1939.08

 

Verloren Evangelie.

“Ik heb niets achter gehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al de raad Gods.” (Hand. 20:27).

Het Evangelie is een gave en een kracht Gods en… onvernietigbaar. De mens echter die het hoort, kan er zich van afwenden, of het mis­verstaan, en ook slechts gedeeltelijk aannemen. De prediker of leraar kan het Blijde Nieuws verzaken, en over politiek, humanisme, enz. spreken; hij kan ook het Woord verkeerd uitleggen, gedeelten verachten, vervalsen, en tevens één stuk tot zijn stokpaardje maken, d.w.z. altijd één en hetzelfde behandelen. De goede dienaar zal het met Paulus eens zijn: om niets achter te houden, maar de volle raad Gods te verkondigen. De Efeziërs en alle andere christe­nen hadden het volle Evangelie ontvangen; daar­toe was echter nodig, dat de leraar het volle kende. Apollos was een welsprekend man en machtig in de Schriften; evenwel kon hij het volle Woord niet leren; nadien, als hij de weg Gods vollediger gehoord en aangenomen had, was hij in staat, de leerlingen zover te brengen, als de Here hem gebracht had. (Hand. 18:24; Hand. 19:01-07).

De jeugdige Kerk had de volle raad of Evan­gelie Gods van de Apostelen ontvangen. AI de Schrift (het Oude Testament van God ingegeven) werd door hen niet verwaarloosd, en een heer­lijk nieuw licht ontstak de Heilige Geest door hen. Telkens tot staving en verdediging halen ze de Schriften aan. Wij hebben nu de gehele Schrift, We mogen niets verwaarlozen. De Bijbel Geschiedenis en Bijbelleer is ten nauwste aan elkander verbonden, als wortel en stam. Loochent men de geschiedenis, dan vervalt ook de leer. De leer van Jezus’ vleeswording, kruis­dood. opstanding en hemelvaart is gebaseerd op geschiedenis, rotsvaste gebeurtenissen; is het ene waar, dan is vanzelf het andere waarheid. De uitstorting en het werk van de Heilige Geest, alsmede de wording van de Gemeente en haar eredienst, behoren tot de Bijbel. Geschiedenis (Nieuw Testament, inzonderheid de Handelingen), waaraan de Bijbelleer voor de Kerk verbonden is; het ene is vast aan het ander.

Wij moeten helaas kort zijn; toch stellen we de grote vraag: wat was er in de Kerk van de middeleeuwen, ten tijde van Luther, van de volle-Evangelie-prediking overgebleven? Indien de Roomse Kerk niets had verzaakt, noch vervalst, waarom verwekte God dan Luther, de grote hervormer?

De Kerkgeschiedenis leert ons dat het zeer treurig met de prediking van het Woord en het leven daarnaast gesteld was. Het Evangelie was zo goed als verloren, en de Schrift verstoken. Allerlei ceremoniën en uiterlijke vertoning waren de kerk ingebracht, Véél, héél veel, waar wij van harte God voor danken, hebben Luther, Calvijn e.a., afgeschaft en veel goeds weergebracht; doch…  geenszins het volle; en dat kan men die helden ook niet kwalijk nemen; vooreerst verlieten zij zo juist de Afvallige Kerk, en kwamen langzaam tot beter inzicht. Zij hadden met allerlei verkeerde elementen te strijden, en vooral het eerst nodige terug te brengen: de recht­vaardiging door het geloof, en niet door goede werken, volgens Rome.

De heerlijke Maranatha-boodschap en de op­name van de gemeente hebben zij niet verkondigd. De christenen toen hadden haast geen licht over het belangrijke feit van Jezus’ komst en Koninkrijk.

Dat Jezus óók de Geneesheer van zieken is, was eveneens verloren gegaan. De zalving volgens (Jak. 05:14-15), had de Roomse Kerk veranderd, in voorbereiding tot sterven, in plaats van genezing! Men zei: wonderen zijn niet meer nodig en zelfs: gebeurt er een won­der, dan is het derhalve een valse. De kracht van het gebed en geloof werd niet geleerd; noch de zendingsplicht en het wachten op de vervul­ling van de Heilige Geest. In de vorige eeuw kwam pas de zendings-gedachte en ijver en aan het begin van deze eeuw een sterke begeerte de profetieën te onderzoeken, en steeg dat Woord van God in waarde. De typologische studie wordt nog ten zeerste geminacht en de Kerk met Is­raël nog te veel verward. Kerkorde, ambten en eredienst, vroeger verwereldlijkt en daarna in een dorre orthodoxie gebracht, wordt nog door vele evangelisaties geweerd en ongewenst ter­zijde gelaten.

Het gebod: wordt vervuld met de Heilige Geest, en de belofte: van de Geestes doop, met het profeteren in de laatste dagen, waarin de Christelijke Kerk leeft, is voor velen helaas nog onbekend, zowel voor leraars als leden.

In de Pinkstergemeente wordt door Gods ge­nade het volle Evangelie verkondigd, ook dat­gene wat voor velen een verloren Evangelie is. De Pinkster-christenen geloven en belijden de volle raad Gods, d.i. de geopenbaarde wil Gods in het Evangelie tot onze zaligheid.

Laat ons niet doen als de farizeeërs en de raad Gods tegen ons zelven verwerpen en de water- en Geestesdoop verachten (Luc. 07:30; Luc. 03:16); want groot en eeuwig zal de schade zijn.

  1. R.

 

Europese Conferentie te Stockholm.

(vervolg).

’s Maandagavond; was het welkom der ver­schillende delegaties, welke uit 21 landen van Europa gekomen waren.

Dat ook de stad zelf met dit congres meeleefde, bemerkte men reeds als men het station van Stockholm verliet, want de vlaggen van alle naties, die vertegenwoordigd waren, waaiden buiten op het plein. De delegaties werden op­gewacht zowel door fotograven, als door de verslaggevers van de verschillende bladen, en men moest zich onderwerpen aan een klein interview. Als men dat niet gewoon is, moet men voorzich­tig zijn, want wat men zo even terloops zegt, leest men enige uren later in de bladen.

Ook de kerk was eenvoudig versierd met de vlaggen der vertegenwoordigende naties, die heel broederlijk naast elkander hingen. Een kleine Volkenbond, waar men eendrachtig samen was, om in de eenheid van de Geest, de dingen aangaande het Koninkrijk Gods te bespreken.

Het podium in deze kerk is eigenlijk verdeeld in drie terrassen; het laagste is ook de plaats, waar het doopbassin is, en waarin, zo vertelde br. Petrus mij, altijd water aanwezig is. Vanuit twee zijgangen komt men onder het platform en door twee verschillende uitgangen, komen van de ene kant de broeders en van de anderen kant de zusters in het doopbassin.

De tweede verhoging is het grote platform voor de spreker en is er plaats voor de ouder­lingen en diakenen; alles zeer ruim gebouwd. Vanaf dit podium heeft men een goed overzicht van de gehele kerk, en er is in deze kerk geen enkele zitplaats, of men kan de spreker heel goed zien.

Dan iets hoger is de plaats voor het orgel, zangkoor of strijkkwartet.

Van alle 21 landen zaten die avond enkelen op het podium der sprekers, terwijl de andere gasten hun plaatsen in de kerk hadden ingeno­men. Wat een aanblik, al deze vertegenwoordi­gers te zien uit zoveel verschillende landen. Wat een verscheidenheid van sprake, maar allen toch gewassen in één bloed en gedoopt in één Geest. Meer dan 500 personen waren over gekomen, om deze Europese Conferentie bij te wonen.

Sommige landen waren sterk vertegenwoor­digd, andere weer minder sterk. Uit Finland waren er 160 gekomen, uit Engeland een 80-, Duitsland een 25- en Zwitserland een 20-tal. Uit de verschillende kleine Balkanstaten waren er ook gekomen, alsmede ook uit andere landen als: Letland Litouwen, Polen, Estonia, Bulgarije. Roemenië, Italië, Frankrijk, België, ja zelfs ook uit Spanje, Portugal en Rusland.

Als de naam van ieder land werd genoemd, dan stonden de vertegenwoordiger op het plat­form en in de zaal op en werden voorgesteld.

Het was een wondere avond en we gevoelden zo, dat God door de Pinksteropwekking mach­tig heeft gewerkt in al die verschillende landen

Wat een moeite en soms bergen van moeilijk­heden moesten overwonnen worden door som­migen, eer ’t mogelijk was te komen, omreden zij voor God arbeiden in landen, waar men Hem tegenstaat. Enigen van hen hadden dan ook vele malen kennis gemaakt met gevangenis en vervolging. Maar hier waren zij gelukkig; niet weinigen straalden van blijdschap. Eén drukte het op deze wijze uit: “In uw land, hier in Zweden, vlagt men voor de Pinkstermensen; gij hebt hier de vlaggen, maar in het land, waar ik vandaan kom, daar krijgen wij niet de vlag­gen, maar de stokken”.

Een Litouwse broeder kon zich maar niet indenken dat al die mensen hier allen Pink­sterbroeders en -zusters waren, daar zij in zijn land maar met enkelen zijn. Wat een bijzondere versterking, bekrachtiging en geestelijke hulp zijn deze dagen geweest voor hen, die niet zo be­voorrecht zijn als wij, te mogen arbeiden in landen, waar nog vrijheid is. We mochten het zo vaak beluisteren in die dagen, als verschil­lende mannen Gods ons vertelden van hun nood, hun moeite en tranen, vervolging, pijn en lijden, hetgeen zij om Jezus moeten verduren, maar ook trouw bleven aan het hun toevertrouwde Evan­gelie. De gehele vergadering was bewogen, als een brief werd voorgelezen van een broeder uit Roemenië, die pas zoveel had moeten doormaken voor het Evangelie en nu door al het lijden en pijn niet in staat was te komen.

