Selecteer een pagina

Levend Geloof – 285

Levend geloof 1987.10 nr. 285

De Geest maakt levend! Door Gert Jan Doornink

“De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik (Jezus) tot u gesproken heb, zijn geest en leven” (Joh. 06:63).

Een kind van God die tot de ontdekking komt welk een belangrijke en allesomvattende functie de Heilige Geest in zijn of haar’ leven wil vervullen, heeft de sleutel in handen om verder te groeien tot het stadium van geestelijke volwassenheid is bereikt. Feitelijk zou ieder kind van God er veel meer van doordrongen moeten zijn hoe belangrijk Gods Geest is, Vaak blijkt dat men de doop met de Heilige Geest, gepaard gaande met het spreken in tongen, beschouwt als een soort doel ‘dat bereikt is, maar men ziet over het hoofd dat dan het eigenlijke geestelijke leven nog moet beginnen. Juist in het prille stadium van de geestelijke ontwikkeling van een kind van God zal de duivel echter proberen toe te slaan, want hij weet dat een gelovige die vervuld is met de Heilige Geest, voor hem veel gevaarlijker is, dan een gelovige die alleen maar weet ‘gered te zijn voor de eeuwigheid’.

Het is immers de Heilige Geest in het leven van een kind van God die het échte leven met Christus openbaar gaat ‘ maken, die de woorden Gods tot leven brengt en die leidt in de volle waarheid. Maar de Heilige Geest moet wel ‘de ruimte’ krijgen om dit te kunnen bewerken!

Gebondenheden zullen moeten worden afgelegd of men zal zich ervan moeten laten bevrijden. Verkeerde leringen zullen opgeruimd moeten worden en plaats moeten maken voor de éne ware leer, die van het Koninkrijk. Voor de doop met de Heilige Geest komt hier dikwijls weinig van terecht en we zien dan ook bij velen die de doop met de Heilige Geest afwijzen, hoe verkeerde leringen en gebondenheden aanwezig blijven.

Na de doop met de Heilige Geest is als het ware de geestelijke wereld in al zijn facetten opengegaan, maar dan zullen wij er alles aan moeten doen dat we op positieve wijze onze plaats in deze geestelijke wereld in gaan nemen, want dan gaat ook de geestelijke strijd pas werkelijk een realiteit worden. In deze strijd zullen we ons alleen als overwinnaars kunnen openbaren als we vol zijn van de Heilige Geest en daardoor ook het Woord van God op de juiste wijze kunnen hanteren. Paulus zegt dat de wapenen van onze veldtocht krachtig zijn tot het slechten van (vijandelijke) bolwerken. Het is duidelijk dat deze wapenen alleen uitwerking hebben als ze goed gebruikt worden.

God zoekt in déze tijd naar gelovigen die vol zijn van Zijn Geest. Alleen zij zullen volledig ingeschakeld worden in het grote plan van God tot herstel van Zijn schepping. Zij hebben het nieuwe leven van Christus in zich en door de Heilige Geest gaan zij ook dat nieuwe leven tot openbaring brengen. Eén van de positieve gevolgen is dat daardoor ook anderen dit echte leven kunnen gaan ontdekken en beleven. En onze blijdschap en dankbaarheid wordt er alleen maar groter door, wanneer wij ervaren dat Gods Geest niet alleen in ons eigen leven, maar ook in de levens van anderen ten volle tot doorbraak gaat komen. Evenals Jezus, die een afstraling was van Gods heerlijkheid en een afdruk van Zijn wezen, zijn ook wij geroepen ‘afstraling’ en ‘afdruk’ te zijn. Iedere dag opnieuw behoren we ons daarom ten volle open te stellen voor de Geest van de levende God, want die Geest maakt levend en doet het Goddelijke leven in ons triomferen!   

 

Het juiste evenwicht door Wim te Dorsthorst

Wij lezen in het evangelie van Lukas dat Jezus zijn twaalf discipelen bij zich roept en dan staat er: “en Hij gaf hun macht en gezag over alle boze geesten en om zieken te genezen. En Hij zond hen uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen en genezingen te doen” (Luc. 09:01-02).

De discipelen, die met de Heer zijn opgetrokken, hebben gehoord hoe de Heer onderwees aangaande het Koninkrijk Gods en gezien hoe deze onder­wijzing gepaard ging met vele wonderen en tekenen. Hij sprak tot de scharen in gelijkenissen, maar aan zijn discipelen geeft de Heer speciaal onderricht en zegt: “U is gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk Gods te ken­nen, maar aan de anderen worden zij gepredikt in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horen­de niet begrijpen” (Luc. 08:10).

Matteüs 4 vers 24 (Matt. 04:24) ver­meldt: “En men bracht tot Hem, allen, die ernstig ongesteld waren, gekweld door allerlei ziekten en pijnen, bezetenen en maanzieken en verlamden, en Hij genas hen”. Zij hebben dit allemaal ge­hoord en gezien. Ook het dochtertje van Jaïrus, dat gestorven was, wekte Hij weer tot leven, evenals de jongeman van Naïn. (Matt. 09:18-26; Luc. 07:11-17).

Aan wie geeft de Heer macht en gezag?

En nu zegt de Heer: “Ik geef jullie macht en gezag om precies hetzelfde te doen. Ik heb jullie laten zien dat het werkt, dat het realiteit is, dat ge­bondenheid, bezetenheid en ziekte niet van God komt, maar veroorzaakt wordt door boze, onreine geesten.

Jezus voerde niet een strijd tegen God, ook niet tegen de mensen, maar tegen de duivel en zijn rijk. Jezus deed wat Paulus later schrijft aan de gemeente: “Wij hebben niet te strijden tegen vlees en bloed, maar te­gen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” (Ef. 06:12).

Jezus geeft geen macht en gezag aan de gods­dienstige leiders van die dagen, maar aan zijn discipelen. Aan dat kleine groepje dat de Heer heeft uitgekozen (Luc. 06:13), die Hem dag en nacht volgen, waar Hij ook heen gaat en die heel bijzonder door Hem geleerd en ge­vormd worden en de ge­heimenissen van het Ko­ninkrijk leren verstaan.

De godsdienstige leiders” wijzen zijn leer over het Koninkrijk Gods van de hand en zeggen dat Hij duivelen uitwerpt en krachten doet door Beëlzebul, de overste der geesten (Matt. 12:24 en Matt. 09:34). Ze zien Hem als een godslasteraar en een gevaar voor de gevestig­de godsdienst.

Ook nu geeft de Heer geen macht en gezag aan hen die de geheimenissen van het Koninkrijk Gods niet verstaan. Velen binnen het naam-christendom’ vinden het uitdrijven van boze geesten zelfs middel­eeuws en gevaarlijk.

