Selecteer een pagina

Levend Geloof – 240

Levend geloof 1983.09 nr. 240

Op weg naar het einddoel Jan W Companjen

“Toch spreken wij wijsheid bij hen, die daarvoor rijp zijn, een wijsheid echter niet van deze eeuw, noch van de beheersers dezer eeuw, wier macht te niet gaat, maar wat wij spreken, als een geheimenis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid” (1 Kor. 02:06-07).

Het volmaakte plan van God

Gods plan met deze wereld gaat buiten alle we­reldse machthebbers om. Hun doen en laten ligt op het natuurlijke, ongeestelijke vlak. Gods plan is – en laten we dat nooit vergeten – dat Hij werkt door de gekruisigde, Jezus Christus, door Hem mensen redt en die geredden in Zijn glorie laat delen. Hadden de anti-goddelijke machten dit plan Gods geweten, dan zouden zij de glorierijke’ Heer niet hebben gekruisigd, want door het volbrachte werk op Golgotha en de op­standing uit de dood, zijn zij (alle duivelse machten) van hun macht beroofd.

De machthebbers van onze eeuw – zowel wereldse als kerkelijke – trachten nog steeds langs wegen van menselijke majesteit (Hoogheden) en organi­satorische vormen de macht in handen te houden. Nu is dat ten opzichte van volk en staat een be­grijpelijke zaak omdat zij (nog) geen inzicht hebben in het plan van God met Zijn schepping. Zij regeren door middel van verbods- en gebods- bepalingen en de daarbij behorende straffen in­dien men daar inbreuk op maakt. Het is een sys­teem dat gegrond is op de wetten van Mozes. Die wetten zijn bedoeld voor mensen die de wet van Christus (in hart en verstand) nog niet hebben leren kennen en ervaren.

De wet en de profeten zijn in Christus vervuld. Dat wil zeggen dat de mens die in Christus is, verder tot ontplooiing is gekomen. God is en blijft een Schepper. Hij die uit God geboren is, Jezus Christus, en zij die na Hem uit diezelfde Geest geboren zijn, zijn nieuwe schepselen. Voor hen hebben de woorden – wat God spreekt zijn scheppingswoorden – gesproken op de berg Sinaï, een geheel andere, dat wil zeggen scheppende be­tekenis. God spreekt als het ware nu tot ons. Gij geheel anders, gij hebt Christus leren ken­nen, gij zijt een nieuwe schepping, gij, zowel man als vrouw, jood of heiden, vrije of slaaf, gij zult niet (meer) doodslaan of haten, gij zult niet echtbreken, geen scheldbrief geven, niet liegen of begeren wat van een ander is. Gij zult God, uw vader en uw moeder, ja de hele we­reld liefhebben en al het geschapene goed en doordacht onderhouden en verzorgen…

Levende stenen van een geestelijk huis

Omdat te bereiken – dat heeft u zeker al wel be­grepen – is het noodzakelijk dat de Heilige Geest, de Geest van Christus, de kracht in de mens persoonlijk en in de Gemeente van Christus (de Kerk) moet zijn. De leden van die kerk zul­len levende stenen zijn tot opbouw van een Gees­telijk huis. Die gemeente zal, als ze door haar barensweeën heen is, functioneren in overeen­stemming met Gods wil omdat zij de verborgen wijsheid Gods heeft leren verstaan. Zo zien wij uit en trekken binnen in het hemelse Jeruzalem, de stad met hechte fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is Hebreeën 11 vers 10 (Heb. 11:10). Gees­telijke gaven zullen dan de plaats innemen (overnemen) van de thans nog vaak noodzakelijke bazen en baasjes, generaals en korporaals in de gemeente, omdat volwassenheid en knechtschap niet kunnen samen gaan. De situatie, zoals die er thans nog veelal is, zal doorbroken moeten worden. De vraag is: zijn er geestelijken en le­ken, ambtsdragers en niet-ambtsdragers? Is de roeping van ambtsdragers, wat hun functioneren in een bepaalde gemeente betreft, van boven of van beneden? Zijn zij (de ambtsdragers) er dank zij de gemeente of ondanks de gemeente; met an­dere woorden kan een ambtsdrager functioneren als hij niet door de gemeente geaccepteerd wordt? Heeft dit dan ook niet tot gevolg dat de ambten functioneren dank zij de gemeenteleden?

Ons denken zal in de toekomst op dit punt door­broken moeten worden, opdat wij zullen kunnen gaan luisteren wat de Heer ons te zeggen heeft via apostelen en profeten, evangelisten, her­ders en leraars, die ook wel eens – misschien wel vaak – tot een andere groep of gemeente zul­len behoren.

Kunnen wij goed en kwaad onderscheiden?

Veel opwekkingen zijn ten onder gegaan door ge­brek aan scheppingskracht. Door gebrek aan in­spirerende werking van de Heilige Geest. Al die opwekkingen hebben ons van alles achtergelaten, theorieën betreffende Israël en de opname van de gemeente, enz., enz., maar een inzicht dat het met ons godsdienstig leven anders moet gaan, is nog maar sporadisch aanwezig. Enkele Geeste­lijke ‘actiegroepen’ en een aantal Geestelijke ‘buitenbeentjes’ geven ondanks alles inzicht in datgene wat de laatste jaren onder het volk Gods is wakker geschud en onder het stof van­daan is gehaald, namelijk het verlangen tot het openbaar worden van de zonen in het Koninkrijk Gods. De massa wordt echter nog door buitenissige tekenen dat Gods Geest aanwezig is en door leiders met veel inventie in toom gehouden.

Bij dit alles moeten wij ons echter afvragen, door wie wordt dit alles geïnspireerd? Hier komt ook de vraag naar voren of wij reeds zover zijn opgegroeid dat wij onderscheiden kunnen wat goed en kwaad is. Dat wij kunnen onderkennen en ver­staan wat van Gods Geest komt en wat voortkomt uit de koker van satan. Het aantal mediums, een term uit de occulte wereld, is nog zeer groot op het godsdienstige erf. Een medium is een tussen­persoon bij geestelijke communicatie. Hij of zij geeft de mens een bepaalde geestelijke injectie, ervaring, waarop dan gesteund kan worden.

Het is één van de grootste, zo niet de grootste tegenwerkende kracht in ons Geestelijk leven. Het is een oud zuurdesem dat reeds zeer vroeg, dus eeuwen geleden, in de christelijke gemeente is binnengeslopen. Er schoof als het ware een donkere wolk tussen Christus en de Gemeente, Zijn volk, waardoor dit in haar groei zeer sterk werd getemperd en soms volkomen onvruchtbaar werd gemaakt. Het bedrieglijk in de plaats stel­len (onderschuiven) van iets of voor iets is een dodelijke zaak voor Christus en Zijn gemeente. De slagader is als het ware door die onderschuiving afgesloten en doet de afgesloten delen afsterven. De paus, Maria, de zogenaamde heiligen die reeds lang geleden gestorven zijn, zijn allen zelfs min of meer officieel door de Rooms Katho­lieke kerk aangesteld als plaatsvervangers van Christus. De kerk als instituut, met al haar bisschoppen en kardinalen, is een natuurlijke, vleselijke weergave geworden van het Lichaam van Christus. Maar hoe is met bij de protestanten, die het Woord Gods, ’door het geloof alleen’, in het vaandel dragen, gesteld…?

