer koesteren, maar godvruchtige! Ons begeren zal zijn met Jezus te verkeren, zoals we vroeger in een oud lied wel zongen. Waar je dan bent doet er minder toe, van veel meer belang is wat je bent! Zit je met een natuurlijk verlangen naar (meer) macht in de gemeente in de Bijbel te studeren, of ben je met de liefde van de Here Jezus diep in je hart, druk doende je kinderen een leuke dag te bezorgen? Het is maar een voorbeeld natuurlijk. Want vanzelfsprekend kun je ondanks verkeerde verlangens goed voor je kinderen zijn, en ook is het heel goed mogelijk vanuit een rein hart met het woord van onze God bezig te zijn. Ik wil hier alleen maar mee aantonen dat het minder uit­maakt wat je doét en meer wat je bént. Iemand met een job in de wereld die echter naar de stem van God luistert, is zeker te verkiezen boven een fulltimer in de gemeente die op zijn strepen staat. Want de één rekent met God en de ander is gericht op eigen besognes. Hoeveel te zegenrijker zal het zijn als er gemeenteleiding is met een op de Heer gerichte geestelijke antenne. Want als de gemeente óók zo doende is, zul je elkaar kunnen bemoedigen, ondersteunen en verrijken tot Gods glorie.

 

Mijn verlangen (gedicht) door Piet Snaphaan

“Mogen de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart U welgevallig zijn, O Here, mijn rots en mijn verlosser”. (Ps. 019:015).

 

Heer, mijn Heiland en Verlosser,

ook dit is ’t geen wat ik begeer,

om samen met U in dit leven

steeds heilzaam overleg te plegen,

zodat Uw wil geschiede, Heer.

 

Bestendig zie ik U voor ogen,

U mijn Heiland en mijn Rots,

hart en mond wil ‘k aan U geven

om voor U te mogen leven,

vol te zijn van woorden Gods.

 

Woorden, door Uw Geest gelouterd,

mogen spreken tot Uw eer,

en dat ze steeds weer door mijn leven

voor velen mogen zijn tot zegen,

dat is ook mijn bede telkens weer.

 

Religieus entertainment door Jildert de Boer

 

Voor zover ik kan waarnemen gaat er een golf van vervaging van evan­gelische waarden over ons land. De mensen zijn nog te porren voor aller­lei religieuze muziek, maar het meeste daarvan is ingebed in een grote dosis oppervlakkigheid. Godsdienstig amusement scoort hoog op de evangelische agenda. Het lijkt erop dat velen zich graag laten bezighouden met religieus entertain­ment. Op grote conferenties kan er gehost en geswingd worden en niet weinigen gedijen blijkbaar in de uiterlijke evangelische saus. De diepte van een leven dat zich ver­lustigt in de woorden van God en in gebed is teloor gegaan, zo het er bij sommigen al ooit geweest is. Uiterlijke show met dans, vlaggen en slingers boeit de mensen nog. Niet dat dit alles op zichzelf geno­men zo’n kwaad kan, maar het voegt ook niets wezenlijks toe. Men ver­maakt zich in een godsdienst van de zichtbare wereld.

Wat God zoekt

Onze God zoekt echter aanbidders in geest en waarheid en Hij is een beloner voor wie Hem ernstig zoeken (Joh. 04:23-24; Heb. 11:06). De opbouw van de innerlijke mens komt danig tekort, omdat het met de wezenlijke interesse in Bijbels onderwijs vaak mager gesteld is. Het tekort aan voedsel voor de inwendige mens moet dan opgevuld worden met een heleboel uiterlijk vertoon in muziek en moderne expressievor­men. Het gebrek aan Gods Woord wordt gemaskeerd met luchtige lof­prijzing. Hebben wij aan onze jeugd niets beters te bieden dan oppervlak­kige prais-meetings? Kunnen wij onze jeugd blootstellen aan muziek, die in uiterlijke entourage nauwelijk verschilt van wereldse popmuziek? Is dat dan het middel om de jeugd te trekken? Met een dergelijke gevoels­matige en lichtzinnige benadering komen onze jonge mensen niet ver­der. Het evangelie van het Koninkrijk biedt ons schitterende perspektieven. In het Woord van God zit levenskracht! De Geest van God geeft ons pit, elan en bezieling, zodat we geen oubollige mensen worden, maar geladen christenen, die het Woord uitleven in daadwer­kelijke gehoorzaamheid. Muziek en zang geven daarbij een heerlijke ondersteuning zonder de boventoon te voeren. Wereldse leuzen als uit je dak of bol gaan, passen helemaal niet in het klimaat van het Koninkrijk Gods. Onze lofprijzing en aanbidding zal betekenis hebben, in plaats van een gemis aan geestelij­ke inhoud te verbloemen door mid­del van gevoelige of luidruchtige lie­deren met weinig tekst.

De ware lofprijs

Ware lofprijs welt op uit de verbor­gen mens van je hart en mag zich naar buiten uiten. De innerlijke mens is daarbij gericht op de onzien­lijke wereld. Naast liederen die tot God gericht zijn en die ervan spreken wat Hij allemaal gedaan heeft, zijn er zeker meer liederen nodig, die een oproep doen en een aansporing geven voor ons leven. Dat gaat veel verder dan een goedkope rap als: ‘”t Geeft je een kick, ’t is ontzettend ‘cool’. Met Jezus beleef je een heleboel!” Een appèl tot geloofsgehoorzaamheid en een stimulans tot het volgen van Jezus op de smalle weg ontbreken meestal.

De opwekkingsliederen dienen getoetst te wor­den en dan merk je -naast veel goeds- ook eenzij­digheid en een oppervlakkige blijdschap, zonder ernst te maken met de weg van gehoorzaam­heid.

We hebben aanscherping nodig, niet een valse, religieuze vrijheid, die onze jonge mensen geen steek vooruit helpt op hun weg na de doop in de heilige Geest. Vernieuwing van denken van bin­nenuit geeft blijvende invloed op leven en han­delen. Zoete gevoelens en de sfeer van een mas­sabijeenkomst houden geen stand.

Wat werkelijk nodig is

Ons dagelijks leven heeft ‘spirit’ nodig, om de goede strijd van het geloof te strijden! De mach­ten der duisternis doen wat ze kunnen, om de christen die werkelijk in de hemelse gewesten wil funktioneren af te leiden tot een overmatige aandacht voor allerlei ’toeters en bellen’ in de zichtbare wereld. Merk op dat het Woord van God daarbij altijd naar de achtergrond ver­schuift.

Aan ons de opdracht om gegrepen te blijven van de ons toevertrouwde geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen en een praktische wan­del die daarmee overeenstemt. Of zijn we soms zelf ten prooi gevallen aan verstarring of geza­pigheid, waarbij ons leven maar zo’n beetje voortkabbelt? Laten we onze visie niet laten ver­troebelen door een groot evangelisch Babylon, waar van alles van de tijd- en wereldgeest er maar mee door kan.

Het is geweldig om jeugd te zien groeien in het geloof. Het is ontzettend mooi als zij daarvan ook vrijmoedig getuigenis afleggen in en buiten de gemeente! Laten wij bouwen aan en opleiden tot een hechte fundering in het Woord van het opgroeiende geslacht. Wees evenwel op uw hoede voor de vrome saus van een amusements­evangelie, dat het gevoelsleven tijdelijk bevredigt, maar levens niet wezenlijk verandert. Daarom geen vage boodschap, maar klare, Bijbelse taal luidt het parool!

 

Wonderen en tekenen door Hans Bulthuis

Toen God door Jezus Christus omzag naar onze kapotte wereld, brak er een geheel nieuwe situatie aan: het Koninkrijk van God kwam nabij. Dat betekende dat de bovenna­tuurlijke wereld van God door zijn Zoon tot ons werd gebracht en voor ieder mens bereikbaar was gewor­den. Dit Koninkrijk bestaat echter niet in woorden, maar in kracht (1 Kor. 04:20). Vandaar dat er in de ont­moeting van mensen met Jezus altijd iets gebeurde. Het bleef nooit bij woorden alleen. Zijn woorden waren -en zijn dat uiteraard nog steeds- vol goddelijke kracht en de Heilige Geest was en is een geest van kracht. Beide vormen een onverbrekelijke eenheid. Jezus’ woorden zijn geest en leven, en daarbij was Hijzelf gezalfd met de Heilige Geest en met kracht (Joh. 06:63b; Hand. 10:38a). Woord en Geest gingen bij de Heer hand in hand en deden hun zegenrijk werk in hen die geloofden. Petrus is destijds ooggetuige geweest van de majesteit van Jezus, toen Hij rondging, goeddoende en genezende allen die door de duivel waren over­weldigd. Hij was immers gekomen om de werken van de duivel te ver­breken en de mens uit diens ver­woestende klauwen weg te halen. Door het woord èn de kracht van God redde Hij de mens uit de macht der duisternis en zond hem vrij en geheeld weer terug het leven in. Daarom kon deze apostel vrijmoedig de kracht en de komst van Jezus Christus verkondigen.

Onze Heer was en is de belichaming van de wijsheid en de kracht Gods (1 Kor. 01:24b). Zijn eeuwig evangelie is een boodschap van goddelijke kracht tot behoud van de totale mens naar lichaam, ziel en geest (Rom. 01:16). Het is voor ons christenen van groot belang deze Jezus der Schriften en dit Koninkrijk van God te leren ken­nen en te gaan belijden. Wij mogen op geen enkele wijze daar iets van afdoen of aan toevoegen wat de bij­bel niet getuigt. Daarbij zal ook ons geloof niet mogen rusten op allerlei theologische wijsheden van mensen, maar op de kracht van de levende God (1 Kor. 02:05).

Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid (Heb. 13:08). Hijzelfheeft ons voorge­houden in Hem te geloven ‘gelijk de Schrift zegt’. Met Paulus zeggen wij dan ook, dat wij deze Christus willen leren kennen èn de kracht van zijn opstanding (Filip. 03:10a). Met het gebed van onze Heer bidden wij dat zijn Koninkrijk èn zijn kracht èn zijn heerlijkheid spoedig moge komen.

Jezus

Het is opmerkelijk wat Jezus over Zichzelf zegt als Johannes de Doper via zijn vrienden naar Hem laat vra­gen. Hij geeft geen uitvoerige uiteen­zetting van leerstukken, maar getuigt van zijn woorden èn krachtwerken: “Boodschapt wat gij hoort en ziet: blinden worden ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gerei­nigd en doven horen en doden worden opgewekt en armen ontvangen het evangelie” (Matt. 11:05). Aan Herodes laat Hij overbrengen dat Hij “boze geesten uitdrijft en genezin­gen volbrengt” (Luc. 13:32). Petrus beschrijft Jezus in zijn eerste toepraak als “een man u van Godswege aangewezen door krach­ten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft” (Hand. 02:22). Eenzelfde aan­duiding geeft hij later in het bekende Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). Lucas opent dit boek met de woorden “over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren” (vs. 1). Hij heeft naast het leren en prediken zeer veel ‘gedaan’. De gehele schare trachtte Hem steeds weer aan te raken, omdat er irf-acht van Hem uitging en Hij allen genas (Luc. 06:19).

