Selecteer een pagina

Levend Geloof – 399

1999.03-04 Levend geloof nr. 399

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het aanvaarden en beleven van het evangelie van het Koninkrijk, zoals dat door Jezus en de apostelen werd gebracht, en in onze tijd ‘herontdekt’ wordt, leidt uiteindelijk tot het ontstaan van de volwassen gemeente van Jezus Christus. Deze gemeente zal in deze eindtijd een geweldig lichtbaken zijn temidden van alle duisternis. En hoewel de vorst der duisternis er alles aan zal doen om dit licht uit te schakelen zal hem dat niet lukken. Het  (Goddelijk) licht is nu een­maal sterker dan de  (satanische) duisternis.

God handelt echter niet buiten ons om. Hij schakelt ons als nieuwe scheppin­gen in Christus, volledig in als lichtverspreiders van Zijn Koninkrijk. Nu kennen we allemaal wel momenten van teleurstelling, tegenslagen en soms zelfs nog nederlagen. Toch hoeft ons dat niet te ontmoedigen, want Hij die in ons een goed werk is begonnen, zal het voortzetten tot de grote dag van Christus Jezus. En ons grote voorbeeld -Jezus Christus- staat aan onze kant! Hij is immers de Eerstgeborene onder vele broeders?           

Wél vraagt Hij van ons geloof. Geloof dat God aan al Zijn kinderen geschonken heeft, het is immers een ‘gave van God’, zoals Paulus schrijft in Efeze 2 vers 8.  (Ef. 02:08). Dit geloof behoren we echter ‘in werking’ te stellen. Het mag niet op de plank blijven liggen. Dat is ook de bedoeling weer van dit nummer. De inhoud van de verschillende artikelen zijn weer geloofsopbouwend en hebben de intentie ons geloofsleven te stimuleren en te activeren. Want ook voor de eindtijdgemeente geldt dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn. God heeft geloof in ons, laten wij dat beantwoorden met dagelijks een levend geloof in Hem te openbaren. We willen ons daarom niet laten afremmen door welke omstandigheden ook, want het geloof is de zekerheid van de dingen die men hoopt, en het bewijs van de dingen die men niet ziet!

 

‘Ut Arkien’ vaart weer uit!

Goed nieuws voor degenen die in juli of augustus er weer een weekje tussenuit willen met het vakantie­schip ‘Ut Arkien’. Ook dit jaar wor­den er een aantal weken georgani­seerd, waarbij in sommige weken s’ avonds een bijbelinleiding wordt gehouden. Het vertrekpunt op maandagochtend is de haven van Enkhuizen, waar men ook op zater­dagmiddag weer aankomt. Iedere dag is er een andere aan­trekkelijke vaarroute gepland, waarbij allerlei steden en dorpen de revue passeren en gelegenheid wordt geboden in de plaatsen rond te wandelen voor museumbezoek, winkelen, enz. De sfeer op dit ver­bouwde binnenvaartschip is altijd gemoedelijk en ontspannen, mede door de prettige wijze waarop het ‘schippersechtpaar’ Roosendaal deze weken leidt. Alle gewenste inlichtingen kunt u bij hen verkrij­gen:

 

Proefnummers

Dat Levend Geloof ‘leeft’ bij onze lezers en lezeressen blijkt wel uit het feit dat we steeds meer adres­sen toegezonden krijgen om het blad op proef naar toe te sturen, leder opgegeven adres ontvangt minimaal twee nummers gratis op proef, waarna hen gevraagd wordt of ze het blad willen blijven ont­vangen door abonnee te worden. Maak ook gebruik van de mogelijk­heid adressen op te geven. We vra­gen u de adressen schielijk aan ons door te geven. Bij voorbaat dank voor uw medewerking.

 

De realiteit van Jezus’ opstanding door Gert-Jan Doornink

“God heeft Hem  (Jezus) uit de doden opgewekt; en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opge­gaan waren, die thans getuigen van Hem zijn hij het volk. En wij verkondi­gen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kin­deren, vervuld heeft door Jezus op te wekken, gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb u heden verwekt” Handelingen 13 vers 30 tot en met 32.  (Hand. 13:30-32).

Geloven wij nog in de opstanding? Een beetje overbodige vraag wellicht voor ons die kinderen Gods zijn, die behoren tot de gemeente van Jezus Christus, die zelf opgestaan zijn tot een nieuw leven en de zekerheid in ons hart hebben eeuwig leven te heb­ben ontvangen.

Toch is deze vraag minder overbodig dan ze lijkt. Misschien wel voor ons­zelf, maar niet voor de mensen waar­mee we in aanraking komen en waarvoor wij de verantwoordelijk­heid dragen dat ze in contact komen met het evangelie van Jezus Christus.

We zijn immers geroepen Zijn getuigen te zijn?

De mens die leeft zonder Christus, en dus ook zonder het geloof in de opstanding, wordt steeds geraffineer­der in het bedenken van afwijzingen ten aanzien van het evangelie. Vooral vanuit het naam-christendom wordt een lawine van twijfel rondge­strooid ten aanzien van het geloof in de levende God, geopenbaard in Jezus Christus. Paulus spreekt over hen die met een schijn van gods­dienst de kracht daarvan verloochend hebben.

Vandaag aan de dag wemelt het van naamchristenen die het werkelijke geloof in het lijden, sterven en de opstanding van Jezus belachelijk maken. Ik zou verschillende voor­beelden kunnen aanhalen van wat ik bijvoorbeeld in de afgelopen dagen weer las in allerlei  (ook ‘christelijke’) bladen. Ik laat ze maar achterwege. Waarom zouden we de duivel eer geven, want het is duidelijk uit welke koker deze twijfel en afwijzing, van alles wat met geloof in een levende God en Zijn opgestane Zoon te maken heeft, weg komt: het is Satan, de vorst der duisternis, die een onge­kende haat openbaart tegenover alles wat met het Goddelijke, eeuwige leven te maken heeft.

Leven en overvloed

Jezus sprak: “De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te ver­delgen; Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10.  (Joh. 10:10).

Jezus bracht leven en overvloed.  (Een andere vertaling zegt: leven in over­vloed. De Engelse vertaling zegt: abundant live, overvloedig leven). Jezus zegt van de duivel dat hij met geen ander doel komt dan om te ste­len, te slachten en te verdelgen. Let wel: Hij heeft geen ander doel voor ogen.

Gelukkig weten wij dat Hij door Jezus al ontmaskerd en overwonnen

Alleen zijn verdere eindafgang moet nog plaats vinden. Wij hebben er dus in onze tijd volop mee te maken, dat ook wij hem weerstaan en overwinnen. Daar moeten we niet te lichtvaardig over denken. Niet op de wijze van: ‘Het komt toch allemaal wel goed…’ Naarmate zijn tijd korter wordt, wor­den zijn aanvallen gemener en geraf­fineerder. En wie niet op zijn hoede is gaat er gemakkelijk onderdoor. Paulus zegt in 2 Timotheüs 3 dat er in de laatste dagen zware tijden zul­len komen. En dan noemt hij een aantal negatieve eigenschappen op, waar de mensen dan, onder invloed van de vorst der duisternis, mee behept zullen zijn 2 Timoteüs 3 vers 1 tot en met 4.  (2 Tim. 03:01-04).

Gods alternatief

Als Paulus het heeft over deze ‘laat­ste dagen’, dan is het goed ons te realiseren dat deze al begonnen op de Pinksterdag, toen Gods Geest op de discipelen werd uitgestort en de pinksterprofetie van Joel in vervul­ling ging.

En hier geef ik meteen al de enige en voor 100% werkende remedie aan tegenover alles wat het rijk der duis­ternis, op welk terrein ook, veroor­zaakt: de Geest van God, die sterker is dan alle satanische infiltratiepogin­gen om ons kinderen Gods angst aan te jagen, in welke vorm ook. Daarom is een kind van God, als hij dit zich bewust is, altijd sterker  (geestelijk gesproken) dan een niet- kind van God. Het is wel eens goed daar even over na te denken. “Hij, die in u is, is meerder dan die in de wereld is” Een Johannes 4 vers 4. (1 Joh. 04:04). Zijn wij ons dit bewust? Zouden wij niet ster­ker zijn  (om deze vergelijking nog even aan te houden) dan zouden we voortdurend de nederlaag lijden en de ander ook niet kunnen helpen. Satan is nog de overste van deze wereld. Maar NIET van de gemeente van Jezus Christus. Hun Hoofd, hun Leider, hun Leidsman is Jezus Christus, de opgestane Zoon van God.

Daarom roept de Hebreeënbrief ons ook op ons oog alleen gericht te hou­den op Jezus Christus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof. Willen we stand houden in deze tijd, willen we het einddoel des geloofs bereiken, willen we bruikbaar zijn in dienst van de Meester, willen we als zonen God openbaar worden?

Dan is er maar één weg, een duide­lijk baken temidden van de huizen­hoge golven van deze tijd. Dat is Jezus Christus, de Zoon van God.

Pasen én Pinksteren

Hoe kunnen we zien op Jezus? Door de heilige Geest. Hier worden we geconfronteerd met het belang­rijke gegeven, dat ‘Pasen’ ondenk­baar is zonder ‘Pinksteren’. Het is de Geest van God die ons ster­ker maakt dan de vijand. Het is dezelfde Geest die ons het leven heeft gegeven en, wat belangrijk is  (in verband met ons getuige zijn) levend houdt. Jezus zelf zegt: “De Geest is het, die levend maakt” Johannes 6 vers 63. Handelingen 13 vers 13.  (Joh. 06:63; Hand. 13:13).

Dat was ook het geheim van bijvoor­beeld de prediking van Paulus. We kunnen dat onder andere lezen in Handelingen 13 vers 13 e.v. , als Paulus in Antiochië het evangelie verkondigt. Misschien denkt u nu wel: Nou ja, Paulus, dat was zo’n bij­zondere figuur in Gods Koninkrijk. Dan zien wij over het hoofd dat alle mensen die in de Bijbel beschreven worden, mensen waren zoals u en ik. Paulus had weliswaar een bijzondere taak, hij was zich bewust dat hij tot apostel geroepen was, maar alleen de Geest van God in hem, maakte hem onbevreesd.

Je zult daar maar staan in de synago­ge, temidden van de mensen die opgegroeid waren bij de wet en zich alleen beriepen op die wet. Hij pro­beerde hen te overtuigen dat juist de ‘heilsboodschap van de opgestane Heer’ in de eerste plaats voor hen bedoeld was.

In eerste instantie zijn er dan velen die luisteren naar de woorden van Paulus en Barnabas. Het is goed om op te merken dat het verzet altijd weer uit de vrome hoek komt. Of beter kan ik zeggen: uit de schijnvrome hoek. Vandaag is het niet anders. Paulus ging echter door en vele heidenen kwamen tot geloof, zegt vers 48.

Maar ook de duivel zit niet stil. Er ontstaat een vervolging. Maar het laat­ste vers van Handelingen 13 zegt: “En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest”.

Een belangrijk kenmerk

Ik geloof dat dit ook een belangrijk kenmerk van de eindtijdgemeente zal zijn. Ondanks alles, ondanks ver­volging, ondanks bespotting met bij­voorbeeld de opmerking: “Geloof jij nog in de opstanding?”, zal de inwo­nende kracht van de heilige Geest altijd sterker zijn dan alle demonen uit het rijk der duisternis. De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal zegevieren. Zo zeker als Jezus de dood overwon. Zo zeker als het nieuwe leven in ons is en zo zeker als ook wij zijn opgestaan tot een nieuw leven, zo zeker zullen ook wij overwinnen.

De uitdrukking ‘Jezus leeft en wij met Hem’, die we misschien wel eens te gemakkelijk en te oppervlak­kig hebben gebruikt, is werkelijk­heid.

We willen die werkelijkheid niet ver­borgen houden. We zijn ons bewust dat wij de mensen die niet geloven, niet kunnen overtuigen, maar de Geest die in ons woont kan dat wel. Want het is die Geest waarvan Jezus zei dat Hij de wereld zal overtuigen van zonde Johannes 16 vers 8. (Joh. 16:08). En na de overtuiging komt de veran­dering, van zondaar tot kind van God. Zoals dat bij ons gebeurd is, kan dat ook bij die ander  (dat fami­lielid, die goede kennis, die kame­raad op het werk) gebeuren. Daarom gaan wij vol vertrouwen door om door woord en daad een getuige te zijn van onze levende, opgestane Heer.

Doorwerkende verandering

Over die ‘verandering’ wil ik nog een paar opmerkingen maken. Want we kunnen wel zeggen dat Gods Geest het via ons moet doen, en dat is

100% waar, maar de heilige Geest verandert ook ons eigen leven meer en meer. We gaan als het goed is hoe langer hoe meer op Jezus lijken. Dat is belangrijk want de wereld let op ons. Als wij ‘in zonde leven’, heb­ben we geen getuigenis in ons en bedroeven we Gods Geest. En we openbaren niet het beeld van Jezus, maar het beeld van de tegenstander. Dit is natuurlijk nooit Gods bedoe­ling. Het is Zijn wil dat we meer en meer één worden met Hem, zoals Jezus zelf één was met de Vader. Jezus zelf was tijdens Zijn leven op aarde voortdurend bezig Zijn disci­pelen op te voeden en te onderrich­ten, zodat ze werkelijk bruikbaar in dienst van Gods Koninkrijk zouden zijn.

Zelfs na Zijn opstanding ging dat door! Want we lezen we in Handelingen 1 vers 3. (Hand. 01:03) dat Hij Zich “na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft”.

Jezus wilde ‘optimale getuigen’ van Zijn discipelen maken. Zoals Hij dat ook met ons wil doen. Je kunt daar­om ook concluderen dat het werk van Gods Geest tweeledig is. Het is een werk in ons, het vormt ons om naar het beeld van Jezus). En het is een werk door ons, want door het werk in ons, wordt ons getuigenis naar de ander toe effectief en productief.

Zo wordt de beleving van de opstan­ding van Jezus meer en meer een  dagelijkse realiteit in ons leven en gaat het échte leven, zoals God dat bedoelt, er helemaal uitkomen.

 

Wie zoekt zal vinden door Duurt Sikkens

“Uw wil geschiedde…” Matteüs 6 vers 10a. (Matt. 06:10a).

Als er één uitspraak is die bezwangerd is van onheil en fatalisme dan is het deze wel. Wat er ook gebeurt, watje ook overkomt, overal zit Gods regie ach­ter. Wie zó denkt kent God niet en dwaalt rond in een nevelig en schemerig land en bouwt daar op de tast een scheve hut die hij tooit met de naam “Je weet maar nooit”. Binnen is geen warmte en veiligheid want de kille wind heeft er vrij spel. Na een poosje verzakken de fundamenten, waarop nog net te lezen was: Uitverkiezing.

