2005.07-08 nr. 437

2005.07-08 Levend Geloof nr. 437

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

In het dorp waar wij wonen is een wijk waar de straatnamen vernoemd zijn naar attributen die vroeger tijdens of na het oogsten werden gebruikt, zoals de wan, de sikkel en de zeis. De wan is een grote, platte schaalvormige mand die werd gebruikt om het geoogste graan te zuiveren van kaf en andere ongerech­tigheden door het te schudden en op te werpen. Daarbij werden de kleine omhulsels van de graankorrels (het kaf) weggeblazen door de wind. Johannes de Doper, gebruikte het voorbeeld van de wan om aan te geven wat Jezus zou gaan doen als hij op aarde was. Matteüs citeert de profeet met de woorden: “Ik doop jullie met water ten teken van jullie nieuwe leven, maar na mij komt iemand die meer vermag dan ik… Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur, hij houdt de wan in zijn hand, hij zal zijn dorsvloer reinigen en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal zal hij verbranden met onuitwisbaar vuur” Matteus 3 vers 11 en 12 NBV (Matt. 03:11-12).

Johannes de Doper wordt wel de laatste profeet van het Oude Verbond genoemd. Door de komst van Jezus was een nieuwe tijd aangebroken. Een tijd waarin wij nu nog steeds leven, want weliswaar is Jezus niet meer in deze wereld aanwezig, maar de gemeente is er voor in de plaats gekomen. De leden ervan behoren nu Hem te openbaren, Johannes de Doper gaf al aan dat dit niet op een halfslachtige wijze kan gebeuren. Het graan behoort zuiver te zijn, alles wat er aankleeft hoort er niet bij. Daarom zal de werkelijke gemeente van Christus niet bestaan uit naam-christenen, maar christenen die vol zijn van de Geest van God, die samen met onze geest, in staat gesteld zijn Christus te vertegenwoordigen.

Het is deze materie waarover wij in Levend Geloof, vanuit verschillende invals­hoeken, telkens weer schrijven. Wij geloven dat wij daar ook met de artikelen die in dit nummer gepubliceerd worden, weer in geslaagd zijn. Veel zegen en geloofsopbouw toegewenst bij het lezen ervan.

 

Bij de voorplaat: door de redactie

Jezus ging tegenover de offerkist zit­ten en keek hoe de mensen er geld in wierpen. Veel rijken gooiden veel geld in de kist. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee muntjes in gooide… Hij riep zijn leerlingen bij zich en zei tegen hen: ‘Ik verzeker juliie: deze arme weduwe heeft meer in de offerkist gedaan dan alle ande­ren die er geld in hebben gegooid want die hebben gegeven van over­vloed, maar zij heeft in haar armoe­de alles gegeven wat ze had, haar hele levensonderhoud’ Markus 12 vers 40 tot en met 44 NBV (Mark. 12:40-44).

 

Informatie over onze zomeraktie door Gert Jan Doornink

Bij het functioneren van de Levend- Geloof arbeid horen vanzelfspre­kend ook de financiën. Wij zijn dankbaar dat er behalve de inkom­sten uit abonnementsgelden, ook extra giften van lezers en gemeen­ten zijn die ons werk ondersteu­nen.

Dit is ook nodig want Levend Geloof is een blad met een relatief kleine oplage, waardoor verhou­dingsgewijze de kosten van druk­ken, verzenden, etc., hoger zijn dan bij bladen met een grote opla­ge.

Bovendien nemen wij geen adver­tenties op en zijn ook geen nieuws­blad, want dan zouden we het spe­ciale karakter van ons blad verloo­chenen: de verkondiging en uitleg van het oorspronkelijke evangelie in de taal van vandaag. Daarbij wil­len we afgestemd blijven op wat Gods Geest ons aanreikt om te publiceren.

We mogen bij dit alles ervaren hoe de Heer, ook financieel Zijn hand op dit werk houdt. Dat bemerken we ook deze zomer weer, als we een extra bijdrage vra­gen. We zijn blij voor de positieve reacties tot dusver en vertrouwen er op dat iedereen die nog in zijn hart krijgt om iets extra’s over te maken in het kader onze ‘zomerak­tie 2005, dat ook te doen. U kunt daarbij gebruik maken van de bankrekeningnummers zoals deze vermeld staan in de colofon op bladzijde 2 en bedanken ieder­een die meedoet al bij voorbaat voor de medewerking!

 

Het nut van een geloofsanalyse door Gert Jan Doornink

Heeft u er wel eens over nagedacht uw geloof en geloofsleven te analyse­ren, te onderzoeken? Misschien een wat vreemde gedachte, maar in wer­kelijkheid niet zo vreemd als het lijkt. We willen toch graag dat onze geloof zo goed mogelijk functioneert en dat onze geloofsbeleving zo goed mogelijk overkomt bij anderen, zodat wij als veranderde mensen ook veranderd leven en een levend getui­ge zijn van God en zijn Koninkrijk? Velen zijn zo bezig met het geloof van anderen, dat we dan graag wil­len veranderen, terwijl de sleutel tot positieve verandering van de ander in de eerste plaats bij onszelf ligt. Paulus was in zijn tijd daar al van doordrongen. Zo kregen de gelovi­gen van de gemeente te Korinte het advies: “Onderzoekt bij uzelf of u vast op God vertrouwt, stel uzelf op de proef. U weet toch van uzelf dat Jezus Christus in u is?

Als dat niet zo is, dan hebt u de proef niet door­staan” 2 Korinthe 13 vers 5 NBV (2 Kor. 13:05). Het onszelf onderzoeken hoe het met ons geloof gesteld is, kunnen we niet met een Jantje van Leiden afdoen met de opmerking: ‘Dat zit bij mij wel goed, er kan misschien nog wel wat veranderen, maar daar maak ik me niet zo druk over. Dat is nu eenmaal een onderdeel van m’n leven, hoort bij m’n karakter dat moeilijk te veranderen is. Zo zit ik nu eenmaal in elkaar…’

Het verlangen om te veranderen.

Wat in het leven van Paulus zo ken­merkend was, behoort te allen tijde aanwezig te zijn. Daarom in dit ver­band enkele punten die daarbij van belang zijn op een rijtje.

– De wil om verder op positieve wijze te veranderen, zodat we mee: en meer beelddrager van Christus zijn, moet aanwezig zijn.

– Het onderzoek is geen moment­opname, maar mag rustig een paar weken in beslag nemen. Dan geven we daarmee al te kennen dat we er serieus mee bezig zijn.

– Ons geloof analyseren betekent dat we ons afvragen of we gelukkig zijn in de gemeente waartoe we behoren.

Daarbij gaat het in de eerste plaats om de vraag of de kerk of gemeente een goed fundament heeft en van daaruit functioneert. De doop door onderdompeling en de doop met di heilige Geest zijn ettentiële onder len die beslist noodzakelijk zijn voor een gezonde gemeente. Maar ook inzicht in de geestelijke wereld is belangrijk. Zijn wij ons bewust dat onze geestelijke plaats met Christus is in de hemelse gewesten, omdat we alleen van daar­uit op de juiste wijze als nieuwe schepping kunnen functioneren? Dat leert ons onderscheiden wat uit de verkeerde bron en wat uit de goede bron afkomstig is. Heeft de gemeente oog voor het feit dat het niet alleen gaat om onze eigen gemeente, maar dat we ‘samen met alle andere heiligen’ mogen toegroeien naar de volmaaktheid in Christus, zodat er uiteinde­lijk een gemeente ontstaat die -zoals Paulus dat formuleert- ‘stralend, en zonder vlek of rimpel is, zodat zij heilig is en onbesmet’? Dat is de belangrijkste doelstelling die ons bezig mag houden. Zo hou­den we ook de juiste visie op wat er in de komende tijd gebeuren gaat en worden niet misleid door natuurlij­ke, aardsgerichte leringen die geen geestelijke zoden aan de dijk zetten, en dus ook in onze geloofsbeleving geen nut hebben

Misleidingen

Wat de samenkomst betreft: laten we ons niet laten verleiden door- of imponeerd raken door allerlei zogenaamde ‘uitingen van de geest’. Het blijkt dat die vaak uit de verkeer­de bron afkomstig zijn. Sommige geestelijke leiders menen dat tegen­woordig alles mogelijk moet zijn in de samenkomst. Daar zijn we het beslist niet mee eens. In een bro­chure die we onlangs kregen toegezonden over het functioneren van de gemeente werd opgemerkt dat er in de samenkomsten behalve lofprij­zing en aanbidding ook plaats moet zijn voor ‘emoties uiten, dansen, manifesteren, juichen, ministry, lig­gen, symbolen gebruiken, en dergelijke’. Onze mening is dat we niets toe moeten laten waarvan we denken dat Gods Geest dat bewerkt, maar dat is vaak niet zo. Wij denken in dit verband ook aan het zoge­naamde ‘vallen door de geest’, waar­van heel wat gemeenten later op teruggekomen zijn. Natuurlijk is iedere gemeente autonoom. Maar zoals iedere gelovi­ge een voorbeeldfunctie heeft te ver­vullen, geldt dit ook voor iedere gemeente. Die behoort primair een ‘geloofsgemeente’ te zijn. God die voor 100 procent vertrouwen in ons heeft, verwacht van ons dat wij dat geloof beantwoorden. We leven in een tijd dat emoties een hoge plaats innemen. Bij de tv scoort ‘emotie-tv’ het hoogst. We willen graag zien dat mensen ‘aangeraakt’ worden. Dat is sensationeel en trekt hoge kijkcij­fers. Gevoelens en emoties kunnen echter nooit de plaats innemen van geloof. Ze horen er wel bij als onder­deel, maar mogen nooit de boven­toon gaan voeren.

Geloof op de eerste plaats

In de gemeente gaat het primair om de factor ‘geloof’. Dat brent ons in kontakt met God en ook met onze medemens. Natuurlijk komen we in de bijbel ook woorden tegen als ‘medelijden, mededogen, bewogen­heid’, maar dat is alleen mogelijk vanuit een goed functionerend geloofsleven. Van daaruit komt heel onze toewijding en inzet voor Gods Koninkrijk voort en kan Gods Geest op positieve wijze werkzaam zijn. Laten we daarom in onze samen­komsten op gezonde nuchtere wijze samenkomen en ons laten opbou­wen door het woord dat verkondigd wordt. Dat betekent niet dat altijd alles volgens een strak schema behoeft te verlopen. Flexibiliteit is niet verkeerd als het maar gebeurt binnen de kaders van orde en gezond verstand en onder leiding van Gods Geest.

Als het goed is zijn we niet alleen gelukkig in de gemeente waartoe we behoren, draaien we niet automa­tisch mee, maar zetten ons op seri­euze in om de gemeente tot een echte gemeente te doen zijn, waarbij iedereen zich thuis voelt, ook dege­nen die voor ’t eerst in de samen­komst komen. Zij zullen al spoedig bemerken hoe de gemeente functio­neert, dat wil zeggen: kunnen ze in alle vrijheid alles in zich opnemen of worden ze direct al zodanig ‘bewerkt’ dat het meer afstotend dan aantrekkend is?

Het kan ook zijn dat er er in de gemeente een soort ‘elite’ aanwezig is die zich meer voelt dan de ande­ren. De leiding van de gemeente behoort zich echter bewust te zijn dat ze niet meer zijn dan de anderen maar juist een voorbeeldfunctie heb­ben voor de andere gemeenteleden. Dat hoeven dus niet alleen de voor­ganger en de oudsten te zijn, want die behoren sowieso als voorbeelden te functioneren.

Het gebed

Bij dit zelfonderzoek mag ook het onder de loupe nemen van de situ­atie van ons gebedsleven niet ont­breken. Jacobus schrijft in zijn brief dat het gebed van een rechtvaardige krachtig is en zijn uitwerking niet mist Jakobus 5 vers 16b NBV (Jak. 05:16b). En Paulus schrijft aan de gemeente te Filippi dat we over niets bezorgd moeten zijn, maar dat we God mogen vragen wat we nodig hebben en Hem in in al onze gebeden behoren te danken Filippenzen 4 vers 6 NBV (Filip. 04:06). Er behoort een open communicatie tussen Hem en ons te bestaan.

Weet God dan niet wat er leeft in ons hart? Natuurlijk wel, maar door ons bidden geven wij expliciet aan dat wij het vertrouwen dat Hij in ons heeft beantwoorden met ons ver­trouwen in Hem uit te spreken. Daardoor wordt ons geloofsleven als het ware gestimuleerd en Hij geeft daarmee te kennen: ‘Dat is een rechtvaardige, iemand die het oprecht meent, die niets achter­houdt’. Er zijn gezamenlijke gebe­den, zoals wij die kennen als de gemeente samenkomt, in de bid­stonden en in ons gezin. Daarnaast zijn er de persoonlijke gebeden. Daarbij behoren we te bedenken dat het bidden niet alleen bestaat uit de woorden die wij spreken, maar ook onze gedachten spelen een belang­rijke rol. Als ons denken op positie­ve wijze op God gericht is, spreken wij daarmee onze liefde jegens Hem uit. Ook is ons gebed geen prestatie onzerzijds zodat wij bijvoorbeeld denken: “Ik heb gisteren een kwar­tier gebeden, maar vandaag zelfs een half uur…, dat zal God wel beha­gen!’. Nee, ons bidden is altijd een zaak van het hart, het komt tot stand in ons diepste innerlijk, het is als het ware de navelstreng die ons met God verbindt.

Ontwikkeling

Een belangrijk punt bij onze geloofsanalyse is verder de vraag of we geestelijk groeien. Denken we nog net zo over bepaalde dingen en bij­belteksten als vijf of tien jaar gele­den of is er groei in visie en geeste­lijk inzicht en zien we in waarom het werkelijk gaat. Zelf maken we een doorgaand proces van groei in geestelijk inzicht mee. Het positieve gevolg is dat we veel meer loskomen uit een strak, dogmatisch denken en de dingen geestelijk verstaan. De bijbel en positieve lectuur bestu­deren is een goede zaak en te allen tijde aan te bevelen, als we ons er maar van bewust zijn dat veel ken­nis van de bijbel niet altijd een garantie is dat men geestelijk gegroeid is. Integendeel, het kan zelfs deze groei in de weg staan, als we vast blijven houden aan ‘de let­ter’. We behoren ons bewust te zijn dat Gods Geest het woord tot leven moet wekken! Bovendien hebben velen een verkeerde opvatting over de inhoud van de bijbel als het woord van God. Als we bijvoorbeeld lezen in Hebreeën 4 vers 12  (Heb. 04:12) dat ‘Gods woord levend en krachtig en scherper is dan enig tweesnijdend zwaard’ gaat het om de woorden die God of Zijn Zoon zelf gesproken hebben. Natuurlijk kunnen wij van alles wat in de bijbel staat veel leren. Daarom is het goed om ons veel met de inhoud bezig te houden. Als we er maar van leren en het op positie­ve wijze in ons leven gaan toepas­sen. Zo komen wij los van de letter en wordt ons leven een sprankelend leven dat echte invulling geeft aan ons nieuwe schepping zijn. Dan gaan we ook ontdekken dat wij ons bewust behoren te zijn dat we de talenten, de gaven, de bekwaam­heden die God in ons heeft gelegd mogen benutten en tenvolle tot ont­wikkeling mogen brengen. Dat geldt zowel in geestelijk als in natuurlijk opzicht. In veel evangeliepreking blijft dit punt vaak achterwege ter­wijl het Gods grote verlangen is dat ons ‘nieuwe schepping zijn’ er hele­maal uit gaat komen. Wij mogen fier en met opgeheven hoofd door het leven gaan en de bij iedereen verschillende talenten, die God in ons heeft gelegd, op creatieve wijze tot ontwikkeling brengen zodat we tenvolle het doel zullen bereiken van datgene wat God met ons voor heeft.

Mogelijkheden

Ieder mens heeft ongekende moge­lijkheden tot ontwikkeling in zich. Als christen heeft dat een dubbele betekenis! We mogen ons, zoals we al opmerkten, zowel geestelijk als natuurlijk ontplooien. Er wordt nog al eens gedacht dat het voor een christen alleen geestelijk van belang is, maar als de geestelijke ontwikke­ling in ons gewone dagelijke leven geen positieve uitwerking heeft is het alleen een theoretische aangele­genheid gebleven. Dat is natuurlijk nooit Gods bedoeling! Jezus sprak niet alleen: “Ik ben het licht der wereld”, maar ook: “Jullie zijn het licht der wereld”. Jezus roept ons op ons licht te laten schijnen voor de mensen, zodat zij onze goede wer­ken zien en onze Vader, die in de hemel is, daardoor verheerlijken. God wil graag zijn volle heerlijkheid in en door ons openbaren. Een opmerking als ‘Je bent en blijft een zondaar’, wat een voorganger ons eens schreef, is weinig bevorderlijk om het nieuwe schepping zijn con­sequent te gaan beleven. Alsof er geen grote verandering in ons leven heeft plaats gevonden toen we van een zondaar een kind van God wer­den! En laten we ook de gedachte ‘Ik was niks, ben niks en wordt niks’ ver van ons afgooien. Deze valse bescheidenheid hoort niet thuis bij een kind van God, een koningskind, Gods hoogste vorm van Zijn schep­pingswerk. Wie zich bewust is dat Gods Geest in hem is en onze geest wil activeren, zal hier oog voor krij­gen en er naar gaan handelen. Tenslotte: een geloofsanalyse makec. alleen is niet voldoende. Het gaat om te komen tot een daadwerkelijke uitvoering ervan zodat het een posi­tief effect heeft ten aanzien van onze geloofsbeleving. Begin vandaag nog (eventueel op dit moment) met het in de praktijk brengen. Ook al zijn er in eerste instantie maar een of enkele punten die u verwezenlijken kunt, begin ermee. En bedenk: u hoeft het niet alleen te doen. Hij bewerkt zowel het willen als het wer­ken in u en Zijn Geest zorgt ervoor dat u het ook kunt realiseren zodat het verlangen om daadwerkelijke getuige te zijn van onze Heer ten volle bewaarheid gaat worden!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Je kunt soms zo bang en verdrietig zijn. Soms betreft het het aardse heden, waarin de chaos alleen maar toeneemt; soms is de toekomst, waarin de zekerheden onder je wegvallen; soms het ver­leden, waarin je veel is aangedaan of onthouden en wat nog zo’n pijn kan doen. En dan de ravage in je ziel waar­tegen geen kruid gewassen schijnt te zijn.

Om dat te verhelpen heeft het weinig zin de boel bij herhaling af te plakken met wat tekstmateriaal. Vroeg of laat merkje dat dit niet helpt, de angst niet wegneemt, de wonden niet geneest. Je wordt, door de telurstellingen, nog verdrietiger dan je al was. Immers, wat zijn er veel gebeden uitgesproken die niet het gewenste gevolg hebben gehad.

En dan kan de twijfel ook nog toeslaan, met als gevolg datje aan nog meer dingen gaat twijfelen.

Nu is twijfel lang niet altijd negatief. Als ik niet had getwijfeld aan een hele­boel dingen zou ik nooit andere wegen hebben gezocht. Had ik bijvoorbeeld niet getwijfeld aan de uitspraak: ‘Een mens is tot niets goeds in staat’, dan was ik verlamd blijven zitten. Als ik niet mijn twijfels had gehad bij de bewering ‘dat God achter het kwaad zou zitten om jou op de proef te stellen om te zien of je het redt…’, dan was ik gek geworden. Als ik de stelling: ‘Op ons gebed genezen alle zieken’ niet in twijfel had getrokken, was mijn hoop allang vervlogen. Ik bedoel dit: Het is zó wezenlijk om nieuwe wegen te zoeken in de doolhof van religieuze meningen en te perti­nente uitspraken datje in onze kringen maar al te vaak tegen komt. ‘Nieuw land ontginnen’, noemt de bijbel dat. Zélf denken, overleggen, toetsen, het gesprek zoeken en vertrouwelijk omgaan met onze Vader en Zijn kinde­ren. Wanneer je tijdens zo’n tocht een keer de verkeerde richting inslaat kom je vanzelf tot de ontdekking datje op een verkeerd spoor zit dat doodloopt. Nou. dan ga je toch gewoon terug naar het begin? Hét Begin? Dat samen overleggen in de schaduw van een boom, een veilige schuilplaats om je gedachten te behoeden. En zelfs wanneer het donker wordt om ons heen dan zullen we overnachten in Zijn nabijheid. Dat samenzijn met hem is zo heilzaam voor jezelf, voor elkaar. God heeft, via Jezus, Zich met ons ver­bonden, voor altijd.

