1938.05

 

Golgotha – Pinksteren

“Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt.” (Joh. 01:29b.)

“ .. . deze is het, die met de Hei­lige Geest doopt.” (Joh. 01:33b.)

We vinden in deze twee verzen, twee grote uitspraken van de heraut van Jezus Christus. Johannes wijst hier op Christus en zegt: ”Zie het Lam Gods”, maar dit niet alleen; ook spreekt hij over wat Christus zal zijn voor degenen, die Hem als zodanig zullen leren kennen; “deze is het, die met de Heilige Geest doopt”. De voorloper van Jezus wijst dus zowel op Gol­gotha als naar Pinksteren en deze twee dingen zijn dan ook onafscheidbaar aan elkander ver­bonden. Golgotha en het offer van Christus worden alleen in werkelijkheid verstaan, als we de doop des Geestes ontvangen hebben. “Hij zal het uit het Mijne nemen, en het u verkon­digen.” (Joh. 16:13.)

 

Het is na Pinksteren, als God hen vervuld heeft met Zijn Geest, dat ze “indachtig werden al­les wat Jezus tot hen gesproken had.” Paulus, die ook deze gave des Geestes heeft ontvangen, leert ons de diepe strekking van Christus als Zondedrager kennen, dat het niet alleen voldoen­de is Christus te kennen als gestorven voor onze zonde en misdaden, maar ook, dat wij met Hem gekruisigd moeten zijn. Golgotha kan niet ver­staan worden door de natuurlijke mens, maar alleen door de uitstorting des Geestes zullen wij het wezen van Calvarie goed verstaan – en als wij dan vervuld, gedoopt zijn met die Heilige Geest – dan voert die Geest ons altijd weer te­rug naar Golgotha. Dan openbaart, onthult Gods Geest ons het kruis in al zijn heerlijkheid en grootheid – dan is het smadelijke kruis voor ons de poort geworden, de intrede van Gods heerlijkheid – de plaats, waar eigen weg, eigen wil, eigen begeerte niet kunnen meegebracht wor­den, als Paulus zegt: “Ik ben met Christus ge­kruisigd en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” (Gal. 02:20.)

Deze twee wonderbare heilsfeiten, Golgotha en Pinksteren, zijn het fundament, waarop het chris­telijk geloof alleen kan worden opgebouwd. De Kerk van Jezus Christus kan haar werk niet volbrengen in kracht en zegen, waar één dezer twee heilsfeiten ontbreekt. En Christus zal niet verheerlijkt worden, tenzij het bloed des kruises ons fundament is en de doop des Geestes onze hoek- of sluitsteen des geloofs is.

Het offer van Christus, Zijn zoendood aan het kruis en al wat het voor ons betekent, is vaak meer begrepen en verslaan door de gelovigen, dan het andere, n.l. de doop des Geestes. En toch behoren zij bij elkander en zijn niet te schei­den, zoals ook Johannes ze niet scheidt.

Het offer werd op Golgotha, op de aarde volbracht, terwijl de doop des Geestes in de hemel vol­bracht werd; het eerste was zichtbaar – allen zagen Hem gekruisigd worden; het tweede komt onzichtbaar in de mensen – en toch merkbaar. De eerste christenen wisten niet alleen dat zij verlost waren door Jezus’ bloed, maar wisten ook dat zij gedoopt waren. (Hand. 02:04; Hand. 10:46-47.)

De verzoening van Christus was eens en vooral, – zoals Gods Woord ons duidelijk leert – en was voor de goddelozen en ongelovigen; maar Zijn Geest wordt niet één keer uitgestort, maar bij voortduring. Hoeveel malen lezen we niet in de Handelingen der Apostelen, dat zij opnieuw werden vervuld.

Paulus schrijft aan de gemeente te Efeze: ”wordt vervuld met de Geest”; dit is niet een ervaring van de ongelovigen, maar van de gelovigen.

Ja, we hebben beide dingen in ons geestelijk leven nodig. willen we een overwinnend leven kunnen leiden. De zonde heeft niet alleen be­smet, maar heeft ons ook uit de tegenwoordig­heid van God gedreven en deze beide dingen worden weder hersteld door Golgotha en opper­zaal, Pinksteren.

Bloed en vuur horen onafscheidbaar van el­kander. Verschillende beelden uit het Woord Gods leren ons dat; als het offer klaar ligt op het altaar in de tabernakel (Golgotha), dan komt het hemelse vuur (Pinksteren) en verteert het offer. En was Jezus’ leven niet het beste bewijs, wat zulk een leven zou zijn? Hij leefde altijd in het teken des kruises, maar deed ook alles in en door de Geest, ons een voorbeeld achter latende, dat wij Zijn voetstappen zouden volgen.

De twee laatste dingen, die onze Heiland deed, duiden ons zeer terecht aan, dat Golgotha en Pinksteren – kruis en uitstorting – bij elkander behoren. “En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun Zijn handen en Zijn zijde” (Golgotha). “En als Hij dit gezegd had, blies Hij op hen, en zeide tot hen: Ontvangt de Heiligen Geest” (Pinksteren). (Joh. 20:20-22.)

P.K.

 

Onkruid.

Om een tuin te bederven is het niet nodig de bloemen uit te trekken, de paden af te graven en alle hekken te vernielen; het is voldoende om hem dan aan zichzelf over te laten en juist daarin ligt het hoofdgevaar.

Er zijn mensen genoeg, die het in ’t geheel niet in de zin komt om de tuin hunner ziel af­zichtelijk te beschadigen, maar zij bekommeren er zich nu eenmaal niet om. Zij veronachtzamen het regelmatig lezen uit de Bijbel; zij bidden niet meer dagelijks om voorlichting des Heili­gen Geestes; zij verzuimen iedere dag om het klein onkruid uit te roeien; zij laten de twijgen der struiken maar wild groeien, in plaats van de­ze te snoeien en de heesters in orde te houden, zodat deze te hoog opschieten en waardoor al heel spoedig noch het zonlicht, noch de lucht tot de planten kan doordringen. Hetgeen dus de bloembedden moest beschijnen, wordt hun tot bederf omgezet.

De tuin van onze ziel moet iets voortbrengen. Dag in dag uit is er zorg en onderhoud voor nodig. De kleine leugen, de eerste ongehoor­zaamheid, de eerste onreine gedachte moet da­delijk bestreden worden. Laat ons niet wachten totdat onze fouten slechte gewoonten zijn gewor­den. Elke dag wordt het moeilijker zich te be­leven, wanneer men het niet dadelijk doet. Elk uur wordt de arbeid zwaarder, want ontzettend snel groeit en verbreidt zich het onkruid.

 

Aantekeningen bij de beschrijving van des Heren opstanding.

De Heere is opgestaan! De Heere is waar­lijk opgestaan!” Dat is de blijde boodschap, waarmee wij, in navolging van de eerste christenen, elkaar begroeten op het heerlijk Paasfeest.

Onze Verlosser leeft! Dat is het Paasevangelie, wat na het smartelijkst lijden, het gelovig hart vervult met heilige, onuitsprekelijke vreug­de. Lof zij de Overwinnaar! Duivel, noch dood bleek meester te zijn over Jezus. Hij heeft beiden beschaamd gemaakt. Heil die Koning! De valse kerk, gepresideerd door satan, de vader van de leugen. (Matt. 28:11-15.) Wij geloven in een woordelijke inspi­ratie van de Heilige Schrift. Willekeur van woordkeuze bij de beschrijving van Jezus’ op­standing bestaat er dus niet! (2 Tim. 03:16.)

“En als zij heengingen (n.l. de gelovigen), zie, soldaten van de wacht kwamen in de stad, en boodschapten de overpriesters al de dingen die geschied waren!’

Er zijn twee kerken, de valse en de ware kerk. Ook twee rijken (Daniël 2). Het kerkelijke, priesters en wereldlijke, wacht tezamen verenigd, onder voorganger sa­tan. De geestelijke leiders kwamen met een raad van hun opperste leider, en gaven de krijgs­knechten veel geld. Geen berouw, noch vreze Gods. Zij wisten beter! Zij wisten nu, dat Jezus Gods Zoon en de Messias was; en het voorhangsel gescheurd bovendien; dat dus God zelf hun dienst beëindigd had, dat Hij nieuwe priesters, predikers, verkoren had. Doch het oude loslaten? Dat nooit! Zij begonnen hun po­sitie te verdedigen met de duivel. De raad? Leugen! Zij namen geld om zielen te misleiden en leugen te verbreiden. Satan en zijn kerk doet niets anders. Men wil Jezus in het graf houden. Hoe dwaas en vermetel!

De valse kerk beheerst en beïnvloedt het wereldse rijk en zegt: “weest zonder zorg”, d.i. zij geeft de mensheid een valse rust. Doch gelukkig heeft het deze krijgsknechten niet ge­maakt.

“En zij, het geld genomen hebbende, deden gelijk zij geleerd waren. En dit woord is verbreid geworden tot op de huidige dag.” De verbrei­ding van de ‘leugen of het valse evangelie van Satan; overal en tot heden. Zijn kerk is ook katholiek, d.i. algemeen. Doch wat zal haar einde zijn? Instandhouding van een kerk en haar Katholiciteit, is nog geen bewijs voor de echtheid van de kerk. Maar tegen de waarheid vermag men niets! De waarheid zal overwinnen, en de leugen zal verpletterd worden. De valse kerk zal met het valse rijk, hun leiders, hun geld en Meester, verloren gaan.

De ware kerk, gepresideerd door Christus, de opgestane Waarheid.