Alle macht en kracht is van God

Het zijn ook nu de ‘uit­geroepenen’ – de gemeen­te van Jezus Christus -, die van de Heer macht en gezag ontvangen. De meeste vertalingen spre­ken terecht over ‘kracht en macht’. Het Grieks heeft voor macht ‘exousia’, dat wil zeggen: vol­macht, bevoegdheid, ge­zag.

Zoals de Heer zelf macht ontving van de Vader in de hemel, die de enige oorsprong is van alle macht en kracht (Ps. 093:001-002), zo geeft Hij aan zijn volgelingen ook volmacht, autoriteit, (geestelijke) wettelijke bevoegdheid om in Zijn Naam handelend op te treden. Als ze uit­gaan, dan zijn ze ‘gevol­machtigd’ door Hem, die alle macht heeft in de hemel en op de aarde.

Het Griekse woord voor kracht is ‘dunamis’ en betekent: vermogen, energie (denk aan dyna­mo), in staat gesteld worden.

Paulus noemt de Heer in 1 Korinthiërs 1 vers 24 (1 Kor. 01:24)’de kracht Gods’. Jezus verrichtte wonde­ren en tekenen ‘in de kracht’ des Heren.

(Luc. 05:17).

Gij zult kracht ontvangen

Jezus stuurt zijn discipe­len niet zomaar weg met de woorden: ‘Nou jongens, ik hoop dat je er iets van terecht brengt’. Nee, Hij delegeert Zijn macht en kracht. Ook nu is de ge­meente toegerust door de Heer zelf. Tegen de eers­te discipelen zei Hij: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt” (Hand. 01:08).

Iedere wedergeborene kan in principe over die kracht beschikken en heeft ook van de Heer zelf de volmacht ontvan­gen om te handelen zoals Hij deed. “In Mijn Naam, zegt Jezus, zullen zij bo­ze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen (verg, met Luc. 10:19), op zieken zullen zij de handen leg­gen en zij zullen genezen worden” (Mark. 16:17-18). Zelf zegt Jezus, dat Hij door de Geest Gods de boze geesten uitdrijft en door diezelfde ‘kracht des Heren’ genezingen verricht (Matt. 12:28; Luc. 05:17).

Ook nu werken al deze dingen in de gemeenten en de gelovigen door de Geest van God, de kracht des Heren, in de Naam van Jezus Christus.

Wat is de reden van onze blijdschap?

Opgetogen komen de dis­cipelen terug in Lukas 10 vers 17 (Luc. 10:17) (dat gaan dan over de 72 discipelen die door Jezus zijn uitgezon­den). Zij zeggen: “Here, ook de boze geesten onderwerpen zich aan ons in Uw Naam”. En dan zegt de Heer in vers 20: “Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onder­werpen, maar verheugt u, dat uw namen staan op ge­tekend in de hemelen”.

Ik geloof dat ook nu die opmerking van de Heer nog geldt voor de gemeen­te. Mogen we ons dan niet verblijden als we zién dat de kracht van God werkt in Zijn Naam? Natuurlijk wel! Maar de Heer zegt: ‘Pas op dat u dat niet overtrekt. Dat die mach­ten en boze geesten zich aan u onderwerpen, is eigenlijk vanzelfsprekend. Daartoe heb Ik u macht en kracht gegeven (Luc. 10:19), geloof daar nu maar in en het zal wer­ken. Maar uw blijdschap moet zijn oorsprong vin­den in het feit dat uw naam is opgetekend in het boek des levens van het Lam (Openb. 13:08). Dat het Lam ook voor u persoonlijk geslacht is en Hij u voor God gekocht heeft met Zijn bloed (Openb. 05:09) Dat u verlost bent, ontrukt bent, zegt de Willibrordvertaling) uit de macht van satan en overgeplaatst bent in het Ko­ninkrijk van de Zoon van Gods liefde, Jezus Chris­tus (Kol. 01:13). Dat u hemelburgers geworden bent, dat u zich als levende ste­nen mag laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, dat u bij die uitverkorenen en ge­roepen heiligen behoort, dat u… Wat is er niet ontzettend veel op te noemen wat samenhangt met die uitspraak van de Heer: “Maar verblijdt u veel meer, dat uw namen geschreven zijn in de hemelen” (Statenvertaling).

Een koninklijk priesterschap

De Heer wil dat we een juist inzicht hebben om­trent de reden waarom Hij ons macht en kracht gegeven heeft. Hij wil van ons niet een stelletje beroeps exorcisten maken, maar mensen die zich ge­heel en al willen heiligen voor een schepping die in al haar delen zucht en in barensnood is (Rom. 08:22). Openbaring 13 vers 8 (Openb. 13:08) zegt dat straks allen, wier namen niet geschreven staan in het boek des levens het beest (dat is de antichrist) zullen aanbidden. Die mensen wachten op ons! (Rom. 08:19).

Daarom behoren we ons leven te heiligen en te reinigen door Gods Woord en Geest, zodat wij ten volle de kracht en de macht die Hij ons gegeven heeft kunnen aanwenden tegen de gehele legermacht van de vijand.

Dan is er evenwicht en verheugen we ons in de overwinning die we op de vijand behalen, maar zijn in de eerste plaats verblijd over het feit dat onze namen staan opgete­kend in de hemelen.

En zo openbaren wij dan dat wij waarlijk een uit­verkoren geslacht zijn, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigen­dom (1 Petr. 02:09). Want onze taak is de grote daden te verkondigen van Hem, die ons uit de duis­ternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.

 

Het boek Genesis door Klaas Goverts (11)

De verwekkingen van de mens

“Dit is het geslachtsregister van Adam” (Gen. 05:01) (Letterlijk: ‘Dit is het boek van de verwekkingen van Adam’). Het gaat hier niet om een register maar om een boek: het boek van de verwekkingen: de toledoth. ‘Verwekkingen’ is het sleutelwoord waar het boek Genesis op gebouwd is: de verwekkingen van Adam óf de verwekkingen van de, mens. Genesis 5 vers 1 is het opschrift boven de rest van Genesis (hoofdstuk 5 tot en met 50). De mens wordt verwekt en de mens gaat verwekken. Het woord ‘verwekken’ komt 28 keer in Genesis 5 voor. Het geeft het thema aan waar het in dit boek verder om draait.

“Ten dage, dat God Adam schiep, maakte Hij hem naar de gelijkenis Gods; man en vrouw schiep Hij hen…” (Gen. 05:01b-02a). ‘Ten dage dat God Adam schiep…’ Hier begint het mee en hier eindigt vers 2 mee: ‘…ten dage dat zij geschapen werden’. ‘De dag dat zij geschapen werden’ is het kader, de omlijsting, waarin vers 1 en 2 gezet zijn. Het gaat om de dag van het scheppen van de adam de mens. De Hebreeuwse mens denkt in ‘dagen’. God geeft de mens ‘dagen’ op aarde om mens te zijn.