Wat die vervloekte leer al niet aangericht heeft in de geest van de mensen die hebben moeten geloven dat God van te voren al weet wie de zaligheid beërven en wie niet. De menselijke wil schijnt niet te bestaan, want de mens is kennelijk al geprogrammeerd. In die leer kun je zo rondtollen datje er gek van wordt. Gelukkig is God barmhartig en met voorbijzien aan de tijden der religieuze onkunde, strekt Hij, door middel van Zijn volgelingen, Zijn handen uit naar deze mensen, want het evangelie is voor elk mens. Die mag zelf kiezen voor het licht. Misschien kruip je erheen, misschien heb je vrienden die je er naar toedragen, maar wie het licht liefheeft kan nu komen. Stap uit de godsdienstige leugenkooien en ga de vrijheid in. Leve Gods keuze voor jou. ‘Wie zoekt zal vinden’ en zoeken is een wilsdaad van de mens. Dan laat God zich graag vinden.

 

Vrije heerlijkheid door Hans Bulthuis

De apostel Paulus schrijft in Romeinen 8 vers 18 tot en met 30. (Rom. 08:18-30) dat er heerlijkheid over ons geopenbaard zal worden. Hij is daar zeer verzekerd van ondanks alle lijden van de tegenwoordige tijd. De hele schepping snakt naar Gods heerlijk­heid en wacht met reikhalzend ver­langen naar het openbaar worden van de zonen Gods. Zij zullen die heerlijkheid inbrengen. De heerlijkheid is het goddelijke, het bovennatuurlijke van Gods wezen, het tijdloze leven van de Schepper, het eigene van onze hemelse Vader. Zij kenmerkt zich in een alles weten­de wijsheid, in een overweldigende geestelijke kracht, in een alles aan­kunnend vermogen, in een onaan­tastbaar heilige existentie, in een alles doordringende liefde. De grootste zoon van God, Jezus Christus, heeft die heerlijkheid het eerst ontvangen en uitgewerkt. In zijn handel en wandel zien we namelijk ten volle de goddelijke natuur met al haar mogelijkheden, gaven en werkingen gemanifesteerd. Het geheimenis Gods, zijn geopen­baarde leven in de mens  (in het vlees), is in Jezus voltooid 1 Timoteüs 3 vers 16. (1 Tim. 03:16). Hij werkt er nu naar toe om vele zonen tot diezelfde heerlijk­heid te brengen Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). Deze zonen zijn die christenen die de Geest van zijn Zoon ontvangen hebben en het Lam volgen waar Het ook heengaat Galaten 4, vers 6 en 7. (Gal. 04:06-07). Zich aan de waarheid, het evangelie van heer­lijkheid, houdende, groeien zij in liefde naar Christus toe.

Tevoren door God bestemd tot gelijkvormig­heid aan het beeld van zijn Zoon, heeft Hij hen door dat evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van Jezus 2, Thessalonicenzen, 2 vers 14. (2 Thess. 02:14). Dit voornemen zal absoluut gereali­seerd worden in allen die daarin geloven en zich gehoorzaam toebe­reiden.

De krachtigste aansporing daartoe zijn de woorden in 2 Petrus, 2 vers 3 en 4 (2 Petr. 01:03-04: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kost­bare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden heb­ben aan de goddelijke natuur”. God heeft de zijnen in een uitgangs­positie geplaatst die het voor hen haalbaar maakt om deel te hebben aan zijn goddelijke natuur met al haar uitnemende kwaliteiten en mogelijkheden. Dat is bij uitstek de heerlijkheid die Hij in zijn oneindige liefde voor ons heeft bereid.

De vrijheid van de heerlijkheid

In dit verband schrijft Paulus over het bevrijd worden tot “de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods”  (vs. 21b). De heerlijkheid is namelijk geheel vrij. Het goddelijke leven zelf, in al haar aspecten, is in zich autonoom. Het kan nooit door beïnvloeding van buitenaf door wie of wat dan ook ingeperkt, geremd, beknot, bevoogd of gedirigeerd wor­den. Niemand kan de heerlijkheid eventjes naar z’n hand zetten of haar manipuleren. Gods heerlijkheid laat zich niet reguleren of de wet voor­schrijven. Zij is nooit in te passen in een religieus systeem. Zij is daar­door de grote tegenpool van slaver­nij, onderwerping, gebondenheid, beperking en ondergeschiktheid. Zij is vrij zoals God vrij is, zelfstandig en onafhankelijk.

De vrijheid van de heerlijkheid houdt eveneens in dat zij onbesmet, onge­deeld en onvermengd is. Zij is tot één. Zij is puur, echt en zuiver. Zij is niet te verbinden met het onechte en het bezoedelde. Een compromis daarmee is door haar nimmer te sluiten. Zij is waarheid, heiligheid en leven.

De geest van de godheid, waarin zijn heerlijkheid gelegen is, heet niet voor niets Heilige Geest. Hij wordt derhalve de Geest der heerlijkheid genoemd die geheel zaligmakend is 1 Petrus 4, vers 14b. (1 Petr. 04:14b).

De vrijheid van de heerlijkheid is zo sterk, dat zij nimmer aanleiding geeft tot bandeloosheid, wanorde of verwarring 1 Korinthe  14 vers 33. (1 Kor. 14:33). Waar zulke werkingen zich wel doen gelden, is dat een teken van gebrek aan kennis en inzicht. Boze geesten maken daar misbruik van om zodoende het christelijke leven van de gelovige en de gemeente te ontregelen. Het zal toch duidelijk zijn dat dit niet uit God is en te allen tijde voor­komen dient te worden. Jezus’ eigen leven, dat Hij als voorbeeld ons in de Bijbel naliet, zal richtinggevend moe­ten blijven. Aan zijn beeld gelijkvor­mig, en nooit anders.

Hechten

De heerlijkheid die onze hemelse Vader voor ons in Christus heeft bereid, wordt ons deel als wij ons aan de Heer hechten. Wie dat doet, is één geest met Hem 1 Korinthe  6 vers 17. (1 Kor. 06:17). Gods volheid van heerlijkheid is immers in Christus lichamelijk aan­wezig Kolossenzen, twee vers 9 en 10 a. (Kol. 02:09-10a. We worden opgeroepen om gemeenschap te heb­ben met Gods Zoon Een Korinthe  een vers 9. (1 Kor. 01:09). De gemeente is de vrouw van het Lam en vormt, net als in een huwelijk, één geheel met Hem. Deze hechting aan de Heer geldt zowel voor de gelovige enkeling als voor de groep, bijvoorbeeld de plaat­selijke gemeente. Waar die eenheid met Hem tot stand komt en onder­houden wordt, zal de heerlijkheid meer en meer toenemen en zich manifesteren 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hiervan kunnen we in geloof in alle zeker­heid uitgaan.

Het is de uitdrukkelijke bedoeling van de goede God dat zijn heerlijk­heid in ons toeneemt en zijn heerlijk leven ons allen geheel zal vervullen en doortrekken. Hij zoekt Zich geheel te verenen met de mens in Christus. Ons leven door en in zijn vrije, goddelijke heerlijkheid wordt dan uiteindelijk onze eeuwige bestaansvorm en leefwijze. Dit is het eeuwige leven. En dat leven is in de Zoon.

Als eindtijdchristenen zullen wij onszelf en elkaar moeten blijven aan­vuren om, koste wat het kost, onze eenheid met Jezus Christus te com­pleteren en te intensiveren. Zonder Hem kunnen we niets Johannes 15, vers 5b. (Joh. 15:05b). De volheid is in Hém, en wij ontvan­gen de volheid indien wij deelhebben aan Hem. Niets mag ons er nog lan­ger van weerhouden om die eenheid met Hem aan te gaan Romeinen 8, vers 9b. (Rom. 08:09b). Wij zullen ons volledig dopen in Christus en samengroeien met zijn opstandingsleven in heerlijkheid  (Romeinen 6).

Wat deze ontwikkeling wil tegenhou­den of afremmen, zal verwijderd moeten worden. Vandaar dat Paulus in Romeinen 8 schrijft over een “bevrijd worden van de dienstbaar­heid aan de vergankelijkheid”  (vs. 21a). Bevrijding ‘van’ slavernij en bevrijding ’tot’ de vrijheid der heer­lijkheid. Dit gaat hand in hand en kan niet anders.

Bevrijding

De mens en zijn bestaansvorm zijn door God bestemd tot heerlijkheid. Door het wetteloze werk van het rijk der duisternis is er helaas nog wei­nig van terecht gekomen. Satan en zijn demonen hebben de mens vanaf de zondeval aan zich onderworpen door de misleiding van de leugen en de zonde Johannes 8, vers 44. (Joh. 08:44). Het gevolg was dat er niets blijvends, niets van eeuwigheidswaarde kon worden ontwikkeld. Het loon van de zonde is immers de dood. Allen wer­den slaaf van de boze, en daardoor dienstbaar aan de vergankelijkheid. Destructie, ontbinding en dood heer­sen op allerlei wijze in de mensheid. De ganse schepping zucht onder dik juk. De gevallen mens kan zelf niet’- uit deze gevangenis ontsnappen. De enige oplossing is een verlosser van buitenaf. Die werd door God Zelf verwekt: Jezus Christus. Wel een mens, maar niet gevallen en dus ook geen slaaf van de vijand. Hij werd door God gezalfd met heilige Geest en kracht. Heerlijkheid was zijn deel. Door zijn heilswerken, door zijn offer als Lam Gods, door zijn overwinning over duivel en dood, is Hij de redder, heiland en zaligmaker der mensheid geworden. Allen die Hem aannemen, krijgen macht om een kind van God te wor­den. Zij worden door persoonlijk geloof in zijn verzoenend bloed en plaatsvervangend lijden verlost uit hun zonden en uit de macht der duisternis Kolossenzen, 1 vers 13 en 14. (Kol. 1:13-14). Zij worden in de hemelse gewesten overgezet van het rijk der duisternis in het rijk Gods. In Christus worden zij met allerlei geestelijke zegen door de Vader gezegend Efeze, 1 vers 3 tot en met 14. (Ef. 01:03-14). Eén van die zegeningen is de vrijma­king uit de hand van alle vijanden. In de geestelijke tegenstanders is namelijk alle zonde, leugen, ziekte en wetteloosheid gelokaliseerd. In en door Jezus Christus is het mogelijk om totaal bevrijd te worden van elke gebondenheid aan deze boze geesten.

 

Ook overwinning over hun ver­koelingen en infiltraties is geheel haalbaar door onze Heer,  Efeze 6 vers 11 en Jacobus, 4 vers 7. (Ef. 06:11 en Jak. 04:07). Dit alles leidt tot algehele vrijheid van de mens Gods. Een absolute noodzaak om de heerlijk­heid gaandeweg eigen te maken.

Vrije mensen

De heerlijkheid zelf is vrij. Zij functioneert echter optimaal in vrije mensen. Indien de Geest Gods bedroefd of geblust wordt door onge­loof, zonden, ongehoorzaamheid en dergelijke, wijkt de heerlijkheid van de gelovige en zelfs van de gemeente  (bijv. 1 Samuel 16, vers 14. Openbaring, 2 vers 5. En Openbaring 3, vers 16. (1 Sam. 16:14 en Openb. 02:05 en Openb. 03:16). En waar de heerlijk­heid verdwijnt, daar komt de vergan­kelijkheid weer op. Geestelijke, innerlijke vrijheid is een voorwaarde voor de volle maat van heerlijkheid. De vrijheid komt tot stand door daadwerkelijke bevrijding van de demonen, gevolgd door een vernieu­wing van denken door Gods woord. Beide zijn nodig. Zodra er enige ruimte is veroverd op de vijand, is het zaak om niet in het oude denk­en gewenningspatroon te blijven doordenken en handelen. De christen dient zijn dagelijkse levenswijze aan te passen aan die van Jezus. “Doe de Here Jezus Christus aan”, schrijft Paulus Romeinen 13, vers 14. (Rom. 13:14). Vrijheid is pas ware vrijheid als  zij daadwerkelijk wordt uitge­werkt in de persoonlijke levenswan­del, 1 Johannes, 2 vers 6. (1 Joh. 02:06).

De mens in Christus zal er eveneens scherp op moeten toezien, dat hij vrij wordt van het religieuze, het Babelse, het traditionele en het uiterlijke. Zonen Gods die de heerlijkheid zoe­ken te beërven, behoren te wandelen in geest en in waarheid alleen. Gelijk de Heer Zelf dat deed. Vrome gees­ten misleiden de gelovige en bieden slechts godsdienstige schijn zonder enige kracht, 2 Timoteüs  3 vers 5a. (2 Tim. 03:05a). Helaas is het christendom eeuwenlang ermee verontreinigd en de christenheid erdoor verzwakt.

De Heilige Geest verbindt zich nooit met leugen, onechtheid, namaak, met de werken van het vlees en de duisternis. De demonische overhe­den van het grote Babylon, waaron­der de ‘koningin des hemels’ een belangrijke plaats inneemt, manipu­leren en controleren vele christenen om hen in hun greep te houden, zodat de verbastering van het chris­tendom in stand wordt gehouden  (o.a. Openbaring 18, vers 7b. (Openb. 18:07b). Deze valse en subtiel werkende vij­anden van de waarheid en het leven Gods dienen ontmaskerd en over­wonnen te worden om de weg vrij te maken voor de komst van Jezus door heilige Geest IN ons. Vrije heerlijk­heid heeft vrije mensen nodig om zich in alle zuiverheid en directheid te manifesteren. Ongekunsteld, ongehinderd en onvermengd. De valse schaamte, de vreesachtig­heid, de geremdheid maar ook de zelfverheerlijking hinderen eveneens de openbaring van de vrije heerlijk­heid. Eigenlijk zijn ze een zekere vorm van verloochening van de Christus. Deze verkeerde werkingen zullen afgelegd moeten worden. Van belang daarbij is het onderhouden van een onbesmet geweten en een onbaatzuchtige instelling. Zonen Gods zullen te allen tijde waar en onberispelijk zijn. Geliefde lezer, zoek met allen die oprecht en zonder bijbedoelingen de vrije heerlijkheid begeren te verwer­ven, deze ware vrijheid en zuiverheid van leven. De Heer wil èn zal allen die Hem in geest en in waarheid navolgen zeker totaal bevrijden van de dienstbaarheid aan de verganke­lijkheid en bevrijden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods.

Leven

In het eerste hoofdstuk van de brief aan de gemeente te Efeze wordt onomwonden over Gods bedoeling met de mens geschreven: heiligheid, onberispelijkheid en de aanneming tot zonen. Daarom wil Hij allen die in geloof tot zijn Zoon komen, ver­vullen met de vrije heerlijkheid. De gelovigen beërven hierin het hoogste goed van God Zelf, Romeinen 8, vers 17. (Rom. 08:17). Zij mogen als eersten door Christus deelhebben aan Gods eigen heerlijk­heid. Zij genieten als eersten van de voordelen en mogelijkheden, de vrede, kracht en vreugde die erin gelegen zijn. Zó komen zij toe aan echt leven, aan een leven in de gestalte Gods. Het is eeuwig leven. Toch beoogt God meer ermee te bereiken dan alleen het persoonlijke heil van iedere christen. Door de ver­lorenheid en gebrokenheid van de schepping, de mensheid in het bij­zonder, is ons de ‘grote opdracht’ gegeven. “Gaat dan henen en maakt alle volken tot mijn discipelen” Matteüs, 28, vers 19a. (Matt. 28:19a). De vrije heerlijkheid dient tevens ingezet te worden voor die taak. Het einde komt niet voordat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt is Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14).