(Matt. 28:16-20.) De ware gaat heen om Jezus te zien en te aanbidden zonder twijfel, als het volmaakte gekomen zal zijn. De plaats der ontmoeting, was door Jezus bepaald. Wij allen gaan welbewust naar de heerlijkste plaats, die Jezus ons bescheiden heeft en gereed maakt. Daar bouwt Hij onverderfelijke woningen, van het onverderfelijk materiaal des kruises. Daar zullen wij Zijn heerlijkheid aanschouwen.

“En Jezus bij hen komende, sprak tot hen”: éérst de verzameling der gelovigen (2 Thess. 02:01), uit alle volken; dan de komst des Heren in de lucht. Plaats wel bekend, doch tijd en ure niet, Jezus zelf zal tot ons komen, en ons troostvol, en met macht toespre­ken.

“Mij is gegeven alle macht” en Ik deel ze met u. Satan wordt alle macht ontnomen; aan Chris­tus, de Mens Jezus, is alle macht gegeven. Wat een troost voor de herders van de kerk en voor iedere discipel. Zijn macht staat ons, in hemel en op aarde, altijd ten dienste.

Wij zien nu, door het geloof, Jezus met ere en heerlijkheid gekroond. (Heb. 02:06-15); Jezus, die door Zijn gehoorzaam lijden, de oorzaak van onze zaligheid geworden is.

“Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren”. De ware kerk, is een zendings-kerk. Christus is met en in haar, om Zijn waarheid door haar. in de­ze wereld te openbaren. Maakt discipelen uit alle volken, dragende het kenmerk: de lief­de. (Joh. 13:35).

“Dezelve dopende”, d.i. dat ze Mij volgen in de kruisdood (watergraf) en in de opstanding. (Rom. 06:01-05; 1 Petr. 01:03) tot vernietiging der zonde en het eeuwige leven.

“In de Naam!!…” de ware kerk doet alles in Jezus’ Naam en staat op Jezus’ Naam ge­schreven. (Hand. 02:38). Zij behoort de Drie-enige God toe.

“Lerende hen onderhouden alles, wat Ik u ge­boden heb.” De kerk is en wordt door God geleerd, om te leren het volle evangelie. Daarvoor is zij het licht in deze duistere wereld, om van dolen en verderf te verlossen. De kerk heeft altijd dat volle te bewaren, mag niets verliezen, noch verwaarlozen. De kerk heeft alles te leren dat van Jezus is, en ook slechts dat alleen, wat Hij geboden heeft. Die kerk is Christus’ kerk, die Zijn Woord bewaart.

“En ziet, ik ben met u al de dagen”. Jezus is met al de Zijnen, en bijzonder met hen die Hem gehoorzaam zijn. Iedere eeuw is een eeuw van Christus, de Verrezene, waarin de Overwinnaar met de Zijnen is zonder onderscheid. Slechts gehoorzaamheid en geloof in de opgestane Voorganger.

België.           J. R.

 

Kleine lichtjes.

O hoe groot is de goedheid God, die ons de grootste zonden om Christus’ wil vergeeft, zodra wij ons daarover verootmoedigen.

Dat wij ons de gemaakte fouten toch ten nutte mochten maken, in plaats van er melancholisch over te tobben! Hoe zwakker men zich zelven ziet, des te meer behoort men zich over te la­ten aan de Here, in nieuw vertrouwen, dat Hij alles in ons regelt; ook onze natuurlijke neigingen in de juiste banen leidt.

Daar de ziel steeds weer aan zichzelf twijfelt, zo behoort zij haar ganse leven in Gods hand te geven en zich door Hem te laten besturen, met de vasten wil, Hem in alles te gehoorzamen.

Mme. Guyon.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

De heerlijke feestdagen liggen weer achter ons en toch, de zegen van deze dagen – dood en opstanding van Christus – is een gezegende werkelijkheid, ook na deze dagen.

Goeden Vrijdag kwam een klein groepje van Gods kinderen samen; velen waren verhinderd om te komen door hunne werkzaamheden. Wat hadden wij een goede ure van geestelijke ge­meenschap, als wij nog eens stilstonden bij het kruis, ’s Avonds hadden wij een heerlijke samen­komst. Stemmig en schoon klonken de verschil­lende liederen over het kruis en de dood van Christus, maar door alles heen een triomfkreet.

Paasfeest is juist zo heerlijk, omdat Goede Vrijdag zo diep ernstig is. En daarom ook de heerlijke boodschap, die in onze harten klonk, niet enkel kruis en dood, maar: “De Heer is waarlijk opgestaan!” Wel gestorven en begraven – naar de Schriften – maar ook opgestaan naar de Schriften! Wat een wonderbare troost. Zijn opstanding is ook onze opstanding. En Hij zal ook ons vernederd lichaam levend maken, en gelijkvormig doen zijn aan Zijn verheerlijkt lichaam.

Vrijdag 22 April begaven sommigen zich naar het station, om Zr. T. Bakker, die bijna 7 jaren in China gearbeid heeft, welkom toe te roepen in het vaderland, waar zij een tijd van rust hoopt te nemen. We waren blij, onze zuster in goede welstand weer te mogen ontmoeten.

Zondag 24 April hadden wij twee heerlijke samenkomsten, waarin onze zendelinge tot ons sprak. Haar hart was vol dankbaarheid voor al­les wat God in die jaren voor had gedaan. We mochten opnieuw beluisteren, wat God doet on­der deze arme heidenen. We hoorden iets van de gevaren, die zij vaak moeten doormaken, maar onze harten waren vaak diep bewogen, als Zr. Bakker op eenvoudige wijze ons vertelde, van enkelen, die zo heerlijk waren heengegaan naar het Vaderhuis. Ja, dan moeten wij uitroe­pen: ”Het Evangelie van Jezus Christus is nog altijd een kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die gelooft.”

God geve onze Zuster een rijk gezegende tijd voor geest, ziel en lichaam, zowel op Terschel­ling, waar haar familie woont, en ook straks wan­neer zij de verschillende gemeenten hoopt te bezoeken.

Wij moeten heilig, onverschillig zijn ten opzichte van het gebabbel der mensen, vroom of goddeloos.

Doe uw plicht naar uw geweten en ga uw gang. Wat doet het er toe of een mens zijn wenkbrauwen fronst, als God glimlacht van goedkeuring?

 

 

1938.03

1938.03

Leiding

Leiding is onmisbaar in het leven. Wanneer deze ontbreekt, dan is het leed niet te overzien. De waarheid hiervan ervaren we in onze tijd aan den lijve. Er heerst over de gehele we­reld een chaotische toestand. Alles is ontwricht en de volkeren roepen om leiders, om kracht­figuren, om mannen, die in staat zijn hen uit deze Babylonische verwarring te brengen in een meer vreedzame en geordende samenleving.

Men stelt zijn hoop op mensen, vertrouwt zijn lot en toekomst aan mensen toe, alleen om straks opnieuw teleurgesteld te worden.

De sociale ontwrichting van onze tijd heeft een veel diepere grondslag dan velen wel menen. Zij is slechts een afspiegeling van de geeste­lijke ontwrichting der mensheid. Hetgeen de Here Jezus zei over de toestanden van Zijn tijd, is ook van toepassing op onze hedendaagse toestanden: Schapen zonder Herder.”

Jesaja de profeet illustreert het ook zo duide­lijk als hij schrijft: “Wij dwaalden allen als scha­pen en gingen onze eigen weg.” (Jes. 53:06).

De mens is geestelijk zonder leiding gewor­den en vandaar de ontwrichting en verwording van onze tijd. De geestelijke leiding moet wederom’ teruggevonden worden. Als ik schrijf terug­gevonden”, dan bedoel ik hiermee dat deze lei­ding bestaat, doch dat men haar kwijt is.

Deze leiding is van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Zij is dan ook niet iets menselijks, maar ge­heel en al goddelijk. Zij gaat van God uit en wij kunnen haar slechts deelachtig worden door persoonlijk contact en omgang met God.

God heeft een wonderbaar plan. Dit plan wordt ons geopenbaard in het boek der boeken, de Bijbel, en omvat de geschiedenis der eeuwen. In dit plan is ook de mens opgenomen. Door de zondeval is de mens van God afgevallen, heeft het contact en de omgang met God verloren, en de individu zowel als de massa dwaalt nu in de duisternis van eigen willen, eigen werken, eigen idealen en eigen wegen, steeds verder van God af en verzinkt in het moeras dieper en dieper.

God heeft ons de reddende hand toegestoken. Tot heil heeft Hij ons Zijn eigen Zoon gegeven, en door het aanvaarden van de Zoon als onze Heiland, Borg en Middelaar kan de mens terugkeren tot de gemeenschap met God en in zijn dagelijks leven ervaren de leiding van God.

Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. (Rom. 08:14). Hoeveel opinies worden er niet gegeven, hoe­veel besluiten genomen, hoeveel idealen nagestreefd op sociaal en kerkelijk gebied, op maat­schappelijk en geestelijk terrein, zonder dat daar­in ook maar voor een ogenblik de leiding en de wil van God gezocht wordt.

De mens is los geworden van geestelijk leiding; ook velen van hen die belijden christen te zijn, weten hoegenaamd nog niets van de leiding van God in hun leven, en daarom tasten zij in het duister, handelen op goed geluk. Voor hen is de Leidsman, de Heilige Geest nog niet gekomen, die hen in alle waarheid zal leiden. (Joh. 16:13.)

Welk een gewichtige plaats nam de Heilige Geest niet in, in de levens van de eerste christenen. Bijna op ieder blad van de Handelingen der Apostelen lezen wij daarover. Voor hen was God niet een God van verre, maar een God van dichtbij. Hij was hun Leider. Zij waren Gods knechten en handelden slechts in opdracht van Hem.

Duidelijke beelden hiervan vindt U in het le­ven van Filippus (Hand. 08:26); van Ananias (Hand. 09:11) en Paulus (Hand. 16:07-09).