Met de woorden dat de mens geschapen werd naar de gelijkenis Gods, wordt het scheppingsverhaal even samengevat. Er staat meteen bij: ‘…man en vrouw schiep Hij hen’. De mens wordt dus geschapen naar de gelijkenis Gods en als man en vrouw. ‘Man en vrouw staat er niet voor de aardigheid. In Genesis 5 staat steeds: “En hij verwekte zonen en dochteren”. De structuur die hier aangegeven wordt is dus:

  1. man en vrouw en
  2. zonen en dochteren.

Deze structuur gaat verder; er worden lijnen getrokken door heel Genesis heen. De ‘dochteren’ komen in Genesis 6 terug: ‘de dochters des mensen’ (waarover in de volgende aflevering). De ‘zonen’ komen terug in Genesis 10. Het begint met: ‘Hun (Sem, Cham en Jafeth) werden zonen geboren na de vloed’. Je hebt: dochteren vóór de vloed en zonen na de vloed.

De mens als man en vrouw

We gaan nu de lijn doortrekken. Genesis 3 behandelt het thema van ‘man en vrouw’, de adam en Eva zijn vrouw. In Genesis 3 komt het eropaan of de adam gaat luisteren naar de stem van God of naar de stem van zijn vrouw. De adam gaat luisteren naar de stem van zijn vróuw. Wij hebben hier als kiem het thema dat verderop terugkomt.

De geschiedenis van Abraham is ook helemaal gestructureerd op het thema: ‘de mens als man en vrouw’. Het komt er bij Abraham op aan, net als in Genesis 3, of hij gaat luisteren naar de stem van God of naar de stem van Sara. Er ligt een keuzemogelijkheid voor Abraham. Toen Abraham luisterde naar de stem van Sara, zijn vrouw, werd Ismaël geboren, Genesis 16. In Genesis 21 luistert Abraham óók nog naar de stem van zijn vrouw; nu zelfs in opdracht van Gód. Aan het eind van Genesis 22 luistert Abraham naar de stem van Gód. Genesis 3 correspondeert met de geschiedenis van Abraham.

In Genesis 4 hebben we de mens gezien als ‘man en broeder; bij Kaïn en Abel. Dit ‘ thema-komt óók later weer terug, namelijk bij Jakob en Ezau én bij Jakob en Laban. Het centrale punt in het thema ‘mens en broeder is: het elkaar ontmoeten van aangezicht tot aangezicht: en daarmee het aangezicht van Gód zien.

Genesis 4 vers 5 en 6 (Gen. 04:05-06) komt terug in Genesis 32 en 33; Pniël. Jacob ziet het aangezicht van zijn broer Ezau en zegt. Nu heb ik jouw aangezicht gezien zoals een mens het aangezicht van God ziet’ (Gen. 33:10). Het aangezicht van onze broeder zien valt samen met het aangezicht van God zien. Als we ons aangezicht van onze broeder afwenden, wordt het aangezicht Gods voor ons verborgen. In Genesis 4 vers 14 (Gen. 04:14) zegt Kaïn: Ik zal voor

Uw aangezicht verborgen zijn’. Als Jakob het aangezicht van Ezau niet onder ogen wil komen, gaat hij in ballingschap.

Genesis 29 tot en met 33 gaat over het thema mens en broeder In Genesis 29 gaat Jakob naar Laban. Daar wordt Jacob bij zijn broeder Laban van broeder tót knecht. Nu moet Jacob zijn broeder Laban als knecht dienen omdat hij zijn broeder Ezau bedrogen heeft. Hier treedt een geestelijke wet in werking. Jakob heeft zijn broeder Ezau bedrogen. Het gevolg is dat Jakob door zijn broeder Laban bedrogen wordt. In Genesis 32 en 33 wordt Jakob van knecht tot broeder. Als Jakob geschenken naar Ezau stuurt, zegt hij- ‘Hier zijn geschenken van uw knecht Jakob’. De verzoening met Ezau brengt Jakob weer van het knechtschap in de broederschap.

Het voortplanten van de naam: ‘Mens’

We gaan nu weer verder met Genesis 5 en lezen in vers 2b (Gen. 05:02b) hoe man en vrouw door God gezegend worden en genoemd worden ‘mens’. (Letterlijk:’… en zegende hen en riep hun naam: adam’. Er staat niet: ‘en riep zijn naam: adam’). Man en vrouw worden samengeroepen: adam. Man en vrouw zijn één.

De eerste twee verzen van Genesis 5 vormen de inleiding. Daarna volgen 10 korte verhalen van elk 3 regels. In deze 10 verhalen worden de verwerkingen verteld. God geeft de naam mens. Het gaat erom hoe die naam zich gaat voortplanten. Heel de schrift spreekt over het voortplanten van de naam. Het was de reden waarom men in het oude Israël niet kinderloos wilde zijn. De naam moest worden voortgeplant, vandaar ook het zwagerhuwelijk. Als ze de broeder kinderloos stierf, dan moest zijn broeder kinderen voor hun verwekken opdat de naam niet uit Israël zou worden uitgewist. In de 10 verhalen in Genesis 5 staat de voortplantingslijn niet de afkomstlijn van de adam de mens een heel unieke uitdrukking In het Hebreeuws hiervoor is hoe een man uitbreekt in menigte. In Genesis 28 vers 14 (Gen. 28:14) staat hierover gij zult u uitbreiden. Het staat er veel sterker. Een man breekt uit in menigte en Jesaja 54 vers 3 (Jes. 54:03) lezen wij naar links en rechts zult gij u uitbreiden. Hier staat ook naar links en rechts zult gij uitbreken in menigte.                                                                           De mens wordt navolger van God                                                                               In Genesis 5 zien we 10 verhalen van 3 regels elk. Hij leefde, hij leefde, Hij stierf in hoofdstuk 11 vers 10 tot en met 26 staat weer zo’n serie. Nu zijn het 9 verhalen van twee regels elk. Hij leefde, hij leefde, hier staat niet bij, en hij stierf.

 

“Toen Adam honderd dertig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon naar zijn gelijkenis, als zijn beeld, en noemde hem Seth” (Gen. 05:03) Hier zijn wij één van de punten waarin de mens beeld Gods is: God verwekt de mens, de mens mag op zijn beurt een mens naar zijn beeld en gelijkenis verwekken. Daarin wordt de mens meteen al navolger van God!

De zoon van Adam wordt hier Seth noemde hem’ is veel te zwak vertaald …en riep zijn naam Seth’. Elk mens wordt niet zómaar genoemd, maar elk mens krijgt zijn naam, dat wil zeggen de naam die bij Hem hóórt, de naam die wezenlijk met hem verbonden is. Daarom staat er in Matteüs 1 óók niet: ‘Gij zult Hem de naam Jezus geven’, maar: ‘Gij zult Zijn naam roepen: Jezus’. Jezus ontvangt de naam die bij Hem hóórt!