Laten wij ons ieder persoonlijk eens afvragen: Ben ik verbonden met Christus? Ben ik verbonden met Hem door Zijn bloed? Ervaar ik dat Hij mijn Leidsman is en dat ik als rank verbonden ben aan de wijnstok? Behoor ik tot het volk van God dat opgenomen is in het nieuwe verbond dat er is in Zijn bloed? Heb ik persoonlijk dat bloed van het Lam Gods aan de deurpost van mijn hart en leven aangebracht? Steun ik nog op een medium, een zaak, een bepaald gebeuren, een persoon of iets anders wat tussen ons en Christus ingeschoven is. Dat kan ook de kinderdoop, of het Lidmaatschap van een kerk zijn of een braaf en goed le­ven, waarin men wel over Christus praat maar Hem niet toebehoort. Het gaat er in de eerste plaats om dat wij steunen op het volbrachte werk van Christus! Wij moeten doordringen tot de kern van het evangelie. Dan gaat het erom dat wij de Geest van Christus hebben ontvangen, opdat die Geest in ons kan werken en we geestelijk groei ervaren. Anders behoren we Hem niet ten volle toe.

Hebben wij de Geest van Christus ontvangen?

De Kerk van Christus bestaat uit mensen die door één Geest tot één Lichaam gedoopt zijn. Aan dat Lichaam zit nog wel wat scheef, maar indien wij het oude zuurdesem opruimen en ons instellen op datgene wat Hij ons te zeggen heeft, dan zullen wij opwassen tot alle volheid Gods. Dan behoeft geen mens meer naar Rome voor een pauselijke ze­gen, dan is bijvoorbeeld het medium Lourdes met haar leven brengende bron of een bepaalde erva­ring waarop of waarin u steun vindt, niet meer nodig. Dan zal Jezus zelf ons Zijn zegen en Zijn leven schenken. Hij zelf is de bron van levend water. Jezus zelf is het brood des levens. In Christus is ons alles geschonken. Daarom achtte Paulus het ook alles schade wat hij uit zijn ou­de leven met zijn overleveringen en instellingen bezat.

Buiten Christus is er geen weg naar het leven, zoals het door de Schepper bedoeld is. Nogmaals, vraag u persoonlijk af: wat is er bij mij, wat is er in mijn kerk, in mijn gemeente, tussen mij en Christus geschoven?!

Waarom heb ik niet de Geest van Christus ontvangen?

De wijnstok en de ranken horen bij elkaar en over beide is de Vader de Landman. Zij die met Christus verbonden zijn, zullen vrucht dragen en deelgenoot worden van het leven dat Christus als eerstgeboren broeder bezat. Dan zullen wij in­woners zijn van het hemelse Jeruzalem en het Ko­ninkrijk Gods. Wij zijn genaderd tot de berg Sion, Hebreeën 12 vers 22 tot en met 24 (Heb. 12:22-24). De rest,- kijk om u heen en ontdek dat het zo is – is een smeulend vuur dat ergens is opgetast en slechts warmte geeft aan hen die er omheen zitten. Wij willen dat vuur niet uitblussen, maar hen die daar omheen zitten uitnodigen om meer te ontvangen namelijk de Geest van Christus. Een doop, een onderdom­peling, met Geest en vuur. Dat levende nieuwe leven in ons geeft ons datgene wat God bedoeld heeft, namelijk een nieuw volk van Hem dat op weg is naar de eindoverwinning, omdat zij zijn Woord weer hebben leren verstaan. Jezus wil zelf Zijn volk, Zijn gemeente, naar het einddoel lei­den. Sta dan op en ga op uw voeten staan, ga in het spoor van uw Koning en Hij de Leidsman en Voleinder van ons geloof zal ons leiden naar de volle waarheid en ons deelgenoten maken van Zijn eeuwige heerlijkheid!

Hij kwam om de relatie te herstellen, De breuk tussen de mens en God verdween. Hij kwam om iedere macht ten toon te stellen, Ontnam het rijk der duisternis zijn claim. ’t Voorzegde heil kan nu te voorschijn treden, door onze God van eeuwigheid bereid.

Lof, dank en glorie, voor U de grote Koning, U bent de oorzaak van ons eeuwig heil!

 

Reacties van lezers redactie

 

Het volle evangelie in Canada

Dezer dagen hadden wij een ontmoeting met broeder Wim van Wingerden uit Bergen op Zoom. Deze 76 jarige broe­der bruist nog van geeste­lijke vitaliteit en is nog zeer actief in dienst van Gods Koninkrijk. Zo is hij de afgelopen jaren reeds enkele malen in Canada ge­weest. Deze zomer was hij er, samen met zijn vrouw, voor de derde maal. In de nu volgende brief schrijft hij erover:

“Na drie maanden Canada, en daarop aansluitend weer een paar weken ‘wennen’, willen wij u een kort verslag ge­ven van onze ervaringen.

Wij hebben veel Nederlandse emigranten ontmoet en kun­nen bereiken met het wat dieper liggende woord van God, waar ook uw blad “Le­vend Geloof” van getuigt. Wij hebben de door u be­schikbaar gestelde bladen, samen met de nodige door goede predikers ingesproken bandjes, kunnen versprei­den. Ze vonden gretig af­trek! De mensen waren hier erg dankbaar voor, en wij ontvingen daarop wel enige positieve reacties, gezien echter het zomerseizoen met de vakanties aanstaande was, had men in het algemeen wei­nig tijd om direct de bladen “Levend Geloof” te gaan le­zen, of de bandjes te be­luisteren! Wij verwachten echter op langere termijn meer reacties betreffende het blad “Levend Geloof”, wat wel mondeling toegezegd werd doch wel gerealiseerd zal moeten worden. Er waren uiteraard ook enige negatie­ve reacties. Deze laatste opmerking wil enkel maar zeggen dat de boze ook niet stil zit!

Wij hebben van het land heel veel gezien, en overal waar wij zijn geweest sporen ach­ter gelaten (“Levend Ge­loof”, bandjes en boeken). Wij hadden onder andere ook 70 boeken bij ons betreffen­de het functioneren van de gaven des Geestes. Ook wer­den wij in staat gesteld door prediking en Bijbelstudie de geestelijke uitleg te accentueren, waar wij dank­baar gebruik van maakten!

Prais the Lord! Maanden had­den wij hiermede door kunnen gaan, er is namelijk op het geestelijk terrein nog veel onbegrip. Leuk was het voor ons dat wij op uitnodiging kennis maakten met een zo­merkamp met de naam “Living Faith”, waar wij twee dagen zijn geweest. Een kamp waar circa 150 mensen waren. Een kamp ook met een absoluut positieve instelling waar ook vele mensen gedoopt wa­ren met de Heilige Geest (niet gevallen), doch op de voor ons bekende wijze, hal­leluja! Gewoon een verade­ming voor ons en een grote verrassing!

Hartelijke groeten, in Je­zus Christus onze Heer ver­bonden, met de verwachting in onze harten, dat Gods Geest machtig werkzaam zal zijn, daar, waar wij Zijn grootheid hebben mogen beklemtonen!”

Positieve inhoud (1)

Zuster v. M.- v. V. te Gouderak, schrijft: “Ik heb nu twee nummers van “Levend Ge­loof” ontvangen van u. Ik ben erg dankbaar voor de po­sitieve inhoud van dit blad. En nu wil ik mijn dochter ook een geschenkabonnement geven… En ik wil nog één extra nummer ontvangen. Dus voortaan twee, dan kan ik er één altijd weggeven of uit­lenen” .

Positieve inhoud (2)

De familie L. J. G. te Apel­doorn , schrijft: “Daar wij de laatste nummers van “Le­vend Geloof” hebben gelezen en de inhoud bij ons zeer positief overkwam, willen wij ons bij deze met ingang van augustus abonneren”.