De leiding van de Heilige Geest moet teruggevonden worden door de mens en bovenal door de christen, die als vreemdeling en bijwoner in deze wereld een afgezant Gods is, een verantwoorde­lijke taak te vervullen heeft, en daarom geheel en al behoort te handelen in overleg en in op­dracht van Zijn Zender.

De bede van Paulus op de weg naar Damascus: “Here wat wilt U, dat ik doen zal?” vond verhoring. De gebeden van de dienaren Gods in de gemeente van Antiochië vonden verhoring en de Heilige Geest sprak; “Zondert Mij af Barnabas en Saulus, tot het werk waar­toe Ik heb geroepen (Hand. 13:02).

“Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.” Welk een ver­andering grijpt er plaats in ons leven, in onze arbeid, in ons gezin, in de maatschappij, wanneer de kinderen Gods hun Leider terug vinden en zich scharen, individueel en als gemeente, onder Zijn leiding.

N.V.

 

De gemeente van Jezus Christus.

“Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit; ziende op Christus en op de gemeente”. (Ef. 05:30).

Welk een wonderbare tekst geeft de apostel Paulus ons hier. Vanaf vers 25 (Ef. 05:25) doet hij ons zien waarom het gaat: de verhouding in het aardse huwelijk is een afschaduwing van de aanstaande bruiloft van Christus en Zijn gemeente.

De openbaring van Christus en Zijn gemeen­te is wel één van de grootste openbaringen, die wij in het Woord Gods hebben. Zou het teveel gezegd zijn, wanneer wij ons zo uitdrukken, dat alle gebeurtenissen in Gods Woord direct of indirect in verband staan met deze hoogste openbaring: het tevoorschijn treden van de Gemeente – de Bruid des Lams.

De Bijbel vangt aan met een Bruiloft – Eva genomen uit de zijde van Adam, ‘opdat zij één zouden zijn, gelijk het Woord Gods ook zegt: “daarom zal de man “zijn vader en zijn moe­der verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn” (Gen. 02:24).

En bijkans het laatste wat wij in de Bijbel lezen is ook over een bruiloft, “want de bruiloft van het Lam is gekomen, en Zijn vrouw heeft zich zelve bereid.” (Openb. 19:07). De eerste bruiloft vond plaats op aarde in Eden ’s hof: de andere zal plaats vinden in de hemel: “Kom herwaarts, en ik zal u tonen de Bruid, de vrouw des Lams …. en Hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, neerdalende uit de hemel van God”. (Openb. 21:09-10). Wat al niet een beelden en typen vinden wij in Gods Woord, die deze heerlijke bruiloft des Lams moeten afschaduwen; we denken slechts aan enkelen, daar is Adam en Eva, Izak en Rebekka, Jozef en Asnath, Boaz en Ruth en dan ook nog Salomo en Sulamith. Hier vinden we reeds een kleine afbeelding, een vingerwijzing, een afschaduwing, aardse beelden en ‘gebeurte­nissen die ons trachten licht te geven op deze grote gebeurtenis, en wel: Christus en Zijn Gemeente.

In enkele van bovengenoemde huwelijken vin­den wij reeds Gods plan neergelegd, dat Hij zich ook uit de heidenen een deel zou verkrijgen, die tot Zijn bruid zo behoren. Om een voorbeeld te noemen. Jozef en Asnath, de dochter van Farao. Zij was een heidense vrouw, jood en heiden verenigt; we denken nog aan Boaz en Ruth. Dat de heidenen zegeningen zouden beër­ven was voor de joden geen verborgenheid; daar­van sprak het gehele Oude Testament. Maar dat de heidenen ook deel zouden uitmaken van het lichaam van de Gemeente van de Heer, de Bruid, dat was een verborgenheid, en die verborgenheid werd geopenbaard aan Paulus en daarom kon hij ook schrijven, dat wat eeuwen verborgen was, hem nu was geopenbaard, n.l. dat de hei­denen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde li­chaam, en mede-deelgenoten zijner belofte in Christus, door het Evangelie. (Ef. 03:01-06).

Geliefden, wie ge ook zijt, kunnen wij God daarvoor niet danken? Anders behoorden wij zeker niet tot Zijn Gemeente – Zijn Bruid.

Christus en Zijn Gemeente zal volmaakt één zijn. Het moge ons nog zo onmogelijk schijnen als we rond ons blikken, toch zegt Gods Woord: “en de rechtvaardige zal door het geloof leven.”

Als Adam voor het eerst zijn bruid aanzag, zeide hij: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees. Men zal haar Mannin heten omdat zij uit de man geno­men is.” (Gen. 02:23.) En zegt Gods Woord ons niet heel duidelijk, dat “als Hij geopenbaard zal zijn. wij Hem zien zullen, gelijk Hij is.” (1 Joh. 03:02.)

Eva is opgenomen uit de zijde van Adam, dus deel van hemzelf. Zijn ook wij niet genomen en opgebouwd uit Christus? Door de wonden van Golgotha, Zijn offerdood, heeft Hij ons gefor­meerd en dat niet uit onszelf. De eerste mens was uit de aarde geformeerd en daardoor aards, maar de nieuwe mens is uit de Geest gebo­ren en daarom hemels. Voordat Eva geboren kon worden, moest Adam eerst in een diepe slaap vallen en voordat de bruid, de schare der eerstelingen kon geboren worden moest over een tweede Adam, Christus, de doodslaap komen aan het kruis.

Alleen door Christus en door Hem alleen kun­nen wij deel uitmaken van de wonderschone bruid. In hoeveel liederen wordt haar heerlijk­heid niet bezongen? Even zeker als er een begin was, dat Eva de bruid werd van Adam, zo is er ook een begin van de vorming der Bruid van Christus, maar ook haar volmaking wordt ons in het Woord Gods vermeld. Het be­gon op de Pinksterdag en in de laatste hoofd­stukken van de Bijbel vindt zij haar voltooiing, niet gebrekkig, niet verdeeld, niet in lompen gehuld, maar gewassen, gereinigd, geheiligd, getooid met de grootste heerlijkheid, haar Bruidegom waardig, om ingeleid en voorgesteld te worden aan de Hemelse Vader; “een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk”. (Ef. 05:27). Nu nog wel de gemeente onder het kruis, in lijden en verdrukking, maar straks gekroond, staande naast haar hemelse Brui­degom. O geliefden, laat ons dan strijden om in te gaan, opdat wij niet zullen missen die hoog­ste openbaring van God, maar wij getrouw be­vonden worden om deelgenoot te zijn dezer za­ligheid.   

P.K.

 

Van weinig waarde!

In het Zwitserse Pinksterblad, Die Verheissung des Vaters” las ik een vurig protest tegen de veelvuldig voorkomende oppervlakkige opmer­king: De gave van het spreken in tongen is van weinig waar­de. Zou er wel één gave van de Heilige Geest zijn, die van weinig waarde is?? En heeft de mens het recht een dergelijk oordeel uit te spreken? Weet gij niet – aldus het Blad – dat het spreken in tongen voor het persoonlijk verkeer met de Heiland, iets wonderbaars is? Zegt Paulus niet (1 Kor. 14:18): “Ik dank God, dat ik meer in tongen spreek dan gij allen?’

Indien de beoordeelaars en critici van Pink­steren gelijk hebben, dat het tongenspreken van Satan is, dan waren èn de Apostelen en Chris­tenen der eerste eeuw, èn de tienduizenden hedendaagse pinkstermensen over de gehele aarde verspreid, die allen van ganser harte in Jezus, de Zoon van God geloven als hun Verlos­ser en Zaligmaker, allen van de duivel bezeten!

Van weinig waarde ja, voor hen, die deze gave niet kennen, en nooit moeite doen ernaar te graven als verborgen goud, die ongehoorzaam zijn aan het gebod: ‘Jaagt naar de Geestelijke gaven… “(1 Kor. 14:01), maar voor de gedoopte met Gods Geest is de lofprijs in tongen onmisbaar. In dagen van verdrukking, en neiging tot verdriet en moede­loosheid, bij geestelijke uitputting of lichamelijke krankheid, is het loven en prijzen in tongen “het” geneesmiddel. Door lofprijs vielen de muren van Jericho dat begreep ook de zuster waarvan ik eens las, die door pokken was aangetast. Rondom haar stierven de mensen aan deze vreselijke ziekte ondanks medicijnen en inenting, maar zij kende het geheim. In het geloof nam zij de ge­nezing aan en hief  de lofbazuin omhoog. Onder koorts en pijn bleef zij God loven en danken, dat zij vrij was, vrijgekocht door Jezus’ Bloed van iedere ziekte- en zondemacht en na enige dagen week de ziekte geheel, zonder littekens achter te laten. Dit mogen wij toepassen op iedere omstandigheid, bij iedere band of aanvechting van Satan. Deze dingen komen van buiten, want wij zijn met Christus gekruist en gestorven; zij zijn in ons niet, en de in ons wonende Geest overwint ze allen indien wij geloven. Het is mij meermalen gebeurd, dat ik in een vermoeide of gedrukte stemming een bijeenkomst ging bijwonen, waar Gods kinderen aan het lo­ven en prijzen waren. En onmiddellijk, nadat ik was begonnen mede te bidden en te danken, kwam de glorie van God over mij en verbrak terstond alle banden, ieder gevoel van gedrukt­heid of bezwaardheid werd als het ware wegge­blazen door de lofprijs in “vreemde talen” en de aanbidding.

In zulke kringen kan Gods Geest doorbreken, daar komen profetieën en openbaringen – daar overtuigt de Geest van zonde en oordeel.

