Selecteer een pagina

Levend Geloof – 390

Levend geloof 1997. 09-10 nr. 390

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Terwijl u dit nummer in handen hebt, zijn we al weer druk bezig met de samen­stelling van het volgende nummer! Een bezigheid die continu aandacht vraagt, want elk nummer proberen we zodanig samen te stellen dat het blad, als het naar de drukker gaat, een hoge geestelijke kwaliteit in zich heeft.

En met ‘geestelijke kwaliteit’ bedoelen wij: een duidelijke uitleg van het evange­lie van het Koninkrijk in een voor iedereen begrijpelijke taal. Daarbij zijn som­mige artikelen meer gericht op jong-bekeerden, terwijl andere artikelen bedoelt zijn voor hen die het geestelijk volwassen stadium hebben bereikt.

Verder proberen we er natuurlijk rekening mee te houden dat beide categorieën behoren tot dezelfde gemeente van Christus en elkaar behoren te aanvaarden in de gezindheid van Christus.

Ook realiseren wij ons bij het schrijven van de artikelen dat ze praktisch gericht dienen te zijn. De leer van het Koninkrijk is geen leer die theorie is zonder praktische waarde.

Integendeel, leer en leven zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Daar waar de ‘leer’ niet vertaald wordt in het gewone alledaagse leven mist het zijn uitwer­king zoals onze Heer die voor ogen staat.

Zoals Jezus en de apostelen bezig waren, willen ook wij bezig blijven: ontmas­kering van de vijand door geestelijk te strijden en te overwinnen en beleving van het nieuwe leven van Christus in alle facetten van het leven.

Wij vertrouwen erop dat we ook bij het verschijnen van dit nummer hierin weer geslaagd zijn en twijfelen er niet aan dat de inhoud van de artikelen mee zal werken dat ons geloofsleven er op positieve wijze door zal worden gestimu­leerd.

 

Bij de voorplaat door de redactie

De prediking die de profeet Jona in opdracht van God hield in de. zoals Jona 3 vermeld, ‘geweldig grote stad Nineve’, had een positieve uitwerking: de mensen kwamen tot berouw en bekering.

Het inspireerde de Franse tekenaar en lithograaf Gustave Doré (1832- 1883) tot het maken van de illustratie zoals deze hiernaast en op de voorpagina staat afgedrukt.

 

Een wordt twee door de redactie

De vele positieve reacties ten aan­zien van ons blad die wij de laatste tijd weer ontvingen, stemmen ons uiteraard tot blijdschap en dank­baarheid. Daarbij realiseren wij ons dat het niet primair gaat om het blad, maar wél om de boodschap die wij uitdragen: het evangelie zoals Jezus dat bracht en de apos­telen, uitgelegd met het licht wat Gods Geest ons erover geeft. Deze keer hebben wij op de achterpagi­na de belangrijkste aspecten ver­meld waarover wij telkens weer schrijven en die Levend Geloof geestelijk zo waardevol maken wat betreft de inhoud.

Vele van onze lezers weten dat te onderkennen en ondersteunen op allerlei wijze onze arbeid, onder andere door het opgeven van nieu­we abonnees of het geven van een geschenkabonnement. Het aantal lezers neemt dan ook gestadig toe al denken we wel eens: wat jam­mer dat niet meer mensen ons blad lezen en daardoor de volle rijkdom van het evangelie gaan ontdekken. Het moet toch moge­lijk zijn dat het lezerstal zich gaat verdubbelen. Deze keer doen wij daarom een beroep op onze lezers en lezeressen ons te helpen om het aantal abonnees te laten groei­en. Hoe? Door een (let wel: één) adres op te geven waarvan u denkt: die zou het blad ook moe­ten lezen! Wij sturen het door u opgegeven adres dan één of meer proefnummers toe en vragen hen daarna of ze abonnee willen wor­den. Mogen wij op uw medewer­king rekenen? (S. v. p. bij voorkeur het adres wat u gedachten heeft per briefkaart of brief, dus schrifte­lijk, opgeven). Bij voorbaat dank voor uw medewerking!

 

De realiteit van Gods Koninkrijk Door Gert-Jan Doornink

Voor de wereld, inclusief het naam-christendom, is het Koninkrijk Gods een verborgen aangelegenheid. Maar ook vele christenen zijn zich niet of onvoldoende bewust wat het betekent te behoren tot het Koninkrijk van God. Dit artikel beoogt een stimulans te zijn om de werkelijkheid van het Koninkrijk meer en meer te gaan ontdekken en beleven.
Wat is de realiteit van het Koninkrijk van God? Is het een gedachte die door een aantal christenen is uitgevonden en die hen bezighoudt? Staat het ver buiten de werkelijkheid van het gewone alledaagse leven? Of is het een werkelijkheid waar iedere christen mee te maken heeft?
Deze en andere vragen kunnen zich voordoen als we nadenken over de betekenis van Gods Koninkrijk.
Zekerheid
In de eerste plaats mogen we ons realiseren dat het Koninkrijk Gods zekerheid geeft wat betreft ons bestaan als mens. Een zekerheid die ver uitgaat boven ons mens-zijn in de natuurlijke wereld. Ieder mens heeft een nationale status, hij is ingezetene van het land waarin hij geboren is, of bij verhuizing naar een ander land, van het land waarin hij is komen te wonen. Wie door geloof in het volbrachte werk van Christus een nieuwe schepping is geworden, wie dus opnieuw geboren is, behoort tot Gods Koninkrijk.
Eén van de kenmerken van dat Koninkrijk is dat het een eeuwig Koninkrijk is, dat wil zeggen het blijft altijd bestaan, net zoals God was, is en blijft tot in alle eeuwigheid. In de Hebreeënbrief kunnen we lezen dat het een onwankelbaar Koninkrijk is (Heb. 12:28). Dat kunnen we niet zeggen van de koninkrijken in de natuurlijke wereld, waarvan het bestaan soms zeer discutabel is. Vele koninkrijken zijn in de loop der jaren verdwenen en vervangen door een republiek of andere staatsvorm. En in sommige koninkrijken bezit de koning of koningin geen enkele autoriteit meer en heeft alleen nog maar symbolische betekenis.
Het Koninkrijk van God echter heeft Jezus als Koning en dat is een Koning met gezag en autoriteit, niet om op dictatoriale wijze over zijn onderdanen te heersen, maar om het deelgenoot te maken van al de goedheid, liefde en geborgenheid die in God aanwezig is.
Dat heersen geldt alleen ten aanzien van de machten der duisternis die dit Koninkrijk met zijn inwoners wil beschadigen en, als het zou kunnen, vernietigen. De Satan die op het ogenblik nog rondgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou kunnen vernietigen, gaat echter zijn totale ondergang tegemoet. En de eerste grote nederlaag werd door hem al geleden toen Jezus aan het kruis van Golgotha zijn macht teniet deed en als eerste zelfs de dood overwon.

Overwinning
De ingezetenen van het nieuwe Koninkrijk, en dat zijn dus alle waarachtige christenen, bezitten daarom een geweldige zekerheid: niet Satan heeft het laatste woord, maar Jezus Christus, de Koning der koningen. En Hij laat ons ten volle delen in Zijn eens behaalde overwinning. Daarom leren wij als burgers van Zijn Koninkrijk ons ook hoe langer hoe meer af te sluiten voor alles wat vanuit de verkeerde bron op ons afkomt. We onderkennen en onderscheiden meer en meer wat goed is en wat slecht is en laten ons geen angst aanjagen.
Daarbij doen wij niet aan struisvogelpolitiek. Het lijden en de dood zijn realiteiten waar we in deze overgangstijd nog mee te maken hebben, maar wij zien over de horizon heen en weten dat alle dingen (let wel: álle dingen) meewerken ten goede omdat wij God liefhebben.
Wij gaan de weg van geloof en ontwikkelen een onvoorwaardelijk vertrouwen in God en Zijn beloften. Het Koninkrijk Gods waartoe wij behoren ervaren we daarom als een positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof in Christus en de levende God te maken heeft. Het is niet iets vaags of mysterieus wat er de ene keer wel en de andere keer niet is. Maar het is voortdurend aanwezig, al zijn we ons dat niet elk moment bewust.
Geen tegenstelling
Terwijl ons bestaan in de natuurlijke, zichtbare wereld tijdelijk is, geldt dat niet voor ons bestaan in de geestelijke, onzichtbare wereld.
Toch mogen we hier geen tegenstelling oproepen, alsof ons bestaan in ons tijdelijke, vergankelijke lichaam onbelangrijk is. Het nieuwe, geestelijke leven staat niet los van ons natuurlijke bestaan, maar wordt erin geïntrigeerd. Dat wil zeggen vanuit ons ‘geestelijk functioneren’ heeft het een positieve uitwerking in ons ‘natuurlijk functioneren’. Blijft dit achterwege dan hapert er wat aan ons geestelijk functioneren.
Toen Jezus op aarde het Koninkrijk van Zijn Vader in al Zijn heerlijkheid tot openbaring bracht, liet Hij daar geen enkel misverstand over bestaan. Denk aan de talrijke raadgevingen en richtlijnen die Hij doorgaf in zijn zogenaamde Bergrede! En hoe Hij alles zelf in de praktijk bracht. Hij stond niet boven de mensen, maar naast de mensen. Hij was mens onder de mensen en openbaarde wat het werkelijk mens-zijn betekende. Dit in tegenstelling met de vrome leidslieden van die tijd, de Farizeeën en Schriftgeleerden, die zich wél boven de gewone mensen gingen verheffen. Jezus was echter te allen tijde bewogen en vol liefde jegens de mens in nood, allen die door de duivel gemanipuleerd werden.
Verantwoordelijkheid

Het Koninkrijk Gods mogen we dus nooit los gaan zien van de alledaagse werkelijkheid. Wie op een soort hoogmoedige wijze rondloopt met de gedachte: ‘Ik behoor tot het Koninkrijk en hoef me nergens iets van aan te trekken, want mijn geestelijk leven staat los van mijn natuurlijk leven’, begrijpt niet dat hij zo de volkomen vrijheid die hij in Christus heeft ontvangen, misbruikt. De verantwoordelijkheid die we als nieuwe scheppingen bezitten gooien we daarmee te grabbel, want zoals Jezus Gods Koninkrijk openbaarde, zijn ook wij geroepen dat te doen!

Wanneer kunnen anderen de ogen opengaan voor de heerlijkheid en de zekerheid van Gods Koninkrijk? Alleen als we het beeld van Jezus tot openbaring brengen: de ander liefdevol bejegenen, de hand om iemands schouder slaan, als we ons inzetten voor de ander die onze hulp nodig heeft.
Dit mogen we niet zien als een soort last die op ons ligt, een wet waaraan we gehoorzaam dienen te zien, want bij een waarachtig gelovige gaat dat er immers automatisch uitkomen. De aanmoediging van Paulus om alles zonder morren of bedenkingen te doen zodat we schijnen als lichtende sterren (Filip. 02:14-15) hebben we misschien af en toe nodig om actief te blijven, maar tegelijkertijd realiseren wij ons dat het een vreugdevolle aangelegenheid is om zo als vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk te kunnen functioneren.
Gods Geest
Een belangrijk ‘hulpmiddel’ om dit alles waar te kunnen maken is daarbij de Geest van God. Het is Zijn Geest die ons stimuleert en leidt en weten wij hoe waar de woorden van Paulus zijn als hij even tevoren in dezelfde brief opmerkt dat God het is, die om zijn welbehagen, zowel het willen als het werken in ons werkt (Filip. 02:13). Gods welbehagen is ook ons welbehagen, Zijn wil doen is een vreugde, zoals dat ook bij Jezus het geval was.
We leven in een tijd waarin het naam-christendom op zijn retour is. Sommigen zien dit als een verontrustende ontwikkeling. Als onze geestelijke ogen echter geopend zijn voor de realiteit van Gods Koninkrijk, weten wij dat de scheiding der geesten onherroepelijk verder gaat en dat het er steeds meer uit gaat komen wat echt is en wat onecht is.
‘Koninkrijks-christenen’ laten zich geen rad voor de ogen draaien, zij leren steeds meer en beter waar het werkelijk op aankomt en openbaren dat in en door hun leven. Daarom is de realiteit van Gods Koninkrijk geen theorie, geen leer die leer blijft, maar een dagelijkse beleving, waardoor we als nieuwe scheppingen in Christus ten volle kunnen functioneren in het plan van God.

 