Dit omvangrijke werk zal gepaard gaan met grote kracht en volheid van de Heilige Geest, dus met de open­baring van de heerlijkheid. Met ver­bazing zal de heerlijkheid van de Zoon des mensen in zijn heiligen aanschouwd worden

2 Thessalonicenzen 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Niet ter bevestiging van henzelf, want dat heeft hun geloof reeds bewerkstelligd Hebreeën 11 vers 1a. (Heb. 11:01a). Maar het gebeurt tot redding en heil van de verlorenen en ter verheerlijking van Jezus.

De zonen leven zelf door Hem en brengen daardoor leven aan de doden die willen luisteren naar de stem van de Zoon Gods. Zij zijn zonen der heerlijkheid en brengen hun heerlijkheid de schepping in  (naar Openbaring 21, vers 24b (Openb. 21:24b).

Realisering in vrijheid

De realisering van Gods voornemen met de afzonderlijke gelovige èn met de gehele schepping, vraagt om vrij­heid.

Allereerst vrijheid voor de Vader en de Zoon om alles wat Zij noodzake­lijk achten om te doen, ook werkelijk te kunnen doen. Waar Zij worden beperkt, stagneert de uitvoering van Gods plan.

Vervolgens vraagt de heerlijkheid om vrijheid om zich in de gelovige te kunnen laten gelden tot diens zalig­heid.

En tenslotte is vrijheid de voorwaar­de om het wereldomvattende red­dingswerk te kunnen uitvoeren in heerlijkheid, in de kracht van God. Om deze redenen bidden, strijden, geloven en oefenen wij om die vrij­heid tot stand te laten komen en om de heerlijkheid in toenemende mate te laten ontwikkelen. Wij willen met elkaar in een groter wordende vrij­heid ontwikkelen van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Vrij zijn om in heiligheid te wande­len en om in liefde te handelen. Vrij zijn om te werken met woord en gaven. Vrij zijn om onbeperkt te geloven. Vrij zijn om met de gezind­heid van Christus getooid te zijn. Vrij zijn om Jezus’ verschijnings­vorm te evenaren Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Vrij zijn in dienst van de vrije heerlijk­heid. Vrij zijn om verlossers en koningen te worden tot lof van de Eeuwige en tot heil van zijn schep­ping Obadja 1 vers 21a en Openbaring 22, vers 5c; Efeze, 1 vers 12a. (Obadja 01:21a en Openb. 22:05c en Ef. 01:12a).

Gaat u mee op deze hoge weg?

 

Leven in Gods heerlijkheid Wijsheid van Judas door Cees Maliepaard

Deel 12  (slot)

“Hem nu, die u voor struikelen kan behoeden en onberispelijk doen staan voor Zijn heerlijkheid in grote vreugde, de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, kracht en macht vóór alle eeuwigheid, én nu én in alle eeuwigheden! Amen” Judas, 1 vers 24 en 25. (Judas 01:24-25).

God kan ons voor struikelen behoe­den, zeker weten! Maar hoe komt het dan dat kinderen Gods toch soms in overdrachtelijke zin onderuit gaan? Elke buiteling van de mens in de geestelijke wereld is onnodig; de eeuwige God kan die voorkomen – maar alleen als de betrokken mens daar zélf ook op gericht is.

Nooit meer in de fout?

Wie van ons kan naar waarheid zeg­gen nooit in woorden te struikelen? Ook al hebben we onszelf doorgaans aardig in de hand, een wegglijder behoort altijd tot de mogelijkheden. Eén moment van onbedachtzaam­heid kan heel wat negatieve gevolgen hebben. Maar als we voor Gods aan­gezicht staan, op Hem gericht zijn en ons heil van Hem verwachten, is daarmee een situatie geschapen waarin de eeuwige God ons voor struikelen zal kunnen behoeden. Heel wat strubbelingen krijgen gewoon geen kans te ontstaan, als we gewend zijn naar Gods stem te luisteren en te doen wat Hij ons zegt. Iemand die naar de ingevingen van het eigen hart of naar de influis­teringen van een vreemde overheer­ser luistert, zal door onze God niet voor struikelen behoed kunnen wor­den. Want de Here God dwingt geen mens; gehoor geven aan Gods boodschap gebeurt altijd op basis van vrijwilligheid.

Maar als een mens zich oefent in het onderscheiden van Gods wil met betrekking tot z’n leven  (en daar ook naar handelt) zal struikelen en vallen voorkomen kunnen worden en gaat een onberispelijk leven tot de mogelijkheden behoren. Alle aanklacht en verwerping valt hiermee weg, want deze verachtelijke wapens van de boze machten treffen niet langer doel.

We kunnen daarvoor in de plaats Gods glorie gaan dragen. Zijn heerlijkheid wordt gevormd door een feilloos functioneren van de mens die God toebehoort. Dat zal zich in grote vreugde gaan ontplooi­en. En wie heeft die vreugde: de Here God of de mens? Ieder zal het antwoord daarop zelf wel kunnen geven: Beiden natuurlijk! Zoals goede ouders zich zullen verheugen over een geslaagd leven van hun kin­deren, minstens zoveel als hun kroost daar zelf blij mee zal wezen.

De énige God

De Here God is een enig God, Hij is uniek, schrijft Judas. Elk mens is óók enig, ook uniek, want van ieder is er maar één. Maar dat betekent wel dat er vele unieke mensen moe­ten zijn – miljarden zelfs! Er is echter in het geheel slechts één God, want buiten Hem is er geen. De vele goden, waar de apostel Paulus over schrijft in 1 Korinthe 8, vers 5 en 6. (1 Kor. 08:05-06), vormen de menigte aan afgoden die een mens tegenkomen kan. Die worden vooral gevormd door idolen die de mensen zich in gedachten maken en waarmee Satan en zijn demonen zich maar al te graag vereenzelvigen. Paulus noemt hen dan ook terecht zogenaamde goden. Er zijn goden in menigte, geeft hij aan. Maar voor ons  (nog steeds volgens Paulus) is er maar één God, de Vader, uit wie alle dingen zijn en tot wiens glorie wij zijn. Er is maar één Heer, Jezus Christus, door wie alle dingen zijn en door wie ook wij er werkelijk wezen kunnen!

De vele goden zijn in werkelijkheid anti-goden. Ze proberen de mens in heilloze situaties te manoeuvreren, maar de Here God is onze Heiland en Hij is de Schepper van alles wat goed is. Hij heeft een plan waar Hij Zijn welbehagen in kwijt kan, juist omdat Hij de mens daarmee intens gelukkig  (ofwel: zalig) maakt. Wanneer iemand zich ontvankelijk opstelt, laat de Vader zich niet onbe­tuigd in het aandragen van alles wat nodig is voor het leven als een zoon van Hem. Samen met Jezus, de eer­ste Zoon, die ons óók tot een Heiland geworden is.

Door Jezus Christus

De enige God bewijzen we alle eer, want van Hem is de majesteit, de kracht en de macht. Onze God écht eer betonen kan alleen maar vanuit onze relatie met de Here Jezus. Want Hij is onze Héér: Hij heeft het voor het zeggen in ons leven. Dat is immers onze vrije keus geweest! Jezus Christus vormt de enige brug tussen ons en “Hem die ons voor struikelen kan behoeden”. Elke ande­re weg is door Satan geblokkeerd, zonder mankeren. Alleen de weg door Jezus gevormd, is open. En wel voor een ieder die via die weg het doel bereiken wil.

Het volgen van deze weg heeft echter wel consequenties. Je kunt je daar nu eenmaal niet naar believen voor- of achteruit op bewegen. Jezus zei immers: “Ik ben de weg, de waar­heid en het leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij” Johannes, 14, vers 6.  (Joh. 14:06). Als iemand een eenmaal afgelegd stuk weg weer terug gaat lopen, zal hij bemerken dat om het doel van God dichter te benaderen, hij zich op dat vlak opnieuw zal moeten omkeren. Want Gods doel met de mens ligt nooit in een verkeerd verleden, maar altijd in het realistische heden van het Koninkrijk van God. Iemand die op God gericht is, heeft het Godsrijk vóór zich liggen. Alleen wanneer een mens zich van de HERE God heeft afgekeerd, is het zinnig zich om te draaien – en daar heeft men Jezus voor nodig!

Goddelijke glorie in de mens

Is het slot van Judas’ brief niets meer dan de uiting van wat vrome wensen? De eeuwige God zij de heerlijkheid, de majesteit, de kracht en de macht.

Bedoelt Judas hiermee aan te gevend- dat we dat dan maar zullen hopen? Zo van: wie weet gebeurt het nog wel eens! Nee, wat hij onder onze aan­dacht brengt is de stellige zekerheid die in ons leven openbaar zal komen, mits er aan één voorwaarde wordt voldaan: als we leven in gemeen­schap met onze Here Jezus Christus. Buiten de eniggeboren zoon van God om, is het niet mogelijk aan het plan van de Vader te beantwoorden, en dus ook niet aan deze omschrijving van Judas.

God heeft alle heerlijkheid die maar denkbaar is, in zich. En vanuit onze relatie met Jezus in het lichaam van de Christus, zal de heerlijkheid van de Vader ook in onze levens er dui­delijk uitspringen. Waar wij naar ons innerlijk goddelijke glans vertonen, zal Gods glorie door ons heen naar buiten zichtbaar wezen. Dat kan gewoon niet missen! Gods luister zal in de wereld om ons heen aan ONS af te lezen zijn.

De majesteit waar de Schepper van hemel en aarde mee bekleed is, is werkelijk weergaloos! Daarmee ver­geleken valt de majesteitelijke status van aardse vorsten volkomen in het niet.

Toch valt veel van de majestueuze schittering van de Schepper in Zijn schepping waar te nemen. Het patroon van de Bouwmeester vind je terug in wat uitgewerkt is. En Gods woorden tijdens de schepping aan de engelen gericht: “Laat ons mensen maken, naar ons beeld en gelijke­nis…”, droegen van de aanvang af voldoende daadkracht in zich om Gods majesteit met nadruk in de kroon op Zijn schepping te leggen.

Met macht en kracht bekleed

God heeft alle macht in de hemel en op de aarde om Zijn plannen te verwezenlijken. Het ontbreekt Hem ook niet aan kracht om zich boven de tegenpartij  (uit het duistere deel van de hemel) te stellen. Van Hem is “immers alle goede macht en kracht, zowel in de hemel als op de aarde. “Vóór alle eeuwigheid”, wil de NBG- vertaling ons doen geloven. Maar zo is het natuurlijk niet, want de eeu­wigheid heeft geen begin, er kan der­halve nooit iets vóór de eeuwigheid geweest zijn! DE TIJD heeft ooit een aanvang genomen, en terecht geven sommige vertalingen deze tekst dan ook weer met: “vóór alle tijden”. Vóór alle tijden heeft God Zijn maje­stueuze plan, in originele heerlijk­heid bedacht. Nu, in de tijd, is dat plan door Jezus Christus uitgewerkt. En dat ondanks tegenwerkingen van­uit het rijk van duisternis en dood. Op basis van wat de eerstgeboren Zoon van de Vader volbracht heeft, mogen wij medewerken aan de vol­tooiing van Gods plan in ons, tot ver­wezenlijking in onze hemel en tot een getuigenis voor de wereld rond­om ons. Alle denkbare heerlijkheid, majesteit, kracht en macht horen bij de Here God, van vóór de oor­sprong van alle dingen via de realisa­tie van Gods bedoelingen  (ook in onze dagen) en tot in alle eeuwighe­den na deze tijden. Aan het einde van deze korte brief, laat Judas hierop zijn ‘amen’ horen. En ik denk dat wij dit alles op onze beurt ook met grote stelligheid zou­den kunnen beamen.

Hoe nu verder?

Wat is onze taak in wat Judas ons allemaal laat zien? Het gaat immers over de eeuwige God en Zijn plan, en over Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer. Het is nog wel in te denken dat we met elkaar in het spoor van Jezus kunnen staan, want tenslotte behoort Hij -evenals wij- tot het menselijke geslacht. Ook al is Hij dan de door God reeds aan Adam en Eva beloofde Zoon. Maar met de eeuwige God zal niemand zich ooit kunnen meten, in de hemel niet en op de aarde al evenmin. Toch heeft de Schepper ons naar Zijn beeld geschapen. Naar onze innerlijke statuur lijken we dus op de Vader. Hij heeft de mens net zo gaaf in het leven geroepen als Hij zelf is: zonder enig mankement, een beelddrager naar het innerlijk, écht goed!

Wij willen graag  (net als Jezus) over­eenkomstig het plan van de Vader bezig zijn. Dat betekent dat we ons te allen tijde bewust zullen zijn van onze volledige afhankelijkheid van Hem die ons voor struikelen kan behoeden. Want zonder Hem zullen we niets van dat plan in de hemel of op de aarde kunnen uitwerken. Dat we uit kunnen voeren wat de Vader ons heeft laten zien, komt uit­sluitend doordat we ons op de enige weg naar het Vaderhart bevinden. Die weg is Jezus. En deze unieke weg voert, afgestemd op Gods waar­heid, naar het leven in onverganke­lijkheid, zoals de Eeuwige zich dat van het begin af gedacht heeft. Dat nu is onze vreugde. Het is logisch dat zulk een blijd­schap door Judas groot genoemd kan worden, want naar de maatstaven van een aards, natuurlijk denken is het een nooit te bereiken aangele­genheid. Maar onze God denkt niet aards of natuurlijk. Ook niet van mensen zoals u en ik. Zijn plan is voor ons op maat gesneden. HIJ heeft het immers uitgedacht! Dus is het door ons stellig te realiseren.

 

Wijsheid en inzicht  (gedicht) Tea Keuper

“God kent de weg tot haar  (de wijs­heid), Hij weet haar verblijfplaats. Want Hij schouwt tot de einden der aarde, wat onder de ganse hemel is, ziet Hij…, maar tot de mens zei Hij: Zie, de vreze des Heren – dat is wijsheid, en van het kwade wijken is inzicht” Job 28, vers 23 tot en met 28. (Job 28:23-28).

 

Wat is het Woord een kostbaar goed!

Het is het Woord dat leven doet,

met wijsheid opgeschreven.

U zélf bent goed, vol liefde en wijs,

Mijn Vader, Leidsman op mijn reis,

door heel mijn aardse leven!

 

Uw Zoon heeft het voor mij vol­bracht,

Uw Geest geeft inzicht, sterkt’ en kracht,

een mens kan daar niet zonder.

Brengt hij iets buiten U tot stand,

dan bouwt hij op het rulle zand,

ervaart hij niet Uw wonder!

 

Mijn wijze, liefdevolle Heer,

ik buig mij aanbiddend voor U neer:

schrijft U in mij Uw wetten,

die leiden tot de vrijheid toch,

zonder des satans boos bedrog,

U wilt mij vrij gaan zetten!

 

Zo kome Heer, Uw Koninkrijk,

waarin ik, aan Uw beeld gelijk,

voor eeuwig toch mag wonen!