De tweedeling van de mens

“En de dagen van Adam, nadat hij Seth verwekt had, waren achthonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Adam, die hij geleefd heeft, negenhonderd dertig jaar; en hij stierf” (Gen. 05:04-05). Het leven van Adam wordt in tweeën gedeeld. Dit is een zeer belangrijk punt! Toen Adam honderddertig jaar geleefd had, verwekte hij Seth. Daarna leefde hij nog achthonderd, jaar. Seth vervult hier de functie van, eerstgeborene, omdat Kain verbannen en Abel gedood is. Seth is degene die Kain’ thuis moet brengen. (Zie vorige aflevering). Seth is de plaatsvervangende broeder die aan Kaïn gegeven wordt.

“Toen Seth honderd vijf jaar geleefd had, verwekte hij Enos (Enosj: mensje, mens in zijn zwakheid en beperktheid). En Seth leefde, nadat hij Enos verwekt had, achthonderd zeven jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Seth negenhonderd twaalf jaar; en hij stierf” (Gen. 05:06-08). Seth leefde honderdvijf jaar vóór de eerstgeborene en achthonderdzeven jaar na de eerstgeborene. In het boek Genesis draait alles om de eerstgeboren zoon. Hier zien we in wezen het thema van de ‘wording van Israël temidden van de volkeren’. De vader wordt telkens voorgesteld als levende voor en na de verwekking van de eerstgeboren zoon. De eerstgeboren zoon wordt steeds met name genoemd. De rest wordt samengevat onder het hoofd ‘zonen en dochteren’.

De eerstgeborene is Israël; de zonen en dochteren zijn de volkeren. Het gaat in Genesis om ‘die éne temidden van de anderen’. De eerstgeborene komt te staan temidden van zonen en dochteren. Zo spreekt Genesis voortdurend over ‘vaders’ en ‘zonén’. Die ‘zonen’ zijn ‘broeders’. Van Genesis 5 tot en met 11 gaan we van geslacht op geslacht van de vader naar de zoon.

Hetgeen in Genesis 5 in drie regels wordt verteld, wordt in deel twee van Genesis een heel verhaal; een verhaal van drie regels wordt breed uitgesponnen in Genesis 11 vers 27 tot en met hoofdstuk 37 vers 11. Als we in Genesis 11 gelezen hebben over de verwekkingen van Terach, volgt het hele leven van Abraham, dat wordt bepaald door het leven vóór dé’ eerstgeborene en het leven na de eerstgeborene: Izak. Abraham leeft eerst honderd jaar naar Izak toe; daarna leeft hij nog vijfenzeventig jaar van Izak uit: een leven van het verwachten van de zoon en een leven vanuit de zoon. Daarna komt de toledoth van Izak. Hier gaat het helemaal over het punt, hoe de zonen als broeders gaan leven. Izaks leven wordt bepaald door de twee zonen, die uit hem komen en broeders moeten worden, en die uiteindelijk samen, als broeders, Izak gaan begraven.

Afwijkingen van het tien geslachten patroon

Als je het patroon van de tien geslachten uit Genesis 5 voor ogen hebt, zijn er een paar afwijkingen.

Van Henoch staat niet dat hij stierf. “Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Methusela” (vs.21). Normaal had er kunnen staan: ‘En Henoch leefde, nadat hij Methusela verwekt had, driehonderd jaar’. In plaats van ‘hij leefde’, staat erin vers 22: “En Henoch wandelde met God”. Bij Henoch was het leven een ‘met God wandelen’. De schrijver van Genesis heeft hier heel bewust een ander woord ingevuld. In plaats van ‘hij leefde driehonderd jaar’, staat er: ‘hij wandelde met Gód driehonderd jaar’. De bijbelschrijvers schreven de woorden nooit toevallig neer! “… en hij verwekte zonen en dochteren. Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar” (vs.22b-23). Je zou nu verwachten dat er zou staan: ‘en hij stierf’. In plaats daarvan staat in vers 24: “En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem genomen”. (Er staat niet: ‘God had hem óp genomen’.

“Toen Lamech honderd tweeëntachtig jaar geleefd had, verwekte hij een zoon, en gaf hem de naam Noach” (vs.28-29a). Letterlijk staat er: ‘Hij riep zijn naam Noach’. Noach betekent: rust. Noach brengt de schepping in de rust. De naam ‘Noach’ wordt hier verder speciaal uitgewerkt met de woorden: “Deze zal ons troosten over de moeitevolle arbeid onzer handen op deze aardbodem, die de Here vervloekt heeft” (vs.29b). (Troosten: Nacham. Noach/Nacham is een

Woordspeling).     

In vers 32 vinden, we nóg een afwijking, waar het tiende verhaal van de reeks begint. Je zou verwachten: ‘Toen Noach vijfhonderd jaar geleefd had’. Er staat echter: ‘Toen Noach vijfhonderd jaar oud geworden was’. Letterlijk: ‘En Noach werd een zoon van vijfhonderd jaar’. “En Noach verwekte (je zou verwachten: één zoon) Sem, Cham en Jafeth” (drie zonen!). Er zóu nog moeten volgen: ‘En Noach leefde, nadat hij Sem, Cham en Jafeth verwekt had … jaar; en hij stierf’. Het staat er niet. Tóch is er een slot aan dit verhaal: Wé lezen namelijk in Genesis 9 vers 28 en 29 (Gen. 09:28-29): “En Noach leefde na de vloed driehonderdvijftig jaar; zo waren al de dagen van Noach negenhonderdvijftig jaar; en hij stierf”. Het hele verhaal over de vloed zit er tussenin! Het slot van Genesis 9 is eigenlijk het vervolg van Genesis 5.

Er is nog iets merkwaardigs. In vers 28 zou je verwachten dat er staat: ‘En Noach leefde nadat hij verwekt had…’ Er staat echter: ‘En Noach leefde na de vloed…’ De scheidslijn in het leven van Noach wordt niet de verwekking van de eerstgeborene maar de vloed. De negen anderen leefden voor en na de eerstgeborene, maar Noach, de tiende, leefde voor en na de vloed. Zoals wij zeggen: ‘Voor en na de oorlog’. De vloed was hét gebeuren in Noachs leven,

Waarom de toledoth van Abraham ontbreekt

Abraham leefde voor en na de eerstgeborene. Naast Abraham krijgen we Lot. Lot leefde voor de ramp met Sodom en na de ramp; net als Noach: voor en na de ramp. Genesis 5 begint met de verwekking van de adam, de mens, en het eindpunt is Noach: de rust. Henoch is de zevende van de serie. Henoch betekent: de ingewijde. In Genesis 11 vers 27 (Gen. 11:27) begint de toledoth van Terach, dé vader van Abraham. En in Genesis 25 vers 25 (Gen. 25:25) begint de toledoth (verwekkingen) van Izak, hier vertaald met ‘geschiedenis’. De toledoth van Abraham ontbreekt!