Wijsheid van Judas 4 door Cees Maliepaard
Verlost uit het diensthuis

“Maar ik wil u te binnen brengen – u hebt het immers alles eens voor goed vernomen – dat de HEER een volk uit het land Egypte verlost heeft, maar een andermaal hen die niet tot geloof gekomen waren, verdelgd heeft, en dat Hij engelen die aan hun oorsprong ontrouw werden en hun eigen woning verlieten, voor het oordeel van de grote dag met eeuwige banden onder donkerheid heeft bewaard gehouden…” (Judas 01:05-06).
In eeuwige slavernij
Elk van Gods engelen die de door hun Schepper gegeven plaats verliet, kwam van Gods milde regen in een venijnige satansdrup terecht. Want zo’n dienende geest had in de hem van Godswege toebedeelde behuizing aan geen enkel ding gebrek.
Hij was geschapen om te dienen en daar zou hij volledig voldoening in kunnen vinden. Alle engelen die getrouw bleven, voelden zich in hun dienstpositie in hun element, want God heeft voor al Zijn schepselen voor hen posities gecreëerd die hun als het ware op het lijf geschreven zijn. Ook alle engelen voelden zich aanvankelijk helemaal op hun gemak en begeerden gewoon geen andere woon- en werkplaats. Want geloof maar gerust dat de schepper bij de inrichting van hun onderkomens niets over het hoofd heeft gezien.
Dienstbaar zijn aan de mensen is voor engelen geen vervelende opgave, maar juist een bron van louter vreugde, want uit ervaring weten we dat God altijd mogelijkheden geeft om van de toegemeten bediening met volle teugen te genieten. De engelen Gods die aan hun oorspronkelijke bestemming ontrouw werden en hun dienstpositie verloochenden, probeerden de mensen (onder aanvoering van Satan) steeds verder van de eeuwige God weg te dirigeren.
Niets dienstbaar zijn aan de mensen dus en al evenmin aan de God die de mens zo’n hoge positie heeft gegeven! Maar daarmee raakten ze hun plaats in Gods hemel kwijt, waarvan God op de eerste scheppingsdag gezegd had dat het daar licht zou wezen. Want zij kozen uit vrije wil voor de duisternis en daardoor zijn ze met eeuwige banden aan die duisternis gekluisterd: voor het oordeel op de grote dag van de Heer, waarop Goddelijke harmonie weer het leefklimaat zal bepalen voor een ieder die Hem toebehoort.
Verlost uit het diensthuis
De Here God zelf heeft het volk voor Zijn naam verlost uit Egypte. Want betekende dit land aanvankelijk de redding voor Israëls stamfamilie – later werden ze gevangen gehouden, onderdrukt en uitgebuit door de nazaten van hun eerdere weldoeners. Egypte stond model voor bruut geweld tegen Gods uitverkoren schaduwgemeente, maar ook voor de brutaalste infiltratie uit het rijk van Satan.
Zij werden door hun belagers volledig beziggehouden met werkzaamheden ter meerdere glorie van de farao van Egypte. Door zwaar lichamelijk werk verplicht te stellen, dachten de machthebbers van het land zich alsmaar in omvang ontwikkelende asielzoekersvolk klein te kunnen houden. Dat bleek na verloop van tijd echter een misvatting te wezen (Exodus 1).
Het volk had blijkbaar nog voldoende tijd over om zich bezig te houden met andere zaken. En dat betroffen dan notabene aangelegenheden van de eredienst rond een in Egyptische ogen vreemde stamgod. De farao en zijn raadgevers werden stellig geïnspireerd door de duivelse demonengoden van het toenmalige wereldrijk. En die fluisterden hun menselijke vazallen in, de werkzaamheden rond dit slavenwerk te verzwaren en het verplichte quotum te bakken tichelstenen desalniettemin te handhaven (Ex. 05:06-08).
De occulte grootvorst uit het rijk der duisternis achter de menselijke farao maakte zijn gekroonde vazal wijs dat hij bij Israëls verdere aanwas in macht en grootte, wel eens van heerser en gebieder tot een van Israël afhankelijke filiaalhouder zou kunnen degraderen. Dat verklaarde zijn verbeten houding tegen het door zijn voorgangers zo gewaardeerde volk uit het land Gosen. En Satan dacht er ten aanzien van het door hem zo verfoeide plan van God, wél bij te varen.
Gods plan gaat door!
Negen maal liepen de plannetjes van Satan verkeerd af voor de Egyptenaren, maar elke keer wist hij de farao opnieuw op te jutten om het volk z’n vrijheid te onthouden. Bij de tiende, voor het land aan de Nijl fataal aflopende actie, haalde Egyptes monarch eindelijk bakzeil. De verderfengel (koning Dood) trok zich niets aan van Satans besognes, waardoor al Egyptes eerstgeborenen het loodje legden. En het volk was vrij om te gaan en vrij om de Heer van hemel en aarde in gehoorzaamheid te dienen.
De Heer heeft Zijn volk in de vrijheid gesteld en Zijn zegen vergezeld hen. Kiezen voor de eeuwige God zal echter een onberouwelijke keuze dienen te zijn, want wanneer zij (hardnekkig zoals ze waren) onder Zijn bescherming vandaan liepen, grepen de woestijngeesten en allerhande geestelijk gespuis hun kansen. Dan kwam Israël zwaar in de problemen te zitten en kon de verdelger alsnog ook bij het volk van God z’n gang gaan.
Het waren trouwens niet zo weinig mensen, die in de woestijn aan de aarde toevertrouwd moesten worden. Op Jozua en Kaleb na alle oudgedienden van de exodus. Samen met een nieuwe generatie trokken zij het hun van melk en honing overvloeiende beloofde land binnen. Met veel vijven en zessen, dat wel, Maar ze kwámen er!
En bij ons?
Zullen we moeten vrezen dat de Here God bij eventuele ontrouw van ons, ook van Zijn kant de trouw niet zal bestendigen? Ik denk niet dat er enige aanleiding toe zal zijn om daar van uit te gaan. Want de Schrift zegt: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet” (2 Tim. 02:13).
De bekende versregel: ‘Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen’, kan alleen dan verstaan worden als we doorhebben dat we die smart van satanische machten te duchten hebben en van koning Dood. Wie God verlaat heeft niets van God te vrezen, want onze Vader in de hemel verandert er echt niet door! Maarten ’t Harts boekje van die titel, is in de betiteling dus gewoon juist!
Onze Heer de dienst opzeggen, is echter geen punt van overweging, want we dienen Hem niet uit angst voor represailles! En de wetenschap dat we binnen Satans invloedssfeer kunnen komen, is voor ons al evenmin de aansporing die we nodig hebben om dóór te gaan op Gods weg. We plegen enkel uit liefde tot de Heer en tot onze hemelse Vader Diens hoge weg te volgen. Een ander punt van overweging zal altijd vanuit een foute optiek genomen zijn. En dat daardoor de liefde tot de mensen beter tot z’n recht kan komen, is het logische vervolg op ons functioneren door de Geest van Christus.
Enige tientallen jaren terug dachten we als nieuwtestamentische christenen, nog op oudtestamentische wijze met vrezen en beven aan het horen van de stem van de Heer. We waren er net van af, de rollende donder van het onweer voor de stem van God te verslijten en het dienen van de Allerhoogste had voor ons altijd nog iets angstaanjagends. Het heeft er veel van weg, dat ook de christenen van het eerste uur daar niet altijd vrij van waren. Judas was daarin echt niet de enige!
De enige weg
De enige weg naar de Vader is voor ons toch altijd Jezus nog (Joh. 14:06). En bij Jezus vind je een onbegrensd vertrouwen in Zijn hemelse Vader. Bij Hem is er geen enkele twijfel over de onveranderlijke goedheid van God. Hij zei: “Hebt uw vijanden lief, doet hun goed en leent zonder op vergelding te hopen, en uw loon zal groot zijn en u zult kinderen van de Allerhoogste zijn, want Hij is goed jegens de ondankbare en bozen” (Luc. 06:35).
Daarom geloven we dat de weg ter ontkoming uit het gééstelijke diensthuis voor een ieder openstaat. God kiest voor de geestelijke exodus een ieder uit die het verlangen in het hart heeft Zijn weg te gaan. Die weg is -zoals gezegd- Jezus. en hoewel we deze uittocht met elkaar mogen meemaken, is die toch gegrond op ieders persoonlijke beslissing.
Satan zal een ieder die via de van God gegeven weg komen wil, moeten laten gaan. Niet híj maakt de dienst uit, maar (in de naam van Jezus daartoe geautoriseerd) mogen we dat als dienstknechten van de Allerhoogste gezamenlijk voor onze rekening nemen. Geen macht, hoe occult ook, zal dit kunnen verhinderen. Wie de ene Weg vindt, mag deze vrijmoedig gaan bewandelen.
Een afgang in de woestijn hoeft er niet te wezen, als we ons maar niet door de vorst der duisternis laten intimideren.
Daarom is onze wandel niet met vreze en beven balancerend op het randje van een duister ravijn, maar in volledig vertrouwen op de zekerheden die onze hemelse Vader ons in Christus Jezus gegeven heeft. En daar behoort een allesomvattende bevrijding bij, een heuse exodus uit de occulte verstrengelingen van het tegenbeeldige Egypte.
Aan een tocht door de woestijn is niet altijd te ontkomen, maar die behoeft beslist geen 40 jaren te duren. Dat is echt niet nodig, want er is onder de toegewijde kinderen Gods geen vroegere generatie die eerst de dood zal moeten vinden.
We mogen allemaal een Jozua en een Kaleb wezen, gelovend in Goddelijke overwinning op de reuzen van het geestelijke Kanaän. Waarom zou een mens bij de vleespotten van Satans Egypte blijven hangen, als onze goede God ons een geestelijk land, overvloeiende van melk en honing geven heeft?
Werkelijk: verlossing uit het diensthuis van Satan is voor een ieder weggelegd die Gods weg wil bewandelen. Dan zingt het in ons hart (uit één van de berijmde Psalmen):

Kom, ga met ons en doe als wij!
Jeruzalem, dat ik bemin,
wij treden uwe poorten in.
Daar staan, o Godsstad, onze voeten.
Jeruzalem is wél gebouwd,
wel saamgevoegd, wie haar beschouwt,
zal haar voor ’s Bouwheers kunstwerk groeten.

 

Welke weg kiezen wij door Tea Keuper

Je ziet wel eens zo’n bordje staan bij een bos of boerderij: ‘Eigen Weg’. De verklaring in de Van Dale luidt: ‘Eigen weg tegenover openbare weg’. Wat is dan ‘openbaar’? Voor ieder open en bloot. En ‘eigen’? Wat ons toebehoort. Die weg is dus van jou, van mij. Als je zegt: ‘Ik ga mijn eigen weg’, dan handel je naar eigen inzicht en doe je wat jezelf denkt wat goed is.

Als je taalkundig bezig gaat met woorden, kom je best wel zinnige dingen tegen. Maar hier miste ik ets, namelijk wat de Bijbel verder uit egt Dus keek ik in mijn concordantie en daar stond veel meer wat me aan­sprak. Niet minder dan anderhalve bladzijde met teksten over ‘weg, wegen’, etc.

Jezus zegt in Johannes 14 vers 5 (Joh. 14:05) Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij”. Hiermee bedoe It Jezus te zeggen tot Zijn discipelen (en wij als Zijn volgelingen mogen dit ook ter harte nemen): Leer Mij kennen en Ik openbaar jullie Mijn Vader-God. Verlaat je eigen weg en kom op de door Mij geopenbaarde weg, de vrije weg naar God!

Er zijn zoveel wegen in verschillende godsdiensten en geloofsovertuigin­gen. Mensen zoeken op allerlei (eigen!) wegen naar een god en wat vindt men? De ware God? De énige God, die Jezus geopenbaard heeft? Men vindt halve waarheden, mense­lijke wijsheden, vage redeneringen, beloften die niet uitkomen. Wegen die mooi schijnen maar die op niets of op de dood uitlopen…

De discipelen van Jezus volgden aan­vankelijk de Heer; maar toen het leek dat Zijn weg in de dood zou ein­digen, waren ze teleurgesteld en lie­ten ze Hem in Gethsemané in de steek. Gelukkig openbaarde Jezus zich door kruis en opstanding, ver­schijning en hemelvaart opnieuw en heeft Hij hen de weg nader uitge­legd, wat betreft ‘het Koninkrijk Gods’. In Handelingen 1 vers 3 (Hand. 01:03) kun­nen we het lezen: “… aan wie Hij zich ook na Zijn lijden met Vele ken­tekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hen verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”.

– Jezus, baande de weg tot Zijn . ader. Zijn ‘eigen’ weg was Vaders weg. Zijn wil was Vaders wil! In Jesaja 53 vers 6 (Jes. 53:06) staat: “Wij allen dwaalden als schapen, wij wenden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem (Jezus) doen neerkomen”.

Als we onze eigen goedgedachte wegen en gedachtegangen aan Jezus geven en Hem ons de wegen laat wijzen, die we moeten gaan, is Hij immers ook ons Licht. Dan komen we op gebaande wegen; ze zijn begaanbaar door het Licht wat schijnt. Door de waarheid van Jezus leiden ze naar het leven. Jezus is de Weg. Hij is ook de Waarheid en het Leven. Hij is het Licht in deze wereld! Dit is de oplossing voor zoekende mensen. Wij kunnen hen dit aanrei­ken en voorleven! Eigen weg of Jezus’ geopenbaarde weg, die door Hem vrijgemaakt is. Het is een keuze die ieder mens kan maken. Ken Hem in al je wegen, dan zal Hij je paden (wegen) recht maken! (Spr. 03:06).

Al de weg leidt mij mijn Heiland, wat verlang ik dan nog meer?!

 

De voetwassing en het zoonschap door Jack Wester

Naast de al jaren vertrouwde medewerkers, komen er van tijd tot tijd nieuwe schrijvers aan bod in Levend Geloof. Deze keer is dat Jack Wester, die we enkele maanden geleden ontmoetten toen we spraken op een door hem georganiseerde samenkomst in zijn woonplaats Voorschoten. Jack Wester (43) is getrouwd en vader van drie kinderen. Hij is in het dagelijks leven accountmanager van een krantenuitgeverij en behoort tot de Gemeente Gods in den Haag, waarvan br. Hans Bulthuis voorganger is. Jack Wester groeide op in Haren bij Groningen in een positief gereformeerd gezin. Zijn vader overleed toen hij 6 jaar jong was. Op 17-jarige leeftijd kwam hij, na een rally van Youth for Christ waar gesproken werd over de Heilige Geest, tot bekering. Daarna was hij verscheidene jaren actief in het jeugdwerk, onder andere bij de Jesus People. Bijgaand artikel is naar aanleiding van Johannes 13 vers 5 tot en met 17. (Joh. 13:05-17) (red.).

Het blijft een enigszins merkwaardig tafereel, het wassen van de ‘lieflijke’ (Rom. 10:15) voeten van de leerlingen. Ze keken er dan ook wel van op. De Meester, hun grote leraar ging hun de voeten wassen. Nu was het op zich ook weer niet zo’n vreemde gewoonte in die tijd en cultuur, het werd op zich als normaal beschouwd dat reizigers -na een lange reis door het stoffige zand- zich de voeten lieten wassen, vaak door slaven. Dat is dan wel de eerste les die we mogen leren uit dit verhaal: Jezus, de Mensenzoon, dient zijn broeders. Maar die les kennen we allemaal al wel, tenminste in theorie, en daar begint het mee. Eerst het horen van de prediking, dan geloven en dat mogen we leren het te praktiseren.
Aandoenlijk zo’n verhaal, maar door de vernauwing van ons denken ook wel een beetje banaal. We zien toch alleen wat voor ogen is, namelijk een stel vieze veel gebruikte voeten worden gewassen! Verder niets, en ja, ook nog wat zoetsappige onderdanigheid waar we toch nooit aan kunnen tippen. Zie je het jezelf al doen: voeten wassen? Meehelpen met de afwas is vaak al een hele toer.
Wat Satan wil verhinderen
In Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15) lezen we: “En ik (God) zal vijandschap zetten tussen u (de slang) en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen”. De oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt (Openb. 12:09) heeft het kennelijk al in een vroeg stadium op ‘onze hielen’ voorzien. Vanuit Psalm 56 vers 6 (Ps. 056:006) kunnen we al samenvatten dat de boze let op onze hiel, om uiteindelijk de ziel te grijpen. “Zij willen aanvallen, zij spieden, zij nemen mijn schreden waar, terwijl zij loeren op mijn leven”. De Statenvertaling zegt: “Zij passen op mijne hielen, als die op mijne ziel wachten”. En de Leidse vertaling zegt: “Zij scholen samen, liggen op de loer, zij letten op mijn schreden, daar zij hopen mijn leven weg te nemen”. Kennelijk is de boze er alles aan gelegen om het voortgaan van de mens te verhinderen. Zo was het al met de eerste zoon Gods in wording: Adam. Ook hem werd de doorgroei naar en in het zoonschap verhinderd en we weten allemaal hoe dat gegaan is. Door middel van de inwerking en verleiding van de duivel in zijn innerlijk. Door de zonde werd hem het verder groeien overeenkomstig het plan van God helaas onmogelijk gemaakt; de boze engelen hadden hun claim reeds bedongen.
De profeet Jeremia wijst op het verband tussen tegenslag en kwetsbaarheid ten aanzien van de inwerkingen van het rijk der duisternis. Door het wegvallen van de mantel der gerechtigheid zijn de hielen een prooi, zodat de gezonde stabiele levenswandel wordt bemoeilijkt, of nog erger, onmogelijk gemaakt. (“Waarom treft mij dit – om de grootte uwer ongerechtigheid zijn uw slippen opgetild, uw hielen ontbloot” – Jer. 13:22, Lutherse vert.).