En heersen met U op de troon,

o Vader, Geest en Mensenzoon,

zó wilt U mij belonen!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar…

tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten… Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bie­den in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden” (Paulus in zijn brief aan de Efeziërs, Efeze 6. Vers 12 en 13. (Ef. 06:12-13).

De genen en ons karakter

Bepalen de genen  (de erfelijke facto­ren die we van onze ouders meekrij­gen) ons karakter? In wetenschappe­lijke kringen zijn de opvattingen hierover sterk verschillend en aan voortdurende veranderingen onder­hevig. Het magazine Elsevier besteedde er onlangs in een hoofdar­tikel weer eens uitgebreid aandacht aan. Onder de kop: ‘Wie bent u? Nieuwe wetenschappelijke inzichten over de invloed van de genen op het karakter’ schrijft Simon Rozendal, de samensteller van het artikel: “Een eeuw lang hebben psychologen en psychiaters ons wijsgemaakt dat we om onszelf te begrijpen, in onze her­inneringen dienden te wroeten. En gewroet hebben we. Massaal. Een eeuw lang. In opdracht van Freud, Jung, B. F. Skinner en de Riagg. Miljoenen mensen die niet helemaal lekker in hun vel zaten, was het wal­halla beloofd als ze maar eenmaal zouden ontdekken wie vroeger hun rammelaar had gepikt. De uitkomst was niet zelden dat het allemaal de schuld van de moeder was. Psycholoog Bruno Bettelheim begon ermee door te zeggen dat kin­deren autistisch werden als ze een fridge-mom hadden en sindsdien is ma een koelkast in de wachtstand die stoornissen op bestelling kan leveren. Zoonlief homoseksueel? Moeder was te dominant. Schizo­frenie, verlegenheid, bedplassen, nagelbijten, een paar maanden mopperen op moeder bij de psycho­therapeut en je voelde je herboren. Nog steeds zijn er legioenen mannen en vrouwen, volwassen, soms zelfs van middelbare leeftijd, redelijk verstandig, die oprecht menen dat ze slechts tot affectieve relaties in staat zijn, niet in staat zijn met hun diep­ste ik, enz. omdat hun vader alleen maar thuis was om het vlees te snij­den dan wel hun moeder ‘altijd van die dubbel signalen gaf. Voor al die stakkers en tobbers  (schrijft Rozendal) is er nieuws. Het was een vergissing. De psychologie keert met rasse schreden terug van de opvatting dat de kindertijd zo belangrijk zou zijn. In plaats daarvan groeit een wezenlijk beeld van de persoonlijkheid van een mens. Die wordt voor minstens de helft bepaal^ door de genen, de erffactoren die we van onze ouders meekrijgen”. Rozendal komt tot de conclusie dat “het inzicht dat het karakter van de mens voor een belangrijk deel in de genen wortelt, een omwenteling is met Copernicaanse allure. Het staat volslagen haaks op wat er in grote delen van de samenleving gedurende vele decennia is gedacht.

Adoptiestudies

Genen zijn belangrijker voor het karakter dan de opvoeding. Dat had al lang geleden kunnen worden inge­zien, als de psychologie er maar voor had opengestaan. Zo zijn er halver­wege deze eeuw intrigerende adop­tiestudies gedaan in Zweden, bij­voorbeeld naar de relatie tussen genen, opvoeding en criminaliteit. Als een kind zowel biologische als adoptieouders zonder strafregister heeft, is de kans dat het kind het slechte pad opgaat drie procent. Heeft het kind goede biologische ouders, maar komt het in een ver­keerd adoptiegezin terecht, dan stijgt de kans op misdadig gedrag licht, tot zeven procent. Foute biologische ouders en een goed adoptiegezin leiden tot een kans van twaalf procent, verkeerd biologische ouders én adoptieouders verhogen de kans op misdadig gedrag tot veertig procent. Vergelijkbare bevindingen gelden voor andere eigenschappen. Adoptiekinderen van wie een van de biologische ouders alcoholist is, heb­ben een viermaal zo hoge kans om later zelf verslaafd te raken. Kinderen van wie de biologische ouders niet verslaafd zijn, worden daarentegen vrijwel nooit alcoholist – hoe ruimhartig er in het adoptiege­zin ook wordt geschonken. Mat andere woorden, de invloed van de biologische ouders  (lees: de genen) is een stuk groter dan van de opvoeding. Zit het op beide vlakken tegen, dan gaat overigens de meer­derheid van de kinderen niet het misdadige pad op of wordt alcoholist. Er is genoeg ruimte voor eigen inbreng: een mens is noch een slaaf van zijn opvoeding noch van zijn genen. Net zomin als het destijds terecht was dat iemand zich vrij pleitte door aan te voeren dat zijn rammelaar vroeger was gepikt, vol­staat het nu om tot rechtvaardiging van je daden en feilen te stellen dat je gehoorzaamt aan het dictaat van je genen. Genen geven een richting aan maar het individu zelf bepaalt waar de weg uitmondt”.

De mens bepaalt

Tot zover Rozendal in Elsevier. Want hier vinden we als christenen een belangrijk punt om op in te haken. De mens zelf bepaalt! God heeft ieder mens geschapen met een vrije wil. De eerste mensen namen helaas al een verkeerde beslissing door aan de stem van de Satan gehoor te geven met alle negatieve gevolgen van dien.

Maar als christenen weten we dat Satan niet het laatste woord heeft! Jezus, de Zoon van God, overwon hem aan het kruis van Golgotha en voortaan was het voor ieder mens mogelijk, door te geloven in Hem, totaal nieuw te worden. Paulus for­muleert dat op duidelijke wijze door te schrijven: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5, vers 17. (2 Kor. 05:17). In Christus wordt de mens een nieu­we schepping. Meer nog dan de genen en onze opvoeding wordt nu ons leven gekenmerkt door de plaats die wij aan dit nieuwe leven geven. En daarvoor dragen we zelf de ver­antwoordelijkheid. Want ook na onze bekering blijft onze wil een allesover­heersende rol spelen. Belangrijk voor elke nieuwe schepping is daarom ook dat hij gedoopt en vervuld is met de Geest van God. Deze Geest wil zich graag ‘aansluiten’ bij de positie­ve eigenschappen van onze genen en vanuit onze opvoeding. Maar deze Geest zal nooit en te nimmer gemeenschap willen hebben met negatieve eigenschappen vanuit onze genen en opvoeding. Het is van grote betekenis dit goed te onderkennen, want gebrek aan geestelijke groei, wat we bij heel veel gelovigen aantreffen, wordt veelal veroorzaakt doordat er restanten van­uit het door Satan beheerste negatie­ve verleden niet zijn opgeruimd. Als men als nieuwe schepping zelf niet in staat is schoon schip te maken met deze ‘restanten’  (gebondenhe­den) is een bevrijdingsbediening noodzakelijk, soms ook een bevrij­ding van machten uit het voorge­slacht.

In een artikel zoals we citeerden uit Elsevier komen we uiteraard deze adviezen niet tegen. In een van onze vorige nummers schreven we al hoe het overgrote deel van de weten­schappelijke wereld niets van het werkelijke geloof wil weten. Des te meer zullen wij als gelovigen ons geen rad voor de ogen laten draaien, maar wetende dat het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn, dagelijks invulling geven aan het verlangen de geloofsweg te gaan. Zo wordt ons karakter meer en meer omgevormd naar de wil van God en openbaren we ons als werkelijke beelddragers van Christus.

Theologie- opleiding op de helling

De laatste tijd is in kerkelijke kring nog al wat commotie ontstaan door de opheffing van enkele theologische faculteiten  (Leiden, Kampen). Deze opheffing is een logisch gevolg van het nu al vele jaren teruglopend ledenbestand van de, vooral grotere, kerken, waardoor een reorganisatie van de theologische opleidings­mogelijkheden noodzakelijk werd. Maar is zo’n opleiding eigenlijk wel nodig? Feitelijk vinden we in de Bijbel daar geen enkele aanwijzing voor. In de eerste christengemeenten vinden we daar in ieder geval niets van terug. Wel waren er bepaalde gaven, bedieningen, etc. Paulus schrijft bijvoorbeeld, in zijn brief aan de Efeziërs, hoe sommigen aange­steld werden tot apostel, herder, evangelist, profeet of leraar. Maar niet dat daarvoor eerst een of andere wetenschappelijke vooropleiding noodzakelijk was.

Opvallend is in dit verband wat Paul van der Haar schrijft in zijn column in het HN-magazine. Van der Haar studeerde theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vervol­gens aan de Universiteit van Amsterdam  (UvA) en tenslotte aan die van Groningen. Hij schrijft: “Godsdienst, geloven is geen individuele zaak maar per definitie gezellig, een zaak van de kudde  (gemeente), de maatschappij. Wie als gelovige gaat studeren, krijgt het wat dat betreft flink voor z’n kie­zen. Hij of zij wordt uit de groep gesleurd en moet zich in de ivoren toren maar zien te redden met de brokstukken van zijn of haar geloof die resten na een rondgang door de wetenschap. Want ik kan u verzeke­ren:  (kerk- en dogma)geschiedenis, sociologie, psychologie, ethiek en filosofie laten niet veel van het kin­derlijk geloof heel.

Opheffen die boel!

Mijn conclusie is dan ook: hef alle studies theologie op. Per slot van rekening maakt Theo de logie tot een innerlijke tegenstrijdigheid. God kun je niet meten of wegen. En dat maakt dus dat elk werk over ‘hem’ vastloopt op X-onbekend. Studie en studieboeken zijn of drijfzand gebouwd.

Laat mensen gewoon vier jaar stude­ren wat er te  (be) studeren valt  (geschiedenis, sociologie, ethiek, filo­sofie, Grieks, Latijn, Hebreeuws). Aan de daarvoor geëigende facultei­ten. En laat degenen die dan nog predikant of godsdienstleraar willen worden, doorstromen naar een prak­tische beroepsopleiding van de kerk waartoe hij of zij zich aangetrokken voelt.

Een opleiding waar de kloof tussen de wetenschap en de vertaling naar het geloofsbewustzijn aan de basis overbrugd kan worden”. Wat Van der Haar hier naar voren brengt laat niet alleen aan duidelijk­heid niets te wensen over. Juist in het in het gewone maatschappelijke leven van elke dag -op het werk, kan­toor, fabriek en school-, is grote behoefte te tonen dat het christen­zijn een levende realiteit is.

 

Doelen door Truus van Kaam

Op velerlei manieren zij we hiermee bezig: in de maatschappij, in ons huwelijk, in onze gemeente. Hoe gaan we om met onze ver­wachtingen?

Er zijn vele herkenbare problemen en vaak is het roeien tegen de stroom op. Hoe doen we dat? Natuurlijk praten we er met onze Heer over, maar het over te geven aan Hem gaat verder. Als we dat doen zullen de resulta­ten zichtbaar worden in ons leven en tegelijkertijd zal onze relatie met de Heer zich verdiepen.          

Toch worstelen velen met de vraag hoe het leven Gods zich in hen kan ontwikkelen.

Het antwoord is, bijbels gezien, heel eenvoudig en dat is: een dage­lijks ons overgeven, toevertrouwen aan de wil van de Heer en leren omgaan met Zijn gedachten – en dat zijn levende gedachten. Lucas 12, vers 24. (Luc. 12:24) zegt: “Let op de raven, zij zaaien niet, ze hebben geen voorraadkamer of schuur, en toch voedt God ze”.

Truus van Kaam

 

De bediening van herder door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente deel 9

Als we nadenken over de bediening van ‘herder’ dan gaan de gedachten als vanzelf uit naar God en Jezus Christus. Het is moeilijk te zeggen welke bediening het belangrijkste is, maar als de herder ontbreekt kan de gemeente niet naar Gods wil en orde functioneren. Dan komt de gemeen­te een stuk liefdevolle zorg en lei­ding tekort. De herder is degene die ten nauwste betrokken is bij het hele wel en wee van de mensen in de gemeente.

Alle bedieningen zien wij functione­ren in de Heer Jezus, maar juist in het herderschap komt het diepste wezen van God naar voren, namelijk Zijn liefde en bewogenheid. Lucas schrijft dat God omziet naar de mens met “innerlijke barmhartig­heid” Lucas, 1 vers 78. (Luc. 01:78). En die liefde en die barmhartigheid omvat alles wat scha­pen nodig hebben. Zorg, aandacht, warmte, vertroosting, losmaking of bevrijding, heling, zachtmoedigheid, geduld,…

Maar ook voor verzorging in de ruimste zin van het woord. Kundigheid om het juiste voedsel aan te reiken, de weg te wijzen, lei­den naar het doel, vermanen en dat in liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof  (naar 1 Timoteüs 1 vers 5. (1 Tim. 01:05).

God zelf de goede Herder

In het prachtige hoofdstuk 34 van Ezechiël, over God zelf als ‘de goede Herder’, verwijt Hij de leiders van Israël dat ze alleen maar aan hun eigen belangen denken. In Ezechiël 4, vers 4. (Ez. 04:04) zegt God: “Het zwakke versterkt gij niet, ziekte geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hen met hardheid en geweldenarij”. Dit gaat God ontzettend ter harte en Hij trekt dan ook fel van leer tegen de zogenaamde herders. In Ezechiël 4, vers 11 en 12. (Ez. 04:11-12) zegt Hij: “Zie, Ik zal zelf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer hij te mid­den van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis”. In Ezechiël 4, vers 23 en 24. (Ez. 04:23-24) lezen we hóe God zelf naar de schapen zal omzien, als Hij zegt: “Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen wei­den, die zal hun herder zijn. Ik, de Here, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen in hun midden. Ik, de Here, heb het gesproken”.

Jezus de goede Herder

In Jezus Christus, Zijn Zoon, heeft God inderdaad zelf omgezien naar Zijn schapen, naar Zijn mensen  (vs. 31). Hij, Jezus, is de knecht David. Hij is de Herder en Hij is Koning in het midden van Gods volk, die God al aankondigde in Ezechiël 34. In Johannes, 10, vers 11. (Joh. 10:11) zegt de Heer Jezus: “Ik ben de goede Herder. De goede Herder zet Zijn leven in voor Zijn schapen”.

En als we de Heer Jezus zien staan temidden van het volk Israël, wenen­de en met ontferming bewogen, dan zien we God zelf staan temidden van Zijn volk en de wereld, want Gods Zoon is het zichtbare beeld van de onzichtbare Vader in de hemel Kolossenzen, 1 vers 15. (Kol. 01:15).

Als je aan Gods schapen  (mensen) komt, dan kom je aan God zelf. Dan komt God in beweging zoals Ezechiël 34 duidelijk laat zien.

