1940.01

En Hij heeft tot mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg.” (2 Kor. 12:09.)

Opnieuw is een jaar voorbij gesneld. De klokken hebben een nieuw jaar ingeluid en we staan op de drempel van een geheel nieuw jaar. Een jaar dat zo heel veel in zich kan houden.  Wat zal dit jaar ons brengen? Hoe gaarne zouden vele mensen indien dat mogelijk ware de sluier willen oplichten om te zien, wat dit jaar brengen zal. En stel voor, dat dit mogelijk zou zijn, zou dan de mens zoveel gelukkiger zijn? Er is een Engels lied, dat aldus luidt: God holds te key of all unknown and I am blessed.” (God heeft de sleutel van al het onbekende en ik ben gerust.) En zo is het ook inderdaad.

Ja, een bewogen jaar, een jaar van intense spanningen, behoort weer tot het verleden. Te midden van oorlogsrumoer, waarin ontzettende machten van geweld zijn losgebroken, hebben we kerstvreugde mogen genieten, omdat Kerstfe­est bestaat in het beleven van het Kerstwonder zelf. n.l. Christus is in ons geboren. Menig hart in alle landen vraagt zich af: Waartoe zal dat alles ons brengen? Welke nieuwe beproevingen, lijden, pijn of andere dingen zullen dit jaar tot ons komen?” En voorwaar, de hemel van het politieke wereldgebeuren is zwaar van dikke onweerswolken, die elk oogenblik over deze arme wereld kunnen losbarsten.

En nu komt dit tekstwoord uit Gods heilig Boek ons tegemoet. Het is een woord dat be­proefd en beleefd is door millioenen zielen, alle eeuwen door, in allerlei tijden en omstandig­heden. De enkeling en de massa hebben de waar­heid van dit woord mogen ervaren. Het is niet alleen een troost en kracht geweest, maar menig levensscheepje is in de veilige haven gekomen van deze veilige schuilplaats: Mijn genade is u genoeg.”

Door stormgebruis en zware zeeën van be­proeving hebben velen hun anker des geloofs mogen werpen in de plaatse der rust.

Wat is er niet een vragen, een angstig sidde­ren, bij de dingen die wij in de wereld zien ge­beuren. Ja. wat kan de mens zelf niet per­soonlijk meemaken.

Daar is lichamelijk lijden, en angstig vragen wij ons af: “Waartoe is het alles noodig? Heeft het wel zin en bedoeling?” Het ziele-lijden, waar het soms zo kan stormen, en de golven zo hoog op kunnen staan, “waarom blijft Hij zo lang verborgen, en hult Zich zo vaak in een diep zwijgen?” En het antwoord is, zoals ook Paulus het eens ontving: “Hij heeft tot mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg.”

Laat ons dat nu vasthouden. De levende Hei­land zelf is het, die dat zegt. En zou het Hem dan aan kracht falen, Hem, die gegeven is alle macht in hemel en op aarde? Bedenk dat, kind van God.

Boven alles wat kan komen, hoe fel ook de aanvallen van de machten van satan en hel kunnen zijn, staat het eeuwig en blijvend Woord van God. Het is de beproefde rots van het on­wankelbare Woord, wat de eeuwen en tijden, getrotseerd heeft: “Mijn genade is u genoeg.”

Dan is het telkens weer, onder welke omstan­digheden ook, een leven uit de genade van God. En mogen wij zeggen, als elke dag van ’t nieuwe jaar 1940 voorbij gaat, met alles wat zulk een dag kan inhouden. En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor ge­nade.” (Joh. 01:16.)

P.K.

 

Kerstvreugde in ons.

Kerstfeest – Jubelfeest. Klokgelui, blijde scha­ren, vrolijk zingende kinderen, schittering en licht en kleurenpracht, in welke laatste het wit, rood en groen verre de overhand hebben. Men viert immers het geboortefeest van de Zoon van God; behoort men dan niet blij te zijn en feest te vieren? De van God Beloofde, de lang Verwachte, de Hoop van Israël, de Verlosser der mensheid, werd geboren op de van God ge­stelde tijd. Hoe valt bij de Westerse volken dit feest juist in de donkere wintertijd, met zijn korte dagen en koude lange nachten. Des te meer komt dan ook het licht uit. (Jes. 60:13.)

Doch er is tweeërlei licht en donkerheid, en tweeërlei feest. Wordt het kerstfeest alleen maar gevierd, dankbaar voor ‘wat afleiding in de lange winter, of door zich te verblijden met de kinderen, die nog zo onbevangen, zo vrolijk en gelovig kunnen zijn, zo wordt licht en duisternis maar van één zijde gekend, Dan wordt er geen kerstvreugde gesmaakt en is er geen licht vanbinnen, en verstaat men niet het grote plan Gods met de verloren mens, en het heil des Heren ziet en kent men niet.

Evenwel, wanneer diepten en behoeften van het menselijk hart, kennis der zonde en zucht naar verlossing zich openbaren, het troosteloze, ’t don­kere en het eenzame wordt gevoeld en doorleefd, wanneer het schepsel zó in het duister tast, koude en hardheid van de wereld heeft geproefd, een telkens worstelen, en dan wordt getrokken en ge­vonden door Zijn Sepper, dan pas, en niet eerder wijkt de duisternis voor het Licht; dan wordt het Kerstvreugde, Kerstlicht; dan licht de nacht schoon als de dag. Dan is het Licht der lichten opgegaan. Dan blijft het kerstfeest, ook als het kerstlied verstomt en de lichtjes zijn uitge­gaan. Het hart blijft zingen, de ziel verlustigt zich in een voortdurende gemeenschap.

Het Kind van Bethlehem, dat geboren werd, wordt telkens opnieuw geboren in een mensenhart, dat zich vindt in de Eeuwige. Want Hij kwam om te zoeken en zalig te maken dat ver­loren was. God werd mens, onzer één in mensen een welbehagen. Om de mens voor eeuwig zalig en gelukkig te maken, voor eeuwig met Hem verbonden te worden, hem terug te voeren tot God, de breuk te herstellen, hemel en aarde te verbinden, wat gescheiden was te herenigen.

Daartoe werd Jezus geboren, daartoe werd het kerstfeest. De zwarte donkerheid van zonde en dood heeft plaats gemaakt voor licht en leven. Het Licht dat is opgegaan zal nooit of nimmer­meer ondergaan. Dan wordt het kerstfeest een feest van dankbaarheid en glorie.

O, lieflijk Kind, Zone Gods, Wonder van ge­nade. God heeft Zijn volk bezocht door de Grootste aller gaven aan de wereld te geven, een eeuwig Kerstgeschenk. Hoe spreken nu de boven­genoemde kleuren der versierselen, ’t Vlekkeloze wit van de reine hemelse afkomst, het rood van het reinigende bloed, het groen dat wij heb­ben van een levende Hoop.

De Kerstboodschap is één jubel, een werkelijk­heid geworden. De Vrede kwam, een vrede die alle verstand te boven gaat, een vrede die blijft. Ook nu? Ook in deze zware, donkere tijden? Ook dan, als men vandaag niet weet, wat morgen zijn zal?

Ja! ook nu vrede, te midden van al het rumoer der volkeren. God regeert; Zijn woorden en be­loften gingen in vervulling. De engelenboodscbap luidde: “Vreest niet, want zie ik verkondig u grote blijdschap, die al de volke wezen zal, namelijk…… “, en zie, dat “Vreest niet” is menigmaal herhaald en wordt óók nu in onze dagen herhaald.

Vrees dus niet, o volk van God, want deze dingen moeten geschieden. Gods oog rust op de mensenkinderen. Hij zoekt hun behoud. De tekenen spreken, het kerstfeest verkondigt de Liefde Gods. Was het niet een donkere tijd in Israël toen de Beloofde werd geboren?

’t Zal opnieuw een donkere tijd worden als Jezus Christus als de Hemelbruidegom zal we­derkomen om Zijn Bruid tot Zich te nemen. O, schone dag die te komen staat. ‘t Licht daagt in het oosten, Gods Zoon komt troosten. Eeuwig, zalig kerstfeest staat voor de deur. Bereid u, o volk, om de Koning in Zijn schoonheid te ont­moeten. Laat ons opwaarts zien. Omhoog, daar ligt onze toekomst.

Ja, kom Here Jezus, Uw bruid wacht.

  1. Rietdijk v. Hoften.

 

Hoewel Kerstfeest alweer tot het verleden tehoort, willen we toch gaarne dit stukje plaatsen wat ons te laat bereikte om in het Decembernummer te worden opgenomen. (Redactie).

 

Geestesgaven.

Een gezicht is een openbaring Gods, die aan iemand door een beeld getoond wordt, hetwelk de ziel des mensen aanschouwen mag, en wel in een toestand waar zij boven de ge­wonen horizont verheven is. Het Griekse woord heet dan ook: horoma – iets zien. Door het gezicht wil de Here een waarheid te ken­nen geven. Als de ziener kalm en geestelijk is, dan wordt hij in staat gesteld de betekenis van het beeld te verstaan.

De gezichten zijn een bijzondere gave van de Heilige Geest, die God met de uitstorting van de Heilige Geest beloofd heeft. “En daarna zal het geschieden, dat ik Mijn Geest zal uitgie­ten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien.” (Joël 02:28.) Zij zijn tot opbouw van een gemeente van het grootste gewicht. Door de profeten en opzieners wil de Here Zijn wil en Zijn licht openbaren en de toestand van de gemeente blootleggen: troosten, opbouwen, ver­manen en berispen. De profetische gave is bijna onmisbaar voor de ontwikkeling van een gezond en geestelijk werk. De wijze Salomo zegt: “Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot.” (Spr. 29:18.) Daarom was de profetie in het O. T. een onontbeerlijke gave.