Het hele leven van Abraham wordt verteld onder het motto: de toledoth van Terach. Dit komt omdat de toledoth van Abraham juist een probleem was. In de eerste plaats kon Abraham niet beginnen met verwekken. Hij moest wachten tot Gód uiteindelijk iets ging verwekken. En in de tweede plaats stond het leven van Abraham helemaal in het teken van zijn vader Terach. Het beslissende punt voor Abraham was: ‘Ga uit uws vaders huis’. Hij moest een keuze maken.

Een bijzonder punt bij het verwekken is, dat de vrouwen, die sleutelfiguur zijn in het heilsplan van God onvruchtbaar zijn. Met name: Sara, Rebekka, Rachel’ Hanna de moeder van Simson. Van het hemelse Jeruzalem wordt gezegd in Jesaja 54 vers 1 (Jes. 54:01): “Jubelt, gij onvruchtbare, dié niet gebaard heeft”. Verder kan genoemd worden: Elisabeth, de moeder van Johannes de Doper. Maria, – de moeder van Jezus, was niet onvruchtbaar, maar bij haar was ook sprake van een onmogelijkheid. Menselijk gesproken kon dit niet.

Het geestelijke boven het natuurlijke

Waarom is dit zo? Dit is, om de vrouw te verheffen bóven de wil van de man. Het is een diepgaand geestelijk principe! ” … die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn” (Joh. 01:13). De vrouw wordt verheven boven de willekeur van de man, die zegt: ‘Nu is het mijn tijd, nu doe ik het’. Gód zegt: ‘Nee, het zal op mijn tijd gebeuren en dan zal Ik het doen!’ De man mag bij de gratie (genade) nog meedoen.

Een voorbeeld daarvan vinden wij in 1 Samuël 1 vers 5 en 6 (1 Sam. 01:05-06): ‘ … en de Here had haar moederschoot toegesloten’. Aan de ene kant, kun je zeggen, dat de boze er belang bij heeft om de voortplanting van de naam tegen te houden. De andere kant is, dat hier duidelijk een daad van Gód in zit. Ik versta het zó. Ik laat het zo staan. God verheft Hanna bóven het niveau van Peninna, die de vruchtbaarheid zelve was. God zegt tegen Hanna: ‘Ik heb voor jou iets hógers. Ik sluit jouw moederschoot toe voor het natuurlijke, opdat je een geboorte zult krijgen vanuit het gééstelijke’.

In wezen is dit het principe van de nieuwe mens, die wordt afgesloten voor de mogelijkheden vanuit het natuurlijke, opdat God iets hógers in die nieuwe mens kan planten. Het kenmerk van het heidendom is juist, dat het openstaat voor alles. Alle góden kunnen hun vruchtbaarheid daarin doen. De afgod van het heidendom was de Baal, de god van de vruchtbaarheid. God zegt: ‘Ik snijd die weg voor jullie af. Ik heb voor jullie iets totaal anders’.

Abraham kwam óók uit de vruchtbaarheidscultus. In Ur der Chaldeeën had men de maangodin: de god van de vruchtbaarheid. Abraham trekt bij de god van de vruchtbaarheid vandaan. Hij komt bij Gód terecht en dan kan hij niets meer. God zegt: ‘Maar nu ga Ik het doen’. Dan wordt het een woord (dabar). Sara zal dan, naar het woord des Heren, vruchtbaar worden. Het is de dabar, dat God gaat doen, want Gód doet een woord. Het is een woorddaad of een daadwoord. Bij God zijn woord en daad een.

Het gaat altijd door de belofte. De belofte is het woord; het Hebreeuws heeft geen woord voor ‘belofte’. Als ze het woord ‘belofte’ willen zeggen, zeggen ze ‘het woord’. Vandaar dat er staat dat God zegt: ‘Ik zal het goede woord in vervulling doen gaan’. Dat is de belofte. Daarom zegt Maria: ‘Mij geschiede naar uw woord’. Zo wordt er uit haar de Zoon verwekt, omdat het woord in haar geschiedt.

Daarom staat er in Lucas 1 vers 1 (Luc. 01:01): “Geen woord (dabar) dat van God komt, zal krachteloos wezen”. God wil een verwekking vanuit het wóórd en daarom sluit Hij de moederschoot tóe, opdat het zal zijn vanuit de Géést! Het is ook het principe van ‘bekering en wedergeboorte’. Als je tot bekering komt, sluit je het natuurlijke af. Het is ook het beeld van de waterdoop. Je sluit je natuurlijke moederschoot en je gaat in wezen in de hémelse moederschoot. Dan word je van daaruit verwekt. (Wordt vervolgd).

 

Samen op weg (gedicht) door Piet Snaphaan

Samen als gemeente

Gaan de hoge weg

Met één doel voor ogen

Het zeker weten mogen

Door kennis, overleg.

 

Samen vernieuwd in denken

Zoals de Bijbel ’t teert

Door één te zijn in streven

Samen ’t geloof beleven

Wat God in ons begeert.

 

Samen dan ook ervaren

Dat God is enkel goed

Met Hem zijn we verbonden

Hij zocht ons, en wij vonden

Hem die ons leven doet.

 

Dat leven samenleven

God is ’t die ons behoedt

Hij schept in ons behagen

Als wij elkander schragen

In voor- en tegenspoed.

 

Bewaar je mond

Hoi! Fijn dat je dit leest, dat we elkaar op papier (opnieuw) mogen ‘ontmoeten’. Intussen hebben we beiden een nieuwe start gemaakt in het seizoen dat vóór ons ligt, ofwel op school, ofwel op ons werk of in ons gezin. We zijn, na een welver­diende vakantie, weer met frisse moed aan, de slag gegaan.

In het vorige artikel (“Bouw je mee aan her­stel?”) heb ik jou – en niet in de laatste plaats mezelf – moed willen in­spreken. We hebben sa­men nagedacht over het verspreiden van een goede sfeer op de plaats waar we werken en leven. Weet je nog? We hebben geconcludeerd dat je een goede, zuivere sfeer om je heen kunt verspreiden doordat je erop vertrouwt dat de Here Jezus in je is doordat je je sterkte Hem vandaan haalt.

Dit keer zou ik ’t fijn vinden om eens even stil te staan bij één aspect van dat ‘bouwen aan een goede sfeer’, namelijk: de manier waarop we, over onszèlf en over die ander, spreken.

Een paar weken geleden hoorde ik een klein meis­je een zondagsschoollied- je zingen:

“Bewaar je mond, bewaar je mond voor wat je spreekt, er is er Eén die op je let en die luistert naar ’t gebed, bewaar je mond, bewaar je mond voor wat je spréékt”. Wat is dat waar. ‘Wat is dat belangrijk’, ‘dat we er heel goed op letten wat we allemaal zeggen.

Dat staat ook in de Bijbel. Op heel veel plaatsen. Ik wil één tekst voor je opschrijven, omdat ik vond dat ook jij die moest weten:

“Wie is de man die het le­ven begeert, vele dagen wenst om het goede te genieten? Bewaar uw tong voor het kwade en uw lip­pen voor het spreken van bedrog; wijk van het kwa­de en doe het goede, zoek de vrede en jaag die na” Dit is Psalm 34 vers 13 tot en met 15 (Ps. 034:013-015).