Onder onze voeten…
Als opmerkelijk mag in dit verband genoemd worden dat de gelovigen in Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19) worden opgeroepen om hun vijanden (de gevallen engelen) onder hun voeten te vertrappen. De NBG-vertaling zegt: “Zie, Ik heb u macht gegeven om op slangen en schorpioenen te treden en tegen de gehele legermacht van de vijand; en niets zal u enig kwaad doen”. Paulus schrijft in de Romeinenbrief (Rom. 16:20) met grote overtuiging: “En de God des vredes zal weldra de satan onder uw voeten verpletteren” (Statenvert.). Logisch dat de ‘hielenbijter van den beginne’ het op onze voeten gemunt heeft; hij wil immers onze voortgang in groei en ontwikkeling in en naar het zoonschap ten koste van alles verhinderen, hetgeen hem immers zal verpletteren! Dan is het te begrijpen dat hij onze rustige geloofswandel wil verlammen, door te ontregelen in de basis van ons voortgaan, in het lopen, in het wandelen in geloof.
Wat kunnen we bedenken bij een tekst als: “Hoe lieflijk zijn de voeten van diegenen, die vrede verkondigen, die het goed nieuws verkondigen” (Rom. 10:15). En hoe moeten we onze voeten schoeien met de bereidheid van het evangelie des vredes? (Ef. 06:15). We zien hier een helder en bemoedigend verband tussen de kracht van iemands inzet om de goede God te dienen en die zo merkwaardige ‘voeten’ van ons. We mogen ons er kennelijk ‘iets anders’ bij voorstellen. Daar speuren we naar, wat is dat voor een ‘iets anders’? Wat kunnen we of zouden we moeten beschermen om onze daadwerkelijke voortgang te vervolgen. Geen struikelen of oponthoud, geen scheve schaats of andere verlamdheid meer!
Natuurlijk en geestelijk
We weten van de slang dat hij zich voortbeweegt in het stof, maar ook -en dat zegt meer- dat die gedoemd is de gehele dag stof te eten (Gen. 03:14b). Als verstoken van het leven Gods is zijn domein als vanzelfsprekend het louter natuurlijke leven, puur vleselijk zou je ook kunnen zeggen. Dat een mens daar niet alleen voor geschapen is blijkt wel uit de oproep in de Korinthebrief: “Een natuurlijk (stoffig) lichaam wordt gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt”. Er is een natuurlijk lichaam en er is een geestelijk lichaam. Analoog aan deze tekst kunnen we lezen in Jakobus 3 vers 15 (Jak. 03:15) dat er een wijsheid is die niet van ‘boven’ komt, zij is aards en ongeestelijk, duivels. Dit woord ongeestelijk komt van het Griekse woord ‘psuchi’kos’ en betekent zoveel als ‘natuurlijk’; het beginsel van dierlijk leven, datgene wat de mens met de dieren gemeenschappelijk heeft, de zintuiglijke natuur met zijn onderwerping aan eetlust en hartstocht. Op zich is daar niets mis mee, maar geïsoleerd van, en niet onderworpen aan de wet van de Geest des Levens, uiteindelijk niet tot het gewenste doel komend. Een mens leeft niet van brood alleen, hij is primair een geestelijk wezen omdat God reeds bij de schepping Zijn adem (Zijn Levensgeest) in de mens blies.
De natuurlijke mens leeft ‘zo goed als alleen’ van de stoffelijke zaken des levens. De maat van geestelijk leven is bij ieder mens verschillend. Geen mens leeft uitsluitend natuurlijk en geen mens leeft uitsluitend geestelijk, nog niet. Jezus was al wel volmaakt, hetgeen hij trouwens leerde tijdens zijn leven uit het lijden. In Kolossenzen 3 vers 5 (Kol. 03:05) worden we dan ook niet voor niets aangespoord om de leden die op de aarde zijn te doden terwille van een verdere levensgroei in geest en leven.
Van geestelijke komaf
Het past en hoort bij de mens om geestelijk te leven; hij is toch oorspronkelijk van geestelijke komaf; Gods Geest formeerde reeds de menselijke geest naar het beeld van God! De mens is uit God geschapen en dus ‘nogmaals’ bij uitstek bedoelt als geestelijk wezen. Ook de hoegenaamd niet-wedergeboren mens is reeds een geestelijk wezen in aard en naar oorsprong! Helaas heeft ieder mens wel gezondigd en moet derhalve wedergeboren worden om de goede ‘geestelijke draad’ weer op te pakken.
Het (na de zondeval!) in Genesis 3 vers 19 (Gen. 03:19) zo onverkwikkelijk voorzegde: “Want stof zijt gij, en tot stof zult gij wederkeren’, blijkt inmiddels tegengesproken door de Zoon des mensen, Jezus Christus, die in Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24) proclameert: “Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel (scheiding van goed en kwaad), want hij is overgegaan uit de dood in het leven”. Romeinen 6 vers 23 (Rom. 06:23) leert ons dat de zonde de dood ten gevolg heeft, en dat God het onverwoestbare altijd doorgaande ‘kwaliteitsleven’ geeft, ook wel ‘eeuwig leven’ genoemd.
God is een barmhartige genadige God, die ons graag reinigt van alle bezoedelingen des vleses, die ons zo gemakkelijk in de weg staan. Juist als we de levensweg vol blijdschap willen gaan, en we de beïnvloeding van de zonde(machten) als een sta in de weg ervaren, dan zal de boze proberen ons te doen wankelen op onze schreden. Ook Romeinen 8 vers 6 (Rom. 08:06) laat aan duidelijkheid niets te wensen over: “Want de gezindheid van het ‘vlees’ is de dood, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede”. Vlees in dit verband is: aards, enkel natuurlijk gericht, de zinnelijke aard van de mens, het louter stoffelijke leven, of -zoals u wilt- enkel en alleen leven in en van ‘stof’ (Gen. 03:19). Maar… voor u en mij is het: “Hef dan de slappe handen op en strekt de knikkende knieën, en maakt recht een recht spoor met uw voeten, opdat hetgeen kreupel is niet uit het lid raakt, maar eerder geneest” (Heb. 12:13).
Wij zijn rein verklaard!
Het antwoord van Jezus op de weigering van Petrus zich de voeten te laten reinigen was: “Indien Ik u niet was, hebt gij geen deel aan mij”. Petrus wilde daarop zich wel helemaal door de Meester laten wassen. Hij was zo enthousiast! Maar ook dat is weer niet nodig; wie gebaad heeft, behoeft zich alleen de voeten te laten wassen, want hij is geheel rein; en jullie zijn rein (Joh. 13:11).
Als we nu in en vanuit het verband van het voorgaande deze uitspraak van Jezus aan zijn leerlingen, nog eens overdenken, dan mogen we nadrukkelijk als eerste met Johannes 15 vers 3 (Joh. 15:03) vaststellen dat we rein zijn om het woord dat de Heer tot ons gesproken heeft. God, die gesproken heeft in de Zoon, verklaart al diegenen rein die dat geloven; die geloven dat de Vader der lichten, de enkel goede God, de inspirator was en is van Jezus Christus. Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27) leert ons dat Christus zijn gemeente -en dat zijn wij- heiligt; haar reinigende door het waterbad met het woord, en zo een mens(heid) aan God voor te stellen; zonder vlek of rimpel. “Maar toen de goedheid en liefde van onze goede God in de Heiland zichtbaar werd, heeft Hij, niet vanwege onze goede daden die we weleens doen, maar op basis van zijn ontferming ons gered (uit de dood) door het bad van de wedergeboorte en van de vernieuwing door Zijn Geest, die Hij mild over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, op orde gekomen als gevolg van zijn genade, erfgenamen zijn overeenstemmend met de hoop op doorgaand leven” (Titus 03:04-07, vrij vertaald).
Staan op onze voeten
In deze tijd is het opnieuw aan de orde ons te realiseren dat we op onze (beide) voeten moeten staan, nuchter in de realiteit van Christus, die onze kracht is. Hij geeft ons macht om te heersen over de vijanden van de kroon op de schepping. Hij heeft ons macht gegeven om verder uit te groeien tot het zoonschap. “Want door een offerande heeft Hij voor altijd hen volmaakt, die geheiligd worden” (Heb. 10:14). We hebben kennelijk al reeds een zekere staat van ‘volmaakt zijn’ terwijl we nog verder geheiligd moeten worden! Meesterlijk is dat! Het is dus van belang bezig te blijven met onze verdergaande reiniging en bevrijding vanuit de basis van reeds hervonden eigenwaarde in volle gerechtigheid. We mogen ons daarbij dan ook realiseren dat Jezus verreweg het grootste deel van het lichaam rein verklaart, en dat hij slechts ‘de voeten’ wast!
We zullen op onze hoogte staan, in onze kracht staan, omdat we sterk gemaakt zijn door de vrijkoping onder de claim van de onderdrukker weg. Ja, we zijn rechtens vrij om hem (de duivel) de kop te vermorzelen, hem te vertrappen met onze voeten, die gereinigd van het stoffige, aardse denken en handelen, als blinkend koper gelijk zijn (naar Openb. 01:15). “Gelouterd als door vuur heen”.
Elkaar de voeten wassen
In vers 14 van Johannes 13 (Joh. 13:14) zegt Jezus, tot slot en als algehele uitleg, dat ook wij elkander de voeten moeten wassen! (en niet de oren). Deze oproep volgt op de vraag van de Meester: “Begrijpt gij hetgeen Ik u gedaan heb?” Iedereen had duidelijk kunnen zien dat Jezus hen de voeten had gewassen. Dat konden ze dus wel begrijpen. Neen, er zat een dubbele bodem in deze handelswijze. De Heer bedoelde iets zeer belangrijks duidelijk te maken in dit aanschouwelijke onderwijs, vlak voor Zijn heengaan. “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, een slaaf staat niet boven zijn heer, noch een gezant boven zijn zender. Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet”.
Het mag voor iedereen duidelijk zijn dat we elkaar niet letterlijk de voeten behoeven te wassen, de noodzaak daartoe is ook niet meer aanwezig in onze ‘geasfalteerde’ tijd. Neen, de Heer moedigt ons aan opdat we elkaar zouden leren dienen in het verdergaande proces van heiliging en reiniging van alle beïnvloeding vanuit het rijk der duisternis. De belangrijkste taak die Jezus uitoefende ter invulling van zijn roeping was de medemens te bevrijden van alle overheersing vanuit het rijk der duisternis.
Echte dienstbaarheid is altijd gericht op het versterken van de mens als schepping Gods en het verlossen van die (goede) mens van alle beïnvloeding van geestelijke vijanden (gevallen engelen); opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust (2 Tim. 03:17). Het is praktisch te veronderstellen dat christenen die in ontwikkeling zijn tot deze volkomenheid, ook daadwerkelijk deze bediening van verlossing en verdere bevrijding aan elkaar zullen toepassen. Alleen wanneer er de goede, door de Heer aanbevolen, gezindheid van dienstbaarheid wordt gevonden kan en zal het effect sorteren: ter meerdere ontplooiing van het lichaam van Christus in onze tijd. Er is liefde voor nodig -uit een rein hart- om zodoende de ander niet te kleineren vanwege (zijn of haar) zogenaamde zwakheid.
Jezus leert zijn leerlingen op de valreep van Zijn ‘vertrek’ deze belangrijke les, opdat het plan Gods voortgang zou vinden. Hij gaf tijdens Zijn leven dit voorbeeld met een bedoeling (“Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u gedaan heb” – (Joh. 13:14).
Navolgers van de Meester
Verder staat elke christen dagelijks in zijn dienst om telkens dezelfde offers te brengen, die nooit de zonden kunnen wegnemen; Jezus echter is, na een offer voor de zonde te hebben gebracht, voor altijd gezeten aan de rechterhand van God, voorts afwachtende, totdat zijn vijanden gemaakt worden (door ons, voor elkaar) tot een voetbank voor zijn voeten (Heb. 10:13). Wij zullen de machten onderwerpen aan het gezag en macht van onze goede God, door ze te onderwerpen aan onze macht! Wij zullen ze machteloos maken in en met de autoriteit die we ontvingen door ons geloof, vanuit de volmaakte gerechtigheid in Christus. Wij zullen de Meester juist daarin navolgen, opdat het Koninkrijk Gods verder baan zal breken. Lucas 11 vers 20 (Luc. 11:20) is zo helder als kristal als Jezus daarin leert: “Maar indien Ik door de vinger Gods (de Geest van God) de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”. Het is fantastisch dat we in onze navolging van Christus, met het reinigen van elkaars ‘geestelijke voeten’, tegelijkertijd het Koninkrijk van God verder openbaren; tevoorschijn laten komen; ja toch?!
Tot slot mogen we ons veilig geborgen weten in de bewarende goede hand van de Schepper van hemel en aarde. Hij zal niet toelaten dat we het boven onze kracht moeilijk zouden krijgen (1 Kor. 10:13). Verder strijden dus in de volle overtuiging dat we overwinnen tot eer van God de Vader door en in onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Hij geeft ons Gods Geest, de heilige gehoorzame engelen dienen ons, de Vader der lichten geeft zekerheid en geborgenheid in Hemzelf. Hij heeft gezworen bij zichzelf, en dus staat de overwinning reeds vast. De Heilige Geest is ons tot hulp en sterkte (Parakleet = helper). Wij die geloven hebben hier oog voor. David zegt het zo in Psalm 91 vers 10 tot en met 13 (Ps. 091:010-013): “De Allerhoogste hebt gij tot uw schutse gesteld; geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen; want Hij zal aangaande u zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen; op de handen zullen zij u dragen, opdat gij uw voet niet aan een steen stoot. Op leeuw en adder zult gij treden, jonge leeuw en slang zult gij vertrappen”. “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge (gedurende) de komst van onze Heer Jezus Christus blijken in alle delen onberispelijk bewaard te blijven. Die u roept is getrouw; Hij zal het ook doen” (1 Thess. 05:23). Hij werkt dit uit door middel van de gemeente waarin broeders en zusters bereid zijn elkaar te dienen met het waterbad van het woord, voor elkaar op de bres staan ter verdere bevrijding, en vervolmaking tot gelijkvormigheid aan het beeld van Christus.
Daar waar christenen dit doel niet uit het oog verliezen en zich blijven spiegelen aan de oproep van de Meester: “Wees dan volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is”, blijft er voortgang en groei temidden van en in Zijn lichaam, die Jezus aan de Vader wil voorstellen; geheel bekwaam gemaakt om gaande deze weg de zuchtende schepping te bevrijden en te verlossen.
Eerst de mens dan de gehele schepping! Doe je al mee in dit geweldige plan?

 

Een verhaal over de zee door Klaas Goverts

Naar aanleiding van Matteüs 14 vers 22 tot 33 (Matt. 14:22-33)

Vertel eens een verhaal. Waar moet het over gaan? Over een land of over een stad? Over een huis of over een paleis?

Neen, vertel maar over de zee. Over de zee? Maar waarom wil je nu over de zee horen? Dat is helemaal niet leuk en ook niet fijn.

Toch wil ik dat: ik wil horen over de zee.

Goed dan, luister…

De eenzame zwarte boot vaart in het holst van de nacht door een duisternis, woest en groot den dood, den dood tegemoet.

Ik lig diep in het kreunende ruim koud en beangst alleen en ik ween om het heldere land dat achter de einder verdween.

Neen, dat vind ik niet mooi. Vertel me iets anders. Ik wil het zelf bele­ven.

Prima, doe je laarzen maar aan en zet je zuidwester op, en ga met me mee.

Naar welke zee gaan we dan?

Moeten we niet eerst de atlas raad­plegen? Neen, want deze zee heeft geen naam, het is niet de Noordzee en niet de Atlantische oceaan, het is anders. Met een landkaart kom je er niet.