We zien dan ook in het Woord Gods, dat deze gave bij de eerste Christenen rijkelijk gebruikt werd. Uit 1 Korinthe 14 zien we duidelijk, dat de profetie meer is dan andere gaven. Als nu de­ze gave zo gewichtig is, waarom wordt ze dan zo weinig gebruikt? Naar de genezing ijvert men zeer, het tongen spreken is overvloedig en aan andere gaven ontbreekt het ook niet. Het juiste antwoord is wel dit: Men weet er niet mee om te gaan. De meeste leiders zelf hebben niet voldoende licht erover. De visionnairen zijn dik­wijls niet betrouwbaar genoeg. En de toehoor­ders laten het woord niet zo uitwerken, als het behoort.

Wat is er nu nodig om in het bezit van deze kostbare gave te komen?

Men moet uit Gods Woord overtuigd zijn, dat de profetie de allernoodzakelijkste gave is. Nu, dit is niet moeilijk, als men met de Bijbel in de hand ziet, hoe gewichtig het is. Deze hei­lige weg werd ook in het N.T. gevolgd. (Ef. 04:11-12.)

Men moet er geestelijk oog voorhebben om een profetie te verstaan, gelijk Daniël geestelijk verstand in allerlei gezichten en dromen had.

De visionnair of ontvanger moet een rein orgaan wezen, een onberispelijke wandel voe­ren, opdat het kristalheldere water der profetie niet vertroebeld wordt; een betrouwbare persoon, waarvan eenieder overtuigd is: deze boodschap of dit gezicht is aanneembaar. Hij of zij mag zich niet laten beinvloeden door personen, door sympathieën, maar alleen weergeven, wat God zegt. Geen familie, geen vader of moeder, mag hier tussen komen, anders wordt de wil van God vertroebeld weergegeven. O, hoeveel onheil is daardoor reeds geschied. Dit zien we in de oude en nieuwe bedeeling. Waarom staat er in (1 Thess. 05:20-21): “Beproeft alle dingen; be­houdt het goede. Onthoudt u van alle schijn van het kwaad”. Er kwamen verkeerde dingen aan het licht en daarom vertrouwde men de open­baringen niet meer.

De toehoorders moeten het gezicht aanne­men en zich onderwerpen aan het licht, de waarheid laten in- en uitwerken, waartoe ze ge­geven is, anders is het tevergeefs. Het zij indi­vidueel of in het algemeen. Wij weten uit ervaring, waar en hoe er gespeeld is geworden met de heilige dingen. De allernodigste dingen kun­nen de gevaarlijkste worden, als men ze niet op de juiste wijze gebruikt. Dat zien we in de gewone aardse dingen. Vuur, lucht en water. Deze drie elementen worden in Gods Woord voor de Heilige Geest gebruikt. Hoe onontbeerlijk en toch hoe schadelijk kunnen deze drie wezen. zo ook met de Geest van God en de beste gave, die Hij ons mededeelt: de profetie.

(Overgenomen uit: “Dit is het”.)

 

Amsterdam.

De heerlijke en gezegende kerstdagen behoren weer tot het verleden. Wanneer we zo terug­denken aan al deze dagen, dan is er een dank­toon in onze harten voor de vele zegeningen die wij mochten genieten.

De kerstwijdingsdienst was een heerlijke avond, waarin we reeds toebereid werden voor de kerst­dagen, die aanstaande waren. Het is immer een stille en gewijde stonde, wanneer wij door woord en lied ons andermaal bepalen bij Gods won­derbare genadegift aan ons geschonken.

Wat zijn de kerstdagen voor menigeen niets an­ders dan vrije dagen; nu ja, men bepaalt zich wel een ogenblik bij het feit van de dag, maar van een waar kerstfeest, van een beleving in eigen hart en leven, ach, dat bezitten velen niet en daaarom is er ook geen ware kerstblijdschap.

Heerlijk en rijk heeft de Heer ons in de vele samenkomsten gezegend, die wij gedurende deze dagen gehad hebben. Ook hadden we het voor­recht om het kerstfeest in een rusthuis voor ouden van dagen te mogen vieren. Wat was het een goede ure, met zovelen samen te zijn, en door lied en woord deze mensen iets te laten voelen, dat Christus ook voor hen is gekomen. Rondom de kerstboom, die spreekt van geboorte, brachten wij de boodschap van vrede aan deze mensen, van wie velen aan het einde van hun leven staan.

Het kerstfeest zelf, te midden van de gemeente, was heerlijk. En wat een zaligheid te mogen zeggen, dat ‘Zijn Naam is als een olie uitgestort.’ De lieflijke en schone naam van Jezus, onze Verlosser. Fris en vol klaarheid mochten we genieten, dat het oude kerst-evangelie zijn kracht nog niet heeft verloren. Heerlijk en schoon klon­ken de liederen van zangkoor en kwartet en anderen, die hun medewerking gaven. Ja waarlijk, het was kerstblijdschap in onze harten.

De samenkomst, die wij de 2e Kerstdag­morgen hielden, zullen we niet vergeten. God was in ons midden. Het woord door de ouder­lingen gesproken, en enkele getuigenissen die anderen gaven, waren rijk gezegend. En wanneer we nog langer de samenkomst gehouden zouden hebben, zouden nog velen getuigd hebben van de ontvangen zegeningen. Het was een waardig en heerlijk slot. God helpe ons nu de kerstboodschap verder uit te dragen in deze are wereld.

 

Aan alle lezers(essen) wordt in het komende jaar Gods rijke zegen toegewenst met de woorden:

 

 

1939.12

‘Reiniging door het bloed.

…en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde”.

(1 Joh. 01:07).

Wanneer wij het Oude Testament lezen, dan zien wij duidelijk dat God in Zijn wetten dui­delijke aanwijzingen gaf tegen besmetting. Voor alle besmetting was reiniging nodig, doch dit gold alleer, zolang het volmaakte offer, Jezus Christus, nog niet volbracht was. In het oude verbond kon men zich verontreinigen door het eten van onrein voedsel, Leviticus 11; door het aanraken van een zieke of dode (Leviticus 13, 14; Numeri 19 enz.). Doch wanneer wij nauwkeurig alles nagaan, dan zien wij dat dit meest altijd in verband stond met de verontreiniging van het lichaam. (Heb. 09:13).

In betrekking tot het Nieuw Testament is dit anders. (Matt. 15:11-17) spreekt van veront­reiniging in verband met zonde. Duidelijk leert de Heiland ons, dat “vanuit het hart alle uit­gangen des levens zijn”. Daarom heet het ook altijd weer: een rein en gezuiverd hart te bezitten, waarvoor nodig is dat we niet alleen weten dat het zo moet zijn, maar dat het een besliste ervaring in ons dagelijks leven is geworden.

Waarmede kunnen we dan wel onrein zijn en hebben het reinigende bloed van Christus nodig?

In (1 Kor. 08:07) wordt er gesproken van een bevlekt geweten. We zijn niet bezoedeld omdat we zeker voedsel genuttigd hebben, zoals in het O.T., maar worden bezoedeld, als Jacobus zegt: “doordat we onze tong niet in bedwang houden, welke het gehele lichaam besmet, en ontsteekt het rad onzer geboorte, en wordt ontstoken van de hel”. (Jak. 03:06).

Zou iemand durven zeggen dat we zonder zonde zijn, wanneer Gods Woord zo duidelijk zegt: “we hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods.” Is er dan ook wel iemand die kan zeggen: “ik ben rein”? Wie faalde niet eens in zijn leven naar luid van Gods Woord, dat zegt: “Wie dan weet goed te doen en het niet doet, die is het zonde.” (Jak. 04:17). Niet tevergeefs zegt Gods Woord: “indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelve en de waarheid is in ons niet”. (1 Joh. 01:08).

Wanneer wij waarlijk voor Gods aangezicht komen, dan moeten wij het uitroepen, zoals de melaatse het moest roepen: “Onrein, onrein!”

Dankt God. Hij heeft voorzien en heeft ons Christus gezonden, opdat door het geloof in Zijn Naam ons worde geschonken: reiniging en ver­giffenis van alle zonden. Laat ons echter goed in­denken, dat wij onszelf niet kunnen reinigen; dat het alleen is door de offerande van Jezus Christus.

Denkt u eens in dat het mogelijk zou zijn, vanaf heden zonder zonde te leven, dan zou God nog van u vragen wat geweest is en we zouden schuldig voor God staan.

Heerlijk te weten, dat wij in Christus niet schuldig zijn en Hij ons in staat stelt voor God te kunnen verschijnen: dat Hij ons wil aanzien in de geliefde Zoon en Christus nu en voor altijd onze verzoening (bedekking) is geworden. Daaromtrent kan ergeen twijfel zijn. Dikwijls en te duidelijk is het Woord Gods dienaangaande – een lamp voor onze voet en een licht op ons pad – dan dat we in vrees en twijfel zouden moeten voortleven met de angst in het hart: “is het wel mogelijk om gereinigd te kunnen worden?” Johannes op Patmos getuigt: “Hem, die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed . . . Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid! Amen!” (Openb. 01:05-06).