Van de beschreven wonderen vallen de genezingen het meest op. Van heinde en verre kwamen de zieken tot Hem, en Hij wees niemand af. Bij zijn verkondiging van het Koninkrijk genas Hij ‘alle ziekte en alle kwaal’ onder het volk (Matt. 04:23 en Matt. 09:35). Toen men dat zag, bracht men allen die ernstig ongesteld waren, die gekweld werden door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden tot Hem, en… Hij genas hen! Als Hij de lijdende schare zag, werd Hij met innerlijke ontferming over bewogen en genas hun ziekten (Matt. 14:14). Er waren bijeenkom­sten waar alleen maar genezen werd: En vele scharen kwamen bij Hem, die lammen, kreupelen, blinden, stommen en vele anderen bij zich hadden, en zij legden die aan zijn voeten neer, en Hij genas hen” (Matt. 15:30-31). Het liep erop uit dat het volk de God van Israël ver­heerlijkte. Meestal echter gingen de wonderen gepaard met de woordver­kondiging. De bijbel vermeldt dat de schare Jezus opzocht “om Hem te horen èn zich te laten genezen van hun ziekten” (Luc. 05:15-17 en Luc. 06:18 en Luc. 09:11). Zo vervulde Jezus het profetische woord van Jesaja, toen hij voorzegde dat de knecht des Heren onze zwak­heden op Zich zou nemen en onze ziekten zou dragen (Matt. 08:17). Hieruit blijkt dat het Koninkrijk Gods nabij ons is gekomen. Een Koninkrijk in woord en in kracht. Naast bevrijdingen van boze geesten en genezingen heeft Jezus nog vele andere wonderen en tekenen ver­richt. De bijbel verhaalt over twee wonderbare spijzigingen van duizen­den, over het lopen op water, over het maken van water tot wijn, over belastinggeld uit een vissebek, over het stillen van storm en golven, etc. Johannes schrijft, dat, indien de vele andere dingen die Jezus gedaan heeft één voor één beschreven zou­den worden, de wereld zelf de boe­ken daarover niet zou kunnen bevat­ten (Joh. 21:25). Jezus leefde in de wereld van God, zijn Vader. Dat is een wereld van het goddelijk boven­natuurlijke. Een wereld van wonde­ren en krachten Gods, en dat alles tot heil van de mensheid. Ook tot heil van u en mij.

De apostelen

De bovennatuurlijke werkingen van Gods Koninkrijk bleven evenwel niet alleen beperkt tot Jezus’ eigen bedie­ning en werk. Al spoedig instrueerde Hij zijn discipelen, eerst de twaal­ven, daarna de tweeënzeventig bijvoorbeeld Lucas 9 vers 1 en 2 en Lucas 10 vers 1 tot en met 9 (Luc. 09:01-02 en Luc. 10:01-09). Zelfs waren er al die op eigen houtje aan de slag gingen, volgens Markus 9 vers 38 tot en met 40 (Mark. 09:38-40). Jezus stemde daarmee in. Zijn eigen discipelen gaf Hij de opdracht: “Gaat en predikt dat het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, rei­nigt melaatsen, drijft boze geesten uit” (Matt. 10:07-08). De tweeënzeven­tig droeg Hij op om eerst de zieken die er zijn te genezen en daarna tot hen te zeggen dat het Koninkrijk Gods nabij is gekomen (Luc. 10:09). Zijn volgelingen zijn toen op pad gegaan om te prediken en tevens de zieken te genezen en de boze gees­ten uit te drijven (Mark. 06:13 Mark. 06:30). Steeds weer dat gelijk opgaan van woord èn kracht, van leer èn daad, van onderricht èn werk. Het wonder is inclusief, normaal, erbij behorend. Dit is toch begrijpelijk. Hoe te spre­ken over redding, heling en volma­king zonder de daad bij dat woord te voegen? Weest daders des woords, schrijft Jacobus. Dat heeft Jezus ons als voorbeeld nagelaten. Zijn werk is aan zijn discipelen van toen niet tevergeefs geweest. Na de eerste Pinksterdag, toen zij vervuld waren met heilige Geest en met kracht uit de hoge, zetten zij het werk voort. Vanuit de hemel werkte de verrezen en verheerlijkte Heer met hen mee door het evangelie­woord te bevestigen met wonderen en tekenen (Mark. 16:20). In het bijbelboek Handelingen der Apostelen lezen we het verslag daar­van: “Vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen (Hand. 02:43); door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonde­ren onder het volk (Hand. 05:12); de menigte uit de steden rondom Jeruzalem stroomde toe en bracht zieken en door onreine geesten gekwelden mee, en zij werden allen genezen (Hand. 05:15-16); en Stefanus deed wonderen en grote tekenen onder het volk (Hand. 6:8); en vele verlamden en kreupe­len werden genezen (Hand. 08:07); vrijmoedig sprekende in vertrouwen op de Heer die getuigenis gaf aan het woord zij­ner genade en tekenen en wonderen door hun handen deed geschieden (Hand. 14:03); zij hoorden Paulus en Barnabas verhalen wat al tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had (Hand. 15:12); toen kwamen ook de anderen op het eiland die ziekten hadden en werden genezen (Hand. 28:08-09)”. Voor hun werk baden de discipelen juist om die werkingen van kracht: “Geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonde­ren geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus (Hand. 04:30). En God verhoorde hun gebed, want zijn Koninkrijk bestaat in kracht en komt met kracht (Mark. 09:01)”.

Zo zijn de eerste gemeenten van de vroeg-christelijke kerk getuigen geweest van de majesteit van Jezus. Zij hebben de krachten van de toeko­mende eeuw gesmaakt naar de wil van de goede God (Heb. 06:05b). Ja, zijn bedoeling was, is en blijft, dat alle gelovigen daarin zullen participe­ren. Als tekenen zullen zij in zijn naam boze geesten uitdrijven en op zieken de handen leggen, en zij zul­len genezen worden (Mark. 16:15-20). Hierin klinkt de belofte en de opdracht van Jezus door, toen Hij sprak dat zijn volgelingen zijn wer­ken zouden doen en grotere (Joh. 14:12).

Noodzaak

Waartoe toch die wonderen en teke­nen? Wel, uit het voorafgaande zal duidelijk zijn dat het gewoon niet anders kan dan met zulke bovenna­tuurlijke manifestaties en gevolgen. Nogmaals: het Koninkrijk van God bestaat in kracht. Waar dat Koninkrijk in geloof en met visie gepredikt wordt, werkt Gods kracht. Een evangelie zonder die goddelijke krachten is geen evangelie. Paulus schrijft aan de gelovige Romeinen dat hij de heidenen tot gehoorzaam­heid des geloofs gebracht had door woord en daad, door kracht van teke­nen en wonderen, door de kracht des Geestes (Rom. 15:18-19). Aan de Tessalonicenzen schrijft hij, dat zijn evangelieprediking niet slechts in woorden tot hen gekomen was, maar ook in kracht en in de Heilige Geest en in grote volheid (1 Thess. 01:05). Dat alles had Christus door hem heen bewerkt (Rom. 15:18-19). Wie wil die nog steeds werkende en onverander­de Christus keren? Hij is vol barm­hartigheid en ontferming over ieder mens, in het bijzonder over de lij­dende mens.

Wonderen en tekenen in dat licht bezien, zijn dus nodig om de zieke mens te genezen, om de door boze geesten gebonden of bezeten mens te bevrijden. Daardoor komt die mens tot zijn herstel naar lichaam, ziel en geest, zoals beloofd is (bijv. 1 Thess. 05:23). De Heer wil dit nog steeds doen (1 Thess. 05:24). En… het is broodnodig, want er zijn nog zo veel zieken en gebondenen in Gods volk. Die nood is groot. Wie zou daar onberoerd aan voorbij kunnen gaan? Wie zou ‘aan de overkant’ voorbij durven gaan met de mond vol over het evangelie (Luc. 10:31-32)? Alleen al voor deze nood wordt het hoog tijd dat heel Gods volk meer dan ooit tevoren er ernst mee maakt om als ‘één man’ de bijbelse weg te gaan in het verrichten van Jezus’ werken. Het is niet voor niets dat Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs schrijft over gaven van genezingen, gaven van werking van krachten, e.d. Voor Jacobus is het de gewoonste zaak van de (christelijke en gemeentelijke) wereld om de zie­ken in de gemeente te genezen. Men bestudere eens goed Jakobus 5 vers 14 tot en met 18 (Jak. 05:14-18).

Wonderen en tekenen werken voor sommigen ook mee om tot geloof te komen. En dat mag van Jezus. Hij zegt er Zelf van in Johannes 4 vers 48 (Joh. 04:48: “Indien gijlieden geen tekenen en wonderen ziet, zult gij niet gelo­ven”. Opmerkelijk is dat Hij hen daarover niet vermanend toespreekt en hen niet voorhoudt om zonder zulke krachten te geloven. Neen, hij geneest meteen door zijn woorden (Joh. 04:50a) de zieke zoon van de hove­ling. Jezus doet juist openlijk teke­nen en wonderen, opdat zij die dit nodig hebben, tot geloof gaan komen.

Hieruit blijkt weer eens zijn onuitsprekelijke liefde, waardoor Hij Zich met alle legale middelen inzet om de mens te redden en terecht te bren­gen. Het zal duidelijk zijn dat wie van ons al gelooft, de tekenen niet meer nodig heeft om tot geloof te komen. Voor verdergaand geloof zijn ze voor de meeste christenen wel nodig. De manifestatie en werking van de kracht Gods bouwt juist op en stimuleert geweldig. Het prikkelt mede om te blijven geloven.

Ook vandaag?

Ja, ook voor vandaag is de Heer, zijn evangelie en zijn opdracht niet ver­anderd. Hij wil nog steeds door mid del van zijn lichaam, de gemeente werken en helen, opbouwen en vol­maken. In dit verband zijn twee uit­spraken uit het evangelie van groot belang. De eerste is te lezen in Galaten 5 vers 3a (Gal. 05:03a): “Die u de Geest schenkt en krachten onder u werkt”. Deze opmerking van Paulus staat in de tegenwoordige tijd. De gemeen­ten in Galatië waren jaren voor het schrijven van zijn brief door hem gesticht. Dat was gepaard gegaan met wonderen en tekenen (Hand. 14:01-03). Men zou kunnen denken dat hij daarop doelt, maar dan zou het in de verleden tijd moeten worden

gesteld. De apostel wijst evenwel op iets anders. Nog steeds, bij voort- duur, werkt de Heer op bovenna­tuurlijke wijze mee in die gemeen­ten. Met andere woorden: wonderen zijn niet alleen voor vroeger, maar eveneens voor vandaag! Dit stemt geheel overeen met Hebreeen 2 vers 4 (Heb. 02:04), de tweede belangrijke uitspraak over ons onder­werp: “Terwijl ook God getuigenis daaraan geeft door tekenen en won­deren en velerlei krachten en door de Heilige Geest toe te delen naar zijn wil”. Het woord ‘daaraan’ wijst terug naar het heil en de verkondiging genoemd in vers 3. Ook hier dus geschreven in de tegenwoordige tijd. God blijft meewerken, getuigenis geven en bevestigen. Halleluja! Wij dienen ons er vol geloof op in te stel­len.