En dat zit diep: je bemind te weten. Ik denk dat dat het geneesmiddel is om uit de angst te komen en uit je onzekerhe­den. Niet het wapengekletter en het krijgsrumoer noch een eindeloze opsomming van waarheden, maar het in pure onschuld en afhankelijkheid genieten van elkaars aanwezigheid. Om het heel eenvoudig te zeggen: “Blijf je in Mij, zoals Ik in jullie?” Genezing begint, naar mijn mening, eerst in de geest, doordat je denken gerenoveerd wordt, het denken over God en zijn gedachten over de mens, over jou. En dat is ook verhelderend voor je ziel, het is zo goed voor je en je wordt wie je eigenlijk in Hem bent. En zo worden, van lieverlee, de Vader en de Zoon wie zij eigenlijk zijn: goed voor vriend en vijand. Het is een ont­wikkelingsproces dat jou gaandeweg gezond doet worden. Eerst in je geest en daaruit volgen ziel en lichaam. Ik schrijf het hier allemaal wel heel beknopt op, maar willen we over het een en ander eens doordenken? Het is de moeite meer dan waard. En als voorloper (‘voorganger’ zo u wilt) wilde ik David maar nemen. Hij vroeg eigenlijk maar om één ding, één zaak waar het volgens hem om ging: Laten we, terwijl we de lieflijkheid van onze Vader aanschouwen, samen in Zijn tempel onderzoeken. En wanneer je je realiseert dat wij Zijn tempel vor­men dan liggen die schatten in ons alle­maal.

We kunnen zijn heilsgeheimen, die ver­borgen kostbaarheden, tevoorschijn doen komen in vertrouwelijke omgang. En alleen de ootmoedigen zullen dit verstaan en bewaren.

 

Je leven mag in balans zijn! Door Cees Maliepaard

“Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen. Wie mag de berg van de Heer bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats? Wie reine handen heeft en een zuiver hart” (Uit Psalm 24).

Van wie is de aarde?

Veel christenen slaan de hemel en de geestelijke dingen hoger aan dan de aarde en de natuurlijke zaken. Daar is eigenlijk niets mis mee, want dat is ook de teneur die in de boeken van het Nieuwe Testament waar te nemen valt. Voor ons zal een opmerking als: van de Heer is de hemel nogal voor de hand liggend wezen. David schrijft echter: ‘Van de Heer is de aarde’. Ja, zal iemand zeggen, maar dat is dan ook oudtes­tamentisch. En dat klopt, dit behoort inderdaad tot de lectuur van het Oude Verbond. Maar, kan een mens zich afvragen, is onder het Nieuwe Verbond de aarde dan niet meer van de Heer?

Niemand denkt toch zeker dat de aarde van de duivel is? Want dat zou volkomen misplaatst zijn. Hij heeft zich van delen van het aardse leven meester gemaakt. Misschien wel van grote delen, maar even zo goed slechts van delen. En hij heeft dat ook nog wederrechtelijk gedaan, want het is gewoon waar wat David te kennen geeft: de aarde is van de Heer. Het is zijn aarde. Hij heeft haar geschapen en daar heeft Satan met zijn bokkenpoten maar vanaf te blijven. De wereld is voor een deel in het bezit van de boze, maar ze is onmiskenbaar in z’n geheel Gods eigendom gebleven. We lezen in deze psalm dat niet alleen de aarde van de Heer is, maar ook alles wat erop leeft. En dat niet slechts de kale wereld Gods eigen­dom is, maar even zo goed wie daar­in wonen. Al legt Satan een claim op mensen (en dat dóet hij, wetteloos als hij is) dan nog heb je zowel in de hemel als op de aarde te maken met duivelse bezettingen en niet met satanisch eigendomsrecht. Het is belangrijk dit te beseffen, want het helpt een ieder van ons overeind te blijven op de ons gegeven plaats. Als je het huis waar je woont verlaat om naar je werk te gaan, naar school of ergens anders heen, bevind je je niet automatisch op vijandelijk gebied. Want je bent immers nog steeds op Gods aarde! En als je op je werkplek, op school of waar dan ook binnenstapt, mag je dat samen met de Heer doen. Je bent in de klas, in de werkplaats, in de winkel of op kantoor in gezelschap van de Meester. Dat versterkt je zelfvertrou­wen, want waar je ook bent en met wie – overal is God’. Dat staat in één van de gezangen (Gezang 143 Ned. Herv. Bundel 1938 toev. Ruurd): ‘Op ber­gen en in dalen, ja overal is God. En dat is waar hoor. Of je nu in jubel­stemming bent of midden in een depressie, Hij is altijd en overal aan­spreekbaar.

Wie gaat er met je mee?

Over welke God hebben we het, als we zeggen dat Hij altijd met ons meegaat? Dat kan namelijk een hemelsbreed verschil uitmaken. Het zou kunnen zijn: de god die een mens zichzelf uitgedacht heeft, of één die iemand jarenlang is voorge­schoteld. Bijvoorbeeld de God der wrake, die van de vergelding en het Interende vuur. Want zoals iemands godsbeeld is, zo’n god ver­gezelt hem overal.

Wie een onzuiver godsbeeld heeft en zich in gezelschap van verkeerde mensen bevindt, zal door zijn gods­beeld onmiddellijk aangeklaagd wor­den, die laat daar echt geen gras over groeien. Als jij dat hebt, zal je wijsgemaakt worden dat de anderen ook verkeerd bezig zijn, maar dat jij beter kunt weten en dus voor de bijl gaat!

En als je contacten met goede men­sen hebt, zal het de mens verwer­pende godsbeeld nooit zeggen: hier zit je goed. Nee, hij zal je in het oor fluisteren dat je net een kameleon bent, altijd de kleur vertonend van met wie je op dat moment in verbin­ding staat. Héb je geen eigen mening? Aan jou heb ik ook niet veel! Als je zo’n godsbeeld hebt, heb je eigenlijk nooit vrede met God en ook niet met jezelf. Om een beeld uit Openbaring te gebruiken: dan mag het geestelijke paard dat je berijdt wel smetteloos wit zijn, en paard en ruiter die je voorgaan zijn dat sowieso, maar op jouw witte kleed zitten lelijke smetten. Bah, wat val jij uit de toon, je past eigenlijk helemaal niet bij mij! Nou, van zo’n god word je ook niet blij; echt hoor, zo’n godsbeeld moet je onmiddellijk wegdoen.

Maar je kunt natuurlijk ook een daaraan tegengesteld godsbeeld heb­ben. De god van de vergoelijking, van het alles moet kunnen. Als je die god als maatgevend in je leven hebt, dan kan er natuurlijk niet alles mee door… maar wel van alles; van alles en nog wat. De god van de grenzenloze tolerantie zal dan rich­ting aan je leven geven, en welke koers hou je dan aan? Ik denk: de kant waar in de tijd van de kolenkachels de gek op de schoorsteen heen wees. Wel, die waaide met alle winden mee. De metalen gek op het dak was daar ook voor gemaakt; die zorgde dat het gat dat met het rook­kanaal in verbinding stond steeds van de wind afgekeerd was, waar­door de schoorsteen optimaal kon trekken.

Al met al betrof dat een nuttig appa­raat, maar het is niet best als je leven ermee vergeleken kan worden. Want dan heb je het stuur van je leven niet meer in handen. Of heb je jouw levensstuur in Jezus’ handen gegeven? Hij stuurt niet voor je hoor! Dat mag je zelf doen. Hij geeft alleen aanwijzingen en leiding. Hij coacht je, opdat jij jezelf ontplooien kan. Maar het vergoelijkende gods­beeld vermaant de mensen niet overal een punt van te maken. En natuurlijk moet je niet op alle slak­jes zout leggen, want dan vraag je om problemen. Je jaagt op die manier onnodig anderen tegen je in het harnas, en zoiets kun je niet afdoen met een verwijzing naar het lijden ter wille van Christus. In de Schrift wordt dat genoemd: het lij­den als een bemoeial. Tot zo’n vorm van lijden worden we echt niet door de Heer opgeroepen.

Evenwichtig leven

Wie denkt met foute natuurlijke zaken wel mee te kunnen doen om niet buiten de boot te vallen, als het geestelijk maar goed zit, die vergist zich zeer. Want het geestelijke en het natuurlijke zijn niet van elkaar te scheiden. Het is al vaker opgemerkt: je kunt ze hooguit van elkaar onder­scheiden. Wie zuiver leeft, in relatie met de Heer, heeft een leven waarin de geestelijke en de natuurlijke aspecten met elkaar in balans zullen komen. Want een balans heeft altijd twee kanten die aan elkaar gelijk zijn. Het is onmogelijk dat één kant in balans is en de andere niet. De creditzijde en de debetkant zijn in een balans altijd aan elkaar gelijk. Wie van boekhouden geen kaas gegeten heeft, moet maar eens aan een ouderwetse weegschaal denken. Ik heb er in de jaren veertig van de vorige eeuw nog wel mee gewerkt. Wanneer het platvorm dat voor de gewichten bestemd is en de schaal die de af te wegen koopwaar zal gaan bevatten beiden leeg zijn, is een geijkte weegschaal in balans. Al naar gelang welk gewicht er geplaatst wordt, zal bij het wederom bereiken van een balans het afgewo­gen product exact hetzelfde gewicht hebben. De twee kanten kunnen alleen samen in balans zijn; een enkelvoudige balans is volstrekt uit­gesloten.

Ieder weldenkend mens is er van overtuigd dat het geestelijke en het natuurlijke leven met elkaar in balans moeten zijn. Als het ene gedeelte nog in onbalans is, is het andere dat ook… naar de tegenge­stelde kant vanzelfsprekend. Een voorbeeld: iemand die overgeestelijk is, heeft een natuurlijk leven dat in dezelfde mate ondergewaardeerd wordt. En wie teveel gefixeerd is op de natuurlijke aspecten van het leven, zal geestelijk evenveel tekort­komen. In beide gevallen is er spra­ke van onbalans en vaak zelfs van wildgroei.

De aarde aan de mens gegeven

Een bekende bijbeltekst luidt: “De hemel is van de Heer, de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gege­ven”. Is dat niet in strijd met onze tekst uit Psalm 24 vers 1 (Ps. 024:001), waar toch staat dat de aarde van de Heer is? Want als het waar is dat Hij de aarde aan de mensen heeft geschonken, zou daarvan gezegd kunnen worden: wat je weggeeft, ben je kwijt. Maar de Here God heeft de aarde niet aan de mensen cadeau gedaan; Hij deed er geen afstand van! Er is door Hem geen akte van abdicatie ondertekend, zo een die nodig is voor een troons­afstand. En dat zal ook nooit gebeu­ren – daarvoor is Hij teveel bij zijn schepping betrokken. Als iemand in een bedrijf de leiding over een bepaalde afdeling krijgt, wordt hij of zij de verantwoordelijke persoon daarvoor. Maar niemand zal toch denken dat de grote baas daar­mee buiten spel gezet wordt? Elke chef is verantwoording schuldig aan een meerdere, en de grote baas blijft echt wel de supervisie over het geheel houden. God heeft inderdaad de mens als rentmeester over de aarde gesteld, als filiaalhouder als het ware. Maar het is heus wel Góds aarde gebleven, zijn rechtmatig eigendom. Absoluut! De Here God heeft ook de natuurlij­ke schepping ontworpen, al is dat dan niet precies zo gebeurd als de bijbelschrijvers dachten. Wat in Psalm 24 vers 2 (Ps. 024:002) staat, is iets waarvan men eeuwen­lang meende dat het letterlijk zó heeft plaatsgevonden: De aarde werd tijdens de schepping als een platte, ronde schijf door God op de wereld­zeeën gedeponeerd. Ook David was van mening (als kind van zijn tijd) dat het rond der aarde een op het water drijvende ronde schijf was. Tot vele eeuwen na Christus heeft men dat nog gedacht, op een fundamentalistische manier zelfs! Want de eerste mensen die beweerden dat de aarde geen ronde schijf, maar een bol is, waren hun leven niet zeker. Ze werden bedreigd met de dood, omdat ze (naar men meende) de Schrift op godslasterlij­ke wijze geweld aandeden.

Reine handen

Fundamentalisme komt niet alleen bij de islam voor hoor, onder christe­nen kun je het ook tegenkomen. Dat kan meestal op het conto van letter­knechten geschreven worden, die daarmee de kans lopen zich onnodig bij wetenschappers belachelijk te maken. Vers 2 is niet meer dan een uiting van het klassieke denken; iets voor het museum van oudheden dus. Vers 3 daarentegen is voor ons van groot gééstelijk belang en ook voor vandaag de dag nog zo actueel als wat. We lezen daar: “Wie mag de berg van de Heer bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats?” Dat slaat kennelijk op de geestelijke berg Sion, op iemands plaats in de hemel. Wie zal daar nu mogen ver­keren? Is dat wie gééstelijk alles in het reine gebracht heeft of zou het eerder kunnen zijn wie dat met de natuurlijke dingen heeft gedaan? Het is beide nodig. David maakt ook gebruik van een balans: die van een uitgebalanceerd levenspatroon. We zullen reine handen hebben, een goed natuurlijk leven. En ga daar­voor nu geen fatsoensnormen aan­leggen alsjeblieft! Want daar gaat het hier niet om. Laten we liever temid­den van de mensen uit Gods liefde leven, gééf hun die. Onze handen zijn rein als we geen deel hebben aan verkeerde of onrechtvaardige handelingen. De Schrift geeft trouwens aan dat we rechtvaardigen zijn. En als dat eventueel niet zo zou wezen, heeft Jezus voor ons de weg gebaand om dat alsnog te bereiken. Daarvoor is Hij immers aan het kruis gegaan: voor alle zonden, ziek­ten, ongerechtigheden en gebonden­heden. Wie alle foute zaken bij Jezus brengt, kan zijn leven gaan bete­ren… en is er dan ook vanaf. Maar we zullen ook een rein hart hebben, een goede geestelijke instel­ling door deel te hebben aan Gods goede gedachten. En onze harten zijn zuiver, want we koesteren toch geen verkeerde gedachten meer? Die kunnen nog wel eens in ons opko­men, maar we koesteren ze niet, we doen ze onmiddellijk weg. En Jezus’ bloed reinigt ons waar nodig opnieuw, want dit bloed raakt in het aardse leven nimmer uitgewerkt. Onverschilligheid en egoïsme wor­den tot liefde, een rancuneuze instelling verandert in vergevingsge­zindheid, zelfverheffing maakt plaats voor dienstbetoon en hoog­moed wordt omgezet in nederig­heid. En als dit nog niet bijster van de grond wil komen, mogen we weten dat Jezus ook hiervoor de weg ter ontkoming gebaand heeft. Of maak je je nooit meer kwaad bij­voorbeeld? Oké, niet meer in dezelf­de mate als vroeger natuurlijk, maar nóóit… ik zou het niet te vlug zeggen!

Je levenspoort verhogen

Het leiden van een goed geestelijk en natuurlijk leven valt in geen geval af te lezen aan fatsoensnormen, want er zijn heel wat fatsoenlijke zondaars. Denk maar eens aan de witteboordencriminaliteit. We mogen de berg van de Heer bestij­gen, niet omdat we zulke nette men­sen zijn die goed in een schone hemel passen, maar doordat we een liefhebbende Vader hebben, die in het verzoeningswerk van zijn eerste Zoon heeft voorzien. Het bestijgen van de berg van de Heer wil zeggen dat we gaandeweg op zijn niveau komen – geestelijk wel te verstaan. Het betekent ook dat we synchroon met zijn manier van doen zullen lopen, zoals: dezelfde toorn hebben over de duivel en diens de mens verwerpende ideeën; en een gelijkgerichte liefde hebben, ook voor de mens die in onbalans is geraakt.

Laten we onze levenspoort maar wagenwijd openstellen, overeenkom­stig de woorden van Psalm 24. Opdat de Koning van de hemelse machten kan binnengaan om voor altijd bij ons te wonen. Betekent dit dat we angstvallig moeten gaan leven, altijd beducht voor wat er alle­maal mis zou kunnen gaan? Nee, want er staat bij dat onze God een machtig strijder is. En Hij strijdt niet tegen mensen, zijn strijd is tegen onze vijanden, de verkeerde hemelse machten. Hij kampt tegen de Satan en alle de mens belagende demonen uit het rijk van de duister­nis. En in het profetisch gegeven slaat dat in dezelfde mate op de door Hem aangestelde Koning, Christus Jezus. Voor ons is Hij geen grimmig krijgsheer, maar zoals in Psalm 23 staat: de goede herder, waar je altijd op rekenen kunt. Voor ieder die Hem als Heer en bevrijder aanvaardt, heeft Hij een plaats in het Vaderhuis gereserveerd.

De aarde en de hemel zijn van de Heer, het zichtbare zowel als het onzichtbare. Dus waar we ook zijn: we kunnen altijd bij Hem wonen. Het is dus waar dat ons leven te allen tijde in balans kan wezen.

 

Zijn we goede beheerders? Door Tea Keuper

In Lucas 16 vers 1 tot en met 9 (Luc. 16:01-09) lezen we een gelijkenis die Jezus aan zijn discipe­len vertelt. Het gaat over een rijke man die een beheerder in dienst, had die op zekere dag van verduistering werd beschuldigd. De rijke man riep hem bij zich en zei: “Wat hoor ik allemaal over u. Lever de boeken maar in voor controle. U bent ontslagen”. De beheerder dacht bij zichzelf: “Wat moet ik nu doen? Nou zit ik zonder werk!” Spitten en graven kan ik niet. Ik zou me schamen om te gaan bedelen. Ik weet al wat! Natuurlijk! Daardoor krijg ik veel vrienden. Die zullen voor me zorgen als ik op straat wordt gezet”. Hij liet de mensen, die bij zijn heer in de schuld stonden een voor een bij zich komen. “Wat bent u mijn heer nog schuldig?”, vroeg hij aan de eerste. “Honderd vaten olie”antwoordde de man. “Hier is uw schuldbekentenis”, zei de beheerder, “Verscheur die en schrijf een nieuwe voor vijftig vaten”. En wat bent u mijn heer schuldig?”, vroeg hij aan de volgende. “Honderd zakken tarwe”, was het antwoord. “Hier is uw schuldbekentenis”, zei de beheerder, “verscheur die en schrijf een nieuwe voor tachtig zak­ken”. De heer moest vol bewonde­ring toegeven dat die sluwe beheer­der zijn eigen zaken heel goed had behartigd. Ja, de mensen van deze wereld zijn in hun omgang met de medemensen veel handiger dan de mensen die bij God horen. U moet verstandig met geld omgaan. Maak er vrienden mee, door het te gebrui­ken zoals ik wil. Als u het eens moet achterlaten en in Gods eeuwi­ge woning komt, zal Hij u liefdevol opnemen. Wie betrouwbaar is in kleine dingen, is het ook in grote. Wie onbetrouwbaar is in kleine din­gen, is het ook in grote. Als u niet eens eerlijk met geld omgaat, wie zal u dan de ware rijkdom toevertrou­wen? En als u de spullen van een vreemde niet goed behandelt, hoe zullen we dan onze spullen aan u toevertrouwen ?”. Een beetje vreemde ‘gelijkenis’. Jezus keurt écht niet het gedrag van de onbetrouwbare beheerder goed! Maar de sluwheid of slimheid geeft Hij als een soort aanmoediging voor Gods kinderen, om goed om te gaan met geld en het te gebruiken zoals God het wil! Want na dit verhaal zegt Jezus veel over betrouwbaarheid en onbetrouw­baarheid. Eerlijkheid ook en juist met geld! In de volgende verzen zegt Jezus dat je geen twee heren kunt dienen: God en het geld! Jezus kijkt ook dwars door de ‘vrome’ fari- zeeën heen, die met de wet sjoeme­len. We moeten de hoofdgedachte van dit verhaal vasthouden en niet het oneerlijke gedrag van de beheer­der! De hoofdgedachte is: Toch vrienden te maken met het geld, door het te gebruiken op de manier, zoals God het wil! We kunnen het toch niet meenemen, zegt de Heer Jezus. En God kijkt dwars door mensen heen. Hij doorgrondt ons. Waar mensen hoog tegenop zien, daar gruwt God van. Als Gods kinderen goed omgaan met Gods geld en andere bezittin­gen, zullen vaak mensen in de wereld óf zich bespottend opstellen óf hierdoor óók kinderen van God en zijn Koninkrijk worden! Bedenk zelf eens goede voorbeelden in Gods Koninkrijk. Het werk van “Open Doors” bijvoorbeeld, voor evangelisatie in Christus-vijandige landen. Vervolgden om Christus’ wil ondersteunen. En zoveel meer werk voor het Koninkrijk Gods ondersteu­nen. In de oorlog joden en anderen verbergen voor onderdrukking. Dat is tijd en geld goed beheren. Onze Heer Jezus is dit alles zó waard!