We leven in een tijd, waarin velen geen re­kening houden met deze zalige waarheid Gods. Er groeit een geslacht op, waarvan Gods Woord getuigt: “Een geslacht dat rein in zijn ogen is en van zijn viezigheid niet gewassen is.” (Spr. 30:12).

En de vruchten van zulk een leven openbaren zich in het toenemen van zonde en ongerechtig­heid.

Laat ons het bloed van Christus niet minach­ten, maar bij elke besmetting gaan tot deze bron van reiniging en we zullen ervaren, dat “het bloed van Jezus Christus ons reinigt van alle zonde.”

  1. K.

 

De toekomst der volkeren.

De toekomst van het jodendom.

God Woord in bedreiging en straf is vervuld: de twaalf stammen dolen reeds lang buiten Pa­lestina (Deut. 28). En de Here zal u verstrooien onder alle volkeren”. Thans zien wij vervolging der Joden, hun gang naar Palestina; daarna zal hun herstelling plaats grijpen. Twee derde zal door plagen omkomen. De afvallige Joden zullen de antichrist aannemen. Het land zal onder Christus’ regering vergroot en zeer gezegend worden. De vorst (David?) zal te Jeruzalem zijn als onderkoning. Tempel en priesters, en God zal volkomen gediend worden. Joodse zende­lingen zullen als Heilanden, met verheerlijkte lichamen, het Evangelie verkondigen met grote tekenen en wonderen. Kwam het kwade over hen, het goede zal even zeker over hen komen. (Jes. 32:42).

De toekomst van het Christendom.

De ware gelovigen zijn een licht en een zout in deze boze wereld; en terwille van hun ge­tuigenis en gebed is de wereld thans nog in een getemperde positie. Het Christendom zal echter vervolgd en belemmerd worden in zijn arbeid. Nochtans zal het Evangelie in de gehele wereld gepredikt worden. Vele ontrouwen zullen afvallen. De ware gelovigen zullen volharden en zalig worden. Hun hemelvaart, naar ziel en lichaam verheerlijkt, staat voor de deur. De verlossing uit de beginselen der smarten, zal weldra van boven en naar boven geschieden.

De toekomst der volkeren.

De volkeren gaan zware en wrede tijden te­gemoet, zullen oorlog en revolutie en zware pla­gen, als oordelen Gods, meemaken. Wanneer het Romeinse Rijk zal gevestigd zijn, zal er een ze­kere vrede zijn. (1 Thess. 05:03.) Ondanks Gods bezoeking, zullen de volkeren zich niet bekeren. Zeer velen zullen door de plagen gedood worden. Na de grote verdrukking zullen de overige mensen de Here zoeken en Gods Naam aanroepen. (Hand. 02:21; Hand. 15:17). Daarna, allen die van hen geloven zullen worden verheerlijkt en krijgen een onsterfelijk lichaam. De aarde wordt vernieuwd en God heeft de oorlogen doen ophouden. (Ps. 046:010).

Het menselijk Gouvernement.

God legde het gouvernement of de regering op de schouders van mensen. (Gen. 01:28). Het einde was een fiasco. (Gen. 06:05-06). – De zond­vloed. – Daarna legde God het op Israël als een priesterlijk-koninkrijk. Wederom een teleurstelling. De Joden verstonden hun zendingsplicht niet en het bedehuis aller volkeren was een handelshuis geworden. Toen legde God de regering op Heidense wereldrijken: Babylonische, Medo-Perzische, Griekse en Romeinse Rijk. Het einde zal wederom zijn:. . . fiasco, dewijl miskend wordt dat God de opperheerschappij heeft en geëerbiedigd wil worden. Het regeren in eigen kracht, voor zelfverloochening, leidt naar zelfaanbidding.

Het Koninkrijk van Christus zal slagen!

Weldra zal de God des hemels een koninkrijk verwekken, dat onbeweeglijk is en in der eeuwig­heid niet zal verstoord worden. (Dan. 02:44). Straks zal er gebazuind worden: De Koninkrijken van de wereld zijn geworden van onze Here Jezus Christus en Hij zal ze helemaal vernieuwen en met de Gods kracht regeren, met volmaakt succes, in elk opzicht. (Openb. 11:15-18).

Wat nu voor de deur staat op godsdienstig gebied: de grote afval, valse profeten, zware vervolgingen, schijngeloof en profanie, heilige dingen in de bioscopen, maar niet in de harten. Een kerkenbond verenigd met de dictoriale politiek. Daarnaast: een trouw, klein overblijfsel, levende en biddende in de Heiligen Geest. Aan dit klein kuddeke wordt Gods ko­ninkrijk beloofd. (Luc. 12:32).

Op zedelijk gebied: toenemend egoïsme en verkoeling van de liefde. Verwording. Onverdraag­zaamheid. Roekeloosheid en de ouderen ongehoorzaamheid. Vol van onrust en wreedheid met grote onverschilligheid. Een roep om brood en spel.

Op maatschappelijk gebied: grote depres­sie, radeloosheid, armoede, hongersnood. Geen vrije handel. Concentratiekampen. Benauwdheid der volkeren. Vrees en wantrouwen. Zware be­lastingen. Besmettelijke ziekten. Allerlei natuur­rampen en branden met ontploffingen. Oprichten van comités voor sociale verbeteringen, en hulp­actie op alle terreinen. Een korte blijdschap en verademing, daarna een plotselinge ineenstorting van dit wereldstelsel!

Op politiek gebied: dictatorschap. Allen in de hand van één man. Vergoding van mens en staat. Politieke strijd, op heel lage wijze, zal vreselijk gevoerd worden. Overal ontwaking van nationalisme met toenemende bewapening. Een nieuw Volkenbond zal er opgericht worden te Rome. Laten wij vooral gedenken, dat de Here voor de deur staat en ons daarover verblijden.

J.R.

 

Gelovig gebed.

“En al wat gij zult begeren in het ge­bed, gelovende, zult gij ontvangen”.

(Matt. 21:22).

Dit is een wonderbaar antwoord, wat ons aan­toont dat de Heiland in Zijn menselijk leven de Overste Leidsman en Voleinder van het le­ven des geloofs is. Hij haalde Zijn Goddelijke kracht en Zijn God-zijn niet aan als de oorzaak van het verdorren van de vijgenboom, maar die kwam voort om een les te geven voor het ge­loofsleven, ja, om zo te zeggen, door het ge­loof in Zijn Vader had Hij dit wonder verricht, opdat Zijn volgelingen, wanneer zij ook zulk een geloof bezaten, zulks ook konden doen.

Dat wij zo zwak zijn in ons gebed komt hierdoor: dat wij zo eigenzinnig zijn. Wij bid­den God voor allerlei dingen en trachten een gehelen nacht Hem onze verlangens bekend te maken. Wij gebruiken daarbij sterke en gedurige smekingen met tranen en proberen onszelf in een toestand van geloof te brengen. We denken dat we geloven en sluiten de deur van ons hart toe, voor iedere gedachte die zou willen op­komen – dat we niet geloven – te onder­drukken. En dan zijn we verwonderd dat de vijgenboom niet verdord en de berg niet ver­plaatst is.

Maar waar ligt hier de fout? Het is niet zo moeilijk om die te zien. Er is te veel van ons eigen “ik” en de werking van ons eigen vlees in dit al. Wij kunnen alleen geloof hebben voor een zaak, als we in zulk een gemeenschap met God zijn, dat Zijne gedachten en bedoelingen ongehinderd tot ons kunnen komen, ons aan­duidende, wat we bidden zullen, en ons daartoe brengende waar een volmaakte overeenstemming is tussen Gods gedachten en die van ons. Geloof is altijd daarvan de vrucht.

Wees zeker, dat ge staat aan de zijde van Gods plan. Wacht op Hem, totdat de ingevin­gen van onze natuur tot stilte zijn gekomen en de ziel stil is geworden. Dan zal de Geest u leiden om u te doen vragen: “wat is Gods wil?”, en gij zult terstond weten, de Geest bidt in u, in overeenstemming met Gods wil.

(Overgenomen)

 

Een ontmoeting met Christus.

(Uit het leven van Pastor Paul).

Het was in de avond, toen ik een eenvoudige man ontmoette. Wat was er aan hem? Wel, hij vroeg me eenvoudig slechts: ”Wat zoekt ge?”

Het was me, alsof er een stem, waaraan ik nooit zou hebben kunnen voorbijgaan, riep: “Jezus van Nazareth!” Het scheen mij, alsof deze stem uit mijn diepste binnenste kwam.

Telkens en telkens moest ik hem aanzien.

En de man vroeg mij verder: “Zoekt ge eer, rijkdom, wereldlust?”

Ik wist wel, dat al deze dingen mij gelokt had­den. Konden zij mijn hart bevredigen?

Neen, en duizendmaal neen!

Wat zocht ik dan?

Voor de tweede maal klonk de roep: ”Jezus van Nazareth!”

“Vergeet niet”, sprak nu de man, “wanneer u daarin nog uzelf zoekt, dat dan het ware leven voor u verborgen blijft. U moet de prijs kun­nen betaten!” Toen richtte hij zijn ogen op mij en zag me aan met een blik, die ik nooit vergeten kan.

Dit gebeurde in het avondduister, toen ik deze ontmoeting had, maar zijn ogen lichtten mij in het hart.

En weer kwam de vraag: “Wie zoekt u?”

Het antwoord klonk nu uit mijn hart, machti­ger dan te voren: ”Jezus van Nazareth!”