De zee, dat is de plek in je leven waar je geen grond onder de voeten hebt. De oude joodse wijzen zeggen: de zee, dat is de verborgen wereld. Je kunt de diepte niet meten en je kunt de bodem niet raken.

Angst en chaos

Elk mens wordt in zijn leven gecon­fronteerd met de zee. De zee, dat is, de angst.

Soms ga je met iemand om en je denkt: die heeft het goed voor elkaar in het leven. Alles verloopt volgens plan. Orde op zaken. En toch is diep in het hart van die mens een verbor­gen angst.

Angst kan een mens bedreigen op verschillende niveaus. Daar kan het gevoel zijn: deze wereld heeft geen toekomst meer. We zijn aan het einde der dagen gekomen.

Daar kan het besef zijn van onmacht. Mijn armen zijn te kort. Ik red het niet en met zijn allen redden we het niet.

In deze twintigste eeuw is daar voor­al de vraag: wie ben ik? Een mens, wat is dat eigenlijk?

Dan is er die beklemming: de angst om te falen, om te vallen.

En als je dan valt, dan is er niemand die je opvangt.

De zee, dat is de chaos. Alles wat je in de war brengt. Zee: bodemloos gat. De zee, dat is de afgrond.

Naar de overkant

Ga in het schip, zegt gij; steek van het strand. Die avond zei Jezus tot. zijn leerlingen: Gaan jullie vast naar de overkant; Ik kom wat later.

Ze hadden er niet veel zin in.

Waarom uitgerekend nu? Ze hadden net die maaltijd gehad met al die mensen. Ze zaten nog na te genieten van die speciale dag.

Kan het niet tot morgen wachten? Misschien keek er één naar de lucht: volgens mij is er zwaar weer op til. Morgen? Neen, vanavond nog. Vaar tegen wind en tijd; vaar naar de over­kant, wacht daar op mij.

Daar gingen ze. Het werd zwaar, loodzwaar. Tegenwind. Alles tegen. Wij zien alleen nog maar: water en wind.

En het werd donker, aardedonker.

De nacht was lang, eindeloos lang. Geen hand voor ogen te zien. Lucht van wind en wolken zwart. En maar roeien en geen meter vooruit komen.

De vierde nachtwake

De ene nachtwake na de andere gaat voorbij. Hoe laat zou het zijn?

Eerste, tweede, derde wake. Nu komt de vierde, dat is de laatste, het donkerste deel van de nacht. Die begint om drie uur en duurt tot zes uur; dan is het ochtend.

En in die laatste wake: een gestalte wandelt over de wateren.

Wat moeten we daar nu mee?

Nu wordt het spannend. Of juist niet. Krijgen we nu weer het pro­bleem: is dit echt gebeurd? Staat of valt hier ons geloof, met de kwestie: was dit letterlijk, echt letterlijk?

Of bedoelt Matthéüs iets anders met zijn verhaal? Iets meer?

Wij komen met onze typische wes­terse vragen. Is Jezus dan een soort tovenaar? Die de zwaartekracht over­wint?

Of gaat het misschien om een ander soort zwaartekracht? De zee, die altijd maar weer mensen naar bene­den zuigt. Die eeuwige wateren, die altijd maar weer de baas zijn.

En dan deze mens. Want dat is, denk ik, nuttig allereerst heel duidelijk vast te stellen. Jezus doet dit als mens. Niet als een goddelijk wezen. Niet om te bewijzen dat Hij God is. Hier gaat de ware ‘adam, de echte mens.

Wat zou het voor nut hebben, letter­lijk over water te kunnen lopen? Wat wel nut heeft, zin heeft: dat is dat je als mens niet eeuwig en altijd speel­bal hoeft te zijn van allerlei chaoti­sche krachten.

Je kunt ook nog anders. Je bént anders. Je bent méns. Dat heeft Jezus laten zien.

Je bent niet onderworpen aan een eindeloos noodlot. Er is een kracht in jou om tégen de stroom op te gaan. De zee onder je. De chaos onder je voeten.

De orde van Gods Koninkrijk

Een omgekeerde orde is op handen. Dit is niet spectakel, een soort one man show. Dit is Koninkrijk van God.

Jezus laat zien: er is een kracht in een mens, om je niet te conforme­ren. Om je niet altijd maar aan te passen.

Misschien is het goed een andere vraag te stellen: niet: kan dat echt, wandelen op water? Maar de vraag: wat heeft Matthéüs bewogen dit ver­haal te vertellen? Welke functie heeft dit verhaal in zijn boek?

Dan bedenken we: Matthéüs schrijft in de jaren na de ramp. Na het jaar 70. De Romeinen waren gekomen; als een zee overspoelden ze het land. Het jaar 70 betekende de totale chaos. De aarde was woest en ledig geworden. Een duisternis was op de afgrond. Jeruzalem zat eenzaam ter­neer. De nacht was gevallen. Als Matteüs daar rondliep, had hij het gevoel: dit is het einde. Ik loop hier langs een afgrond.

En de mensen om hem heen stelden de vraag: hoe lang zal dit duren?

Komt er ooit nog een dageraad na deze nacht? En ze probeerden de nachtwaken te tellen.

Maar de meesten gaven de moed op. Ze zeiden tegen elkaar: we zitten nu eenmaal in het schip en we dobbe­ren stuurloos rond op de golven. Wij, nu de nacht begint, weten niet waar. We zien geen weg. We weten geen koers. Radar hebben we niet.

Hier eindigt de geschiedenis. De fei­ten hebben ons achterhaald.

Ze keken elkaar aan en ze zeiden: het is nu alleen nog maar donker; verder niets.

Het kan anders!

Tegen deze nacht kunnen we niet op; deze zee neemt ons mee. De een­zame zwarte boot vaart in het holst van de nacht.

Hoor, zegt Matteüs, het kan nog anders. Er was een mens en hij ging over de zee. In het holst van de nacht. Hij liet zich niet inpakken door de chaos. Hij ging niet met de stroom mee. Hij was anders.

Het is net of hier alle verhalen samenkomen, zegt Matteüs. Want ik zie het volk Israël: de zee blok­keert hun weg maar ze trekken er – doorheen. Ik zie Jona, in de diepte, een vis houdt hem gevangen en de oude rabbijnen zeggen: die vis is de ballingschap, symbool van Babel, ver van huis, ver weg in de afgrond, maar die vis wordt een tempel, een bedehuis.

Dit verhaal wil ik vertellen, zegt Matteüs. Een verhaal tégen de zee, tégen de doem en de dwang en de ondergang. Een verhaal tégen de afgang en de afgrond. Er gaat een stem over het water, er gaan voeten over de zee. Er is een verhaal dat bóven het water uitkomt, boven het tumult en het geweld.

Geweldiger dan water en dan wind.

Niet één, maar twee!

Maar, zegt Matteüs, ik moet er nog iets bij vertellen. Het was er niet één, die daar liep. Het waren er twee.

En nu even oppassen. Want heel vaak krijgen we dan te horen: Ja hoor, natuurlijk Petrus weer. Die moet ook zo nodig. Die wil stoer doen. Dat kan ik ook wel. En natuur­lijk: even gaat het goed en dan zakt hij als een baksteen. En Jezus moet hem er weer uitvissen.

Zo zie je het in de regel op schilderij­en. Petrus, bijna verdronken, zijn hoofd nog net boven water, en Jezus die de arme drenkeling omhoog trekt. En in de boot een stel meewarig kijkende discipelen: die Petrus ook altijd. Die kan ook nooit eens fat­soenlijk in het schip blijven. Ze schudden hun wijze hoofd er maar eens over.

En dan kun je daar heel moralistisch over preken: Broeders en zusters, let op Petrus. U ziet het: als u één moment vergeet naar Jezus te kijken, dan gaat het mis met u. U bent gewaarschuwd!

Is dat de moraal van dit verhaal? Of horen we iets anders?

Matteüs wil iets laten zien, in die duistere jaren na de verwoesting van Jeruzalem. Er zijn geen lichtpunten meer, de tijd is geworden een einde­loze zee, een lange, donkere nacht, zonder lantaren, zonder vuurtoren. Geen sein, geen teken, geen signaal. Je weet niet meer hoe laat het is; je weet niet meer hoe ver het nog is naar de overkant.

En dan, zegt Matteüs, het kan. Midden op die zee: een ontmoeting tussen twee mensen. Een gesprek. Een woord, een stem: moed houden, Ik ben er toch, wees maar niet bang.

Het moeten er twee zijn

Een vriend van mij maakte een schil­derij in de dagen van de Golfoorlog. Het greep hem intens aan. De ene tube verf na de andere spoot hij op het doek: het werd een heel woest beeld: een wereld in brand. Vuur, vlammen, hevig en grimmig.

En toen: midden in die wereldbrand: twee kleine figuurtjes, hand in hand. Hij zei tegen mij: Eerst had ik er één willen neerzetten: één kleine gestal­te. Maar toen dacht ik: dat is de tota­le eenzaamheid. Het moeten er twee zijn.

Ja, heeft Matthéüs gedacht, het moe­ten er twee zijn. Jezus en Petrus.

En soms heb je misschien het gevoel: ik zak weg. Maar de hand van de één pakt de hand van de ander en samen kom je boven. Luctor et emergo. Ik worstel en kom boven.

En degenen die het zien, zullen zeg­gen: waarlijk, gij zijt een zoon van God.

Soms voel je de grond onder je voeten wegzinken. Maar er is een verhaal dat je draagt. Een verhaal’ dat verder gaat dan de dag; een verhaal dat meegaat tot in de nacht.

Een verhaal dat verder reikt dan het land. Een verhaal dat meetrekt tot over de zee.

En degenen die het zien, zullen zeggen: echt, jij bent een zoon, een dochter van God.

Eens zal het regenen, stil,

zoals toen aan zee,

kom mij dan tegen

en ga met mij mee.

 

Twintig jaar VOX door Duurt Sikkens

Ruim 20 jaar geleden werd het eer­ste idee geboren om mensen in de gelegenheid te stellen het evangelie in hun eigen taal te kunnen beluiste­ren. Ik hoorde er voor het eerst van toen Joan Wilschut uit Soest me hierover opbelde. Ze was op die gedachte gekomen na een bezoek aan Hollandse vrienden in Frankrijk en had gemerkt wat cassette-boodschappen voor deze mensen beteken­den. Ze ging erover doordenken en kwam met het plan om predikingen te laten vertalen, opnieuw in te laten spreken en te verzenden naar alle windstreken.

Wel, het leek mij wel wat, al had ik niet het flauwste vermoeden hoe dit allemaal op poten moest worden gezet. Ook anderen waren zeer enthousiast, maar hoe doe je nou zoiets?! Er werd vergaderd en nog eens vergaderd totdat op een gegeven ogenblik aan een der toenmalige medewerkers een visioen werd getoond: een wereldbol. Vanuit Nederland werden witte pijlen afge­schoten naar allerlei landen en waar de pijlen neerkwamen daar sprongen weer meerdere pijlen alle kanten uit. Met andere woorden de boodschap zou zich vermenigvuldigen! Later zijn ook andere, bemoedigende en waarschuwende visioenen getoond, maar dit was het echte begin.

Op 29 september 1977 werd VOX officieel een stichting, met statuten, notarieel bekrachtigd.

Naam

De naam VOX (Latijn) betekent STEM, indachtig aan de bekende uit­spraak: ‘Vox clamantis in deserto’, wat vertaald betekent: ‘De stem van één die roept in de wildernis’. Deze vlag dekt de lading van VOX. In de wildernis van godsdiensten, denksys­temen, sekten en religies, al of niet beplakt met het etiket ‘christelijk’ wil VOX, zelf ook zoekend en tastend, een duidelijk geluid laten horen. “Dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld worden gepredikt tot een getuigenis voor alle volken”, schrijft Matteüs op uit de mond van zijn Meester, die zelf ook heeft gezegd: “… de schapen volgen Hem omdat zij Zijn stem kennen, maar een vreemde zullen zij zeker niet vol­gen, maar ze zullen van hem weglo­pen omdat ze de stem der vreemden niet kennen”.

De schapen mogen dus zelf oorde­len. En wanneer je je oor hier en daar te luisteren legt hoor je inder­daad vreemde stemmen. Wij gaan daar niet zozeer tegenin, liever bren­gen we een helder evangelie over de onzienlijke dingen, over engelen en boze geesten, over gerechtigheid, over God uit wie geen duisternis kan komen omdat Hij goed is en barm­hartig.

Daarom heten wij VOX en we zijn blij dat we mee kunnen werken aan dit ‘werk des Heren’.

Samen

We hebben gemerkt dat samenwer­king onontbeerlijk is. Dat kan alleen wanneer je elkaar vertrouwt. Dan durf je elkaar ook veel toe te vertrou­wen en beginnen in dat klimaat de voorgestelde doelen vorm te krijgen. Begonnen met een handjevol men­sen waarvan, helaas, ons al verschei­dene zijn ontvallen, wordt het VOX- raderwerk nu bediend door zo’n 50 medewerkers. En dat allemaal op vrijwillige basis in de vrije tijd van deze mensen. Natuurlijk verzet de secretaris het meeste werk.

Aanvankelijk was dat Krijn van Dongen, bijgestaan door zijn vrouw Appie. Deze twee VOX-mensen in hart en nieren hebben de stichting van de grond getild. Gigantisch veel tijd hebben ze er jarenlang ingestoken en zodoende VOX body gegeven. Uiteraard zijn hen en ons de tegen­werkingen niet bespaard gebleven; de gekste dingen gebeurden op de meest onverwachte momenten. Alle medewerkers kunnen daarover mee­praten: misverstanden, haperende machines, mislukte zendingen, ziek­ten. onbegrip, bedrog, aan de grens geweigerde tapes, enz., enz. Een elke keer zijn we er met z’n allen biddend om Gods hulp doorheen gekomen. Waarom? Omdat Hij waakt over de verkondiging van Zijn woord. Dat is voor ons allemaal de leidende en meest geruststellende gedachte geweest.

Inkomsten

Ontroerend is het te beseffen dat vele mensen met hart en ziel achter dit werk staan. We doen amper aan p.r. Want we willen niet bedelen en zullen dit ook niet doen. We merken wel dat VOX vele vrienden en vrien­dinnen heeft die geestelijk meewer­ken en tevens financieel bijdragen. Sommige gemeenten geven een maandelijks bedrag of houden een extra collecte. Prachtig! Trouwens, weet u wat de hoogste postenkost is? Porti. Die lopen per kwartaal in de duizenden. En dan niet te vergeten vidia, audi, kantoorapparatuur, etc.

Elke keer gaan er nu zo’n duizend cassettes de lucht in. (Naar 60 lan­den afgelopen april, t. w. Engels 732, Frans 185, Duits 51, Bahasa Ind. 71 stuks). Dat is niet niks! Wat de geld­middelen betreft hebben we eigenlijk maar één grondregel: Zolang er geld is, gaan we door; is het op, dan stop­pen we ermee.

Wie meer wil weten over het reilen en zeilen van VOX kan gratis het twee keer per jaar verschijnende ‘VOX-nieuws’ toegezonden krijgen. In het blaadje staan voornamelijk de reacties van de mensen die de tapes beluisteren.