De gave van het spreken in tongen van weinig waarde? God helpe eenieder er naar te grijpen! De ziel die onder de zalving des Geestes Gode prijst en zingt in vreemde talen, voelt zich weldra opge­trokken naar de hemel en geplaatst in de tegenwoordigheid Gods. Want in de hemel zingt en jubelt alles – leest u er maar het Boek der Open­baringen op na – daar zijn harpen en citers – daar ruisen de liederen van Gods heiligen en engelen als de stem van vele wateren. Daar zal geen rouw noch pijn, noch moeite meer zijn.

En om die heerlijkheid te benaderen zijn ons de “tongen” gegeven; een gave, die weliswaar zal ophouden wanneer wij de paarlen poort zijn doorgegaan, maar die ons, arme gedrukte en benarde Adamskinderen tot troost en genadebe­wijs geschonken zijn, opdat wij steeds in de hemel kunnen wandelen om onze schatten te bezien, die daar voor ons zijn weggelegd.

Looft en prijst de Heer in tongen, geliefden en gij zult kunnen voldoen aan het gebed: “Laat uw wandel zijn in de hemelen”; want niets brengt het bekeerde hart nader tot God, dan de aanbid­ding in Geest en in Waarheid, het loven en dan­ken onder de zalving van de Heilige Geest.

  1. A.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Woensdagavond 2 Febr. hadden wij het voor­recht Br. en Zr. Rietdijk van Hoboken België in ons midden te hebben voor een samenkomst. We hadden een rijke gezegende avond. Het deed ons goed deze trouwe arbeiders Gods te horen. Zij hebben daar in België een moeilijk arbeidsveld, maar wij verheugen ons met hen, over de zegeningen die zij er de laatsten tijd mochten ontvangen.

Onze Zendingsavond op 9 Febr., waar ik een lezing met lichtbeelden mocht houden over de Zendingsarbeid aan de grenzen van Tibet, was zeer gezegend. Hoewel het weer niet meewerk­te, was de opkomst goed. Men luisterde met aandacht, en ongetwijfeld zullen de velen, die niet bekend waren met de Zendingsarbeid in het verre China, door het gehoorde en de beelden uit die arbeid, een betere blik daarop gekregen hebben.

Ons gebed is, dat ook door deze avond iets is bijgedragen tot het komen van Christus’ Koninkrijk. Het Zangkoor zong enkele liederen en hielp ook daardoor mee aan de arbeid van de zending.

 

 

 

 

 

1938.04

1938.04

De aanbidding bij het kruis.

“Onze Vader, die in de hemelen zijt, vergeef ons onze schulden.”

“Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelgt om Mijnentwil, en Ik gedenk uw zonden niet meer!”

“Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft!”

Het mag niemand onverschillig zijn, op wat voor wijze, en langs welke weg de Here Jezus Christus voor ons zo’n genoegzame Zaligmaker is geworden. Gods Woord zegt ons daarvan heel veel. Dat we dit weten zal ons nader tot God bren­gen en Jezus zal ons steeds dierbaarder worden.

Bij het kruis staan we op heilige grond, we trekken de schoenen uit en willen naar God, onze geliefde en heilige Schepper luisteren. Ziet, het kruis brandt, doch verteert niet; Gods liefdesvlam kan niet uitgeblust worden. Laat ons eerbiedig zijn, Hem vrezen en zeggen: “Spreek Heer, Uw knechten horen. De Geest zegt ons: bereidt u, om uw God te ontmoeten; doch ach, wij gevoelen ons zo zondig.

Doch ziet, daar komt Jezus, de Hogepriester, die met ons en onze zwakheden begaan is. Hij is zonder zonde, en Zijn mede­lijden is zonder zonde.

Wij gevoelen ons wegdrijven door de stroom van ongerechtigheden, die de overhand over ons had, hij sleurt ons naar het graf, ja naar de af­grond. Maar Jezus strekt Zijn hand uit. Hij grijpt, Hij behoudt, en dat door het kruis. Zacht fluistert Hij ons toe: “God zoekt het weggedrevene”.

Doch wij gevoelen ons schuldig.

De Vader richt zich op en zegt tot Zijn enige Zoon: door U wil Ik de wereld verzoe­nen. Zijt Gij bereid te sterven, te sterven voor de goddelozen, voor de zonden. (Rom. 05:06). Christus is bereid. Hij aarzelt niet, hoe zwaar zulk een offer ook is. Hij wil de Middelaar Gods en der mensen zijn. Wil ook Borg zijn en Zich zelven als een rantsoen of losprijs geven.

O, welk een liefde Gods, geopenbaard in Christus Jezus! God wil genadig zijn en onze zonden niet toerekenen. O, welk een zaligheid!

Hoe vreselijk moet het zijn, op zulk een za­ligheid geen acht te slaan! Dwaze mensen! Maar de engelen zijn begerig Gods plan in te zien, betonen belangstelling. Wat zullen wij doen?

Bij het kruis is het Evangelie zo dierbaar, zo kostelijk, zo rijk, zo vruchtdragend. Het kruis is en blijft altijd het Middelpunt. Gods lief­de wordt gezien. Zijn Nieuw Testament geopend. Wonderbare woorden horen wij! O, Golgotha, hogeschool des Heren! Hoe diepzinnig en leer­zaam is des Heren lijden. O, heilig kruis, leraar der gerechtigheid en brenger van de vrede. Geze­gend Bloed, dat wonderen doet. In diep en ootmoedig peinzen kniel ik aan uw voet. Daar, ja daar wil ik vertoeven, tabernakelen en U aan­bidden. Daar is de plaats waar ik gaarne mag zijn. Daar waste Jezus Bloed mij rein.

Lieve lezer(es) zoekt gij genade? O, toef dan met mij bij het kruis van Jezus.

Past het ons bij de kribbe te knielen en te aanbidden, bij het kruis evenzo, geliefden. Was Jezus bereid in de kribbe te komen, Hij was óók bereid aan het kruis te sterven! Jezus alleen heeft door Zijn gehoorzaam lijden en sterven de straf voor onze zonden gedragen. Inderdaad, hier heb­ben we het middelpunt van het Evangelie; al het overige is, of voorbereiding, of vruchtgevolg van die grote waarheid. – Christus dood, onze za­ligheid- – Uit Jezus eigen mond horen we: “Ik ben de goede Herder; de goede Herder stelt Zijn leven voor de schapen.”

En op iedere bladzijde, geschreven door de Apostelen, lezen we: dat alle heil en zaligheid ons van God in en door Christus, als de oorzaak der zaligheid toekomt- Dat God ons door Hem gezegend heeft met alle zegeningen; want alleen op grond van het “offer” kan God Zijn zegen ons schenken. Zo heeft dan Jezus met Zich zelven te offeren, met één offerande, de zonde verzoend, de straf gedragen’ ja, de zonde wegge­nomen of te niet gemaakt, en aan Gods gerech­tigheid voldaan. Gekocht door Zijn bloed, zijn we Gods eigendom geworden. En als verlosten mogen wij Hem dienen.

Groot was de losprijs! Dat geeft ons een dure verplichting aan Hem, opdat wij de Heer niet verloochenen en een verderf over ons brengen. (1 Petr. 01:18-19; 2 Petr. 02:01.) Hebben wij gezondigd, wij hebben een Voorspraak, en Christus’ bloed reinigt ons van alle zonden. Doch laat ons gehoorzaam zijn, gelijk Christus gehoorzaam geweest is, tot de dood des kruises; en laat ons met Zijn gevoelens bezield zijn, hebbende de zin van Christus; onze loopbaan lopen, met volharding en gebed, verdragende en zegenende gelijk Jezus gedaan heeft; ons daarin een voor­beeld nalatende. En laat ons elkaar liefhebben, gelijk Christus ons lief gehad heeft (Ef. 05:02), met zó grote liefde. En laat ons elkander bemoedigen en vertroosten; immers, God die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, hoe zal Hij ons ook niet met Hem alle dingen schenken?

O, Christus, Gij Gekruiste, Gij de kracht Gods en de wijsheid Gods, onze Verlosser! Geen won­der dat het hart Uwer knechten vervuld was met die waarheid, en zij moesten belijden: wij pre­diken Christus, de Gekruisigde! Want God heeft door Hem, en door Hem alléén vrede ge­maakt en wel door het Bloed Zijns kruises.

O, rijkdom van Gods genade! Komt, knielen wij bij dat kruis; geven wij ons hart aan de Heer, en laten wij aanbidden die God en Vader aller vertroosting, in de Here Jezus Christus.

Joh. Rietdijk.

 

De bloeiende wildernis.

“De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als ene roos,” (Jes. 35:01.)

Wanneer men dit vers eens leest, dan zou men moeten zeggen, dat is toch wel een onmo­gelijkheid, een wildernis bloeien. En toch wordt in dit wonderbare en heerlijke hoofdstuk ons veel gesproken van vruchtbaarheid, schoonheid en heerlijkheid, daar waar eerst dorheid en woestijn was: “de wildernis zal zich verheugen en zal bloeien als een roos” (vers 1). Want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis: en het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren” (Jes. 35:06-07).

We zou de vraag ons kunnen stellen, hoe is het mogelijk, kan uit mijn leven, wat een wilder­nis gelijk is, nog zo iets tot stand komen: ja, dan kunnen wij allen het antwoord vinden in Gods heilig Boek. Zie dan af van uzelf en stel u onder de beademing van Gods wonderbarn Geest en het wonder Gods zal ook aan u voltrokken worden.

Het natuurlijke leven des mensen, wat de Bijbel noemt het leven des vlezes, m.a.w. de natuur van de gevallen mens, naar lichaam, ziel en geest, kan Gode niet behagen en is een wildernis, een woestijn, een land zonder water, waar elk, waar geestelijk contact met God niet aanwezig is. Heel vaak verwart men zogenaamd geestelijk gevoel voor ware geestelijke verbinding met God. Alleen wanneer Gods wonderbare Geest, die van Hemzelf uitgezonden is, in onze harten woont en troont, is het dat ons geestelijk leven tot bloei en vruchtbaarheid kan komen. De profeet Jesaja roept uit: “totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte; dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden.” (Jes. 32:15.) We zien het reeds hier, alleen wanneer de Geest uit de hoogte, die van God gezondene Geest komt, verandert onze woestijn in een vruchtbaar veld.