Hij sprak: “Ik ben het …… Dat had ik reeds geweten. Dat had mij niemand eerst be­hoeven te zeggen.

(“Dit is het”.)

Laat Hem besturen, waken,

’t Is wijsheid wat Hij doet;

zo zal Hij alles maken,

Dat g’ u verwondren moet. (Gez. 180:7)

 

Uit de arbeid.

Delfzijl.

Opnieuw hadden wij het voorrecht om daar enkele openbare samenkomsten te houden. Door de zware stormen en regen, die die dag woed­den, waren velen verhinderd te komen, doch ’s middags was toch een flink aantal bezoekers saam gekomen. Ook de huissamenkomst in Steendam bij Tjechem was zeer gezegend. De kamer was overvol en we zaten te zamen als haringen in een ton. Maar God was in ons midden en Zijn tegenwoordigheid mochten wij rijkelijk ervaren. Bij velen is daar een diep verlangen naar meer geestelijk leven. Ook onder de broeders en zus­ters is een groot verlangen, dat God nog velen zal toebrengen tot een waar en gelovig leven in Christus.

Op mijn terugreis stapte ik even over in de trein die mij naar Apeldoorn bracht, waar ik onze zuster Clinge Dorenbos mocht bezoeken, die dicht bij de poort des hemels staat. Het deed mij goed haar zo opgewekt te ontmoeten, blij in de Here en in het vooruitzicht straks bij de Here te mogen zijn. God zegene ook haar en doe haar een ruimen ingang vinden in het Koninkrijk Gods, wanneer God haar op zal roepen tot hogeren dienst.

“Ziet, Ik kom haastelijk; houdt dat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” (Openb. 03:11).

 

Einde Kracht van Omhoog 1939.

 

1939.11

De gemeente Gods.

“En Ik zeg u ook dat gij zijt Petrus, en op deze Petra zal Ik Mijn ge­meente bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. (Matt. 16:18.)

In bovenstaand tekstwoord wordt voor het eerst in de Bijbel gesproken van “gemeente”. Christus spreekt van “Mijn gemeente”. En dadelijk komt de vraag naar voren: “Wat is de gemeente van Christus?”

Toen Christus nog op aarde leefde, was deze gemeente nog niet aanwezig, want Hij sprak als in de toekomst. Daarom kunnen we het voor zeker houden, dat de gemeente Gods geen Oudtestamentische instelling is, noch een voortzet­ting daarvan, maar iets geheel nieuws; iets wat zeer kostbaar is in de ogen van God, gelijk Gods Woord ook zegt: “gelijk ook Christus de gemeente liefgehad heeft, en Zich zelven voor haar heeft overgegeven.” (Ef. 05:25.)

De gemeente des Heren werd geboren op het eerste wonderbare Pinksterfeest, toen de wachtende schare, die tien dagen samen geweest was, vervuld werd met de Heilige Geest.

Het heeft niet alleen een beslist begin en voort­zetting, maar ook een beslist eind, wanneer de gemeente van Jezus Christus als Zijn Bruid straks de Vader zal voorgesteld worden, als een ge­meente zonder vlek of rimpel We kunnen zeggen: ”het begint in het 2e hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen (Pinksteren) en ein­digt in 1 Thessalonicenzen 4 (opname).

De apostel Paulus vertelt ons duidelijk, dat de gemeente een verborgenheid was, die nu geopen­baard werd. (Ef. 03:01-10.)

En wie zullen dan wel behoren tot die ge­meente, die zo kostbaar is in Zijn ogen, dat Hij de gehele wereld gekocht heeft met Zijn bloed, om die schat (Gemeente) uit de akker (de wereld) te verkrijgen? De gemeente des Heren bestaat uit allen, die waarlijk wederge­boren zijn, die door de Heilige Geest zelf zijn toegevoegd tot het lichaam van Christus, hetwelk is de Gemeente, Zijn Bruid. (1 Kor. 12:12-14; 1 Kor. 12:18.)

Gods Woord is zeer duidelijk omtrent degenen, die waarlijk tot de gemeente behoren. Het is niet wat de mens samenvoegt en als zodanig zegt: “dat is de gemeente”, maar wat God open­baart door Zijn Woord, als behorende tot die gemeente, die genoemd wordt: ”de Gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opge­schreven zijn.”

Het is goed, dat we duidelijk onderscheiden wat Israël is en wat met de Gemeente bedoeld wordt. Gods Woord houdt ze uit elkander, en willen wij Gods bedoelingen begrijpen en ver­staan, dan is zulks nodig. Wat al niet een ver­warring heeft plaats gegrepen, omdat men wat tot Israël behoort, met de kerk verwart. Gods Woord zegt duidelijk, dat de gemeente verborgen was in het Oude Testament en nu “geopenbaard aan Zijn heilige Apostelen en Profeten door de Geest”. (Ef. 03:05.) En toch schrijft men vaak boven hoofdstukken in het Oude Testament o.a. “Weldaden, die de Here aan de kerk zal be­wijzen”, enz.

Hosea zegt: “En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof, en gij zult de Here kennen.” (Hos. 02:18-19.)

De Gemeente van Jezus Christus is beslist een apart lichaam en was nimmer voor Pinksteren aanwezig. Het woord kerk,  gemeente, duidt het reeds aan. Het is afgeleid van het woord Ekkal-leo (Ik verkies uit – uitgeroepen); het komt plm. 350 keer in het N.T. voor en is vertaald met het woord Kerk,  Gemeente (degenen die uitgeroepen zijn). De gemeente is samengevoegd uit degenen die uit de wereld geroepen – terzijde gezet zijn door de prediking van het Evangelie. Het is een gemeenschap van alle gelovigen. die gewonnen – uitgeroepen zijn uit de wereld en nu behoren tot het lichaam van Christus. “In welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in welke gij ook. nadat gij ge­loofd hebt, zijt verzegeld geworden met de Heilige Geest der belofte.” (Ef. 01:13.)

Duidelijk wordt in de Schriften gesproken, dat de gemeente het lichaam van Christus is “en heeft Hem aan de gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; welke Zijn lichaam is.” (Ef. 01:22-23.) Daarom kan er ook nooit sprake zijn van een lichaam, d.i. gemeente van Christus vóórdat het Hoofd was geopenbaard. Er kan dus van gemeente geen sprake zijn, voordat Christus eerst als Hoofd van de gemeente Zijn plaats heeft verworven door Zijn zoendood. Evenzo kan er geen sprake zijn van gemeente, vóórdat de Heilige Geest werd uitgestort, want het is de Heilige Geest, die de leden van de gemeente samenvoegt in het lichaam van Christus, hetwelk is de gemeente.

Sinds Pinksteren is de Heilige Geest bezig om die Bruidsgemeente te roepen en gereed te ma­ken voor het ogenblik, dat Christus wederom zal verschijnen. En zij zal bestaan uit Jood en Heiden samen. (Ef. 03:06.) Nu niet meer geschei­den, maar één gemaakt door de offerande van Christus, “waarin niet is Griek en Jood, besnij­denis en voorhuid, barbaar en Scyth, dienstknecht en vrije, maar Christus is alles in allen.” (Kol. 03:11.)

Welk een hoge roeping heeft die gemeente te vervullen in deze tijdsbedeling; want die gemeente staat tot Christus in verhouding als een Bruid tot haar Bruidegom. Het spreekt van een intieme verhouding; een teerheid niet alleen, maar ook van een bijzondere dichte tegenwoor­digheid. Zij zullen niet meer twee zijn, maar volkomen één. En dit is de bijzondere roeping van de gemeente in deze bedeling.

  1. K.

 

De toekomst van Europa.

God, die van de beginne aan ver­kondigt het einde, (Jes. 46:10.)

De pers schreef: Van nu af aan zal men mo­gen zeggen, dat het jaar 1939, het faillietjaar van de waarzeggers(sters) is. Heeft er één enkele de laat­ste Duitse machtsgrepen voorspeld? Of de aanslag van Italië op Albanië? Neen!

Jesaja riep het reeds uit: “Verkondigt dingen, die hierna komen zullen, opdat wij weten, dat gij goden zijt.” (Jes. 41:23.)

Lieve lezer(es), gaan we daarom naar het pro­fetisch Boek  de Bijbel, het Boek dat bewezen is waar te zijn!

Is het toevallig, dat de toestand in Europa aldus is? Of bestaat er een vast plan? Een Raad Gods? Is het soms een louter gevolg van ver­keerde regering? Naar de Schrift is de wereldmalaise een vrucht van ’s mensen boze daden en een straf Gods. (Ez. 14:13; Ez. 14:21; Spr. 14:34.)

De toekomst van Italië.

De Schrift geeft ons een profetische beschrijving van het Romeinse Rijk: bloeitijd, tijdelijk ge­slagen, herstelling en daarna een eeuwige ver­woesting. Het Romeinse Rijk is een staatkundig en politiek stelsel. De Roomse Kerk is een gods­dienstig stelsel met wereldlijke macht en ten nauwste met de politiek verbonden. Italië als staat zal in oost en west een grote rol spelen, met succes. De Kerkelijke Staat eveneens. Toenemend Romanisme en verheerlijking van het pausdom. In Italië en Duitsland wordt er op gewezen dat, wat nu gebeurt, te vergelijken is met het vroegere heilige Romeinse Rijk. Het doel zou dan zijn om sociale orde, vrede, politieke en internationale samenwerking in te richten. Keizer Karel gold als de opvolger van de vroe­gere Romeinse Keizers, toen (in ’t jaar 800) paus Leo 111 hem kroonde met de Romeinse Keizerskroon. Dit heilige Romeinse Rijk stond onder leiding van de Germanen. Mussolini, de afvallige, kwam terug tot de Roomse Kerk en genas de breuk (1870) tussen het Vaticaan en bracht een politieke, godsdienstige overeenkomst. Van nu af aan gaan beiden, paus en dictator, weer samen. Wij krijgen straks een staten en kerkenbond van afvalligen. Openbaring 17. Deze twee lichamen worden het voor­werp van Gods vreselijke oordelen. Rome zal nog voor een korten tijd triomferen, om dan voor goed te verdwijnen. Babel zal vallen!