Verruiming van inzicht

Broeder J. v. B. te Soest, schrijft: “Sinds kort heb ik een abonnement op uw blad. Ook heb ik al verschillende brochures gelezen en herle­zen. Een en ander spreekt me erg aan. Het inzicht in Gods plan met de mens wordt er door verruimd”.

Veel zegen ontvangen

De familie P. O. te Haarlem schrijft: “Na veel zegen te hebben ontvangen door uw blad en enkele andere uitga­ven, zoals “De volledige mens”, willen wij ons op uw blad abonneren. Mijn man en ik wensen u veel zegen toe en hopen dat u op deze weg doorgaat”.

In de hemelse gewesten

Zuster J. S. B. v. O. te Sas van Gent, schrijft: “Dat ik u schrijf is om een geschenkabonnement op te ge­ven… “Levend Geloof” is een fijn blad, dat je aan een ander door kunt geven. Indien we er ernst mee maken hebben wij een heerlijke toekomst die wij tegemoet mogen zien. Wij moeten niet zien op de aardse dingen, dan kom je er niet uit. Het is geweldig dat alle schrij­vers van “Levend Geloof” ons meevoeren in de hemelse gewesten. Dat we vanuit die plaats de rijkdom van Jezus Christus ten toon kunnen spreiden. Het is een rijk­dom van heil, wijsheid en kennis door de leiding van de Heilige Geest. Zo mogen we elkaar in het geloof be­moedigen, opdat onze harten vertroost en zij in de lief­de verenigd worden tot alle rijkdom van een volledig in­zicht, en zij het geheime­nis Gods mogen kennen, (Kol. 02:02). Dit geldt ook voor al­le lezers van “Levend Ge­loof”.

Waardering

Broeder R. B. te Zevenhui­zen , Gr.) schrijft: “Hier­bij wil ik alle waardering uitspreken voor uw blad dat mij vanaf het eerste nummer wat ik in handen kreeg, enorm heeft opgebouwd en erg leerzaam is geweest”.

Bemoediging

Zuster F. P. te Sint Willebrord (N.B.) , schrijft.: “Prijs God dat er iemand was, die mij een geschenk- abonnement op uw blad “Le­vend Geloof” gaf. Een blad wat de Heer gebruikte om mij te leren en te bemoedigen. Dit is voor mij ook de reden waarom ik me nu graag wil opgeven voor een eigen abon­nement. Bovendien verzoek ik u om toezending van de bro­chure “Het boek Ruth als profetie”. Ook alle andere brochures die u heeft, zou ik gaarne toegestuurd willen krijgen. Ik wens u Gods rij­ke zegen toe”.

 

Uitverkoren (gedicht) door Piet Snaphaan

‘k Ben dankbaar Heer, dat U mij heeft gekend

Reeds lang voor ‘k zelf het daglicht zag.

U zag mij immers al in Hem,

In wien ik uitverkoren ben.

Vandaar dat ik nu dankbaar zeggen mag:

Reeds lang voordat ’k bestond

Had ik reeds vaste grond!

 

Het nieuwe land door Gert Jan Doornink

Het natuurlijke komt eerst en daarna het geestelijke! Als Gemeente van Jezus Christus zullen we ons veel meer moeten realiseren dat het gaat om het geestelijke. De werkelijkheid is immers van Christus. Door Christus is het Koninkrijk Gods een definitief feit geworden, dat wil zeggen: ieder mens die in het geloof Jezus Christus heeft aanvaard, is overgeplaatst in dat Koninkrijk. Hij heeft daardoor te maken met de rechten en de plichten van dat Koninkrijk.

In het oude verbond ging het om een natuurlijk land. Het volk Israël kon uiteindelijk het beloofde land in bezit nemen. Daarvoor was geloof noodzakelijk. Het oude testament beschrijft op duidelijke en uitvoerige wijze het hele proces dat tenslotte leidde tot de aankomst en het in bezit nemen van het nieuwe door God beloofde land.

In deze eindtijd gaat weer een volk het door God beloofde land in bezit nemen! Het is een volk van wedergeborenen, niet meer alleen joden, maar bekeerden uit ‘alle stam, natie en geslacht’, want elk onderscheid is weggevallen.

Petrus spreekt van dit volk dat het een uitverkoren geslacht is, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Code ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).

Daarom is het perspectief van dit nieuwe Godsvolk ook veel groter en heerlijker dan ten tijde van het oude verbond. Het nieuwe land wat zij vertegenwoordigen is een geestelijke land, met als grote Koning: Jezus Christus. Hij maakt door zijn Geest de inwoners van dit nieuwe land verder klaar om ten volle gebruikt te kunnen worden om de zuchtende schepping te verlossen, zodat het wordt: Christus alles in allen!

Heeft u het oude land reeds definitief de rug toegekeerd, zodat u zich kunt ontwikkelen als een volwaardig vertegenwoordiger van dat nieuwe land?

 

Geloven gelijk de schrift zegt door Wim de Dorsthorst

In Johannes 7 vers 37 (Joh. 07:37) spreekt Jezus de overbeken­de woorden: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnen­ste vloeien”. Jezus spreekt deze woorden op de laatste, de grote dag van het Loofhuttenfeest (vers 37). Woorden met een geweldige rijke inhoud.

“Stromen van Levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”.

Maar in die ene zin stelt de Heer ook heel duidelijk een voorwaarde om deel te heb­ben aan die stromen van le­vend water en om zelf ook een fontein van levend wa­ter te kunnen zijn. Hij zegt: “Wie in Mij gelooft, gelijk de schrift zegt. Jezus bedoelt hier niet dat wij moeten ’geloven’ gelijk de schrift zegt, dus met de klemtoon op ’geloven’, maar Hij bedoelt, dat wij in Hem moeten geloven Gelijk de Schrift Hem aan ons laat zien.

Hoe verstaan wij de Schrift?

Het gaat om het geloven ’gelijk de schrift zegt’. Maar… hoe verstaan wij de schrift? Een gevleugelde uitdrukking is: Ik geloof de bijbel van kaft tot kaft. Dit moet dan aangeven, dat je toch wel een zeer gelovig mens bent. De vraag rijst dan: Hoe geloof je en wat geloof je? Gezien de vele stromingen en denominaties is deze vraag wel gerecht­vaardigd. Iedere groepering kan namelijk vanuit een aantal Bijbelteksten wel aantonen, dat ze het gelijk aan hun zijde hebben en wel terdege bijbels gefun­deerd zijn.

Kan men dan met de schrift zoveel kanten op? Neen, natuurlijk niet. Dan zou God verdeeld zijn in- en tegen zichzelf. Maar wij we­ten dat God niet verdeeld is. In Deuteronomium 6 vers 4 (Deut. 06:04) staat: “Hoor Israël: De Here is onze God; de Here is één!” Dit in tegenstelling met de góden van de volken rondom, die ze dan ook niet achterna mochten lopen. Als Jezus later gevraagd wordt: Wat is het eerste gebod, dan begint Jezus niet met de tien geboden, maar ook weer deze woorden aan te halen: “De Here is één”! (Mark. 12:29).

Onverdeeld, onveranderlijk. Zo is ook alles wat uit Hem is voort gekomen aan woor­den en gedachten, die op­geschreven zijn in ’de schrift’ onveranderlijk, onverdeeld en één, zoals Hij zelf.