Zo was het ook met de 120 discipelen op die wonderbare Pinksterdag, toen zij allen ver­vuld werden met de Geest uit de hoogte. De we­reld van die tijd verstond hen niet; ze werden uitgeworpen, door de toenmalige vrome wereld, maar degenen die het ontvingen was het iets wonderbaars; hun woestijn, hun wildernis begon te bloeien.

We kunnen niet anders als verwonderd en met heilige eerbied aanschouwen, wat we lezen over deze Goddelijke uitstorting van Zijn Geest over de eenvoudige mensen en het resultaat daarvan, wat we lezen in de Handelingen der Apostelen, ’t is wonderbaar en heerlijk.

De moeilijke les, die wij moeten leren, is wel deze: “niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden”. (Zach. 04:06.) Maar hiervan kunnen wij overtuigd zijn, dat, indien wij Hem zoeken, zoals de eerste christenschare Hem zocht, wij niet be­schaamd zullen worden en ook over ons zal de Geest uit de hoogte gezonden worden, even zo goed als op hen.

Hoe is het toch mogelijk, dat er ernstige christenen zijn, die zeggen en leren “dat was wel toen, maar is nu niet meer nodig, want nu hebben wij de Bijbel en openbaart God zich niet meer op die wijze ‘.

Waar staat het geschreven, dat het slechts voor die tijd was, en, niet meer voor nu? Gods Woord blijft waarachtig en getrouw, en zal in vervulling gaan voor hen, die zich waar­lijk aan dat Woord onderwerpen.

Anderen weer zeggen “dit heeft betrekking op Israël, als straks geheel Israël zal zalig worden, en God zal uitstorten de Geest der genade en der gebeden”. (Zach. 12:10.) Maar dan moet Petrus, en ook Paulus, zich hebben vergist als zij getuigen “dat de Heilige Geest ook was uitgestort op de heidenen, gelijk als op hen, die Joden waren”. (Hand. 02:39; Hand. 10:34-47; Hand. 19:06) enz.

Heerlijk waar is nog altijd Gods Woord. Er is een mogelijkheid, dat de wildernis zal bloeien als een roos, omdat Christus gestorven, opge­staan en naar de hemel gegaan is, waar Hij zit aan de rechterhand Gods, waar Hij bidt tot de Vader en de Heilige Geest uitstort op diegenen, die daarom bidden.

Wanneer Gods heerlijke en verkwikkende Geest door onze woestijn waait, dan zal Chris­tus deze maken tot een hof des Heeren, een Eden. Vreugde en blijdschap zal daarin gevon­den worden, dankzegging, en lofgezang, (Jes. 51:03.)

Dan gaan we niet meer tot bakken, die geen water houden”, maar we hebben de bron zelf in ons, zoals Christus ook gezegd heeft maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven”.

Hoevelen van Gods kinderen zijn blind en doof voor deze heerlijke waarheden en blijven van verre staan, terwijl God ook in hun leven dat wonder der genade wil volbrengen.

Daarom, laat ons gaan tot de Bron van alle goede gaven en volmaakte giften Gods en Hij zal over ons uitgieten de kracht uit de hoogte en ook onze wildernis zal bloeien als een roos.

  1. K.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Dinsdag 1 Maart hadden wij het voorrecht om bezoek uit Zuid-Afrika te hebben en wel van Br. Du Plessis, secretaris van de Pinkstergemeenten in dat land en van Br. Schoeman, die wij reeds eerder hebben ontmoet. Het is toch iets wonderlijks, deze grote familie van Pinkstermensen over de gehele wereld.

Het deed ons goed, ook weer eens iemand te horen uit het land, wat zo nauw verbonden is met ons eigen vaderland. Jammer was het, dat we hen slechts één avond in onze gemeente konden hebben., doch het was een rijk gezegen­de avond. God zegene ook al onze geliefden in Zuid-Afrika.

Duitsland.

Het was mij een bijzondere vreugde enkele gemeenten in het Siegerland te kunnen bezoeken en met dankbaarheid aan God mag ik getuigen van de vele zegeningen, die ik ook daar mocht ontvangen. Het zou te ver voeren om u uitvoe­rig van elke gemeente iets te vertellen, maar in elke gemeente waar ik mocht dienen met het woord Gods, was de Heer in ons midden en zijn we allen versterkt in het geloof. Het was heerlijk om samen met hen Gods aangezicht te zoeken, en vooral in deze ernstige dagen, waarin we leven, doen we goed ons leven zo in te stel­len, dat we ten allen tijde klaar zijn, wanneer straks onze Hemelse Bruidegom komt.

De huidige omstandigheden in Duitsland drukken ook hun stempel op de kinderen Gods en ze leven misschien meer dan wij in de wer­kelijkheid der dingen, die over de wereld zullen komen, voor dat Jezus komt. Wij in Holland le­ven nog zo vrij en makkelijk; het is aan de ene kant een groot voorrecht, maar aan de andere kant is daar het gevaar, dat we nog te weinig doordrongen zijn van de geweldige stromingen, die bezig zijn, zich tegen alles wat zich schaart aan Christus’ zijde te verheffen, en indien mogelijk, te verbrijzelen.

In Fischbach ontmoette ik een oude bekende en wel Br. en Zr. Wehler, die ook in Holland geen onbekenden zijn. Het is maar een kleine gemeente, maar de Heer zegende ons.

Weidenau was de volgende plaats, waar ik Zondags drie zeer gezegende samenkomsten had. Vrijheid en een heerlijke gemeenschap des Geestes kenmerkte de samenkomsten.

In Daaden, waar ik ook twee samenkomsten had, was het ook goed. Ook daar is een groepje van ernstige mannen en vrouwen, die ernstig naar het volle leven Gods verlangen. Heerlijk ligt dit dorpje tussen de bergen in.

In Frohnhausen, wat heel dicht bij Dillenburg ligt, dus voor ons Hollanders een bekende streek, want het was daar in Dillenburg, dat Prins Wil­lem van Oranje werd geboren, had ik één sa­menkomst.

Niedereisenhausen ligt hoger in de bergen en de trein heeft een zware taak om naar boven te komen. De natuur is hier heerlijk; schone ber­gen vol met sneeuw en heerlijke dennenwouden. Ik werd hier hartelijk als overal begroet en heb twee heerlijke en gezegende dagen gehad. Heer­lijk was ook zovele jonge mensen te zien en hen het woord Gods te brengen.

In Giessen was ik ook twee dagen en mochten wij Gods hulp ook ervaren en werden wij gesterkt.

Schaafheim en Rossdorf stonden voor Zondag op het programma en welk een wonderbare tijd hadden we daar. Welk een vrijheid en hoe een­voudig klonken de gebeden, als de ene na de andere tot God bad. Hoe verheugde het mij ook hier de brs. Wolfart en Volderschmidt te mogen ontmoeten en enkele dagen van gemeen­schap met hen te hebben.

In Velbert kon ik slechts enkele uren zijn, daar ik naar huis werd geroepen om een begrafenis te leiden. Ik was blij, dat ik br. en zr. Karrenberg kon ontmoeten. Laat ons veel voor onze br. en zr. in Duitsland bidden. De Here zij met hen.

Op 3 Maart brachten wij de moeder van br. en zr. de Geest ten grave. Na een korte ziekte is zij kalm ontslapen. Een jaar geleden was zij zeer ernstig ziek en God verhoorde het gebed Zijner kinderen en spaarde haar, en in dat jaar vond zij alsook haar man Christus als haar Ver­losser. Wat is dan het sterven toch anders. Bij de geopende groeve konden wij getuigen van de hope des eeuwigen levens. God sterke onze ge­liefden in dit verlies, wat gewin is geworden voor de hemel.

 

 

1938.02

1938.02

Gaat God met ons mee op onze wegen, of gaan wij mee met God op Zijn wegen?

Dit opschrift zal velen vreemd voorkomen en men zal zich afvragen, is dat mogelijk? Ik geloof, dat juist hierin het geheim van die zalig­heid ligt opgesloten. Wij mogen ons eerst de vraag stellen: “gaat God met Zijn kinderen me­e op hun wegen?” In zoverre geen grond­beginsel wordt verloochend, mogen wij met Gods Woord in de hand zeggen: ”Ja!”

In (1 Sam. 08:04) lezen wij, dat Israël een koning begeerde, net zoals de hen omringende volken. In Samuëls ogen was dit niet goed en zoiets lag ook niet in het plan van God met het volk Israël, omdat zij maar één Koning zouden hebben, n.l. God zelf. Toch leest men, dat God zegt in vers 9: hoor naar hun stem”, en zoals wij weten, kregen zij een koning. Hier ging dus God met Israël mee op hun weg.

In Matteüs 19 lezen wij, hoe de Farizeeën tot Christus komen en Hem vragen stellen aangaan­de het verlaten van hun vrouwen. De Here geeft hun antwoord, en ze vragen “waarom heeft Mo­zes dan geboden om hen een scheidsbrief te geven om haar te verlaten?” Toen zei Jezus, “vanaf de schepping is het zo niet ge­weest, maar vanwege de hardheid van uw hart heeft Mozes toegelaten om uw vrouwen te verlaten.”

Wij lezen nergens in de Schrift, dat Mozes een berisping van God krijgt, dat hij zulks gedaan heeft, en Mozes zal zulks gedaan hebben met de toestemming van God.