O Lam van God, U bent mijn lamp,

een Licht op heel mijn pad.

U leidt door stormen, mist en damp,

U houdt mijn hand gevat.

 

O Zoon van God, U bent de Weg,

de waarheid en het leven.

Bewaakt wat ‘k denk en wat ik zeg,

wil raad en wijsheid geven.

 

O Bruidegom, die ik begeer

en liefheb met mijn hart:

U bent zo liefdevol en teer,

zo heilig en apart…

 

O heil’ge Geest, die in mij woont

en werkt op deze aard’

Dank dat U satan daar onttroont

en mij voor ’t kwaad bewaart.

 

Gedachten rond het avondmaal door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 4

Gemeenschap en verbondenheid Wie gemeenschap zegt, denkt bijbels bezien tevens aan maaltijd houden Openbaring 3 vers 20 (Openb. 03:20) en wel bij uitstek aan de maaltijd van de Heer aan de tafel van de Heer, zoals dit uitvoerig belicht wordt in 1 Korinthe 10 en 11. Bij het avondmaal is er een verticale, persoonlijke dimensie met de Here en een horizontale, gemeenschappe­lijke dimensie met elkaar als lichaam van Christus. Voor ons onderwerp springt het laatste eruit, maar we willen het eerste niet verge­ten aan te roeren.

De Nieuwe Bijbelvertaling heeft het woord “gemeenschap” doorgaans vervangen door “verbonden” of “een zijn”. Het woordje “gemeen­schap” wordt door niet-christenen al snel alleen in verband gebracht met lichamelijke, seksuele gemeenschap, vandaar waarschijnlijk dat men het wat zwakker aandoende “verbonden” heeft gekozen, om de betekenis dui­delijk te maken. Het mooie van “ver­bondenheid” is dat je daarin verbin­ding, maar ook het bijbelse woord “verbond” beluistert. Jezus sprak bij de beker van de maaltijd over “het nieuwe verbond in mijn bloed” Lucas 22 vers 20 en 1 Korinthe 11 vers 25 (Luc. 22:20 en 1 Kor. 11:25).

Jezus ons voorbeeld

De Meester wees op het uitgieten van Zijn leven in de dood Jesaja 53 vers 12 (Jes. 53:12) ten behoeve van ons en wees zijn volgelingen erop hun eigen leven in te zetten (= prijs te geven) voor elkaar Johannes 15 vers 13 en 1 Johannes 3 vers 16 (Joh. 15:13 en 1 Joh. 03:16). Hij gaf Zijn bloed, dat is Zijn leven voor onze zonden!

Zijn wij ook als gevolg en van het werk van Jezus Christus ten behoeve van ons bereid “ons bloed”, dat wil zeggen ons natuurlijke zelf-leven, te geven en te offeren voor elkaar? In een gemeente waar men zich aan elkaar geeft en zich voor elkaar inzet, zou daar gemakkelijk een scheuring kunnen plaatsvinden? Welnee, daar wordt gemeenschap en eenheid veeleer gestimuleerd! Christen worden kost je niets! Het is verdiend voor jou door Jezus Christus’ offer aan het kruis voor onze zonden, dat wij symbolisch, maar zichtbaar herdenken in het avondmaal. Primair is: “doet dit, zo dikwijls (geregeld dus!) gij die (beker) drinkt tot Mijn gedachte­nis” 1 Korinthe 11 vers 24 en 25 (1 Kor. 11:24-25). Wij gedenken Zijn lijden en sterven voor ons, wat een hoge en dure losprijs het Hem heeft gekost om ons vrij te kopen 1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 06:20). Christus zijn, als discipel, kost je alles! Namelijk: dat jij je leven inzet (geeft) voor je broeders! De Meester sprak: “Dit is Mijn lichaam voor u” en hij gaf zich volkomen ten offer als verzoening voor onze zon­den.

Zijn verzoening was en blijft uniek en daarin kunnen wij Hem niet vol­gen. Maar stellen wij ook als een logische eredienst onze lichamen als een levend, heilig en voor God wel­gevallig offer? Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01). Zijn wij bereid om ons leven voor elkaar in te zetten, om op gepaste wijze het voorbeeld van Jezus te volgen door tegen elkaar bij wijze van spreken te handelen in de geest van: “dit is mijn lichaam voor u”? Zoals de Meester het deed voor ons, zo mogen ook wij wandelen in Zijn voetsporen en daarnaar handelen naar elkaar toe! Of hebben we dan reserves, terughoudendheid en den­ken we alleen aan ons eigen belang? Gemeenschap en verbondenheid met elkaar vraagt om te willen inves­teren in elkaar, van harte uit vrije wil. Dan neemt gemeenschap en broederschap toe door -ook al kost het lijden en strijd- juist daarin te groeien. Groeipijn -de bijbel noemt het snoeien- is niet verkeerd, maar leidt tot meer vrucht en tot volwas­senheid.

Twee kanten

De inhoud van het avondmaal wordt door velen versimpeld tot “Jezus stierf voor mijn zonden” en als teken van het deelhebben aan de verzoening van hun zonden, worden als symbolen brood en wijn gebruikt. Dat is natuurlijk de basis, die fundamenteel is. De betekenis van het avondmaal is veel dieper. Als er sprake is van “een nieuw verbond in Mijn bloed”, dan heeft een verbond altijd twee kanten: Gods zijde en mijn zijde. “God heeft

Zijn Zoon gezonden in een vlees aan dat van de zonde gelijk, en wel om de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees” Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03). Daarin heeft Hij met de zonde afgerekend! Door Jezus’ bloed ontvangen wij verge­ving van zonden bijv. Efeze 1 vers 7 (Ef. 01:07) en in Jezus’ bloed kunnen wij gereinigd worden van alle zonde. Onze kant van het verbond is echter: heb ik mijn eigen leven ook op het spel gezet, om ten bloede toe weerstand te bieden in de worsteling tegen de zonde? Hebreeën 12 vers 4 (Heb. 12:04). Of neem ik het slap, traag, oppervlakkig en gemak­kelijk? Wil ik de zonde -als die zich meldt- veroordelen in mijn vlees?

Dat houdt in: gehoorzaam de strijd ingaan met de volle, geestelijke wapenrusting van God aan en het werk van Jezus Christus tot verzoe­ning als fundament onder onze voe­ten.

Gods kant is wat Hij in Christus op Golgotha voor ons heeft gedaan. Onze zaak is: dat wij te allen tijde het sterven (de doding, Statenvertaling) van Jezus in ons lichaam omdragen, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbare 2 Korinthe 4 vers 10 (2 Kor. 04:10). Hier gaat het niet om het kruis op Golgotha, maar dat wij dagelijks ons kruis opnemen, om Hem te volgen. Dan komt het leven van Jezus in ons tevoorschijn. Bij het “verkondigen van de dood van de Heer” 1 Korinthe 11 vers 26 (1 Kor. 11:26), uitge­drukt in brood en wijn, doen wij er daarom goed aan allereerst te den­ken aan Zijn dood voor ons en in de tweede plaats aan onze dood met Hem o.a. Romeinen 6 vers 6 en Galaten 2 vers 20 (Rom. 06:06; Gal. 02:20), waarna Hij in ons Zijn leven begint uit te leven: Christus, die in ons gestalte krijgt Galaten 4 vers 19 (Gal. 04:19). Dat is het proces van herschepping en karak­tervorming in ons leven. Naarmate wij ons laten vormen -mede in de omgang met elkaar- kan de gemeen­schap en de eenheid toenemen. “Zijn vlees eten en Zijn bloed drinken”(delen in Zijn lijden) kost ons onze oude bestaanswijze en het vle­selijke ik-gerichte denken, zelfs als we dit verdedigd hebben met “ons eigen, lieve leventje”, maar wij ver­krijgen langs die weg (meer en meer) goddelijk leven in onszelf Johannes 6 vers 53 (Joh. 06:53). Dat is een proces, om Hem te kennen en de kracht van Zijn opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden Filippenzen3 vers 10 (Filip. 03:10), om het doel van het volkomene na te jagen Filippenzen 3 vers 12 (Filip. 03:12).

Meer dan herinnering

Velen vieren avondmaal als herinne­ringsmaaltijd aan het ene grote offer dat Christus ruim 2000 jaar geleden bracht en dat is heerlijk en goed.

Voor nu is het daarbij van belang jezelf te beproeven 1 Korinthe 11 vers 28

(1 Kor. 11:28), te beoordelen 1 Korinthe 11 vers 31 (1 Kor. 11:31) en te onderzoeken 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05), bijvoorbeeld: pak ik serieus de strijd tegen de zonde (machten) aan in mijn eigen leven? Paulus’ sprak in zijn situaties: “ik sterf elke dag” 1 Korinthe 15 vers 31 (1 Kor. 15:31), figuurlijk gesproken vierde hij daar­om elke dag avondmaal in de gemeenschap aan Zijn lijden tijdens verzoekingen vergelijk Hebreeën 2 vers 18 en Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 02:18 en Heb. 05:08). Hij vocht met “wilde dieren” (=beeld van demonen) 1 Korinthe 15 vers 32 (1 Kor. 15:32) en tot die goede strijd van het geloof zijn wij eveneens geroe­pen.

Wij blijven avondmaal vieren, ook toekomstgericht, namelijk “totdat Hij komt” 1 Korinthe 11 vers 26 (1 Kor. 11:26) en smaken zo alvast de feestvreugde in een voorproefje van het bruiloftsmaal van het Lam Openbaring 19 vers 9 (Openb. 19:09). Nu al feest vieren- want ons Paaslam is geslacht: Christus- is de opdracht, maar niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid 1 Korinthe 5 vers 7 en 8 (1 Kor. 05:07-08). Niet voor niets wordt er gesproken over de beker van dank­zegging! 1 Korinthe 10 vers 16 (1 Kor. 10:16). Naast de persoonlijke, individuele kant van het avondmaal heeft het avondmaal een organische, gemeen­schappelijke dimensie. Waarachtig christendom is geen individualisme! Het ene brood symboliseert immers het ene lichaam 1 Korinthe 10 vers 17 (1 Kor. 10:17). Het gaat om de tafel en de maaltijd van de Heer en niet om een denomina­tietafel, waar andere christenen geen deel aan mogen hebben. De voor­waarde is dat iemand Jezus Christus kent als Heer en Heiland en in vrede leeft met zijn naasten, in en buiten de gemeente, voor zover het van hem of haar afhangt.

Grote verschillen

Destijds was ik eens in een “geslo­ten” Vergadering en brood en beker werden vakkundig achter mij om doorgegeven. Men legde alle nadruk op ernst en eerbied en er was een vrees voor vreemde besmettingen. De blijdschap ontbrak, evenals een poging om een broeder in Christus te (h)erkennen.

Was of is de tafel en de maaltijd des Heren het monopolie van de Vergadering-broeders ? In de uiterst rechterflank van de Reformatorische kerken, de zgn. “zware” kerken, nemen in een groot kerkgebouw met pak weg duizend mensen misschien zo’n 30 mensen deel aan het avondmaal.

Men is bang dat men zich een oordeel eet en drinkt, naar de klank van 1 Korinthe 11 vers 27 (1 Kor. 11:27), waar evenwel bedoeld wordt “op onwaardige wijze”, dat wil zeggen in de Korinthe-gemeente waren sommigen dronken en ande­ren waren hongerig bij de liefde­maaltijden en men kon niet op elkaar wachten). Bijna niemand weet in zulke kerken zeker dat hij of zij een kind van God is en de leer- geest van de uitverkiezing houdt de zielen gebonden en blokkeert hun wil. De boze misleidt de grote meer­derheid, maar toch veroordelen zij bijna alle andere christenen en in hun kerken mag je het niet van vreugde laten druisen. Het omgekeerde komt ook voor aan de andere zijde van het spectrum.

Naar bekering en wedergeboorte wordt nauwelijks gevraagd, laat staan erover gesproken bij zoge­naamde “licht” hervormden en gere­formeerden. Op grond van een alge­meen geloof nemen bijna “Jan en alleman” daar een stukje brood en een slokje wijn, maar hun verstaan van het gemeenschap hebben met Christus is over het algemeen opper­vlakkig. Velen leven in zonden en zijn gebonden, maar wie heeft hen de volle raad van God gepredikt? Kinderen worden er, alsof het van­zelfsprekend was, gedoopt en deze gaan ook automatisch naar het avondmaal, terwijl Paulus spreekt tot “verstandige mensen” 1 Korinthe 10 vers 15 (1 Kor. 10:15) en zelfbeproeving voor een kind erg moeilijk is 1 Korinthe 11 vers 28 (1 Kor. 11:28). Bij Rooms-Katholieken is het avond­maal een magische zaak geworden, waarbij de priester bij de communie aan jou de ouwel geeft (brood in wijn gedoopt). Zij menen dat Christus op mystieke wijze Zelf tot brood en wijn wordt. Deze tekenen zijn echter als symbolen bedoeld, terwijl Christus geestelijk aanwezig en tegenwoordig is.

In volle evangeliekringen is het deel­nemen aan het avondmaal een blijde zaak. Daarbij hoort gejubel over de verlossing in Christus en feestvreug­de. Daar zijn dankgebeden en loflie­deren te horen. Prachtig!

Zelfonderzoek nodig

Toch zal ook het aspect van een gezond zelfonderzoek -een zichzelf beoordelen in Gods licht- zijn plaats mogen hebben. Ernst en blijdschap horen immers bij elkaar! Als je je iets herinnert wat een andere broe­der tegen je heeft, dan wil je dat graag eerst in orde maken Matteüs 5 vers 23 en 24 (Matt. 05:23-24).

Hoe zou het kunnen met bitterheid en wrok in het hart tegen een ander avondmaal te vieren? En hoe is het mogelijk als je nog een dubbelleven leidt aan het avondmaal deel te nemen? Gij kunt niet aan de tafel des Heren en aan de tafel der boze geesten deelnemen en hetzelfde geldt voor de beker 1 Korinthe 10 vers 21 (1 Kor. 10:21). Het gedeelte wordt scherp ingezet met: “ontvlucht de afgoderij” 1 Korinthe 10 vers 14 (1 Kor. 10:14). Overwegen om deel te nemen is zonder meer nodig en deelname mag niet klakkeloos voor de vorm gebeuren. Wie zijn zonde wil vasthouden, kan beter niet deel­nemen.

Verantwoordelijkheid

Je drukt met dat ene brood als beeld van het lichaam en met die stukjes als beeld van de leden, die allen een deel van het geheel zijn, eenheid in Christus uit. Naar mijn begrip wordt er veel bij het avondmaal gewezen op onze persoonlijke verantwoordelijkheid, maar er is ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid, waar de oudsten in de eerste plaats over waken. Zijn er openbare zonden in de gemeente dan belemmeren die echte eenheid. Dan zou de apostel zeggen: “Uw roem deugt niet. Weet gij niet dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd” 1 Korinthe 5 vers 6 en 7 (1 Kor. 05:06-07). Slechts een reine en heilige gemeente drukt de eenheid in Christus en de gemeenschap van de heilige(!) Geest goed uit!

De gemeentesamenkomsten zijn open en er is ruimte voor zond­aren, die mogen komen zoals ze zijn, om vervolgens gaandeweg te (willen) breken met hun zonden en gebondenheden. Want de gemeente zal de boze en zijn invloeden willen weren en buiten houden, maar door liefde en warmte van God mensen verlokken tot het heerlijke heil. Zij zal een gesloten front vor­men naar het rijk der duisternis en geestesmachten elke plaats of claim in haar midden ontzeggen. Die mogen geenszins onder ons mee “tafelen”!

 

Verhouding tussen mens en engelen door Hessel Hoefnagel

Het boek Job in het licht van het evangelie deel 2

Uit de context van de bijbel leren we, dat er drie afzonderlijke wezens zijn: God, mens en engel. Dat komt ook in Job 1 vers 6 tot en met 12 (Job 01:06-12) naar voren. Zowel het wezen mens als engel hebben elk een duidelijk door de Schepper afgebakende taak en bestemming.

Het wezen mens is bestemd om in verbinding met God te heersen over de werken van Gods scheppende hand Genesis 1 vers 26 tot en met 28 en Johannes 6 vers 27 tot en met 29 en Johannes 9 vers 4 (Gen. 1:26-28 en Joh. 6:27-29 en Joh. 9:4 en 1 Korinthe 12). Het wezen engel echter is bestemd om de mens te dienen in die opdracht.

De werken Gods worden gerealiseerd door het lichaam van Christus’. Engelen worden in het Oude Testament van de bijbel wel aange­duid als ‘morgensterren’ en als ‘zonen Gods’ Job 38 vers 7 (Job 38:07).

De val van Lucifer

In Jesaja 14 vers 12 Septuaginta (Jes. 14:12) wordt volgens veel bijbeluitleggers de val van de engelenvorst Lucifer weergegeven. Deze vooraanstaande engel wordt algemeen als de latere duivel en satan gezien. Zo worden er in de bijbel drie aarts­engelen genoemd: Lucifer, Gabriël en Michaël. Lucifer (lichtdrager) is dan door zijn opstand tegen God tot duivel en satan (tegenstander) geworden. Zijn val vanaf zijn hoge engelenpositie in de eeuwigheid vóór de schepping van de mens werd mogelijk veroorzaakt, doordat hij zich als wezen engel niet ondergeschikt wilde maken aan de door de Schepper beoogde positie van het wezen mens.

Ik stel me de val van Lucifer daarom als volgt voor: Toen de Schepper in de eeuwigheid de positie van de aarde bepaalde als woonplaats voor het toekomstige wezen mens, waren de engelen vol verwondering en jubel aanwezig; ook Lucifer als voor­aanstaande en wellicht de hoogstgeplaatste engelenvorst. In Job 38 vers 4 tot en met 7 (Job 38:04-07) antwoordt de Schepper Job vanuit een storm. De tekst luidt letterlijk vanuit de Septuaginta (Griekse vertaling van het Oude Testament in circa de derde eeuw vóór Chr.): ‘Waar waart gij, toen Ik de aarde fundeerde? Vertel het Mij, als gij de kennis daar­toe hebt. Wie bepaalde de afmetin­gen daarvan, als gij het weet. Wie strekte over haar een meetsnoer uit? Waarop zijn haar grondvesten neergelaten en wie was het, die de hoek­steen heeft gelegd? Toen de sterren werden gemaakt, prezen al Mijn engelen Mij met een luide stem’… Dus ook Lucifer als ‘beschuttende cherub’ temidden van de ‘vlammen­de stenen’ op de ‘berg der goden’, zoals hij in Ezechiël 28 vers 16 (Ez. 28:160 wordt voorgesteld. De engelen zouden weliswaar tot ‘winden’ en tot een ‘vuurvlam’ zijn, maar de ‘Zoon des ménsen’ zou de ‘koninklijke scepter’ ontvangen en de plaats aan Gods ‘rechterhand’ innemen. De plaats nota bene, die Lucifer zich eigen wilde maken door zich ‘boven de sterren Gods’ te willen verhogen en zich aan de Allerhoogste gelijk te stellen Jesaja 14 vers 13 en 14 (Jes. 14:13-14).