Dinsdag begon eigenlijk de conferentie en de besprekingen. Elke morgen kwamen we samen voor gebed. Meer dan 2000 vergaderden zich soms voor gebed en we konden God horen prijzen in de verschillende talen. Hoe wonderbaar zal het zijn wanneer eens daar boven allen in één sprake het Lam Gods zullen prijzen.

Tevens was er in deze bidstond gelegenheid om voor de zieken te bidden en hen te zalven. Elke morgen kwam een groot aantal naar voren en werd met hun gebeden, onder zalving en op­legging der handen.

Elke samenkomst die wij hadden begon eerst met gebed voor hen, die voorbede hadden ge­vraagd. En die waren zo talrijk, dat het onmo­gelijk was alle verzoeken voor te lezen, maar ze werden samengenomen; enkele broeders hielden ze in de handen en zo werd er voor gebeden. Ach, het is toch zo: God kent ze al­len en weet wat elke voorbede inhoudt. Maar wel werden de verhoorde gebeden voorgelezen. Hoe mochten we ons verheugen over de verhoringen, zowel lichamelijk, geestelijk als stoffelijk. Voorwaar. God had op bijzondere wijze de gebeden van Gods kinderen verhoord. Dat we toch meer kinderlijk en eenvoudig mogen worden. En dan: hoe staat het met onze dank­zegging? We bidden en vragen zoveel en dan­ken zo weinig. De dankzeggingen gingen hier meest gepaard met een dankoffer voor Gods werk, hetzij in de gemeente of daarbuiten. En moet het ook zo niet zijn onder Gods volk? Leert Gods Woord ons dat niet duidelijk?

Twee keer per dag waren wij allen samen in conferentie, soms met 3000 personen, om de ver­schillende vragen te bespreken, omtrent deze wonderbare uitstorting des Geestes. Zeer zeker, er was verscheidenheid; de verschillende spre­kers hadden verschillende inzichten, maar juist dat was zo leerrijk en werden de punten, door verschillende landen ingezonden, van allerlei kan­ten belicht. Het is onmogelijk er uitvoerig over te schrijven, daar dit op zichzelf al een boekdeel zou vullen. Wij vernamen, dat men ook een boekje over deze conferentie met verschillende verslagen zowel in het Zweeds als in het Engels wil uitgeven. Maar één ding kwam wel zeer sterk naar voren en mochten wij door alles zo bemerken: daar was één diep, intens mach­tig verlangen, om, hoewel verscheidenheid van inzichten bestond, die niet van fundamentele waarde zijn, toch één te zijn met elkander in het uitdragen van de Godsopenbaring aan ons toe­vertrouwd. Het verschil van inzicht, in betrekking tot de wijze van arbeid, organisatie enz., was geen verhindering om samen te werken, al be­hoeft dat niet te beduiden, dat we nu een mach­tige organisatie zouden worden, met een groot bestuur of comité. Neen, zulks was niet de gedachte, maar meer een broederschap, waarin alle landen kunnen medewerken. Wonderbaar heerlijk kwam het verlangen naar voren, geuit door zovele verschillende broeders uit zo vele landen, om onze verschillende ge­meenten zoveel mogelijk op te bouwen naar de model-gemeente van het Nieuw Testament. En waar dit verlangen zo ondubbelzinnig naar voren kwam, zal Gods Geest zeer zeker ons daarin wel verder licht schenken, opdat wij allen één zijn. Geen eenheid, zoals op een soldaten- kerkhof, waar alle graven één zijn; maar de een­heid der verscheidenheid zoals de Schrift die leert: verscheidenheid der gaven… verschei­denheid der bedieningen… verscheidenheid der werkingen, doch deze dingen alle werkt één en dezelfde Geest, delende aan een iegelijk in het bijzonder, gelijk Hij wil”. (1 Kor. 12:04-11.)

(Wordt vervolgd). 

P.K.

 

Uit de arbeid.

Delfzijl.

Zondag 23 Juli was een bijzondere dag voor deze gemeente, want niet alleen dat er een aan­tal kinderen zouden worden opgedragen, maar er zou tevens een doopdienst plaats vinden.

Voor deze bijzondere dag als ook de ande­re dagen, was zowel Zr. Bakker van Terschelling, als ook de schrijver van dit artikel overgekomen.

Zaterdagavond kwamen we eerst te zamen om alles voor God te brengen en Zijn zegen af te smeken.

Hoe heerlijk was God Zondagmorgen in ons midden. We kwamen met een zeer groot aantal mensen tezamen; velen waren uitgenodigd en hadden daaraan gehoor gegeven. Het was een ernstig ogenblik, toen wij 11 kinderen aan de Here opdroegen. Het was onvergetelijk, toen de verschillende ouders daar met hun kinderen voor Gods aangezicht stonden.

’s Middags hadden wij het voorrecht om vijf broeders en zusters te dopen. Wat een moeite had men zich getroost om alles voor deze dienst in orde te brengen en hoe keurig was alles ge­regeld. Ja, we kunnen niet anders zeggen, dan dat het een heerlijke en gezegende middag was. ’s Avonds kwamen we nog eens samen en wat een heerlijke geest van vrijheid was er onderons.

En het slot mochten wij zien, dat ook een zuster van één onzer broeders met haar dochtertje tot God kwam. Wat een vreugde en blijdschap was er onder Zijn kinderen.

Tussen de samenkomsten waren er koffie­tafels aangebracht, waaraan ieder werd uitgenodigd deel te nemen.

Ook de andere dagen, die we hier doorbrach­ten waren zeer gezegend en we zijn versterkt geworden en daar is een verlangen onder hen, tot grote zegen gesteld te worden ook in deze streek. God zegene ook het Noorden van ons land. Er zijn daar verscheidene hongerige zielen. Moge God hen allen brengen aan de voeten van Jezus, onze Heiland.

 

 

1939.07

Over de ware doop met de Heilige Geest en vuur.

Een christen, in wie het vuur van de Heilige Geest niet brandt, is gelijk een lamp zonder licht; hij wordt door de wereld belachen en be­spot en geeft slechts aanstoot.

Wie met de Heilige Geest vervuld wil wor­den, moet zichzelf als offer geven op Gods al­taar. Het vuur valt slechts op het altaar en er niet naast. Wie zich de Here overgeeft ten offer, gelijkt een brandende kaars.

Die kaars bevindt zich in een voortdurend “smeltproces”. Wanneer de kaars niet versmelt, hapert er iets aan het licht.

Wanneer u gedoopt wil worden met de Heilige Geest en met vuur, dan moet u uzelf overgeven om verteerd te worden.

Weet u welke mensen moed hebben? Dat zijn zij die het vuur niet meer vrezen. Geef u over om’ verteerd te worden en het vuur van de Heilige Geest zal over u komen.

Misschien wilt u wel de Heilige Geest ont­vangen, doch op een stille, gans stille wijze, want ook op deze wijze had Elia de kracht Gods ervaren, zo zegt u.

Dat is waar, de Here was slechts in het stille, zachte ruisen, toen Hij met Elia sprak. Doch wat ging daaraan vooraf? Was daar niet eerst een aardbeving, een stormwind, een donder en bliksem? Eerst daarna kwam de Here in het zachte ruisen der boomtoppen en openbaarde Zich aan Elia.

Meent u dat u de Heilige Geest kunt ontvangen zonder verbreking des harten?

Zou het niet mogelijk kunnen zijn dat de ge­weldige macht der tegenwoordigheid Gods u ter aarde werpt, zodat gij daar machteloos ligt als een boom, geveld door de stormwind?

Denkt u, dat de bliksem van Zijn heiligheid uw gestalte niet kan doen schudden en sidderen? “De zondaren te Sion zijn verschrikt en beving heeft hen aangegrepen; zij zeiden: Wie is er onder ons die bij een verterend vuur wonen kan?” (Jes. 33:14).

Gezegend de ziel, die het onweer van Gods rechtmatige toorn ootmoedig over zich heen laat woeden, want zie, nadat God het vat gereinigd en toebereid heeft, zal Hij tot haar komen in een zacht en lieflijk fluisteren, en gij zult on­dervinden hoe goed de Here is.

Eerst het vuur – daarna de milde lichtglans. Wees waakzaam en voorzichtig en: wacht u we! uw God de wet voor te schrijven, op welke wijze Hij Zich in u zal openbaren. Hij zal komen zoals het Hem behaagt.

Uit: “Pfingstgrüsse”.

 

Europese Conferentie te Stockholm.

Het is mij een bijzondere vreugde u allen iets te mogen mededelen over deze conferentie, die van 5 tot 12 Juni aldaar gehouden werd. Het is onmogelijk om alles wat we mochten zien en horen u te vertellen. Mijn hart is vol dank aan God. dat Hij het mij vergund heeft, deze dagen daar door te brengen, met zoveel duizenden van broeders en zusters, welke vervuld zijn met de Heiligen Geest. Ook Zr. Bakker mocht dit alles meemaken.