Herders naar Gods hart

God zelf en Jezus Christus zijn hét grote voorbeeld voor de herders­bediening. Voor de hele periode van de gemeente, en zeker ook voor de eindtijd, “de tijd van wolken en duis­ternis” Ezechiël, 34, vers 12. (Ez. 34:12) is Gods belofte: “En Ik zal u herders naar mijn hart geven, die u zullen weiden met ken­nis en verstand” Jeremia 3. vers 15. (Jer. 03:15). De herders die de Heer als gave geeft aan de gemeente, ‘herders naar Gods hart’, zullen door de bijzondere genade deelgenoot zijn van het herdershart van de Heer zelf. Ze zullen toegerust zijn met goddelijke kennis en verstand om de gemeente te lei­den en te weiden. Iedere bediening is een kanaal van de Heer waardoor Zijn bijzondere genade stroomt, maar bij de herder zal het wezen van de Heer zelf het duidelijkst naar buiten treden. De herder zal op een bijzondere wijze de schapen bij elkaar weten te houden en direct opmerken als er wat broeit in de gemeente of dat sommigen afdwalen of geïsoleerd dreigen te raken van de kudde. Individualisme in een kudde kan absoluut niet. Dat kan iedere schaap­herder u vertellen, zo’n schaap is ten dode opgeschreven. Zoals de herder bij een kudde scha­pen altijd direct herkenbaar is, leu­nend op zijn staf, de kudde scherp in de gaten houdend of in actie bij een kuddedier in nood, zo is ook de her­der in de gemeente herkenbaar voor de kudde. En zoals schapen al van verre de stem van de herder kennen, zo zal dat ook bij de gemeenteleden het geval dienen te zijn met hun her­der of herders. Voor de nieuw bin­nenkomende in de gemeente is de herder wel de eerste om hem op te vangen en te verzorgen.

Mensen met een herdershart

Wat de wereld nodig heeft, zijn men­sen met een herdershart. Iemand zou kunnen zeggen, nee, de schep­ping wacht op de zonen Gods. Dat is helemaal waar, maar deze zonen Gods zullen toch in hart en nieren ‘herders’ moeten zijn, zoals de Opperherder Jezus Christus 1 Petrus 5, vers 4. (1 Petr. 05:04)

Een herder is iemand die als het ware in de huid van het schaap kruipt om te voelen en te beleven wat het schaap voelt en beleeft. Dat is precies wat God heeft gedaan in Zijn Zoon Jezus Christus. En dat is ook precies wat de Heer Jezus heeft gedaan.

Er staat dat Hij het aan God gelijk zijn met alle heerlijkheid, heeft afge­legd en in alles aan de mensen gelijk geworden is Filippenzen 2 vers 5 tot en met 7. (Filip. 02:05-07). En waar­om? Waarom wilde God dat zo? Hebreeën, 2 vers 10. (Heb. 02:10). “Opdat Hij een barm­hartig en getrouw Hogepriester zou kunnen zijn”.

Om lijfelijk te ervaren wat de men­sen lijden en ondervinden, om daar­door de mensen nu te hulp te kun­nen komen. Hij kan in alles met ons meevoelen, in onze zwakheden, ver­zoekingen en lijden. Want daartoe is Hij juist arm en zwak geworden 2 Korinthe 8, vers 9. En Hebreeën, 2 vers 17 en 18. En Hebreeën 4, vers 14 en 15. (2 Kor. 08:09 en Heb. 02:17-18 en Heb. 04:14-15). Zo is Hij de Opperherder naar Gods hart, de knecht David, de Koning van Gods volk. Dit is ten diepste de gezindheid van Christus voor alle gelovigen, maar in het bijzonder voor de herders-bediening. Zij zullen immers mee dienen te werken om juist ook het aspect van dienstbetoon in de gelovigen tot ontplooiing te brengen Efeze 4 vers 12.  (Ef. 04:12). De herders-bediening roept over he’ algemeen weinig vragen op bij de gemeenteleden en wordt makkelijker als nuttig en nodig onderkend dan de andere bedieningen.

Mensen als schapen

Het is eigenlijk wel typerend dat God zelf het beeld van schapen en herder over Zijn volk heeft ingevoerd. Daar is aan de hand van de Bijbel, en ook vanuit lectuur wat daarover is, heel wat van te zeggen. Uit alles blijkt dat het schaap het meest hulpbehoevende dier is als het gaat om het vinden van voedsel en goede verzorging. Als een schaap niet geleid wordt, blijft het op het­zelfde gebied lopen en maakt diepe sporen in het terrein waar ze steeds maar door blijven lopen. Ze zien er dan op den duur onverzorgd en ver­waarloosd uit.

Vandaar ook dat Psalm 23, vers 3. (Ps. 023:003) zegt: “Hij leidt mij in de rechte spo­ren om Zijns Naams wil”. Ik geloof dat God ons met deze beel­den duidelijk wil maken dat de mens, wat zijn geestelijk leven betreft, niet buiten goede leiding en verzorging kan.

Dat kan in gemeenten nog weleens op verzet stuiten omdat de geest van individualisme rondom de gemeen­te, in de wereld, hoogtij viert. Je raakt dan echter los van de kudde en wordt dwalende als schapen en ieder gaat zijn eigen weg, zegt Jesaja 53 vers 6. (Jes. 53:06). En mijn eigen weg gaan betekent in goed Nederlands: “Doen wat ik zelf wil en goed vind”. Daarom zit in het geven van de ‘her­ders-bediening’ al een diepe les voor Gods volk. Wie het ziet, ziet het! Ook de prachtige herders-bediening moet ontdaan worden van het verte­kende beeld wat ontstaan is in twin­tig eeuwen kerkgeschiedenis. Zeker in deze en de nog komende tijd, waar de problemen en psychische noden alleen maar groter dreigen te worden, mag deze bediening krachtig functioneren in de gemeente. Maar ook deze bediening zal mee­werken: “Om de heiligen toe te rus­ten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” Efeze 4, vers 12 en 13. (Ef. 04:12-13).

 

Korte gedachten door diverse schrijvers

Volharden in de gebeden door Cees Maliepaard

Soms houden mensen op met bidden voor een bepaalde zaak, omdat het gewenste resul­taat uitblijft. In het Woord van God worden we opgeroepen tot volhardend gebed, en dat betekent dat we dus niet af zullen haken tot Gods doelstellingen in de mens volkomen verwezenlijkt zijn.

Desalniettemin zullen we niet doordrammen om ónze verlangens er door te drukken. Bepalend is altijd nog wat Gód er van vindt. Maar als de wil van de Heer ons duidelijk voor ogen staat, zullen we niet verslappen in de geestelijke strijd voor ons­zelf en voor elkaar. Eensgezind bezig zijn in de hemelse gewesten, is zinvol voor de onderlinge bemoediging. En het geeft zekerheid voor een goed eindresultaat.

Zelfbewustheid door Gert Jan Doornink

Zelfbewustheid behoort een positieve eigenschap te zijn van elk kind van God. Toch wordt het maar zelden als zodanig gezien. Men denkt dat men, door zelfbewust te zijn, zichzelf op een voetstuk plaatst, hoogmoedig is, etc. Het tegendeel is het geval.

Op welke wijze is een christen zelfbewust? Door de zekerheid van zijn geloof! Wanneer Paulus zegt, dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is, en dat het oude leven voorbij is en het nieuwe is gekomen, dan is dat voor hem een zekerheid. Hij is zich dat bewust. En doet er uiteraard alles aan, dat dit geen verborgen aangelegenheid is, maar tot openbaring komt in het leven van elke dag.

Gezonden door Gert Jan Doornink

Jezus was de Gezondene des Vaders. Niet meer en niet minder. De Vader openbaarde Zijn wil in de Zoon. Hij bracht op een volkomen wijze tot uitdrukking wat de bedoeling van de Vader was. Hebreeën, 1 vers 3. (Heb. 01:03) zegt dan ook dat Hij ‘de afstraling van Gods heerlijkheid’ en ‘de afdruk van Gods wezen’ is. En dan te bedenken dat deze Jezus sprak tot Zijn discipelen  (en dus ook tot ons): “Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u…”

Een onmogelijke opgave? Helemaal niet, als we leren radicaal af te rekenen met de influisteringen van de duivel en ons openstellen voor wat Gods woord en Geest ons aanreiken. En ook als we ons realiseren dat Jezus aan dezelfde verzoekingen blootstond als wij, maar niet toegaf, moet het ook voor ons mogelijk zijn stand te houden. Laten we afrekenen met allerlei vrome theorieën die beweren dat dit niet mogelijk is. ‘Je bent en je blijft een zondaar’, wordt er dan gezegd. Dat zijn vaak dezelfde mensen die te vuur en te zwaard de letterlijke interpretatie van de Bijbel verdedigen, maar tegelijkertijd de werkelijke en geestelijke betekenis van de Bijbel ontkrachten en bijvoorbeeld hun twijfel hebben over de woorden van Paulus als hij aan de Korinthiërs schrijft: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” Een Korinthe 10, vers 13. (1 Kor. 10:13).

Niet naar de mens… door Gert Jan Doornink

Wanneer Paulus in zijn brief aan de gemeenten te Galatië, schrijft dat het evangelie niet is naar de mens Galaten, 1 vers 11. (Gal. 01:11), bedoelt hij hiermee niet te zeggen dat het evangelie niet vóór de mens is. Het evangelie is anders, mooier en rijker dan de mens zonder Christus ooit zou kunnen bedenken. Die zit immers ‘gevangen’ in het rijk der duisternis. De Leidse en de Petrus Canisius-vertaling hebben de opmerking van de apostel zo weergegeven: het evangelie is niet van men­selijke oorsprong. Duidelijk is dus de Goddelijke oorsprong van het evangelie; het is van God afkomstig maar bestemd voor de door Hem geschapen mens.  

De hoge weg door Gert Jan Doornink

‘Wandelen op de hoge weg’ is niet een soort geestelijk experiment, waarbij we maar af moeten wachten hoe het afloopt, het is een spannend, blij makend avontuur waarbij we iedere dag weer ontdekken hoe groot Gods liefde is en hoe de heerlijkheid des Heren meer en meer deel van ons leven gaat uitmaken.  

 

De oudste zoon in de gelijkenis door Jildert de Boer

In de zogenaamde gelijkenis van de verloren zoon Lucas 15, vers 25 tot en met 32. (Luc. 15:25-32) valt vrij­wel altijd het accent op de jongste zoon, die de erfenis verkwanselde en tenslotte bij een varkenshouder – beeld van de duivel- terecht kwam. Daar bij de lege schillen kwam hij tot inkeer en besloot om op te staan en naar zijn vader te gaan. De vader stond altijd in geloof op de uitkijk. Toen hij terugkwam, zag zijn vader hem en werd met ontferming bewo­gen. De Vader -onze goede God- ver­wierp hem niet, verweet hem niets, maar heette hem ‘welkom thuis’ in grote barmhartigheid! De jongste zoon erkende: “ik heb gezondigd”. Voor de Vader was hij nog steeds zoon en geen varken! Hij vroeg geen verklaringen, maar bood hem een aanvaarding zonder grenzen, zonder terughoudendheid, want hij richtte een feestmaal aan. Wat een warm onthaal voor de verloren, maar terug­gevonden zoon!

Over de oudste zoon in de gelijkenis wordt doorgaans veel minder gezegd. Daarom willen we in dit arti­kel eens stilstaan bij het leven van de thuisgebleven oudste zoon. Probeer er iets van jezelf in te herkennen.

De zwoeger

De oudste zoon was nooit echt in de wereld geweest. Hij was nog op het land te vinden toen alle knechten al thuis waren. Wat een energie zette hij in voor het bedrijf! Een noeste werker en een ijverige doordouwer was hij. Hij vond het geen probleem om over te werken. Ook hij was een slaaf, namelijk van zijn werk! Je werk kan een vlucht zijn, een zoeken naar compensatie, een drang naar voldoening, naar prestaties, naar je bewijzen. Zoiets van: ik kan dat dan toch allemaal maar… Voor het werk in de gemeente zou hij een goede, een actieve broeder kunnen zijn. Hij is er dan toch maar altijd… Je kunt op hem rekenen met de zichtbare activiteiten, die gedaan moeten worden.

Is echter ons werk voor de Heer ook het werk van de Heer? “Als de Here het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan” Psalm 127 vers een? (Ps. 127:001). “De zegen des Heren, die maakt rijk, zwoegen voegt er niets aan toe”  (let wel, er staat niet “doet er niets toe”!) Spreuken 10, vers 22. (Spr. 10:22). Inzet voor de gemeente is goed, maar wat is onze gezindheid en hoe zijn onze innerlijke motieven? Denk ook eens aan Kaïn. Hij ploeter­de hard voor de vruchten van de aarde, de vruchten van zijn eigen werk en inspanning. Hij was even­eens afgunstig op zijn broer Abel. Die offerde het bloed van een lam en God sloeg acht op dat offer. De oudste zoon was jaloers op het feest met al die tamtam voor zijn jongere broer. Het woord ‘genade’ kende hij niet. Hij was niet dankbaar en verheugde zich er niet over dat zijn broer levend geworden was, opnieuw gevonden en gezond en wel terug. Blijkbaar had hij hem nooit gemist. Hij werd kwaad. Hij was zo boos, omdat hij zich geringgeschat achteruit gesteld voelde. Hem werd nu tekort gedaan. De geest van verwerping en afwijzing had postge­vat in zijn denken. Waarom nu zo’n hoop ‘kouwe drukte’ met muziek en dans voor die ‘doorbrenger’? Het was echter koud geworden in zijn eigen hart.

Arbeiders in de wijngaard

Het is net als met die arbeiders in de wijngaard Mattheüs, 20, vers 1 tot en met 16. (Matt. 20:01-16). De eer­sten morden tegen de heer des hui­zes over de laatsten, die hetzelfde loon kregen. Zij waren verongelijkt en een verongelijkte broeder is ontoegankelijker dan een sterke stad Spreuken 18, vers 19. (Spr. 18:19). Ze konden het niet zetten dat de heer goed is en er was geen sprake van dankbaarheid over de laatsten. Integendeel, ze voelden zich onredelijk behandeld, terwijl de heer billijk volgens afspraak uitbe­taalde. Toch meenden zij dat ze benadeeld waren. De conclusie van deze gelijkenis was: “Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn”. Met een variant daar­op zouden we ook kunnen zeggen bij de jongste en de oudste zoon: “de jongste de eerste en de oudste de laatste”.

De oudste zoon morde en wilde niet naar binnen waar het feest in volle gang was. Vrome mensen en religieuze geesten hebben een hekel aan het feest dat de vader aanricht. Zij houden niet van de vreugde van God. De engelen weten wel van die blijdschap! Die zijn enthousiast, als een zondaar zich bekeert Lucas 15, vers 10. (Luc. 15:10) en ze zijn blij dat ze weer iemand kunnen gaan dienen! Ook bij de oudste zoon kon je het ‘geknor’ van de varkens  (beeld van de machten der duisternis) horen. Hij was bevangen door jaloersheid en misschien beducht voor concur­rentie. Wellicht dacht hij in na-ijver: nu begint mijn broer ook nog van mijn deel van de erfenis mee te eten, terwijl hij eerst zijn deel erdoor gebracht heeft.

Toen het volk juichte “Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden” ontstak hij in woede en werd door jaloezie ver­teerd. In plaats van deze verliezende concurrentieslag aan te gaan, had hij ook aanvullend op elkaar kunnen denken: 1000 + 10.000 is samen 11.000! Samen hebben we er elfdui­zend verslagen!