De toekomst van Rusland.

Rusland zal eveneens in west en oost een grote rol spelen, en voorlopig met succes. Ezechiël 38 en 39. Wij lezen daar: “Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Gog, het land van Magog (Rus­land), de vorst van Rosh (Rus). (Gen. 10:02.) Gomer zijn Germanen. De Rus en de Duitser zullen zich verbroederen. Het ongelooflijke zal gebeuren. Polen moet door hen overwonnen wor­den en Scandinavië later. Het Russische leger zal in Palestina door God neergeveld worden.

De toekomst van Duitsland.

De as Rome-Berlijn zal het kardinale punt van Europa worden. Aangezocht zullen worden tot toetreding en verbond: Spanje, Hongarije, Z.- Slavië, Roemenië, Griekenland, Portugal, Turkije en Japan. Al het mogelijke zal gedaan worden om het doel te bereiken. In Italië en Duitsland zijn eenvoudige personen (Mussolini en Hitler) wereldfiguren geworden. Echter niet Berlijn maar Rome is de magneet van het herstelde Romeinse Rijk. Na een tijd van samengaan en grote bloei en invloed, zal het tussen Duitsland en Italië tot een breuk moeten komen. Noord- Duitsland behoort niet bij het Romeinse Rijk.

De toekomst van Engeland en Frankrijk.

Engeland en Frankrijk zijn, voor hun beide vitale belangen, het meest op elkaar aangewezen; zij zullen steun beloven, en zelfs ongevraagd, aan: Polen, Roemenië, Griekenland e.a., doch mogelijk weinig succes hebben. Beide landen zijn reeds veel verzwakt door toegevingen om de vrede te bewaren. De aanstaande vredespogingen door Mussolini-Paus en Stalin-Hitler, zullen al­licht niets baten. Mogelijk dat er een lange oor­log, vooral een economische, voor de deur staat. Kiest Italië de partij van Duitsland, dan is het de vraag of Engeland-Frankrijk het winnen. Het­zij nu of later, Engeland-Frankrijk zullen toch weer eens, met Italië, Duitsland vernederen en verdelen. De dingen gaan thans in een zeer snel tempo. Verrassingen zijn op komst.

De toekomst der neutrale Staten.

Zweden, Noorwegen, Denemarken zullen in de toekomst bij Noord-Duitsland en Rusland gevoegd worden in een Noorder-Bond; Nederland, België en Zwitser­land zullen het heel moeilijk hebben in het be­waren van hun neutraliteit. Onzijdigheid is wellicht de beste politiek; hierdoor zullen zij mogelijk buiten een oorlog blijven; evenwel zul­len zij later provincies worden van het Romeinse Rijk, hetzij aan het einde van dezen, of de volgen­den oorlog.

Een korte tijd van vrede zal er dan aanbre­ken. (1 Thess. 05:03.) Europa komt onder één heerser. Nu staan vrede tijden voor de deur. Mogen wij wakende en biddende zijn en bereid als de Here Jezus komt. Zegene Hij onzen arbeid voor Hem. 

  1. R.

(Deze en volgende art. geschreven in begin van 1939. Red.)

 

Een Levende God.

“God is niet een God van de doden, maar een God van de levenden.” (Mark. 12:27.)

God sprak van Zichzelf, als van een God van de Patriarchen, Abraham, Izaäk en Jacob, eeuwen nadat zij naar hun graven waren gebracht. Het ware daarom te bedenken, dat zij nog altijd leefden, en op deze grond ontmoette onze Here de vraag van het leven na de dood. Dood is niet een staat of conditie, maar een han­deling. We spreken van de doden, maar eigen­lijk zijn ze dat niet. We moesten spreken van hen die gestorven zijn; zij leefden tot het moment van hun dood, maar zij leven even zo goed nu. Sterven is, gelijk geboorte, een handeling, een doorgang in een wijder leven. Denk nooit aan sterven als een staat, maar als aan een brug, wel­ke voor een moment zijn schaduw werpt op de trein, die er onder voorbij snelt, maar niet blijft stilstaan.

Al onze geliefden zijn levend. Als levend, intensief als ooit; met al de liefde, geloof en ver­stand, waarmee wij hun geliefde persoonlijkheid samenvatten. Het moge zijn, dat zij denken aan ons, als slechts half-Ievenden, in vergelijking van hun eigen intense ervaringen van het leven, het­welk zij in ademen van de geopenbaarde tegen­woordigheid van God. O vrees niet dat zij zullen ophouden ons te kennen, te herkennen of lief te hebben. Het blijft altijd nog waar: “opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden.”

Zij, die leven aan deze of gene zijde van de dood, mogen elkander ontmoeten in God. Deze, welke nog zijn in het lichaam en degenen, die buiten het lichaam zijn, ontmoeten elkander in vergelijking, als zij naderen tot God. Als we naderen tot God in gedachte, gebed en liefde, dan komen wij tot “de geesten der volmaakte recht­vaardigen”. God is het wonderbare middelpunt van al de stralen die schijnen in al de werelden.

“Maar gij zijt gekomen ….. tot God, de Rechter over allen ….. en de geesten der vol­maakte rechtvaardigen.”

(Vrij vertaald F. B. Meijer.)

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Woensdag 11 Okt. was een bijzondere avond voor de Zendingsclub “ Het Mosterdzaadje”. Het 4-jarig bestaan werd gevierd en de zeer goede opkomst bewees wel, dat er harten zijn, die warm voor de zending kloppen. Het was een zeer ge­zegende avond. Onze harten gaan uit in dank­baarheid voor al de zegeningen, die God ons in het afgelopen jaar schonk. Typerend was het tableau van het kleine zaadje, wat een grote boom was geworden. Ook de samenspraak: “Marktprediking in China” oogstte veel bijval.

Met dankbare harten togen we allen huiswaarts.

God stelle “het Mosterdzaadje” verder tot zegen.

We waren blij br. J. Perkins van Oegstgeest voor enkele dagen in ons midden te hebben en we zijn allen gezegend geworden door de dienst van het Woord. Hoewel van Engeland komend, heeft hij de Nederlandse taal al zeer goed geleerd. Het was een heerlijke Zondag die wij ook met hem en Zr. Bakker mochten beleven.

We zijn ook de Here zeer dankbaar voor al de zegeningen die wij in de gemeente mogen genieten. Ook de offeravond, die wij enkele we­ken geleden hielden, bewees wel hoe er een liefde tot Gods werk bestaat onder onze broeders en zusters. We worden er altijd weer door ver­rast en het maakt ons ook zeer dankbaar dat de Here ons Zijn hulp schonk, ook door de offer­vaardigheid der broeders en zusters.

Bilthoven.

Het was een groot voorrecht om ten huize van Zr. Timmers aldaar een samenkomst te hebben met een kleine schare, die begerig is naar een dieper leven met God. Het waren gezegende uren, die wij met elkander doorbrachten en in vele harten is een dieper verlangen gekomen, om ook voor hun leven de vervulling des Heiligen Geestes te zoeken.

Delfzijl.

Zr. Bakker bracht daar enige weken door, te midden van onze trouwe broeders en zusters. God gaat aldaar met Zijn werk door en enkele zielen werden toegevoegd. De samenkomsten waren zeer gezegend en onze geliefden zijn zeer aangemoedigd, ook door dit bezoek.

 

 

1939.10

De welaangename tijd.

“Ziet, nu is het de welaangename tijd, ziet, nu is het de dag der zaligheid”. (2 Kor. 06:02b.)

Is het wel mogelijk om in deze benauwde tijd waarin we nu leven  en waar we zien en ervaren dat donkere wolken van oorlog zich samenpakken en vrees en beving het hart van de mensen doet sidderen bij hetgeen komende is, toch te kunnen spreken van een welaangename tijd?

De wereld en de mens, die naar het goeddunken  van eigen hart wandelt, spreekt van boze tijden, slechte en onaangename tijden. En van menselijk standpunt bezien is er meer reden te spreken van boze dan van goede tijden. Ook de Bijbel, het richtsnoer waarnaar en waarin het kind van God zijn leven moet richten en vinden, spreekt zo: “dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.” (2 Tim. 03:01; 2 Tim. 04:03 en 1 Tim. 04:01.)

Uit dit alles kunnen wij zien, dat wij in deze laatste dagen zware en moeilijke, ja donkere,  benauwende tijden hebben te wachten. “En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.“ (Matt. 24:12.)