En toch zien wij om ons heen vele verschillen. De een zegt: Je moet lezen en geloven wat er staat en daarnaar handelen, dan zul je ook ontvangen wat er staat. Zou je dit consequent doorvoeren, dan kom je met vele Bijbelteksten toch wel in de proble­men. Ik denk aan wat Paulus zegt in de brief aan de Thessalonicenzen, als hij schrijft over de komst des Heren: “Wij zullen samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zó zullen wij altijd met de Here wezen” 1 Thessalonicenzen 4 vers 17 (1 Thess. 04:17). Dus ergens in de lucht, laat ik zeggen op zo’n 3000 meter, ontmoe­ten wij de Heer en dan blijven wij daar ten eeuwige dage zweven, want er staat: en zó zullen wij altijd met de Here wezen. Met de klemtoon op ’zó’. Dit is dan ook nog gebonden aan een bepaalde plaats, want als het boven Nederland is, kan het moeilijk tegelijkertijd boven Australië zijn. Nou dit spot natuurlijk met alle natuurwetten en ook met ons gezond verstand, wat we van God hebben gekregen om te gebruiken.

Ook als Jezus in de Bergrede spreekt over het afhou­wen van een hand Matteüs 5 vers 30 (Matt. 05:30) bedoelt de Heer dat niet letterlijk. Er zijn ech­ter landen, Islamitische, waar het nog wel gebeurt, als iemand gestolen heeft, dat de hand wordt afgehakt. Jezus zegt echter niet dat ’een ander’ iets moet afhak­ken! Dat geeft al te denken. Gelukkig loopt er niemand die zichzelf een oog uitrukte bij een opkomende begeerte. Matteüs 5 vers 29 (Matt. 05:29). Zo bedoelt God het ook niet. De uit­spraak: “Gij dan zult vol­maakt zijn, gelijk uw hemel­se Vader volmaakt is” Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48) kan dan niet vervuld worden. Het evan­gelie is een blijde bood­schap van herstel en ver­nieuwing en niet van verminking. “Want de genade Gods is verschenen, heil­brengend voor alle mensen” Titus 2 vers 11 (Titus 02:11).

Anderen schuiven de moei­lijk realiseerbare gedeelten (in de zichtbare wereld) naar de tijd van het dui­zendjarig vrederijk. Dan heb je nog de tegenstelling natuurlijk’ en ‘geestelijk’. De ene groepering zegt: Al­les zal een natuurlijke ver­vulling krijgen – dus letter­lijk in de natuurlijke, zicht­bare wereld – en de ander zegt: Nee, alle beloften Gods krijgen een geestelijke vervulling, dus letterlijk in de geestelijke, onzienlijke wereld.

Dit zijn de twee verschillen­de denkwerelden die aan het fundament misschien nog wel hetzelfde zijn, maar bij de doop in de Heilige Geest al uit elkaar gaan, zoals de benen van de letter V. Op het laatst is dit niet meer te overbruggen. Het vormt twee typen ‘christenen’ met volkomen andere verwach­tingen. De ene groep be­weegt zich steeds meer in de hemelse gewesten met het besef ‘hemelburgers’ te zijn Filippenzen 3 vers 20 en Efeze 2 vers 6 (Filip. 03:20; Ef. 02:06) en de zeer grote en kostbare be­loften en zegeningen waar­mee men begiftigd is, liggen dan ook in de geestelijke wereld Efeze 1 vers 3 en 2 Petrus 1 vers 3 en 4 (Ef. 01:03; 2 Petr. 01:03-04). De strijd hebben ze ook in de hemelse gewesten te­gen de verleidingen des duivels, tegen de overhe­den, machten, wereldbeheersers en boze geesten Efeze 6 vers 10 tot en met 12 (Ef. 06:10-12). Het beste zou je dit verschil kunnen karakte­riseren met de woorden van Jezus zelf als Hij tegen de joden van die tijd – die een aards gerichte godsdienst hadden, zie Matteüs 23 vers 13 (Matt. 23:13) – zegt: “Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze we­reld”. Of wat Johannes de Doper zegt over Jezus in Johannes 3 vers 3 (Joh. 03:03): “Wie van boven komt, staat boven al­len; wie van de aarde is, behoort tot de aarde, en spreekt van aardse dingen” (vert. Brouwer).

Is de bedelingenleer van God of van de mensen?

De aards gerichte verwach­ting en vervulling van de schrift stoelt op de zogenaamde ’bedelingen-leer’. Je zou ook kunnen zeggen: Het is het oudtestamentisch geloven, geplaatst in de nieuwtestamentische tijd. Of: het fundament is nieuwtestamentisch, maar het bouwen op dit fundament is oudtesta­mentisch. Jezus zegt echter dat oud en nieuw niet samen te voegen is. Een niet ge­krompen lap op een oud kle­dingstuk kan niet en men doet ook geen nieuwe wijn in oude zakken Matteüs 9 vers 15 tot en met 17 (Matt. 09:15-17).

Aan het einde van de 18e eeuw en in het begin van de 19e eeuw ging het niet zo best met het kerkelijke le­ven. Men zocht naar nieuwe modernere vormen en ging de schrift rationeel uitleg­gen. De geestelijke visie, wat de profetieën betreft, verdween hierdoor bijna ge­heel. Verschillende ’mannen van naam’ kwamen tot de ge­dachte dat Gods plan, Gods heilsplan of programma, onderverdeeld kan worden in zeven verschillende bedelin­gen.

Uitgangspunt is; God heeft twee volken, het natuurlijke Israël en de gemeente. De gemeente is dan een soort tussenfase – niet bedoeld, maar er tussen gevoegd – waar vooral de apostel Paulus gestalte aan gegeven heeft door wat hij noemt: “mijn evangelie” 2 Timoteüs 2 vers 8 en Romeinen 2 vers 16 en Romeinen 16 vers 25 (2 Tim. 02:08; Rom. 02:16; Rom. 16:25).

De zeven verschillende be­delingen moet men dan zien als door God ingedeelde pe­rioden, die los van elkaar staan en waarin God dan op bijzondere wijze met de mens handelt, met een apar­te bedoeling.

Deze tijdperken zijn: On­schuld – geweten – mense­lijke regering – belofte – wet – genade – koninkrijk. Om de hele bedelingenleer hier te behandelen zou te ver voeren maar opvallend is dat zowel Jezus Christus zelf, als ook de apostelen daar nooit over spreken. Ze zinspelen er zelfs niet op. Als Jezus in Matteüs 16 vers 21 (Matt. 16:21) begint te spreken over zijn lijden en sterven, dan is dat het gevolg van de belijdenis van Petrus in Matteüs 16 vers 18 (Matt. 16:18), waar deze zegt, door openbaring van de Vader in de hemel: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God!” Matteüs 16 vers 17 (Matt. 16:17). Op grond van deze belijdenis, van deze waarheid, door de Vader in het innerlijk van Petrus geopenbaard, kan Jezus dan weer verder gaan met zijn prediking. En dan lezen we in Matteüs 16 vers 21 (Matt. 16:21): “Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te tonen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan en veel lijden van de zijde der oudsten en overpriesters en Schriftgeleerden en gedood worden en ten derde dage opgewekt worden1’.

Geen twee vormen van evangelieverkondiging

Jezus schakelde hier niet over op een tweede vorm van evangelieverkondiging, omdat de eerste prediking mislukt zou zijn, doordat de joden zijn aankondiging van een aards koninkrijk niet aanvaardden. Jezus heeft in zijn prediking nooit ge­rept over een aards konink­rijk. Juist het tegendeel.