Evenzo had de oudste zoon kunnen denken: met de hulp van mijn vader heb ik me in mogen zetten, ons bedrijf is meer waard geworden en samen met mijn broer die terug is, gaan we er nu voor! Maar toen hij aan een knecht vroeg wat er te doen was en deze hem ant­woordde: “Uw broeder is gekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten, omdat hij hem gezond en wel terug heeft” Lucas 15, vers 26 en 27. (Luc. 15:26-27) versteende zijn hart en werd hij boos van jaloezie. Toen de oudste zoon niet wilde komen, stuurde de vader niet één van de knechts om hem te roepen. Hij ging zelf naar zijn zoon toe. Hij hield net zoveel van de oudste als van de jongste zoon. Hij drong aan, sprak hem vriendelijk toe en ver­zocht hem om binnen te komen. Hij probeerde een scheiding aan te bren­gen: de zoon naar binnen en het gemor en geknor van de machten der duisternis buiten.

Tegenwerpingen

In Lucas 15, vers 2. (Luc. 15:02) lezen we: “En de Farizeeën en de Schriftgeleerden morden en spraken: Deze ontvangt zondaars en eet met hen”. Dit beeld zien we duidelijk in de oudste zoon terug. De oudste zoon komt met zijn ‘maar’, in een aantal argumenten vervat.

Hij beroept zich op “zie, zovele jaren ben ik al in uw dienst”  (vs. 29a). Hij was trouw, al jaren op zijn stekje en voldeed aan zijn verplichtingen. Wij zouden zeggen: lang niet het slecht­ste gemeentelid. Trouw is een goed

iets, maar dient wel een hartenzaak te zijn!

“En nooit heb ik uw gebod overtre­den”  (vs. 29b). Hij liet op en top ‘inzet’ zien en nam de wet uiterlijk stipt in acht. Hij leefde volgens de regels met een groot plichtsbesef. Je kon geen vinger op hem leggen naar de buitenkant gerekend. Hij had het goed met zichzelf geschoten. Hij had het ver geschopt met het houden van de geboden voor het aangezicht van mensen, in de zichtbare wereld. Het grote probleem was echter dat dit alles niet vanuit liefde, van bin­nenuit het hart kwam. Hij leefde niet frank en vrij voor het aangezicht van de vader, maar was innerlijk in wezen van diens positiviteit en liefde houding verwijderd. Toen de situatie daar was, dat zijn verloren broer terugkwam, bleek wat er binnen in hem leefde. Hij kon het niet verdragen dat die zo uitbundig werd onthaald. Had de vader hem ooit wel eens uitvoerig bedankt voor alles wat hij gepresteerd had? Hij kon geen uiterlijke ontferming opbrengen en van een innerlijke ont­ferming was al helemaal geen spra­ke. Hij kende dus het wezen van de vader evenmin.

Daarom rolden de verwijten uit zijn mond. “Maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven, om met mijn vrienden feest te vieren”  (vs. 29c). Hier proef je de zelfzucht. Heimelijk van binnen had hij wellicht ook wel eens, zoals zijn jongste broer de bloemetjes buiten willen zetten, maar nee, daar was hij te fatsoenlijk voor. Voor het oog leefde hij netjes en oppassend.

Nu voelt hij zich overgeslagen, gepasseerd en afgewezen. In het “nooit hebt gij mij” ligt een eis, een stuk zelfbehagen en zelfrechtvaardi­ging. In Lucas 15 vers 7. (Luc. 15:07) lees je over die 99 rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben. Dat zowel hij als zijn broer het van genade moeten hebben, heeft hij niet in de gaten. Hij geeft immers een harde reactie en misgunt zijn broer het nieuwe geluk. Hij reageert gebelgd en beledigd. Hij is gepikeerd, koes­tert zelfmedelijden en klaagt de vader aan.

Geest van afgunst

Ondanks zijn keurige, wettische onberispelijkheid wordt hij nu wre­velig, boos en bitter. Hij is niet recht­vaardig behandeld, meent hij. De geest van afgunst staat in hem op. Hij heeft het over “mijn vrienden”. Wie waren dat dan? Blijkbaar had hij daar de vader liever niet bij, anders had hij over “onze vrienden” gespro­ken. Hij was wel uiterlijk gehoor­zaam aan de vader, maar had geen relatie met Hem. Hij leefde in dode werken en hield er vrienden buiten de vader om op na. Eigenlijk wilde hij wel onder diens gezag uit. Innerlijk was hij hard en onveran­derd. In zovele jaren was hij niet innerlijk gegroeid, had hij geen leven gekregen in zichzelf  (goddelijke natuur in liefde, goedheid, enz.). Ondanks de schone schijn stond hij direct klaar met veroordeling, in plaats van de innerlijke ontferming, die de vader toonde. De uitdrukking “nu die zoon van u gekomen is”  (vs. 30a), die hij gebruikt, in plaats van “mijn broer” demonstreert een cynische minach­ting. In de zin, die hij uitspreekt: “hebt gij voor hem het gemeste kalf laten slachten” (vs. 30c) zit wrange kritiek op de vader. Hij was als oud­ste immers altijd thuisgebleven en had steeds ijverig meegeholpen. Hij had zich geweldig uitgesloofd en had het zoveel beter gedaan. Hij voelde zich ver verheven boven die andere zoon. Aan de buitenkant leek hij wel op zijn vader, maar aan de binnen­kant niet. Hij had aan zelfverlooche­ning gedaan  (dat wil zeggen: hij had zich allerlei dingen ontzegd), maar had nooit zichzelf echt overgege­ven of helemaal uitgeleverd aan de vader. Het ontbrak hem aan echt contact met de vader. Hij stond niet in een levende verbinding met zijn vader.

Vrouwelijk schoon

Hij verwijt zijn broer tegenover zijn vader dat “die uw bezit heeft opge­maakt met slechte vrouwen”  (vs. 30b). Deze beschuldiging kan niet vanuit het verhaal over de jongste zoon bewezen worden. Wanneer dit op zichzelf genomen juist is, klopt het zeker, dat we waakzaam moeten zijn voor bepaalde meisjes en vrou­wen, die weliswaar niet naar varkens ruiken, maar toch onrein zijn. Hier geldt de waarschuwing: “als een gou­den ring in een varkenssnuit (l) is een schone vrouw zonder verstand”  Spreuken 11 vers 22. (Spr. 11:22). Met als heerlijke tegen­pool: “bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen” Spreuken 31, vers 30. (Spr. 31:30). In onze jeugdtijd is flirten en voort­durend maar bezig zijn met het andere geslacht een geweldig gevaar, dat ons van het zoeken naar een die­pere relatie met God de Vader afkan houden. Als het dienen in de gemeente je gevormd heeft, geeft de Heer je wel op tijd je man of vrouw.

Ook in dit opzicht geldt: “Schuw de begeerten der jeugd…” 2 Timotheüs, 2 vers 22a. (2 Tim. 02:22a). Bedachtzaamheid is hier belangrijk, want er staat zelfs: “bijna was ik in alle kwaad geraakt te mid­den van de gemeente en de vergade­ring” Spreuken 5 vers 2 en Spreuken 5 vers 14. (Spr. 05:02; Spr. 05:14). De hoofdstukken 5 tot en met 7 van Spreuken geven veel waarschuwingen voor de vreem­de vrouw en uitglijders op seksueel gebied.

Zure wrok of zoete vrucht?

De oudste zoon verbrak in wezen de gemeenschap met de vader, al liep hij uiterlijk in het gareel. Er was geen volkomen toewijding vanuit het hart. Hij voelde zich tekort gedaan, terwijl de vader ook hem hartelijk benaderde en hem toeriep: “Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe”  (vs. 31).

Dit voorrecht kan ook voor ons in de gemeente zo gewoon worden, dat de heerlijkheid ervan niet meer zien. Al lopen we dan mee in het gemeen­tepatroon en doen niets onbehoor­lijks, toch kan alles zo kleur-, geur­ en fleurloos zijn geworden. In Johannes 15, vers 9 tot en met 11. (Joh. 15:09-11) lezen we: “Gelijk de Vader Mij heeft liefge­had, heb Ik u liefgehad; blijft in mijn liefde. Indien gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blij­ven, gelijk Ik de geboden mijns Vaders bewaard heb en blijf in zijn liefde. Dit heb Ik tot u gesproken, opdat mijn blijdschap in u zij en uw blijdschap vervuld worde”. Deze instelling ondervindt de testen van het dagelijks leven in de omgang met anderen.

De oudste zoon bleef niet in de lief­de tegenover zijn vader en hij kon zijn broer niet vergeven. Hij trok de pruillip op en werd een zuurpruim, vol bittere na-ijver en wrok. Met zo iemand is het kwaad kersen eten, laat staan zoete druiven. Hij had mee kunnen profiteren van de erfenis, bestaande in de goede vrucht van liefde, vergeving, vreugde en vrede. De vader was ook naar hem toe vol van ontferming! Hij wilde aan de oudste, evenals aan de jongste zoon, eenvoudigweg zonder verwijt geven Jakobus, 1 vers 5 B. (Jak. 01:05b). God is liefde!

Relatie met de Vader

Heb je jezelf herkend? Deze keer legden we niet de nadruk op de oppervlakkige jongste zoon, die in een roes en in valse vrijheid leefde. De klemtoon lag ditmaal op de ern­stige, maar wettische en plichtsge­trouwe oudste zoon. Misschien doe je wel keurig mee in de gemeente en in het christelijke gezin, maar waar het om gaat is dat je innerlijk gegrepen raakt van een relatie hebben met God!

Het kan best zijn, dat er iemand van de jeugd, die een paar jaar wegge­weest is en diep in de zondige wereld heeft gezeten, zich bekeert en terugkomt in de gemeente. Hij geeft een klinkend getuigenis en de gemeenteleiding en de ouders van de jongen zijn laaiend enthousiast en blij. Dan kan het in je opkomen om te denken: “zo bont heb ik het toch niet gemaakt, want ik heb steeds goed meegedaan in de gemeente en waarom nu zoveel aandacht voor…” Zie je hoe dichtbij je dan bij de oud­ste zoon zit? Of kun je van harte dankbaar zijn voor die ander die uit de modder van de zonde is gekomen en een nieuw leven met Jezus is begonnen? Of, je kent vast wel iemand, die helaas nog leeft in dienst van de varkensboer, de duivel. Neem die persoon dan op je hart, voor te bidden! Ken je zelf, persoonlijk de Vader, die een liefdehart voor je heeft en die je nodigt voor zijn feest? Wil je Hem intenser leren kennen via zijn Woord? Of laat je het Woord van God alleen maar uiterlijk over je heen komen in de samenkomst? Dan is het wijs om een concrete beslissing te nemen, om zelf die Bijbel ter hand te gaan nemen voor je innerlijk voedsel! Ken je een thuis, een gemeente, een warm nest dat veiligheid biedt en waarbinnen jij ook mee tot opbouw mag zijn? Of ben je dan wel geen varken, maar geestelijk in feite een zwerfkat?  (van de ene praise-kick naar de volgende conferentie-happe­ning…, terwijl je mogelijk een taak in de plaatselijke gemeente of het sim­pele dienen thuis er maar een beetje bij laat hangen?). Laat je christelijke leven thuis en in je eigen gemeente

maar eerst tevoorschijn komen. Dan valt er daarnaast elders ook nog wel eens te genieten in groter verband.

Het feest van God

“Wij moesten feestvieren en vrolijk zijn, want uw (!) broeder hier was dood en is levend geworden, hij was verloren en is gevonden”  (vs. 32).

Weet je dat God de Vader van harte al je zondeschuld wil vergeven? Heb je ook al geleerd jezelf te vergeven? Of loop je nog rond met de ‘varkens- lucht’ van de schuld en de aanklacht, die de boze je wil aansmeren? Geef je dan van harte helemaal aan zo’n goede God, die het allerbeste met je voor heeft! God wil nog altijd het feest! Jubel jij al met heel je hart mee?

 

Bijbelse chronologie door Hessel Hoefnagel

De vrede van Jeruzalem Deel 10

In de chronologie van de Bijbel vin­den we onderstaande volgorde: De invloed van de Dood wordt al aangegeven vóór de zondeval van het eerste mensenpaar. Adam en Mannin werden door God gewaar­schuwd om niet van de ‘boom der kennis van goed en kwaad’ te eten. De Schepper waarschuwde hen: “Ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven’ Genesis 2 vers 17. (Gen. 02:17). De dood sterven is onder het gezag en de macht van de Dood komen. De Dood is dus de éérste vijand van God en deze wordt het laatst ontmanteld. Het machtsgebied van de Dood betreft het in de Bijbel zo genoemde ‘dodenrijk’. Niet wedergeboren men­sen, ook godsdienstige, ‘leven’ nog onder deze claim en verkeren nog in deze sfeer, zolang ze niet radicaal gebroken hebben met de zonde of deze zien als onlosmakelijk met de mens verbonden. De zonde is de leugen en daarmee het ‘geweld van de Dood’. Door leu­gen en  (vaak vrome) misleiding brengt de duivel de mens onder de invloed van de Dood en maakt hem daardoor vruchteloos voor God.

Leven tegenover Dood

Lijnrecht tegenover deze leugen staat het ‘geweld’ van God, dat is de waar­heid. De Heer Jezus hanteerde deze zo nauwkeurig, dat Hijzelf ook de ‘waarheid’ wordt genoemd. Door deze waarheid is Hij de exclusieve ‘weg’ tot het doel van de Schepper. Dat doel houdt enkel ‘leven’ in.

De Heer doorbrak door de waarheid de claim van de Dood. Hij beroofde deze van zijn kracht en bracht onver­gankelijk leven aan het licht.

Hij ont­troonde daarmee ook de duivel, die werkt met het geweld van de Dood Hebreeën, 2 vers 14 Statenvertaling. (Heb. 02:14). Wat in Hebreeën, 2 vers 14. (Heb. 02:14 staat, wordt in een aantal Bijbelvertalingen zo geïnterpreteerd, als zou de duivel te gebieden hebben over de Dood. In andere vertalingen, die meer letter­lijk vanuit de grondtekst vertalen  (zoals onze Statenvertaling), komt duidelijk tot uitdrukking, dat de duivel werkt met het geweld van de Dood. Dit komt op meerdere plaat­sen in de Bijbel tot uitdrukking. Dat de Dood een sterkere macht is dan de duivel, wordt wel bewezen door het feit, dat ook de meest onbe­rispelijke rechtvaardigen toch gestor­ven zijn, ondanks dat ze nooit naar de duivel hebben geluisterd.