‘t Cassettebandje

Zal uiterst kort de route beschrijven van Nederlandse toespraak tot

verstuurde cassette. In diverse gemeenten beluisteren mensen toespraken op ‘VOX-waarde’. Deze worden naar de secretaris gestuurd, die vermenigvuldigt ze, zendt ze naar de leden van de preken- commissie. Deze leden beluisteren een vijftal toespraken en komen in vergadering bijeen om ze op geschiktheid te bespreken; kant­tekeningen worden geplaatst.

Vervolgens worden de gekozen pre­ken helemaal uitgetypt door typistes (een klus!) en naar de desbetreffende voorgangers gestuurd die de toe­spraak vertaalbaar trachten te maken. Opnieuw uittypen en naar de verta­lers Frans, Duits, Engels en Maleis gezonden. (Er zijn nog vacatures: Spaans en Italiaans). Het vertalen is een heidens (pardon, christelijk) kar­wei. Daarna wordt de toespraak inge­sproken.

Wanneer deze moederhanden klaar zijn worden ze vermenigvuldigd, ver­pakt, beplakt, gelabeld en verzonden. Inderdaad, allemaal vrijwilligers­werk.

Als centrale figuur in dit netwerk fungeert de huidige secretaris Chris Bredschneijder, bijgestaan door zijn vrouw Joke die penningmeester is.

Een keer per jaar komen we allemaal bij elkaar om van gedachten te wisse­len, ervaringen en knelpunten te bespreken en om elkaar te bemoedi­gen. U begrijpt dat deze samen­komst dit jaar een feestelijk tintje heeft!

Gods werk

Vanzelfsprekend kan ik nog veel meer over dit unieke werk vertellen , maar dat hoeft hier niet. Neem con­tact op met C. Bredschneijder, want die weet alles…

Een paar dingen wil ik tot slot nog even zeggen:

-Het is een werk Gods, da’s wel zeker.

-En vele reacties uit het buitenland zijn bemoedigend en hartverwar­mend. Er is honger!

-Ik bedank namens het bestuur van VOX alle medewerkers voor hun belangeloze inzet en doorzettingsvermogen.

-Ik bedank de redacteur van ‘Levend Geloof voor plaatsing van dit artikel in het blad.

-En ik bedank al die bekende en onbekende mensen en gemeenten die VOX zo’n warm hart toedragen. We gaan met z’n allen verder met het zoeken naar wat God was verlo­ren: mensen. En als u wat voor het VOX-werk wilt doen, dan kunt u dat: bidt dat dit kostelijke woord zich ver­menigvuldigt in de harten van men­sen die Zijn stem zo graag horen.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Want er komt een tijd, dat de men­sen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de ver­dichtsels keren…

Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle”. Paulus in zijn tweede brief aan Timotheüs, hoofdstuk 4 vers 3 tot 5(2 Tim. 04:05).

De man van drie miljoen

Weet u wie de man van drie miljoen wordt genoemd? Ik stelde deze vraag in verschillende gemeenten waar ik de laatste maanden mocht dienen in de woordverkondiging, maar nie­mand wist het. Eerlijk gezegd wist ik het zelf ook niet, totdat ik in de VPRO-gids(!) een artikel las onder bovenstaande kop. Het bleek te gaan over Billy Graham! De BBC zond onlangs, in verband met zijn aan­staande tachtigste verjaardag, een documentaire over hem uit. Onder de titel ‘Billy’ trekt het leven van een man voorbij die in ruim 50 jaar tegenover meer dan 100 miljoen mensen heeft gestaan, en iedereen heeft verzocht zich tot het christen­dom te bekeren. De schrijver merkt er enigszins sarcastisch bij op: ‘Met niet aflatend fanatisme’. Meer dan drie miljoen mensen hebben in de loop der jaren op zijn uitnodiging een ‘beslissing voor Jezus’ genomen, vandaar de titel: ‘De man van drie miljoen’.

Billy Graham werd in 1918 in Carlotte, North Carloline, als boerenzoon geboren. Wat de schrij­ver noemt ‘gebrek aan intellectuele diepgang’ bleek juist zijn kracht. Hij bleef de jaren door trouw aan zijn boodschap die in het kort neerkwam op de leer van de volgende vijf stappen:

-Lees elke dag de Bijbel om zo Christus beter te leren kennen.

-Bid iedere dag tot God.

-Vertel anderen over Jezus.

-Ga samen met anderen naar een kerk waar de leer van Jezus wordt gepredikt.

-Gedraag je als goed christen, heb je naaste lief en toon interesse in andermans lot.

‘Een simpele boodschap’, zo schrijft het blad verder, ‘die zich makkelijk laat vertalen en verspreiden, wat dan ook op een schaal gebeurde waar zelfs de paus & co een puntje aan kunnen zuigen. Graham werd als één van de eerste evangelisten achter het ijzeren gordijn toegelaten, hield diensten in China en kwam zelfs tot ons per satelliet’.

Van grote invloed

Hoewel Billy Graham niet specifiek een pinkster- of volle evangelie evangelist was (hij behoort tot een baptis­tengemeente) is zijn invloed in deze eeuw zeer groot geweest. Na de komst van Lam Jeeveratnam uit India en Hermann Zaiss uit Duitsland, in 1951 en 1952, werd hij in Nederland vooral bekend door de grote meetings in 1954 en 1955 in het Olympisch stadion in Amsterdam en het Feyenoordstadion in Rotterdam. Ik kan mij beide massa-samenkomsten nog heel goed herinneren.

Daarna kwamen in 1958 de grote samenkomsten met evangelist Osborn, later gevolgd door andere Amerikaanse evangelisten, en in de zestiger jaren voortgezet door predi­kers als Karel Hoekendijk, Johan Maasbach, J. E. van den Brink, Sjaak Roose en vele anderen. Vooral via openluchtsamenkomsten en tent-campagnes werden vele duizenden met het evangelie bereikt en kwa­men velen tot geloof.

Met dankbaarheid mag iedere chris­ten op de jaren vijftig en zestig terugzien, niet als een herinnering die weemoedig maakt, maar positief vooruitziend en verwachtend dat Gods werk doorgaat en de gemeente niet alleen in kwantiteit maar vooral ook in (geestelijke) kwaliteit zal groeien. Een gemeente die, zoals Paulus dat formuleert, zal worden, ‘stralend, zonder vlek en zonder rim­pel, zodat zij heilig is en onbesmet’. Billy Graham was een evangelist in hart en nieren. En hij is het nog steeds, ondanks het feit dat hij door zijn leeftijd, maar vooral door het Parkinson-syndroom waar hij mee te maken heeft, lichamelijk afgeremd is. Terwijl sommige andere evangelisten in zonde vielen en daardoor uitgeschakeld werden, bleef hij trouw aan Zijn Heer en Heiland, die hem eens geroepen had om het evangelie op eenvoudige, maar duidelijke wijze te verkondigen.

De strijd om Jeruzalem

Het informatieve programma Zembla (onder auspiciën van de NPS en VARA) besteedde kortgeleden nog weer eens uitvoerig aandacht aan Jeruzalem, de stad die door drie belangrijke godsdiensten als een hei­lige plaats wordt gezien. Zowel Joden als Arabieren kwamen uitge­breid aan het woord en men probeerde een zo objectief mogelijk beeld te geven van, zoals de titel ook aangaf, ‘De strijd om Jeruzalem’. Een kort overzicht van de geschiedenis bracht de bekende feiten naar voren, waar­bij duidelijk werd dat de Joden gelei­delijk aan terrein winnen om uitein­delijk geheel Jeruzalem te kunnen besturen.

De reportage werd afgesloten met de opmerking: ‘Jeruzalem wordt wel de ‘stad van de vrede’ genoemd, maar misschien is deze historische stad wel de lont in het kruitvat van een heilige oorlog’. Dat er nog zeer veel strijd zal worden gevoerd om Jeruzalem is duidelijk, maar om hierbij te spreken van een ‘heilige oorlog’ zal door iedere waarachtige christen worden afgewezen. Geen enkele oorlog is namelijk heilig, net zo min als plaatsen op aarde heilig zijn of alleen personen die, zoals de Katholieke kerk leert, van bijzondere betekenis zijn geweest in hun gods­dienstig leven. De Bijbel laat duide­lijk zien dat iedere wedergeboren christen een ‘heilige’ is, dat wil zeg­gen apart gesteld, verlost uit het rijk der duisternis en overgeplaatst in het Rijk van Jezus Christus.

Wie de Bijbel met geestelijke ogen leest weet ook dat in iedere strijd die op het natuurlijke, aardse vlak wordt uitgevochten altijd Satan zijn hand heeft. Of het nu de strijd is tussen bijvoorbeeld Katholieken en Protestanten in Noord-Ierland, of tussen Joden en Arabieren in het Midden-Oosten, maakt geen verschil. Geweld, ruzie, moord of doodslag worden nooit geïnspireerd door Gods Geest, zoals Zacharia al profe­teerde: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest!”

Het is daarom ook onbegrijpelijk dat zoveel christenen zich een rad voor ogen laten draaien als zij aan de gebeurtenissen rondom het Joodse volk, Jeruzalem, etc. een ongeestelij­ke invulling geven. Het Volk van God waarvan de Bijbel spreekt bestaat uitsluitend uit wedergeboren mensen, Joden zowel als niet-Joden (1 Petr. 02:09-10). En bij Jeruzalem gaat het om het hemelse Jeruzalem

(Heb. 12:22). En wat de strijd betreft zijn wij betrokken bij een geestelijke strijd: “Want wij hebben niet te wor­stelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de mach­ten, tegen de wereldbeheersers dézer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

De misleiding door de wichelroede

‘In het Overijsselse Vechtdal zijn nog magische plekken te vinden waar je op een bijzondere manier in contact kunt komen met de krachten van de aarde en de kosmos. Deze plaatsen worden leycentra genoemd: plekken waar kosmische energie zich kenbaar maakt. Plekken die vanaf de oertijd als heilig worden beschouwd en waar mensen genezing zoeken’. Ik wreef mijn ogen even uit toen ik dit onlangs las in de Zwolse Courant. Het was het begin van een artikel onder de kop: ‘Krachtplekken zoeken met de wichelroede’. In samenwerking met de Vechtdal- V.V.V ’s heeft de Studiekring Leycentra-Onderzoek een route uit­gezet langs bijzondere krachtplekken in het Overijsselse Vechtdal. Mensen die deze leycentra-route individueel of in groepsverband willen ervaren, krijgen voor fl. 7,50 de beschikking over een routebeschrijving met achtergrondinformatie en een wichelroe­de met instructie. Aan het einde van het artikel wordt nog vermeld dat de 120 kilometer lange route zowel per auto of per fiets kan worden afgelegd en eventueel ook in een verkorte versie kan worden gereden.

Waarom wij hier melding van maken is uiteraard niet om er propa­ganda voor te maken, maar hoe hier weer een vorm van misleiding aan de orde is. Wie geen onderscheiding van geesten heeft zal een dergelijk bericht over het hoofd zien, of afdoen met de opmerking dat het een onschuldig attractie voor toeristen is.

In de zogenaamde leycentra die onderweg worden aangedaan kun je -als je je ervoor openstelt- positieve energie opdoen. Een hoogleraar in de natuurkunde van de universiteit uit Oxford zou deze ontdekking in de jaren zeventig gedaan hebben. Als christenen sluiten we ons uiter­aard af voor deze occulte energie, ook al is er het etiket ‘positief opge­plakt. Wij hebben geen behoefte aan aardse krachten, maar willen ons lie­ver openstellen voor kracht van omhoog en gehoorzaam zijn en blij­ven aan de oproep van Paulus in Kolossenzen 3 om de dingen te zoe­ken en te bedenken die boven zijn, niet die op de aarde zijn.

Zijn alle gods­diensten gelijk?

Een vraag die in de loop der eeuwen al ontelbare malen gesteld is en waarover de discussies aan de gang blijven is de al of niet gelijkheid van de godsdiensten. Ik herinner me jaren geleden hoe ik van een toen­malig bekend iemand een boekje cadeau kreeg waarin de voornaamste godsdiensten van de wereld beschre­ven worden. Ik had de indruk dat ik het boekje kreeg omdat ik mij zo inzette voor het christelijk geloof en de ander dacht: ‘Wat overdreven, ook wat in andere godsdiensten naar voren komt is toch relevant. Per slot van rekening brengt een groot deel van de christenen er ook niets van terecht’.

Om op dat laatste in te haken: Niet iedere christen is een echte christen! Wie in naam christen is, omdat zijn of haar ouders christenen waren en tot een of ander kerkgenootschap of gemeente behoorden, is daardoor zelf nog geen christen, tenzij hij wedergeboren wordt. Alleen door een persoonlijk bewust geloof in Jezus Christus als Verlosser wordt men een kind van God. Dan wordt het waar, waar Paulus in een van zijn brieven al over schreef, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is geworden; het oude is dan voorbij en het nieuwe gekomen. Heel wat zich noemende christenen zijn daar­om geen echte christenen en het is mede daarom dat de grote wereld­godsdiensten zo gemakkelijk door het naam-christendom op een lijn gezet worden.

De theologische wereld loopt hierin vaak voorop. Zo las ik in HN-magazine een interview met Judith Frishman. Zij is bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de relatie tussen het jodendom en het christen­dom aan de Rijksuniversiteit Leiden. Zij zegt: ‘Voor mij is eigenlijk iedere godsdienst een model van hoe het leven in elkaar zit. Maar er is geen enkel model dat sluitend is. dat alle problemen bedekt. Dus kan ik me voorstellen dat de christelijke visie op hoe de wereld in elkaar steekt in bepaalde perioden meer overeen­komt met de werkelijkheid dan ande­re visies. Dat geldt natuurlijk ook voor andere godsdiensten zoals het hindoeïsme en boeddhisme. Of de islam’…

Waarachtige christenen laten zich echter wat dit betreft geen rad voor de ogen draaien. Juist de Zoon var. God zelf bracht op niet misverstane wijze naar voren waarom er maar één God is en hoe de weg om snede met God te ontvangen alleen moge­lijk is door geloof in Zijn Zoon. Hij sprak: “Niemand komt tot de Vader dan door Mij” en “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”.

Geen leerstelling

Hij bracht dit niet als een soort leer­stelling naar voren, maar leefde zelf in overeenstemming met de wil van de Vader Het Christendom is daar- ut: exclusief de enig ware gods­dienst En al is er momenteel nog zoveel verdeeldheid en soms verschil in zienswijze, de ware christen her­kent de ander die ook christen is, ook al denkt hij misschien op bepaal­de punten wat anders. Het mooiste is natuurlijk als men op dezelfde geestelijke golflengte met de ander zit Als er verder gebouwd wordt op het fundament, zoals Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02)dat zo duidelijk aangeeft, kan er verder invulling worden gege­ven aan de oproep ons te richten op het volkomene. En gaat het er meer en meer uitkomen dat we geroepen zijn om ons als zonen Gods te open­teren. Zij zijn de werkelijke beeld­dragers van Christus.