En toch spreekt Gods Woord, dat zelfs in de laatste tijden het een welaangename tijd zal zijn ja wat meer zegt: “nu is het de dag der zaligheid.” Want zolang Christus nog niet gekomen is, zolang staat de poort nog open en die wil kan binnentreden en mag genieten de volle zaligheid, die ons geworden is door Jezus Christus. Het is de tijd van het welbehagen Gods in de mensen. zo zongen de engelen bij de geboorte van Jezus, onze Heiland, en dat is nog altijd waar. Toen Jezus eenmaal in Nazareth was, werd Hem de boekrol van Jesaja gegeven en Hij begon te lezen waar geschreven staat: “De Geest des Heren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd. Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte; om de gevangenen te prediken loslating en de blinden het gezicht; om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heren”. (Luc. 04:18-19.)

Wanneer we deze verzen gingen lezen in Jesaja 61, dan zouden we zien, dat de Heiland in Zijn uitspraak te Nazareth niet verder gaat dan de aangename tijd des Heren, maar “de dag der wraak onzes Gods” niet uitspreekt, omdat deze nog toekomstig is en we nu nog altijd leven in de heerlijke dag der zaligheid.

Wat al een zaligheden – heerlijke heilsfeiten – zijn besloten in dat woordje “zaIigheid”. Zowel in ’t Hebreeuws als ook in ’t Grieks heeft het in zich “bevrijding”, zoals Paulus schrijft: “Die ons uit zo grote dood verlost, bevrijd, heeft en nog verlost, op welke wij hopen dat Hij ons ook nog verlossen zal.” (2 Kor. 01:10.)

Dan “veiligheid”: “welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is.” (Ps. 032:001.)

Willen wij nog slechts één noemen, en wel “bewaring”. “Gij zijt mij een Verberging”. (Ps. 032:007.) zaligheid te weten, hoewel alles wijst op strijd en moeite, op donkerheid en ondergang wat deze wereld aangaat, dat te mid­den van het gewoel en gedruis, we toch nog mogen uitroepen: “nog is het de dag van de zaligheid Gods, de welaangename tijd.”

Gods lokkende en roepende stem klinkt nog over deze arme, vermoeide aarde. Het zuchten van de ganse schepping wordt gehoord, maar het kan voor een ieder, die wil en die deze boodschap van Gods alomvattende liefde aan­neemt, worden een welaangename tijd, een dag van persoonlijke zaligheid, het opnieuw geboren worden. Christus roept het ons toe: “Gaat in door de enge poort… want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt.”

Een welaangename tijd voor hen, die binnen­gegaan zijn en behoudenis hebben gevonden voor tijd en eeuwigheid beide.

Het is een tijd van de genade van God, een tijd dat Christus Zijn gemeente bouwt en klaarmaakt voor de opname in heerlijkheid; het is een tijd waarin God de Heilige Geest uitstort en Zijn kinde­ren wil vervullen met deze volheid, opdat zij kracht van boven zullen ontvangen om te kun­nen staan in deze boze dag. Een tijd, waar­in we zien, dat God begint weer bemoeienissen te hebben met Zijn oude volk Israël.

O, dat we deze dag der volle zaligheid niet mogen missen, opdat Christus ook over ons niet moet wenen, zoals Hij eens over Israël en Jeruzalem weende en moet zeggen: “gij hebt de tijd uwer bezoeking niet bekend.”

Ik zie een poort wijd openstaan,

Waardoor het licht komt stromen…  

Van ’t kruis, waar ‘k vrij lijk heen mag gaan

Om vrede te bekomen.

  1. K.

 

Bijbelse bekering.

Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden. (Hand. 03:19.)

Bekering is niet het opslaan van een nieuw bladzijde in uw levensboek, of een be­sluit te nemen om “het voortaan beter te doen”.

Herodes had goede voornemens en deed vele dingen en hoorde Johannes gaarne, maar hij bekeerde zich niet. (Mark. 06:20.)

Bekering is niet: bijkans bewogen te zijn om een Christen te worden. Velen lijken op Koning Agrippa; zij waren bijkans bewogen om zich aan God over te geven, maar bekeerden zich niet. (Hand. 26:28.)

Bekering is niet: beven voor de waar­heid; duizenden z:jn voor eeuwig verloren, die gelijk Felix beefden onder het zoeklicht van God. Hij wenste een gelegener tijd om zich te bekeren, maar deze kwam nimmer. (Hand. 24:25.)

Bekering is niet: wroeging van het geweten, of foltering van onzen geest’. Velen lijken op Judas en plegen liever zelfmoord, dan te belijden en het verkeerde goed te maken. (Matt 27:05.)

Bekering is niet: het verlangen om gods­dienstig te zijn, wanneer de dood of een ander ongeluk ons overkomt. Velen schijnen zich dan bij zulke gelegenheid te bekeren, maar vergeten hun geloften, wanneer het gevaar voorbij is. Wenen  over onze geliefden en de wens hen in de hemel te ontmoeten, is geen bekering.

Het gaan naar de zondaarsbank, wenen en bidden totdat gij u beter voelt, is geen bekering. Velen verwarren dit met bekering. Verlichting van het geweten, omdat ge denkt uw plicht gedaan te hebben, is geen be­kering.

Een goede gedaan te hebben, om zijn geweten te verlichten, en boete te doen voor ongehoorzaamheid, is geen bekering. Reformatie is geen bekering. Dat pogen sommigen van onze moderne predikers ervan te maken. Zij proberen de mensen er toe te brengen, enkele van hun kwaadaardige zonden op te geven, Christus aan te nemen, lid te wor­den van een kerk, gedoopt te worden en te nachten een Christelijk leven te leiden.

Bijbelse bekering is een goddelijke droefheid over iedere zonde, en ook het nalaten van zonden. Niet alleen de grote zonden als dobbelen, drinken, vloeken, dansen of kaartspe­len, bioscoop enz., maar ook elke kleine boezemzonde of afgoderij moet gelaten worden. Koken, tabak, overspel, geheime zonden, onkuise boe­ken, gekkernij, ontheiliging van des Heren dag moet opgegeven worden voor altijd.

Bijbelse bekering wil zeggen: goed ma­ken, als men iemand in het verleden benadeeld, bedrogen of winst gemaakt heeft ten koste van een persoon. Hij zoekt vergiffenis te ontvangen, her­stelt waar zulks mogelijk is, betaalt oude schul­den, ook al zijn ze verjaard en betaalt alles zo spoedig mogelijk. Alles wordt terzijde gezet, als jaloezie, vooroordeel, enz. Elke bekering maakt de weg open voor het binnen komen van de Heer, en uw eigen geest zal getuigen, dat u gedaan hebt wat u kon doen, en grote vrede zal in uw harten komen. Ja, Gods Geest zal dan getuigen, dat alles vergeven en bedekt is onder het bloed. (Hand. 17:30.)

 

Vier belangrijke regels voor ons geestelijk leven.

Zij, die voorwaarts gaan in het geestelijk leven, erkennen dat het noodzakelijk is een soort pro­gramma te volgen. Het loslaten daarvan is heel vaak de oorzaak van nederlagen.

Hier volgen vier belangrijke regels voor ons godsdienstig leven:

Er moet een vastgestelde tijd zijn voor gebed en het lezen van Gods Woord. De beste tijd daarvoor is vroeg in de morgen, wat ook de Heiland deed: vroeg, voor het nog dag was. Nooit liet Hij de schare tot zich naderen, zon­der eerst met de Vader gemeenschap te heb­ben gehad.

Er moet een plaats zijn voor onze dagelijkse devotie. Wanneer iemand op reis is, kan zulks zijn bed zijn, maar voor hen, die hun thuis hebben is het mogelijk daar zulk een plaats te vinden. Moody, bij gebrek aan ten betere gelegenheid hield zijn devotie in de kolenkelder en hij zegt dat dit het begin was van zijn wereldomvattende arbeid: zijn gewoonte om in de kolenkelder te bidden.

Er moet een vaste gewoonte zijn in onze persoonlijke devotie of gebedsleven. Men kan natuurlijk bidden in verschillende houding, b.v. liggende in bed maar volgens mijn opvatting is het beste knielende. Luid bidden is even zo noodzakelijk als zacht bidden. De Bijbel te lezen in verband met gebed, is een andere hulp.

George Muller was gewoon eerst de Bijbel zó te lezen, totdat zijn ziel gezegend was, en dan te bidden. Sommigen lezen de Bijbel met de verschillende teksten die er mee in verband staan: anderen lezen weer een aantal hoofdstuk­ken per dag. De hoofdzaak is, dat ge een plan hebt en u daar aan vasthoudt.

  1. Dat men daarin volhardend en getrouw is. Dat is het geheim. Gij moet uw persoonlijke devotie elke dag hebben, onder alle omstandig­heden, onder alle gevoelens en alle soorten van verzoekingen, om onzen weg te gaan, al worste­lende in het gebed en het lezen van Gods Woord. Een rijk gebedsleven en een geregeld lezen van Gods Woord is noodzakelijk. Onze grote moei­lijkheid is wel deze: dat we het zo druk hebben, waardoor we dit belangrijkste verzuimen. Vaak zijn we teveel bezig met de dingen van het werk voor Christus en te weinig met onze dagelijkse devotie. Daarom houdt u aan de dagelijkse om­gang met God, door gebed en onderzoek van Gods Woord.

 

Maranatha Jezus komt

Maak u gereed!

Aan de deur der wereldtijden.

Klopt nog eens de Bruidegom:

Op! Ontwaakt! De nacht is om!

Nu de Zon, de Langverbeide,

Rijzen gaat, schort op uw kleed,

Maak u voor die dag gereed!

  1. L. Smelik.

 

Uit de arbeid.

En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al deze dingen moe­ten geschieden, maar nog is het einde niet.