Verlang je naar écht le­ven? Wil je ervan genie­ten? Nou, dat mag ’t Is zelfs hélemaal de bedoeling van God, onze Schepper. Maar dat echte leven komt je helaas (nog) niet aan­waaien. Daar moet je heel bewust aan gaan werken. Héél bewust moet je wijken van het kwade, je mond en je tong ervoor bewaren. Héél geconcentreerd moet je het goede’ doen, de vrede zoeken en zelfs’ najagen.

Waar het hart vol van is…

Waar het hart vol van is daar loopt de mond van over. De Here Jezus zegt dat in (Matt. 12:34) ‘Groot Nieuws voor u”). Ook in Psalm 19 vers 15 (Ps. 019:015) heeft David het over “de woorden van mijn mond en de overleggingen van mijn hart”. Als wij dus iets zeggen, dan is ’t eigenlijk ons hart dat spreekt. Daar ontstaan onze gedachten.

Welke informatiebron?

Er is een onzichtbare bron die ons in ons hart voort­durend ‘informatie’ geeft. Om precies te zijn: er is niet één bron, nee, er zijn er twee, twee totaal verschillende. Ze geven ook twee verschillende soorten water, twee soor­ten informatie. Dat constateert de apostel Jakobus ook als hij zich afvraagt in Jakobus 3 vers 11 (Jak. 03:11): “Komt uit één en dezelfde bron soms zoet water en water wat bitter is tegelijk?” Nou, dat kan niet. Dat moet dus betekenen dat er twee bronnen zijn, die ons bei­den graag van informatie willen voorzien. En de keuze is aan ons: welke informatiebron zullen wij ‘aanboren’ voor onze ge­dachten èn onze woorden? Wat die twee bronnen zijn zó totaal verschillend!

De één is een levensbron, een bron vól van goedheid en licht. Deze bron is God zelf, die met Zijn Geest in ons wil wonen. Als we deze bron ‘aanbo­ren’, zullen we gedachten vormen die op hun beurt goed zijn. En daaruit kun­nen ook alleen maar goede wóórden worden gespro­ken.

De andere bron, de dui­vel, is enkel kwaad en duisternis. Het water uit deze bron is bitter. De ‘informatie’ uit die bron is altijd besmet door on­rust, beschuldiging, negativiteit, leugen. De ge­dachten wie we uit die bron halen zijn dan ook van hetzelfde gehalte.

Beide bronnen willen, zo­als ik al zei, graag hun informatie kwijt.  Alleen, ze doen dat op heel verschillende manieren. De Lichtbron wacht rustig af totdat je je voor Hem openstelt. De bittere bron dringt zich voortdurend aan je op. Onophoudelijk ‘projecteert’ hij z’n infor­matie op jouw geestelijk ‘beeldscherm’.

Daarom vergt het jouw concentratie om een goede keu­ze te maken uit alle informatie die jouw geeste­lijke wereld binnenkomt. Daarom moet je heel daadwerkelijk ‘je mond bewaren voor wat je spreekt’.

De uitwerking van onze woorden

Want wat voor invloed heeft jouw uitspraak? Zo­als we allemaal weten, kunnen we iemand met onze woorden opbeuren, maar we kunnen hem óók de grond inboren. En oh, wat gebeurt dat laatste vaak in deze wereld! Wat komt het vaak voor dat mensen elkaar, met hun tong, geestelijk ‘een kop­je kleiner maken’! Want als je harde, negatieve dingen zegt over een an­der, dan bewerk je iets in zijn geestelijke, on­zichtbare wereld. Op zo’n moment zaai je daar duisternis, negativiteit! Het staat ook op verschillende plaatsen in de Bijbel:

“Valsheid in haar’ (je tong dus) is een verderf in de geest” (Spr. 15:04). Dat is nu wat de duivel teweeg wil brengen, waar hij altijd op uit is: ver­derf in de geestelijke we­reld van een mens.

“Er zijn er, wier gepraat werkt als dolksteken…” (Spr. 12:18). Wat kunnen mensen worden verwond, beschadigd, door negatie­ve taal! Je ziet dat niet meteen, maar achter de schermen speelt zich héél wat af.

Maar laten we nu eens even kijken naar datgene wat je in de ‘hemel’ van die ander kunt bewerken met positieve woorden.

Er gebeuren namelijk ge­weldig fijne dingen als jij je tong góéd gebruikt!

” Zachtheid van tong is een boom des levens” (Spr. 15:04). Door zacht­moedig te spreken ben je bij machte om leven te brengen in de geestelijke wereld van de ander, om dood en negativiteit te verdrijven.

” . . .maar de tong der wij­zen brengt genezing aan” (Spr. 12:18). Ga de won­den maar genezen met jouw opbeurend woord!

“… maar voor wie tot vrede raden, is er vreug­de” (Spr. 12:20). Als je vrede laat dóórklinken in dat wat je zegt, dan geef je die ander de ruimte om blij te zijn. “De Here Here heeft mij als een leerling leren, spreken om met het woord de moede te kunnen on­dersteunen” (Jes. 50:04).

Hoe wordt onze invloed positief?

En om positieve taal te hanteren hoeven we maar één ding te doen: ons voortdurend, geconcentreerd richten op Diegene, die zelf Liefde is. Die zelf Licht en Leven is. Als Zijn Geest in ons werkt, Zijn wezen in ons is, dan worden we wérkelijk een (jong)mens, zoals Hij die vanaf het begin in Zijn gedachten had. Als we ons laten inspireren door die zuivere, leven brengen­de Bron, dan kunnen we een gigantisch positieve invloed uitoefenen in de geestelijke wereld!

Hóé kunnen we die Bron aanboren? Door Zijn Woord, de Bijbel, te lezen. Door al Zijn gedachten ons eigen te maken en ze vervolgens écht in praktijk te bren­gen in ons dagelijks leven!

Een mooi voorbeeld van zo’n inspiratie heb ik ge­vonden in 2 Samuël 23 vers 2 tot en met 4. (2 Sam. 23:02-04) De Geest des Heren spreekt door mij, zijn woord is op mijn tong; hij is als het morgenlicht bij het opgaan der zon, een morgen zon­der wolken”.

Heb je wel eens op een vroege zomerochtend bui­ten gelopen? Wat is alles dan móói, fris en zuiver, omgeven door een stralend morgenlicht! Zó is ook on­ze Heer: een fris, zuiver licht, door geen enkele wolk verduisterd. Zó is ook Zijn Wezen. Dat straalt Hij uit. En Hij be­doelt dat jij en ik datzelf­de wezen gaan uitstralen. Hij wacht op het moment dat wij met onze tong de geestelijke wereld in bewe­ging gaan zetten, gaan veranderen in een tinte­lend frisse, stralende, wolkeloze zomerochtend. Zowel onze éigen geestelij­ke wereld, onze eigen ‘hemel’, als de ‘hemel’ van die ander, van die naaste, van die schoolvriend, die buurvrouw, die collega. Hé, zullen we dat gaan proberen? Wat zullen er veel dagen komen waarin we ‘het goede genieten’! Réken maar dat we dan meemaken wat écht leven is!