Bij de opkomst van het evangelie van het Koninkrijk Gods in de jaren zestig hebben velen dit reeds erva­ren. Er werd daarom snel afgerekend met de overoude beweringen dat wonderen en dergelijke alleen voor vroeger tijd golden en voor later, eens in de verre toekomst. Iedere keer echter is het ‘nu’ de dag des heils. Het is een eeuwig evangelie, tijdloos.

Wat zou de Heer kansen krijgen om op bovennatuurlijke wijze mee te mogen en kunnen werken in ons midden, indien wij ons er meer en duidelijker dan tot nu toe voor gin­gen openen. Gebeurt dit dan niet meer in ons midden? Jezeker, maar nog te weinig. Ook bij ons heeft de duivel kans gezien om het sprookje te verkopen, dat krachten en gene­zingen, wonderen en tekenen en allerlei werkingen van de Geest niet meer nodig zouden zijn. Waar deze dingen wel eens voorkomen, wordt snel door de critici in onze kring het woord ‘occult’ in de mond genomen. Hoe wordt op deze veroordelende wijze de Heilige Geest verdriet aan­gedaan en geblust.

De kracht van Jezus

Paulus wees er tweeduizend jaar geleden al op, dat er in de laatste dagen mensen zullen komen die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochenen (2 Tim. 03:01-05). Hieraan willen wij niet meedoen. Toen Jezus van Zichzelf getuigde dat Hij met krachtwerken het evangelie bracht, eindigde Hij met de ontroe­rende woorden: “Zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt” (Matt. 11:06). Wij mogen de Heer niet veranderen noch zijn kracht ontkennen. Hij is immers gekomen om leven en over­vloed te schenken. Hij is en blijft ook vandaag voor zijn volk de wijsheid èn de kracht Gods. Als wij in onze gemeenten samenkomen zal dat zijn ‘met de kracht van onze Here Jezus’, en niet langer meer zonder deze (1 Kor. 05:04). Dit is goddelijk normaal. Daarbij zij het verre van ons dat dit iets te maken zou hebben met spek­takel of uiterlijk vertoon. Het gaat om de daadwerkelijke hulpverlening aan de lijdende mens, een stimulans voor ongelovigen, de handhaving van het eigenlijke evangelie Gods en om de lof van zijn heerlijkheid bij de hei­ligen.

Broeder en zuster, Jezus is gelukkig dezelfde en wil Zich met grote kracht en volheid in ons midden gaan betonen. Hij staat achter zijn eigen evangelie met zijn heerlijkheid en macht. Het is het evangelie van het bovennatuurlijke. Voor hen die in Christus zijn geldt toch, dat God hen met zijn goddelijke kracht heeft begiftigd met alles wat tot leven en godsvrucht strekt. Daardoor zijn zij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat… zij deel zouden hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:03-04). Waar de invloed en de werkingen daarvan ontbreken, zullen wij ons opnieuw dienen te bezinnen op het oorspronkelijke, het door God bedoelde. Hij is een God die sterkte en volheid van kracht verleent aan zijn volk (Ps. 068:036). In Openbaring 7 vers 16 en 17 (Openb. 07:16-17) wor­den de zegenrijke gevolgen van gemeentezijn in volheid en kracht, in woord en daad genoemd. Dit is waarheid en leven. Dit is onze weg. Gaat u mee? Zoekt ook u, strijdt en bidt ook u, streeft ook u naar de openbaring van zijn heerlijkheid? De Heer zal het ons doen gelukken en Zich aan allen die zijn (onverander­de) verschijning liefhebben, zeer zeker openbaren in al zijn kracht.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet…, maar zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ern­stig zoeken” (Heb. 11:1 en Heb. 11:06).

Relishoppen, de nieuwe trend

Tot de talrijke nieuwe woorden die in onze dagen opgang maken behoort ook het woord: ‘relishop­pen’. In het HN-magazine, lazen we erover in een verslag over een ronde­tafelgesprek tussen jongeren, welke werd gehouden in La Comedy aan het Janskerkhof te Utrecht. Alexander Mooren (24) die ontwikke­lingsstudies doet aan de universiteit van Nijmegen noemt zich ‘relishop- per’. Hij vindt één kerk te beperkt en sprokkelt bij verschillende religies zijn levensbeschouwing bij elkaar. Bij het relishoppen kijkt hij wat er in de aanbieding is: “Holisme is inte­ressant, daar valt bijna alles onder. Ik ben vorig jaar met een vriend naar het Hare Krishnaklooster Radhadeh in Le Petit Somme, België, geweest. Heb daar met veel mensen gepraat. Het leven daar in een Hare Krishnaklooster beviel me uiteinde­lijk niet”. Niet alles past blijkbaar in zijn relimenu, konstateert de schrij­ver van het artikel Reindert Brengers.

Op de vraag hoe je relishopper wordt is zijn antwoord: “Moeilijk uit te leg­gen. Door brede interesse. Ik ben niet iemand die op één punt kan blij­ven hangen. Ik zou kunnen zeggen: ‘De kerk dat is het’. Maar er zijn ook honderden mensen die geloven in boeddhisme of hindoeïsme. Waarom zouden die mensen ongelijk heb­ben? Dan ga ik op zoek naar de waarheid, en mijn eindconclusie is, dat die niet bestaat”. Erica Euving (31) stelt hem daarop de vraag: “Denk je dat ik een waarheid heb?” (Erica werkt bij het instituut Kerk en Wereld te Driebergen en wordt door het blad een ‘geseculari­seerd christen’ genoemd). Het antwoord van Alexander is: “Nee, niet één vaste waarheid”. Hij is na het lezen van filosofische boeken tot de conclusie gekomen dat ieder­een zijn eigen waarheid schept: “Je kunt er niet onderuit pragmatisch rond te lopen en overal wat van mee te pikken”.

De werkelijke waarheid

Jammer dat Alexander dé waarheid nog niet ontdekt heeft, zoals die in de Bijbel naar voren komt. Wannee’ Jezus zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06) wordt daarmee iedere andere ‘waarheid’ van ondergeschikt belang. Immers Jezus sprak niet alleen over de waar­heid, maar bracht deze ook in prak­tijk. Door te openbaren dat de wil van God ‘het goede, welgevallige en volkomene’ is, zoals Paulus dat for­muleert in zijn brief aan de Romeinen, wordt daarmee iedere andere ‘waarheid’, zoals andere godsdiensten die pretenderen te bezitten, teniet gedaan. Daarvoor is echter wel de ervaring van ‘bekering en wedergeboorte’ noodzakelijk. Pas wanneer men het rijk der duisternis heeft verlaten en het Koninkrijk van de levende God is binnengegaan, gaat men ontdekken en beleven wat het betekent een nieuwe schepping in Christus te zijn.

In de jongerendiscussie , zoals deze in Utrecht plaatsvond, werd welis­waar ook over ervaringen gesproken, maar opvallend was dat juist déze ervaring niet aan de orde kwam. Zolang men blijft relishoppen, dat wil zeggen blijft zoeken naar wat er leeft in andere godsdiensten, en meent dat overal een deel van de waarheid te vinden is, vist men ach­ter het net, ook al is men er nog zo st van overtuigd op de juiste wijze bezig te zijn.

Wie de werkelijke waarheid, zoals Christus die openbaarde, leert ken­nen gaat iedere dag meer onder­scheiden wat echt is en wat surrogaat is. Door de totale vernieuwing, die in het leven van een waarachtig chris­ten heeft plaatsgevonden, wordt deze zich ook meer en meer bewust van de belangrijke opdracht het nieuwe schepping zijn door woord en daad tot openbaring te brengen. Het is de Geest van God die dat in en door ons wil bewerken.

Schuldig of schuldloos?

De zogenaamde leer van de uitver­kiezing of voorbeschikking heeft in de loop der jaren al heel wat onheil teweeg gebracht. Deze leer (ook wel predestinatieleer genoemd), wordt vooral in zwaar-orthodoxe kringen nog verkondigd en houdt in dat wie door God uitverkoren is, behouden wordt, maar wie door God niet uit­verkoren is, gaat verloren. Ik moest er nog weer eens aan den­ken toen ik in het weekblad ‘HP-de Tijd’ een artikel las getiteld: ‘De zon­deval van een domineeszoon’. Daarbij gaat het over de zoon van een predikant die behoorde bij de Gereformeerde Bond in de Hervormde kerk. De nu 72-jarige schrijver Jean Schalekamp heeft een autobiografie over zijn leven geschreven.

In een interview met Owin Schneeweisz van genoemd blad ver­telt hij hoe hij in dit milieu is opge­groeid en hoe zijn leven tot dusver verlopen is. Aan het slot van het interview merkt Schalekamp op: “Ik draag nog altijd de sporen van een calvinistische jeugd met me mee. Als ik me niet schuldig voel, voel ik me schuldig omdat ik me niet schuldig voel…”

De schuld heeft zich dan dermate vastgezet in zo’n persoon, dat die er altijd en onder alle omstandigheden blijft zitten. Tenzij, door aanvaarding van het nieuwe leven van Christus, men wedergeboren wordt. Maar dit is nu juist het grote probleem. Als men niet gelooft uitverkoren te zijn kan men dit niet aanvaarden.

Een grote leugen

Het spreekt vanzelf dat dit één van de grootste leugens uit het rijk der duisternis is. Terwijl Jezus zelf sprak: “Alzo liefheeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een eider, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16), en Paulus zei dat “de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” (Titus 02:11), en Petrus naar voren bracht dat “God niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petr. 03:9), baseert men zich op andere teksten en de twijfel en het ongeloof slaan toe. Dikwijls spelen ook machten uit het voorge­slacht hierbij een rol. Mensen die niet geloven dat in Christus alle mensen uitverkoren zijn, zijn vergiftigd in hun denken door verkeerde geesten, waarbij maar één remedie is: bevrijding in de naam van Jezus. Want gelukkig is het niet zo dat iedereen die op nega­tieve wijze gelooft in de uitverkie­zing, definitief niet meer bereikbaar zou zijn voor het evangelie. Talrijk zijn de voorbeelden dat mensen, ook uit zwaar-orthodoxe kringen, tot geloof en bevrijding komen. Zij heb­ben zich laten overtuigen door de heilige Geest en deze is nog altijd vele malen sterker dan welke geest uit het rijk der duisternis ook. Daarom maken waarachtige christe­nen ook geen uitzondering als zij het evangelie door woord en daad open­baren en proklameren aan iedereen dat Jezus onze zonde en schuld gedragen heeft en dat wij voortaan schuldloos door het leven kunnen gaan.