(Matt. 24:06.) Hoe waar zijn deze woorden van onze Hei­land. En wanneer deze regels geschreven wor­den, is net de oorlog uitgebroken, en worden we ook dagelijks opgeschrikt door geruchten van oorlogen. Onze harten zijn vervuld van diep medelijden met allen, die in deze tijd moeten lijden onder de gesel van de oorlog en alles wat daarmee in verband staat. En hoewel onze harten met diepe deernis bewogen zijn, door alles wat plaats grijpt, en hoewel we horen en zien, wat een ellende reeds deze enkele dagen van oorlog met zich medebrengen, toch, aan de anderen kant, weten wij, dat deze dingen moeten geschieden en dat het is, zoals de Here Jezus zegt “maar een beginsel der smarten”.

Voor ons, kinderen Gods, is dit de voor­naamste vraag: “wat hebben al deze dingen ons te zeggen en wat zegt het Profetische woord hieromtrent?”

De sprake Gods is duidelijk in deze tijd en we zien het profetische woord in vervulling tre­den en dit alles ziende, is ons hart verheugd, omdat we weten, dat de dag van de opname Zijner bruid, de Gemeente, hetwelk is Zijn lichaam, niet verre meer is.

Het is niet te veel gezegd, dat de groepering der volkeren, zoals die zich ook in de laatste dagen openbaart, ook ’t verbond van Duitsland en Rusland, wat voor de meeste mensen haast ondenkbaar was, maar voor hen, die leven bij het profetisch woord, iets wat moest geschie­den volgens de Schrift, daarom ook een zeker bewijs, dat we in het laatste der dagen leven. En daarmee bedoelen wij niet het einde der wereld, maar het einde van het tijdperk, of zoals de Schrift zegt: de volheid der heidenen en het oprichten van het herstelde Romeinse rijk, waaruit straks de kleine hoorn zal komen, de antichrist, om als een machtige dictator te regeren. Voor ons geldt het als ware, oprechte gelovigen: “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog, en heft uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.” (Luc. 21:28.)

 

Oegstgeest.

De Here schonk ons in die plaats een heerlijke zegen, toen wij daar mede mochten getuigen var. Gués wonderbaar Woord in dezen tijd. Door de huidige omstandigheden waren verschillende sprekers van buiten verhinderd te komen.

Br. A. Widmer. (Brazilië)

We hadden gehoopt onze broeder nog te zien voor hij vertrok naar het zendingsveld, maar het mocht zo niet zijn, daar hij eerder met de boot moest vertrekken.

Wij zijn dankbaar, dat hij onderweg is naar Brazilië, en Hij geve onze broeder een veilige reis en stelle hem daar tot rijke zegen.

Laat ons in deze tijd alle zendelingen bij­zonder gedenken.

België.

We zijn dankbaar te mogen vernemen, dat de Here ook broeder en zuster Rietdijk rijkelijk zegent in hun moeilijke arbeid. Te midden van het rumoer van oorlogen en geruchten van oor­logen, bouwt God Zijn gemeente.

Onze broeder schrijft: “Ja, de tijden zijn bang: we hebben vele bidstonden gehad voor de vrede. De Heilige Geest heeft ernstig gesproken, doch wij zijn gesterkt geworden. Wij smachten naar Jezus komst.”

 

 

1939.09

De voortzetting der Reformatie.

“Laat ons tot de volmaakt­heid voortvaren.” (Heb. 05:11; Heb. 06:01).

In ons vorige nummer spraken we van “ver­loren Evangelie”; het blijde nieuws verloren, welk een schade en dat voor miljoenen mensen! Gelukkig, we kunnen óók spreken van de gezegende Hervorming of reformatie. Halleluja! God heeft grote dingen gedaan en sommige van Zijn knechten hebben met grote moed voor Hem gestreden en geleden. De Hervormers heb­ben bij Gods genade, door hard bidden en wer­ken, vele geestelijke goederen voor de Kerk her­kregen, welke wij te bewaren en te gebruiken hebben, en te zorgen, dat de reformatie, de zaak van Christus, in steeds toenemende verbetering voortgezet worde. Wij mogen niet teren en leven op hetgeen onze ijverige voorvaderen verworven hebben, doch gelijk een goede zoon de zaak van zijn vader ter harte neemt en uitbreidt, evenzo hebben wij te handelen met hetgeen onze hemelse Vader ons gegeven heeft door Zijn knechten in de Middeleeuwen en later. Luther bracht de Heilige Schrift weer in de Kerk.

Gebruiken wij allen dat Goddelijke Boek op de rechte wijze. Beide, het niet gebruiken en misbruik van de Schrift, is af te keuren.

Zijn we leraars na jaren van bekering, of staan we nog steeds in de eerste beginselen van de woorden van God. Kom aan! laat ons tot de volmaaktheid voortgroeien, beide in leer en leven. Wij moeten, het geloof kunnen belijden en ver­dedigen, dat eenmaal aan de heiligen overgeleverd is (Judas 01:03).

We mogen niet met alle wind van leer omgevoerd worden, maar moeten de waarheid betrachtende in liefde, alleszins opwassen in Hem. (Ef. 04:14-15).

Wij moeten ons wachten voor: Modernisme, Spiritisme, Russellisten, Mormonisten, Zevende dag Adventisme, Christan-Scientisme, en dergelijke. Wij Pinkster-Christenen staan met beide voeten op de gehele Bijbel en willen er geen letter van wijken en hebben de ernstige begeerte om uiten naar Gods Woord te leven en God te verheer­lijken. Wij hebben altijd de vraag: “wat zegt de Schrift”, wel vast te houden. Daarom moet onze begeerte blijven: Terug naar het Evangelie!

Wij mogen niemand haten en bestrijden, doch de valse leer wel en verkeerde daden eveneens. De volmaaktheid in leer en leven is nog niet bereikt; er is nog veel af te leren en aan te leren. De reformatie moet voortgezet worden, en het volle programma van de Apostelen, al wat zij geleerd hebben moet ook heden verkondigd worden. De Bijbel is voor alle mensen en voor alle tijden. Het Woord van God, de kracht van Jezus’ bloed, en de kracht van de Heilige Geest, is in sterkte, waarde en betekenis, in niets veranderd noch verminderd.

Wanneer de Apostelen gezien hadden op de tegenstand van de Joden en Heidenen, of gedacht hadden: ze hebben ook hun godsdienst en menen het goed, we zullen ze maar met rust laten, dan hadden zij hun Meester niet gehoorzaamd en waren wij nog in onze heidense duisternis.

Had Luther, Calvijn, Knox, Zwingli e.a. ge­zwegen over de afval van de R.K.-Kerk, gelijk als duizenden predikanten thans, dan waren wij heden nog in de duisternis van de middeleeuwen, en hadden geen Schrift, en zaten in afgoderij.

Bekeerde Joden hadden verkondigd, dat de Heidense gelovigen zich moesten laten besnijden; Paulus noemt dat een ander evangelie verkondigen en zegt: indien iemand een Evangelie verkondigt buiten hetgeen u ontvangen hebt, die zij vervloekt! (Gal. 01:09). Vele protestanten en Evangelischen weten helaas niet de hoofdpunten waarin de R.K.-Kerk, moderne kerken, genoemde sekten van ons verschillen en waarin ze dwalen en dat is niet goed. De onkundige kan zich niet verdedigen; maar ook wij hebben de plicht om de dolenden te helpen en hen voor de waarheid te winnen.

Men mag niet om onbegrepen erediensten van Roomsen en andersdenkenden lachen. Men moet ook niet zeggen: ach, zij zullen ook wel zalig worden, laat ons hen maar met rust laten dat deden de Apostelen niet, noch de Hervormers; wij moeten machtig zijn in de Schriften en ons het Evangelie voor niemand schamen. De Kerk, die zich houdt aan het getrouw woord, heeft een boodschap aan: de Afvallige Kerken           Joden en Heidenen. En wij behoren bij de getrouwe, algemene, Apostolische en heilige Kerk, en zelfs heeft de Pinkstergemeente in deze ene heilige Kerk één boodschap te brengen, niet alléén aan de wereld en afvalligen, dat natuurlijk ook, (Matt. 28:19), maar óók aan de gelovigen, aan Gereformeerden, Luthersen enz. Wij moeten met kracht en eenvoud, in alle klaarheid, de Pinksterboodschap verkondigen in woord en Schrift, door leer en leven, beide mannen en vrouwen. Deze boodschap brachten de Apostelen en heeft niet te doen met Montanisme uit de eerste eeuwen, noch met de Wederdopers uit de middeleeuwen.

Wij leren dat Jezus Christus de Doper is met de Heilige Geest (Matt. 03:11), en dat God Zijn Geest op het gebed geeft (Luc. 11:13; Handelingen 2 en 10), ook tijdens de prediking, en in de laatste dagen, volgens Joël, zullen onze zonen en dochters profeteren door de Geest; en dat die Geest of Trooster vele geestelijke of boven­natuurlijke gaven meedeelt aan een ieder, gelijk Hij wil

(1 Kor. 12:01-11) en dat door deze gaven het mogelijk is, volgens de oudste regel en eredienst van de eerste Christenen, ook thans nog te vergaderen (1 Kor. 14:26). En hoewel wij de hele Bijbel als een geheel moeten leren, en geen brokstukken apart als stokpaard­jes, toch mag men ons niet kwalijk nemen, dat we vooral dat verloren Woord Gods, de Geestesdoop met de tekenen, thans met nadruk en klem dikwijls moeten onderrichten.