De poel des vuurs

Ook is het een gegeven in de Bijbel, dat de Dood en diens machtsgebied  (het dodenrijk) nog geoordeeld moe­ten worden, als de duivel en zijn engelen al in de zo genoemde ‘poel des vuurs’ zijn geworpen. Het is een belangrijk principe in de Bijbelse openbaring, dat datgene, wat zich in de openbaring van zonde en dood het éérst manifesteert, het laatst wordt uitgeworpen. Van de invloed van de Dood is al sprake vóór de zondeval van de mens, want de Schepper waarschuwde deze al van te voren voor de ellende  (Reisel), de dood sterven  (Statenvert.), sterven  (NBG), welke hem te wachten stond in geval van ongehoorzaamheid aan het gebod Genesis, 2 vers 17. (Gen. 02:17). Tegelijk is de Dood ook de laatste vijand, die teniet gedaan wordt 1 Korinthe 15, vers 26. (1 Kor. 15:26). De poel des vuurs is de eeuwige, onomkeerbare verwerping van alles, wat niet thuis hoort in de schepping van God. Het is de eeuwige sfeer van dood en verderf, ook genoemd de ’tweede dood’. Hier knaagt voor de mens, die daarin terecht komt, onop­houdelijk en zonder verzadiging de worm van de wroeging, terwijl het verterende vuur niet ophoudt te branden, Openbaring 20, vers 10 tot en met 14. (Openb. 20:10-14).

Opmerkelijke typeringen

In het gegeven van de Hof van Eden komen enkele opmerkelijke typerin­gen voor:

1.De duivel en satan  (tegenstander)

Dit is de gevallen engel, door wiens invloed en verleiding de innerlijke mens werd gescheiden van het wezen van God Genesis 3, vers 7. (Gen. 03:07).

Hij gebruikte hiervoor als ‘medium’ de kronkelende slang, welke listiger was dan alle andere velddieren. Door middel van dit dier richtte hij de aan­dacht van de mens op de begeerlijk uitziende vrucht van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’.

2.De boom van kennis van goed en kwaad

Deze stond in het centrum van de Hof, direct naast de ‘boom van het leven’. Zoals de laatstgenoemde een profetische typering is van de ware mens, die zich als eerste in Jezus de Christus openbaarde, zo is de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ een typering van de mens der zonde en wetteloosheid, waarvan de komende Antichrist een exponent is. Deze ‘zoon van Verderf  (= Dood!) zal zich openbaren in de tijd van afval, waarvan de profetieën in de Bijbel spreken. Hij is de tegenstan­der, die zich verzet tegen al wat God genoemd of als God geëerd wordt. Hij pleegt dit verzet, terwijl hij zich indringt in de mens, die in feite bedoeld is als een ‘woning’ of ‘lichaam’ voor God, die enkel Geest is. De openbaring van de Antichristus is naar dezelfde werking als die van de duivel. Deze inspirator werkt met veelsoortige uitingen, op zich stuk voor stuk verleidelijk om op in te gaan, maar in feite zitten ze vol ongerechtigheid en scheiden ze de mens van het doel van God  (2 Thessalonicenzen 2).

3.De boom des levens

De grote daden van God naar de mens toe zijn vervat in het genoem­de evangelie van Jezus Christus. Door dit evangelie roept God de mens, welke nog onder de macht van de Dood is, om daar onderuit te komen in de sfeer van het wonderba­re licht, dat het leven is voor de mens. Dit is mogelijk, sinds de Heer Jezus de Dood heeft overwonnen. Door Zijn dood wiste onze Heer al onze overtredingen uit en daarmee het bewijsstuk, dat door zijn inzettin­gen tegen ons getuigde en ons bedreigde. De duivel kan sindsdien namelijk de wet van God niet meer gebruiken om ons te beschuldigen voor God. De Heer nagelde dit bewijsstuk aan het kruis der vervloe­king, toen Hij daar lijfelijk in de zichtbare wereld aan hing. Zo ontwa­pende Hij de overheden en machten der duisternis en stelde ze openlijk ten toon Kolossenzen, 2 vers, 14 en 15. (Kol. 02:14-15).

Het ware leven

De Heer Jezus is vanwege Zijn over­winning over Dood en duivel de ware overste van de wereld. Hij is dit als mens! Hij regeert tezamen met Zijn heiligen, die samen met Hem het ‘lichaam van Christus’ vormen. Onder Zijn leiding wordt het ware leven geopenbaard. Dit is bestand tegen het geweld van de Dood en wordt terecht ook ‘eeuwig leven’ genoemd. Onze Heer wordt daarom al direct aan het begin van de Bijbel aangeduid in het schaduwbeeld van de ‘boom des levens’. Dan nog in de Hof van Eden, een beeld van de hemelse gewesten, waar nog volop strijd gevoerd wordt tussen ‘waar­heid en leugen’.

Aan het eind van de Bijbel wordt de Boom des levens echter aangeduid als staande centraal in het paradijs Gods  (een prachtig beeld van het Koninkrijk Gods), temidden van het geboomte des levens aan weerszij­den van en midden in de ‘rivier van het water des levens’. Dit laatste is een prachtige uitdruk­king voor het levende woord Gods, dat door de kracht van de Geest van God uit het heiligdom stroomt tot genezing en herstel van de hele schepping.

 

Wie gelooft er nog? Door Wim te Dorsthorst

In november vorig jaar werd de wereld geconfronteerd met de ver­schrikkelijke gevolgen van de tropi­sche orkaan ‘Mitch’. Deze raasde over Midden-Amerika, een spoor van dood en vernieling trekkend door verschillende landen. Dagelijks waren de schokkende beelden op de televisie te zien.

Een grote inzamelingsactie via de televisie bracht -Goddank- weer vele miljoenen op.

Maar al heel spoedig kreeg het ‘gewone nieuws’ weer de overhand. De economische crises in Azië, stij­gende en dalende beursindexen, dreigende economische recessie in Nederland, de zieke Jeltsin, enz.. In een tijd dat de hele wereld één grote stad lijkt te worden, is het des te schrijnender hoe snel iedereen weer terugvalt in individualistisch bezig zijn. Het lijkt wel of alles wat er gebeurt alleen maar aan de opper­vlakte mag binnendringen. De mens lijkt immuun te worden voor wat er om hem heen gebeurt.

Is God de schuldige?

Een gezegde luidt: “Ieder voor zich, God voor ons allen”!

God??… Ja, zo af en toe wordt God er ook nog bijgehaald.

In een uitzending op onze meest christelijke televisiezender kwam de

orkaan ‘Mitch’ ter sprake en toen werd er van God gesproken. En hoe!

Hoe kan God deze verschrikkelijke dingen laten gebeuren? Hij heerst

immers over wind en zee!

Waarom doet Hij… Waarom laat Hij toe… Hij had toch zeker wel… In vele toonaarden kwam het er uit: God is de schuldige van alle ellende. Niemand nam het op voor God, ook de christelijke leider van het programma niet. Je denkt dan toch: Heb je dan nooit gelezen dat er geschre­ven staat: “En God zag alles wat Hij gemaakt had, zie het was zeer goed” Genesis, 1 vers 31. (Gen. 01:31).

Daar hoorden kennelijk geen tropi­sche orkanen met vernietigende krachten bij. En men weet blijkbaar ook niet meer: dat er een zondeval is geweest met catastrofale gevolgen voor mens en schepping; dat de mens door de zonde het koningschap uit handen heeft gegeven aan de listige slang, de duivel, de grote tegenstander van God en mensen; dat God tot de eerste mens moest zeggen : ” Door uw zonde is de aardbodem om uwentwil vervloekt” Genesis 3, vers 17. (Gen. 03:17);

dat de schepping dientengevolge is onderworpen aan de vruchteloosheid, niet vrijwillig, maar om de mens die haar daaraan onder­worpen heeft  Romeinen 8 vers 20 (Rom. 08:20); dat de duivel de overste is gewor­den van deze wereld en voor een groot deel de gang van zaken op aarde bepaalt Efeze, 2 vers 2. Efeze 6, vers 11 en 12. (Ef. 02:02 en Ef. 06:11-12);

dat Jezus Christus, Gods Zoon is gekomen die ons de Vader heeft leren kennen Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18); dat Hij verkondigd heeft: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes, 1 vers 5. (1 Joh. 01:05) dat Hij in heel Zijn handel en wandel heeft getoond dat de Vader een enkel goede God is.

Onderscheiding ontbreekt

Is er dan helemaal geen kennis meer van Gods Woord? Wat doen die mensen als ze het ‘Onze Vader’ bid­den? De Heer Jezus leert toch bid­den: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd” Matteüs 6, vers 9. (Matt. 06:09). Dat wil zeggen: Gods Naam niet verbinden met welke vorm van kwaad, duisternis, geweld, dood, verderf, enz. Waarom zijn het dan christenen die de Vader hiervan zo vaak beschuldigen? De Heer Jezus leerde toch dat “de Vader, die in de hemelen is, Zijn zon laat opgaan over bozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen” Matteüs 5, vers 45.  (Matt. 05:45)? En dat “Hij goed is jegens ondank­baren en bozen” Lucas 6, vers 35. (Luc. 6:35). Hoe Hem dan beschuldigen van ver­schrikkelijke natuurrampen, oorlo­gen, dood en verderf? Als je dan naar zo’n programma kijkt, dan denk je: Is er dan ook nie­mand die het voor God opneemt en de Naam van de Vader in de hemel, heiligt? Het is blijkbaar nogal mak­kelijk om God de schuld te geven de duivel en de mens buiten schot blijven.

Weet U wat Jesaja al profeteerde over die arme aarde in het laatst der dagen?: “De aarde wordt volkomen ontledigd en geheel leeggeroofd, want de Here heeft dit woord gespro­ken. De aarde treurt, verwelkt; de wereld kwijnt weg, verwelkt; de hoogsten van het volk des lands kwij­nen weg. Want de aarde is ontwijd door haar bewoners, omdat zij de wetten hebben overtreden, de inzetting ontdoken, het eeuwig verbond verbroken.

Daarom verslindt een vloek de aarde en moeten haar bewo­ners boeten; daarom worden de bewoners der aarde door een gloed verteerd en blijven er weinig sterve­lingen over Jesaja 24 vers 3 tot en met 6. (Jes. 24:03-06). Dit is toch wel duidelijke taal! Niet God is de schuldige, maar de afgedwaalde en door de duivel mis­leide mens. God rooft de aarde niet leeg, waardoor natuurrampen kun­nen ontstaan, maar de mens die met dollartekens in de ogen kijkt naar wat hij gebruiken kan om zich te verrijken.

Wetten en inzettingen Gods, om alles goed te laten functioneren op aarde, worden met voeten getreden en zo wordt het eeuwig verbond voor de aarde verbroken.

Gods grote liefde

En God? Zegt God eigen schuld, dikke bult? Nee, Hij heeft van Zijn kant alles gedaan en alles gegeven wat Hij had, Zijn eigen en enige Zoon, om aan dit alles een definitief einde te maken.

In Hem heeft God de hele schep­ping, de ganse kosmos, weer met Zichzelf verzoend door het bloed van Zijn Zoon aan het kruis Kolossenzen, 1 vers 20 en 2 Korinthe 5, vers 18. (Kol. 01:20; 2 Kor. 05:18).

En hiermee heeft God het funda­ment gelegd voor een totale vernieu­wing van hemel en aarde. Door Jezus is de overste van deze wereld, de duivel reeds buiten gewor­pen Johannes, 12, vers 31. Romeinen 8, vers 19. (Joh. 12:31).

Het wachten is nu op?… Mensen! “De schepping wacht op het open­baar worden van de zonen Gods”  Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Wat zijn dat voor mensen? Dat zijn mensen… die nog geloven dat de Bijbel het Woord van God is en waarachtig is, waardoor de mens Gods volkomen kan worden tot alle goed werk vol komen toegerust 2 Timoteus, 3, vers 16 en 17. (2 Tim. 03:16-17);

die nog geloven dat Jezus is de Christus, de Zoon van de levende God Matteüs, 16, vers 16. (Matt. 16:16) die nog geloven dat Jezus Christus gestorven is als een verzoening

voor de zonden van alle mensen en de hele schepping die hun leven er voor inzetten om aan het beeld van “de Zoon” gelijk vormig te worden Romeinen 8, vers 29 en Efeze 4. vers 13. (Rom. 08:29 en Ef. 04:13) die zoeken hun roeping en verkiezing dagelijks te bevestigen 2 Petrus, 1 vers 10. (2 Petr. 01:10) die de Heer Jezus van de hemel verwachten, waarna Hij zal regeren met de zonen Gods in het duizend­jarig vrederijk Openbaring 20, vers 6. (Openb. 20:06).

Het grote perspectief

Dat zal dan uitlopen op wat we lezen in Openbaring 21 vers 1 tot en met 7. (Openb. 21:01-07): “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel, en de eerste aarde was voorbijge­gaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwis­sen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eer­ste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.

En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie over­wint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn”.

De Heer Jezus zegt: “Doch, als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op aarde”? Lucas 18 vers 8. (Luc. 18:08). Laten we hopen en bid­den van wel!

 

Inspiratie of manipulatie?  Door Gert Jan Doornink

Het verhaal van Kaïn en Abel, zoals we dat kunnen vinden in Genesis 4, en in het Nieuwe Testament enkele malen wordt aangehaald, is een van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. Tenminste als we wat thuis zijn in de Bijbel, want in onze dagen neemt de Bijbelkennis sterk af, zeker bij de grote massa, die niet alleen weinig weet meer heeft van het christelijk geloof, maar ook -en mede daardoor- alle godsdiensten op één lijn gaat stellen. Het is toch allemaal één pot nat. En waarom zouden andere godsdiensten ook niet waar kunnen zijn?, wordt er dan gerede­neerd. Nu is kennis van de Bijbel op zich natuurlijk geen garantie dat men ook werkelijk gelooft. Bovendien kan iemand die wél gelooft zijn kennis van de Bijbel ook op de verkeerde wijze gebruiken. Zonder het licht van Gods Geest kunnen wij onmogelijk de Bijbel op de juiste wijze verstaan. Dan kan men gemakkelijk een ‘letterknecht’ worden, terwijl Paulus juist waar­schuwt dat de letter doodt, maar de Geest levend maakt 2 Korinthe 3, vers 6. (2 Kor. 3:6).

Heenwijzing naar Golgotha

Het eerste wat we uit dit verhaal kunnen concluderen is dat het een duidelijke heenwijzing is naar het volbrachte verlossingswerk van Jezus Christus aan het kruis van Golgotha. En dan denken wij natuurlijk aan Abel, het onschuldige bloed dat vloeide toen hij werd doodgeslagen door zijn broer.

Zoals Jezus op onschuldige wijze stierf, zo was dit ook met Abel het geval. Maar zoals gezegd, het is een heenwijzing. En wij, die geloven in het volbrachte werk van Jezus, mogen door genade weten dat wij, zoals de Hebreeënbrief dat formuleert, genaderd zijn “tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel” Hebreeën 12, vers 24. (Heb. 12:24). Als Nieuwtestamentische christe­nen hebben we niet meer te maken met Mozes, de middelaar van het Oude Verbond, maar met Jezus, de Middelaar van het Nieuwe Verbond. Ons oog is daarom alleen gericht op Jezus Hebreeën 12, vers twee. (Heb. 12:02). Door Hem heb­ben wij vrede met God ontvangen. Een bekend bijbelleraar formuleerde het destijds in een van zijn boeken zo: “Abels bloed riep van de aardbo­dem om wraak of vergelding Genesis 4, vers tien. (Gen. 04:10), maar het bloed van Christus roept van de aardbodem om verzoening en leven. Dit bloed spreekt krachtiger en overstemt de roep van Abels bloed om vergelding en straf’.