Tongentaal in de kerk

Een opmerkelijk pleidooi over het gebruik van het spreken in tongen lazen wij in het Nederlands Dagblad, een krant die zijn oorsprong vindt in kringen van de Vrijgemaakt Gereformeerde kerk. Theanne Boer, de schrijfster van het artikel is Neerlandica en heeft onlangs een boek over wonderen geschreven. Zij schrijft onder andere: “De tijden ver­anderen, vroeger was zo’n onder­werp de moeite van het bespreken niet waard. Want met de dood van de apostelen zijn immers de tekenen en wonderen ook gestopt. Dat is mij in ieder geval altijd geleerd. Ik moet bekennen dat ik aan die theorie ben gaan twijfelen. De argu­menten die ik bijvoorbeeld in Van Bruggens ‘Ambten’ en in A. N. Hendriks’ ‘Die Here is en levend maakt’ vond, overtuigden mij altijd al niet en zeker niet toen ik die exegese door de werkelijkheid weerspro­ken zag. Ik kan er niets aan doen, maar feit is dat over de hele wereld miljoenen christenen in tongen spre­ken.

Zeer bijbelgetrouwe (ook vrijge­maakt) gereformeerde christenen vertellen mij dat ze in tongen bidden en dat hun geloofsleven daardoor verrijkt wordt. Zij hebben de erva­ring dat waar woorden tekort schie­ten door het prijzen van God, Hij het overneemt en Geest en geest samen­werken in lofprijzing. Ik werd getrof­fen door verhalen van mensen die tot geloof waren gekomen toen zij, dankzij tongentaal, in hun eigen taal het evangelie hoorden, en nog wel tijdens een eredienst”. Vervolgens gaat Theanne Boer in op de bij vele theologen heersende opvatting dat met de dood van de eerste apostelen de wonderen gestopt zijn, want die waren, toen de Bijbel compleet was, niet meer nodig. Ze waren tijdgebonden, waarom van­daag in preken, netjes om tongentaal, profetie, visioenen en gebedsge­nezing heengezeild wordt. Zij haalt een predikant aan die beweert dat de gave van tongentaal door God is teruggenomen. “Maar”, reageert zij, “die gave is helemaal niet door God teruggenomen, zeggen al die miljoe­nen christenen, die gave is nog springlevend, alleen komt ze niet of nauwelijks voor in jullie kringen en dat is wèl vreemd.”

Ervaring en werkelijkheid

Verder schrijft zij: “Ervaring met tongentaal in deze tijd is voor mij een reden om 1 Korinthe 12 en 14 heel concreet toe te passen op deze tijd. Mijn ervaringen zie ik duidelij­ker door de Bijbel bevestigd dan de exegetische constructie dat God de tongentaai heeft teruggenomen”. Theanne Boer is er van overtuigd dat “de Bijbel compleet strookt met de werkelijkheid. Sterker nog: de Bijbel is een zuivere weergave van de wer­kelijkheid. Klopt de werkelijkheid niet met onze exegese, dan zeggen we ‘dag’ werkelijkheid. We kijken de andere kant op en tongentaal bestaat niet meer.”

“Dat kan toch niet?”, vraagt ze zich af. “Als de werkelijkheid niet strookt met jouw exegese, dan moet je je exegese aanpassen. Dat is helemaal niet erg, want dat betekent nog hele­maal niet dat je de Bijbel aanpast. Het zou heel gezond zijn om eens na te gaan hoezeer onze Europese, protestantse, calvinistische, gerefor­meerde theologie is bepaald door de Verlichting, met al zijn nadruk op verstand en logica. En was het Verlichtingsdenken de enig juiste manier om naar de werkelijkheid te kijken? Natuurlijk niet! In Gods werkelijkheid spreken van­daag de dag miljoenen mensen in tongen en die werkelijkheid strookt met 1 Korinthe 12 en 14.” Theanne Boer vertelt ook nog dat zij persoonlijk mensen kent die in hun geloof gegroeid zijn nadat ze die gave ontvangen hebben, “zodat ik niet durf te beweren dat tongentaai niet meer nodig is”.

Het verlangen van Paulus

Wel wijst ze op het feit dat ook mis­bruik en wanorde voor kunnen komen bij het gebruik van de ton­gentaal en dat het in sommige krin­gen wel erg verheerlijkt wordt. “Maar misbruik, wanorde en verafgoding zijn in ieder geval voor Paulus geen reden om de hele tongentaai maar af te schaffen. Integendeel: hij wilde dat we allemaal in tongen spraken. We? Ja wij! En niet alleen de Korinthiërs in 60 na Christus”. We zijn blij met dit heldere en dui­delijke geluid uit vrijgemaakt Gereformeerde kring. Natuurlijk weten wij dat het niet alleen gaat om het spreken in tongen en dat er heel wat meer moet gebeuren in allerlei kerken en kringen, wil er een werke­lijke verandering tot stand komen die uiteindelijk tot gevolg heeft dat er een gemeente ontstaat die in over­eenstemming is met Gods bedoeling. Een gemeente waarbij niet een afgestudeerd theoloog voorganger behoeft te zijn, maar waar de gaven en bedieningen, zoals die in het Nieuwe Testament duidelijk worden aangegeven, ten volle kunnen func­tioneren. Wij attenderen in dit ver­band ook op de artikelenserie van Wim te Dorsthorst over ‘Het herstel van de gemeente’.

 

Vernieuwing door Truus van Kaam

Hij die uw jaren overstelpt met Zijn gaven,

dat uw jeugd als een adelaar herrijst.

(Ps. 103:005, vert. Dr. Ida C. M. Gerhardt).

Onze innerlijke mens wordt door God verzadigd met het goede en het goede wordt hier vertaald met gaven. Dat gaat dieper, is konkreter. Door de doop in de heilige Geest hebben we geestelijke gaven ont­vangen en deze zijn tot opbouw van de gemeente.

Stellen we ons open voor de wer­king van de Geest Gods of laten we dat aan anderen over? Het is alleszins de moeite waard ons daarvoor in te zetten, ziende op de belofte dat onze jeugd als een ade­laar zal herrijzen. Herrijzen, vernieuwen, hierin ligt ons herstel, een totaal herstel. God ziet uit naar zonen, daarvoor heeft Jezus Zijn leven ingezet. Er hoeft niets meer in de weg te staan, te blijven staan, om ons leven te geven aan Hem: de Bron van al het goede.

Bedenk: het is alles waard!

 

De zeventig jaarweken door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem deel 8-a

Daniël 9 verhaalt ons dus van de engel Gabriël, die op de tijd van het avondoffer, toen Daniël in gebed was, aan hem verscheen om hem te onderrichten en een klaar inzicht te geven.

De woorden van Gabriël zijn dan: “zeventig weken zijn bepaald over uw volk en over uw heilige stad:

om de overtreding te voleindigen,

om de zonde af te sluiten,

om de ongerechtigheid te verzoenen”,

terwijl deze feiten gepaard gaan met:

“het brengen van een eeuwige gerechtigheid

het bezegelen van gezicht en profetie

het zalven van iets allerheiligst” (Dan. 09:24).

De tijd van het einde

-De zeventig (jaar)weken

Het gezicht van de zeventig weken duidt op een verre toekomst, evenals het gezicht van ‘de avonden en mor­gens’. Die verre toekomst betreft de tijd van het einde vergelijk Daniel 8 vers 17 tot en met 29 (vgl. Dan. 08:17-29). Deze ’tijd van het einde’ is de tijd waarin wij leven. In deze tijd komt het doel van God met Zijn volk, waarvan Jezus Christus het Hoofd is, geheel tot openbaring en vervulling. In samenhang met andere profetieën en openbaringen heeft het gezicht van de zeventig weken daarom betrekking op de ware gemeente ofwel het ‘lichaam van Christus’, in haar ontwikkeling naar volkomen­heid. In Zijn rede over de laatste din­gen (Matt. 24) sprak de Heer Jezus over de ‘gruwel van verwoesting’, daarmee doelend op de komende verwoester, die deze gruwelen zal bewerken in het heiligdom van de ware God (Dan. 09:27 en Dan. 11:31 en Dan. 12:11). Deze verwoesting voltrekt zich aan de uiterlijke verschijningsvorm van het heiligdom, de heilige plaats en het heilige volk. De uiterlijke ver­schijningsvorm, hoe mooi deze ook verpakt mag zijn in allerlei liturgieën en ander ceremonieel, zal niet bestand zijn tegen de verwoestende inwerking van de machten der duis­ternis.

De kerkgeschiedenis leert, dat de ware kinderen van God niet kunnen bogen op macht en invloed in uiter­lijke zin. Integendeel, waar zij zich maar enigszins openbaarden, ont­stond vervolging en verdrukking en niet zelden martelaarschap. In dat opzicht bevindt zich het ware volk van God uiterlijk in de verdrukking van de ‘woestijn’, waar haar als toe­komstige ‘vrouw’ van God een plaats bereid is buiten het gezicht van de woedende draak. Met veel pijn en moeite vanwege diens onophoudelij­ke dreiging is zij bezig eerst in de volheid van haar tijd haar ‘kind’ te baren. Dit is de reeds eerder genoemde ‘openbaring van de vele zonen Gods’, waarnaar de gehele zuchtende schepping smartelijk ver­langt (Romeinen 8; Openbaring 12). Voor de christen geldt daarom te allen tijde, ook in ’tijden van verade­ming’, dat men nooit haar zekerheid en heil moet zoeken in uiterlijke erkenning en het tot stand brengen van respectvolle gemeentestrukturen. Deze blijven kwetsbaar en onder zekere invloed van de machthebbers in de wereld.

Geestelijke ontwikkeling

Voor de ‘gemeente in de eindtijd’ is de godsspraak aan Daniël over de zeventig weken te plaatsen in de geestelijke ontwikkeling met betrekking tot het volk van God. Temeer omdat onze Heer Jezus deze profetie in verband bracht met de verdrukking, de misleidende ‘chris- tus’-aanduiding, de verschijning van het ’teken van de Zoon des mensen’ en Zijn komst op (met) de ‘wolken van de hemel’. Dit laatste is een aan­duiding van de vele zonen, welke met de Heer als Zijn totale ‘lichaam’ zullen verschijnen (Matteus 24). De periode van ‘zeventig weken’ betreft de volle tijd, waarin het plan van God met de mens zich voltrekt sinds de opstanding van onze Heer. Deze periode wordt in de profetische waarde onderverdeeld in drie deeltij­den, namelijk: een periode van zeven weken, een periode van twee-en-zestig weken, een periode van één week, waarin op de helft een ingrijpende kente­ring plaatsvindt (Dan. 09:25-27).