Gelukkig gaan meer en meer wedergeboren christenen ontdekken dat het hierom gaat, zij zoeken elkaar op, bemoedigen en ondersteunen elkaar. Belangrijk is als men in een gemeente of groep elkaar kan stimuleren en als nieuwe schepping kan functioneren. Maar ook als dit niet het geval is gaat, als men de weg van geloof en gehoorzaamheid blijft bewandelen en men zich bewust is dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten, deze ontwikkeling door tot de volkomenheid is bereikt. Want uiteindelijk zal de ware gemeente van Jezus Christus triomferen en zal er een dag komen dat ook de aanhangers van andere gods­diensten tot de erkenning zullen komen: Er is maar één Heer, maar één Koning, Jezus Christus, de Zoon van de levende God!

De vrede van Jeruzalem 2 door Hessel Hoefnagel
De hof van Eden en het paradijs
De Schepper begon ‘in den beginne’ de dingen die niet zijn, tot aanzijn te roepen (vgl. Rom. 04:17). Hij schiep orde in de chaos van het heelal en met name de aarde, welke nog ‘woest en ledig’ was (Gen. 01:02). In dat begin profeteerde Hij al over de mens en diens eeuwige bestemming: “Laat ons mensen maken naar ons beeld als onze gelijkenis”, opdat zij op de juiste wijze kunnen heersen (Gen. 01:26).
Vanaf deze eerste profetie in de Bijbel ging het Woord, dat één geheel was met de eeuwige en onzienlijke Schepper, uit om te doen wat Deze voor ogen had en om te volbrengen, waartoe Hij het uitzond (vgl. Jes. 55:11). In dit Woord was leven en het leven is het licht voor de mens. Dit licht schijnt in de duisternis en deze heeft en zal het niet kunnen overweldigen en uitschakelen (Joh. 01:01-05).
Het Woord van het leven, dat het licht is voor de mensen, werd in de sfeer van de Dood geopenbaard, zoals het kiemkrachtige zaad in de donkere aarde wordt gebracht om tot ontkieming en vruchtvoortbrenging te komen!
Toen de Zonde(macht) de schepping kon binnenkomen vanwege de ongehoorzaamheid van de mens, kon daardoor ook de Dood(smacht) binnendringen. Deze sterke macht heeft zijn invloed kunnen doen gelden in alle mensen, omdat niemand in staat was de verleiding tot zonde te weerstaan (Rom. 05:12).
Het vleesgeworden Woord
In het klimaat van de Dood werd echter in de door de Schepper vastgestelde tijd (de ‘volheid van de tijd’ – Ef. 01:10) onze Heer Jezus Christus als dé Mens, en daarmee als het ‘vleesgeworden Woord van God’, geopenbaard. Niet als met een toverstokje, maar binnen de lijnen van het ‘eeuwig raadsbesluit’ van de Schepper en met een vastgestelde ontwikkeling naar het voorgestelde doel toe.
Via de exclusieve weg van persoonlijke daadstelling door bekering, geloof in God en daarmee geloof in de Heer Jezus Christus, wordt de mens onttrókken aan de claim van de Dood en de (machten der) duisternis. De mens, die op het evangelie van God ingaat, wordt overgeplaatst in de vrede, blijdschap en gerechtigheid van het Koninkrijk van God en van de Zoon van Zijn liefde (Kol. 02:13). Door het ‘Woord des levens’ krijgt zo de ‘nieuwe schepping’ steeds meer de gestalte, zoals de Schepper die van oorsprong af bedoelt.
In Jezus Christus, dat wil zeggen deel uitmakende van Zijn ‘lichaam’, is de mens als ‘nieuwe schepping’ bestemd tot drager en verkondiger van het Woord van het leven. Pas in die hoedanigheid is hij de uitdrukking van het beeld van de eeuwige Schepper, zoals Deze dat ‘in den beginne’ aangaf (Gen. 01:26).
De belichaming van het leven
Aan Zijn Woord van het leven is de Schepper nog steeds bezig een lichaam te geven en deze belichaming noemt Hij ‘mens’!
Door middel van de uiteindelijke en voltallige mensheid, waarvan onze Heer Jezus Hoofd is, zal het heelal vervuld worden met de scheppingsgedachten van onze God, tot Zijn verheerlijking.
Vanaf de oorsprong is de mens dus bestemd om te heersen. De mens en niemand anders zal al de ‘werken van Gods handen’ tot ontwikkeling brengen, zoals de Schepper bedoelt. Zo krijgt door middel van de mens het Koninkrijk van God gestalte.
De mens is in dit opzicht te vergelijken met de vrouw in het reine huwelijk, zoals de Schepper dat instelde. Haar verlangen gaat in alle opzichten uit naar de man. Zij brengt met vreugde de vrucht van de gemeenschap met haar man voort. De kenmerken van deze vrucht zitten al verborgen in het kiemkrachtige zaad van de man, die in deze vergelijking een beeld is van de Schepper zelf, terwijl Diens zaad een beeld is van Zijn woord (vgl. 1 Joh. 03:09).
Het wezen van de grote Schepper wordt geopenbaard in vrede, gerechtigheid en blijdschap door de Heilige Geest (Rom. 14:17). In deze sfeer zijn goedheid, liefde, geloof, hoop, waarheid en trouw, onbelemmerd aanwezig. Vanwege deze kenmerkende eigenschappen betitelde de Schepper Zijn werken als zeer goed, dus in staat om tot in eeuwigheid in volmaaktheid te functioneren. De mens zal daarin, naar het eeuwig voornemen van onze God, als beheerder en onderhouder functioneren en in nauwe relatie met de Schepper alles tot ongekende hoogten uitbouwen.
De hof van Eden
Toen de éérste mens in zijn functie als beheerder van het geschapene (Gen. 01:28) een bepaalde tijdsperiode op aarde had doorgemaakt, formeerde de Schepper voor hem een gedeelte daarvan als een bijzondere ‘woonlocatie’ voor de mens.
Deze geografisch in de Bijbel aangeduide plaats kennen we vanuit het begin van de Bijbel als de ‘hof van Eden’. Ook deze ‘hof’ moest hij bewerken en bewaren, dus doen ontwikkelen tot volle functie (Genesis 2). De reden van de formatie van deze hof staat in direct verband met de voor de mens beoogde bestemming binnen de doelstelling van God.
De begrippen ‘hof van Eden’ en ‘paradijs’ worden nogal eens met elkaar verward. Er is echter een heel belangrijk verschil. Dit ligt daarin, dat er in de laatstgenoemde situatie geen sprake is van enige strijdigheid met de doelstelling van de Schepper en geen misleiding tot zonde. Binnen de aanduiding paradijs is absoluut geen plaats voor de slang (duivel), leugenaar vanaf het begin. Zijn leugen bestaat daarin, dat ze de mens brengt onder de claim van de Dood en onbruikbaar maakt voor het doel van God.
De hof van Eden is een schaduwbeeld van het Koninkrijk der hemelen, waarin volgens de Bijbel drie ‘rijken’ worden aangeduid:

het Koninkrijk van God,

het Koninkrijk van (de) Dood en

het beheersgebied van de ‘overste van de macht der lucht’ (hemelse gewesten), waar de met hem verbonden laatste, geestelijke mens bewust geplaatst wordt om van daaruit de overwinning over zonde en dood verder te manifesteren, totdat alles in hemel en op aarde gebracht is onder de heerschappij van de Zoon des mensen.
Het paradijs
De aanduiding ‘paradijs’ wordt pas later in de Bijbel aangegeven (Luc. 23:43; 2 Kor. 12:04; Openb. 02:07) en geeft een klimaat van ongekende vrede en rust weer. De aanduiding ‘paradijs’ is daarom veeleer de aanduiding van het Koninkrijk Gods.
De Heer Jezus sprak met de tot bekering gekomen moordenaar aan het kruis over dit paradijs als een weergave van ongekende heerlijkheid, welke de Schepper van oorsprong af voor de mens voor ogen heeft.
De Hof van Eden was dus zeker niet een afschaduwing van het Koninkrijk van God met haar kenmerkende vrede en gerechtigheid. Daarom waarschuwde de Schepper de mens voor de gevaren en verleidingen, toen Hij deze in staat achtte de hof te betreden. Het ging hierbij direct al om niets minder dan de indringende invloed van de later genoemde ‘engel van de afgrond’, die ook Dood genoemd wordt.
Algemeen wordt de duivel als heerser over de dood gezien. In de NBG-vertaling van Hebreeën 2 vers 14 wordt gesproken over ‘hem die de macht over de dood had, de duivel’. Inderdaad is de Dood een engel van Satan. Het is echter een feit, dat de Dood en zijn engelenmacht nog actief zijn, als de duivel als overwonnen ‘overste van de macht der lucht’ (en naar ik aanneem ook dit gehele leger van boze geesten) al in de eeuwige afgrendeling van de poel des vuurs is geworpen (Openb. 20:07-15).
De grote draak
De duivel wordt door de Heer Jezus de ‘mensenmoordenaar en leugenaar vanaf den beginne’ genoemd en ook als ‘vader’ (verwekker) der leugen. In de profetieën van het boek Openbaring wordt hij als de grote draak voorgesteld, die tegenover de hoogzwangere ‘vrouw’ staat om haar kind te verslinden. Als hem dit niet gelukt en hij met zijn legermacht door Michaël en zijn engelen uit de hemel wordt geworpen, kan hij alleen ‘op aarde’ (in uiterlijke zin) de ‘vrouw’ vervolgen. Deze krijgt echter een bescherming van Godswege, zodat ze zich in de ‘woestenij’ van de godsdienstige wereld kan verbergen. De stroom van ongerechtigheid, welke de draak achter haar opwerpt om haar mee te sleuren, wordt door de ‘aarde’ (uiterlijke godsdienstige wereld) opgeslokt. De draak kan dan niets anders doen, dan degenen, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben, te vervolgen (Openbaring 12).
Terwijl de draak moet blijven ‘op het zand der zee’, dus aan de grens van de hemel waar hij uitgeworpen is, maar daar graag weer binnen wil dringen, geeft hij zijn kracht, zijn troon (heerschappij) de grote macht over aan het ontzagwekkend geweldige ‘beest’, dat uit de ‘zee’ opkomt. Hij wordt hiermee in feite ondergeschikt aan dit beest, dat een weergave is van de Dood(smacht), die ook Verderver, Apollyon en Abáddon wordt genoemd Openbaring 06:08-09; Openb. 06:11).
De Dood als de genoemde engel van de afgrond is dus een persoonlijkheid. Hij is de grote tegenhanger van de Geest van God. Waar deze Geest leven bewerkt, is Dood de macht die dood en verderf zaait en de mens gevangen houdt, zodat deze niet kan ontplooien naar de bedoeling van de Schepper. Dit verklaart dat in de chronologie van de Bijbel de duivel eerder wordt geworpen in de eeuwige afgrendeling van de ‘poel des vuurs’ en de Dood als ‘laatste vijand’ wordt aangemerkt (1 Kor. 15:26-27; Openb. 20).
De bomen in de hof
In de hof van Eden, als beeld van de onzienlijke werkelijkheid, was sprake van een rijke schakering aan bomen en planten. Deze groeiden in de sfeer van een volmaakt biologisch evenwicht tussen water, bodem en lucht. Er was een ongekende variatie aan vruchten, welke de mens tot voedsel diende, volmaakt aangepast aan de behoeften van diens natuurlijk lichaam.
In de genoemde bomenvariatie gaf de Schepper een uitbeelding van het hoge niveau van kennis, waartoe de mens zich zou kunnen ontwikkelen. Deze zou door deze kennis in staat zijn om met wijsheid en inzicht de aarde te ‘bebouwen en te bewaren’. De mens zou zich ontwikkelen tot een waardig medewerker van de Schepper in het realiseren van Zijn doel.
De mens was (en is) bestemd tot een taak welke verder gaat dan alleen de zichtbare schepping. Hij was ook bestemd om een hemels wezen te zijn, met een taak en plaats in de wereld der geesten.
Om de heersende situatie in de geestelijke wereld aan de mens duidelijk te maken, diende het voorbeeld van de twee bomen in het centrum van de hof. Het midden geeft de centrale invloed weer, welke deze twee bomen zouden hebben in de ontwikkeling van de mensheid binnen het Koninkrijk der hemelen.

De antichrist
De ‘boom van kennis van goed en kwaad’ is een kenmerkende typering van de mens der zonde en wetteloosheid, waarvan de komende Antichrist een exponent is. Deze ‘zoon van Verderf’ (= Dood!) zal zich openbaren in de tijd van afval, waarvan de profetieën in de Bijbel spreken. Hij is de tegenstander, die zich verzet tegen al wat God genoemd of als God geëerd wordt. Hij pleegt dit verzet, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een ‘woning’ of ‘lichaam’ voor God, die enkel Geest is.
De openbaring van de Antichristus is naar dezelfde werking als die van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige uitingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God (1 Thessalonicenzen 2).
De ‘boom der kennis van goed en kwaad’ is dus een profetische aanduiding van de mens, welke zich willens en wetens zou ontwikkelen als tegenstander van God. Hij is daarmee dus de tegenhanger van de ‘mens der wetmatigheid’, onze Heer Jezus Christus.
De zonde van de mens der wetteloosheid ligt daarin, dat hij kennis heeft van het goede, dat van God is, maar dat hij zich daar bewust tegen verzet. Hij wordt daarbij geïnspireerd door de genoemde ‘engel van de afgrond’, die ook Dood genoemd wordt.
De trawant van de Dood
De duivel, als ‘overste van de macht der lucht’, werkt met het geweld van déze macht, zoals Hebreeën 2 vers 14 (Statenvert.) weergeeft vanuit de grondtekst. Hierom noem ik hem een trawant (een medestander in ongunstige zin, volgens Van Dale) van de Dood. Het geweld of de prikkel van de Dood is d leugen (1 Kor. 15:55-56) en met deze prikkel werkt de duivel om de mens te doen zondigen en daarmee te brengen onder de claim van de Dood.
Dat was al zo het gegeven van de Hof van Eden (Genesis 3) en dat is nog zo. Geen mens buiten onze Heer Jezus is in staat gebleken om vrij te blijven van deze zeer sterke claim. Zelfs vóór de periode van de ‘wet van het Oude Verbond’, die door middel van Mozes aan het natuurlijke volk Israël werd gegeven, heerste de Dood al over de mens (Rom. 05:14).
De Mens der waarheid
De ‘boom van het leven’ daarentegen is een typering van de mens der waarheid, waarvan Jezus Christus de Exponent is. Onze Heer wordt daarom al direct aan het begin van de Bijbel hiermee aangeduid. Nu nog in de Hof van Eden, een beeld van de hemelse gewesten, waar nog volop strijd gevoerd wordt tussen ‘waarheid en leugen’.
Aan het eind van de Bijbel wordt de Boom des levens echter aangeduid als staande centraal in het paradijs Gods, (een prachtig beeld van het Koninkrijk Gods), temidden van het ‘geboomte des levens’. Dit laatste is een prachtige uitdrukking voor het levende woord Gods, dat door de kracht van de Geest van God uit het heiligdom stroomt tot genezing en herstel van de hele schepping.
Hier is dus sprake van een profetisch schaduwbeeld van de mens, zoals God die van oorsprong bedoelde, maar die pas in de genoemde volheid van de tijd werd geopenbaard. Onze Heer Jézus is hiervan het prototype en niet de eerste Adam. De Heer kan daarom ook worden aangeduid als de Mens der wetmatigheid.
Van de vrucht van de ‘boom des levens’ en alle andere ‘bomen’ in de hof mocht de mens vrijelijk eten om verzadigd te worden. De ‘boom des levens’ en het daarmee als één geheel verbonden ‘geboomte des levens’ wordt in de profetie van het boek ‘Openbaring van Johannes’ gesteld als het centrale object in het ‘paradijs Gods’ (Openb. 2:7). Hiervan mogen dan degenen, die volharden in geloof, eten om tot hetzelfde peil van volledig zoonschap Gods uit te groeien. De aandrang hiertoe en de haalbaarheidsstelling was er dus al in de hof van Eden.
Waar er dan ook nog sprake is van ‘alle andere bomen’, worden hiermee alle mensen bedoeld. Het is een oorspronkelijk en goddelijk uitgangspunt, dat mensen onderling van elkaar ‘eten’, dat wil zeggen van elkaars ontdekkingen en ontplooiingen in positieve zin gebruik maken. Hierop is de gehele opvoeding van kind tot volwassenheid gebaseerd, inclusief de ontwikkeling van wetenschap en cultuur.
Van oorsprong af wil de Schepper, dat de ontelbare mogelijkheden, welke Hij in de mens heeft gelegd, daaruit tevoorschijn komen in het kader van Zijn doelstelling en daarmee tot Zijn verheerlijking.
Vervreemding door ongehoorzaamheid
Door te luisteren naar een stem, welke wezensvreemd was aan het Woord van God, vervreemdde de mens van zijn Schepper.
Ook dit vreemde woord had dus haar oorsprong in de geestenwereld. Het was de leugen, welke door de duivel (slang) in de hof van Eden tot de mens kwam. In de onzienlijke wereld zocht de ‘vader der leugen’ contact met de mens (Joh. 08:44; Openb. 20:02).
De leugen verdrong in de mens het woord der waarheid, dat van de Schepper komt en leven geeft aan de mens (Matt. 04:04). Het gevolg van deze misleiding was, dat de mens naar diens innerlijk stierf (dus het contact met God kwijtraakte). Hij kwam onder de claim van (de) Dood (Gen. 03:01-05).
De vervreemding van de Schepper kenmerkte zich in de mens allereerst door vrees en schaamte, dingen die wezensvreemd waren aan de mens. Deze kenmerken zouden de mens echter sindsdien eigen blijven, zolang deze onder de claim van (de) Dood zou liggen.