Hier ziet men dus weer, dat God met Israël mee gaat op hun wegen, en niet, dat Israël mee gaat op Gods wegen.

Van Henoch wordt gezegd: “hij wandelde met God”, dat wil zeggen, Henoch ging met God mee op alle wegen, die God met hem wilde gaan. Zo was het ook met Christus, onze Heer en Heiland. Hij ging met Zijn Vader mee op elke weg, ja, tot in de hof van Gethsemané, waar Hij zei, “niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede.”

Vanaf het ogenblik dat de apostel Paulus ge­grepen werd voor Damascus, tot aan het einde van zijn leven, droeg dit het stempel van: ”wat wilt U dat ik doen zal.” Hij zegt, dat hij een medewerker van God is en niet, dat God mede­werkt met Paulus’ plannen en inzichten en met zijn kunnen en willen.

Alles in ons leven komt op ons willen aan. Komt onze wil overeen met Gods wil? Zo ja, dan werken wij met God mee en gaan wij in Zijn wegen. Zo niet, dan moet God met ons meegaan en lopen wij God in de weg.

Het komt mij voor, dat dit meestal niet begrepen wordt. De oorzaak is, dat wij God niet al­tijd kunnen begrijpen en vooral omdat wij huiverend tegenover Jezus kruis zijn. Ik kan mij vergissen, maar het schijnt mij, dat vele gebeden dagelijks worden opgezonden, met “niet Uwe wil, Heer”, maar laat de mijne geschieden.” Niet Uw weg, Heer, maar mijn weg, die veel beter voor mij is. En God, die ons beter kent dan wij ons zelf, gaat dan dikwijls met ons mee, om geduldig af te wachten, totdat wij leren zeggen: ”niet mijn wil, Heer, maar de Uw wil.”

Zoals ik reeds zei, vooral in betrekking tot het kruis en de wegen, waarop Hij Zijn kinderen voert, is het goed eerst te vragen, wat Zijn wil is, en daarnaar onze gebeden te richten.

In (1 Joh. 05:14) lezen wij: ”En dit is de vrij­moedigheid, die wij tot Hem hebben, dat als wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort.”

Wat zullen wij vragen? Wat zullen wij bid­den? De apostel Paulus zegt in (Rom. 08:26) ”wij weten niet wat wij bidden zullen, zoals het bhoort, maar de Geest zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen.”

Wijzelf weten immers niet eens wat goed voor ons is. Dat weet Hij alleen, Jezus Christus! Waar Christus ons wil verlossen, houden wij de dingen krampachtig vast, en wat God ons onthouden wil, begeren wij dikwijls.

Veelal lijkt het zo, dat een moeder met haar kind een speelgoedwinkel binnen gaat en het kind vraagt datgene, wat voor haar oog mooi en groot is. De moeder geeft het, maar ziet ver­langend uit naar het ogenblik, dat zij zelf het kind zal kunnen geven, wat goed voor haar is.

Zo is het ook in ons leven. Hoe dikwijls vra­gen wij iets als kleine kinderen, en God gaat met ons mee in Zijn grote genade en barm­hartigheid en wacht met geduld, totdat wij bereid zijn, om aan te nemen wat Hij ons wil geven.

In de jaren die achter mij liggen, heeft God dikwijls met mij moeten meegaan, vooral op pa­den waar “goede daden” opgeschreven stond.

God helpe mij en ons allen, dat onze over­gave aan Hem zó mag zijn, dat wij met Hem gaan op Zijn wegen. “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn de wegen van God hoger dan onze wegen, en Zijn gedachten hoger dan onze gedachten.

  1. W. v. H.

 

Indien de dood morgen zou komen.

De beroemde John Wesley werd eens door een dame de volgende vraag gesteld: “Veronder­stel. dat gij wist morgen te middernacht te moe­ten sterven, hoe zoudt ge dan de tijd, die u nog restte, besteden?”

“Hoe, Mevrouw?” antwoordde hij: ”Wel, juist zoals ik nu van plan ben te doen. Ik zou de­ze avond te Gloucester preken en nog eens om vijf uur morgenochtend. Daarna zou ik naar Tewkesbury reizen, daar ’s middags preken en ’s avonds de verenigingen ontmoeten. Dan zou ik naar mijn vriend Martin gaan, die mij ver­wacht voor logies; met de leden van het gezin, zoals gewoonlijk, praten en bidden, mij om 10 uur in mijn kamer terugtrekken, mijzelf aanbe­velen onder de hoede van mijn Hemelse Vader, neer gaan liggen om te rusten en te ont­waken in Glorie,”

Laten ook wij ons leven zó inrichten, dat wij te allen tijde bereid zijn voor Gods rechterstoel te verschijnen.

 

Want het leven is mij Christus en het sterven is mij gewin!

(Filip. 01:21). Wij komen uit het duister in ’s Heren wonderbaar licht; wij treden ver achter de voorhang, aanschouwen Zijn aangezicht; Wij leggen neer onze lasten en ons arm vergankelijk kleed. Omstraald van de eeuwige morgen, ontvallen ons angst en leed! Wij zien dan in al zijn glorie wat ’t geloof nu door nevelen ziet…. Waarom wij dat sterven noemen, voorwaar, dat versta ik niet –

Celestine Oliphant-Schoch.

 

Zoals U ook op een andere plaats in ons blaadje kunt lezen, heeft de Here tot Zich ge­nomen onze broeder J. W. van Hugten. Het is mij een behoefte des harten hierover iets te schrijven. Wanneer wij een tekst boven het leven van onzen ontslapen broeder zouden moe­ten plaatsen, dan is het wel bovenstaande tekst. Ja, het leven was voor hem Christus en het ster­ven gewin. Hoe gaarne hadden wij hem hier nog langer willen houden, om ons te helpen in de arbeid des Heren.

Toen onze broeder ongeveer 9 maanden gele­den uit Java naar Holland kwam, heeft hij ons zeer vele malen de verzekering gegeven, dat hij van de Here wist, dat hij spoedig bij de Here zou zijn. Dat wilde niet zeggen, dat hij niet deed wat in zijn vermogen was om den Here te die­nen in de arbeid, die hem was toevertrouwd.

En God heeft het zo gewild en we buigen ons voor Zijn volmaakte wil neer. Hij, onze Hemelse Vader, maakt geen vergissing en al kunnen wij het alles niet begrijpen, wij zullen het eenmaal verstaan.

Het is mij een voorrecht geweest, hem heel persoonlijk te kennen en vooral de laatste maan­den waren maanden van diepe geestelijke ge­meenschap en spraken wij veel samen over het diepe leven des kruises. God had grote dingen in zijn leven met hem gedaan en hem door diepe wegen ingeleid in de verborgenheid van het sterven aan het eigen “ik”. Daar was altijd een vragen en bidden in zijn hart: is deze weg – deze arbeid – deze handeling wel tot eer van God en ten dienste van Zijn Koninkrijk? Hoe vaak heeft hij niet gezegd: “het hindert niet wat van de oude mens v. Hugten terecht komt, als Christus maar geprezen zal worden.”

Ook was hij nederig van hart, omdat hij vaak vertoefde in de gemeenschap van Zijn Christus. Daar vond hij kracht om steeds weer het kruis op te nemen en Christus na te volgen.

Niet alleen voor mij zullen de uren, die ik aan zijn ziekbed doorbracht, onvergetelijk zijn, maar ook voor allen, die bij hem geweest zijn. Voor ieder had hij nog een woord en een ze­genbede. Kalm, rustig, met een vast vertrouwen sprak hij over zijn heengaan ; ja, we kunnen zeggen, hij had een heimwee naar het Huis daarboven. Alles sprak van rust en zekerheid. Men gevoelde zo, “het sterven is gewin” voor hem. Hier was geen vrees voor de dood; die was overwonnen door het kruis van Christus. Hij sprak over zijn heengaan als een bevorde­ring tot een hogere wereld. Welk een glans en glimlach verhelderde zijn gelaat vaak onder de hevigste pijnen, als we hem troostten met een lied of woorden uit Gods Woord. Dan trachtte hij mee te zingen of zei de ons. den tekst na. Vooral één tekst was er, die hij verscheidene keren uitsprak: “Mijn genade is u genoeg”.

Laat bij al het bovenstaande nu niet de in­druk gewekt worden, dat onze broeder niet wil­de blijven leven. Dat wel, maar God had het hem in zijn hart gelegd, door zijn wandel met God, dat de tijd was gekomen om bevorderd te worden tot hogere heerlijkheid.

Zeer zeker, we zullen hem missen. De ge­meenten, die hij diende met het woord, tellen een eenvoudige, maar trouwen, toegewijde arbeider Gods minder.

M’n doel is niet de mens te verheerlijken. Dat zou zo geheel in strijd zijn met onze broeder, die van ons ging, maar alleen de Christus te eren, die onze broeder diende met al wat in hem was. Hij is ons voorgegaan. Mo­gen ook wij getrouw zijn in de plaats waar God ons gesteld heeft, opdat wij ook deze woorden uit ’s Heren mond mogen horen: ”Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! Over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal Ik u zetten; ga in, in de vreugde uws Heren.” (Matt. 25:21.)

  1. K.

 

Dit is de wil van God: uw heiligmaking.

(1 Thess. 04:03a).