Als vergelijking hiermee, vanwege dezelfde geestelijke betrokkenheid, kennen we in de profetieën van het boek ‘Openbaring van Jezus Christus’ de aanduiding ’tijd’, ’tijden’ en een ‘halve tijd’ (Openb. 12:14). Deze aanduiding wordt ook gegeven in Daniel 12 vers 7 (Dan. 12:07). De onderverde­ling uit Daniel 9 vers 24 (Dan. 09:24) is te plaat­sen in de ontwikkelingen, die de gemeente van Jezus Christus sinds haar eerste vorming meemaakt op weg naar haar verheven bestem­ming.

De zeven weken

Deze periode heeft haar begin bij ‘het woord dat uitgaat om Jeruzalem

te herstellen en te herbouwen’ (Dan. 09:25). Het woord was er al in het prille begin, toen de Schepper de werelden tot aanzijn riep. Het woord was de weergave van de onzichtbare God zelf en wordt daarom zelf ook God genoemd. Door de uitwerking van dit woord zijn alle dingen ont­staan. In dit woord was leven en dit leven is de basis van het mens-zijn. Het kreeg allereerst volledig gestalte in Jezus Christus, die daardoor mens was/is, zoals de Schepper het van oorsprong bedoelt (Joh. 01:01-05). Toen de mens zich al in het begin van het woord afwendde en naar de stem van een vreemde luisterde, wer­den het licht en de heerlijkheid in hem verduisterd en hij kwam onder de macht van de Dood. De mens ging ‘de dood sterven’.

Hij ervoer dit als naaktheid, omdat het ‘kleed der gerechtigheid’ van zijn innerlijke mens was weggenomen (Gen. 03:01-07).

Een volheid van tijd

De periode van ‘zeven weken’ geeft een volheid van tijd aan. Deze zou doorgaan ’tot op een gezalfde, een vorst’.

De eerste mens die gezalfd werd met de Geest van God en de kracht daar­van ging openbaren, was onze Heer Jezus (vgl. Hand. 10:38). Vanwege Zijn glorieuze overwinning over de zonde-macht (= de duivel) en de doods-macht (= de Dood) heeft Hij van de Vader alle macht ontvangen in hemel (geestelijke wereld) en op aarde (natuurlijke wereld, kosmos). Gezeten aan de rechterhand van de Vader in de hemel stort Hij vanuit die positie de Geest van God uit op allen, die daarom bidden vanuit per­soonlijk geloof daarin en vanuit een gereinigd en oprecht hart. Zo wordt vanuit de wedergeboorte en vernieu­wing door de heilige Geest het ‘lichaam van Christus’ gevormd. Dit is anders gezegd: de ware gemeente, maar ook het ware Israël. Ook is dit de aanduiding van de tota­le, in de profetie bedoelde ‘gezalfde’.

Niet alleen het Hoofd, maar ook het totale lichaam is dan vervuld met de Geest van God.

Het lichaam van Christus

Met grote trouw is onze Heer bezig Zijn opdracht te volbrengen en zo Zijn ‘huis’ gestalte te geven, evenals indertijd Mozes getrouw was in zijn huis. Dat ‘huis van Mozes’ betrof de vorming van het aardse, natuurlijke volk Israël. Het ‘huis van Jezus Christus’, ook genoemd ‘lichaam van Christus’ betreft het uit Jood en hei­den samengestelde geestelijke volk Israël, het ‘Israël Gods’, dus naar Gods oorspronkelijke bedoeling. Onze Heer is getrouw in Zijn huis en is door Zijn Geest volop bezig dit te vormen naar het beeld dat de Schepper voor ogen heeft. Dit huis of lichaam bestaat uit vele leden, welke evenals het Hoofd, zonen Gods genoemd worden. Dit is het ware ‘huis’ waarin God Zelf wil wonen temidden van de mensen (Gal. 06:15-16; Heb. 03:05-06; 1 Petr. 02:05). Naar de openbaring van dit geestelijk huis verlangt, zoals al eerder gezegd, de hele zuchtende schepping, de gelovigen incluis (Romeinen 8), omdat daarmee het herstel van alle dingen wordt doorgezet. Als we Jezus Christus zien als de ‘Hoeksteen’ of de ‘Levende steen’, waarop de gemeente gebouwd wordt als een geestelijk huis (dus in de hemel), dan is dit geheel een ‘wels- aamgevoegde’ woning van God. Dit is de ware tempel, waarvan de profe­tieën in het Oude Verbond al spra­ken en zongen (Ps. 118:015-023; Jes. 28:16).

In de periode van ‘zeven weken’ wordt de gemeente, het ‘lichaam van Christus’ als ’tempel van God in de geest’ openbaar (Ef. 02:22). Zij is een ‘gezalfde vanwege de volheid van de heilige Geest. Deze gemeente van Jezus Christus is dan de verbindende schakel in het herstel en de herschepping van alle dingen, welke de grote Schepper bewerkt.

Een heilig priesterschap

De ware gemeente wordt zo temid­den van alle rechtvaardigen als een ‘heilig priesterschap’ in ‘Sion’ gebouwd op de ‘uitverkoren en kost­bare Hoeksteen’, Jezus Christus. Dit huis is het door God ‘uitverkoren geslacht’. Het is een ‘heilige natie’, een ‘volk van God’ (1 Petr. 02:06-10). Dit ‘lichaam van Christus’ is voor­eerst een ’tempel’ temidden van de stad Gods, het hemelse Jeruzalem. Door de prediking van het enige en eeuwige evangelie van Jezus Christus wordt dan vanuit dit ‘pries­terlijk geslacht’ vervolgens de hele ‘hemelstad’ tot tempel voor God gemaakt. Deze zal zich dan als ’tent van God’ temidden van de hele geknechte mensheid openbaren, zoals in de oude bedeling de ’taber­nakel’ de ‘woning van God’ was temidden van het schaduwvolk Israël.

Johannes op Patmos zag in zijn visioenen deze stad dan ook neerda­len uit de hemel. Middels deze stad zal God zelf temidden van de men­sen wonen. Hij zal bij hen zijn en zij zullen Zijn volken zijn. Vanuit deze heilige stad zal het evangelie van Jezus Christus (= evangelie van God!) als een rivier van water des levens uitstromen, helder als kristal en ontspringende aan de troon van God en het Lam.

Alle ’tranen’, dus elke vorm van leed en verdrukking, worden van de ogen gewist. Dood en rouw, geklaag en moeite zijn dan voorbij, want zij behoren bij de ‘eerste dingen’. De belofte van onze getrouwe en waarachtige God wordt bewaarheid: “Ik maak alle dingen nieuw”! (Openb. 21:05).

 

Waarheid of leugen: wie wint? Door Gert Jan Doornink

De strijd tussen waarheid en leugen, waarbij ieder mens betrokken is, is in feite een strijd tussen het rijk der duisternis en het Koninkrijk van Jezus Christus. Nu zijn degenen die leven buiten Gods Koninkrijk -de onbekeerden- zich daarvan natuur­lijk niet bewust. Maar ook vele wedergeboren christenen hebben vaak geen enkel besef dat deze strijd zich afspeelt als een strijd op leven en dood. En dat ze ten volle betrok­ken zijn bij deze strijd. Is dat niet een beetje overdreven, kan men zich afvragen. Ik geloof het niet, want juist de groei van ons geloofsleven tot een volwassen, over­winnend christen, waarin de volheid van Christus zich meer en meer gaat openbaren, is een ontwikkeling die de vorst der duisternis haat, maar waarin God een welgevallen heeft. Het kan Satan niet schelen hoe hij erin kan slagen gelovigen afgeremd te houden in de groei van hun geloofsleven, als die afremming, die belemmering, maar blijft bestaan en hij een vinger in de pap kan houden. Omgekeerd geldt natuurlijk dat het er God alles aan gelegen is dat wij werkelijk het verlangen openbaren geestelijk te groeien en er alles aan doen dat dit meer en meer gereali­seerd gaat worden.

De wegwijzer

De mens, dus ook de wedergeboren mens, draagt daarvoor zelf de verant­woordelijkheid. Er verandert niets aan onze vrije wil. Wij moeten zelf beslissen, iedere keer weer. Wij moe­ten er zelf alles aan doen dat de gees­telijke groei niet belemmerd wordt maar voortgang vindt. Maar wij hoeven het niet alleen te doen! Toen Jezus op aarde was beloofde Hij de Trooster, de heilige^ Geest. De discipelen waren op de leerschool bij Jezus. Bij de fouten die ze maakten, het ongeloof dat ze soms openbaarden, konden ze altijd terugvallen op Jezus. Maar de begeleiding van de discipe­len door Hem was een tijdelijke aan­gelegenheid. Daarom sprak Hij tot Zijn discipelen de bemoedigende woorden: ‘Ik zal u niet als wezen achterlaten, maar u de Geest van de Vader doen toekomen en één van de kenmerken van die Geest zal zijn dat Hij u de weg zal wijzen naar de volle waarheid’. Met andere woorden, de discipelen behoefden geen moment bezorgd te zijn dat ze, als Hij zou zijn weggegaan, de weg kwijt zouden raken. Integendeel datgene wat ze van Jezus geleerd hadden, zou nog verder uitgroeien. Toen Jezus nog bij hen was sprak Hij: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14:06). Hij was ‘de waarheid’, had de waarheid in zich, in Hem was geen leugen en bedrog. Maar over ‘de Geest’ sprak Hij als de ‘wegwijzer naar de volle waarheid’. De discipelen zouden verder groeien in hun persoonlijk leven, de Geest van God zou hun verder bekwamen. Dat was belangrijk voor hun zelf, maar ook dat ze daardoor verder konden groeien en dus beter in staat zouden zijn anderen te helpen, odat oolc die weer verlost zouden worden uit het rijk van de leugen en het rijk van de waarheid konden bin­nengaan. Dat was hun taak en dat is ook onze taak.

Daarom is het voor ons ook zo belangrijk dat we leren meer en meer de leugen in ons leven te over­winnen en uitsluitend nog waarheid te spreken en in waarheid te hande­len en te leven. Maar is dat mogelijk? Zal dat niet altijd een beetje utopisch blijven? Alles we het zo stellen wordt het dan niet een beetje te perfectio­nistisch? Komen we daardoor niet in een soort kramptoestand terecht? uitstaat er dan niet een dwangmatig Woeten waar in de praktijk toch niets van terecht komt? Ik geloof het niet, want het nieuwe leven wat in ons tot ontwikkeling is gekomen en verder doorgroeit tot de volkomenheid in Christus is bereikt, is een sprankelend, blijmoedig leven dat zich in alle vrijheid en ontspan­nenheid mag ontwikkelen.

Wat nodig is

Wel moeten we zorgdragen dat de omstandigheden zodanig zijn dat dit ook mogelijk is. Een boer zal niet oogsten, als de grond niet eerst is bewerkt, als er niet voldoende bemest is, als het onkruid niet wordt vertreden.