Het was reeds ’s avonds 11 uur, toen wij in Stockholm aankwamen en door een misverstand was er op het station niemand aanwezig om ons af te halen, maar spoedig hadden wij de kerk gevonden, waar men ons bijzonder hartelijk ver­welkomde. Wij gevoelden zo, dat het uit ’t hart kwam, toen Br. Petrus, de voorganger van deze ge­meente, ons een hartelijk welkom toeriep. Spoedig waren wij dan ook ondergebracht bij de respec­tievelijke broeders en zusters dezer gemeente.

Met welk een liefde en hartelijkheid namen zij ons op in hun woning en al konden wij hen niet verstaan, men voelde zo de warmte van hun ontvangst.

Als ik mij nederzet om u allen iets daarvan te vertellen, dan schijnt het mij, alsof mijn pen niet vlug genoeg kan gaan en dringt de ene indruk na de andere naar voren.

Zeer zeker heeft God bijzonder dit werk in Stockholm gezegend. Het had, als zoveel werk in Gods Koninkrijk, een klein begin. In 1911 werd Broeder Petrus geroepen om als voorgan­ger van de gemeente Philadelphia op te treden, welke toentertijd uit 70 leden bestend. Br. Petrus had reeds in 1902 de doop in de Heilige Geest ontvangen met het spreken in andere talen volgens (Hand. 02:04), doch had het toen zo niet begrepen. Maar toen God in 1907 machtig Zijn Geest uitgoot in Zweden, werd deze ervaring vernieuwd en hij werd aangedaan met een nieuw wonderbare kracht.

Deze toen kleine gemeente stond open voor de openbaring des Geestes en spoedig werd het ledental uitgebreid; reeds in hetzelfde jaar was’t 244, het daaropvolgende jaar 438, en zo zegen­de God verder, zodat einde 1938 het ledental 5887 bedroeg. Niet alleen het ledental, maar ook de arbeid breidde zich naar alle kanten uit, zodat er heden 6 voorgangers zijn om deze gemeen­te helpen en voort te leiden in de heilige strijd en gereed te doen zijn voor de komst van Jezus. Het is een bijzondere vreugde, dat de oudste zoon van Br. Petrus thans ook voor­ganger van deze gemeente is. Vanuit Stockholm zijn een aantal gemeenten, zowel in Stockholm, als daarbuiten, voortgesproten.

Toen de gemeente zo groeide, werd spoedig de noodzakelijkheid gevoeld van een eigen ge­bouw, geschikt om deze mensen te kunnen bevatten en met ruimte voor de verschil­lende takken van arbeid. Er was geen gebouw groot genoeg. Hoe zouden deze mensen, die grotendeels tot de niet-rijken behoren, instaat zijn, genoeg geld bijeen te brengen, om zulk een gebouw te bouwen. Maar het geloof kan dingen doen, wat voor het menselijk verstand onmo­gelijk is. God was in dit alles. Zelfs de plaats, waar de kerk staat, is het bewijs, dat God ons wil leiden in alle dingen van het leven. Negen jaren geleden was dit een district, wat buiten de stad lag; maar zie, nu is het geworden één van de drukste punten van verkeer, waar verschillende bussen en trams passeren, wat een grote hulp is voor het werk hier en voor de duizenden, die er komen. Aan God alle eer toegebracht.

Het is een wonderbare en schone kerk. Mooi en heerlijk door haar eenvoudigheid en ook om haar toch praktische bouw, met twee grote galerijen, alsmede twee kleine zij galerijen. Zij biedt plaats aan wel 4000 mensen. En waar men ook zit, men kan de spreker zien en horen. De akoestiek is wonderbaar. Ik stond op de verst verwijderde plaats boven en toen Br. Petrus een speld op het podium liet vallen, kon men deze horen vallen.

Onder de kerk zijn twee zalen met een plaats­ruimte voor respectievelijk 250 en 500 mensen.

Het zou mij te ver voeren u te vertellen van de verschillende takken van arbeid, die hier verricht wordt. Er is een eigen drukkerij, boek­en muziekhandel, enz.

In de wintermaanden worden elke dag (behal­ve Zaterdag en Zondag 400 à 500 werkelozen van warm voedsel voorzien. In een huisboot die de “ark” genoemd wordt, kunnen werkelozen een onderdak vinden voor 10 dagen, en zij worden dan geheel gratis gevoed en gekleed. Gedu­rende de 7 jaren van het bestaan dezer “ark”, hebben 70.000 mannen daar een onderdak gevonden.

Dit is nog maar een klein gedeelte van de verschillende takken van arbeid in verband met deze gemeente. Deze gemeente in Stockholm al­leen onderhoudt 44 zendelingen in verschillende landen. De Pinksterbeweging in Zweden heeft op heden 234 zendelingen in verschillende lan­den; dat betekent, dat ongeveer 1/5 der zende­lingen door de gemeente in Stockholm onderhou­den wordt.

De vraagt rijst: “hoe toch is het mogelijk ge­weest, om dit te kunnen doen?” Het antwoord is wel hierin gelegen, dat men, zover als men maar kon, getrouw de lijnen gevolgd heeft die in het Nieuw Testament zijn neergelegd. Men is uitgegaan van de gedachte, dat elke plaatselijke gemeente recht heeft haar zendelingen uit te zen­den en voor hen te zorgen. En dat is zeer zeker in Zweden tot grote zegen geweest.

Het was wonderbaar de eerste samenkomst te mogen meemaken. Reeds een uur voor die tijd stonden de mensen buiten te wachten en toen de deuren dan open gingen, vulde de kerk zich spoedig. Een wonderbaar gezicht om deze duizenden te zien.

Ik had het voorrecht een avond één der spre­kers te mogen zijn en het maakte een geweldigen indruk, zoveel mensen te overzien. Op het platform is plaats voor het grote zangkoor of strijkorkest en wanneer zij soms samen zijn, het­geen bij sommige gelegenheden gebeurt, zijn er plm. 900 personen. Hoe schoon en heerlijk klon­ken hun liederen en muziek; dat zijn momenten die men niet kan beschrijven, maar die men moet beleven. Hartelijk en blijde wordt er ge­zongen. En hoe kan het ook anders, als Gods Geest in onze harten woont. Er was een heer­lijke vrijheid in de gemeente. Men heeft hier de gewoonte, als één bidt, dan bidden alle anderen mede; dat is voor ons eerst vreemd, maar men gevoelt zo ook de ernst van de gebeden.

Velen hebben zich wel afgevraagd: ”wat is toch ’t geheim van de zegen van de opwekking in Stockholm?” En dan geeft men in de regel dit antwoord: ”Gebed en zielen winnen.” Elke dag om 12 uur is er een bidstond in de kerk en er gaat bijna geen samenkomst voorbij, of zielen komen tot God.

Er is soms gevaar dat we ons te veel bij ons­zelf bepalen en de armen zondaar, die buiten God leeft, vergeten.

En dan wordt ook hierop zeer de nadruk ge­legd, dat zij, die tot God gekomen zijn, de doop in de Geest hebben te zoeken en daarvoor is dan gelegenheid in de kleinere zalen om op God te wachten, totdat men aangedaan wordt met kracht uit de hoogte.

Gedurende de conferentie, zowel in de kerk als in de grote tent, werden vele zielen bekeerd.

Velen gaven liet verlangen te kennen, om nu God te willen dienen en ik weet wel, dat men natuur i;k niet kan zeggen, dat al die mensen werkelijk opnieuw geboren zijn, maar zeer zeker, God werkt in hun midden en wat Hij doet, daar willen we ons over verheugen. Alles is gedaan door mensen, die nog gebreken hebben, gelijk wij allen, maar toch ook met een verlangen om gebruikt te worden als kanalen van zegen voor anderen.

(Wordt vervolgd).

P.K.

 

Enige aanwijzingen om zielen tot Christus te brengen.

Laat hen zien de noodzakelijkheid van verlossing. “Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. (Rom. 03:23.) Toont hen de weg der verlossing, door genade en als een vrije gave Gods.

Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave”. (Ef. 02:02.)

Beweegt hen verlossing aan te nemen. “Maar zo velen Hem aangenomen hebben, die heeft hij macht gegeven, kinderen Gods te worden, namelijk, die in Zijnen naam geloven”. (Joh. 01:12.)

Toont hen aan, dat zij nu de verlossing hebben. “Die in de Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven”. (Joh. 03:36.)

Laat hen u beloven, Christus te belijden. “Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik belijden voor Mijn Vader die in de hemelen is”. (Matt 10:32.) Vraagt hen hun leven aan Christus te geven voor overwinning en zo overwinning te verkrijgen over zonden en kracht te ontvangen voor de dienst van Christus.

“Want de zonde zal over u niet heersen”. (Rom. 06:14a.) “Maar ik heb overvloediger ge­arbeid dan zij allen: doch niet ik, maar de ge­nade Gods die met mij is”. (1 Kor. 06:19-20.) Beweegt hen een volkomen overgave te maken in dienst van Christus.

“Weet gij niet … gij uzelf niet zijt? Want gij zijt duur gekocht: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Gods zijn. 1 Kor. 06:19-20.

 

Uit de arbeid.

Het Zangkoor uit de gemeente Amsterdam bracht dit jaar een tegenbezoek aan de gemeen­te in Velbert. Het was een grote vreugde voor onze broeders en zusters, dat God de weg ge­opend had om te gaan en op Zaterdagmorgen 6 uur vertrok een blijde schare naar Duitsland.

Wij, die in Amsterdam achterbleven, hadden ook zeer gezegende dagen. Zondags was een flinke schare opgekomen en met verlangende harten mochten we ons andermaal opmaken om opnieuw vervuld te worden met de Heiligen Geest. Wat baat het ons als we enkel in het verleden de doop des Geestes ontvingen en niet een Pinksteren voor het heden bezitten.