De hoge status van de mens

Naarmate de schepping van de ‘aarde’ vorderde als ‘woonplaats’ voor het wezen mens en deze namens de Schepper daarover als wettige beheerder zou gaan functio­neren, werd steeds meer duidelijk, dat het wezen mens uiteindelijk zou uitgroeien van een status ‘kind van God’ tot een veel hogere status ‘zoon van God’, dus aan de Allerhoogste gelijkvormig. Het wezen mens zou ook ‘erfgenaam van God’ zijn, een ‘afdruk en afstraling van Diens wezen en heerlijkheid vergelijk Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03). Dus naar Gods beeld en gelijke­nis, zoals de Schepper het van oor­sprong bedoelde Genesis 1 vers 26 (Gen. 01:26). Alle engelen (ook dus Lucifer als engelenvorst) zouden daarom de mens moeten huldigen vanwege diens hogere positie. Het wezen engel zou in de verhouding tot de Schepper en als éérdere schepping toch ondergeschikt zijn aan het later geschapen wezen mens. De engelen zouden de mens in diens ontwikke­ling tot zoonschap moeten beschut­ten en dienen. De mens zou tot ‘zoon van God’ worden en zich in die positie mogen stellen aan de rechterhand van de majesteit in de hoge, hetgeen voor de engelen niet is weggelegd Hebreeën 1 vers 1 tot en met 14 (Heb. 01:01-14). Lucifer dacht zichzelf als engel het hoogst denkbare wezen in Gods schepping, maar hij bleek niet alleen ondergeschikt te moeten zijn aan het na de engelen geschapen wezen mens, maar dit ook nog tot een ‘slechts’ ‘beschuttende cherub’ te moeten zijn temidden van de andere ‘vlammende stenen’. Door deze ontwikkeling in de schep­ping stokte de jubelzang van deze ‘morgenster’ en ‘zoon van de dage­raad’. Er kwam jaloezie in het hart van Lucifer. Hij werd als het ware

‘op de proef gesteld’ en hij kwam daar niet goed doorheen. Zijn ver­meende eer en trots werden gekrenkt.

Er kwam onrecht in zijn hart en hij raakte vervuld van gewel­denarij jegens de mens. Hij kwam tot zonde en afval van God Ezechiël 28 vers 15 e.v. (Ez. 28:15)

Hij verloor daardoor zijn positie en werd verbannen vanaf de ‘berg der goden’. Zijn bestemming is sinds­dien om te worden ‘neergeworpen’ tot in het ‘diepste der groeve’ (de ‘poel des vuurs’) Jesaja 14 vers 15 en Openbaring 20 vers 10 tot en met 14 (Jes. 14:15; Openb. 20:10-14). (Lees met betrekking tot de val van Lucifer voor uzelf de pro­fetieën van Jesaja 14 en Ezechiël 28 over de ‘koning van Babel’ en de ‘vorst van Tyrus’).

De mens in de hof van Eden

Niet alleen het wezen engel werd ‘op de proef gesteld’, toen bleek dat de Schepper een hoger staand wezen ging scheppen, dat door de engelen ‘gediend’ moest worden. Later gebeurde dit ook met het wezen mens in diens ontwikkeling tot zijn goddelijke bestemming. Toen de tijd daarvoor door de Schepper rijp werd geacht, werd het wezen mens namelijk in de zo genoemde ‘hof van Eden’ geplaatst. Daar zou hij geconfronteerd worden met de bestaande geestenwereld, zowel in het positieve als in het negatieve.

De ‘hof van Eden’ is een stoffelijke voorstelling van geestelijke zaken en wordt ten onrechte ook wel ‘paradijs’ genoemd, maar was dat bij lange na niet. De aanduiding ‘paradijs’ komt slechts drie keer in de bijbel voor:

De eerste keer, toen de Heer Jezus aan het kruis hing en aan de gelovi­ge moordenaar naast hem beloofde, dat deze ‘heden met Hem in het paradijs zou zijn’ Lucas 23 vers 43 (Luc. 23:43).

Vervolgens sprak de apostel Paulus over het ‘paradijs’, waarin hij in de geest was weggevoerd en ‘onuitspre­kelijke dingen’ hoorde 2 Korinthe 12 vers 4 (2 Kor. 12:04).

Tenslotte wordt in Openbaring 2 vers 7 (Openb. 02:07) de aanduiding paradijs genoemd: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is’. In de ‘hof van Eden’ komt welis­waar de ‘Boom des levens’ voor, maar ook nog de ‘boom van kennis van goed en kwaad’, waarvan de mens volstrekt niet mag ‘eten’. En ook kan in de ‘hof’ de duivel nog actief zijn om de mens te misleiden en van God af te trekken. Dit is in het ‘paradijs Gods’ onmogelijk. De ‘hof van Eden’ is daarom een scha­duwbeeld van de ‘hemelse gewesten’ te noemen.

We kennen het trieste gevolg van de zo genoemde ‘zondeval’ van Adam en Mannin, die later de naam Eva kreeg. De zonde kwam de wereld van de mens binnen en door de zonde de dood en deze kon door­gaan tot alle mensen, omdat nie­mand de zondemacht (duivel) kon weerstaan en de claim van (de) Dood kon ontgaan Romeinen 5 vers 12 e.v. (Rom. 05:12 e.v.). Ook in de tijd van Job was de duivel als vijand van de mens actief om hem zover te brengen, dat hij God zou verloochenen. Zelfs misbruikte de duivel daarvoor de vrouw van Job, die als gevolg van alle ellende, die over haar gezin werd uitgestort, ver­twijfeld en verbitterd uitriep: ‘Hoe kun je nog in die God geloven, die zoveel ellende bewerkt. Zeg Hem vaarwel en sterf maar, want dat is beter dan dit’ naar Job 2 vers 9 (Job 02:09).

Job geeft God niet de schuld

Net als menig gelovige in onze dagen schreef de vrouw van Job de oorzaak van alle ellende aan God toe. Immers uit Zijn hand zou men zowel het kwade als het goede moe­ten aanvaarden. Maar hoewel ook Job zelf geen helder zicht had op de dingen, die hem overkwamen, wei­gerde hij God de schuld te geven. ‘Hij zondigde met zijn lippen niet’, staat er Job 2 vers 9 en 10 (Job 02:09-10).

Ook in de tijd van de apostel Petrus blijkt de instelling van de duivel nog precies hetzelfde als in de tijd van Job, want deze apostel waarschuwt gelovigen: ‘Uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal (kunnen) verslinden. Wederstaat hem echter, vast in het geloof (net als Job), wetende, dat aan uw broederschap in de wereld het­zelfde lijden wordt toegemeten (niet door God, maar door de duivel!’) 1 Petrus 5 vers 9 (1 Petr. 05:09).

Ook wij als gelovigen in de Heer ervaren nog steeds het briesend geweld van de duivel. Wellicht is hij in onze tijd nog meer actief dan voorheen, want hij weet dat zijn dagen geteld zijn en zijn einde nadert in de ‘poel des vuurs’ als eeuwige afgrendeling van enige vorm van licht en leven. Daarom wil hij nog zoveel mogelijk mensen van God aftrekken en met zichzelf meesleuren de diepte in. Hij weet namelijk, dat hij door mid­del van de mens, die hij eigenlijk zou moeten dienen, zal worden uit­geworpen tot in deze ‘buitenste duisternis’, waar slechts ‘geween is en knersing der tanden’. In de ‘volheid van de tijd’, die God al direct na de zondeval in de ‘hof van Eden’ aangaf, werd de duivel dan ook geconfronteerd met de ‘Zoon des ménsen’, die ook tot ‘Zoon van Gód’ werd door de vervulling met de Geest van God. Dus wel aan de Allerhoogste gelijkvormig.

De haat van de duivel

Zijn verlies in deze confrontatie heeft de duivel geleerd, dat zijn uit­eindelijke verwerping in de komen­de ‘volheid van de tijden’ ook door de mens zal plaatsvinden. Daarom haat hij de mens in het algemeen, maar zeker de mens, zoals Job en het ‘nageslacht’ van onze Heer Jezus, die Godvrezend zijn en wijken van het kwaad, dat door hem in de wereld is gebracht. De duivel siddert voor de éénheid en onverdeeldheid van de levende God, Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19) ingaat, zuiver willen leven naar de bedoe­ling van God,

ook voor anderen op de bres staan en hen daardoor ook heiligen en trachten te redden van de onder­gang, zodat ze niet meegesleurd worden door de machten der duis­ternis.

Het boek Job schildert als aanloop enkele taferelen, zowel in de hemel als op de aarde. In deze taferelen worden de dingen achter de dingen duidelijk. We lezen dan in dit boek over ‘zonen Gods’, in dit geval enge­len, die zich voor de troon van God moeten verantwoorden over hun bezigheden op aarde, het domein van de mens.

Volgende keer: De plaats van de duivel als veroorzaker van lijden.

Jakobus 2 vers 19 (Jak. 02:19). En waar deze door Zijn Geest zich verbindt met de mens, siddert hij ook voor dit ‘zaad van de eerste mens’ (vgl. ‘zoon des men­sen’), dat hem door de kracht van de Geest van God ‘de kop zal vermorze­len’ Genesis 3 vers 15 (Gen. 03:15).

En vanuit deze angst zal hij de gelo­vige mens(heid) benauwen en zolang hij daartoe in staat is, ‘de hiel vermorzelen’, dus in het voortgaan tot het doel van God belemmeren en mogelijk geheel daarvan afhouden. Hij is temeer actief naarmate zijn tijd nadert. Op alle mogelijke manie­ren, zelfs vermomd als ‘engel van het licht’, is hij bezig mensen gevan­gen te nemen in zijn netten. En hij slaat daarbij zijn oog specifiek op mensen, die net als Job:

  1. zichzelf heiligen, dus afzonderen van alles, wat tegen de bedoeling van God ingaat.
  2. Zuiver willen leven naar de bedoeling van God.
  3. Ook voor anderen op de bres staan en hen daardoor ook heiligen en trachten te redden van de ondergang, zodat ze niet meegesleurd worden door de machten der duisternis. Het boek Job schildert als aanloop enkele taferelen, zowel in de hemel als op de aarde. In deze taferelen worden de dingen achter de dingen duidelijk. We lezen dan in dit boek over zonen Gods, in dit geval engelen, die zich voor de troon van God moeten verantwoorden. Over hun bezigheden op aarde, het domein van de mens.

Volgende keer de plaats van de duivel als veroorzaker van lijden.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

De vijand heeft talrijke pijlen op zijn boog om ons af te leiden van de geloofsweg die wij gaan en ons te brengen op zijwegen van verwarring, twijfel en ongeloof. Dat geldt zeker voor alles wat er in de wereld gebeurt en waarmee we dagelijks geconfron­teerd worden. Zij die zich bewust zijn dat ze hun plaats hebben gekre­gen met Christus in de hemelse gewesten, laten zich echter niet aflei­den door al het negatieve wat er in de zichtbare wereld gebeurt. Zij weten wie de veroorzaker is van al het onheil en onvrede dat er plaatsvindt. Hun plaats is rotsvast gefundeerd in Hem die gezegd heeft: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde”, (dus zowel in de onzichbare als in de zichtbare wereld).

De invloed van het gedrukte woord op ons leven

‘Ontlezing’ is een woord dat de laat­ste jaren steeds vaker wordt gebruikt om aan te geven dat er steeds min­der gelezen wordt. Dat geldt vooral voor de jonge generatie die opgroeit met alles wat met moderne vormen van communicatie te maken heeft zoals internet, televisie, telefonie, etc. Woorden als shatten, sms-en, downloaden, beeldtelefonie en digi­tale televisie geven aan dat deze ont­wikkeling razendsnel verder gaat en het gedrukte woord gaat verdringen. Vooral kranten zien een achteruit­gang in het aantal abonnees, al pro­beert men dit nog af te remmen door te fuseren, door bijvoorbeeld over te gaan op het kleinere tabloid­formaat (Het Parool, Trouw) of door gratis kranten beschikbaar te stellen in trein en ziekenhuis en andere plaatsen waar veel mensen komen (Metro, Spits).

Alleen tijdschriften hebben wat min­der last van ontlezing vooral als ze doelgroep-gericht zijn. Het aantal titels neemt zelfs toe, waarbij de zogenaamde glamourbladen met veel foto’s de boventoon voeren. Ook nieuwe boeken verschijnen aan de lopende band. Vooral als men een

bekend gezicht is van de televisie is een ‘eigen boek’ bij voorbaat verze­kerd van succes.

Ook de nieuwe vertaling van de bijbel heeft veel ingang gevonden, mede dankzij een intensieve en professionele reclamecampagne. Sommigen hebben de nieuwe ver­taling echter alleen aangeschaft om de literaire betekenis, maar het gaat bij de bijbel natuurlijk in de eerste plaats om het ontdekken van de wer-l kelijke betekenis waarbij de kern – het geloof in Jezus Christus, Gods zoon- centraal staat en een door­gaande positieve verandering en invloed in ons leven heeft.

Lezen én handelen

Daaraan moesten wij ook denken toen een boekbespreking in Trouw begon met de volgende opmerkin­gen: “Per dag komen er honderden nieuwe titels bij. Het zijn er veel te veel. Wat leren we trouwens van lezen? Niet zoveel, zegt de Mexicaan Gabriel Zaid, als we na het lezen niet handelen…” Vele boeken worden uiteraard alleen geschreven voor ontspanning of om het eigen ego te strelen, zoals dat vaak met bekende figuren van de televisie het geval is. Onlangs kregen we een boekje onder ogen waaruit blijkt hoe een boek grote invloed kan hebben op iemands leven. Onder de titel “Het beslissende boek” vertellen verschil­lende Nederlandse en Vlaamse schrijvers over het boek dat hun leven veranderde. Het is interessant te lezen hoeveel impact een boek

Kan hebben op iemands leven, soms las ook in negatieve zin. Maar iemand die oprecht op zoek is naar de betekenis van ons bestaan en de kern van het echte leven, zal niet verdwalen in de vele gedachten en meningen van anderen, maar uitein­delijk door Gods Geest overtuigd worden dat vrede met God en de medemens alleen te vinden is bij Jezus Christus, die ons de weg wijst naar God, de bron van alle leven. Al leven wij in een tijd van ontle- zing, het is daarom goed om niet te vergeten te bidden en te geloven dat ook vele jonge mensen door het lezen van positieve lectuur (of op jfidere wijze!) het echte geluk en de innerlijke vrede leren kennen,

Honderd jaar zangbundel Johannes de Heer

Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat de eerste druk van de Zangbundel van Johannes de Heer uitkwam. Vrijwel iedereen kent wel liederen uit deze bundel, zoals: Welke een vriend is onze Jezus’ en Volle verzeek’ring, Jezus is mijn’ en andere. De bundel was jarenlang het meest gebruikte liedboek in evange­lische en pinksterkringen. Wie was deze Johannes de Heer? Het magazine Elsevier schenkt er in een artikel van Gerry van der List aandacht aan en schrijft onder meer: “Samensteller van de zangbundel was een kleurrijke evangelist die handelsgeest en belangstelling voor muziek wist te combineren. Al op zijn dertiende had hij een baantje als jongste bediende in muziekhan­del Lichtenauer in Rotterdam, de stad waarin hij in 1866 was geboren. Van zijn ouders kreeg hij een ‘klein serafien-orgeltje’ waarop hij zichzelf, zo goed en zo kwaad als het ging, leerde spelen. Erg tevreden over zijn prestaties als organist was hij niet. Hij noemde zichzelf een ‘matig dilettantje zonder meer’ en een ‘der­derangs technicus’. Als zakenman boekte hij meer succes. Zijn muziekwinkel Joh. de Heer werd een begrip in Rotterdam. Persoonlijk leed zou De Heer tot een navolging van Christus brengen. Nadat hij in 1893 een zoontje had verloren, stierf drie jaar later ook nog eens een dochtertje. Het ver­driet leidde tot een geestelijke herbe­zinning. ‘Zo werd dit verlies voor ons eeuwige winst. We ontwaakten uit onze slaap en wierpen ons als onverzadigbaren op geestelijke spij­ze’.

De Heer sloot zich, na een mislukt avontuur bij de Zevende-Dags Adventisten, aan bij een Rotterdamse evangelisatiekring, Jeruël. Tijdens bijeenkomsten leidde hij de samenzang, waarbij hem opviel dat een goed liedboek ont­brak. Op reis in Engeland raakte hij onder de indruk van de christelijke ‘opwekkingsliederen’ die gelovigen en zondaars wezen op het belang van een nauwe band met Jezus. Teruggekeerd in Nederland bracht hij in 1905 een aantal van die stich­telijke liederen samen in de ‘Zangbundel ten dienste van huisge­zin en samenkomsten’.

Geen giraffen maar schapen

Bij het selectiewerk lette de Heer vooral op de strekking. Literaire en muzikale kwaliteit kwamen op de tweede plaats. Op de laatdunkende reacties van muziekkkenners en godgeleerden reageerde de samen­steller, zoon van een smidsbaas, met de tegenwerping dat Gods kudde nu eenmaal niet uit giraffen bestaat, ‘maar uit de schapen die Zijn hand wil weiden. U hangt echter de korf met voedsel zo hoog dat een eenvou­dig schaap er onmogelijk bij kan’.

De eenvoudige schapen vonden het in ieder geval prachtig. De zangbun­del van De Heer, waarvan de inhoud steeds werd bijgesteld, was een groot succes, mede vanwege de lage prijs. Het verdiende geld inversteerde de evangelist onder meer in zendings­activiteiten. Tijdens massale bijeen­komsten in tenten, waar zelfs konin­gin Wilhelmina op afkwam, werd de bevolking voorbereid op de weder­komst van Christus op aarde. De leus was ondubbelzinnig: ‘De Heer komt!”‘

Tot zover Elsevier waaraan wij nog willen toevoegen dat de liederen uit de zangbundel van Johannes de Heer vele jaren van gote invloed zijn geweest bij het zingen van geestelij­ke liederen die het persoonlijk geloof in Jezus Christus benadruk­ten. Later kwam er andere liedboe­ken bij zoals ‘Glorieklokken’ en nog weer later, het vooral in volle evange­lie kringen, ‘Breek uit in gejuich’, terwijl momenteel de bundel ‘Opwekkingsliederen’ in vele samen­komsten wordt gebruikt. Van alle bundels kan gezegd worden dat ze een zekere eenzijdigheid hebben.

Eigen bundel

Persoonlijk zijn we voorstander dat de gemeenten een eigen zangbundel hanteren, waarbij een selectie uit de verschillende bundels kan worden opgenomen en nieuw tot stand gekomen liederen uit eigen kring kunnen worden opgenomen. Ook wat het zingen betreft is voortduren­de vernieuwing het kenmerk van een levende gemeenschap. Daarbij kunnen bepaalde oude, vertrouwde liederen behouden blijven, want ook hierbij geldt dat het Koninkrijk Gods nieuwe zowel als oude dingen tevoorschijn brengt Matteüs 13 vers 52 (Matt. 13:52). En wat Johannes de Heer zelf betreft willen wij nog opmerken dat hij sterk de nadruk legde op een ‘spoe­dige persoonlijke terugkeer van Jezus Christus’. Zijn bijeenkomsten werden dan ook ‘maranatha-samenkomsten’ genoemd en degenen die gegrepen werden door zijn predi­king ‘maranatha-christenen’. (Het woord ‘maranatha’ is een Aramese liturgische formule en kan zowel betekenen ‘De Heer is gekomen’ als ook ‘Heer, kom’. Openbaring 22 vers 20 (Openb. 20:20): Amen, kom Heer Jezus’. Andere facetten van het geloofsle­ven, zoals de noodzaak om gedoopt te zijn met de heige Geest, kregen veel minder aandacht. Toch willen wij niet kritisch zijn omdat we een ander moeten zien in het licht van die tijd: de eerste helft van de vorige eeuw met zijn twee wereldoorlogen. Men werd daardoor veelal in beslag genomen door alles wat zich in de natuurlijke wereld afspeelde. Zo meenden sommigen bij de opkomst van Hitler dat hij dé Anti-christ was… Laten we echter dankbaar zijn voor de positieve invloed die Johannes de Heer en zijn zangbun­del op het geloofsleven van velen heeft gehad. En verschillende liederen uit deze bundel hebben ook nu nog voldoende geestelijke waarde in zich om ze met blijdschap te kun­nen zingen.

Groei van Pinkster­beweging stagneert

Het valt niet te ontkennen: de Pinksterbeweging die jarenlang in de lift was wat groei van het aantal nieuwe gelovigen betreft, groeit de laatste jaren niet meer. Trouw schenkt er aandacht aan en schrijft: “Lange tijd groeiden de pinksterge­meenten met zo’n vijf procent per jaar, terwijl de traditionele kerken krompen. Deze groei is nu nog maar één procent (minder dan de bevolkingsaanwas) en vooral toe te schrijven aan het ‘circulation of the saints-principe’: nieuwe groepen kennen geen buitenkerkelijken maar kerkelijke nomaden die eerst tradi­tionele genootschappen als het Leger des Heils bezochten”. Volgens Huib Zegwaart, auteur van ‘Pinksterkerken: geschiedenis en verschijningsvormen van het Pentecostalisme’ zijn er ruim 100.000 leden in zo’n 600 Pinkster­en Volle Evangeliegemeenten. Een nauwkeurige ledenadministratie ont­breekt, maar vermoedelijk zijn er nog eens 100.000 mensen lid van onafhankelijke migrantenkerken of aanhanger van charismatische bewe­gingen.