Dat geldt ook voor ons in geestelijk opzicht. Het nieuwe leven in ons staat onder voortdurende bedreiging van het rijk der duisternis. Daarom is het in de eerste plaats nodig dat we geestelijk goed bewapend zijn, zodat we ook geestelijk goed kunnen strijden. En we dienen te realiseren dat we een geestelijke plaats hebben ontvangen. Onze plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we gees­telijk strijden en overwinnen. En de wapens die we daarbij hebben ontvangen zijn niet vleselijk, maar – zoals Paulus dat zo duidelijk formu­leert- krachtig voor God tot het slech­ten van bolwerken (2 Kor. 10:04). Eén van de bolwerken die er geslecht moet worden is het bolwerk van de leugen, waar we allemaal mee te maken hebben. We liegen liever niet, en toch is het één van de meest voor­komende zonden in ons leven. Velen hebben zich daarmee zo verzoend dat ze redeneren; ‘Nou ja, ik ben geen echte leugenaar meer, maar een leugentje om bestwil mag toch wel?’ We menen ons daarmee veilig te kunnen stellen, terwijl in werke­lijkheid onoprechtheid dan een rol speelt en we de Heer, die we zeggen te dienen, daarmee bedroeven. Betrapt u zichzelf wel eens op een leugen? Als we eerlijk zijn denk ik dat we dat allemaal wel eens moeten konstateren. En alleen al de opmer­king ‘als we eerlijk zijn’ geeft aan dat we het niet altijd zijn.

De Geest der waarheid

Toch mislukken bij een waarachtig kind van God de infiltratiepogingen van de vorst der leugen steeds vaker, omdat we veel meer op onze hoede zijn er niet in te trappen doordat Gods Geest, die in ons is, ons erop attent maakt en wij adequaat reage­ren door hem af te wijzen. Het wapen van Gods Geest is belangrijk, maar ook de kracht van het woord dat wij spreken en dat zijn basis vindt in de Bijbel. Daar zien we hoe Gods Geest -de Geest der waar­heid- in de praktijk werkt. Hoe bij­voorbeeld Petrus toe hij nog een dis­cipel was de duivel toeliet te infiltre­ren en hij de Heer in de Hof van Gethsémané verloochende met tot driemaal toe te beweren dat hij Jezus niet kende. Dezelfde Petrus werd echter, nadat op Pinksteren de Geest der waarheid in hem kwam, een ver­kondiger van de waarheid: radicaal, recht door zee; de periode van liegen in zijn leven was voorbij. Eén van de kenmerken van de waar­achtige eindtijdgemeente zal zijn: oprechtheid. Elke halfslachtigheid, elke leugenachtigheid en onwaar­achtigheid zal aan het licht komen en niet langer kunnen bestaan. De leugen zal het uiteindelijk geheel afleggen tegen de waarheid: Gods waarheid. En de woorden van Jezus, in Joh. 8:32, zullen in ons leven ten volle werkelijkheid gaan worden, want omdat wij de waarheid verstaan, zal deze ons geheel hebben vrijgemaakt.

 

Het herstel van de gemeente (6) door Wim te Dorsthorst

Waartoe geeft de Heer mensen met een speciale bediening aan de gemeente, waarvan Hij het Hoofd is?

Dit vinden we het duidelijkst omschreven in efeze 4 vers 12 tot en met 16 (Ef. 04:12-16).

In 10 punten zouden we dit als volgt kunnen omschrijven:

-Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon.

-Tot opbouw van het lichaam van Christus, naar Gods eeuwige bestek.

-Om allen te brengen tot de eenheid des geloofs, zoals beschreven in de verzen 4 tot 6 (zie ook vorige artikel).

-Om de volle kennis van de Zoon van God te helpen bewerken.

-Om de gemeente te helpen leiden tot de mannelijke rijpheid en tot de volle wasdom, naar de maat van de volheid van Christus.

-Om de rechte kennis van Gods woord te verkondigen, zodat niemand meer onmondig is en heen en weer geslingerd zal worden door alle verkeerde leringen.

-Om zo de gemeente te bescher­men tegen het valse spel van mensen die tot dwaling willen verleiden.

-Zo dat ieder gemeentelid zich aan de waarheid kan houden.

-Dat een ieder in liefde, in elk opzicht, naar Christus kan toe groeien die het hoofd is.

-Zodat alle gemeenteleden mee kunnen werken om het lichaam

bijeen te houden en te laten functioneren, ieder naar zijn kracht, waardoor het lichaam groeit en een ieder opgebouwd kan worden in de liefde.

Jezus als grote voorbeeld

Als de Heer, om dit wonderlijk mooie doel te bereiken, bedieningen geeft aan de gemeente dan kunnen we gerust aannemen dat het zonder deze gaven ook niet zal kunnen. Meer dan ooit tevoren zullen deze bedieningen nodig zijn in de eindtijd om de gemeente te beschermen tegen alle New-Age-achtige afdwalingen en antichristelijke verleidingen en om de gemeente tot de volheid van Jezus Christus te leiden. Twee punten die van levensbelang zijn voor de gemeente, zijn: “een­heid des geloofs” en “dat een ieder zich houdt aan de waarheid”. Zolang dit niet bereikt is, is er geen sprake van een wereldwijd volwassen lichaam van Christus. Een onbeschrijfelijk mooi doel, wat onmogelijk bereikt kan worden door gewone menselijke wijsheid, kennis of intelligent leiderschap. Het is een bovennatuurlijke, geestelijke zaak en daarom wil de Heer nu wereldwijd mensen aan de gemeente geven, die Hij zelf door bijzondere genade bekwaam maakt.

Al de bedieningen die genoemd wor­den zien wij in het leven van de Heer Jezus zelf. Hij is in alles de grote apostel, profeet, evangelist, herder en leraar. En nu Hij opgenomen is in heerlijkheid, delegeert Hij deze bedieningen aan betrouwbare mensen in Zijn lichaam, de gemeen­te. Geen theologisch geschoolde mensen, maar mensen naar Gods hart die hetzelfde hart hebben als de Vader en de Zoon. Een nederig en zachtmoedig hart vol liefde voor de mensen en het plan van God.

Belangrijk voor de bedieningen

Voor de leiding van de gemeente, de gezamenlijke oudsten en voor de bedieningen, is het van groot belang dat alles van de persoon overgegeven is aan de Heer. Intelligentie, bekwaamheden, mogelijkheden, per­soonlijkheid, karakter-eigenschappen, alles dient als een levend, heilig Gode welgevallig offer op het altaar gebracht te worden naar Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01). Alleen dan kan de heilige Geest zó door iemand heen werken dat de bediening ook werkelijk een gave is aan de gemeente.

Eveneens van groot belang is om een heldere visie te hebben op het plan van God, om dit over te kunnen brengen aan de gemeente. Zó open te staan voor de leiding van de heili­ge Geest dat Zijn spreken betreffen­de leiding en bedieningen verstaan kan worden. Een diep verlangen om in alles Gods wil te verstaan. Een verlangen zoals de Psalmist dat uitspreekt: “Mijn ziel wordt verteerd van verlangen naar uw verordeningen te allen tijde” (Ps. 119:020). Dat zijn de mensen die de Heer zoekt in deze tijd. Mensen die hun hele leven er voor in willen zetten om Gods plan met de gemeente te helpen volvoeren. Mensen, die ondanks alle verdrukking en tegen­slag die het mee kan brengen, voor­op willen gaan. Die mensen zal Hij vervullen met de rechte kennis van Zijn wil, in alle wijsheid en geestelijk inzicht” (naar Kol. 01:09).

De bediening van apostel

Van de bedieningen staat zowel in 1 Kor. 12:28 als in Ef. 04:11 de apostel

voorop. In 1 Korinthe 12 zegt Paulus: “ten eerste apostelen”, alsof hij daarmee een rangorde in de bedieningen wil aangeven. De Heer Jezus heeft, na een nacht doorgebracht te hebben in gebed tot God, uit Zijn discipelen er twaalf uitgekozen die Hij ook aposte­len noemde (Luc. 06:13). Niet alle dis­cipelen, maar Hij koos er twaalf uit. Deze zouden naar Zijn hemelvaart als Zijn “gezanten” uitgezonden wor­den onder de Joden en in de wereld, om het evangelie van het Koninkrijk Gods te gaan verkondigen (Hand. 01:08). Verder worden er in het Nieuwe Testament ongeveer 20 apostelen genoemd.

Van de eerste gemeente die door de prediking van de apostelen ontstaan was, lezen we: “En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden” (Hand. 02:42). Het Griekse woord voor apostel is “APOSTOLOS” en betekent: afge­zant, bode , gezondene, vertegen­woordiger. “Een apostel is iemand met een opdracht, door een hogere autoriteit uitgezonden, die die hoge­re autoriteit vertegenwoordigt en met diens volmacht is bekleed”. De apostel, en ook de andere bedie­ningen blijven onderworpen aan de zender zoals de Heer ook zegt: “Een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant (apostolos) boven zijn zender” (Joh. 13:16). Men kan niet zichzelf de eer toekennen apostel te zijn; iemand wordt er toe “geroe­pen”.De Heer Jezus zegt ook uit­drukkelijk tot de twaalf: “Niet gij hebt Mij, maar Ik heb u uitgekozen en aangewezen” (Joh. 15:16a).

Niet van of door mensen

Van de roeping van Paulus als apos­tel staat in Hand. 13:01-03: “Nu waren er te Antiochië in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaën, de zoogbroeder van Herodes, de vier­vorst, en Saulus. En terwijl zij vast­ten bij de dienst des Heren, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb. Toen vastten en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan”. De apostel Paulus was hierdoor over­tuigd van zijn roeping en hij begint dan ook bijna al z’n brieven met de duidelijke vermelding dat hij een “geroepen apostel” is, waaraan hij dan ook zijn gezag ontleent. Gal. 01:01 begint met: “Paulus, een apostel, niet vanwege mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus, en God, de Vader, die Hem opgewekt heeft uit de doden”. Ditzelfde zien we ook bij de apostel Petrus als hij z’n brieven schrijft.

Apostelschap is niet aan mensen te danken en een apostel wordt ook niet door mensen aangesteld. Dat was zo in de begintijd en dat is ook zo in de eindtijd. Hier zien we een duidelijk verschil met oudsten en diakenen die wél, zoals we zagen, door mensen wor­den aangesteld (zie art.4).

Gezag door God verleent

Het gezag van een apostel berust op wie hem aangesteld heeft en dat is Jezus Christus en God de Vader. Hij is in zijn bediening een gezant van de Heer zelf. Een boodschapper, een gezondene, een vertegenwoordi­ger.