Willen wat God wil, eens willend zijn met Hem, dat is het ware kenmerk van een Christen. Maar deze eenswillendheid moet niet slechts passief zijn: gewillig aanvaarden wat God over ons beschikt, maar ook actief: Zijn wil doen, Zijn geboden onderhouden. Dit is het, wat Paulus hier bedoelt met de heiligmaking. Het is: uit onze gedachten en begeerten uitdrijven alles wat bezoedelt, en in onzen handel en wandel afleggen dat alles, wat wij weten dat God niet wil. Zó moeten wij, biddend en strijdend, ons toe-eigenen hetgeen wij hebben in Christus, n.l. de dagelijkse vernieu­wing onzes levens.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Het nieuwe jaar is slechts enkele dagen oud, of reeds een van onze geliefden is van ons heen­gegaan. Zaterdag 8 Januari brachten wij zuster M. van Caspel-Veltman naar haar laatste rust­plaats. Ook zij is in Christus ontslapen en wacht op ons, om straks met ons voor eeuwige bij den Here te zijn. God sterke onze broeder met zijn gezin.

Vrijdag 14 Januari mochten br. en zr. Verwaal hun 50-jarig huwelijk te midden van de gemeente vieren. De zaal was keurig versierd en alles had een feestelijk aanzien. Wat is er toch een on­derscheid tussen het feestvieren van de kinderen Gods en die van de wereld. Alles wat we hoorden en zagen had deze gedachte in zich: “dank aan God”. We prijzen God met hen, voor al de zegeningen die Hij hen schonk in deze 50 jaren. Niet alleen zij beiden vonden hun Heiland als Borg en Middelaar, maar ook hun kinderen hebben allen de Heiland lief. Zeer zeker wel een grote zegen. Ze kunnen met rechtspreken: “Ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen”- We wensen dat God deze eenvoudige en trouwe zielen in ons midden zal sparen, indien Jezus vertoeft te komen. Woensdag 9 Febr. Om 20.00 uur. hopen wij een lezing met lichtbeelden te houden over de Zendingsarbeid in China. Allen zijn hartelijk welkom.

Haarlem.

Groei mag in een gemeente niet ontbreken. Het is een normale levensuiting. Groeien in ken­nis, in genade en in aantal. Heerlijk is het te zien hoe onze Haarlemse broeders en zusters allemaal meewerken in de arbeid van de Heer. Het mag ons niet ontgaan dat de groei en de wasdom niet in mensenhanden ligt. Het is de Heer die de wasdom geeft. Het is de Heer die het huis bouwt. Daarom: geprezen zij Zijn Naam. Wij zijn de Here ten zeerste dankbaar voor alles wat Hij in ons midden doet en wij zien uit naar een machtige uitstorting van de Heilige Geest, opdat zielen gered zullen worden en wij al­len bereid zullen gemaakt worden voor de komst van onze Heiland. Woensdag 23 Februari, om 20.00 uur, zal onze Jeugd Zendingsvereniging “Kleine Kracht”, afd. Haarlem, een Zendingsavond houden ter ge­legenheid van haar 2-jarig bestaan. Donateurs, donatrices en zendingsvrienden zijn allen harte­lijk welkom.

Hilversum.

Lief en leed wisselen elkander af in dit leven. Dat mochten wij wel ondervinden in dit pas be­gonnen jaar. Dinsdag 18 Januari brachten wij onze broeder J. W. v. Hugten ten grave. Een grote schare van broeders en zusters uit verschil­lende plaatsen waren gekomen om hem de laat­ste eer te bewijzen. Het was alles eenvoudig volgens de wens van de ontslapene. Maar onder alles, hoewel droefheid in het hart, toch een juichen in de overwinning over dood en graf. Elders in dit blad vindt U nog een artikel uit de pen van onze broeder, wat wij nog hadden en wat wij nu afdrukken. God geve de familie kracht en genade ook in deze tijd.

Scheveningen.

We waren blij uit Scheveningen goede berich­ten te ontvangen, bijzonder ook voor hun arbeid onder de kinderen en de jeugd. Verblijdend is het te lezen, dat er zoveel kin­deren op de Zondagsschool en Kindersamenkomst komen. Daar de samenkomsten nu in een geheel nieuwe wijk worden gehouden, is dit een reden tot dankbaarheid.

1938.01

1938.01

Verandering of vernieuwing.

Uren, dagen, maanden, jaren, vliegen als een schaduw heen” roept de dichter uit, als hij voor een ogenblik overdenkt de snelheid des tijds en dan vervolgt hij, zijn oog wendende naar het wereld­gebeuren: “Ach wij vinden, waar wij staren, niets bestendigs hier beneên.”

Wij allen zullen dat met de dichter eens zijn, als wij een ogenblik stilstaan bij de grote veranderingen, die in onze tijd plaats grepen. De wereld van heden verschilt op velerlei wijze met de wereld van gisteren.

Alles spreekt van verandering. Doch deze ver­andering, hoe groot zij ook moge zijn, is slechts van uiterlijk en voorbijgaand karakter. In wezen en in werkelijkheid is deze wereld en de mensheid, die haar samenstelt niets veranderd. Het kan gezegd worden, dat al deze uiterlijke veran­deringen een uiting zijn van de innerlijke en onveranderlijke toestand van de mens.

Geïnspireerd door de Heilige Geest schrijft Mozes: (Naardense vertaling) “Maar dan ziet de ENE hoe overvloedig het kwaad van de roodbloedige mens is op de aarde, en dat wat zijn hart aan gedachten formeert enkel maar kwaad is, al den dag”. “en de Here zag dat de boosheid des mensen veelvuldig was op de aarde en al het gedichtsel der gedachten zijns harten ten al­len dage alleenlijk boos was” (S.V.) (Gen. 06:05).

De mens is dus van nature slecht en verdorven, een vijand van God en zijn medemens.

Voor de meeste mensen is dan ook de jaarwis­seling niets anders dan het voortsnellen van de tijd en een voortwandelen op de oude slechte weg der mensheid. Maar voor ons be­hoeft dit niet zo te zijn. Voor ons mag het worden “Het jaar van het welbehagen des Heren”, door een kinderlijk geloven in de verlos­sing van Jezus Christus.

David, de koning van Israël, kwam tot de con­clusie dat het anders moest worden in zijn le­ven, maar hij gevoelde tevens zijn persoonlijke machteloosheid. Hij richtte toen zijn oog op de almachtige God en bad: ”Schep mij een rein hart”. Niets kon hem meer baten, geen goede voornemens, geen ernstig proberen, neen, niets min­der, dan een nieuwe schepping verricht door de almacht en wijsheid van God.

“Voorwaar zeg lk u” zei Christus tot Nicodemus, “als u niet opnieuw geboren, wedergeboren, wordt, zult u het Koninkrijk van God zeker niet ingaan.” (Joh. 03:05)

Bij God is geen aanneming des persoons. Wat Hij kon doen voor David en voor Nicodemus, dat wil de Here ook voor u doen.

Hij wil iets nieuws scheppen in u; u een nieuw hart en een nieuw leven schenken bij de ingang van het nieuwe jaar. Dan zult u kunnen getuigen en uitroepen: ”Het oude is voorbijgegaan, ziet het is alles nieuw geworden.”

N.V.

 

Overwinnaars.

“Daarom dan ook, alzo wij ook zo groot een wolk van getuigen rondom ons hebben lig­gen, laat ons afleggen allen last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voor­gesteld is.

Ziende op de ‘overste Leidsman en Vol­einder des geloofs, Jezus Christus”. (Heb. 12:12a.)

Weer is weer een jaar voorbij gesneld en staan wij aan het begin van een nieuwe jaar. Wat zal ook dit jaar ons brengen? Veel vragen kunnen in ons hart opkomen, en als wij om ons heen kijken, dan kan angst ons hart verlammen. Maar Gods Woord is vol van troost en bemoediging. Hij, die getrouw was in het ver­leden, zal ook Dezelfde blijven in de toekomst. En elk jaar brengt ons een ‘stap dichter bij het voor ons hoge doel – de ware roeping van Gods kinderen.

Wat is dan wel deze hoge roeping? Het is om straks met Christus te zijn, gelijkvormig aan Hem, deelgenoot te worden van de volle zalig­heid van de verlossing, die wij in Hem hebben.

Er is voor Gods kinderen een eindpaal te bereiken, tenminste, indien wij getrouw blijven. Ja, dan zullen wij deelgenoot worden van de eerste opstanding.

Elk nieuw jaar roept ons toe: “zijt gij nog wel in de loopbaan? Strijdt gij nog wel om de onverwelkelijke kroon? Moeten we ons niet al­tijd weer opnieuw afvragen: ”Staat mijn leven nog wel in volle verbinding met de Ware Wijnstok?” Want anders zullen wij behoren tot hen, die de kroon der overwinning niet zullen ontvangen. (1 Kor. 09:24-27).

Ons tekstwoord zegt ons, dat er lasten zijn, die Gods kinderen omringen. Wat zijn er veel mensen onder Gods kinderen die zware lasten dragen, terwijl God zegt, dat Zijn last niet zwaar is en Zijn juk niet drukkend. Hoeveel van Zijn kinderen komen niet opnieuw onder de last van hun eigen geest, zoals Paulus zegt: ”u liep wel – wie heeft u verhinderd om de waarheid gehoorzaam te zijn?” Men wordt opnieuw in knechtschap gevoerd van onze niet verbroken geesten,  men poogt zijn geestelijke armoede en hoogmoed te bedekken door weer eigen werken te gaan doen. Men neemt weer lasten op, die wij toch niet kunnen dragen, in plaats dat men voorwaarts gaat in de ware vrijheid van de kinderen Gods, welke alleen tot ons komt, wanneer wij als een rank ver­bonden blijven in Hem.

Daar is ook het dragen van een eigen kruis en niet het kruis van Christus. Men legt zich zo vaak een kruis op, wat ons niet door Christus is opgelegd en dan zegt men: ”wat is dat kruis, wat is die weg zwaar”; maar men schijnt te vergeten, dat dit een kruis, een weg is van moeite en strijd, die tot ons gekomen is, omdat men niet gewillig was met Christus te sterven. Men had nog niet in waarheid gebeden: ”niet mijn wil, maar Uw wil geschiede.” De meeste geeste­lijke ellende en armoede komt daaruit voort, niet eens willens te willen zijn met Christus en wat Hij met ons voor heeft.