Als ze hem met geweld koning willen maken na de wonderbare broodvermenigvuldiging, dan staat er in Johannes 6 vers 15 (Joh. 06:15): ”Daar Jezus bemerkte, dat zij (de joden) zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij zich weer terug in het gebergte, geheel alleen”. Jezus ontweek altijd het ui­terlijk vertoon. Als Jezus voor Pilatus wordt gebracht dan antwoordt Hij Pilatus: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”. Hij ontkent niet koning te zijn – zelfs niet Koning der joden – maar wel dat Hij gekomen zou zijn om het koninkrijk van de joden te herstellen als een aards koninkrijk. Toen niet en ook in een la­tere bedeling niet!

Voor Hij ten hemel vaart, blijkt dat ook de discipelen nog steeds worstelen met dit probleem. Ze zeggen: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” Handelingen 1 vers 6 (Hand. 01:06). Als je dan verder leest, zie je dat Jezus deze vraag niet recht­streeks beantwoordt met ja of nee.

Wat Hij zegt, stemt echter wel tot nadenken. Hij ant­woordt: “Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waar over de Vader de beschikking aan Zich ge­houden heeft, maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult Mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in ge­heel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde”.

De discipelen vragen: “Here, herstelt gij in deze tijd”? Het antwoord van Jezus is: “Het is niet uw zaak de tij­den en gelegenheden te we­ten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehou­den heeft”.

Zijn er dan toch bedelingen?

Jezus spreekt niet over be­delingen, maar over tijden en gelegenheden. Het woord ‘bedeling’ komt in de bijbel  maar éénmaal voor en wel in Galaten 4: “Dit is iets waarin een diepere zin ligt want dit zijn twee bedelin­gen: de ene van de berg Sinaï, die slaven baart, dit is Hagar. Het woord Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder” Galaten 4 vers 24 tot en met 26 (Gal. 04:24-26).

Het oude en het nieuwe verbond

Paulus spreekt hier over het oude en het nieuwe ver­bond als twee bedelingen. Hij stelt deze tegenover el­kaar, waaruit duidelijk blijkt dat het nieuwe hoger is dan het oude.

Het oude is: slaven – vlees – wet – aarde – het tegen­woordige Jeruzalem.

Het nieuwe is: vrije – be­lofte – Heilige Geest – he­mels – het hemelse Jeruza­lem.

Dit zou je dus de twee be­delingen kunnen noemen, waar de Bijbel van spreekt. Het is een vertaling van het Grieks: ’diathèkè’, wat bijna steeds vertaald wordt met verbond of verbonden en enkele malen met testament, maar alleen in Galaten 4 is het vertaald met bedelingen.

En deze bedelingen kennen beiden een volheid. Er is een begin en er is een ein­de. Er zijn verschillende tijden – gelegenheden – tijdperken, waarin iets tot rijpheid komt, wat tenslotte resulteert in het komen tot een volheid, of volmaakt­heid. Een baby in de wieg heeft al verschillende tijden en gelegenheden achter zich vanaf de bevruchting, maar het is nog geen volwassen man of vrouw. Dat is een groeiproces van kind naar jongeling en van jon­geling tot vader. De apos­tel Johannes gebruikt dit beeld bij de ontwikkeling van een geestelijk mens 1 Johannes 2 vers 12 tot en met 14 (1 Joh. 02:12-14).

Zo is het herstelplan van God een voortgaande, onon­derbroken lijn met een be­gin en een einde. Maar daarin zijn wel ontwikkelin­gen, waarin iets tot volheid komt, waarop als vanzelf het volgende aansluit: kind – jongeling – vader.

Deze ontwikkeling in drie fasen gebruikt de bijbel wel meer. In Lucas 13 vers 32 (Luc. 13:32) zegt Jezus: “Zie, Ik drijf boze geesten uit en vol­breng genezingen, heden en morgen en op de derde dag ben Ik gereed”.

“Want gelijk Jona drie da­gen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de zoon des mensen in het hart der aar­de zijn, drie dagen en drie nachten” Matteüs 12 vers 40 (Matt. 12:40).

Er is ook sprake van drie hemelen. Ook weer bedoelt in dat voort gaande herstel­proces. Eerste toestand, tweede toestand, derde toe­stand. Paulus mocht dat eindpunt zien. Hij werd weggevoerd tot in de derde hemel 2 Korinthe 12 vers 2 zie ook Openbaring 21 vers 1 tot en met 5 (2 Kor. 12:02; zie ook Openb. 21:01-05).

Jezus zelf zegt in Markus 4 vers 28 (Mark. 04:28): “De grond brengt vanzelf vrucht voort; (1) eerst een halm, (2) daarna een aar, (3) daarna het volle koren in de aar”. En dan spreekt Jezus over de oogst. Dan komt tot open­baring wat in al die tijden on gelegenheden tot stand is gekomen.

Zo was Jezus Christus de volle vrucht van het oude verbond. In Genesis 3 al door God aangekondigd als het zaad dat de duivel de kop vermorzelen zou.

Het hoogste wat het oude verbond op kon brengen was een volmaakte rechtvaardige naar de wet. In die volheid des tijds zijn er enkele van die mensen geweest, zoals Maria die tot een engel des Heren zei: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar Uw woord” Lucas 1 vers 38 (Luc. 01:38).

En daaruit wordt de Zoon des mensen geboren, de volmaakt rechtvaardige, door Gods woord verwekt. De volheid van het oude ver­bond.

Paulus schrijft later aan de Galaten, Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05): “Maar toen de volheid des tijds geko­men was, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren on­der de wet, om hen die on­der de wet waren, vrij te kopen, opdat zij het recht van zonen zouden verkrij­gen”.

Van nu aan zal alles ge­schieden in de Zoon Jezus Christus. (slot volgt).

Ons verstand in dienst van God door Gert Jan Doornink

Wie kent niet het gebod van Jezus: “Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand”? Matteüs 22 vers 37 (Matt. 22:37).

Degenen onder onze lezers die een orthodox protestantse opvoeding hebben gehad, weten dat deze ‘samenvatting van de wet’ vaak werd voorgelezen als aanvulling van de oudtestamentische tien geboden uit Exodus 20.

Als nieuwtestamentische gelovigen weten wij dat Christus is gekomen om de wet te vervullen. Wij weten dat wie door de Zoon is vrijgemaakt, werkelijk vrij is. Maar de vrijheid die Christus ons heeft geschonken, brengt wel verantwoordelijkheid met zich mee, dat wil zeggen: zij mag niet ontaarden in losbandigheid, zij moet als het ware doordrenkt zijn van het verlangen om Gods wil te doen, zodat het beeld van Jezus in ons ten volle zichtbaar wordt. Jezus zelf gaf daarvoor als grote richtlijn aan: het liefhebben van God met geheel ons hart, ziel en verstand, dus met heel ons wezen.

Wij moeten dus goed in het oog houden dat ook ons verstand een belangrijke rol speelt, bij het in dienst staan van de Heer. Wij behoren ons verstand niet uit te schakelen, zoals sommigen menen en leren, maar juist in te schakelen, dat wil zeggen ‘in verbinding brengen’ met Woord en Geest.

Als een soort reactie op een starre, leerstellige godsdienst, zoals velen die voor hun bekering hebben gekend, werd ‘het verstand’ overboord gegooid, althans dat dacht men, maar dat is natuurlijk onmogelijk; het verstand behoort gewoon tot een wezenlijk onderdeel van ons menselijk bestaan.

Ons verstand staat of in verbinding met de vorst der duisternis, óf in verbinding met de Vorst des Levens! Wij behoren dus waakzaam te zijn dat wij als wedergeboren christenen de juiste verbinding hebben en dat deze hecht en ongeschonden wordt. Dat is een groeiproces, maar als eindtijd-christenen, die het volwassen stadium gaan bereiken, bewerkt God door Zijn Woord en Geest dat in ons. Zijn wezen en ons wezen gaan één worden. Hij legt Zijn verstand in onze harten en wij stellen ons verstand in dienst van Hem!