In 2 Kor. 05:20 lezen we: “Wij zijn dus gezanten van Christus, alsof God door onze mond u vermaande”. Dat besef ging bij Paulus zo diep dat hij een enkele keer sprak van “mijn evangelie” (Rom. 02:16; 2 Tim. 02:08). In de Galaten brief lezen we dat het evangelie wat hij verkondigde hem door de Heer Jezus zelf geopenbaard was (Gal. 01:11-12). Dat gaf hem gezag om zonodig streng op te treden tegen predikers die een ander evangelie predikten dan hij ontvangen en verkondigd had. Hij schrijft: Als iemand een ander evangelie verkondigt, die is vervloekt (Gal. 01:08-09). Ook als er grove zonde in de gemeente is dan treedt hij daar zeer streng tegen op en levert zo iemand over aan de satan door de kracht van de Heer en in Zijn Naam (zie 1 Kor. 05:01-05)

We zien dit optreden met gezag ook bij de apostel Petrus in de geschiede­nis met Ananias en Saffira (Hand. 05:1-11).

Hier blijkt de belangrijke plaats van de apostel om de gemeente een zui­ver besef bij te brengen van de hei­ligheid van de gemeente, die Zijn lichaam is.

Een bijzondere bediening

Het hele optreden van een apostel dient er op gericht te zijn de zaak van zijn Zender te dienen. Iedere vorm van eigenbelang, macht, aan­zien, geld… het maakt de bediening krachteloos.

Een apostel is een boodschapper van God voor de mensen. Er bestaat geen hogeschool waar je voor bedieningen kunt studeren. Het is een hemelse zaak. Je wordt er toe geroepen en door de bijzondere genade van de Heer er voor bekwaam gemaakt. Je ziet dat wel heel duidelijk bij Paulus. Van een gemeentevervolger maakt de Heer hem tot de grootste gemeentebouwer. De bediening van apostel is onge­twijfeld de grootste van de vijf genoemde bedieningen. Bij hem functioneren ook de andere genoem­de bedieningen. Hij kan zonder ver­dere hulp van buitenaf gemeenten stichten en is daarbij dan ook evan­gelist, herder, leraar en profeet, zover dat nodig is.

We zien dat duidelijk in het leven van Paulus.

Als hij een stad binnen ging dan kwam de geesten-wereld in rep en roer, maar binnen de kortste tijd stichtte hij een gemeente. Dat is alle­maal te lezen in het boek Handelingen, (lees b.v. de geschiede­nissen in Hand. 16:04-40 en Hand. 19:13-40). Hij begon door de genade Gods met het leggen van het bijbelse fun­dament als een kundig bouwmees­ter. (zie 1 Kor. 03:10). Hij verbrak het juk en de banden van satan waaronder streken en steden gebukt gingen. Hij leidde de mensen tot vrijheid, onderwees het evangelie van het Koninkrijk tot in de finesses. Hij noemde dat zelf “de volle raad Gods” verkondigen (Hand. 20:27). Hij verrichtte wonderen, tekenen en krachten onder de mensen als teken van zijn apostelschap (2 Kor. 12:12; lees ook Hand 19:08-20). In Gal. 02:08 schrijft Paulus: “Immers Hij, die Petrus kracht gaf om apostel te zijn voor de besnedenen, gaf die kracht ook aan mij voor de heidenen”.

Hieruit zien we dus dat de Heer iemand in de bediening van apostel kan stellen voor een bepaalde groep mensen of voor een bepaald gebied. Ik geloof dat dat nu ook zo kan zijn. Nederland wordt steeds meer een multinationale samenleving. De Heer kan ook nu een apostel afzon­deren om onder de buitenlanders of om onder een bepaalde nationaliteit van de buitenlanders te werken. Wat we ook zien is dat een apostel niet zomaar kan gaan waar hij wil. In Hand. 16:06 lezen we dat de Geest Paulus en Barnabas verhinderde het woord te spreken in Asia. En in vers 7 dat de Geest van Jezus hun niet toestond naar Bithynië te reizen. Maar even later wordt Paulus door een droomgezicht geleid over te ste­ken naar Macedonië om het evange­lie Europa binnen te brengen (vs. 9 en 10).

De kracht van het apostelschap

Het woord “zendeling” is afgeleid van “gezondene” en is dus verwant aan “apostel”. Niet iedereen die zen­ding bedrijft is per definitie een geroepen apostel. Het zal echter altijd blijken uit de vrucht en de teke­nen van de bediening. Als gebieden veroverd worden op macht van satan en het juk over mensen verbroken wordt, als het evangelie verkondigd wordt, niet met schittering van woorden, maar met betoon van geest en kracht, als het gepaard gaat met wonderen, tekenen en krachten, als het waarachtige bij­belse fundament gelegd wordt en mensen onderwezen worden in de volle raad Gods, dan is het duidelijk dat hier naar bijbels voorbeeld een apostel aan het werk is. Een apostel blijft ook zorg houden voor de gemeenten. Hij is veel in gebed en voert een geestelijke strijd tegen de satan en z’n rijk die altijd zal trachten de gemeenten kapot te maken (zie bijv. Ef. 01:15-23 en Ef. 03:14-21 en Kol. 01:03-10 en 2 Kor. 01:08-11 en Kol. 01:29- Kol. 02:01). In 2 Kor. 11:28 spreekt hij van de dagelijkse beslommeringen en de zorg voor de gemeenten. Waarachtige apostelen zijn zeer kost­baar voor de gemeenten omdat ze vanuit hun bijzondere volmacht en kracht van de Heer effectief strijd kunnen voeren voor de gemeenten. Dat zal zeker ook nu in de eindtijd van groot belang worden. Als we het leven van Paulus beschouwen dan zien we hoe de dui­vel deze bediening haat. Het is te lezen in het boek Handelingen, maar ook in 2 Kor. 11:21-33 waar een indrukwekkende lijst van zijn wedèi- varen staat opgetekend.

De volmacht

Ik geloof dat bij het herstel van de gemeente van Jezus Christus zeker ook de belangrijke bediening van apostel steeds duidelijker zal terug­keren.

Er ligt een grote en belangrijke taak in deze tijd om de oude bijbelse waarheden weer in het licht te stel­len met de autoriteit door God ver­leent.

Het is één van de bedieningen, samen met de bediening van profeet, om in de gemeente wereldwijd te komen tot de eenheid des geloofs. In Ef. 02:20 lezen we dat de gemeente Gods gebouwd zal worden op het fundament van de apostelen en de profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. Als dit niet op de eerste plaats her­steld zou worden, hoe zou dan ooit die tempel Gods, het hemelse Jeruzalem tot voltooing moeten komen?

maar het zal voltooid worden naar ods eeuwige bestek, zoals beschre­ven staat in het boek Openbaring (zie Openb. 21).

In de begintijd waren er verschillen­de rondreizende apostelen. Tenminste 20 worden er met name genoemd. Deze hadden dus een bepaalde toegang tot de gemeenten. Als er problemen rezen, ook van fun­damentele leerstellige aard, dan was het kennelijk gewoon dat de hulp van een apostel werd ingeroepen. Er was nog niet het isolement van gemeenten op zich zoals we dat nu heel vaak zien. Bekend is de vergadering te Jeruzalem, beschreven in Handelingen 15, waar de apostelen samen met de oudsten en de gemeente besluiten nemen ten aan­zien van het Nieuwe Verbond en bepalingen van de wet. In Hand. 16:4 lezen we dan: “En toen zij de steden langs reisden, gaven zij hun de beslissingen, die door de apostelen en de oudsten te Jeruzalem genomen waren, om die te onderhouden”. Zo was er mede door het werk van de apostelen een grote eenheid des geloofs in de begintijd.

De gemeente van Korinthië had ook vele problemen. Ze schreven die aan de apostel en zijn antwoord hebben wij nu als de bekende brieven met de vele raadgevingen, leringen en ver­maningen.

Zo hebben wij nu door middel van deze brieven antwoord op vele vra­gen die ook nu in de gemeente een rol kunnen spelen, uit de eerste hand van deze grote apostel. Dat zelfde geldt natuurlijk voor de andere brieven van Paulus, Petrus, Johannes, Jacobus en Judas.

Een zaak van dienstbetoon

In het vorige artikel schreef ik al over de onvoorstelbare verdeeldheid bin­nen het christendom. Er is dus ook nu in deze tijd een geweldig werk voor de bediening van de apostel en de andere bedieningen Je merkt ook dat het onderwerp van de bedieningen allerwegen volop in de aandacht is. Een aandacht die naar ik meen door de Heer zelf bewerkt wordt. Hij werkt immers het willen en het werken in Zijn volk (Filip. 02:13).

In al de aangehaalde Bijbelgedeelten gaat het hoofdzakelijk over de bedie­ning van Paulus als apostel. Dat wil natuurlijk helemaal niet zeggen dat een apostel van deze tijd een soort kopie van Paulus zal moeten zijn. Het gaat echter wèl om het bijbelse principe van het apostelschap. Het geweldige is dat een echte apos­tel, vanuit zijn liefdevolle hart voor het werk van zijn Zender, zich nooit boven andere bedieningen zal ver­heffen, hoewel hij dit vanuit zijn geestelijke autoriteit wel zou kun­nen. Hij zal zich altijd opstellen als een mededienstknecht van de Heer. Als de apostel Petrus schrijft, dan noemt hij zichzelf een “dienst­knecht” (=slaaf) van Jezus Christus en een “medeoudste” onder de oud­sten (2 Petr. 01:01 en 1 Petr. 05:01). Dat is het kenmerk van het ware onder de vele valse apostelen die ongetwijfeld ook zullen opduiken. Het erkennen van bedieningen, dat ze er zijn en ook nodig zijn voor het tot volheid komen van de gemeente, brengt iets in beweging. Daar groeit het besef en de erkenning dat het hele gemeente gebeuren een boven­natuurlijke, geestelijke zaak is. Dat het hele gemeente gebeuren een zaak is van genade en bijzondere genadegaven door de Heer verleent. Dat het een zaak is van dienstbetoon. “Dient elkander, een ieder naar de genadegave, die hij ontvangen heeft, als goede rentmeesters over de veler­lei genade Gods (1 Petr. 04:10).

 

Gezonde gehoorzaamheid door Roel Schipper

“En toen Hij (Jezus) het einde had bereikt, is Hij voor allen, die Hem gehoorzamen, een oorzaak van eeu­wig heil geworden” (Heb. 05:09).

Een kind van God is iemand die zich gelukkig mag prijzen. Gelukkig, omdat aan de machten der duister­nis die kans zien het levenshuis van de mens binnen te dringen, een halt is toegeroepen.

De Bijbel zegt dat door een mens de zonde de wereld is binnengekomen, en door de zonde de dood. De onge­hoorzaamheid van het eerste men­senpaar heeft dus dramatische gevol­gen. De aartsvijand, de duivel, kan nu met zijn trawanten de prachtige schepping van God binnentrekken en deze in bezit nemen. Hij heeft zijn slag geslagen door list en bedrog. Het proces van binding, ont­luistering en vernedering begint. De nieuwe eigenaar eist gehoor­zaamheid en onderwerping, de arme zondaar is een gevangene geworden, die voortaan in angst leeft voor ziek­te en dood. Het ergste van alles is dat de misleider het doet voorkomen alsof al deze narigheid van God afkomstig is, als straf voor de grote schuld die de mens heeft ten opzich­te van zijn Schepper.