Trouw schrjft verder dat “aan massa­le evangelisatie tegenwoordig nau­welijks meer wordt gedaan, door het inzicht dat mensen vooral tot geloof komen via goede bekenden die al gelovig zijn.

Regelmatig ontstaan binnen de pinkstergemeenschap nieuwe groe­peringen, die met 200 leden vaak hun maximale omvang bereiken. Waarna er weer een (af) splitsing volgt. Het nieuwe elan hiervan lijkt belangrijker dan het tegengaan van versnippering van de pinksterbewe­ging. Het succes van een nieuwe groep hangt vaak af van de aanwe­zigheid van een charismatisch leider, die zijn visie op anderen weet over te brengen. Sterk persoonsgebonden leiderschap kan echter weer leiden tot sektarisme”.

Opvallend is dat in deze en andere artikelen over stagnerende groei vrij­wel nooit gesproken wordt over de andere groei die gelovigen omvormt tot volwassen christenen. Bij de vor­ming en het zichtbaar worden van het Koninkrijk Gods gaat het juist om déze gelovigen die uiteindelijk een zodanige ‘uitstraling’ hebben dat ze vruchtbare getuigen zijn door anderen over de streep te trekken zodat zij het rijk der duisternis verla­ten en het nieuwe koninkrijk van de levende God binnengaan. We zijn er vast van overtuigd dat zij de basis vormen van de werkelijke Gemeente van Jezus Christus. Zij zijn vol van de liefde van Christus en een levend bewijs wat werkelijk geloven bete­kent.

Optimisme ondenkbaar zon­der realisme

Optimisme is ondenkbaar zonder realisme. Daaraan moesten we den­ken toen we in Elsevier een artikel v lazen van José van der Sman onder de titel ‘Optimisme doet leven’. Zij schrijft dat ouderen met een positie­ve instelling gemiddeld langer leven dan bejaarde mannen en vrouwen met een pessimistische aard. Dit is gebleken uit een Nederlands onder­zoek onder circa duizend mensen tussen de 65 en 85 jaar. Dat was niet zomaar een eenmalig oppervlakkig onderzoek, maar ongeveer duizend mensen uit Arnhem werden dertien jaar geleden medisch onderzocht en gedurende negen jaar gevolgd hoe het verder met hen ging. “Van de optimistische mannen was na negen jaar nog 65 procent in leven, van de pessimistische man­nen daarentegen slechts 40 procent. Bij de vrouwen leefde na negen jaar 70 procent van de optimisten en maar 50 procent van de pessimisten, Vooral de mannen en vrouwen die nog allerlei doelen en toekomstplan­nen hadden, bleken een langer leven beschoren”.

José van der Sman schrijft verder: “De vraag die natuurlijk onmiddel­lijk bij de onderzoekers opkwam, was waarom er zo’n sterke relatie is tussen optimisme en levensduur. Komt het misschien omdat optimis­ten gezonder leven dan pessimisten?

Roken en drinken zij minder? Bewegen ze meer? Eten ze beter? Zijn ze welvarender? Maar zelfs als de gegevens hierop gecorrigeerd werden, bleef het lijnrechte verband overeind. De langere levensduur werd echt veroorzaakt door de zon­nigere kijk op het leven en niets anders. Sterker nog optimisme blijkt net zo’n beschermend effect op de gezondheid te hebben als niet roken, veel bewegen en een goed gewicht handhaven”.

In het artikel wordt verder opge­merkt dat het al langer bekend is dat ernstige vormen van angst, ver­driet en neerslachtigheid het leven kunnen bekorten.

“Wat is optimisme eigenlijk? Volgens VanDale is het ‘de neiging om alles van de beste zijde te beschouwen’. Pessimistische men­sen, kunnen echter volgens een van de onderzoekers, wel leren met behulp van therapie hun eigen rol in levensgebeurtenissen positiever te waarderen. Maar of ze ook kunnen leren om hun toekomst zonniger in te zien is twijfelachtig”. Her artikel eindigt met de vraag of het ook wel wenselijk is dat iedereen onder alle omstandigheden optimis­tisch blijft. Professor Zitman van het Universitair Leids Medisch centrum merkt op: “We moeten de waarde van optimisme niet overdrijven, want dan wordt het een soort gesel. Er zijn nu eenmaal situaties in het leven die pessimistisch stemmen. Soms zijn mensen beter af als ze gewoon somber mogen zijn”. Deze laatste opmerkingen brengt ons ook als christenen terug bij de realiteit van ons dagelijks leven en de wereld waarin wij verkeren. Natuurlijk kunnen wij grote delen van het artikel volledig onderschrij­ven. Iemand die een nieuwe schep­ping in Christus is heeft nu eenmaal een totaal nieuwe kijk op het leven gekregen. Hij leeft in een nieuwe wereld, de wereld van Gods licht en liefde. Neerslachtigheid is vervangen door blijmoedigheid, en pessimisme door optimisme.

Dat betekent niet dat we buiten de werkelijkheid van het leven staan. We hebben oog voor de nood van anderen. Ondanks de tijd van wel­vaart waarin wij in de westerse wereld leven is er veel geestelijke nood. Want wie Christus niet kent kan nooit werkelijk gelukkig zijn. Pas als hij ons leven vernieuwd heeft, komt er het andere, het echte leven. En dan willen we graag dat iedereen dat leert kennen. Dan gaan we niet onverschillig leven met de gedachte: ‘Ik ben gelukkig en onze medemens moet zelf maar zien hoe hij door leven gaat’, maar is er bewo­genheid en liefde voor hen. Dat zijn tevens eigenschappen die ons blij maken en ervoor zorgen dat we, ook als de omstandigheden soms moei­lijk zijn, realistisch én optimistisch in het leven staan.

VOX-preek- cassettes nu ook op website

De stichting VOX Worldwide ver­zorgt al vele jaren een cassettedienst waarop preken zijn opgenomen van voorgangers van diverse gemeenten die achter de boodschap van het Koninkrijk Gods staan. Naar niet minder dan 65 verschillende landen worden de cassettes verzonden en dat ze in een grote behoefte voorzien blijkt wel uit de vele positieve reac­ties die binnenkomen en waarvan er verschillende in de periodiek ver­schijnende nieuwsbrief worden opgenomen. (De gratis nieuwsbrief is aan te vragen bij de stichting VOX Worldwide, Woudenberg).

Alle medewerker(st)ers van VOX verlenen belangeloos hun medewer­king bij het typen, vertalen, inspre­ken, etc. Terwijl het werk verder uit­sluitend in stand gehouden wordt door vrijwillige bijdragen en giften.

Ondertussen zijn de meeste preken ook op een website opgenomen. Daarvoor heeft een broeder uit Canada gezorgd. Dat lazen we in ‘Prisma’ het orgaan van de volle evangelie gemeente te Kampen. Duurt Sikkens schrijft daarover dat Blaine LaBrash deze site geheel alleen de afgelopen 4 jaar heeft opgezet

(www.triumphpublications.com).: “Via het menu VOX Int’ kan geko­zen worden voor het onstream aflui­steren of een geschreven versie. Er zitten veel preken bij van ons beken­de voorgangers. Ik vind dit zo’n mooi voorbeeld hoe we deze nieuwe technologie kunnen gebruiken voor de verspreiding van het evangelie, dat ik het niet kon laten om dit met jullie te delen. Voor een goede audio ontvangst is een bitrate nodig van 96.00 Kbits/s en de technische kwa­liteit van sommige ‘sermons’ laat te wensen over maar desalniettemin… Blaine probeert overigens het nog steeds verder te verbeteren.”

 

Denken dat van boven is door Wim te Dorsthorst

De Bijbel spreekt op verschillende plaatsen over het denken. Kennelijk is het heel belangrijk hoe een mens denkt.

Dat is ook waar, want de manier van denken bepaalt het leven. Om je leven te veranderen, moet je manier van denken veranderen. Achter alles wat de mens doet gaat een gedachte schuil. Je zou het denken het bestu- rings-systeem van de mens kunnen noemen. Alles in de mens heeft een begin in denken en/of begeren en leidt naar een einde!! Een heel triest verhaal van wat ver­keerde gedachten, begeerten en overleggingen voort kunnen bren­gen, is het verhaal van David en Bathséba in 2 Samuel 11 vers 1 tot en met 27 (2 Sam. 11:01-27). Denken en begeren zijn nauw met elkaar verweven en bepalen voor een groot deel het karakter. De Heer Jezus ‘begeerde’ enkel de wil van de Vader te doen en daar was Zijn hele ‘denken’ mee vervuld. De Hebreeën-schrijver zegt dan in Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a): “Deze, de afstra­ling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen”. De Heer heeft het ‘karakter’ van Zijn Vader!

Verjongd worden van denken

Een bekende uitspraak van Paulus over het denken is wat hij schrijft in Efeze 4 vers 23 en 24 (Ef. 04:23-24: “Wordt ver­jongd in de geest van uw denken”. Hij gebruikt dat hier in verband met een totale levens-verandering. Hij roept op: “De oude mens af te leg­gen, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende ‘begeerten’, dat gij verjongd wordt door de geest van uw ‘denken’ en de nieuwe mens aan­doet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerech­tigheid en heiligheid”. Geweldige woorden van de apostel over twee soorten leven, oud en nieuw, waarbij het scharnier-punt is het veranderen of verjongd worden van denken!

De metamorfose

Het meest bekend is het woord in Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) waar hij zegt: “En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw den­ken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welge­vallige en volkomene”. Ook hier is het scharnier-punt het denken, dat vernieuwd moet worden! Voor: ‘wordt hervormd’, staat vanuit het Grieks: “wordt gemetamorfoseerd”. Het overbekende beeld is dat van de rups en de vlinder. De rups gaat zich verpoppen en dan vindt er een metamorfose, een gedaante-verandering, plaats van rups naar vlinder. Het is een prachtig beeld van wat God voor ogen staat om uit een oude, in zon­den gevallen schepping, een nieuwe schepping te voorschijn te laten komen in gerechtigheid en heilig­heid.

Hetzelfde woord wordt ook gebruikt in Matteüs 17 vers 2 (Matt. 17:02) waar staat: “dat de Heer Jezus voor hun ogen van gedaante veranderde”, bij de verheerlijking op de berg. Veranderen, vernieuwen of verjongd worden van denken, met voor het verstand bijna onbegrijpelijke veran­deringen, is mogelijk door de gena­de van God.

Een nieuwe tijd breekt aan

Met de komst van de Heer Jezus breekt een totaal nieuwe tijds-fase aan voor de schepping. De Heer bracht in het toenmalige Israël een boodschap die haaks stond op hoe die mensen in die tijd dachten en bezig waren. Voor een deel was het een vroom, religieus en wettisch volk. Jeruzalem was het centrum van land en volk met daar weer in, het centrum van hun hele godsdienst. De tempel, die in de dagen van de Heer Jezus mooier was dan ooit te voren. Hun grondwet en verdere wetgeving hadden ze van God zelf ontvangen Exodus 20 vers 1 tot en met 17 en deuteronomium 4 vers 8 (Ex. 20:01-17; Deut. 04:08). Er was een perfecte tempeldienst. Offers werden naar de eis keurig op tijd gebracht. De regering, “het san­hedrin’, werd gevormd door de hoge priester, de priesters, en de schriftge­leerden met de oudsten. De koning had slechts een symbolische functie. Het land was in de dagen van de Heer Jezus bezet door de Romeinen.

De tijd is vervuld

En dan is daar ineens de Heer Jezus, zegt: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). ‘De tijd is vervuld’, wil zeggen: het door God bepaalde tijdstip, het beslissende moment in de heils-geschiedenis is aangebroken!

Het Grieks heeft voor: ‘bekeert u’ het woord ‘meta-noeite’ en dat heeft naast ‘berouw hebben’ ook de bete­kenis: ‘ga anders denken’. De boodschap die de Heer Jezus bracht had niets te maken met het religieuze systeem waar het volk tot dan in leefde. Het Koninkrijk van God, wat Hij predikte, was niet een zichtbaar koninkrijk, het was niet van deze wereld, maar van de gees­telijke wereld, van de innerlijke mens!

De tijd van het oude, het zichtbare, was vervuld, was vol, voldragen en het had de beloofde Messias, de Christus, de Zoon van God en Zoon des mensen, voortgebracht. Al de profeten hebben juist van Hém gesproken. In Lucas 16 vers 16 (Luc. 16:16) lezen we: “De wet en de profeten gaan tot Johannes; sinds die tijd wordt het evangelie gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin”. Een totaal nieuwe tijd brak aan, op de eerste plaats voor het Joodse volk! Dit volk, waar de belof­ten aan waren gegeven, had het eer­ste het recht deze blijde tijding te horen. Voor hen was de tijd van het oude vervuld om nu deel te gaan krijgen aan het Koninkrijk van God! In Handelingen 3 vers 25 en 26 (Hand. 03:25-26) spreekt Petrus in dit verband, de geweldige woorden: “Gij zijt de zonen van de profeten en van het verbond, dat God met uw vaderen gemaakt heeft, toen Hij tot Abraham zeide: En in uw nageslacht zullen alle stammen der aarde gezegend worden. God heeft in de eerste plaats voor u zijn Knecht doen opstaan en Hem tot u gezonden, om u te zegenen, door een ieder uwer af te brengen van zijn boosheden”. Helaas wordt dit woord, juist door christenen, maar al te vaak vergeten. Juist voor de Joden was de tijd van het oude vervuld! De heidenen had­den immers nog nooit deel gehad aan een verbond!

Alles is vervuld in Christus

Het oude, het zichtbare bleek slechts een schaduw, een afbeelding te zijn van een hemelse werkelijkheid die vanaf nu baan zou breken in Christus. Alles vond z’n vervulling in Hem! Paulus zegt: “Christus is het einde der wet, tot gerechtigheid voor een ieder, die gelooft” Romeinen 10 vers 4 (Rom. 10:04). Het zichtbare volk uit Abraham bleek een beeld te zijn van een volk van ‘gelovigen in Jezus Christus’, van Joden en heidenen. Dat was de vervulling!! Het ware zaad van Abraham zijn de gelovigen in Christus, bestaande uit Joden en heidenen Galaten 3 vers 29 (Gal. 03:29). Het zichtbare land Israël bleek slechts een afbeelding te zijn van het onmetelijke rijk der hemelen Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20). Jeruzalem was slechts de afbeelding van het ware, hemelse Jeruzalem, bestaande uit waarachtig wedergeboren gelovigen, uit Joden en heidenen. De stad die Abraham in de geest gezien heeft en verwacht­te was die hemelse stad met funda­menten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is Hebreeën 11 vers11; Jesaja 62 vers 12; Openbaring 21 vers 10 tot en met 14 (Heb. 11:11; Jes. 62:12; Openb. 21:10-14). Bij God was de hemelse werkelijk­heid, die Hij aan Abraham en Mozes heeft getoond, zodat er een betrouw­bare ‘afbeelding’ gemaakt kon wor­den op aarde Hebreeën 8 vers 5 en Exodus 25 vers 40 (Heb. 08:05; Ex. 25:40).

De tempel was beeld van de mens, met het hart als het heilige der heili­gen waar God zou wonen Johannes 2 vers 19 tot en met 21; Handelingen 7 vers 48; 1 Korinthe 6 vers 19 (Joh. 02:19-21; Hand. 07:48; 1 Kor. 06:19). De hogepriester, met het hele priest­ervolk is beeld van Jezus Christus met Zijn gemeente, bestaande uit Joden en heidenen en al de offers van het Oude Verbond zijn vervuld in Jezus Christus. Hebreeën 4 vers 14 en 1 Petrus 2 vers 4 tot en met 10 (Heb. 04:14; 1 Petr. 02:04-10).

De besnijdenis aan het vlees was slechts afbeelding van de ware besnijdenis des harten Deuteronomium 10 vers 16 en Jeremia 4 vers 4 en Kolossenzen2 vers 11 (Deut. 10:16; Jer. 04:04; Kol. 02:11). Niet langer was men een Jood of Israëliet omdat men van Abraham afstamde en besneden was. “Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, maar hij is een Jood, die het in het verborgen is, en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de let­ter. Dan komt zijn lof niet van men­sen, maar van God” Romeinen 2 vers 28 en 29 (Rom. 02:28-29). De wet op stenen gegrift, de bediening van de dood 2 Korinthe 3 vers 7 (2 Kor. 03:07), was afbeelding van het ontvangen van de heilige Geest, waardoor Gods wet in het verstand wordt gelegd en in het hart geschreven Hebreeën 8 vers 10 (Heb. 08:10). Dit was een van de grote beloften voor Israël Handelingen 2 vers 39 (Hand. 02:39). En zo zou er nog veel meer te noemen zijn.

Het evangelie

De Heer Jezus predikte en leerde, in vele verschillende gelijkenissen en verhalen ontsloot Hij de gehei­men van het koninkrijk Gods. Wat Hij verkondigde bracht onrust in twee werelden; de geestelijke duistere wereld, waar satan heer en meester is, en in de zichtbare religi­euze wereld rondom Hem. Zijn boodschap werd niet begrepen en er ontstond wrevel en haat tegen de brenger van het beste nieuws aller tijden. Voortdurend probeerde de Heer Jezus hun denken op een ander spoor te zetten, maar ze wil­den Hem niet, ze wezen Hem af en zochten Hem te doden! Alles wat Hij leerde en sprak en werkte, nodigde uit om op te stijgt, en te gaan denken in een andere dimensie, de geestelijke wereld. Hij zocht nooit eigen eer, maar zocht de Vader te eren en de men­sen te dienen! Hij openbaarde krachten die niet van deze wereld zijn. Hij sprak een taal die zo geheel anders was als van de priesters en schriftgeleerden. Hij reageerde anders, hij handelde anders…, Hij was geheel anders!!

Van boven of van beneden

De Heer Jezus liet zien dat je de hele Schrift geestelijk moet leren verstaan en interpreteren, met een denken dat van boven is! In Zijn onderwijs zegt Hij: “Die van boven komt, is boven allen; wie uit de aarde is, is uit de aarde en spreekt uit de aarde. Die uit de hemel komt, is boven allen; wat Hij gezien en gehoord heeft, dat getuigt Hij en zijn getuigenis neemt nie­mand aan” Johannes 3 vers 31 en 32 (Joh. 03:31-32). Ook in Johannes 8 vers 23 (Joh. 08:23) zegt Hij opnieuw: “Gij zijt van beneden, Ik ben van boven; gij zijt van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld”. Dat is nou de kern van het probleem; er is een schijnbaar onoverbrugbare kloof. Hij is van boven, Hij is uit de hemel, Hij is niet van deze wereld, en daarin was geheel anders dan al Zijn toe­hoorders.

Geen rupsen maar vlinders

Niemand heeft ooit de bestemming van de mens begrepen. Ook vandaag de dag is het, voor de mens in de wereld zeker, een verborgenheid. Maar ook voor het overgrote deel van de traditionele christenheid is het verborgen. Ja, men denkt en spreekt in termen van: in de hemel komen of naar de hel gaan: van behouden worden of verloren gaan. Maar de eeuwige raadsbesluiten en de eeuwige bedoelingen van God aangaande de mens liggen veel hoger dan het menselijk verstand kan bedenken. Gods eeuwige voor­nemen is om de mens óók te bren­gen op het niveau van Zijn Zoon Jezus.

Dat de mens óók iemand wordt die van boven is, die uit de hemel is en niet meer van deze wereld! Dat is Gods eeuwige bedoeling en Gods eeuwige raadsbesluit in Jezus Christus Zijn Zoon. Om in het beeld van de rups en de vlinder te blijven. God wil dat alle rupsen vlinder worden!! Dat alle mensen, door genade, zullen meta­morfoseren naar het beeld van Zijn Zoon Jezus. Dat hele plan van God ingebed in liefde en genade, onuitsprekelijke grote liefde en genade.

De opdracht van de Heer Jezus

De Heer Jezus heeft aan Zijn aposte­len, door de heilige Geest. Zijn beve­len gegeven over wat ze zouden ver­kondigen.