 

Waakzaamheid door Gert Jan Doornink

In deze tijd is het voor iedere christen van essenti­eel belang waakzaam te zijn. Wie niet waakzaam is, wordt gemakkelijk een speelbal van de vijand, die er al­tijd weer op uit is ons uit te schakelen in dienst van de Heer.

In de Bijbel worden we ver­schillende malen opgeroepen waakzaam te zijn. Bijvoor­beeld in Markus 13 vers 33 (Mark. 13:33) zegt Jezus: “Ziet toe, blijf waakzaam”. In 1 Korinthiërs 16 vers 13 (1 Kor. 16:13) zegt Paulus: “Blijf waakzaam, staat in het geloof, weest manlijk, wees sterk!” En in Kolossenzen 4 vers 2 (Kol. 04:02) adviseert de apostel: “Volhardt in het gebed, weest daarbij waakzaam”. Ook denken wij aan de woorden van de apostel Petrus: “Wordt nuchter en waakzaam. Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. Weerstaat hem, vast in het geloof…”

Wie waakzaam is laat zich niet zo gemakkelijk door de duivel in de luren leggen omdat hij alert is bij alles wat op hem afkomt.

Zoals alle dingen moet ook waakzaamheid geleerd worden, dat wil zeggen: iemand die altijd weer de nederlaag lijdt, omdat hij niet geestelijk wakker is bij de aan­vallen van de vijand, zal niet van de ene op de andere dag overwinnaar zijn. Maar God geeft ons de mogelijk­heid om ‘in te groeien’ in de waakzaamheid! Wie gedoopt is met de Heilige Geest heeft ‘Gods krachtbron’ te alle tijd onvoorwaardelijk ter beschikking. In zijn denkwereld ontvangt hij dan als het ware waarschuwingssignalen, waarna hij afweer- maatregelen kan nemen om de vijand een halt toe te roe­pen. Gods Geest in hem maakt dat hij voor de vijand een ‘onneembare vesting’ wordt.

Waakzaamheid is geen doel op zich, maar één van de middelen die ons doet uit­groeien tot overwinnaars. Daarom staan christenen die waakzaam zijn, bij God hoog aangeschreven, omdat God hen verder kan omvormen naar het beeld van Jezus en zij ten volle kunnen functioneren als instrumenten in Zijn hand.

 

Vreugdewijn door Tea Keuper Dijk

(Naar Johannes 2 vers 1 tot en met 11; Johannes 2 vers 1 tot en met 11; Jesaja 55 vers 1 en 2 Korinthe 4 vers 1 tot en met 15 (Joh. 02:01-11; Jes. 55:01 en 2 Kor. 04:01-15).

Er was een bruiloft in het stadie Kana

Zo’n feest, dat duurde zeven dag lang.

Jezus was ook genodigd en Zijn jong’ren,

En ook Maria was bij dans en zang.

 

De wijn, een vreugdedronk, werd ruim geschonken:

Een bruiloft is toch ook het vieren waard!

Er werd gegeten en er werd gedronken….

Maar, plots’ling leek de vreugde wat bedaard….

 

“De wijn raakt op”, werd hier en daar gefluisterd.

Maria ging naar Jezus met die nood.

Maar Hij heeft naar Zijn Vader slechts geluisterd,

zodat Hij niet maar zó Zijn hulp aanbood.

 

Hij wachtte op het teken van Zijn Vader,

want, Hun gedachten stemmen overeen;

En God zei: “Doe maar een natuurlijk teken,

in staat tot geest’ lijk denken is er geen”.

 

De mens is vlees, hun geest is onvolwassen,

men kan de hemel nog niet binnengaan,

begin bij hun natuurlijke behoeften,

pas later zullen zij het beeld verstaan….

 

Toen Jezus dan het water in de vaten

in wijn veranderde op ’t bruiloftsfeest,

waren de mensen blij en uitgelaten

en Zijn discipelen wel het allermeest!

 

Wat wisten zij toen nog van de ware vreugde,

van wijn en melk die, zonder geld te koop,

bij Jezus altijd zijn, wanneer Zijn Geest in ons woont,

Dan is er vrede in strijd, voor onrust hoop!

 

Heb dank, Heer, voor Uw overvloed aan spijzen!

U laaft ons met Uw zuiv’re vreugdewijn,

Zodat w’ in nieuwe talen loven, prijzen,

Uw kennis wil in d’ aarden vaten zijn!

 

Gedachten over het boek Job door Nico Goverts – 11 –

Hoe wordt de mens weer naamgever?

Het derde hoofdthema dat in het antwoord Gods aan de orde komt, is de ‘dierenwereld’. De vraag is: in hoeverre heeft Job daar gezag over? We weten dat tot de oorspronkelijke mens gezegd werd dat hij zou heersen over al het gedierte. En alle levende wezens van het veld en alle vogels werden tot de mens gebracht opdat hij ieder een naam zou geven, en zoals hij ze zou roepen, als levend wezen, zo zouden ze heten.

De mens bepaalt de namen. Hij is de naamgever. Maar wat is daar van overgebleven? De schepping is veelal teruggekeerd tot de ordeloosheid en vormeloosheid van het begin. De scepter is gebroken. De naamloosheid heerst. En met haar verbonden is onvermijdelijk de dreiging. Wat zich niet laat benoemen, doet onheilspellend aan.

Hoe kan de mens weer naamgever worden? In Genesis zien we hoe de mens steeds weer namen geeft aan zijn eerstgebore­nen; daarmee toont hij dat hij zijn oorspronkelijke privi­lege niet kan vergeten.

De mens is op zoek naar de naam aller dingen: En nochtans moet het woord bestaan dat met u samenvalt. Met de woorden van Gerrit Achterberg: De cartograaf zoekt naar een pen zo fijn, dat hij ons in kan vullen en daarmee bij God niet Adam geeft namen aan de dieren Genesis 2 vers 20 (Gen. 02:20) doen ontbreken, een voor een.

Wat geen naam heeft, is ongrijpbaar, is buiten ons bereik. Wat een naam ontvangt, is bij God aanwezig, het telt mee, het kan geteld worden, zoals er in het begin van het boek Numeri telkens gesproken wordt over de telling of het ge­tal der namen. Er kan over verteld worden, want ook in het Hebreeuws ligt er een diep verband tussen tellen en ver­tellen. De mens telt, vertelt Gods daden; hij telt, ver­telt de namen en hun betekenis, hun toekomst, hun aanwe­zigheid bij God.

Daarom staat er ook geschreven: Ik zal de namen van de an­dere góden op mijn lippen niet nemen; zij worden niet ge­noemd, zij zijn naar hun wezen afwezig bij God, zij worden bij Hem niet gevonden.

Dieren als positieve en negatieve symbolen

Wanneer nu Job geconfronteerd wordt met een aantal markan­te vertegenwoordigers van het dierenrijk, dan weten we dat dieren meermalen optreden als beeld van geestelijke mach­ten. Echter niet alleen om boze machten aan te duiden, maar ook als symbool van goede engelen of engelvorsten. Men denke alleen maar aan Openbaring 4, waar volgens het NBG sprake is van vier dieren, doch waar de grondtekst melding maakt van vier levende wezens; daarbij wordt dan aangete­kend dat zij eruitzagen als een leeuw, een rund, een mens en een arend. Neemt men nu de parallelle beelden uit het boek Ezechiël in aanmerking, dan komt men tot de ontdekking dat het hier om vier cherubs gaat.