Een andere last is wel, dat gelovige kinderen van God zich openstellen voor gewoonten van ongelovigen. Er zijn ongeoorloofde verbintenissen, die nimmer Gods goedkeuring kunnen wegdragen. “Trekt niet een ander juk aan met de ongelovigen”. (2 Kor. 06:14-18). Ach, er zijn nog zoveel andere lasten, die Gods kinderen zuchtend dragen, zoals: Overvloedi­ge zorgen voor de toekomst, positie, geld, kinde­ren en de Bijbel noemt ze “de zorgvuldigheden des levens.”

Maar het zijn niet alleen lasten, doch ook zonde, die ons lichtelijk omringt. Hoeveel kinderen Gods laten zonde in hun leven toe, en daar­om zullen ze de eindpaal – de overwinningskroon – niet bereiken. Alle zonde zoals haat, afgunst, jaloezie, onverzoenlijkheid, bitterheid enz. zullen ons buiten de bruiloftszaal houden; we zullen geen olie in onze vaten hebben. Matteüs 25.

Er wordt ons hier een tweevoudige aanmoe­diging gegeven om te strijden, om te lopen. 1e. Het zien op Jezus, de Leidsman en Vol­einder des geloofs. 2e. De grote wolk van getuigen uit Hebreeën 11. Welk een wonderbare aanmoediging voor ons! Hoe heeft Christus overwonnen? Die voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en de schande veracht heeft en is geze­ten op de troon aan de rechterhand van God. Zie ook vers 3. Dat leven van Christus schenkt ons elke aanmoediging. Waarvoor, “opdat u niet verflauwt en bezwijkt in uw zielen.

En ach geliefden, laat ons denken aan die grote schare van getuigen, zowel van het Oude­ als Nieuwe Testament; aan die ontelbare schare van Gods kinderen, misschien ook uw eigen ge­liefden, die u voorgegaan zijn. Hoe hebben zij overwonnen? We weten het wel. Ze hebben met lijdzaamheid gelopen de loopbaan en za­gen op Jezus alleen!

Die grote wolk van getuigen ziet ook op ons neer. Ze zien onze strijd, ja wachten met ongeduld, dat ook wij zullen overwinnen. Waar voor? “Opdat zij zonder ons niet zouden vol­maakt worden.” (Heb. 11:40b.)

God gebruikt lijdzaamheid en beproeving om ons tot de volmaking te brengen. (Heb. 10:36-37.) Kastijding en verdrukking zijn noodza­kelijk om Zijn heiligheid – het beeld Gods te doen erven. (Heb. 12:10). Alles vloeit voort uit één doel: ons deelgenoot te doen zijn aan de heerlijke eerste opstanding.

Daarom, laat er nu geen verflauwing zijn. Richt op de trage handen en de slappe knieën, en maak rechte paden voor uw voeten. Elke last, elke zonde, die u verhindert de loop­baan te lopen, zeg daar nee, tegen door Gods genade en in Zijn kracht. Laat Gods kastijdingen toe in uw leven en ook u zult eenmaal behoren tot die grote wolk van getuigen, want dan zal van u gezegd kunnen worden “en zij heb­ben hem overwonnen door het bloed van het Lam, en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad tot de dood toe.” (Openb. 12:11.)   

  1. K.

 

Laat uw lendenen omgord zijn en de kaarsen brandende. (Luc. 12:35)

Wanneer wij zien op het jaar dat achter ons ligt, en daarna een blik slaan op het jaar dat voor ons ligt, dan kunnen wij wel zeggen dat er duisternis op de aarde heerst.

Steeds donkerder en steeds dreigender wordt de toekomst en wij weten niet wat het nieuwe jaar brengen zal. Maar wij weten één ding; dat wij onze lendenen omgord hebben en onze kaarsen bran­dend.

Of het nieuwe jaar ons vreugd brengt of leed, of wij met werkeloosheid of ziekte hebben te kampen, of wij in verdrukking of vervolging of lijden zullen komen, of er oorlog zal komen of vrede, het zal ons niet deren, als wij maar, de lendenen omgord hebben.

Hoe gaan wij dit nieuwe jaar in? Weten wij, dat onze kaarsen brandende zijn? Hebben wij onze vaten vol met olie van de Heilige Geest?

Wanneer wij zo gereed zijn, dan kunnen we onbevreesd de donkere toekomst tegemoet gaan; want dan weten we, dat we wandelen in het Licht; dan weten we, wat ons ook zal gebeuren, wij zijn in Zijn handen veilig en wel bewaard.

En wat wacht ons dan ook in dit nieuwe jaar een heerlijke taak. Wij mogen, nee, wij moe­ten ons volle licht laten schijnen te midden van deze duistere wereld; wij moeten zielen winnen voor onze Heiland.

Dat wij dan een lichtend licht en een zoutend zout zullen zijn voor deze arme, verloren wereld.

J.G.B.

 

Stanley Jones verhaalt ons van zendelingen die naar de heidenwereld komen en ogenschijnlijk alles hebben verlaten: tehuis, familie en vrienden, positie, vooruitzichten en alzo meer, alles, behalve zich zelven. Wat hun eigen ik betreft, blijven ze licht geraakt En wie zal ontkennen dat er ook onder ons zo zijn? Laten we toch onszelf be­proeven, of we werkelijk ons eigen ik hebben overgegeven.

Iemand schreef eens: Het eigen Ik zal de gelovige toestaan alles te doen, alles te geven, al­les op te offeren, alles te zeggen, overal heen te gaan, allerlei lasten en kruisen en beproevingen naar lichaam en ziel te dragen, als het zelf maar mag blijven leven… Maar dat mag niet worden toegestaan, want het eigen ik is de grootste vijand van het kind van God. Het tergt God en kwelt de mensen en het verderft ons eigen zielenheil. Het verlamt de kracht en verstoort voortdurend de orde in lichaam, ziel en geest. Het eigen ik spreekt altijd tegen, vindt altijd uitvluchten, hand­haaft zich zelven, zonder zich ooit waarachtig voor God te verootmoedigen. Daarvoor moet het sterven.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

We mogen ons verblijden in de zegeningen Gods, die ook de laatste weken ons deel gewor­den zijn. Deze zegeningen Gods komen tot ons, omdat we meer en meer ingeleid worden in de verborgenheid van Zijn dood – dit is de bo­dem waarop het eigen leven moet sterven en Christus’ nieuw leven zich openbaart. Bij velen is een verlangen naar dit diepe leven Gods, om verbonden te zijn met Christus. Het betekent een afbreken aan de ene zijde en een opbouwen anderzijds. Het is ontdekken onze eigen verdorven natuur om door een zijn met Christus de hemelse natuur deelachtig te wor­den. Het woord Gods, met de boodschappen en gezichten, dat ons in heilige ernst gebracht wordt, doet ons zien, waar we zijn.

Zo was Zondag 5 December een wonderbare dag. Het kruis van Christus – het onderwerp van ons leven – alleen daarin is eeuwig behou­denis; niet enkel als verzoening, maar bijzonder als ons leven. Wat een troostwoord gaf God ons in Zijn woord “Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogte. Gij zult zijn als een besproeide hof, en als een springader van water, en dat water zal niet ontbreken”. (Jes. 58:11). Dit leven, van vruchtbaarheid is alleen mogelijk als wij sterven aan onszelf.

’s Avonds hadden wij enkele diepe en heer­lijke getuigenissen. Hoe kon men beluisteren de grote strijd in het hart van velen in deze tijd, maar ook altijd weer “wij hebben overwinning door het bloed van het kruis”. Dan blijft er van de mens niets over, maar men kan alleen roemen in Christus en uitroepen “ja waarlijk, Hij is de Zoon van God”.

Aangrijpend klonk het lied, door een kwartet gezongen: “Keer weer, gij afgedwaalde”. Het was ons als stond opnieuw de biddende en klop­pende Heiland voor ons en zagen we ons ander­maal, eerst verloren als zondaren en opgezocht door Hem, de Goede Herder.

Ernstig, en toch zo heerlijk besloten wij de­zen dag met het Heilig Avondmaal. We wer­den opnieuw versterkt door Zijn dood, om weer het dagelijks leven in te gaan.

Rotterdam-N.

Zondag 12 December had ik het voorrecht om in deze gemeente ’s avonds een samenkomst te houden en tevens een baby op te dragen aan de Heer. God gaf ons een heerlijk samenzijn en zo mochten wij de tegenwoordigheid van de Heer ervaren. Het was een goede samenkomst, die we met elkaar hadden en hoe gevoelden wij, dat het in deze tijd nodig is, om heel dicht bij de Heiland te zijn; daar leren we pas on­ze geestelijke nood niet alleen kennen, maar wordt ook deze in Christus vervuld.

Delfzijl.

We ontvingen bericht van onze geliefden in het Noorden, dat de Heer ook hen de laatste tijden zegent en ook deze zegen wenst men weer uit te dragen in deze wereld. Daarom heb­ben ze plannen, om door middel van ons blad de mensen de boodschap van het heil te bren­gen. Zeer zeker leent ook ons blad zich daar­voor. God zegene u, ook in deze arbeid.

 

Nu wij staan aan het begin van een nieuw jaar, wensen wij u allen een rijk gezegend jaar toe. Het is een heerlijke troost dat wij weten, dat, wat ook dit jaar zal brengen, we hulp en kracht van boven kunnen verwachten en dat zal ons nimmer beschamen.

Daarom, ziende op onze Heiland, willen we dit jaar beginnen met de belofte: “Ziet, Ik ben met ulieden al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.” (Matt. 28:20.