Te beginnen aan de Joden, die had­den als eerste recht, maar dan ook tot het uiterste der aarde, want het is bestemd voor alle mensen! Handelingen 1 vers 2 tot en met 8 (Hand. 01:02-08).

En hoe de mens dan wel deel krijgt aan dat nieuwe leven, dat leven van boven, spreekt Petrus uit op de Pinksterdag, als hij zegt: “Bekeert u

en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen”. Is dat nu zo belangrijk? Ja, want het is de weg van het vervullen van alle gerechtigheid, die God ons wijst en die de Heer Jezus ons is voorgegaan Matteüs 3 vers 15 (Matt. 03:15).

Dan pas ben je van boven geboren uit water en Geest en kun je binnen gaan en zien in het Koninkrijk van God. Dit is niet een geboorte uit het vlees, de natuurlijke mens, maar een geboorte uit de Geest, en dat brengt de geestelijke mens voort, volgens de woorden van de Heer Jezus Johannes 3 vers 3 tot en met 6 (Joh. 03:03-06).

Geen nieuwe wijn, oude zakken

In genade biedt God ons van Zijn kant alles aan om mensen van boven te worden, nieuwe scheppin­gen in Christus!

Wie zich in gehoorzaamheid laat dopen krijgt, door genade, aan alles deel wat Jezus op het kruis volbracht heeft. De apostel zegt: “Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt u met Christus bekleed” Galaten 3 vers 27 (Gal. 03:27).

Het oude leven wordt dan mede gekruisigd en de zonden afgewassen Handelingen 22 vers 16 (Hand. 22:16), (of zoals Petrus zegt: ‘vergeven’!) Ik heb het in Handelingen2 vers 38 (Hand. 02:38) met hoofdletters geschreven en onderstreept omdat dit belangrijke element van de doop zo vaak vergeten wordt! Bij het opstaan uit het watergraf, wordt je evenals de Heer Jezus, door de kracht van de heilige Geest uit de dood opgewekt, om in nieuwheid van leven te gaan wandelen. Het is te lezen in  Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 en Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 13 (Rom. 06:01-14 en Kol. 02:11-13. Je ontvangt de heilige Geest als de levensgeest van de nieuwe schep­ping, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerech­tigheid en heiligheid  Efeze 2 vers 24 (Ef. 04:24). Dit is een onvoorstelbaar heerlijk genade-werk van God. Als ik hier­voor stelde dat het voor het overgro­te deel van de traditionele christen­heid ook een verborgenheid is, dan komt dat omdat het fundament voor het nieuwe schepping zijn, zoals de Heer Jezus en de apostelen geleerd hebben, nooit gelegd is. Men dob­bert voort op de kinder-besprenging en de kerkleringen van de vaderen. Wat voor de Joden gold in de dagen van Handelingen, geldt nu zeker ook voor de grote christenheid. Paulus verwoordt dat in 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 03:14-16).

Er ligt een bedekking over het lezen van de Bijbel waardoor de geestelijke betekenis niet verstaan kan worden. “Maar telkens als iemand zich tot de Here bekeerd heeft verdwijnt de bedekking omdat zij slechts in Christus verdwijnt”. En dan bedoelt de apostel natuurlijk met: “tot de Here bekeerd heeft”, de weg die de apostelen predikten om ‘in Christus’ te komen. Een andere weg is er niet!!

Huisgenoten Gods

‘Het denken dat van boven is’, is mogelijk voor ieder waarachtig wedergeboren mens. Deze zijn bur­gers van een rijk in de hemelen en zij zijn mede met Christus opgewekt en hebben mede een plaats gekre­gen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus. Zij zijn medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods Filippenzen 3 vers 20 en Efeze 2 vers 6 tot en met 19 (Filip. 03:20; Ef. 02:06-19). Het is mogelijk te gaan denken als de Vader en de Zoon en als het den­ken zó vernieuwd is, zal dit een volk zijn wat ook geheel anders is in leven en handelen! Geprezen zij onze goede God en Vader voor dit heerlijke genade-plan voor de mensen!

Dat de ontwikkeling van ‘vernieu­wing van denken’ vaak zo moeizaam verloopt, komt omdat er een geeste­lijke strijd gevoerd wordt, juist in het denken. Daarover de volgende keer meer.

 

Het geestelijke wegenvraagstuk door Jack Schoenaers

Ook dit jaar wordt er weer veel aan­dacht besteed aan het zogenaamde ‘wegenvraagstuk’. Ondanks de oproep tot bezuinigen ziet iedereen de belangrijkheid in van dit euvel dat verholpen dient te worden. Onze moderne tijd, met zijn snelle en steeds toenemende verkeer, vraagt immers om een adequaat en geper­fectioneerd wegennet. Goede verbin­dingen zijn nu eenmaal voor onze huidige samenleving een eerste ver­eiste. Allen willen we toch ons doel zo vlug en veilg mogelijk bereiken? Geestelijk gesproken is er ook een wegenvraagstuk. In belangrijkheid overtreft het dan ook vér, dat van het moderne verkeer. David zit ermee opgescheept. De omstandigheden waarin hij verkeert, zijn niet roos­kleurig. Allerlei vragen des levens bestormen hem. Hij staat voor de moeilijkheid van ‘het waarom’? Het is hem niet duidelijk waarom, zo denkt hij, God nu zulke wegen met hem gaat. Het komt bij hem alle­maal over als een onopgelost raad­sel, dat wegenvraagstuk in zijn leven.

Nu is David niet de enige, die zwaar heeft zitten tillen aan zijn proble­men en om een oplossing ervan te verkrijgen. Zeg eens eerlijk, wie van ons heeft het daar nooit moeilijk mee gehad, of misschien nog steeds? Oud zowel als jong hoor je de vraag wel eens stellen: “waarom al die ellende, verdriet, honger, lijden en oorlog? Hoe kan, als er dan toch een God bestaat, Hij dit dan allemaal toelaten?” Met andere woorden, verkeersobstakels zonder tal en bovendien even zovele belem­meringen om Gods weg niet hoeven te bewandelen, die zijn immers toch “ondoorgrondelijk” zegt men en hoe dan ons doel veilig en snel bereiken. Velen hebben dan ook ten aanzien van het “wegenvraagstuk” in hun leven grote strijd, hetgeen bij som­migen resulteert in bitterheid en opstandigheid tégen God en de Bijbel. Anderen komen er zelfs toe om alles wat met “Gods-dienst” te maken heeft, maar over boord te kie­peren. Nu is David echter niet ten onder gegaan, of omgekomen in de verkeerschaos rondom hem. Hij is er grandioos doorheen gekomen! Het hoe en op welke wijze wil hij ons nu duidelijk gaan maken.

David gaat bidden!

In Psalm 25 vers 4 en 5 (Ps. 025:004-005) bidt hij: “Heer, maak mij uw wegen bekend, leer mij Uw paden, leid mij in Uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns heils, U verwacht ik de ganse dag.” NBV geeft: “Maak mij met Uw wegen vertrouwd, leer mij Uw paden te gaan. Wijs mij de weg van Uw waarheid en onderricht mij”.

Met zijn ‘wegenvraagstuk’ gaat David dus naar God. Hij legt de oplossing ervan in Gods handen. Zelf weet hij er immers geen raad mee. Maar overtuigt is hij, dat alleen God zelf hem kan helpen daar Die ervan op de hoogte is en uitkomst kan geven. Zó komt hij er dan ook op om zijn hoop, verwachting, geloof en vertrouwen alleen op de Here zijn God te stellen. Nu wil ik geenszins beweren, dat we door net als David te bidden, klaar komen met ‘het wegenvraagstuk’ in onze levens. Een christen leeft namelijk niet alleen uit de oplossing van zijn problemen. God is ook niet automatisch de Heer van onze oplossingen. Maar Hij is wél Heer van onze redding, bevrijding, verlos­sing en van herstel en genezing. Dit alles beleven in de praktijk zal dan ook dienen in te houden dat wij wel degelijk onze volle medewerking hiertoe verlenen. Deze verlossing uit

 banden, gebondenheden en ziekten heeft God ons luisterrijk getoond in Zijn geliefde Zoon. de mens Jezus, de Christus Gods! Als nu iemand over zijn “wegen­vraagstuk’ gaat nadenken, dan is het goed om terecht te komen bij Hem, die gezegd heeft door de mond van David in Psalm 55 vers 2 (Ps. 055:002): Werp uw bekommernis op de Here. Hij zal voor u zorgen.” (De KBV geeft “Leg uw last op de Heer en Hij zal u steu­nen”).

En in 1 Petrus 5 vers 7 (1 Petr. 05:07) staat: “Werpt al uw bekommernis op Hem want Hij zorgt voor u.” (“U mag uw zor­gen op Hem afwentelen, want u ligt Hem na aan het hart*. NBV). In Johannes 14 vers 6 (Joh. 14:06) zegt Jezus zelf: “Ik ben de weg. de waarheid en het leven”. En in (Johannes 8 vers 12 (Joh. 08:12): “Ik ben het licht der wereld, wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar het licht des levens hebben” (Ik ben het licht voor de wereld. Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht, dat leven geeft”, NBV).

Luisteren naar antwoord

Door geloof in die woorden van God komen we uit de vraagtekens van het leven. Belangrijk daarbij is dan ook het leren luisteren naar een antwoord! In Psalm 32 vers 8 (Ps. 032:008) lezen

O wij: “Ik leer en onderwijs u de weg die gij gaan moet; Ik raad u, Mijn oog is op u.” NBV: “Ik geef inzicht en wijs de weg die je moet gaan. Ik geef raad, op jou rust Mijn oog.” Wat een machtige vertroosting en bemoediging spreken niet uit deze woorden. Ik zou er u van kunnen vertellen wat ze in de vijftig jaar geleden dat ik deze tekst bij mijn doop in water meekreeg in mijn leven hebben teweeg gebracht. Nog steeds betekenen ze alles voor mij en ik ben God dankbaar voor dit persoonlijke “rhema.” Maar al te goed besef ik het niet te kunnen kla­ren zonder Zijn aanwijzingen en wijze raad, ook ten aanzien van de gemeente in woord en weg die we te bewandelen hebben. Mag ik ze van­uit persoonlijke ervaring jullie mee­geven als een ‘baken’ voor ons leven? Dat is een teken dat in zee uitsteek om de vaarroute aan te dui­den.

Zo’n teken of goede raad vinden we in ook in Psalm 37 vers 1 (Ps. 037:001), waar we opgeroepen worden niet afgunstig te zijn, ons niet te ergeren. En dit zeker niet op ‘bedrijvers van onge­rechtigheid of aan slechte mensen, wees niet jaloers op wie kwaad doen, benijd niet wie onrecht plegen’. Werkers der ongerechtigheid en slechte mensen worden immers bewerkt en gedreven door machten uit Dood en dodenrijk, Satan en zijn demonen. Zulke mensen bereiken jammer genoeg het doel van God in en met hun leven niet. “Gluur dan ook niet over hun muur,” van wat zij méér of beter en duurder hebben aan aardse goederen. Let op hun geestelijke wandel en zie of die hen dichter bij God brengt. Is dit niet het geval, benijd hen dan niet, en wees maar niet jaloers, want zulke lieden hebben in de zichtbare wereld blijk­baar dit duidelijke houvast aan aard­se goederen nog nodig om niet totaal ten onder te gaan. Van de andere kant kan het ook een teken zijn van geestelijk gebrek aan hou­vast in de dingen welke God aan wil reiken en welke niet gezien of onderkend worden. Let op hun einde in vers 2: “Ze verdorren snel als gras en verwelken als het jonge groen.” Gij, (wij) echter geheel anders!”

Vertrouwen op God

“Vertrouw op de Here en doe het goede!” Kijk, hoor ik nu iemand hardop denken, daar heb je het nu weer, het moeilijke, dat wegenvraag­stuk. God vertrouwen; alsof dat zo gemakkelijk is, je moest maar eens weten, en dan komen de verhalen aan tegenslagen en teleurstellingen. Maar laten we nu eens eerlijk zijn. Wie maakt het nu ingewikkeld en moeilijk, is het God of de mens zelf? Zijn het inderdaad niet mensen, groot of klein, rijk en arm, geletterd of niet, die steeds maar willen begrijpen. Is daar niet steeds weer de strijd van God en Zijn wil maar niet te begrijpen. Konden we nu maar een oplossing vinden voor al onze vragen, het zou stukken gemakkelijker gaan om te geloven. Als we God nu maar eens na kon­den rekenen denken velen. Merkwaardig, maar in héél Gods Woord staat er nergens dat we moe­ten proberen om God na te rekenen. Wél spreekt de Heer echter van “geloof en vertrouwen en van daaruit te handelen.”

Vertrouwen heeft immers te maken met het feit dat we met zekerheid hopen en geloof hebben in iemands goede trouw en eerlijkheid. Dit heeft alles te maken met en of we God kennen zoals Hij is en ons in en door Jezus Christus telkens weer duidelijker voor ogen gesteld wordt. En iemand beter leren kennen heeft uiteraard te maken met het kennen van iemands hartsmotieven en denkpatronen.

Iemand die dan ook vertrouwen heeft, rekent vast op diegene die belooft, en ziet tevens uit naar datge­ne wat is beloofd. Er is een lied in de

bundel van Johannes de Heer, num­mer 410:

Beveel gerust uw wegen.

Al wat u t’harte deert

Der trouwe hoed’ en zegen

Van Hem die ’t al regeert

Die wolken , lucht en winden.

Wijst spoor en loop en baan

Zal ook wel wegen vinden

Waarlangs uw voet kan gaan.

Doe het goede!

Nu is er niet alleen sprake van te vertrouwen op de Here, maar daar volgt op: “En doe het goede!” Goed doen, is wat Jezus deed en ook de apostelen. Datgene namelijk wat in overeenstemming is met de wil van God en de geestelijke leefregels uit Gods Koninkrijk. Als volgt vervat in Markus 16 vers 15 tot en met 18 (Mark. 16:15-18): “Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend. Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet geloofd zal worden veroordeeld. Degenen die tot geloof zijn geko­men, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: In mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen, met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.”

Ook dit jaar mogen we hier mee bezig zijn, ons tevens ook uitstrek­kend naar geestesgaven en vrucht van Heilige Geest, om daarmede onze hemelse opdrachtgever te die­nen en verheerlijken, dat hij een welgevallen aan ons kan hebben. Verder is er nog sprake van: ‘In het land wonen en getrouwheid betrach­ten en er veilig leven’ (NBV). Wonen is permanent vertoeven in die hemelse gewesten, liefst binnen het koninkrijk van God. Daar dienen we te verblijven tot in lengte van dagen. Dus niet zoals de moderne mens van tegenwoordig hun “second home” opzoeken, er eens uitvliegen noemen ze dit, de drukte van de stad, het verkeer en ook de rompslomp van het vele werk en de enorme verantwoordelijkheid welke men in deze te dragen heeft, meest­al ook nog eens met de nodige ‘stress’ tot gevolg. Dat gemeentele­ven en gemeente-zijn voor zulke mensen er dan ook bekaaid uitziet mag de “getrouwen in den lande” echter niet verhinderen in het nu volgende. “Hemelse visie hebben” op de geestelijke werkelijkheid en vanuit geestelijk, goddelijk gericht denken, “getrouwheid betrachten.” Vanuit geestelijke “eye openers” ook vasthouden aan Gods beloften, daar­bij standvastig en onwankelbaar, plichtsbewust en oprecht in onze bedoelingen, de hoop op de verwe­zenlijking van Gods doelstelling, “te zijn als Jezus,” dit alles onverwrikt vasthouden en om zetten.

Wonen in ‘t beloofde land

Vervolgens geeft David in vers 4 ons een opdracht mee: “Verlustig u in de

Here; dan zal Hij u geven de wen­sen van uw hart!” Net als Abraham zal ons geestesoog onafgebroken gericht blijven op wat God, door Zijn Geest bezig is te doen en verwezenlijken in onze dagen. Dat geestelijke land immers is blijvend en biedt ook betere belof­ten dan deze in het natuurlijke en zichtbare, tastbare aardse leven. In het ons door God beloofde land is het ook mogelijk om voortdurend omgang met God te hebben. Daar ligt immers onze “erfenis,” en om deze in bezit te nemen, er volkomen van te genieten en gebruik van te maken, dienen we er dus te wonen. “Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn!” Matteüs 6 vers 21 (Matt. 06:21). Dat land zag Abraham in de geest en dit land is ons eigendom waarin we ons mogen verlustigen. Verlustigen wil zeggen; opvrolijken en ons vermaken genoegen hebben in hetgeen God ons allemaal te bie­den heeft. Het wil ook zeggen dat we ons kunnen ontspannen. Door bezig te zijn met het verder door­groeien naar volkomen, volmaakt volwassen zoonschap Gods “ont- stressen” we immers. De mens zal als “geestelijke wet onderhouder,” met zijn geest en ziel naar zijn innerlijke mens dus, zich vermaken in Gods onderwijs en leef­regels. Hij zal er tevens dolgraag naar en uit willen leven. Zo iemand zal dan gelijken op de “welzalige of de gelukkige mens” uit Psalm 1: “Die vreugde vindt in de weg van de Heer en zich verdiept in Zijn wet, dag en nacht.” Psalm 19 vers 9 (Ps. 019:09) zegt: “De bevelen van de Heer zijn waarachtig, zij verheugen het hart.” (Voor “waarachtig” geeft NBV “eenduidig”).

Reden tot verlustigen

En Psalm 119 vers 6 (Ps. 119:006) voegt er aan toe: “In Uw inzettingen zal ik mij verheugen of ook ik verheug mij in Uw wetten, Uw Woord zal ik niet vergeten.” Is er dan reden tot verlustigen? Nou en of!! Vele christenen in het Nieuwe Verbond hetwelk er is in en door Jezus bloed, leven helaas nog onder de wet en op wijze van het Oude Testament. Hoe? Door een ononderbroken cirkelgang van zon­digen, vergiffenis vragen, en weer zondigen, en vergiffenis vragen. Ze missen elk inzicht in het koninkrijk der hemelen en hebben ook geen of weinig vertrouwen in de kracht en zalving vanuit de Geest van God, heilige Geest, die in hen wonen wil. Onze verlustiging zal hierin bestaan, dat wie gedoopt is in heilige Geest, daarbij ook “sleutels” ontvangen heeft en deze ook gebruikt om de schatkamer des hemels binnen te gaan, te zoeken en onderzoek doen naar geestelijke rijkdommen daar verborgen, die zal en mag uiteinde­lijk met Paulus kunnen zeggen en getuigen: Als ik het goede wens, dan is Heilige Geest van God in mij aan­wezig, om de wil tot het goede te doen, ook om te zetten in daden ten goede! Zo, en langs deze weg en wijze “ons verlustigen/ zal als uit­komst op vele “wegenvraagstukken,” zijn dat Hij ons inderdaad “geven zal de wensen van ons hart!” Beter nog, dat wij komen bij Gods hart!

Uit de verkeerschaos

“Wentel uw weg op de Heer en vertrouw op Hem!” Opnieuw worden we door David in vers 5 als het ware, vriendelijk bevelend uitgenodigd om uit de verkeerschaos van het leven te treden en onze w eg op de Here te wentelen. Leg je leven maar in han­den van de Heer. Toch vreemd, dat taalgebruik in de Bijbel, en toch ergens weer niet. Want als we David héél dicht bij ons weten te staan, bevreemd ons deze taal geenszins. Er wordt nu namelijk weer eens actie van ons gevraagd. Wij dienen “een keer te gaan brengen” aan héél die, naar de mens gesproken uit­zichtloze toestand. Hoe? Daartoe verplaatsen we ons eventjes naar een beeld uit het dagelijks drukke ver­keer met zijn onvermijdelijke opstoppingen. Er wordt wat afgetoeterd en gefoeterd, met de midden­vinger omhoog of tikken naar het voorhoofd. Het lijkt wel een race op leven en dood met dat laatste inder­daad vaak tot gevolg. Wat een op gejaagdheid en gevloek en een getier op andere bestuurders. Inhalen en voorbij steken waar het helemaal niet mag, en wee je als jij je keurig aan de opgelegde snelheid houdt. Opschieten man “time is money.” Inderdaad blijkt het dit te zijn als er een “proces verbaal” bij hun post zit. Een alternatief?!