 

De twee lossers aan Ruth door Jan W. Companjen

“Indien er een wet gege­ven was, die levend kon maken, dan zou inderdaad uit een wet de gerechtig­heid voortgekomen zijn. Neen, de Schrift heeft alles besloten onder de zonde, opdat ten gevolge van het geloof in Jezus Christus de belofte het deel zou worden van hen die geloven” (Gal. 03:21-22).

“Onze bekwaamheid is Gods werk, die ons ook bekwaam gemaakt heeft om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet der letter, maar des Geestes, want de pletter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 03:06).

Ik las kortgeleden een levensbeschouwing over een nu al wat oudere man die in zijn jeugd slechts één doel had: priester worden in de Rooms Ka­tholieke kerk. Tot twee­maal toe trachtte hij via een kloosterorde tot dat doel te komen. Hij was verstandig, goed ontwik­keld en had roeping, maar hij had daarnaast een geweldige vrijheids­drang. Dit laatste was er de oorzaak van dat hij beide keren na verloop van tijd afgewezen werd voor datgene waarvoor hij alles over had. Hij paste niet in het (wettisch) systeem. Hij huwde en kreeg vijf zonen. Deze zonen werden volwassen en allen academicus. Deze kinderen hadden hun opvoeding best moeilijk gevonden. Als ze bij hun vader kwamen met het één of andere probleem of hem vroegen hoe dit of dat te doen, was steevast zijn antwoord: Wat denk je er zelf van? In het daaropvolgende gesprek waren ze er wel altijd uitgeko­men maar ze waren heel wat keren jaloers geweest op hun vriendjes die een andere opvoeding hadden. Die vriendjes wisten namelijk, dankzij geboden en verboden, precies wat ze wel en niet mochten doen. Hun leven was veel eenvoudiger omdat hun vader en moeder voor hen dachten en gedragsregels bepaalden. Het éne uiters­te zou je autoritair en het andere antiautoritair kun­nen noemen. Er tussenin liggen dan de diverse trekken die de mens ‘eigen’ is.

Hoe komen wij tot geestelijke groei

Ik gebruik deze inleiding omdat geestelijke groei eenzelfde ondergrond heeft. Het antiautoritaire gedrag van Jezus Christus is één van de meest kenmerkende dingen in zijn optreden als Zoon van God. Hij nam de mens, oud en jong, groot of klein, arm of rijk, volkomen serieus.

Wisselwerking is het gevolg en dat is noodzakelijk om tot zelfstandige beslissin­gen te komen. Vaste regels en strikte geboden maakt de mens (jong en oud) tot een marionet. Tot onevenwichtige mensen die alleen maar in groepsverband en of onder leiding kunnen leven. Buiten die veiligheid leven ze in een verkrampte toestand en komen niet tot hun doel. Een doel waartoe ze best in staat waren ge­weest indien ze maar tot ontplooiing hadden kunnen komen. Wetten en verorde­ningen, geschreven en ongeschreven, heeft ze ingekapseld en vruchteloos gemaakt.

Op het terrein van de geestelijke opvoeding is het niet anders gesteld. Ook daar geeft autoritair gedrag van de leiding ‘op­voeders’, slappe en gees­telijk onontwikkelde n vol­gelingen. Het staan onder wetten en verordeningen is er de oorzaak van dat we geestelijk in het slob zijn geraakt of halfweg zijn blijven steken. Er zijn zeer veel gelovigen die onder de wet willen blijven staan. Zij kiezen de zeker­heid van wet en gebod; leven daarmee zo netjes mogelijk, maar blijven daardoor zitten met de vraag: Is dit nu het leven waarvoor ik geboren ben en Christus gestorven is? Is Christus mijn Man en ben ik Zijn bruid?

Hier zitten we meteen mid­den in het antwoord op de vraag: Wie zijn de twee lossers van Ruth? Speciaal zij die de brochure “Het boek Ruth als profetie” gelezen hebben zullen zich dat hebben afgevraagd omdat ik in die brochure daarop geen antwoord heb gegeven. Het antwoord daarop moet duidelijk zijn en, wat misschien nog belangrijker is, de tijd moet er rijp voor zijn. Met an­dere woorden, het moet door de lezers van ons blad begrepen en verwerkt kunnen worden. Mede dankzij een brief van een zuster’ uit Schiedam, die in dit artikel verwerkt wordt, geloof ik dat dit nu het geval zal zijn.

Wie zijn die twee lossers?

De losser, naast Boaz, heeft te maken met het oude testament, het oude verbond, dat God had af­gesloten met het volk Is­raël. Bij de komst van Jezus (Boaz is in het boek Ruth een type van de Here Jezus) moest de vraag worden afgehandeld: Kan de losser van het oude verbond Ruth (type in het boek Ruth van de gemeen­te van Jezus Christus) lossen, ja of nee? Heeft die losser daarvoor de mo­gelijkheid? Het antwoord is klaar en duidelijk: Neen. Hij kan wel het land maar niet Ruth lossen. Hij zegt zelfs daarbij: Als ik die los, betekent dat mijn ondergang.

Er is een radicaal verschil tussen het oude en het nieuwe verbond. Het oude verbond was/is aards ge­richt. Het had en heeft te maken met het land Israël en het aardse Jeruzalem. Het werd gegeven vóór de intocht (in de woestijn) in het beloofde land. Het on­derhouden van wetten en voorschriften gaf als zegen een goed en gezegend le­ven in een aards land dat overvloeiende was van melk en honing. Op zich waren die wetten en voorschriften goed voor het volk Israël; zij verkozen immers, op weg naar de vrijheid, een volk van’ God onder een wet te worden.

Tot op de dag van van­daag is het Joodse en voor een groot gedeelte ook het Christelijke geloof hierop gericht en ingesteld. De scheiding tussen het oude en nieuwe verbond is nog steeds in een fase tussen licht en donker. Dat wil zeggen: het volle licht van Jezus’ komst is nog steeds niet doorgebroken.

Alleen de Geest maakt levend

Met de komst van Jezus werd alles nieuw. De slavin moet weggezonden worden! Het Jeruzalem beneden baart slaven en is wettisch ingesteld. Hun nazaten bestaat uit ‘chris­tenen’ die onder andere meer belangstelling hebben voor de onbekeerde Jood, dan voor de Messias belijdende Joden. Volgens de leider van ‘Kruistochten’, Anne van der Bijl, klagen deze steen en been dat christenen uit het westen totaal geen interesse voor hen hebben. Het is toch duidelijk dat aards ge­richte christenen zich meer verwant voelen met aards gerichte Joden met alle gevolgen van dien.