De tweede Pinksterdag waren wij in de Haag in de gemeente van Br. Bruining en God ontmoette ons rijkelijk in de drie samenkomsten, die wij met elkander hadden; bijzonder gezegend was de bidstond, die wij tussen de samenkom­sten hielden, voor hen, die de doop des Geestes zochten. Sommigen ontvingen een wonderbare zalving des Geestes en anderen werden opnieuw vervuld met Gods Geest.

De avondsamenkomst was wonderbaar en de vreugde des Heren was ons deel. Zeer zeker mogen wij terugzien op een heerlijke dag: we togen allen huiswaarts met een danktoon in onze harten voor de rijken zegen, die wij mochten ontvangen op dezen dag. Duizenden mensen hadden die dag zich vermaakt in de dingen dezer wereld, die ons niets kunnen schenken, maar wij hadden iets van de hemel gesmaakt.

Woensdagavond was in Amsterdam een wel­komstsamenkomst voer het zangkoor en die avond getuigden alle leden van het zangkoor van de vele zegeningen, die ook hun deel waren ge­weest. Met welkeen vreugde en blijdschap getuig­den zij van hetgeen zij genoten hadden, zo is ook de band versterkt geworden tussen onze broeders en zusters in Velbert.

Terschelling.

Dinsdag 31 Mei was ik op dit eiland om de begrafenis te leiden van onze oude moeder Bakker, die door der, Here op 80-jarige leeftijd thuis is geroepen. Zij die haar gekend hebben, weten met welk een vreugde en opgewektheid en ook met welk een heiligen ernst zij haar Here en Heiland; gediend heeft. Zij was in waarheid “een moeder in Israël”. We mochten dan ook bij de geopende groeve met een grote schare van mensen getuigenis afleggen van haar Here en Heiland. En we geloven dat dit getuigenis niet vergeefs is geweest op dit moder­ne eiland.

God sterke ook onze oude broeder bijzon­der in deze dagen.

 

 

1939.06

Het doel van de spade (late) regen.

Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heren! Ziet, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het de vroegen en spade regen zal hebben ontvangen. (Jak. 05:07.)

Pinksterfeest is andermaal daar, en de chris­tenheid viert opnieuw dit feest, het feest van de uitstorting van de Heilige Geest. En toch, hoe betrekkelijk weinigen verstaan het diepe wezen van dit wonderbare heilsfeit.

In ons tekstwoord wordt van een vroege en spade (late) regen gesproken, en deze beide regen­tijden waren in Israël nodig om het koren tot volle wasdom te brengen. Duidelijk en klaar wordt in Gods Woord gesproken van een oogst die rijp worden zal.

De vraag moet ons van het harte “waarom heeft God de Heilige Geest uitgestort?” en wanneer we dan dadelijk een antwoord mogen geven, dan is wel dit het Goddelijke antwoord “om rijp te worden, om klaar te zijn wanneer straks de tarwe in de schuur verzameld zal worden”. Zeer typerend zijn deze twee regens, die ons hier vermeld worden. De vroege regen viel in Palestina om de akker toe te bereiden, om het zaad te ontvangen, zodat het straks krachtig kan ontkiemen. Dan trad een periode van droogte in, met nu en dan enkele regen­buien en straks, wanneer het koren bijkans rijp was, dan kwam de spade regen om het koren volkomen te doen rijpen. Wanneer we nu deze twee beelden eens toepassen op de vroege en spade regen in geestelijk opzicht, dan zien wij hoe dit in alles van toepassing is.

De vroege regen – uitgestort op de Pink­sterdag – heeft de harten moeten toebereiden om het zaad van het eeuwig Woord Gods te ontvangen. Hier viel het tarwegraan in de aarde en bracht veel vrucht voort. We behoeven maar de Handelingen der Apostelen op te slaan, om te zien, hoe heerlijk de uitkomst van deze vroege regen was. Dan trad in een tijd van droogte, met nu en dan een regenbui en we zien hoe straks het Evangelie uitgedragen wordt naar alle landen. De kerk van Jezus Christus wordt gevestigd.

De spade regen – deze was om rijp te worden, en dat bemerken wij ook aan het verband met bovenstaand tekstwoord. Het wordt toch immers genomen in verband met de toe­komst, de verschijning van onze Here Jezus Christus.

Ja, deze wonderbare uitstorting van de Heilige Geest, die nu voor meer dan 30 jaar is ge­schied door de gehele wereld, is daarvan het bewijs geworden. God heeft Zijn Geest uitge­stort, hetgeen wij nu zien en horen. Maar ver­staan wij het eigenlijke doel daarvan wel volko­men? Het hoogste en grote doel is het rijp worden van de kerk van Jezus Christus. Is het alleen dat we gezegend worden, visioenen heb­ben, gaven en krachten bezitten? Ach, wanneer dat het doel is. dan hebben wij het nog niet recht verstaan; dat zijn alleen middelen, heerlij­ke genademiddelen, die God gegeven heeft in deze Spade Regen, maar ze zijn niet het eind­doel. Het einddoel is rijp worden.

Alle ware geestelijke openbaringen, die ge­toetst en beproefd kunnen worden aan Gods eeuwig en blijvend Woord, mogen wij ervaren en genieten in deze uitstorting van de Spade Regen, maar ze zijn nimmer einddoel. Het eindduel is en blijft rijp worden van de tarweoogst, om straks binnengehaald te worden in de schuur Gods.

Geliefden, willen wij die leven in deze Spa­de Regen, die is uitgestort voor dat Jezus komt, ons laten toebereiden? Blijft niet staan bij de ervaringen van het verleden, maar ziet dat God u wil brengen van de lente-ervaringen van uw geestelijk leven naar de zomer en zo naar de herfsttijd – de oogsttijd. Blijft niet treu­ren, als de lentebloesems zijn uitgebloeid, maar verheugt u dat God de vrucht van uw le­ven tot ontwikkeling zal brengen door de koesterende stralen van de Zonne der Gerechtigheid, en u zo rijp maakt door de machtige Spa­de Regen, en we zo door Hem en de inwo­ning van de Heilige Geest gerijpt worden, om deelgenoot te worden met Hem in de eerste opstanding.

Eerst dan pas zullen wij God danken voor zulk een ware openbaring van de uitstorting van de Heilige Geest.

  1. K.

 

De Heerlijkheid van Pinksteren.

“En als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bij een. (Hand. 02:01.)

Handelingen 2 is zeker het voornaamste hoofd­stuk der Handelingen! De neerdaling van de Heilige Geest is de gewichtigste geschiedenis en ’t belangrijkste feit van heel het boek.

Zonder de komst van de Heilige Geest is er geen waar geloof of christendom en heeft de zondaar geen gewin aan het wonderbaar heil door Christus verworven op Golgotha. Het zaligmakend werk van de Heilige Geest is even noodzakelijk, als dat van de Here Jezus Christus, want Hij is God, en één met de Vader en de Zoon, om met Hen het Goddelijk-Werk te voltooien, en te ver­heerlijken. (Job 32:08; Joh. 03:05-07). De zondaar is geestelijk onmachtig door de zonde, om te zien zijn ellende en de macht der zonde, om krachtig te kunnen aanroepen Gods Naam en te geloven het Evangelie tot behoud; daarom was de komst van de Heilige Geest beslist nodig. en hebben wij het werk van de Heilige Geest in als door ons, zowel voor dan na de bekering, wel te waarderen.

Lieve lezer(es), zet vooral op de heilige feestda­gen des Heren, geheel uw hart op Gods instel­lingen, Zijn dierbare feesten en geschenken, ge­schiedenis, leer en woord, en vraag uzelven af, wat ze voor uzelf inhouden. God heeft ons geen ijdele dingen gegeven. Kent u de kracht van Pinksteren? Dan kent u ze óók van Pasen! (Pasen en Pinksteren zijn één en aan elkaar gebonden als wortel en stam. Mogelijk hebt u wel deel aan het Paaslam, maar nog niet aan de Pinksterkracht in haar volheid.

Op het Paasfeest werd de Christus gekruisigd als ons Pascha; op Pinksteren kwam de Heilige Geest als onze Levenskracht, want inderdaad zonder Hem kunnen wij niets doen, want door Gods Geest moet het geschieden. Gods kracht voor Gods werk! Hoe ootmoedig en klein moet dat ons maken!

Werd in Egypte voor ’t éérst het Paasfeest gevierd, het Pinksterfeest echter buiten Egypte (beeld van de goddeloze we­reld), vandaar dat Jezus zeide: de wereld kan Hem niet ontvangen, want zij ziet en kent Hem niet. (Joh. 14:17). Stierf Christus in en voor de wereld; de Heilige Geest leeft en werkt in de Gemeente. Door de hoogmoed van Babel kwam er een vloek op de tong, door de ootmoed van het nieuw Sion, een zegen; wat de eerste verwarde en verdierf, herenigt en ge­neest de tweede, bij de genade Gods in haar, om Christus wil, haar eigen Hoofd.

Het Nederlandsche woord pinksteren komt van het Griekse woord: “pentecoste” dat vijftig betekent, d i. de vijftigste dag na het Paas­feest, het feest der weken (7 x 7 is 49 plus 1 is 50) en des oogstes genoemd, omdat na zeven weken de oogst van het veld werd binnengehaald. Dan loofde men God, de Landman, voor Zijn ze­geningen. (Lev. 23:15-20). Terzelfder tijd vierde men het feest der wetgeving, dewijl men geloofde, dat vijftig dagen na Pasen, God de wet op de Sinaï gegeven had. Het Pinksterfeest openbaarde dus de grote liefde en voorzienigheid Gods over alle vlees. leder jaar zag men het nut, op het veld, en in de wet, en al wat adem had prees de Allerhoogste voor Zijn levendmakende Geest. (Ps. 104:030.)