 

 

De draagkracht van de ander door Jildert de Boer
Als we een ophaalbrug naderen, zien we daar vaak een bordje staan, dat aangeeft welk gewicht de brug kan houden, bijvoorbeeld 3 ton. Dit aangeven van het maximale draagvermogen van de brug voorkomt, dat te zware voertuigen de brug zouden verwoesten en ook zichzelf schade zouden toebrengen.
Bedacht op het draagvermogen
Jezus hield rekening met het draagvermogen van zijn discipelen! Hij zei: “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het thans (nog!) niet dragen” (Joh. 16:12). Hij wilde slechts datgene zeggen, waar ze op dat moment aan toe waren en gaf hierbij nauwkeurig acht op de aanwijzingen van de Vader. De Heer hield zich bewust in en Hij sloot aan bij het opname- en bevattingsvermogen van zijn leerlingen. Jezus had nog veel meer op zijn hart, maar nú zou dat te veel zijn voor hen om te verstaan, te kunnen verwerken en te (ver)dragen. Zij waren immers op dat moment nog niet gedoopt in de heilige Geest. Later zou de Geest hen zelf de weg wijzen tot de volle waarheid (Joh. 16:13).
Als wij werken met anderen is het nuttig onszelf af te vragen: waar ligt de behoefte en wat kan hij of zij aan? Dit vereist een bewust zoeken en vooral luisteren naar die ander, om te weten hoe ik aan ieder het juiste antwoord moet geven (Kol. 04:06). Daarbij is overvloedige liefde nodig in helder inzicht en alle fijngevoeligheid (Filip. 01:09). “Een man die luistert, zal zegevierend spreken” (Spr. 21:28b). God heeft ons niet voor niets geschapen met twee oren en met één mond!
IJver met verstand
Wanneer ik met ’10 tons-waarheden’ over de brug van de ander kom, die slechts 5 ton kan (ver)dragen, dan stort de brug in en een gapende kloof blijft over… Anders gezegd: dan bereik ik het hart van die ander niet, om hem of haar één stap verder te helpen, maar dan kan de relatie door mijn onverstandig handelen verstoord worden of zelfs afbreken. Met een ijver zonder verstand kan ik veel onnodig kapot maken. “Zonder verstand deugt zelfs ijver niet” (Spr. 19:02a).
Door veel en overtuigend te spreken -en dat kunnen allemaal waarheden zijn- kan de ander zich in het niet voelen wegzakken (verwerping). Of er kan een opgewonden sfeer ontstaan van gehakketak (hysterie). Aan deze geesten der duisternis willen we niet langer een voedingsbodem geven. Uiteraard is het mogelijk in gesprekken met anderen te stuiten op een geest van weerspannigheid, die tracht de boot af te houden.
Soms verzoekt men niet verder te spreken, omdat men het bevel (bijv. over de waterdoop) niet kan dragen (vgl. Heb. 12:19).

In een geest van wijsheid
Hoe dan? Ik kan voorzichtig iets uit Gods Woord naar voren brengen in een persoonlijk contact en kijken hoe dat (uit)werkt. “Een woord in juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen” (Spr. 25:11). Komt het niet goed aan, of is er onvoldoende ingang, dan kan ik mij weer terugtrekken en wellicht me een andere gelegenheid ten nutte maken. Mogelijk is er dan wel een opening, om iets te zaaien. De wijsheid is ‘lichtbewegelijk’ en probeert niet krampachtig door te duwen.
Vooral tegenover buitenstaanders zullen we ons wijs dienen te gedragen (Kol. 04:05). Wat is zijn of haar draagkracht? Houden we hier te weinig rekening mee, dan kan de ander zich ‘platgewalst’ voelen door ons spreken over het geloof in God. Het is dom, om als een bulldozer over allerlei gevoelens en gevoeligheden van de ander heen te banjeren. Wie wijs is, wint harten!
Een evangeliserend leven
Natuurlijk is het heerlijk om God te bidden voor gelegenheden tot een gesprek. Er zijn kansen, om eens een opmerking te maken met wat ‘licht’ erin! Het heeft evenwel geen zin, om te proberen vast voedsel in bijna gesloten monden te wurmen. Werken met mensen gemengd met geweld veroorzaakt veeleer kots neigingen. Dit ondanks dat het waarheden zijn, waarmee ik kom en ondanks al mijn ‘goede bedoelingen’ om hem of haar te winnen of verder te helpen. Bij kleine kinderen schuif je mondjesmaat melkvoeding naar binnen.
In onze kontakten met mensen uit de traditionele kerken is het raadzaam rekening te houden met hun achtergronden. Woordenstrijd is tot niets nut. Het is mooi als je de genade krijgt te verlokken tot de hoop, die onze roeping wekt! Dat ze iets proeven van het leven van Christus in je, dat hun hart raakt! Het aantippen van verkeerde inzichten kan op een ‘gegeven moment’ wel aan de orde komen.
Bij collega’s, buren en familieleden kunnen wijze woorden iets wekken, maar ons onbevangen levensvoorbeeld zal ze dienen te trekken. Het is natuurlijk prachtig als je mensen ontmoet, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Zulken zullen verzadigd worden! (Matt. 05:06) Zij drinken gretig en heilbegerig je woorden in. “Heilig de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze en met een goed geweten…” (1 Petr. 03:15). Zulke mensen stellen dus zelf vragen, om meer te weten te komen en die zullen we met moedige zachtheid en respect in een zuiver besef beantwoorden.
Gedoseerde waarheid
Laten we nauwlettend leren toezien op onszelf, dat we niet met onze -op zichzelf genomen wellicht juiste- woorden de ander overweldigen. Dat slaat geen begaanbare bruggen, maar schept verwijdering.
Er is nog veel aan waarheid te zeggen, maar de grote vraag is: hoe kom ik over de brug? Kan die ander dat thans dragen? Ik hoef niet alle waarheid, die ik weet en het liefst ook beleef, in één keer kwijt. Het gaat allereerst om wat nu nodig is, waar de ander (mogelijk) behoefte aan heeft op dit ogenblik. Wat betreft de rest, dat komt later. Daarin wijst en leidt de Geest der waarheid de weg tot de volle waarheid.
Op dit gebied is voor ons allen toename op de weg van wijsheid bij God te verkrijgen!

 

Het herstel van de gemeente door Wim te Dorsthorst
Vernieuwing!
De hele evangelische en kerkelijke wereld gonst ervan. Geen tijdschrift of je leest over vernieuwing en opwekking. Verschillende boeken zijn de laatste tijd over dit onderwerp verschenen. Is er iets aan de hand?
Ja, er is wel degelijk iets aan de hand! Ik geloof en ervaar ook, dat we in een geweldige boeiende tijd leven wat de gemeente van Jezus Christus betreft. Er vinden grote veranderingen plaats onder het volk van God, wereldwijd.
Lettend op de tekenen der tijden, waar Gods Woord over spreekt, geloof ik dat we de eindtijd zijn binnen gegaan. We zien dat veel van wat voorzegd en geprofeteerd is, betreffende de eindtijd en het volk van God, in vervulling begint te gaan. Dat is enerzijds het licht dat over het volk van God opgaat, en anderzijds de toenemende duisternis, het antichristelijke klimaat over de wereld (Jes. 60:01-02).
Spotternij
De spotters, die er in het laatst der dagen zullen zijn, zegt Petrus, zullen met spotternij komen, mensen die naar hun eigen begeerten wandelen, en zeggen: “Waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is” (2 Petr. 03:03-04). Ja, die mensen zullen er altijd weer zijn, met aangepaste woorden en uitspraken voor deze tijd.
Nu kan dat wel eens misleidend zijn, want Petrus spreekt hier niet over mensen uit de wereld. Die zijn het er wel over eens dat alles in beweging is en zeer snel veranderd. Nee, het zal juist onder christenen aanwezig zijn. Het is het werk van boze geesten, die alles op slot willen houden en de ogen van gelovigen willen toesluiten, zodat het werk Gods niet gezien zal worden.
Een troost voor de gemeenten is dan in ieder geval, dat spotters nooit de werking van de Heilige Geest zien of begrijpen. Dat bleek al op de eerste Pinksterdag. “Ze hebben te veel zoete wijn gehad”, is hun conclusie (Hand. 02:13).