Wij zijn inwoners van het hemelse Jeruzalem, de stad van de levende God, gegrondvest op Jezus de middelaar van een nieuw verbond (Heb. 12:22-24). Dat verbond levert vrije mensen op omdat zij zich geestelijk kunnen ontwik­kelen. Zij zijn een volk Gods onder de genade en werden een nieuw volk van God (bestaande uit Jood en heiden, uit man en vrouw) door de Geest die in hen woont. Die Geest verandert mensen, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. Strakke en stijve geesten zijn wettische geesten, waardoor de leek, leek blijft en het kind, kind. Het kan geen volk vóórt­brengen dat vruchten draagt. Zijn worden op zijn best een puber.

Mensen, die met Gods Geest vervuld zijn, zijn hunkerende naar meer. Zij zijn in de vrijheid gekomen van Gods Geest en zien steeds helderder in waar­om’ zij kroon der schepping zijn. Zij zijn vrij om de Heer te dienen, vrij om de gaven te kunnen laten functioneren. Men is er als leraar op uit om ‘de heiligen’ toe te rusten tot dienstbetoon. Men kan im­mers geen Goddelijk leven ontwikkelen zonder een an­der daarvan te laten meegenieten. Langs die weg van vrijheid, zullen-wij tezamen met alle -heiligen opwassen tot alle volheid Gods.

Om dit nooit meer te ver­geten, nogmaals een sa­menvatting: Er is verschil tussen oud- en nieuw ver­bond. Het één is wettisch en het ander is gegrond­vest op de genade. Jeru­zalem op aarde is de moe­der van de wet. Jeruzalem in de hemelen is de moe­der van de vrijen. Is onze moeder. De genade wordt door de wet vervolgd en daarom moet het eerste als afgedaan worden ver­klaard. De slavin moet worden heengezonden. De wet van steen moet ver­vangen worden door de wet Gods in ons hart. Het Woord Gods moet vlees in ons worden. Dan is de weg open naar het zoon­schap en dat is hetgeen waarvoor wij staan.

Het boek Ruth is profetie

Ik wil u nu ter verduide­lijking laten meegenieten van een brief die ik ontving van zuster L.V.J. te Schiedam. Zij schrijft: “Toen ik in uw brochure las dat ons in de toe­komst steeds duidelijker geopenbaard zou worden wie die eerste losser was, werd ik uiteraard nieuws­gierig wie of wat die eerste losser was. Ik wist het niet en niemand kon het mij vertellen. Toen dacht ik: de Heer weet het en ik ga het Hem vragen. Er was inmiddels een groot verlangen in mij gewekt en de Heer geeft toch als je het Hem vraagt. En ik kreeg een antwoord van de Heer op mijn vraag, wie die eerste los­ser was. Het oude ver­bond kon geen zoon verwekken. Mooi, duidelijk en simpel. Ineens zag ik alles helder. De wet van het oude verbond kon wel het land lossen omdat het van de aarde is, maar Ruth, de vrouw, kon hij niet lossen. De wet kon de mens niet vrij maken. In Ruth 3 vers 12 (Ruth 03:12) zegt Boaz: “Er is nog een los­ser, ja zelfs één nader dan ik”. Die eerste losser is geen tegenstander of mededinger maar een deel van de wet. Een losser naar de wet als tegenbeeld van Christus die een los­ser is naar de Geest en daar is Boaz hier in Ruth het beeld van. Christus heeft de wet niet ontbon­den maar vervuld. Wij zien hier bij die lossing het moment van het be­sluit van Jezus om de mens vrij te kopen. Als Boaz zegt: “Wanneer hij u niet lost, zal ik u tossen”, zijn dat woorden van pro­fetie van ‘Boaz.

In Johannes 18 vers 8 (Joh. 18:08) zegt Jezus: “Indien gij dan Mij zoekt, laat dezen heengaan”. Boaz is beeld van Christus en Ruth, de vrouw, beeld van de gemeente. Hier gaat het duidelijk worden dat het hele boek Ruth één en al profetie is. Het viel mij op dat er zesmaal in Ruth geschreven staat: “Ruth de vrouw uit Moab”. Ze was toch gehuwd geweest met Machlon uit Juda, maar ze was en bleef een Moabitische. Pas nadat Boaz haar gehuwd heeft lezen wij in Ruth’ 4 vers 13 (Ruth 04:13): “Ruth, zij was Moabitische af”. Ze was gelost en heiden af. Hier zien we weer een beeld van Christus. Hij loste allen, ook de heidenen.

Allen die Hem aangenomen hebben zijn kinderen van het geestelijke volk Israël. Ruth, de Moabitische, le­zen wij zesmaal, is een beeld van aards geloof. Christus opende de toe­gang tot Gods Koninkrijk. Hij heeft het werk van Adam volbracht. Adam moest Eva helpen naar de volwassenheid. Het is Christus die zijn vrouw, de gemeente, helpt de volwassenheid te bereiken zodat de zoon daaruit ge boren gaat werden, zoals God dat bedoeld had in Genesis. Als Obed geboren wordt koestert Naomi het kind. Wanneer uit de ge­meenschap met Christus en zijn vrouw de geeste­lijke zonen geboren worden zal het herstel beginnen, het duizendjarig rijk neemt een aan vang en de schepping die in bittere ballingschap was, zal zich verheugen. Ook het Jood­se volk, eens Gods uitver­korenen, zal zich, zoals Naomi verblijden over de zonen Gods die satan on­der hun voeten hebben gebracht”. Tot zover een deel uit de brief van onze zuster uit Schiedam.

Door een geest tot een lichaam

Is het geen feest dat wij allen zo mogen en kunnen meeleven in het openbaringswerk dat de Heer ons in deze tijd geeft? Een le­vende Heer en een levende gemeente kunnen met el­kaar communiceren. Langs die weg is het de bedoe­ling dat we allen volwassen worden en samen de weg des Heren geopenbaard krijgen.

De overgang van oud naar nieuw, waarin Christus ons ook voorging, is het zien dat een geloof dat van buitenaf door wet en starheid tot ons komt, niet tot volheid en éénheid van een volk Gods kan ko­men. Om tot dat doel te komen moet de wet Gods ook in ons vervuld worden. Daarvoor is de Geest Gods in ons noodzakelijk. Door die Geest gaan de wetten Gods in ons hart werken. De Geest zuivert en voedt op en leidt ons naar de volle waarheid. Die Geest is ons aan het opbouwen tot het ware lichaam van Christus, Dan zullen wij ervaren dat wij door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt.

Die Geest zal in ons meer doen dan wij nu nog bid­den of beseffen. Ja, wat in geen mensenhart is op­gekomen is weggelegd voor eenieder die tot dat lichaam behoort. De dag is daar dat het in ons ge­zien zal worden en de schepping zal erkennen dat Jezus Heer is.