Verwachtend uitzien

In vers 7 zegt de NBV: “Blijf kalm en wacht op de Heer.” We worden opgeroepen om vol verwachting uit te zien dat Jezus Christus Zich in Zijn totaliteit openbaren kan in ons leven. En dat het ‘wegenvraagstuk’, waar we in ons leven mee zitten een oplossing vindt vanuit Zijn directe tegenwoordigheid. Bij herhaling worden we er immers op gewezen “om Hem te vertrouwen.”

Daar Hij alleen, en dit met zijn gehele mens en totaal, getrouw geweest is aan Zijn hemelse Vader. Op aarde heeft Hij getrouw, in over­eenstemming met wat God met Hem van plan was, de gedachten doorgegeven. De Hem opgedragen taak ook te volbrengen, deze luidde: “Want het voegde Hem, om wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken” Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10).

Ook als doper in heilige Geest, heeft Hij bewezen dat God en ook wij op Hem ons vertrouwen kunnen stel­len. Ook wat Zijn verdere taak betreft “om alles tot volheid te bren­gen,” daar ook kunnen we van op aan. Niet voor niets wordt Hij, Jezus Christus in Openbaring 1 vers 5 (Openb. 01:05) genoemd “de getrouwe getuige, de eerstgeborene van de doden en de heerser over de koningen der aarde.” Een getuige spreekt van wat hij gezien heeft en waar hij vanafweet. Ook nu staat Hij nog steeds “Borg” voor het volvoeren van al de raad Gods en Hij is ons “loon” ons door Vader uitbetaald aan Dood om ons vrij te kopen. Borgloon, daar kom ik vandaan, mooie zinspeling toch?

Hij zal het maken!

U denkt of vraagt zich mogelijk wel af of het met mens en schepping van God wel goed zal komen? Wel, ons gedeelte laat ons hier geenszins in het ongewisse over. Luister maar in vers 5 b: “Hij zal het maken, Hij zal dit voor ons doen”! We zouden ook kunnen zeggen: ‘Hij zal met ons handelen overeenkom­stig het goede, welgevallige en volko- mene’. Dit alles is immers vervat in het plan of de weg welke God dank zei Jezus Christus met ons wil gaan. En dat goede werk, dat Hij in ons begonnen is, maakt Hij ook af. Prijst God en de naam van Jezus Christus hiervoor!

Wat een pracht climax het sum­mum, de extase, uitgedrukt als volgt in Hebreeën 10 vers 23 (Heb. 10:23): “Laten wij zonder te wankelen datgene blijven belijden waarop we hopen want Hij die de belofte heeft gedaan is Trouw.”

En dan vervolgens in 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 en 24 (1 Thess. 05:23-24): “En Hij, de God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij de komst van onze Here Jezus Christus blij­ken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept is Getrouw; Hij zal het ook doen!!”

Begrijpen we nu waarom ik het had in superlatieven ten aanzien van Gods wil voor ons? Hij zal alles zó maken in ons per­soonlijke leven, onze gezinnen en in de gemeente, ja en zeer zeker ook daarbuiten in de ganse schepping, dat we niet anders kunnen dan ons verwonderen en in bewondering staan voor onze groot en machtige God. Hoe heerlijk is Uw Naam over de ganse aarde!

Overleggen met God

Nu hebben we nog voor één ding uit te kijken en op te passen dat we, zoals velen helaas doen, namelijk bij vers 5 gaan toevoegen: “Hij zal het maken zoals wij het graag hebben willen”. Maar dit staat er gelukkig niet. Velen zijn geneigd dit in hun gedachten eraan toe te voegen. Zó werkt het dus niet! Hoe dan wél? Wel, het mag duidelijk zijn uit het geheel van deze bood­schap; Laten wij het maar houden bij ‘gelovig gebed’, dit houdt immers in dat we naast God blijven staan om samen te overleggen en beslui­ten te nemen wat onze toekomst betreft, deze van allen die ons lief zijn en ook niet vergeten Gods dier­bare schepping. In dit verband dan ook ‘luisteren naar een antwoord van onze hemelse Vader’. Daarbij: ‘niet afgunstig zijn op de bedrijvers van alle kwaad’. Maar wel degelijk: “Op God blijven vertrouwen en het goede doen”. Vervolgens: “In hemels land wonen,” en: “Ons verlustigen in de Here.” Daarbij: “Onze weg op de Here wentelen.” Ook: “Stil zijn en Hem verwachten.” Want: “Dan zal Hij het maken!” Halleluja! Omstandigheden waar we te midden van de verkeerschaos aan wegen­vraagstukken nog vertoeven en waarin ogenschijnlijk nog geen ver­andering is gekomen, gaan wij ver­anderen mede door dit artikel. Dit immers zal bepalend zijn om uit de problematiek van de levensvragen te komen, zodat ons geestelijk gezichtsveld verruimd wordt tot het aanschouwen van de oplossingen welke Hij voor ons in petto heeft. Daarom: 

Laat Hem besturen en waken

’t Is immers wijsheid wat Hij doet

Dan zal Hij alles maken

Dat ge u verwonderen moet

Als Hij, die alle macht heeft

Met wonderbaar beleid

Geheel het werk volbracht heeft

Waarom gij thans nog schreit.

Jammer genoeg uit de schrijver zich hier in de laatste regel over datgene wat nog niet is uitgekomen. Voor ons echter mag het worden -en dit vanuit het zekere weten-: “Hij zal het ook doen!” Dat we gaan “uit­breken in gejuich,” en we Hem voortaan nog méér gaan bejubelen- immers: Hij zal het maken!

 

Bewaard door Froukje Huis

 

‘Voorzichtig hoor, meiskes! Goed uitkijken en niet met vreemde man­nen meegaan.’ Toch wat bezorgd schudt tante haar hoofd. Tante is huishoudster bij een rustende boer die in een klein huis midden in een Fries dorp woont. En ik haar 12 jarig nichtje mag een paar dagen bij haar logeren.

Een kleindochter van de boer, Dicky, die even oud is als ik en een paar dorpen verder woont is net aange­komen en nu gaan we samen een fietstochtje maken. We wuiven de bezorgdheid van tante weg en fietsen welgemoed het dorp uit. ’t Is prachtig weer met een hel­der blauwe lucht en we verheugen ons in onze vrijheid, lekker doen waar we zin in hebben! Het is rustig op de weg. Auto’s zie je nauwelijks, een enkele fietser en soms een boerenkar met een paard ervoor.

‘Hoe vind je het bij mijn ‘pake’? vraagt Dicky Ja wat kan ik zeggen? Ik zie het meisje voor ’t eerst. ‘Ik vond het eerst wat gek dat je opa in een bedstee in de kamer slaapt!’ Gelukkig, ze lacht erom. ‘Weet jij waarom dat touw met die kwast eraan in de bedstee hangt ? vraag ik dan nieuwsgierig. ‘Haha, dat is om pake te helpen overeind te komen!’ Ja dat is te begrijpen, hij is al over de 80. Het kost toch al veel moeite eruit te komen want het bed ligt hoog omdat het onderste gedeel­te als bergruimte wordt gebruikt. Daarom staat er altijd een stoel voor de bedstee.

De weg gaat wat omhoog want we naderen de spoorwegovergang die wat hoger ligt. Uit een zijweg komt een grote boerenwagen volgetast met hooi met een tweede wagen eraan vast, even volbeladen als de eerste.

Twee forse paarden spannen zich in de wagens de hoogte op te trekken. Het gaat langzaam zodat we hen op de spoorwegovergang net hebben ingehaald. De weg is vrij smal maar Dicky fietst langs de wagens die door de helling wat meer vaart krij­gen en dus volg ik haar.

In de verte kuieren twee rentenie­rende boertjes ons tegemoet. De een met een stok, waarmee hij al pra­tend de ander nu en dan wat aan­wijst Ik probeer langs de hooiwa­gens te komen maar het stukje weg dat er naast overblijft, lijkt steeds kleiner te worden en ik haast me erlangs want ik vind het wel wat griezelig. Terwijl ik naast de voorste wagen fiets, zie ik hoe de man in de verte plotseling zijn stok omhoog steekt en hevig gebarend op de weg blijft staan. Ook de ander staat stil te kijken.

‘Wat doen die mannen gek!’ zegt Dicky als we weer naast elkaar rij­den. Dan zijn we binnen gehoorsafstand.

De boer met de stok komt ons tege­moet. ‘Famkes, famkes, wat ben jimme bewaard ‘bleven!’ zegt hij dan bewogen.

Bewaard? Verbaasd kijken wij elkaar aan . Wat bedoelt die man? We stap­pen af. Hij wijst met zijn stok en we kijken in de aangeduide richting. De voorste hooiwagen is tot staan geko­men en… de achterste ligt onderste­boven met zijn hele vracht hooi in de sloot langs de weg juist aan de kant waar wij net langs gekomen zijn! Daarom kon ik er bijna niet door. De achterste wagen was losgeraakt! Een minuut later en ik was meegesleurd. Geen wonder dat de mannen geschrokken zijn We zijn er even stil van, maar later zitten we weer vrolijk babbelend op de fiets.

Pas veel later begreep ik dat ik aan de dood was ontsnapt omdat de Heer bij ons was.

Van jongs af ben ik opgevoed met de bijbel, weet ik wat de Here Jezus voor mij heeft gedaan en ben ik gewend te bidden. Maar dat God werkelijk je met zijn hand beschermt, was toen voor mij geen realiteit.

Nu vraag ik me wel eens af: hoe vaak heeft God me al ‘bewaard’ zon­der dat ik dat beseft heb? Niet alleen voor natuurlijke maar ook voor geestelijke gevaren, zoals bij­voorbeeld occultisme? Onze trouwtekst was: “Mijn oog zal op u zijn” Psalm 23 vers 8 (Ps. 025:008) en we hebben ervaren dat Gods oog altijd op ons geweest is en we geloven dat dat ook nu en in de toekomst het geval zal zijn. In diezelfde psalm staat ook een belofte, vers 10: “Wie op de Heer vertrouwt, omringt Hij met goedertierenheid”.

Daarom roep ik u op met Spreuken 3 vers 5 en 6 (Spr. 03:05-06): “Vertrouw op de Heer met uw ganse hart, ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken en u omringen met zijn goedertierenheid”.

 

 

 

 

 

 

1997.05-06 nr. 388

Levend geloof 1997.05-06 nr. 388

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het evangelie van het Koninkrijk is geen evangelie wat ons buiten de werkelijkheid van het alledaagse leven plaatst. Integendeel, het is het evangelie dat -bij aanvaarding en beleving- ons juist in staat stelt om het gewone leven aan te kunnen. Om midden in een wereld waarin geweld, haat en liefdeloosheid de boventoon voeren, te kunnen leven vanuit de zekerheid: ik behoor tot het Koninkrijk dat onwankelbaar is, mijn plaats is met Christus in de hemelse gewesten. Ik mag ervaren dat ik vanuit die plaats geestelijk kan Sanctioneren, dat wil zeggen er niet onderdoor ga als de aanvallen uit het rijk der duisternis hevig zijn. Uiteindelijk kom ik steeds sterker uit de strijd tevoorschijn, mijn innerlijke vrede en blijdschap nemen toe. Geestelijke groei maken mij tot een stabiele, volwassen christen. De mensen waarmee ik in aanraking kom, bemer­ken uit mijn woorden en uit heel mijn leven, dat ik anders ben: nieuw, geluk­kig, vergevingsgezind, vol vrede en vreugde. Het échte leven vanuit Gods Koninkrijk wordt een dagelijkse realiteit, het blijft niet verborgen, maar is zichtbaar en tastbaar. Jezus sprak dat wij het ‘zout der aarde’ en ‘het licht der wereld’ behoren te zijn. Wat een opdracht om dit waar te maken, maar óók wat een vreugde en dankbaarheid dat het werkelijkheid gaat worden!

Bij de totstandkoming van dit geweldige feit -de openbaring van Gods Koninkrijk- willen wij ook met dit nummer weer een bijdrage leveren. Vanuit verschillende invalshoeken worden, in de diverse artikelen, weer allerlei facetten van ons geloofsleven belicht. Daarbij is het de bedoeling ons aan het denken te zetten, dat wil zeggen we hoeven niet op alles wat we lezen klakkeloos ja en amen’ te zeggen, maar wel is het belangrijk dat we de dingen onderzoeken en het goede behouden. En dat we de ‘hervorming van ons denken’, waarvan Paulus spreekt in zijn brief aan de Romeinen, niet stopzetten maar dagelijks continueren, zodat ‘het goede, welgevallige en volkomene’ meer en meer deel van ons leven gaat worden.

 

Bij de voorpagina door de redactie

Deze keer op de voorpagina een impressie van Gustave Doré van de prediking van Paulus in de synagoge van Thessalonika. Uit Handelingen 17 blijkt dat Paulus ook hier op duidelij­ke wijze het evangelie van Jezus Christus verkondigde en uitlegde met positieve gevolgen. We lezen namelijk in (Hand. 17:04): “En enigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en ook een grote menigte Grieken, die God vereerden, en tal van voorname vrouwen”.

 

 

Zomeractie 1997

De zomer staat weer voor de deur

en dat betekent -zoals ieder jaar- ook weer de aankondiging van onze financiële zomeractie. Deze actie betreft de oproep aan onze lezers en lezeressen een extra bijdrage over te maken voor het werk van Levend Geloof.

De inkomsten

van deze actie zijn voor ons erg belangrijk, want het is geen sinecu­re in deze tijd een goed verzorgd blad uit te geven. Redactie en

medewerkers zetten zich voor 100% in om, zowel inhoudelijk als wat presentatie betreft, zo goed mogelijk voor de dag te komen. In deze tijd van veel misleiding, verwarring en afval is het broodno­dig een krachtig en duidelijk geluid te laten horen. Het evangelie van het Koninkrijk Gods, zoals dat in ons blad een centrale plaats inneemt, is het enige doeltreffende antwoord. Het geeft de vaste koers aan om als eindtijdchristen te kunnen leven naar de wil en bedoeling van God. Velen van onze lezers en lezeressen weten dit te onderkennen en het is ons verlan­gen dat nog velen de ogen hier­voor zullen opengaan.

Daarom willen wij met deze ‘gezonde’ boodschap graag ook financieel op gezonde wijze blijven functioneren. Wij zijn dankbaar dat velen bij de betaling van het abon­nementsgeld al een extra bijdrage overmaakten en ook voor degenen die dat trouw iedere maand doen. Niemand hoeft zich daarom ver­plicht te voelen om mee te doen. Ook worden voor deze actie geen acceptgiro’s verzonden. Wij ver­trouwen er echter op dat velen die achter onze arbeid staan, ook nu spontaan zullen reageren! U kunt uw bijdrage overmaken op de bekende banknummers zoals ver­meld in de colofon van bladzijde 2.

 

Hij zal alle tranen afwissen door Wim te Dorsthorst

Hoe vaak is het gedrag van de mens niet een schijnvertoning? Een vat vol leed, pijn, frustratie, afwijzing, enz., afgesloten met een deksel van een kwinkslag en een lach.

Wegvluchtend in de schijnwereld van vermaak en amusement, om rust te vinden voor de innerlijke pij­nen. Maar bij de geringste aanlei­ding is het zieleleven weer als een woeste zee die nooit echt tot rust schijnt te komen. Soms gebeurt dat door een enkel woord of door het zien van een persoon of door televisiebeelden, die de innerlijke huiska­mer binnenkomen. Bij een ander zijn het de herdenkingsdagen die altijd weer die blik van herinnerin­gen en pijn opentrekken.

Maar ook in gezinsrelaties wordt vaak veel pijn geleden en zijn er tra­nen. Zelfs in kerken en gemeenten komt het helaas voor dat er veel ver­driet en tranen zijn.

Onderdrukking en geen troost

Wij zijn de laatste jaren vertrouwd geraakt met woorden als ‘volkeren­moord’ en ‘etnische zuiveringen’. Bevolkingsgroepen worden om hun afkomst, ras of religie niet meer geduld in een samenleving en dan soms op beestachtige wijze afge­slacht. Zo is de hele wereld in bewe­ging met ontstellend veel vluchtelin­gen. Wie het wil, en aankan, kan daar dagelijks de beelden van zien op de televisie.

Nederland telt nu zo ongeveer 30.000 asielzoekers. Mensen die stuk voor stuk met een verhaal zitten van onbeschrijfelijk leed en verdriet. Ik vraag me dan ook vaak af: hoe kan een mens dit dragen?

De vele zelfmoorden geven wel de radeloosheid van deze mensen aan. Prediker 4 vers 1 (Pred. 04:01) beschrijft het wel heel treffend met de woorden: “Ook werd ik getroffen door al de onderdrukking die er heerst onder de zon. Onderdrukten zie je in tra­nen, maar niemand die ze troost. Ze gaan gebukt onder de macht van ver­drukkers, maar niemand die ze troost” (Willibr. vert.).

Psychologen en hulpverleners doen wat ze kunnen, en dat is geweldig, maar werkelijke troost is er niet. ‘Onder de zon’ is er niemand die echt kan troosten.

Maar God is er

Maar dan staan daar die geweldige troostvolle woorden in het Woord van God: “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen” (Openb. 07:17 en Openb. 21:04).

Ook de profeet Jesaja heeft al gespro­ken van het heil voor alle volkeren, als hij zegt: “Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen, en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwissen” (Jes. 25:08).

Dat is geen mensenwerk maar het is Gods werk in zijn Zoon Jezus Christus. Wij hebben niet een God die in de hemel zetelt en zegt: ‘Eigen schuld, dan had je maar niet moeten zondigen!’ Zo is God maar al te vaak voorgesteld in door de Satan geïnspireerde godsdiensten en religies, velen, die geen inzicht hebben, zeg­gen: Waar is God dan? Waarom doet Hij niets aan al het onheil in de natuur, aan het geweld wat mensen elkaar aandoen, en aan ziekte en dood? Als Hij al bestaat dan merken we daar niets van.

Maar Hij is er! Het zou van de daken gepredikt moeten worden. Zijn enige zorg en werk is, het bewerken van het heil van de mensen. Hij is een jaloers God, als het de mens betreft.

God bewaart de tranen

In Jesaja 49 vers 15 (Jes. 49:15) zegt God als de mensen klagen, dat Hij hun vergeten zou hebben: “Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermen zou over het kind van haar schoot? Al zouden zij die verge­ten, toch vergeet Ik u niet”. In Jesaja 66 vers 13 (Jes. 66:13) lezen we: “Zoals iemands moeder hem troost zo zal Ik u troos­ten, ja, in Jeruzalem zult gij getroost worden”. David zegt in Psalm 56 vers 9 (Ps. 056:009): “Mijn omzwervingen hebt gij te boek gesteld, doe mijn tranen in uw kruik; zijn zij niet in uw boek”? Ziet u hoe diep Gods liefde en betrokkenheid is voor de mensen?

Hij zal de mens nooit vergeten, altijd zoeken om hen te troosten en Hij zal geen traan vergeten van wie dan ook. ‘Alle’ tranen zullen afgewist worden van ‘alle’ aangezichten en er zal vreugde en heerlijkheid voor in de plaats gaan komen.

Gevolgen van de zondeval

Inderdaad, alle pijn, moeite, verdriet, onbegrip, ziekte, dood, leugen, mis­daad, onderdrukking, moord, natuur­rampen, … het is allemaal het gevolg van de zonde. Vanaf de zondeval zit de mens in een geestelijke gevange­nis, hij is geestelijk in de dood. Hij is afgesneden van God, Zijn Schepper, en leeft overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, de duivel (Ef. 02:02).

De eerste mens die uit Adam en Eva werd geboren, was de moordenaar van zijn broer, het tweede mensen­kind dat geboren werd. Vanaf het begin dus al bloed en tranen.

Wat een pijn zal dat geweest zijn voor dat eerste mensenpaar, dat zich bewust zal zijn geweest, welke ver­schrikkelijke gevolgen hun onge­hoorzaamheid aan God teweeg had gebracht. Zo geloof ik, dat er nooit een mens op aarde heeft geleefd die niet zo’n kamer heeft in zijn inner­lijk met pijn en smart en tranen. Bij sommigen is dat misschien een klein kamertje en bij velen omvat het hun hele bestaan.

God ontzette Zich

Maar toch houdt God onverminderd, intens veel van de mensen die Hij geschapen heeft naar Zijn beeld. Als Hij de verschrikkelijke gevolgen ziet van de zondeval en de onderdruk­king, uitbuiting, leugen, bedrog, rechteloosheid; wat zijn mensen elkaar aandoen, dan zijn er bij God ook tranen, pijn en ontzetting. Wij lezen daarvan in Jesaja 59.