Spotters zijn per definitie onwaarachtig en onbetrouwbaar! Geen overtuigde gemeenteleden dus, die openstaan voor het werk van de Heer.
In grote ijver ontbrand
Ik geloof dat we in een tijd zijn binnen gegaan waarvan de profeet Zacharia spreekt. Hij krijgt van God de opdracht: “Predik: zo zegt de Here der heerscharen: Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand” (Zach. 01:14). En dan verder in vers 16 en 17 (Zach. 01:16-17): “Daarom, zo zegt de Here: Ik keer in erbarming tot Jeruzalem weder; mijn huis zal daarin gebouwd worden, luidt het woord van de Here der heerscharen en het meetsnoer zal over Jeruzalem gespannen worden. Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nog zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen”.
Nu weet ik dat zeer veel christenen bij deze woorden onmiddellijk denken aan het volk Israël in het Midden-Oosten, aan de stad Jeruzalem en de tempelberg Sion.
Regelmatig verschijnen er artikelen in evangelische bladen dat al deze profetieën op het volk Israël van toepassing zijn. Ook berichten, dat voorbereidingen voor de herbouw van de tempel in volle gang zijn. In het geheim zou er gewerkt worden aan tempelgerei, altaar, priesterkleding, enz. Onlangs werd in een tv-uitzending de hoeksteen van de nieuwe tempel getoond. Een gevaarte van 4,5 ton. In dat zelfde programma werd een zuivere rode koe getoond welke met het oog op de nieuwe tempel als offerdier nodig is. Met de as van deze koe moeten de Israëlieten reinigingswater bereiden als een middel tot ontzondiging (zie Num. 19:01-10).
Nieuwtestamentische openbaring
Dat alles kan zeer overtuigend overkomen en inwerken op gelovigen. Maar toch zou ik willen zeggen: Geloof wat ons door de Heer Jezus gezegd is en door de apostelen en wat ons door hen, die het gehoord hebben, op betrouwbare wijze is overgeleverd, in het Woord van God, de Bijbel (Heb. 02:03).
Eén daarvan is de apostel Petrus en die heeft het van de Heer Jezus zelf gehoord en begrepen, dat in Hèm het oude vervuld is. En dat de Oudtestamentische profetieën die spreken van Israël, aan het volk Gods in Jezus Christus, vervuld worden. Want het ware Israël, het ware zaad van Abraham, zijn niet de afstammelingen naar het vlees, maar zijn de Nieuwtestamentische gelovigen die van Christus zijn. En deze gelovigen zijn naar de belofte erfgenamen. En dat is zonder enig onderscheid voor alle mensen, Joden en niet-Joden (zie Gal. 03:26-29).
Al de beloften Gods
In 2 Korinthe 1 vers 20 (2 Kor. 01:20) lezen we: “Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons”.
Er is geen belofte Gods, noch in het Oude- noch in het Nieuwe Testament, welke buiten Jezus Christus om vervuld zouden kunnen worden. Door dit te geloven eer je God, van wie alle beloften voor de mensen uitgaan, zegt dit woord.
Als alle beloften Gods alleen in Christus vervuld worden, dan is het nog beter te begrijpen dat Petrus in die bekende woorden zegt, dat de profeten gesproken hebben van de voor de gemeente bestemde genade. Aan de profeten werd geopenbaard dat zij niet zichzelf (het Joodse volk) maar u (de gemeente van Jezus Christus) dienden met die dingen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht (1 Petr. 01:10-12).
Een woonstede Gods in de Geest
Niet een rotsblok als hoeksteen voor de nieuwe tempel, maar Jezus Christus is de hoeksteen van het geestelijke huis Gods, de gemeente (1 Petr. 02:04; Ef. 02:20).
Van Hem hebben de profeten gesproken (Ps. 025:003; Jes. 28:16). Niet een tempel van aardse materialen met handen gemaakt (Hand. 17:24), maar Zijn huis zijn wij (Heb. 03:06). “Weet gij niet dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u woont?” (1 Kor. 03:16). Geen offeraltaar en offerdieren, want ons Paaslam is geslacht: Christus (1 Kor. 05:07b).
Zo spreken bovenstaande woorden van de profeet Zacharia dus ook voor de gemeente van Jezus Christus, voor deze tijd. Want Sion, Jeruzalem, het huis Gods, allemaal synoniem voor de gemeente van Jezus Christus, hebben zwaar te lijden gehad. Het is geplunderd en leeggeroofd. Met Nehemia is er reden om somber te kijken aan het einde van de ballingschap omdat de stad verwoest is (Neh. 02:03).
Fundament en tempel afgebroken
Er is de voorbije 20 eeuwen veel fout gegaan met de gemeente van Jezus Christus. Al kort na de dood van de apostelen verdween het geloof en de glans die de eerste gemeenten sierde. En toen de staatsgodsdienst werd ingevoerd, betekende dat het gaan in (geestelijke) ballingschap. Het volk van God werd verstrooid onder wereldlijke en kerkelijke machthebbers.
Met het invoeren van de kinderbesprenging in plaats van de volwassen- waterdoop, verdween daarmee het besef van de nieuwe schepping in Christus en de doop met de Heilige Geest. Zo is het hele geestelijke fundament van Hebreeën 6 vers 1 tot 3 (Heb. 06:01-03), en wat ook verder in de Bijbel beschreven staat, geheel verdwenen. Het Woord van God werd uitgehold en uitgemergeld door theologieën. En dat gaat door tot op de dag van vandaag. De Bijbel werd grotendeels vervangen door de catechismus of geloofsbelijdenis en in sommige gevallen zelfs verboden.
Het geloofsleven werd een dorre dogmatische beleving van regels, voorschriften, liturgieën en traditionele zaken. Een eindeloze herhaling van de kerkelijke kalender. Veel ‘godsdienst’, en bij de Rooms Katholieken veel pracht en praal, maar geen geestelijk leven meer. Een diep treurige toestand!
De profetie van de profeet Joël is hier wel heel treffend van toepassing, waar hij zegt: “Wat de knager had overgelaten, heeft de sprinkhaan afgevreten; wat de sprinkhaan had overgelaten, heeft de verslinder afgevreten; en wat de verslinder had overgelaten, heeft de kaalvreter afgevreten” (Joël 01:04). Zo heeft de Satan met zijn rijk Jeruzalem en het huis Gods, de gemeente, verwoest, leeggeroofd en het tot een puinhoop gemaakt.
Herstel en vertroosting
Maar er staan vele profetieën in de Bijbel die een geweldig herstel aankondigen in de eindtijd. En als er sprake is van herstel, van terugkeer uit Babel, dan wordt er gesproken van troost en van blijdschap, want het volk van God is zwaar verdrukt geweest en van blijdschap beroofd.
Zo zegt Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03): “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wildernis als de hof des Heren; blijdschap en vreugde zullen er gevonden worden, loflied en geklank van gezang”. En de profetie van Zacharia, die wij lazen, zegt ook: “Predik verder: Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede; nog zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen” (Zach. 01:17).
Als er sprake is van vertroosting dan hebben wij van de Heer Jezus geleerd dat dit het werk is van ‘de Trooster’, de Heilige Geest (Joh. 14:16-17). Als de Heer Zijn volk weer opzoekt, gaat dit gepaard met de uitstorting van de Heilige Geest, de Trooster. Bekend is dat in het begin van deze eeuw enkele mensen in Amerika zijn gaan bidden om een opwekking en dat de Heilige Geest werd uitgestort en er weer in nieuwe tongen gesproken werd. Dat was vele eeuwen uit de kerk verdwenen geweest.
Nu, bijna een eeuw later, zijn er vele miljoenen Geestgedoopte christenen.
Herstel van Woord en Geest
De Heer is bezig zelf het koren, de olie en de wijn weer te herstellen en tot ere te brengen in de gemeente.
Het koren is beeld van het Woord van God. Dat leert de Heer duidelijk in de gelijkenis van de zaaier in Markus 4 vers 1 tot 20 (Mark. 04:01-20). De olie is, door de hele Schrift heen, beeld van de Heilige Geest. In de tempeldienst was er sprake van ‘de heilige zalfolie’ waarmee de priester en alles in de tempel gezalfd diende te worden.
Ook in het Nieuwe Testament lezen wij over de zalving als beeld van het ontvangen van de Heilige Geest bijv. 1 Johannes 2 vers 20, 27 en 2 Korinthe 1 vers 21 (1 Joh. 02:20; 1 Joh. 02:27; 2 Kor. 01:21).
De wijn is een beeld van heling en vooral van vreugde en blijdschap door de Heilige Geest. Wijn, die het hart der mensen verheugt, zegt Psalm 104 vers 15. Het koren, het Woord van God, wordt weer hersteld. Ontzaglijke aantallen Bijbels en andere christelijke lectuur worden over de hele wereld verspreid. De Bijbel is op dit moment al in meer dan tweeduizend talen vertaald. Dit is tot op heden ongekend in de kerkgeschiedenis.
De blijdschap door de Heilige Geest is ook teruggekeerd in de gemeenten (zie artikel ‘Wordt vervuld met de Geest’ in Levend Geloof van juli/aug. 1997). Het zijn onvoorstelbare heerlijke ontwikkelingen die wij in deze tijd meemaken. Er is werkelijk sprake van herstel van de gemeente van Jezus Christus.
Overvloeien van het goede
De verschrikkelijke geestelijke armoede gaat verkeren in overvloed. “Wederom zullen Mijn steden overvloeien van het goede” zegt Zacharia.
De profeet Joël die de afgang van het volk Gods zo bijzonder typerend heeft beschreven, heeft ook de tijd van het einde mogen zien. Hij zegt in Joël 2 vers 24 (Joël 02:24): “De dorsvloeren zullen vol koren en de perskuipen van most en olie overstromen”. Een prachtig beeld van hoe het in de gemeenten weer zal zijn in het laatst der dagen. Het fundament gaat weer volledig hersteld worden. Het eerste wat de teruggekeerde ballingen doen is het altaar op zijn fundamenten herstellen (Ezra 03:02-03). Het offer van Jezus Christus moet op de eerste plaats in volle heerlijkheid hersteld worden.
Vervolgens lezen we in Ezra dat de fundamenten van de tempel, het huis Gods, weer gelegd worden. Dit gaat gepaard met lofprijs, aanbidding en grote vreugde voor de Here. “Zij zongen beurtzangen van lof en prijs aan de HERE: want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid over Israël. En al het volk juichte met groot gejuich en loofde de Here, omdat het fundament van het huis des Heren gelegd was” (Ezra 03:10-11).
Zo wordt ook in deze tijd het fundament weer hersteld in levens van mensen en in gemeenten. Het huis Gods zal weer gebouwd worden op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is (Ef. 02:20).
Door de geboorte uit water en Geest, de wedergeboorte, gaat de mens het Koninkrijk Gods binnen en kan hij daar zien, zegt de Heer Jezus (Joh. 03:03-05). Dat wil zeggen met verlichte ogen des harten het evangelie van het Koninkrijk Gods zien, verstaan, begrijpen, er in leven. In Christus verdwijnt de bedekking en wordt het verstand geopend, zodat de Schrift weer begrepen kan worden (Luc. 24:45). Zo wordt koren en olie, Woord en Geest hersteld en zal de gemeente weer vol zijn van Woord en Geest en zal ook vreugde en blijdschap weer gevonden worden.
En zo zullen de steden, de plaatselijke gemeenten, maar ook de gelovigen individueel, overvloeien van het goede. Dit gaat geschieden want de Here heeft het gesproken.
Verdrukking
Tegelijkertijd zal de gemeente door een zeer moeilijke tijd gaan. Want ook de antichristelijke wereld gaat zich ontwikkelen en stelt zich op tegenover de gemeente, de heiligen van de Allerhoogste, zegt Daniël. Een religieuze wereldorde met New Age-achtige fundamenten, gestuurd door het beest uit de zee en in het laatst ook door het beest uit de aarde. Meer dan ooit zal nu een scherpe onderscheiding van geesten nodig zijn.
Als de Heer zo in ijver ontbrandt en met ontferming bewogen raakt voor Zijn volk, dan komt hemel en aarde in beweging en wordt alles geschud. De Satan zal alles uit de kast halen aan leugen, misleiding, verwarring enz. om het werk Gods te verhinderen. Aanvankelijk komt hij als een engel des lichts of als een roofgierige wolf in schapenvacht, maar dat kan zo veranderen in intimidatie en geweld.
Heiliging en reiniging
De Heer van Zijn kant gaat ook schudden, maar met hele andere bedoelingen. Hij gaat Zijn dorsvloer zuiveren. “De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur” (Matt. 03:12).
Bij het kaf moeten we niet denken aan mensen, maar aan alles wat niet bij de mens en het Koninkrijk Gods hoort. Alles van Babel en Egypte, waar het volk de afgelopen eeuwen in verkeerd heeft. Alles van de vrome religieuze wereld en alles van de zondige vleselijke wereld. Natuurlijk zal in de tijd van de heiliging en de zuivering van de gemeente het moeilijk worden voor die mensen die de duisternis en de zonde niet willen afleggen. Waar de gemeente heiliger wordt, zal wat onheilig is steeds duidelijker aan het licht komen. Maleachi zegt dan ook: “Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen” (Mal. 03:02-03).
De Heer doet dit maar met één doel, namelijk om de gemeente, Zijn vrouw, stralend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, heilig en onbesmet voor Zich te stellen (Ef. 05:27). Dat is een geweldig heerlijk vooruitzicht voor de gemeente. Onberispelijk naar geest, ziel en lichaam, in alle delen. Bij alles wat we soms voor ogen zien aan onvolkomenheden in de gemeente zouden we geneigd zijn te denken: dat lukt nooit! Maar, Híj is het die Zijn dorsvloer zuivert en Híj is als het vuur van de smelter om het vuil af te scheiden en Thessalonicenzen 5 vers 24 zegt: “Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”.
Ik geloof dat de Heer zo in grote ijver voor de gemeente ontbrand is en met een groot en machtig werk bezig is.
God verzamelt Zijn volk
God verzamelt Zijn volk weer uit alle Babelse en wereldse richtingen en stromingen. Dat is niet geografisch bepaald, maar dat is een geestelijke zaak, een zaak van het hart. In Bijbelse termen heet dat, dat God Zijn volk verzamelt uit Babel of ‘het Noorderland’ en uit Egypte. Hij brengt Zijn volk weer op eigen bodem in eigen land, of zoals we zo vaak lezen: ‘op eigen grond’. En ook dat is geen land of plaats op aarde, maar dat is in de hemelse gewesten, in het Koninkrijk van de Zoon Zijner liefde, Jezus Christus.
Daar waar het beloofde land Kanaän een afschaduwing van was. Dáár hoort de Nieuwtestamentische christen thuis. Dáár heeft hij met Jezus Christus een plaats gekregen (Ef. 02:06). Dáár is hij thuis als een burger van een hemels koninkrijk en als gezinslid van de Vader in de hemel (Ef. 02:19; Filip. 03:20).
De profeet Jesaja zegt van deze terugkeer: Dat is vele eeuwen toegesloten geweest, maar de Heer opent weer en brengt velen op hun plaats. De gemeenten zullen weer overvloeien van het goede en er zal grote vreugde gevonden worden bij het volk van God. Jesaja 51 vers 11 (Jes. 51:11) zegt het zo prachtig: “De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd wezen, blijdschap en vreugde zullen zij verwerven, kommer en gezucht zullen wegvluchten”.
De lijdenstijd van het volk van God en de zuchtende schepping loopt ten einde, Halleluja!

 

De verandering door Astrid Poldervaart

Wat zo mooi had kunnen zijn
is een boze droom geworden.
En wat bleef dat is de pijn,
ze hebben je je jeugd ontnomen.

Er was geen weg om te ontsnappen,
je was zo weerloos, je was een kind.
Al zweeg je stem, je hart dat schreeuwde,
’t was iets wat je zwijgend onderging.

Je nam het mee in al die jaren,
het bezwaarde dagelijks je hart.
Je wist niet hoe je het een plaats moest geven
of waar je naar toe kon met die smart.

Wat de toekomst je nog kan geven
dat is iets waar je je voor sluit.
Want je leeft met het verleden,
maar zo brandt je langzaam uit…

Weet je dat Ik jouw last wil dragen,
weet je dat Ik jouw pijn verlicht?
Ik geef jouw leven nieuwe waarde
en jouw toekomst een nieuw gezicht.

Ik leer je hoe je een plaats kan geven
aan alles waardoor je leven werd ontzet;
als jij je aan Mij wilt toevertrouwen
als jij je hart voor Mij openzet.

Verlost van alles wat geweest is,
wordt de toekomst nu je vriend.
Nu kun je zonder bang te worden,
leven zonder achterom te zien.

De heil’ge Geest zal je vervullen
met kracht, en blijdschap in je hart.
En nieuwe ‘zoon’ is nu geboren,
een nieuw wonder is volbracht.

 

Een goede vertegenwoordiger door Froukje Huis
De laatste week van onze vakantie in Duitsland loopt ten einde. Het mooie weer heeft plaats gemaakt voor bewolking en regen. Het lokt ons bepaald niet aan een wandeling te gaan maken.
‘Zullen we vast onze boodschappen voor de terugreis doen?’, vraag ik mijn man, ‘wie weet schijnt vanmiddag de zon’.
Gewapend met paraplu’s en tas stappen we in de auto. Het is een leuk ritje van ongeveer 10 km naar Hermeskeil in de Hunsrück. De omgeving is prachtig en we ontdekken steeds nieuwe dingen. De parkeerplaats is bijna leeg en we zetten de auto zo dicht mogelijk bij de winkel. ‘Paraplu’s?’, vraagt Dick. ‘Welnee, die paar stappen en de tas is ook niet nodig’.
Maar ja, hoe gaat dat. Een potje lekkere jam, die heerlijke Johannis-beerensaft, ook maar wat bananen… Maar geen tas!
Even later staan we onder de luifel van de winkel met onze open doos met boodschappen naar de stromende regen te kijken. Tijdens die ‘paar stappen’ zullen we kletsnat worden. Hadden we nu maar…!
Terwijl we nog aarzelen of we de oversteek zullen maken, stapt een jongeman die juist zijn winkelwagen heeft teruggezet, met een vrolijk gezicht op ons af. Uitnodigend houdt hij zijn grote paraplu omhoog en roept: ‘Ik habe platz für drei’. En zo stappen we even later onder zijn paraplu naar de auto. Hij wacht tot de doos in de achterbak staat en begeleidt mij naar het portier. Daarna wenst hij ons nog een fijne vakantie en een goede terugreis en stapt dan opgewekt naar zijn eigen wagen.
We zijn heel verrast door dit gebaar en Dick merkt op: ‘Hij is een goede vertegenwoordiger van zijn land’.
Terwijl we terugrijden zit ik erover na te denken. Ben ik een goede vertegenwoordiger van mijn land?, vraag ik mezelf af. Als burger van een Rijk in de hemelen moet (mag) ik mijn land op aarde vertegenwoordigen. Maar is mijn houding zo dat anderen nieuwsgierig worden? Of zo dat andere burgers van dat Rijk mij herkennen?

Onze koning heeft ons wel richtlijnen gegeven voor ons gedrag, maar ik kom daar niet altijd aan toe. Ik noem er enkele:

Heb uw naaste lief als uzelf – (Gal. 05:14).

Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend – (Filip. 04:05).

Indien iemand uw mantel neemt, geef hem ook uw hemd – (Matt. 50:40).

Niemand zoeke het zijne maar wat des anderen is – (1 Kor. 10:24).

Weest elkander onderdanig in de vreze des Heren – (Ef. 05:21).

In ootmoedigheid achte de een de ander uitnemender dan zichzelf – (Filip. 02:03).

Er zijn er nog veel meer. In de Bijbel zijn ze allemaal opgeschreven. Beschaamd bedenk ik dat mijn houding soms nog heel wat te wensen overlaat. Daarom bid ik: ‘Heer, help mij om een goede vertegenwoordiger te worden van dat Rijk in de hemel, waarvan U Koning bent, opdat velen nieuwsgierig worden en anderen in mij Uw wezen zullen herkennen’.