Lieve lezer(es), laat ons de heerlijkheid van Pinksteren beschouwen en bewonderen, en neerbukken voor Gods aangezicht, in ene be­wonderende aanbidding. God in de Geest loven en danken, want de Heilige Geest, de an­dere Trooster, Raadgever en Voorspraak, als Christus’ Plaatsvervanger en Stedehouder op aar­de. is wezenlijk en waarachtig tot ons, in Per­soon gekomen, met een groot doel en verheven roeping: Christus verheerlijken, Christus aan ons mededelen en openbaren, de toeko­mende dingen ons te verkondigen en ons in alle waarheid te leiden. (Joh 14:16; Joh.14:26; Joh. 16:13-14.)

Met Pinksteren breekt er een nieuw tijdperk aan, en welk een heerIijke tijd, als vrucht van Jezus lijden en sterven. Doopte Johannes met water, gij, discipelen zult nu kun­nen gedoopt worden, sinds de Pinksterdag met de Heiligen Geest! Wonderbaar! De Geest was beloofd en Hij kwam, want God kan niet liegen. Hij kwam met macht en kracht, dit tonende door de tekenen van wind en vuur, en dat wonderlijke werd nog opgeluisterd door het teken der talen. “Zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met andere talen, gelijk hun de Geest gaf uit te spreken. (Hand. 02:04.) Hier geliefde, hier hebben wij de wonderbare goedheid en liefde Gods. God, die eerst in Zijn heilige geliefde Zoon had gewoond, komt nu wonen in de mens, de zwakkeling. Geen wezen meer! En nu: Kracht van omhoog! om omhoog te wandelen, door de diepte des lijdens heen, en werk te doen voor de eeuwigheid.

Toen, op die heerlijke dag dat God, de Heilige Geest, op aarde kwam, werd een nieuw maatschappij opgericht en be­vestigd, n.l. de Christelijke Kerk. Haar dienaren, de Apostelen, werden voor de hoog­ste bediening ingewijd en bekwaamd en een Nieuw Tijdperk van de Bediening des Geestes (2 Korinthe 3) was ingeluid. De koste­lijkste vreugdeolie op de dierbare bloedprijs was uitgestort en de Hoogste Leraar tot het allergrootste nut, had Zijn mond voor het eerst in een nieuw Ambt geopend. Had Jezus vroeger de Heilige Geest beloofd, bij Zijn komst op de Pinksterdag zag men dat Jezus de waarheid gesproken had, dat Hij de Profeet was en in de hemel verhoogd moest leven in alle macht, ten goede voor Zijne Kerk. Ja, men voelde dat Zijn hart. Zijn liefde, tot hen gekomen was in de Heiligen Geest, omdat die niet van Zich-zelven. doch al maar van Jezus sprak.

De Heilige Geest kwam in het openbaar, voor de ogen van de zender. Niemand kon meer twijfelen aan de waarheid en goddelijkheid van Christus’ zending van Zijn Plaatsver­vanger en het heerlijk Evangelie. Gods pand en handgeld als voorsmaak en verzegeling was uit de hemel nedergedaald, om Gods wet in de tafelen des harten te schrijven. (Rom. 08:04).

Lieve lezer(es), hebt u reeds uw Pinkste­ren gevierd? Hebt gij de Heilige Geest ont­vangen? (Luc. 11:13)

  1. R.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Hemelvaartsdag is bij vele mensen een dag van ontspanning en uitgaan. Hij is onder de Christelijke feestdagen wel de minst gevierde dag, en toch, als Christus niet de plaats had ingenomen aan Gods rechterhand, dan had Hij de Vader ook niet gebeden om de “Trooster”, de beloofde Heilige Geest. Wonderbare dag van Christus’ kroning, maar tevens de verzege­ling van onze aanstaande hemelvaart.

Dit jaar hadden wij op die dag drie samen­komsten. Het was ons een groot voorrecht Br. E. Jung van Hamburg in ons midden te hebben, die voor velen een grote zegen is geweest. Een flinke schare van broeders en zusters kwam samen, ook uit de Haag, Scheveningen, Hilversum en Bilthoven. Het was een heerlijke morgen toen br. Junge sprak over “onze wandel is in de hemel”. God openbaarde ons, wat Hij van ons verwacht. Ook de gave van profetie en gezichten deed ons duidelijk onze roeping verstaan.

Des middags mochten wij een aantal broeders en zusters uit de Haag en Amsterdam, de Heer zien volgen in de waterdoop. Een moe­der en 3 dochters uit de Haag waren onder dit aantal. Hoe heerlijk, en welk een voorrecht, zo de gehele familie te zien gaan in de gehoor­zaamheid aan Christus’ woord.

Altijd weer is het een heilig ogenblik, zo’n doopdienst, waarin men getuigenis aflegt van met Christus begraven te worden, en ook met Christus op te staan in nieuwigheid des levens.

Een zeer grote schare was ’s avonds samengekomen voor de laatste samenkomst. Heerlijke getuigenissen mochten wij horen van hen, die gedoopt waren. Hoe konden wij ons verblijden met onze zuster, die getuigenis aflegde, hoe God haar plotseling had gegrepen uit de wereld en haar in één ogenblik des tijds had overgezet in Zijn wonderbaar licht en hoe nu reeds een groot gedeelte van haar familie is bekeerd ge­worden en ’s middags reeds drie kinderen van haar gedoopt werden.

De wonderen Gods, waarover Br. Jung ons sprak, in zijn zendingswerk in Hamburg, deed onze harten vol vreugde zijn in God. En hoe gevoelen wij, dat het Evangelie nog altijd een kracht Gods tot zaligheid is. Het was moeilijk deze samenkomst te sluiten. In de na-bidstond kwamen nog enkele zielen tot de Here en werd er met kranken gebeden en velen zochten de volheid des Geestes. God was in ons midden.

Hoe verlangen onze harten naar een volle openbaring van de werking van Gods Geest.

Helaas moesten wij van elkander scheiden en met een vreugdelied vertrokken wij allen weer naar onze verschillende woningen. Het was een ware Hemelvaartsdag geweest We hadden iets van de hemel ervaren.

Ook uit andere plaatsen, zoals Terschelling en Delfzijl bereikten ons berichten, dat God Zijn werken vernieuwd en dat de Here ook daar meer en meer de harten levendig maakt.

Hilversum.

Dinsdag 9 Mei jl. had de Zendingsclub “De Zaaier” een Zendingsavond belegd in verband met hun één-jarig bestaan. Het was een heerlijke avond. Ze hadden zeer veel werk van alles ge­maakt en kunnen dan ook terugzien op een wel­geslaagde avond. Bijzonder aardig was ook de voorstelling van het “oogsten”. Ja, dat we dan maar allen zaaiers zullen zijn, om dan zo ook straks te mogen oogsten.

Br. Jung was ook een avond te midden van onze broeders en zusters, die zeer gezegend was. We werden allen opnieuw bekrachtigd. Hoe ge­voelen wij in deze tijd, dat een doop van vuur en Geest nodig is.

 

 

1939.05

Christus, onze biddende Hogepriester.

“Die ook voor ons bidt”. (Rom. 08:34).

Het is een verblijdend feit, dat Jezus Christus gestorven is, en nog meer verblijdend is het dat Hij opgewekt is; doch daarbij blijft het niet in de Goddelijke huishouding, ons tot zaligheid; daar­om vervolgt het Woord: “die ook ter rech­terhand Gods is, die ook voor ons bidt”. Ja, Christus leeft om voor ons te bidden, waar­door, Hij ons volkomen kan zalig maken.

Wij weten allen, dat Jezus op aarde heel veel gebeden heeft, doch bedenken wij wel genoeg, dat Hij in de hemel óók heel veel, en dat voor ons, biddende is. Bad de Here vroeger in een vernederd lichaam, nu in een verheer­lijkt en onsterfelijk lichaam. Bad Hij vroeger in de woestijn, nu in het paradijs; was Zijn laatste gebed, hangende aan een hout, thans bidt Hij zittende op de troon van Zijn en onze Vader, aan Zijn rechterhand. Hij bidt, opdat de boze ons niet vatte, en ons geloof niet op zou houden. En Hij weet, dat de Vader Hem altijd hoort, want Zijn gebed is volmaakt in: geloof, liefde, kracht, trouw en woorden.

Nooit had vroeger iemand op aarde zó ge­beden als Jezus Christus, onze dierbare Hogepriester; en nooit in de hemel, als thans, de­zelfde, maar verheerlijkte Middelaar van het Nieuwe Verbond. Zijn Plaatsvervanger, de andere Trooster, bidt nu op aarde, in en voor de gelovigen; en God verstaat de zucht van de Heilige Geest en onze geest, die zo nauw met de Trooster verenigd is. Hoe goed is God, om én in de hemel én op de aarde ons twee vol­maakte Voorbidders te geven! Bidt de Heilige Geest in ons (Rom. 08:26-27), de Christus bidt buiten ons, in de hemel, doch beiden ten be­hoeve voor ons. Dat God (de Heilige Geest) bidt tot God (de Vader), moet ons niet bevreemden; want ook Christus, die God is, bidt tot God. Op het gebed der Goddelijke Voor­bidders verleent de Vader slechts Zijn zegeningen, (Joh. 14:16; Ef. 01:03). Vermag een krachtig gebed van een rechtvaardige veel, de krachtige gebeden van de Rechtvaardige vermogen alles.