Terug tot het volle Evangelie! Geen stilstand. Leven! Dus groeien, toenemen in genade en kennis, en vruchten voortbrengen, Gode tot lof en tot heil van Zijn Kerk en wereld.

  1. R.

 

Europese Conferentie te Stockholm.

(Slot.)

God gaf br. Petrus bijzondere wijsheid en ge­nade om aan alles een goede leiding te geven, en toch ook weer de volle vrijheid, en voorwaar we kunnen niet anders zeggen: God heeft wel op bijzondere wijze Zijn Geest en hand in alles gehad. In al deze dagen was er niets, wat ver­storing gaf, en moesten wij allen getuigen: “God heeft grote dingen onder ons gedaan, dies zijn wij verblijd”.

Laat mij U nog iets mogen vertellen van de wonderbare samenkomsten, die ’s avonds werden gehouden in een grote tent, waaraan twee klei­nere tenten waren toegevoegd, die plm. 10.000 mensen kon bevatten, en die meer dan vol was, zo dat zelfs de looppaden werden ingeno­men door die grote schare, terwijl buiten de tent velen honderden met grote aandacht ston­den te luisteren. Gelijktijdig werd er ook samen­komst gehouden in hun eigen kerk, ja, eens zelfs moest bovendien nog een grote concertzaal worden gehuurd, teneinde die menigte te kunnen bevatten. Wat een machtige indruk gaf het eerste bezoek aan deze tent, om al die duizenden te zien, dat grote platform met zangkoor of strijk­orkest en de vele honderden broeders en zusters. Wat een zingen! Hoe werden wij soms meege­voerd als zij hun heerlijke liederen of muziek deden horen! Neen, dat vergeten wij nooit.

Meest sprak tot de schare Br. George Jeffreys, de welbekende en door God gezegende evange­list, die al vele jaren tot zulk een grote zegen is, en door wie God Zich zo heerlijk heeft kunnen openbaren in het redden van zielen.

Met macht en door de kracht van de Heilige Geest werd het woord gebracht; zo bekwaam door Br. Lindblom vertaald. Ademloos luisterde deze grote schare naar het Woord van God. Men was soms uren bijeen, en toch verliet bijkans niemand tussentijds de tent. In de uitnodiging waren er velen, die door het opsteken van hun hand, getuigenis gaven, hun leven open te stel­len voor Jezus Christus.

Zondagmorgen werd de Conferentie verrast met het bezoek van Prins Bernadotte, de broe­r van de Koning van Zweden, met zijn vrouw. Eenvoudig zaten zij onder de schare. Geen ge­jubel of commissies van ontvangst; eenvoudig luisterden zij naar het Woord Gods en zongen lustig mee, en ook zij paarden hun stemmen met de Halleluja’s, die de saam gekomen schare deed opklimmen tot Gods troon.

Maandagavond was de laatste samenkomst, die in de tent werd gehouden, en die toegankelijk was alleen voor de gasten der conferentie en ge­meenteleden. Ongeveer 8000 broeders en zusters waren saam gekomen in deze slotsamenkomst  die meer dan vier uur duurde. Tevens vierden wij samen het Heilig Avondmaal. Welk een aan­blik, de tafel des Heren te aanschouwen met haar 60 bekers en borden, waar voor elk een ouderling stond. Dat verwekte een geweldige in­druk, vooral, toen na het Heilig avondmaal ge­vraagd werd op te staan en elkander de hand te reiken, en toen alle 8000, als ware één keten vormende, te samen zongen in de verschillende tongen “Blessed be the tie that binds”. (geze­gend zij de band, die ons bindt).

Die avond gaf één spreker van elk land uiting van de ontvangen zegeningen. Het scheen wel, alsof we niet konden scheiden. Het was reeds over elf uur geworden, toen deze wonderlijke en aangrijpende samenkomst gesloten werd en we van elkander afscheid namen.

De volgenden dag vertrokken vele gasten weer naar de verschillende landen, om hun strijd en arbeid weer te aanvaarden, doch met nieuwe moed en kracht.

Wij Hollanders, keerden ook terug en bleven op onze thuisreis nog enkele dagen in Kopen­hagen, Denemarken, en mochten kennis maken met de arbeid van Br. Enderson, die geen on­bekende is in Amsterdam.

Dankbaar keerden wij weer terug naar Am­sterdam en andere plaatsen van ons land. God stelle Stockholm ook tot groten zegen der ganse wereld.         

  1. K.

 

Gevraagd: Heilige mensen.

Er is niets wat de wereld zó nodig heeft dan heilige mensen. Gods werk is vaak lam­geslagen door de zonden van de gelovigen. De na­tuurlijke mens kan de zonde vergoelijken, maar dat mogen Gods kinderen niet doen. De nieuw mens moet met God zijn standpunt innemen tegen de zonden. Er moet een duide­lijk onderscheid zijn tussen Gods kinderen en de kinderen dezer wereld. Wanneer de we­reld zegt, dat de straf zwaar en onrechtvaardig is. dan moeten we ons naast God stellen en zeggen: “Zou de Rechter van de ganse aarde geen recht doen?” God zal recht doen en laat ieder zeggen “Amen”, wanneer het komt in betrekking tot het straffen der zonde. En ook wij moeten het veroordelen, als God het doet, het ogenblik dat we het zien, wanneer dat ook in ons­zelf mocht zijn. Misschien is het verborgen en kan daarom de Here ons niet meer gebruiken. Laat ons eerlijk met God zijn en Hem vragen, ons te doorzoeken, ons onszelf te laten zien, zoals we zijn.

Laat Davids’ gebed: “doorgrond mij, o God”, ons gebed zijn. – Niet mijn naaste, of anderen, maar “doorgrond mij!”

  1. L. Moody.

 

Hoe laat is het?

“Wachter! wat is er van de nacht?” (Jes. 21:11.)

Het is een ernstige vraag, die de gelovigen van deze tijd bezig houdt. En waar kan men beter licht krijgen dan in het onfeilbaar Woord van God. Dat eeuwig blijvend Woord als een lichtbaken in deze donkere tijd.

Hoe Iaat is het? Op welk uur staat Gods klok?

Eenmaal werd deze vraag gesteld aan de pro­feet Jesaja, en hij moest als antwoord geven: “De morgenstond is gekomen, en het is nog nacht” (Jes. 21:12). Hoe tekenend voor onze tijd. Roept het kind van God niet uit: “Wachter! wat is er van de nacht?” Nacht voor de goddeloze wereld en de volken, die niet gewild hebben, dat Jezus als Licht der wereld over hen zou schijnen, maar een naderende morgenstond voor Gods volk. Bijzonder in deze dagen van spanning roepen Gods kinderen uit: “Zeg ons wachter, wat is er van de nacht?” en het antwoord is nu nog: “Het is nog nacht.” En toch, is juist niet de diepste donkerheid van de nacht het gewisse teken, dat de morgenstond van een nieuwe dag is komende? Ja, hij komt gewis! Het geloofskind roept uit “De morgenstond is gekomen en het is nog nacht”. Het is daarom, wanneer we aanschouwen wat komende is, dat ieder doet wat Gods Woord ons voorschrijft: “Als nu deze din­gen beginnen te geschieden, zo kijk naar boven, en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.” Gods vinger is opgeheven naar de klok van deze bedeling. En op de vraag: “Hoe laat is het?” ontvangen wij als antwoord:” Nog is het nacht…, maar de morgenstond nadert”.

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Terschelling.

Dit jaar mochten wij als familie onze vakantie doorbrengen op dit vriendelijke eiland en had­den wij gemeenschap met onze broeders en zusters aldaar. God zegende ons te zamen in de verschillende uren van gemeenschap, die wij met elkander mochten beleven. Daar is een ernstig verlangen onder onze broeders en zusters aldaar, dat God een nieuw opwekking zal zen­den ook op dit dorre moderne eiland, waar zo weinig echt geestelijk leven is. Willen ook wij met hen bidden, dat God nog eens machtig zal doorbreken. 

Den Haag.

Uit de Haag schrijft men het volgende: “Zondag 30 Juli j.I. hadden wij een rijk gezegende Zondag. We hadden bezoek van het Amsterdamse Kwartet, dat ons gezegende lie­deren deed horen. Br. Bruining en enkele an­dere broeders, brachten ons het Woord.

Maandag 31 Juli hadden wij de uitvoering van onze Jongeliedenclub. De Here zegende ons rijkelijk. De zaal was geheel bezet en we geloven dat ouders en kinderen, alsmede de be­zoekers, een gezegender, avond hebben gehad.

Wij bidden dat God verder dit werk rijkelijk zal zegenen, en kracht moge geve aan hen, die hieraan medewerken.

Amsterdam.

We kregen plotseling een verrassend bezoek uit Letland, en wel Br Zinger, uit Jelgava, die enkele dagen in Holland vertoefde, in verband met de conferentie van een Zakbijbelbond, die gehouden werd in Bilthoven. Hoewel we slechts enkele samenkomsten met onze broeder konden hebben, waren deze zeer gezegend en allen we allen verkwikt doe: zijn woord en getuigenis.

Zeer zeker heeft onze broeder een moeilijke arbeid, en ondervindt daar vele moeilijkheden, maar de overwinning des kruises is er dan ook groot. Willen we ook  Latvia en tevens de ar­beid van onzen Br. Zinger niet vergeten.in onze gebeden.