Abel als voorbeeld

Jezus is echter niet alleen onze Verlosser en Verzoener, maar ook ons grote Voorbeeld om na te vol­gen. Maar voorafgaande aan het wer­kelijke voorbeeld dat Jezus Christus is, is ook Abel al een voorbeeld voor ons.

Want wat was het grote verschil tus­sen Kaïn en Abel, los van het gebeu­ren waarbij Abel zijn broer ver­moordde? Dat was dat Abel gemeenschap met God had door het geloof, maar Kaïn was niet door het geloof met God verbonden. Het Boek for­muleert het zo: “Omdat Abel op God vertrouwde, had zijn offer meer waarde dan dat van Kaïn. Door zijn offer aan te nemen, zei God dat Abel voor Hem rechtvaardig was. En hoe­wel Hij allang dood is, spreekt Abel nog steeds door zijn voorbeeld” Hebreeën 11, vers 4. (Heb. 11:04).

Abel werd door God rechtvaardig verklaard. Hij stond in de juiste ver­houding tot God. Hij kon God recht in de ogen kijken. Jezus zelf spreekt dan ook over ‘Abel, de rechtvaardige’ Matteüs 23, vers 33, tot en met 36. (Matt. 23:33-36).

Zijn voorbeeld laat ons zien hoe het leven van iemand die in de juiste verhouding met God staat uiteindelijk altijd een triomferend leven is! “Wie volhardt tot het einde, die zal behou­den worden”.

En dan speelt in feite de lichamelijke dood geen rol, hoe onbegrijpelijk dit ook klinken mag. Ogenschijnlijk was Abel de verliezer en Kaïn de win­naar. Kaïns leven ging zelfs gewoon door, lees Genesis 4 er maar verder op na…

In de welvaartstijd waarin wij leven is in feite alles gericht op een voor­spoedig, zorgeloos leven en willen we eigenlijk liever niet denken aan de dood, laat staan aan het feit dat de waarachtige gemeente in deze eindtijd een periode van vervolging en verdrukking tegemoet gaat. Van dit laatste ben ik vast overtuigd. En ik schrijf dit niet om u en mij angst aan te praten, maar wel vanwege het feit dat we de werkelijkheid onder ogen dienen te zien. We verlangen terug naar de Handelingentijd en dat is een goed verlangen, maar denken we er ook aan dat die tijd behalve opwekking, tekenen en wonderen, een tijd was van vervolging? Stefanus werd gestenigd, maar tegelijkertijd lezen we van Hem dat bij zijn heengaan de hemel geopend was Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55). Hij haakte niet af toen hij met de dood geconfronteerd werd. De lichamelijke dood zal ons op geen enkele wijze kunnen scheiden van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus. Integendeel, we zijn voor altoos en eeuwig met Hem ver­bonden. We zijn burgers van een Rijk in de hemelen, als we tenminste getrouw blijven aan onze roeping. Gerechtvaardigd zijnde, dienen we ook als rechtvaardigen te leven. Dat is onze taak, onze opdracht.

Verantwoordelijkheid

Abel is het voorbeeld van een recht­vaardig mens, zoals Kaïn dat is van een onrechtvaardig mens. Dit bete­kent niet dat dit al, om een modern woord te gebruiken, door God voor­geprogrammeerd was. Abel was niet alleen de uitverkorene, ook Kaïn was dat! De predestinatieleer heeft al heel wat onheil aangericht. De vrome wereld wil het ons misschien wel anders doen geloven, maar God maakt geen onderscheid. Hij heeft alle mensen lief! “De genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen” Titus, 2 vers 11. (Titus 02:11). Maar de mens moet wel ‘ja’ zeggen op dit aanbod van genade.

En hier komen we bij een ander belangrijk aspect terecht dat we uit deze geschiedenis kunnen leren: ieder mens draagt een eigen verant­woordelijkheid. God heeft ons geschapen met een vrije wil. Wat was de fout van Kaïn? We zei­den het al: hij leefde niet in gemeen­schap met God, en daardoor werd zijn offer niet aangenomen. Maar dat betekende nog niet dat hij daarom ‘verloren’ was. Als Kaïn met een berouwvol hart tot God was geko­men en gevraagd had: ‘Wat is er mis met mij? Waarom neemt U mijn offer niet aan?’ had God hem dat geopenbaard en vergiffenis geschon­ken.

God wil altijd vergeven. Blijven wij echter de weg van het ongeloof, van het niet-vertrouwen bewandelen, dus buiten de gemeenschap met God leven, dan gaan we ons op gevaarlijk terrein begeven: het gebied van de tegenstander, de vorst der duisternis. Dan zijn we op een hellend vlak terechtgekomen en komen we steeds dieper in de duisternis. Zoals we van Kaïn duidelijk kunnen lezen: “Indien gij niet goed handelt, ligt de zonde als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen”  (vs. 7).  (Lees ook wat Johannes over Kaïn schrijft in zijn eerste brief, 1, Johannes 3, vers 11 en 12. (1 Joh. 03:11-12).

Manipulatie

Kaïn gaf geen gehoor aan de opdracht over de zonde te heersen. Integendeel, hij liet zich inspireren door een verkeerde geest, die hem tot doodslag aanzette. Wat zeg ik: ‘inspireren’, we kunnen beter zeggen: ‘manipuleren’. Want dat doet de vorst der duisternis. Gods Geest inspireert ons om het goede te doen, maar de verkeerde geesten proberen ons te manipuleren.

Ik heb de betekenis van het woord ‘manipuleren’ nog eens opgezocht: manipuleren is een bedrieglijke methode, het is een stuwing in een bepaalde, door de betrokkene eigen­lijk niet gewenste richting. Misschien wilde Kaïn zijn broeder nog wel niet eens vermoorden, maar ’t liep uit de hand, zou je kunnen zeggen, de verkeerde macht in hem zette hem aan die fatale doodklap uit te voeren.

Maar hij was er wel zelf verantwoor­delijk voor dat het gebeurde. Toen God hem ter verantwoording riep en vroeg: “Waar is uw broeder Abel?”, loog hij door te zeggen: “Ik weet het niet; ben ik mijn broeders hoeder?” Kaïn probeerde zich aan zijn verant­woordelijkheid te onttrekken… Een tragedie uit de begintijd, maar tegelijkertijd een geweldige waar­schuwing voor ons, gelovigen van deze tijd, een halt toe te roepen aan elke infiltratiepoging uit het rijk der duisternis. Lukt ons dat altijd al? Nu als we dat moeten doen in eigen kracht falen we, maar we hoeven het niet alleen te doen. Gods kracht, de heilige Geest is in ons, zoals dat ook bij Stefanus het geval was – Handelingen 7, vers 55. (Hand. 07:55), en Hij doet ons triomferen. Zoals de duivel ons wil manipuleren, zo zal Gods Geest ons inspireren, voorwaarts te gaan in de Naam van Jezus, de weg van geloof te blijven bewandelen, de hoge weg, die uiteindelijk uitmondt in volle heerlijkheid!

Een voortgaand proces

Ik noemde zoeven dit verhaal een tragedie uit de begintijd, maar ik geloof dat we hier ook te maken heb­ben met een belangrijk aspect waar we in deze eindtijd bij betrokken zijn, dat is de scheiding der geesten. Iets wat al in volle gang is. Alles wat onecht, wat surrogaat is, wat niet werkelijk levensvatbaar is, wordt ont­maskerd en alleen wat echt is blijft over. Dat is het voortgaande proces in onze dagen waar u en ik mee te maken hebben. Al zien we het misschien nog niet voor 100% gereali­seerd, het gaat wel door! Dan moet ik denken aan Openbaring 22, vers 11. (Openb. 22:11) waar we lezen: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardig­heid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd”. Betekent dat nu dat God mensen stimuleert om nog meer onrecht te doen en nog vuiler te worden? Neen, het is een logisch gevolg van het feit als we in de greep van Satan terecht zijn gekomen, het vaak van kwaad tot erger wordt. Zoals het ook een logisch gevolg is, dat als we de Heer werkelijk dienen, door de weg van geloof te blijven bewandelen, we verder geestelijk groeien, totdat we, zoals Paulus dat formuleert in Efeze 4, vers 13. (Ef. 04:13), “de mannelijke rijpheid hebben bereikt, de maat van de wasdom der volheid van Christus”. Dan openbaren we ons werkelijk als zonen Gods, waar­op de gehele schepping met een groot verlangen op wacht.

Scheiding der geesten

De scheiding der geesten is in onze dagen in volle gang. Met daarbij de ‘Kaïn-mensen’ aan de ene kant en de ‘Abel-mensen’ aan de andere kant. Ik was nog eens in de platenbijbel van Gustave Doree aan het bladeren. Verschillende tekeningen van hem zijn misschien wel te simplistisch voorgesteld en soms niet geheel in overeenstemming met de werkelijk­heid, maar toch werd ik opnieuw getroffen door de tekening die hij gemaakt had van de offers die Kaïn en Abel brachten aan God. Je ziet dan de rook van het offer van Kaïn naar beneden slaan en de rook van het offer van Abel in een lange rechte lijn naar boven gaan. Toen dacht ik: wat een duidelijke beelden. Aan de ene kant de schijngodsdienst, het naam-christendom, zon­der inhoud, ondanks alle mooie woorden, vormen en rituelen, neer­slaande rook, verbonden met de aarde, met de overste van deze wereld, de vorst der duisternis. Maar aan de andere kant: de ware gemeente van Jezus Christus, de werkelijke gelovigen, zij die ondanks bespotting en vervolging, uitgroeien tot overwinnaars, zoals ook Jezus overwinnaar was. De zonen Gods, met aan het hoofd dé Zoon van God, Jezus Christus!

Geen neerslaande rook, maar tot in de hemel opstijgende rook. Zij zijn immers verbonden met het werkelij­ke leven en de werkelijke levens- vorst. Hun plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Van daaruit strijden en overwinnen zij! Hebben ook wij die plaats met Christus ingenomen? Kiezen wij voor een leven zoals Kaïn dat had, of voor een leven zoals Abel? Nog is het tijd om de goede keuze te doen! Om met Jozua te spreken: Kies dan heden wie u wilt dienen! Laat u niet manipuleren door verkeerde geesten, maar inspireren door de Geest van de levende God!

 

Slooppand? door Froukje Huis

 

Midden in de rechte straat tussen al die huizen met hun zelfde smalle deuren en dezelfde kleine ramen, sta ik. Er is maar één verschil: ik heb een bordje voor het raam: SLOOP­PAND. Gisteren kwam mijn eige­naar D. Uivel binnen, schreeuwend: ’t Is eindelijk voor elkaar! Je wordt gesloopt, ’t Werd tijd ook! Hij plaats­te het bord voor het raam en sloeg de deur met een klap dicht. Pang! Er vloog een steen door de ruit. Hij stak zijn kop erdoor: Haha, je wordt toch gesloopt!

Dus nu ben ik een slooppand. Ik kijk langs mijn plafond. Het brokkelt af en in de brokken lees ik: ‘Je bent waardeloos!”. In de muren zitten scheuren, het lijken woorden: ‘Van jou komt niets terecht!’

De vloer is vochtig en er groeien schimmels bij de ramen, ze zeggen: ‘Deze kwaal kan niet genezen’. Inderdaad: ik kan maar beter ge­sloopt worden. Wie kan mij nu nog gebruiken? Maar… mijn muren zijn hecht en sterk, de vloer is nog stevig…

De deur kiert open. ‘Wat zie ik nu? Is dit een slooppand geworden?’ Een heer komt binnen, betast mijn muren, stampt op mijn vloer! “Je bent zo min nog niet. Ik zou graag wat moois van je maken!” Wat moois van mij maken? Ziet die man nog wat in mij? ‘”t Zal tijd kosten en wat pijnlijk zijn af en toe, maar het lukt vast”. “Maar ik ben het eigendom van de heer Uivel”, stamel ik. “Niet lang meer”, glimlacht de man en ver­dwijnt.

Een uur later is hij terug, zwaaiend met een papier. “Ik heb je gekocht en hier is het koopcontract. Morgen gaan we aan de slag”!” Hij neemt het gehate bordje weg en er komt een nieuwe voor het raam te staan. Ik weet niet wat er op staat. Iemand loopt langs het raam, ziet het bordje en leest hardop: “Renovatiepand”. Renovatie? Wat zou dat zijn?

De volgende dag komen de werklie­den. De schimmels worden verwij­derd, het behang er afgehaald, de plafonds afgestoken en de vloer geëffend. Het is geen pretje en af en toe bepaald pijnlijk, maar ik begrijp best dat de rommel er eerst uit moet voor het mooi kan worden. Soms moeten de muren geschuurd, omdat er inkervingen inzitten die Uivel er in gemaakt heeft. Maar ze worden alle gaaf!

Dan begint het echte werk. De pla­fonds worden gewit: ze ademen gerechtigheid. De muren worden behangen in frisse kleuren: ze maken me blij! De vloeren worden bedekt met zachte tapijten: het geeft vrede en rust.

Mijn nieuwe eigenaar komt binnen. “Het gaat goed, hè?” zegt hij. “Waarom doet u dat alles voor mij?” vraag ik.

“Omdat ik van je houd, ik ben de architect en ik heb je goed gemaakt”. “Het is alles zo mooi en kostbaar”, zeg ik verlegen. “Ja”, zegt de heer, “maar ik heb zelf hier mijn intrek genomen”

Het duizelt me. Wat een eer valt me te beurt!

Er piept een deur. Stampende voe­ten, een harde stem: “Zo, zo, je wordt gerenoveerd, vernieuwd, hè?”, smaalt hij. ’t Is Uivel. Hij mijdt de kamer want die is klaar. Hij doet de rommelkamer, waaraan nog niets is gebeurd, open. “Haha!” schreeuwt hij. “Moet je dat zien, smerig behang, kapotte ramen, nou mooie vernieuwing hoor!” Een windvlaag smijt de deur voor zijn neus dicht. “Lees maar”, zeg ik en wijs op de deur: “Zie, Ik maak alle dingen nieuw!”. “Dit komt ook nog aan de beurt. Ik weet dat ik nog niet klaar ben, maar…!”

Opeens kom ik tot bezinning: “Zeg, wat doe je hier eigenlijk in huis? Je hebt hier niets meer te maken! Ik ben gekocht en betaald door mijn nieuwe eigenaar en jij hebt hier niets te zoeken!”

  1. Uivel gaat. Natuurlijk probeert hij het weer, maar de deur blijft dicht. Hij staat nu schreeuwend voor de ramen. Hij doet maar.

En als ik straks helemaal klaar ben? Dan durft hij niet eens meer naar me te kijken. Daar zie ik met verlan­gen naar uit.

Kent u mijn eigenaar al? Zijn naam is: Jezus Christus! Hij heeft niet alleen voor mij en hoge prijs betaald, maar ook voor u! Hij gaf zijn leven voor de hele wereld. Voor ieder die in Hem gelooft. En ook u wil Hij nieuw maken!