Christus is deze enige en nodige Hogepriester, die Zich zelf door de Geest van God opgeofferd heeft en met één offeran­de alle dingen verzoend heeft; in Zijn bloed hebben wij de vergeving der misdaden en de vrede Gods. Goede Vrijdag, onze grote verzoe­ning! Toen ging de ware Priester in het hemelse heiligdom. Zijn offer werd aangenomen en goedgekeurd en is voor eeuwig geldig.

Brengt de profeet de woorden en begeerten Gods tot de mensen, de priester brengt de begeerten en woorden der mensen tot God. (Heb. 05:01). Hij nadert tot God en offert Hem; daarna bekomt hij Gods ver­horing en gunst; daarop geeft hij aan God volmaakte lof en aanbidding; treedt dan tot de gelovigen (de Kerk), heft Zijn handen om­hoog, spreekt: weest gegroet! Vrede zij ulieden, zegent hen en deelt genade-goederen uit. (Luc. 24:50; Ef. 04:08; Lev. 16:12). Was het pries­terschap van Aaron een dienst der verzoening, Christus heeft een priesterschap naar de ordening van Melchizédek, een dienst der dankzegging, en dat koninklijk en van eeuwige duur; gelijk Adam God te loven en te danken had in het paradijs, vóór de val. Op Golgotha heeft Christus echter voldoening en verzoening teweeg gebracht; komt iemand (bij bekering) tot Hem, diens zonden worden volkomen vergeven en gereinigd. (Heb. 01:03). De verzoening is geschied en de zonde met de straf zijn weggenomen. Deze troostrijke waarheden zijn óók neergeschreven, opdat wij God zouden vrezen en liefhebben en niemand zou zondigen; en indien wij zondigen, wij heb­ben een barmhartige Hogepriester, die ons le­ven volkomen begrijpt en voor ons bidt en Zijn offer bij de Vader doet spreken, ons na belij­denis sterkt en bemoedigt en ons toont dat Hij als de Rechtvaardige voor allen, zonder onder­scheid, tussenbeide treedt, ons vervangt, in onze plaats bidt en pleit als de Volmaaktste Voorspraak en Trooster en God geeft daarop als Rechter, in liefde, een volkomene vergeving, om daarna nimmermeer te verwijten Wij dan­ken de Vader, en Christus, die leeft om voor ons te bidden en zolang verzoening doet, tot­dat wij allen volkomen zalig zijn.

  1. R.

 

Hoe staan wij in deze tijd?

Omdat het u gegeven is, de verborgen­heden van het Koninkrijk der hemelen te weten . . .” “Doch uw ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren, om­dat zij horen.” (Matt. 13:11-16).

Nadat de Heiland tot het volk in gelijke­nissen gesproken had, wordt door de discipelen de vraag gesteld, waarom Hij in gelijkenissen sprak. Zij ontvingen het duidelijke antwoord: ”u is gegeven, de verborgenheden van het Ko­ninkrijk der hemelen te weten, maar die is het niet gegeven.” En ook het antwoord “waarom” wordt hun verteld, n.l. dat het volk oren heeft, maar niet hoort, ogen heeft, maar niet ziet; want Jezus zegt:” Het hart des volks is dik geworden.”

Hoe duidelijk schildert Jezus ook in dit woord de algemene toestand van ’t ganse mensdom. Wat is er al niet een geestelijke onkunde en ongeloof in betrekking tot de tijdsbedeling, waarin we gekomen zijn. En toch heel duidelijk leert Jezus’ rede ons, dat dit voor Gods kinde­ren niet behoeft te zijn. Wanneer we ons slechts laten voorlichten en gezalfde ogen van God ontvangen en oren die doorboord – toegewijd zijn aan Hem, dan zullen we zalig gesproken worden. Dan zal men niet vol twijfel en wan­hoop neerzitten en vol angst en beven door het leven gaan.

Het ergste is wel, dat velen zich niet bewust zijn van dezen geestelijken toestand. Van de mensen, die in Noach ‘s tijd leefden wordt ge­zegd, dat zij aten en dronken en zich overgaven aan al wat de wereld toen bood en zonder gedachten verder leefden, alsof het naderde oor­deel niet komende was. “En bekenden het niet, totdat de zondvloed kwam.” (Matt. 24:39.)

Is de sprake Gods ook in onze tijden dan zo moeilijk te verstaan? Wordt het als het ware niet van de daken der huizen verkondigd, dat Gods Woord voor onze ogen vervuld wordt? Zien we niet voor onze ogen de profetieën Gods in vervulling treden? Maar wat aanschouwen wij? “Het hart dezes volks is dik geworden?”

Is dat niet ontzettend, terwijl het gevaar zo nabij is, terwijl het gerommel van de naderende oordelen Gods steeds luider worden? Men slaapt rustig voort en bekommert zich om niets, als en­kel: ”hoe kan ik het beste leven?”

Waartoe zullen wij behoren? Zijn onze ogen en oren geopend en verstaat ons hart de stem en de weg Gods, ook in deze tijd? Dan wor­den we zalig gesproken en zal straks die dag des Heren voor ons geen verschrikking zijn. Alleen als we geopende ogen en oren hebben, zullen wij deelgenoten mogen zijn aan de ver­borgenheden van het hemelse Koninkrijk.

O, een ingewijde Gods te zijn, dat is, wat Jezus ons wil maken. Hoeveel mensen zijn in­gewijden in deze wereld. Dat bemerkt men zo in onze dagen. Het is, zoals Jezus zegt: “Als het avond geworden is, zegt gij: mooi weer, want de hemel is rood; en des morgens: heden onweer, want de hemel is droevig rood. Gij ge­veinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden.” (Matt. 16:02-03.)

O ja, men weet alles, men is zo ingewijd in het gebeuren van deze wereld, dat men alles kan vertellen wat zal komen. Ze kennen ’s werelds gebeurtenissen op hun vingertoppen, maar van de tekenen der tijden is men geheel onkundig. Ze slapen en dromen maar voort.

Ook het kind Gods aanschouwt de dingen van de­ze wereld, maar alleen met de Bijbel in de hand en roept uit: “Here, wat heeft dit alles mij te zeggen?” En het antwoord luidt: ”Zalig zijn uw ogen dat zij zien en uw oren dat zij horen.”

Hoe moeten wij dan staan in deze tijd? Het komt mij voor dat drie dingen – zien, horen en waken – bijzonder onze aandacht vragen.

Wat moeten wij zien en horen? Duidelijk zegt de Heiland in Zijn profetische rede, die op onze tijd slaat, wat er te komen staat. En het is een donker schilderij wat ons geschilderd wordt. Het is een schilderij van donkere onweerswol­ken, die zich samenpakken en gereed staan om los te barsten: oorlogen, beroerten en opstand overal. Aardbevingen, hongersnoden en pestilentiën, verschrikkelijke dingen, grote tekenen in de hemel.

Men zou haast kunnen zeggen: wie kan er nog blind en doof zijn, want dit is toch niet in een hoekje geschied en vindt dagelijks voor onze ogen plaats. (Luc. 21:08-11.)

Wat een stortvloed van zonden is niet over deze wereld losgebroken. De Heiland zegt daar­om ook: “En omdat de ongerechtigheid verme­nigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkillen.” (Matt. 24:12.)

De lawine van ogenlust, wellust naar het vlees en hovaardigheid is uitgespat over deze wereld. Een storm van koude liefdeloosheid heeft de mensen bevangen. De Heiland zegt: ziet en hoort.” Zalig zijt gij als ge het opgemerkt en verstaan hebt. “Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uw hoof­den opwaarts, omdat uw verlossing nabij is.” (Luc. 21:28.)

Gods kinderen, wier oren en ogen geopend zijn, horen en zien de naderende voetstappen van de mens der zonde, de zoon des verderfs – de antichrist. Bemerken wij niet reeds in de aanvang wat dit zal zijn? Werpt ook deze komst niet reeds zijn schaduwen vooruit? Is ons hart zo dik geworden, dat we dit niet verstaan en begrijpen, en we ook mee doen met dit geestelijk overspel van het aanbidden van het beest, hetwelk zich verheft boven al wat God genaamd wordt?

Zien we niet, horen we niet, is ons hart niet meer opmerkzaam? Is het zo dik geworden, dat we Gods voetstappen niet zien en horen in betrekking tot Israël? “Ziet de vijgenboom (Israël) . . . wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods nabij is.” (Luc. 21:29-31.)

Laat ons wakende blijven, biddende, dat we ten allen tijde waardig gekeurd mogen worden, om straks met Christus te delen in Zijn heer­lijkheid. “Waakt dan te allen tijd, biddende dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden al deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor de Zoon des mensen. (Luc. 21:36.)

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Andermaal liggen de gezegende Paasdagen achter ons. Hoe heerlijk altijd weer te mogen ervaren, de opstandingskracht van Jezus leven. Ook in deze duistere dagen mogen wij elkander toeroepen: ”De Heer is waarlijk opgestaan.”

We hadden het voorrecht een Duits kwartet het Gelsenkirchen hier in ons midden te hebben. Reeds de Goede Vrijdag zongen zij ons hun heerlijke en schone liederen, alsook gedurende de Paasdagen. Hoe zijn we gezegend gewor­den door deze toegewijde mannen en vrouwen. Hoe rijk werd het Evangelie uitgedragen door hun liederen. Het was niet alleen schone zang, maar bovenal mocht men zo ervaren, de wonderbare kracht des Geestes in hun zang. Vele malen werden we ook versterkt door het woord van Br. Gastmann, die ons Gods Woord bracht.