Gods belofte

Gelukkig biedt de goede God meteen hulp. We kunnen die fijne belofte lezen in Genesis, nadat de zondeval heeft plaatsgehad. Het zaad van de vrouw zal de slang de kop vermorze­len (Gen. 03:15). Er zal een ander proces in werking gesteld worden: door de gehoorzaamheid van één (het Lam Gods) zal de zonde der wereld wor­den weggenomen. We weten dat deze belofte op Golgotha heerlijk vervuld is. Dit feit is de basis van ons geloof.

Behalve dat de Heer Zijn leven gaf om ons te verlossen, werd Hij ook gegeven als voorbeeld ter navolging Hij wordt daarom ‘de weg’ genoenK» De weg die hij ging als mens en Zoon van God; een weg waarop we Hem kunnen volgen. Heb. 05:09 zegt dat Hij een oorzaak van eeuwig heil is geworden toen Hij het einde (van die weg) had bereikt.

De fundamentele gedachte van het woord ‘einde’ in de grondtekst is: het brengen van een persoon of ding naar het door God bepaalde doel. Hier zien we dus een mens die volle­dig aan Gods doel beantwoordt. Daarom is er eeuwig heil voor Jezus weggelegd: God kent Hem de eer toe voor altijd hogepriester te worden van een nieuw priestergeslacht (Heb. 05:05).

De voorwaarde

Door Zijn unieke offer wordt ons ook eeuwig heil geboden. Er is slechts één belangrijke voorwaarde: gehoorzaamheid. Er staat: Hij is voor allen DIE HEM GEHOORZAMEN een oorzaak van eeuwig heil gewor­den.

Gehoorzaamheid is het sleutelwoord om deel te krijgen aan dit heil. De Hebreeënschrijver zegt dat Jezus op Zijn weg naar het einddoel de gehoorzaamheid geleerd heeft (Heb. 05:08). In Zijn beproevingen blijft Hij

gehoorzaam in de moeilijkste omstandigheden en laat Hij zich niet leiden tot negatieve gedachten en belijdenissen.

Het woord ‘ongehoorzaamheid’ bete­kent in het Grieks letterlijk: de toe­stand van het niet te overreden of te overtuigen zijn (Expos. dict.). Veel voorbeelden hiervan vinden we in het Oude Testament. Zo lieten de mensen zich ten tijde van Noach door diens prediking van redding en behoud niet overtuigen. Zij kwamen allen om.

De Israëlieten waren gedurende de reis naar het beloofde land niet te overtuigen van Gods goede bedoelin­gen, hoewel ze Zijn talrijke wonde­ren zagen. Het gevolg was dat ze neergeveld werden in de woestijn (Her en der verspreid liggen, als door een orkaan neergeslagen – Bible Works). Ze bereikten het door God bepaalde doel dus niet. Ook nu bestaat het gevaar dat, hoe­wel gelovig, men zich niet laat over­tuigen van het volle heil dat de Heer

voor ons verworven heeft. Het plan van God omvat immers veel meer dan verlossing van zondeschuld! Onze hemelse Vader wil dat het beeld van Zijn Zoon in ons gestalte krijgt en we zo tot alle goed werk vol­komen worden toegerust (2 Tim. 03:07)

Een leerproces

Om dat te realiseren zullen we in gehoorzaamheid en geloof, als leer­lingen Zijn weg tot het einde moeten gaan. De Heer zegt in Luc. 06:40: “Een discipel (leerling) staat niet boven zijn meester, maar al wie vol­leerd is zal zijn als zijn meester”. ‘Volleerd’ betekent in de grondtekst (volgens Wuest’s Wordstudies): ‘Toerusten tot dienstbetoon, geschikt maken, in orde brengen’. Vergelijk hetzelfde woord onder andere in Matt. 04:21 en Ef. 04:12.

Hiertoe is ons de Zoon gegeven (Jes. 9:5) om ons toe te rusten, te vormen en geschikt te maken om dienstbaar te zijn in Zijn Koninkrijk. Deze toe­rusting vindt plaats middels een leer­proces.

Jesaja geeft in zijn profetie een kijkje in het dagboek van een leerling die wordt toegerust voor zijn levenstaak: “De Here HERE heeft mij als een leerling leren spreken om met het woord de moede te kunnen onder­steunen. Hij wekt elke morgen, Hij wekt mij het oor, opdat ik hore zoals leerlingen doen. De Here HERE heeft mij het oor geopend en ik ben NIET WEERSPANNIG geweest, ik ben niet teruggedeinsd” (Jes. 50:04-05). De Here Jezus had een goede gezindheid en was een gewillige en gemotiveerde leerling. Gelukkig deinsde Hij niet terug, maar ging Hij de weg als Lam Gods tot het bit­tere eind, volkomen vertrouwend op Zijn Vader. En vanwege Zijn gehoor­zaamheid, zelfs tot in de dood, werd Hij voor allen die Hém gehoorza­men, een oorzaak van eeuwig heil. Prijs God voor Zijn oneindige liefde en genade!

 

Een gezond woord door Rinie van der Houwen

Soms hebben woorden een beladen betekenis door de loop der tijd gekregen, door de betekenis die de mensen er van hebben gemaakt. Dat geldt zeker voor het woord ‘leer’ of ‘in de leer blijven’, wat doet denken aan leerstellig, dogmatisch. Als we denken aan de betekenis die God eraan geeft, komt het in een heel ander licht te staan. God sprak in Ps. 078:001 tot een volk dat er niet op ingegaan is: “Wend het oor, mijn volk, tot mijn leer, neigt uw oor tot de woorden van mijn mond”. Omdat God volmaakt is, verheft de leer van God een mens, doordat Hij het goede in de mens oproept. Naar de woorden van Zijn mond luisteren, is luisteren naar de Koning van hemel en aarde, die Jezus zijn Zoon zond om Zijn liefde en bedoelingen door Hém op aarde duidelijk te maken. Hij sprak en leerde alleen volgens Gods woorden, om ons men­sen de ogen te openen, wat Hij ons wil leren.

Het woord ‘leer’ wordt wel 31 keer genoemd in de Bijbel, waarvan 28 keer in het Nieuwe Testament. Het is ook vol beloften. Wie zullen de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen leren kennen met ogen die zien en oren die horen? Lees daarover Matt. 13:11-16.

Een aantal schriftplaatsen over ‘de leer’:

In Joh. 07:16 zegt Jezus: “Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft”.

In Joh. 07:17 zegt Hij: “Als je Mijn wil doet, zul je van deze leer weten of Hij van God is dan of ik uit Mijzelf spreek”.

In 1 Tim. 01:10 omschrijft Paulus de negatieve eigenschappen van mensen die ingaan tegen de gezonde leer.

Ook wijst Paulus zijn medewerker op de noodzaak onderlegt te zijn in de woorden des geloofs en der goede leer (1 Tim. 04:06).

Twee hoofdstukken verder waar­schuwt hij: “Als iemand een andere leer verkondigt dan is hij opgebla­zen” (1 Tim. 06:03)..

Want het gaat om “de gezonde woorden van onze Here Jezus Christus en de leer der godsvrucht”.

De naam Gods en de leer mogen geen smaad lijden (1 Tim. 06:11).

In zijn tweede brief aan Timotheüs schrijft hij dat er een tijd komt dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen (2 Tim. 04:03)

Aan Titus doet hij de oproep uit te komen voor wat met de gezonde leer strookt (Titus 02:11).

Johannes waarschuwt in zijn tweede brief dat “een ieder die verder gaat en niet blijft in de leer van Christus, God niet heeft” (2 Joh. 01:09).

Paulus spreekt in zijn brief aan de Efeziërs over mensen die “heen en weer geslingerd door allerlei wind van leer” (Ef. 04:14).

Paulus schrijft aan Titus dat een opziener zich behoort te houden “aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te ver­manen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen”. (Titus 01:09)

En in het tweede hoofdstuk vers 10 benadrukt hij de leer van God, onze Heiland, in alles tot sieraad te strekken. God tot sieraad te strekken is voor Hem een sieraad te zijn. Deze bloemlezing van teksten over de leer is vast wel de moeite waard om door te lezen. Of de tekst als dag- rooster lezen met het gedeelte waar­in het is geschreven. Het zal ons inzicht vermeerderen, want de leer van onze Schepper brengt ons bij onze Schepper, doet ons Zijn wil ver­staan en maakt dat wij leven naar Zijn wil en tot eer van Zijn Naam!

 

Worden als een kind door Froukje Huis

’t Is een prachtige herfstdag. De zon schijnt heerlijk en tovert een gouden glans op de bomen van ons pleintje. Ik sta voor het keukenraam te genie­ten. Niet alleen van deze herfst- pracht, maar nog meer van het krioel van de kinderen, die volop profiteren van deze kostelijke dag. Twee jongetjes van een jaar of vier razen in volle vaart op hun fietsjes rond het pleintje. Wielrennertjes die de gele trui willen bemachtigen?! Ze racen voorbij een meisje dat met grote inspanning probeert de trap­pers van haar te hoge fietsje rond te krijgen. De zijwieltjes houden haar in het spoor en ze geeft het niet op. Ja hoor, daar lukt het en triomfante­lijk rijdt ook zij haar rondje om het plein zonder één blik te slaan op de voorbij schietende jongens. Daar komt er weer één. Een peuter nog. Een groter meisje probeert fiets­je én peuter in evenwicht te houden. Eigenlijk gaat het beider kracht te boven, maar ze ploeteren ijverig en onvermoeibaar voort. Wat een geduld en volharding! Plotseling nemen mijn gedachten een sprong en zie ik de gemeente van Jezus Christus voor me. Zijn ook wij niet bezig te jagen? Te jagen naar het doel om de prijs der roeping Gods?

We roepen elkaar toe: “Laten we met volharding de wedloop lopen, die voor ons ligt en laat ons oog daarbij gericht zijn op Jezus, de Leidman en Voleinder van het geloof’ (Heb. 12:01-02).

Misschien lijkt de opdracht waarvoor we staan te zwaar, misschien kun­nen we ons geestelijk evenwicht niet bewaren en komt een ander ons te hulp!

Maar we mogen zeker weten dat onze Heer en Heiland nooit zal toe­staan, dat we boven vermogen ver­zocht worden, want Hij zal met de verzoeking voor de uitkomst zorgen, zodat we er tegen bestand zijn (1 Kor. 10:13).

Als iemand soms ontmoedigd is, kijk eens naar de kinderen. Hoe ze alles op alles zetten om vooruit te komen. Ze vuren elkaar aan om te groeien en ‘groot’ te worden. Ik wil graag worden als zo’n kind en mijn weg gaan om ‘groot’ te worden, volwassen in de geestelijke wereld. Doet u ook mee?