Ook in Job 38 en de volgende hoofdstukken is het eerste le­vende wezen dat genoemd wordt, de leeuw. Nu kan deze zowel een positief als een negatief symbool zijn: enerzijds ken­nen we de boze, die rondgaat als een briesende leeuw, an­derzijds weten we dat Jezus aangeduid wordt als de leeuw van Juda. In ons tekstverband komt nu speciaal één gedachte naar voren, namelijk het vinden van buit. “Kunt gij een prooi jagen voor de leeuw?” Job 39 vers 1; het NBG en de Wilde vertalen: leeuwin, anderen: leeuw (Job 39:01).

Op het eerste gezicht zou men geneigd zijn te constateren: hier is de leeuw een beeld van demonie, rovend en verslin­dend. Toch geeft ‘het te denken dat beide woorden: leeuw en prooi, die we in dit vers aantreffen, eveneens tezamen opduiken in de profetie over Juda in Genesis: “Na de roof (hetzelfde woord dat bij Job met prooi is weergegeven) zijt gij omhoog geklommen, mijn zoon; hij kromt zich, legt zich neder als een leeuw of als een leeuwin” Genesis 49 vers 9 (Gen. 49:09).

En er is nog een tekst waar we beide begrippen gecombineerd tegenkomen en waar het een profetische uitspraak aan­gaande het volk Gods betreft: “Zie, een volk, dat als een leeuwin opstaat, en als een leeuw zich verheft, die zich niet neerlegt, eer hij buit, hetzelfde woord als prooi en roof, gegeten heeft” Numeri 23 vers 24 (Num. 23:24).

Terecht kan men vaststellen: de leeuw is een beeld van een geestelijke macht, maar op grond van genoemde Schriftplaatsen is er alle reden om het symbool hier positief te inter­preteren. en in dit geval te denken aan cherubs. Zij wachten tot de mens in beweging komt, want de sleutelfunctie in het strijdplan heeft God toebedacht aan de mens. Van de Zoon lies mensen immers is door de profeet Jesaja getuigd: met machtigen zal hij de buit (hier wordt trouwens een ander woord gebezigd) verdelen. Aan de mens wordt de rol van voortrekker toebedeeld, hij zal uitgaan en met engelen en engelvorsten zal hij de buit verdelen,

Assistenten van de zonen Gods

Het volgende beeld is de raaf. Opnieuw kan men twee kanten op. Eén van de vorsten die door Gideon werd verslagen, heette Oreb, hetgeen ‘raaf’ betekent. Maar aan de andere kant horen we van God, dat Hij het vee zijn voeder geeft, de jonge raven, als zij roepen Psalm 147 vers 9 (Ps. 147:009). Het waren raven die voedsel brachten aan Elia. De jongen van de raaf schreeuwen tot God, wanneer ze ronddolen zonder spijze, zo lezen we in Job.

Van Noach vernemen we dat hij als eerste een raaf uitzendt op de vernieuwde aardbodem. Zo mogen we in de raven hemelse boodschappers zien, boden Gods, zoals het woord ‘engel’ in wezen ook bode betekent. Bij Elia kunnen we trouwens opmer­ken hoe het beeld wisselt: de ene keer is het een raaf die hem brood brengt, de andere keer is het een engel die tot hem zegt: sta op en eet. Het zijn de boden Gods die de zo­nen ondersteunen, onderhouden, van het nodige voorzien.

Zij zijn de assistenten, het geestelijke ondersteuningspersoneel voor de zonen Gods. Anderzijds wachten zij op de mens: “Wie verschaft de raaf zijn buit?” Job 39 vers 3 (Job 39:03). Hier wordt een term gebruikt die speciaal duidt op jachtbuit.

De mens Gods zal de heerlijkheden des Heren in bezit nemen en ze aan de engelen uitdelen. En ook: de mens Gods zal de demonen arresteren, de hemelse heirlegers zullen de over­wonnen tegenstanders afvoeren. Een engel kan geen boze geesten uitdrijven, maar hij kan wel de van hun grondge­bied verdreven machten gevankelijk wegvoeren.

De barensweeën van de eindtijd

In de derde plaats komt aan de orde de geboorte van de gem­zen. Nu is een geboorte in de Schrift altijd een geladen gebeurtenis. Het boek Genesis is in diepste wezen het boek van de geboorten, de verwekkingen.

Jezus sprak, in verband met de eindtijd, over het begin der weeën, daarmede aangevend dat de slotfase van de geschiede­nis het karakter zou hebben van een geboorte.

Er staat namelijk niet, zoals het NBG vertaalt, “Kent gij de tijd, waarop de gemzen werpen?” (Job 39:04), maar: de tijd waarop de gemzen geboren worden, letterlijk: de tijd van de geboorte der gemzen. Dit kernbegrip ’geboorte’ mag men niet zomaar verdoezelen.

Interessant is het woord ‘gems’; exact weergegeven is hier sprake van de steenbok, die zich ophoudt in afgelegen ge­bieden tussen steile rotsen. In het Hebreeuws staat hier het meervoud van ‘Ja’el’, met de toevoeging ‘van de rots of van de steenrots’. Nu kennen we Ja’el als de vrouw die een beslissende rol speelde in de strijd tegen Sisera; met een tent pin verbrijzelde zij het hoofd van de tegenstander. Zo is deze vrouw een schitterend beeld van de gemeente, die de kop van de boze, het brein van de duistere wereld zal vermorzelen. De gemeente is de Ja’el van de steenrots; de tijd van haar geboorte is een kernmoment in de wereldge­schiedenis .

Daarnaast klinkt de vraag: “Neemt gij het jongen der hinden waar” Job 39 vers 4 (Job 39:04), of in feite nog sterker: bewaakt gij het weeën-proces? Het woord voor hinden speelt in het Hooglied een belangrijke rol en vormt daar een zinspeling op de naam van God, Elohim. Telkens horen we daar het refrein: ik be­zweer u bij de hinden des velds.

De diepe messiaanse Psalm 22 heeft als opschrift: de hinde van de dageraad, daarmee wijzend op de hinde als beeld van Christus, die na intense worsteling en dreiging, lichtvoe­tig tevoorschijn treedt in zijn opstandingsgestalte.

Dezelfde woordverbinding als hier in Job komen we ook tegen in een uniek lied over de stem des Heren, waar gezongen wordt: “De stem des Heren doet de hinden jongen werpen” Psalm 29 vers 9 (Ps. 029:009); ook daar worden de beide begrippen: hinden en weeën, aan elkaar gekoppeld. Het spreken Gods brengt de barensweeën teweeg.

En hoe moeten we ons de stem van God in de eindtijd voor­stellen? Het spreken Gods gaat komen door middel van men­sen; het is het profetische woord van de gemeente, die de gedachten van haar Meester in de hemelse gewesten tot klinken brengt.

“Telt gij de maanden af die zij vol maken, dat gij de tijd van hun geboorte kent, ze krommen zich, laten hun borelin­gen hen splijten, werpen hun weeën af. Hun zonen worden sterk, worden groot op het veld, ze gaan uit en keren niet tot hen terug” Job 39 vers 5 tot en met 7 (Job 39:05-07, letterlijk vertaald). Een prachtig beeld, hoe zonen geboren worden. De oude moe­derstad wordt gespleten, de oude stad die de zonen gevangen hield in leringen en verwarringen, de zonen gaan uit en ze keren nimmer terug tot de moederstad waar ze uitgetrokken zijn, evenmin als Paulus ooit terugkeerde tot de moederschoot waaruit hij zich in de geest losgemaakt had.