De 2e Paasdag waren ook vele andere broeders en zusters uit verschillende plaatsen samengekomen en hadden wij een wonderbare dag van samenzijn. Ook de middagsamenkomst was heerlijk, toen wij zo door liederen van dit kwartet ingeleid werden in hun arbeid voor God.

Enkele Engelse liederen vielen ook zeer in de smaak.

’s Avonds spraken verschillende van buiten en dienden door woord of getuigenis.

Woensdag daaropvolgend hadden wij nog een laatste avond met onze gasten en ook die avond zullen we niet licht vergeten. Heerlijk was de door Zr. Gastmann gezongen solo, en het heimwee, hetwelk tot uit uiting kwam, naar het land van de reinen van harten.

Het woord uit Johannes 11, gesproken door Br. Gastmann, zal velen nog lang in geheugen blij­ven, n.l. “Jezus komt nooit te laat”.

God zegene onze geliefden en stelle ook dit kwartet verder tot grote zegen. En we roepen: “tot wederzien”, indien Jezus vertoeft te komen.

Velbert, Duitsland.

De Zendingsconferentie die hier gehouden werd, was zeer gezegend. De zusters Roos en Bakker, alsook schrijver dezer, mochten deze dagen in haar midden doorbrengen.

Tevens was daar de bespreking van het co­mité der “Vereinigte Missionsfreunde”. We moch­ten ook Gods hulp ervaren in de zeer ernstige besprekingen, die gehouden werden. En we geloven dat ook deze besprekingen vruchtdragend zullen zijn voor onze zending, waarmede we hier in Holland verbonden zijn. Aan de conferentie werd door ongeveer 50 personen uit verschillen­de gemeenten in Duitsland, ja zelfs door en­kelen uit Straatburg (Frankrijk), deelgenomen. Heerlijk was het om met zo’n schare van toe­gewijde mannen en vrouwen samen te komen, om de arbeid der zending te bespreken. Hoe werden onze harten verkwikt als we hoorden van Gods wonderbare leiding, ook in moeilijke tijden waarin de zending heden verkeert.

Het deed ons goed, ook onze beide zendelin­gen, de zusters Bakker en Horstmann, die met verlof in het vaderland zijn, te horen. Op de Goede Vrijdag mocht ik in het midden der ge­meente Velbert zijn, waar we een gezegende sa­menkomst hadden. Zaterdagavond laat keerde ik naar Amsterdam terug, om daar te mogen delen in de zegeningen, terwijl ook verder Gods zegen in Velbert bleef doorwerken in de samenkomsten.

Blijft bidden geliefden, ook voor de zending.

Semarang, Java.

Uit een brief van Br. Abell vernemen wij, dat de Here zijn lieve vrouw, bij ons in Amsterdam ook welbekend, tot Zich heeft genomen. Het is heerlijk te weten, dat God nooit een vergissing maakt, en al verstaan wij vaak Gods bedoelingen niet, toch mogen we weten, dat al Zijn doen majesteit is.

Ze was vooral in Amsterdam geen onbekende en als Zr. Hansen was zij zeer bekend, voordat zij naar Java vertrok en later als Zr. Abell veel voor haar Heer en Heiland heeft gearbeid.

We denken ook nog terug aan de enkele ma­len dat zij in 1936 onder ons was.

Ons gebed gaat uit naar Br. Abell en we bid­den, dat God hem verder zal sterken in deze moeilijke dagen. Moge ook deze ledige plaats aangevuld worden, doordat velen nog zullen uit­gaan om Gods heerlijk Evangelie uit te dragen ook op Java.

 

 

1939.04

Een lofzang op de lijdensweg.

“En als zij de lofzang gezongen had­den. gingen zij uit naar de Olijfberg’.

(Matt. 26:30.)

Bijkans was de ure gekomen, dat Christus Zich zou geven als het ware Paaslam voor onze zonden. Met Zijn discipelen had Hij het laatste Pascha gegeten, wat Hij grotelijks begeerd had met hen te eten. De ure was bijkans gekomen, dat de Zoon des mensen zou overgeleverd worden in de handen van Zijne vijanden.

Zij waren bij elkander geweest in die zaal en alle discipelen hadden met Hem aangezeten aan de Paasmaaltijd. En dan klinkt het plotseling uit de mond van de Meester: “Voorwaar zeg lk u, dat één van u Mij zal verraden.”

Zou dat mogelijk zijn? de Meester verraden? Dat zij wel eens onenig waren met elkander, ja soms wel eens twistende op de weg, al ging die weg dan ook naar de donkerste nacht toe, maar één Hem verraden, dat was toch onmoge­lijk. Hadden zij dan Christus niet gezegd: “Wij zullen met U in de dood gaan”. En daarom werden zij allen bedroefd en zeiden tot Hem: ”Ben ik het Here?”

Het Evangelie verhaalt ons, dat de Heiland dan spreekt en zegt, wie het is die Hem verra­den zal. Ook zelfs Judas wil toch wel eens zien, of Jezus wel alles weet en ook hij zegt: “Ben ik het, Rabbi?” Zijn mond durft niet meer de woorden “Meester” of Here” uitspreken en daar­om is het “Rabbi”, waarop Jezus het antwoord geeft: ”Gij hebt het gezegd.”

Zo gaat dan Judas heen om Christus te verraden. “En het was nacht.”

Ja, wat voor een nacht; de donkerste nacht, die de wereld ooit gekend heeft. Het was nu de ure der duisternis; de ure van lijden en sterven. Nu zou de Zoon des mensen overgeleverd wor­den. Maar het was ook de ure, waartoe de Zoon des mensen in de wereld gekomen was, om ons te verlossen en ons weer aan het hart van een liefhebbend Vader te drukken. Wonderbaar Godsgeheim. Hij Christus, ging deze donker­ste nacht in, zingende, met een lofzang op Zijn heilige lippen, die lippen, die altijd de waarheid van God hadden verkondigd. Een lofzang op de lijdensweg, die een bloedende, een kruisweg zou worden.

We lezen van Christus slechts eenmaal dat Hij gezongen heeft, en dat was juist op de lijdens­weg. De donkere nacht heeft Judas in zich op­genomen de prijs van Jezus bloed wordt gehaald, maar boven dit alles uit schalt de jubeltoon van de lofzang uit, in des werelds donkerste nacht. In die nacht van verraad, een lofzang.

Ach wij zouden klaagliederen hebben doen horen. Want was het niet een nacht van smaad en hoon? We kunnen er immers zo slecht te­gen dat iemand ons smaadt, smarten aandoet, valselijk beschuldigt. Roept en dwingt dan al­les niet in ons, om niet te zingen, maar om onze klaagliederen uit te storten. En hier, o diep wonder van mysterie… een lofzang.

Wat voor een lofzang werd gezongen? Het was het Hallel, de lofzang van Ps. 113 – 118, wat met een “Hallelujah” begint en met een “Looft de Heer” eindigt. Ja, zo was immers Zijn leven. Engelen zongen bij de geboorte en haast het laatste op aarde zijn zingende lippen op een lijdensweg.

Het zou ons te ver voeren om verschillende dingen uit deze lofzang op te noemen, maar hoe geheel past deze lofzang op Christus. De vraag moet ons echter van de lippen: waarin ligt het geheim van dat zingen in zulk een ure? En ik geloof dat dit het antwoord is: het was volkomen gehoorzaamheid aan Gods volmaakte wil en liefde, die zich uiten ging om ons te verlossen van zonde en dood. We zou­den dit het beste kunnen uitdrukken met deze woorden van de Schrift: “ Voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande veracht, en is gezeten aan de rechter­hand van de troon van God”. (Heb. 12:02.)

Dat was de verborgenheid… niet aanmer­kende de dingen die Hij zag, ondervond en leed, maar Hij zag op de rijpe oogst, die dit lijden zou teweeg brengen.

Willen ook wij in de school des Meesters gaan en bidden, dat God ook ons bekwaam mo­ge maken tot zulk een leven, opdat ook ons le­ven moge eindigen in een lofzang, ja zelfs als dat leven een lijdensweg is.

  1. K.

 

Golgotha.

“En gekomen zijnde tot de plaats, genaamd Golgotha.” (Matt. 27:33.)

Geen tweede geboorte, geen tweede leven, maar ook geen tweede sterven, als dat van Jezus Christus! Enig is Zijn leven en enig is Zijn sterven. Niemand is zó gestorven als onze dier­bare Heiland, Gods Zoon.

Wij staan op Golgotha – hoofdschedelplaats, om zijn vorm of omdat er zovele doodsbeen­deren waren begraven, aldus genoemd Golgotha, de plaats waaraan zoveel hoofden zich hebben geërgerd, maar waar ook vele harten vrede hebben gevonden en waarop weldra geheel de we­reld zal staren.

Op Golgotha gekomen, reikt men hen die gekruisigd zullen worden een beker wijn toe. Er is wijn in, die wel edik mocht heten. Deze drank moet de pijn verzachten, het verstand benevelen. Wrede barmhartigheid! Onze Heer zet die beker aan Zijn lippen; nauwelijks heeft Hij die geproefd, of Hij weigert hem te drinken. Zeker had Hij dorst, maar die drank wil Hij niet. Wat een zelfbeheersing en waardigheid. Geen verdoving! Met zelfbewustheid wil Hij alles dragen.