Kent gij de tijd? zo vraagt God tot tweemaal toe. Wat zal een mens doen als hij de tijd niet verstaat? Dan tast hij rond als een blinde en er wordt geen geschiedenis gemaakt. Maar Job, je bent bestemd om te staan aan het roer van de tijden, je bent bestemd om geschiedenis te maken, sluis­wachter van de tijd, dat zul je zijn. Aan de grenspaal van de perioden zul je staan, het getij der tijden zul je ke­ren. God geeft Job als het ware een rondleiding door de schepping, opdat hij iets zal gaan ontwaren van de origine­le creatieve principes, volgens welke de Meester te werk gaat om elk wezen uit de verf te doen komen..

God wil elke schepsel tot ontplooiing brengen

Daar sluit het volgende beeld op aan: “Wie heeft de wilde ezel (of de zebra) in de vrijheid gezonden, en de banden van de ezel, wie heeft ze losgemaakt?” Job 39 vers 8 (Job 39:08). Zo is de He­re: het is Hem erom te doen, elk schepsel tot ontplooiing te brengen naar zijn aard. God wil niet dat enig wezen be­knot wordt, geremd, ingeperkt.

Gerechtigheid staat bij God hoog in het vaandel geschreven dat wil zeggen: Hij stelt alles in het werk om iedere creatuur tot zijn bestemming te doen komen.

Zou de woud os u dienstbaar willen zijn, willen overnachten bij uw kribbe?” Job 39 vers 12 en 13 (Job 39:12-13). Woud os, men kan ook vertalen: oeros, wisent, eenhoorn, het woord kan aanduiding zijn van vroeg uitgestorven wilde runderen. Nu komen we in de Schrift in dit verband diverse vinger wijzingen tegen. De woudos is soms beeld om de kracht van een volksstam aan te geven: van Jozef horen we: “diens horens zijn horens van een woudos” Deuteronomium 33 vers 17 (Deut. 33:17). De psalmist verklaart op een ge­geven moment: “Gij hebt mijn hoorn verhoogd als die van een woudos” Psalm 92 vers 11 (Ps. 092:011). De horens van de oeros duiden op de stootkracht van de rechtvaardige; daarmee zal hij de volken stoten, alle einden der aarde. Het beeld wordt zelfs ge­bruikt in relatie tot God zelf: “God, die hen uitleidde uit Egypte, is hem als de hoornen van de wilde stier, hier staat hetzelfde woord oeros of wisent, Numeri 23 vers 22 (Num. 23:22).

Nu gaat het hier in ons gedeelte om de vraag of de mens de oeros kan inschakelen bij het ploegen en bij het oogsten. “Vertrouwt ge hem, dat hij uw zaad weer brengt en dat hij het voor u inzamelt op de dorsvloer?” Job 39 vers 15 (Job 39:15).

Als we nu in dit verband letten op het onderricht van Je­zus, dan kunnen we opmerken dat de engelen een rol spelen bij het inzamelen van de oogst. “De oogst is de voleinding der wereld” (beter: der eeuw) zegt Jezus; de maaiers zijn de engelen. “De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven” Matteüs 13 vers 39 tot en met 41 (Matt. 13:39-41). Zo ligt het voor de hand, in de oeros hier een beeld van de engelen te zien, te meer daar we het begrip ’dienstbaar zijn of dienen’ in deze verzen van Job tegenkomen en de engelen zijn immers de dienende geesten. Zo zullen ook de engelen via de mens tot hun bestemming ge­bracht worden. Sterke engelen zullen met hun stootkracht meehelpen, opdat het zaad Gods, de Christus, zal worden binnen gebracht.

De struisvogel is beeld van geestelijke onkunde

Dan worden we geconfronteerd met de struisvogel. Het lied over deze vogel vormt de overgang van de in het gebergte en steppe levende, schuwe dieren naar de vrees loze, agres­sieve dieren die in of nabij de bewoonde wereld wonen.

in de regel is de struisvogel een onheilspellend beeld. In Job 30 vers 29 (Job 30:29) moet Job vaststellen: “Een broeder der jakhalzen ben ik geworden, en een metgezel der struisvogels”. Letterlijk staat er: een volksgenoot der dochters van het steenachtige land.

Wanneer de val van Babel beschreven wordt, dan vermeldt Jesaja wie de toekomstige bewoners zullen zijn: Hyena’s, ui­len, struisvogels worden dan opgesomd, alsmede veldgeesten, wilde honden en jakhalzen. Er behoeft niet veel onzekerheid over te bestaan dat we hier met een zonder meer demonisch gezelschap te maken hebben.

Waar het gaat over het gericht dat voltrokken wordt aan Edom, in Jesaja 34, wordt een soortgelijk samenraapsel ten tonele gevoerd: dorens en distels, en het zal een verblijf voor de jakhalzen zijn en een hof voor de struisvogels. Ook een uitspraak van de profeet Micha sluit hierbij aan: “Ik zal jammerklachten uitstoten als de jakhalzen en rouw­kreten als de struisen” Micha 1 vers 8 (Micha 01:08).

Merkwaardig is de verklaring die in het twintigste vers van ons hoofdstuk uit Job gegeven wordt, waarom de struisvogel haar eieren overlaat aan de aarde en haar jongen hard be­handelt: “God (hier wordt een speciale, ouderwetse woord­vorm gebezigd) heeft haar de wijsheid doen vergeten en haar geen aandeel gegeven aan het inzicht”.

De domheid van de struis is bij de Arabieren spreekwoorde­lijk; men kan over iemand opmerken: hij is nog dommer dan een struisvogel. A. de Wilde tekent hierbij aan: God gaf haar geen verstand, maar een snelle loop om aan het gevaar te ontkomen. “Ten tijde immers dat zij in de hoogte snelt, lacht ze om ros en ruiter”, zo vertelt vers 21. Men zou kunnen zeggen: wie niet slim is, moet snel zijn. Lopen kan de struis als de beste: elke stap die hij in volle galop doet, meet vier meter. Typerend is ook de hardheid tegen­over de jongen; daarbij wordt geconstateerd dat zij zonder vreze (of vrees) is (vers 19, Statenvertaling).

God heeft haar de wijsheid doen vergeten; ook van Lucifer wordt verteld dat hij zijn wijsheid heeft teloor doen gaan. Er zijn inderdaad machten die erop uit zijn de mens dom te houden en die alles in het werk stellen opdat ook de mens het inzicht zal vergeten.

Zo zien we hier in de struisvogel een macht, en als we de parallellen in Jesaja in rekening brengen, waar het gaat over steden of religieuze centra zoals Babel en Edom, dan mogen we hier wellicht denken aan grootvorsten die bepaalde landen of streken in geestelijke onkunde houden. Frappant is in dit verband dat de struis zich uitgerekend blijft nestelen in steden die zich, zoals Babel, beroemden op hun voorspellingen, hun kennis van de toekomst, of die zich, zoals Edom, meenden te kunnen verheffen op hun ongeëvenaar­de wijsheid. Juist in de occulte of religieuze wereld, waarvan Babel respectievelijk Edom beeld zijn, nestelt zich de domheid.

Veelzeggend is in deze context de term: de dochters van het steenachtige land. Op de steenachtige bodem krijgt het zaad Gods geen wortel, daar voelen deze machten zich thuis. Zij vestigen zich op de puinhopen der paleizen, zo lezen we bij Jesaja.

Zo heeft God eerst een begin gemaakt met Job rond te leiden door de goede engelenwereld, en nu gaat Hij hem beelden to­nen van de kwade engelvorsten. (wordt vervolgd!)