Zie, daar liggen drie kruisen. De Here staat er zwijgend bij, het Lam voor de slachtbank. Hij ziet, Hij voelt wat Hem wacht. Nu is de beurt aan Hem. “En zij kruisigden Hem aldaar”, zegt Lukas met aandoenlijke kortheid; zijn pen, de Heilige Geest, weigerde die wrede straf uitvoeriger te beschrijven. Maar dat éne woord, als wij het ons indenken, doorboort nog heden onze ziel. Daar hangt Hij, Góds enige geliefde Zoon! Vier stralen bloed vloeien op de aarde, het werk is geschied. Bloed, het hart, het leven Gods, wordt de mensheid geschonken. Straks komt de speersteek in de zijde, de vijfde bloedstraal (5 is 1 en 4). God verzoende in Christus de wereld met Zich zelven (2 Kor. 05:18). En Jezus zeide: “Vader! vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Horen wij het wel goed? Bidt Hij niet voor Zichzelf of Zijn vrienden? Neen, voor Zijn vijanden. Is dat geen liefde!? Die bede moet harten breken. Neen, zo is op deze aarde nooit gebeden. Hij zoekt te behouden die Hem doden.

Zie, lieve lezer(es), Jezus hangen aan het kruis, belasterd en bespot. Een vreselijk iets! De een bidt, de ander lastert.

Die beide boosdoeners, tussen welke Jezus gekruisigd is, zijn ons een voorstelling, hoe de zon­dige wereld, voor welke Christus sterft, als in twee delen verdeeld is: de berouwhebbende, die Hem aanroept en aanneemt; de verharde, die Hem lastert en verwerpt. Op het gebed: ”Here, gedenk mijner als Gij in Uw koninkrijk zult gekomen zijn”, klinkt het liefdevolle antwoord van de stervende Jezus: “Voorwaar zeg Ik u, heden zult gij met Mij in het paradijs zijn”. Het geloofs-gebed uit een oprecht en berouwvol hart werd dus niet beschaamd. Hoe heerlijk zal dat voor die mens geklonken hebben. Het doet ons zeggen: zalig zijn de doden die in de Here sterven. Heden in het paradijs, en dat met Jezus! Op Golgotha, de plaats der verzoening en der hope, daalt dus het paradijs neer. De zonde der wereld weggenomen en het paradijs weer verkregen. De hemel is nu geopend! De weg er heen is Jezus, door Zijn bloedstorting. De Vader laat zich nu weer vinden, horen en smaken. Het geloven in Christus’ lijden voor ons, is nu God en Zijn zaligheid genieten.

De dag der zaligheid en der genade is ingetreden. God heeft zelf voorzien, Hem alleen zij de eer in eeuwigheid.

Toen zeide Jezus: Het is volbracht! En het hoofd buigende gaf Hij de Geest. God is voldaan! Jezus heeft volbracht het verzoe­ningswerk, en de Vader en de Heilige Geest waren in Hem. De beloofde eer van de Drieenige God is weergegeven. De mens had God op aarde onteert: de Mens Jezus heeft hersteld. Heil Hem! En Heil ook ons. Want het wordt ons allen, die geloven, om niet toege­schreven.

Het is volbracht. Het Evangelie in het Evan­gelie! Nu zingen wij, ja wij kunnen weer bi j een loflied aanheffen: Ere zij God en het Lam, want Gij zijt geslacht en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en natie.

  1. R.

 

Paasfeest.

“Hij is hier niet, want Hij is opge­staan, zoals Hij gezegd heeft”. (Matt. 28:06a).

Heerlijk opstandingsfeest. Er is geen hoopvol­ler en heerlijker woord voor de gelovigen, dan het woord, wat hier boven staat: “Hij, Christus, is opgestaan”. Dood en graf heeft Hij overwon­nen. Ware Christus alleen gestorven, dan lagen wij nog in de donkeren nacht van zonden en misdaden Paasfeest – feest der opstanding is daarom zo heerlijk, omdat Golgotha (Goede Vrijdag) zo diep droevig is. Christus’ sterven aan het kruis was de ondergang van ’s mensen eigen leven; maar opstanding een nieuwe da­geraad van een nieuw leven, nu te kunnen leven, door de opstandingskracht van Christus’ leven.

Daarom kunnen Gods kinderen ook juichen en jubelen op elke Paasmorgen, omdat zij weten, dat Zijn opstanding is geworden onze opstanding. Bij het kruis van Golgotha past ons niet te jubelen, dat lijden daar is afgrijselijk. Daar voelen wij diep onze zondeschuld, en ont­breekt het ons aan woorden. Het kruis vraagt niet naar ons medelijden, maar naar de erken­ning van onze schuld. Daar past ons de uit­roep: “Mijn zonden heeft u genageld daar”.

Maar het feest der opstanding is het feest van jubelen. Wij kunnen slechts danken en loven, omdat , God Jezus heeft opgewekt” en ons met Hem, om straks ook deelgenoot te zijn in Zijne heerlijkheid. Op Golgotha klinken de doodsklok­ken van ons eigen zondig leven, maar op de Paasmorgen jubelen frisse, heldere klanken, die een nieuwe dag inluiden, de dag van eeuwig leven in Christus.

Christus’ dood en opstanding waren de mach­tige pilaren van het Christelijk geloof in de eersten tijd. Als een gouden draad van hoop en leven loopt het door de Handelingen der Apos­telen: “Christus gestorven aan het kruis – maar God heeft Hem opgewekt”. “De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, welken gij omge­bracht hebt. Hem hangende aan het hout”. En de Apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding van de Here Jezus.

Het kruis van Jezus is niet zo zeer het be­wijs van het Christendom, maar het lege graf. “En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan onze prediking ijdel, en ijdel is dan ook uw ge­loof. En indien Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij nog in uw zonden.” (1 Kor. 15:14; 1 Kor. 15:17.)

De opstanding van Christus is een heerlijk wonder, niet alleen dat Hij daardoor de dood heeft overwonnen en onsterfelijkheid aan het licht bracht – maar in dit wonder is het wonder, dat ook wij zullen opstaan. Toen Christus op­stond uit de doden, ontving Hij een nieuw ver­heerlijkt lichaam, een lichaam, dat niet meer ster­ven kon en nu leest men in Gods Woord, dat door Zijn dood en opstanding wij ook in deze heerlijkheid zullen delen. “Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan zijn verheerlijkt lichaam. (Filip. 03:21.)

Wat heeft het lege graf ons dan te leren en wat is de grond van ons roemen in dit Paas­feest? Het lege graf getuigt, dat de zonde te niet gedaan is en dat eeuwig leven nu ons deel is geworden. Het wil ons zeggen, dat Satan overwonnen is, en dat we straks met Christus zullen delen de volle heerlijkheid, die Hij ons bereid heeft door Zijn dood en opstanding.

Christus’ triomf over dood en graf heeft er; de poort der volle zaligheid geopend; we zouden anders nimmer zalig kunnen worden. We zouden dan nog voortleven in de donkere nacht van zondig leven, met geen enkele lichtstraal der hoop, die deze nacht zou verlichten. “Maar God heeft Christus opgewekt … en daar­om zult gij zalig worden”. (Rom. 10:09.) En welk een zaligheid? Is het alleen maar bevrijding van de zondelast? Neen geliefden, het wil zeggen ook bevrijding van het oude leven. Het intreden in het nieuw leven met Christus, het bewust veten, dat, terwijl we, “één plant met Hem in Zijn dood geworden zijn, we ook één plant met Hem in Zijn opstanding zullen wezen” en genieten zullen, ook de heerlijkheid en zaligheid, die Hij voor ons gewrocht heeft.

Moge God ons getrouw maken, dit heerlijke opstandingsleven, dat één zijn met de Opgestane Levensvorst, uit te dragen in deze wereld, die in het boze ligt.

Zeer zeker een hoge roeping, maar Hij, die ons roept is getrouw, die het ook doen zal.

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

De laatste weken mogen wij de zegenende hand des Heren ervaren en werden wij opge­bouwd door Woord en Geest. Enkele zeer ern­stige vermaningen, welke ons door gezichten werden meegedeeld, tonen aan ons, wie en wat we zijn voor de Heer. Het aldoor zoekende licht Gods wordt in onze harten geworpen, en door alles heen bespeuren wij de liefde Gods, die van eeuwigheid tot eeuwigheid dezelfde is.

We mogen zo bemerken, dat God bezig is, Zich een volk te verkrijgen, wat in de eindstrijd zich volkomen verlaat op de Here, en dat voortrekt ten koste van iedere prijs en slechts één doel voor ogen houdt, straks te mogen behoren tot hen. die als eersteling schare waar­dig gekeurd wordt, met het Lam te mogen zit­ten in Zijn troon.

Delfzijl.

Enkele dagen mocht ik in deze kleine gemeente in het hoge noorden doorbrengen. God gaf ons een paar heerlijke samenkomsten en Gods Geest was kennelijk tegenwoordig en openbaarde zich aan enkele jonge mensen, die zich aan Christus overgaven. Onze geliefden in Groningen zijn van nature niet zo gauw bewogen en bezien alles van de nuchtere kant, maar als Gods Geest komt dan wijkt alle schuchterheid en kunnen zij God loven en prijzen. Dat ook de laatste tijd de strijd niet uitblijft, bemerkten wij.

God geve in alles ons de overwinning door een zich geheel overgeven aan Gods Geest en lei­ding, ook al moeten wij dan schade lijden.