(Jes. 59:15b-17) zegt dan: “Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag dat er niemand was, en Hij ont­zette Zich, omdat niemand tussen­beide trad. Toen bracht Zijn arm Hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteunde Hem; Hij bekleedde Zich met gerechtigheid als met een pantser en de helm des heils was op Zijn hoofd; Hij bekleedde Zich met wraak als met een gewaad en Hij hulde Zich in ijver als in een mantel”.

God ‘ontzette’ Zich, staat er. Een andere vertaling spreekt van ‘ver­bijstering’. Dat geeft een heftige innerlijke gemoedstoestand weer.

Innerlijke barmhartigheid

Maar God is in Zijn Zoon Jezus Christus tussenbeide getreden. Hij was de arm Gods die hulp verschafte en Zijn bekleding was een pantser van gerechtigheid. Zacharias profe­teert dat aan het volk kennis van heil gegeven zal worden “in de vergeving van hun zonden, door de innerlijke barmhartigheid van onze God”, waarmede de Opgang uit de hoogte naar ons zal omzien om hen te beschijnen die gezeten zijn in duis­ternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes” (Luc. 01:77-79).

Zo komt God in Zijn Zoon, met ‘innerlijke barmhartigheid’ tot de verdrukte mensheid.

Het zijn de ongerechtigheden die scheiding brengen tussen God en mensen en het zijn de zonden die Gods aangezicht voor de mens ver­borgen doen zijn en dat is de reden dat Hij niet hoort, zegt Jesaja 59 vers 1 en 2. (Jes. 59:01-02)

En het is dan ook de reden dat God de tranen niet kon afwissen.

Zie, het lam Gods

Maar God heeft omgezien naar de mensen en is tussenbeide gekomen. Als Johannes de Here Jezus ziet, dan zegt hij: “Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt” (Joh. 01:29). En als Jezus rondgaat onder het volk en het evangelie van het Koninkrijk Gods verkondigt en alle ziekte en kwaal geneest, dan is Hij al begonnen vele tranen af te wissen. Wij lezen van Hem: “Toen Hij de scharen zag, werd Hij met ontfer­ming over hen bewogen daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben” (Matth. 9: 35-36). Met die bewogen­heid en met die ontferming treedt Hij allen tegemoet die lijden aan zonde, ziekte en gebondenheden.

Toen Hij constateerde dat het lei­dinggevende volk in Jeruzalem Hem niet wilde begrijpen en niet in Hem wilde geloven ‘weende Hij over haar’ lezen we in Lucas 19 vers 41 en 42 (Luc. 19:41-42).

En waar we de Zoon zien wenen, zien we de Vader wenen.

De Ontfermen

God zegt bij monde van Jesaja 49 over Zijn Zoon: “Ik stel U tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde” (Jes. 49:06b). En dan in vers acht tot tien zegt de Here: Ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord en ten dage des heils heb Ik u geholpen; Ik zal u behoeden en u stellen tot een ver­bond voor het volk om het land weder te herstellen, om verwoeste eigendommen weer tot een erfdeel te maken, om tot de gevangenen te zeg­gen: Gaat uit! tot hen die in duister­nis zijn: Komt te voorschijn! Aan de wegen zullen zij weiden, op alle kale heuvels zal hun weide zijn; zij zullen hongeren noch dorsten, woestijn- gloed noch zonnesteek zal hen tref­fen, ‘want hun Ontfermer zal hen leiden’ en hen voeren aan waterbron­nen”. En dan schrijft Paulus aan de Corinthiërs: “Zie, nu is het de tijd des welbehagens, zie, nu is het de dag des heils” (2 Kor. 06:02). Dat heeft met Zijn komst een aanvang geno­men en dat zal doorgaan tot alle vol­ken van alle tijden deel hebben gekregen aan Gods heil.

Komt allen tot Mij

En dan zien wij Hem, ‘De Ontfermer, die hen leiden zal’, staan tijdens Zijn verblijf op aarde en horen we Hem zeggen: “Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt Mijn juk op u en leert van Mij want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; want mijn juk is zacht en Mijn last is licht” (Matt. 11:28-30). Komt ‘allen’ zegt de Heer! Niemand kan buiten Hem om deel krijgen aan Gods heil. Aan rust voor zijn ziel.

Hij is de Christus Gods, de vertroos­ting, de Ontfermer, de genade, de heilbrenger voor ‘alle’ mensen. Hij is het brandpunt, de deur, de fuik waar ieder mens in moet zwemmen om de tranen afgedroogd te krijgen. Buiten Hem is de duisternis; Hij is het Licht der volken. Maar het begint met de verlossing uit de macht van Satan door de reiniging van de zon­den met het bloed van het Lam Gods (Kol. 01:13-14). Niemand kan buiten het kruis van Golgotha om met God verzoend leven.

In het ‘nieuwe-tijds-deuken’, waar sommige theologen en dominees zich bij aansluiten, is dit ouderwets, niet meer van deze tijd!

Het zondebesef wordt steeds meer teruggedrongen en de mensheid begint zich steeds rebelser tegen Gods verordeningen te verzetten. Een ieder wil zelf beslissen wat goed is, of niet goed is. Maar Gods woord en Gods wil aangaande de mens is onveranderlijk. Psalm 119 vers 160 (Ps. 119:160) zegt: “Heel uw woord is waarheid, al uw rechtvaardige verordeningen zijn voor eeuwig”.

Bij God is niets ouderwets en niets van een nieuwe tijd, maar is eeuwig en onveranderlijk.

Dood en opstanding

Daar, op het kruis van Golgotha, heeft de Heer Jezus, het Lam Gods, de zonden van alle mensen wegge­dragen en zo de mens weer met God verzoend. Hij is voor allen een vloek geworden. In Zijn striemen is er zo^ genezing voor alles wat door de zonde is aangericht. Zijn lijden en sterven voor ons is de basis dat een­maal alle tranen afgedroogd zullen worden. Het oude zondige, kapotte, zieke leven is met Hem gestorven en in de dood gegaan. En Hij is opge­staan tot onze rechtvaardiging (Rom. 04:25). Wij hebben dat weer met Pasen herdacht. Het graf was leeg, het oude bestond niet meer, zie, het nieuwe was gekomen.

Wie in Hem gelooft en in Zijn vol­brachte werk voor ons, is met Hem opgestaan uit de dood en zal door dat machtige evangelie van het Koninkrijk Gods, wat Hij zelf gebracht heeft en door hem die het gehoord hebben op betrouwbare wijze ons is overgeleverd, in de weg komen van genezing en vernieu­wing. Ook het lichaam zal eenmaal delen in Zijn heerlijkheid en aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvor­mig mogen zijn.

De laatste vijand, de dood zal dan niet meer zijn. Zo staat er: “En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning” (1 Kor. 15:54).

Dat is wat we al lazen in Jesaja 25 vers 8 (Jes. 25:08): “Hij zal voor eeuwig de dood vernietigen en de Here Here zal de tranen van alle aangezichten afwis­sen en de smaad van Zijn volk zal Hij van de gehele aarde verwijderen want de Here heeft het gesproken”.

Aan ons gelijk geworden

Hij is Heer en Hij is gezeten aan de rechterhand Gods en heeft alle macht in de hemel en op de aarde.

Is Hij bekwaam om al dat leed en al die tranen weg te nemen? Soms hoor je zeggen: het lijkt wel of nie­mand mij begrijpt. Het lijkt wel of ze bang zijn zich in mijn nood te ver­diepen. Maar Hij zegt: Komt tot Mij ‘allen’, ongeacht je noden en pijnen. Hij wil naar iedereen luisteren, zich m ieders nood verdiepen en iedereen begrijpen. Hij heeft zich het lot van de mens heel letterlijk aangetrokken. Om ons te kunnen helpen is Hij in onze toestand getreden. Hij is als het ware in onze huid gekropen. De Bijbel zegt dat Hij in ons vlees geko­men is (Rom. 08:03).

Verder leert de Bijbel dat Hij al Zijn heerlijkheid heeft afgelegd en Zichzelf vernederd heeft en aan de mensen gelijk geworden is (Filip. 02:06-08). Dat Hij op gelijke wijze als wij aan het menselijke bestaan deel gekregen heeft (Heb. 02:14).

En waarom?: “Daarom moest Hij in vele opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barm­hartig en getrouw Hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hen die verzocht wor­den, te hulp komen. Want wij heb­ben geen Hogepriester, die niet kan meevoelen met onze zwakheden, maar een, die in alle dingen op gelij­ke wijze als wij is verzocht geweest, doch zonder te zondigen” (Heb. 02:17-18; Heb. 04:15). Zo is God tussenbeide getreden en heeft Zijn arm Hem hulp gebracht. Onze Ontfermer en Trooster die ons leiden zal, is bekwaam en zal als een liefdevolle Heelmeester alle wonden genezen. “Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eer­ste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij die op de troon gezeten is, zeide>^ Zie, Ik maak alle dingen nieuw!” (Openb. 21:04-05).

 

In memoriam Roger Tuch door redactie Levend Geloof

Op zaterdag 5 april vond in Hasselt (B.) onder grote belangstelling de begrafenis plaats van Roger Tuch. Broeder Tuch was mede-oudste van de volle evange­lie gemeente ‘Gibeon’ te Hasselt. Hij fungeerde ook als (financieel) contact­adres van ons blad in België. Hij deed dit werk met liefde en toewijding, want alles wat met de evangelieverkondiging te maken had zijn hart gestolen. Dit bleek ook wel uit wat in de verschillende toespraken tijdens de dank- en herdenkingssamenkomst werd gezegd. Roger Tuch was een goed mens, zoals Jack Schoenaers, voorganger van de gemeente naar voren bracht. Hij was een man uit één stuk, recht door zee. Zijn ‘ja was ja en zijn neen was neen’. Namens de volle evangelie gemeenten in Nederland en België en als vriend, werd Roger herdacht door broeder Cees Visser jr. Ook zuster Dini Bossers, mede-oprichtster van de gemeente, sprak gevoelvolle woorden en bracht persoonlijke herin­neringen onder de aandacht.

Broeder Tuch was nog maar 56 jaar toen hij vorig jaar gebruik kon maken van de mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden. Hij zat, samen met zijn vrouw Mia, vol ambitie en plannen. Nu was immers veel meer tijd beschikbaar om te werken in dienst van Gods Koninkrijk? Het was dan ook een enorme teleurstelling dat hij in het najaar door een ernstige ziekte geveld werd. Het sterke verlangen om te herstellen, wat uiteraard ook het verlangen was van de gemeente en allen die hem kenden, ging niet in vervulling. Maar het vertrouwen en de overgave aan de levende Heer, die Hij al vele jaren kende, bleef recht overeind, tot hij op 31 maart, zoals ook op de rouwbrief ver­meld stond, zijn intrek nam bij zijn hemelse Vader. Voor hem is nu de strijd voorbij, maar de inspiratie die hij putte uit de Bron van alle leven, laat een lich­tend voorbeeld achter om na te volgen. Allen die hem gekend hebben zullen nog heel vaak met grote dankbaarheid terugdenken aan zijn liefde, wijsheid en goedheid die hij als nieuwe schepping in Christus openbaarde. Wij wensen zijn vrouw, kinderen en familie, en uiteraard ook de geestelijke familie waartoe hij behoorde, in de komende tijd veel troost en overwinning toe. Wij twijfelen er niet aan of de levende Heer die hij diende, en die ook wij mogen dienen, zal ons die overvloedig schenken.

 

Wijsheid van Judas deel 2 door Cees Maliepaard

Geen terechtwijzing maar aanmoediging

“Geliefden, daar ik mij in alle opzich­ten beijver u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, zie ik mij genoodzaakt het te doen met de verma­ning, tot het uiterste te strijden voor het geloof dat eenmaal de heiligen overgeleverd is’’ (Judas 01:03).

Judas blijkt al eerder z’n gedachten aan het papier toevertrouwd te heb­ben. Vandaar z’n opmerking dat hij zich de moeite getroost heeft, op meer manieren over het gemeen­schappelijk heil te schrijven. Paulus schreef z’n brieven gericht aan de plaatselijke gemeenten van die tijd, maar een algemene zendbrief als deze, kun je misschien het beste beschouwen als de voorloper van een periodiek verschijnend blad als Levend Geloof.

Persoonlijk heil

De Here God heeft (sinds Adam de verkeerde keuze deed) gedachten van heil, van heling over de mens gehad (Jer. 29:11). Vóór die tijd was de mens immers nog ‘heel’. Onze God werkt niet in het groot, althans niet volgens het grote-stappen-gauw- thuis-systeem. Hij roept de mens niet op, zich massaal op heling te werpen, om zodoende met grote groepen tegelijk Goddelijk herstel te ontvangen.

De hemelse Vader grossiert niet in heilsartikelen; Hij zoekt Zijn toe­vlucht derhalve nooit tot groot­scheepse ‘healingscampagnes’, waar het beoogde effect meer in het gro­teske ligt en waar het individu daar­aan min of meer ondergeschikt gemaakt wordt. Natuurljjkdaeeft de Vader aandacht voor de grote lij­nen… vanzelfsprekend! Maar het is , Hem nooit om de massa te doen – Hij dénkt er niet over Zijn huis uit voor geproduceerde bouwpanelen op te trekken; Hij metselt de muren stuk voor stuk uit persoonlijke bouw­stenen die door de specie van Zijn liefde aan elkaar verbonden zijn. Uiteindelijk zal Zijn huis geheel gereed komen, maar dan is elke ingevoegde steen daar ook optimaal bij betrokken. Het huis van de Vader zal in z’n geheel geheeld zijn… onge­twijfeld: het zal een huis van onge­kende schoonheid zijn geworden.

Gemeenschappelijk heil

Gód woont in dit huis, en dus zal het ‘t karakter van een tempel hebben.

Onze Koning woont er eveneens, en dus zal het zeker ook als paleis functioneren. Maar het meest zal ‘het Vaderhuis met de vele woningen’ toch als een woonhuis te herkennen zijn, zonder tot een hemelse woon­kazerne gedegradeerd te wezen.

Voor ieder in huis zal er een ruim­schoots bemeten plaats aanwezig zijn, waarop een verdere ontwikke­ling naar het plan van de Vader tot de gegarandeerde mogelijkheden behoren zal.

De Vader heeft alle aandacht voor ieder mens persoonlijk. Jezus ziet dat bij de Vader en neemt zoiets zon­der mankeren over (Joh. 08:38). In onze woning in het Vaderhuis zijn we dus nimmer van deskundige hulp verstoken. Het is fijn en bemoedigend dat te weten.

Maar als het goed is zullen we, net als Jezus, beseffen dat het niet alleen om óns optrekje in de hemel van Gods heerlijkheid gaat, maar dat God ons aan elkaar gegeven heeft en dat we daardoor vanuit ons hart bij elkaar betrokken zijn. De specie waarin we gebed zijn, is daarmee een deel van ons wezen geworden. En daardoor leven we in het huis van de Vader niet slechts naast elkaar (als goede buren), maar ook mét elkaar (als leden van één huisgezin). Het heil, de heling, hoe persoonlijk die ook (terecht!) ervaren hebben, is uiteindelijk toch bedoeld om héél Gods huis vol glorie te doen zijn. Het individu betrekt dan evenwel z’n positieve impulsen niet uit het collec­tief, maar andersom: het geheel wordt gebouwd uit de samengevoeg­de stenen. Daarin vindt de Here God Z’n eeuwigdurende glorie en heerlijkheid.

Wat hebben we samen?

We vinden elkaar niet in de rudi­menten van onze negatieve eigen­schappen, noch in wat we ons herin­neren van vroegere zondepatronen of gebondenheden. Die liggen achter ons, we zijn bezig ons ervan te distantiëren of we mogen op dit moment er een totale breuk mee maken. Dat zijn dus dingen die al weg zijn of bezig zijn te verdwijnen. De gemeente van Jezus Christus zal derhalve nooit gedegradeerd mogen worden tot een vereniging van gedes­illusioneerde zondeslaven. Zo’n ver­bond houdt niet lang stand; het vindt z’n bestaan in hoe het niet moet wezen.

Hoe blij we ook kunnen zijn over het feit dat we van ons verleden losgeko­men zijn – wat ons samenbindt is van onschatbaar hogere waarde. Want waar we elkaar onophoudelijk in tegenkomen, is in de verdere voortgang van Gods heil in het leven van een ieder van ons. We mogen samen opgroeien tot volwaardige zonen van onze hemelse Vader. In Jezus Christus hebben we onze heling gemeenschappelijk, want Hij heeft Zich voor een ieder van ons ingezet opdat we tot een harmonieu­ze eenheid met Hem en met elkaar zouden komen.

Dat is dus geen dwangmatige een­heid, de eenheid die je tegenkomen kan in allerlei sektarische bewegin­gen. Als je je niet voegt naar de men­selijke maatstaven die daar gehan­teerd worden, lig je er onherroepelijk uit.

In het lichaam van de Heer gelden echter andere richtlijnen. Daar func­tioneert de wet van de Geest des levens, die ook wel de wet van de vrijheid genoemd wordt. Je dient de Heer en elkaar dan niet als een soort geestelijke vazallen, maar als men­sen die vanuit een Gode toegewijd hart Hem en elkaar met vreugde onze diensten bewijzen.

Strijden

Vrede en vreugde door God in ons hart gegeven, zijn ontegenzeglijk constante zaken. Dat is tenminste Gods bedoeling. Daarom zullen we erop toezien dat niets of niemand ons het van God gegevene ontrooft. Waar de verderver van al Gods goede zaken ons onder druk probeert te zetten, zullen we er alert op zijn dat niets onze kroon roven kan. En dat zal op gezette tijden de nodige strijd met zich mee brengen om minimaal te behouden wat we hebben.

Dit is een defensieve strijd, want we willen vasthouden wat ons geschon­ken is: het geloof dat eenmaal de hei­ligen overgeleverd is. Wat kan dat anders wezen dan de volle bood­schap van de Mensenzoon, het evan­gelie van het Koninkrijk der heme­len. Die boodschap met z’n uitwer­king tot in de kleinste details van het leven, is de moeite van het strijden meer dan waard! Vandaar dat Judas ons dan ook oproept tot het uiterste te strijden, opdat niet de vorst der duisternis hier enige winst uit zou kunnen behalen.

Hoe licht kan het niet voorvallen dat de vrede van de mens Gods geroofd wordt. Soms door een kleinigheid. Je bent je van geen enkel kwaad bewust (terecht, want Jezus heeft al je zon­den uitgedelgd) en plotseling komt iemand je te na. Het hele vredige wereldje dat je rondom je opge­bouwd hebt, staat plotseling te schudden op z’n grondvesten. En de duivel spint er garen bij. Wég vrede, wég rust!

Strijden tot het uiterste

Als je innerlijke vrede geroofd wordt, mag je van de Heer leren hoe je tot overwinning komen kan over de overweldigende machten der duister­nis. Want in Christus Jezus heb je autoriteit over al het satanische gespuis dat op je afkomt. Ongeloof is een werking die niet bij je hoort, en daarom mag je dat altijd onderken­nen als bedenksels van (van buitenaf ondergeschoven) duivels adderenge­broed.

Strijden tegen alles wat je leven dreigt te ontwrichten, vergt een instelling die je tot het uiterste zal laten gaan. Dat is gewoon nodig, want Satan en zijn trawanten gaan ook tot het (voor hen) bittere einde door. In Christus ingevoegd, mag je zoals de Schrift zegt- méér dan over­winnaar zijn. Geen macht der duis­ternis zal instaat zijn tegen jou stand te houden, als je je plaats in de hemelse gewesten naar de bedoeling van de Vader inneemt. Maar denk niet dat je dat ‘dan wel even doen kan’, want dat zou wel eens op een grote teleurstelling uit kunnen lopen. ‘Dat doe ik even’ is gewoon niet te combineren met een strijd tot het uiterste.

Het kan zijn dat een mens waarmee jij je in het lichaam van Christus ver­bonden weet, er zelf niet uit kan komen. Of misschien ben je zélf die mens wel. Denk niet dat zoiets een schande is, want voor zo’n situatie kan iedereen wel eens komen te staan. Dan roept de Heer ons op, de klus samen te klaren. Jij zet je in voor je broer of zus, of in het andere geval zet je broer of zus je in voor jou. Als we tot het uiterste doorgaan, zullen we bemerken dat de duivel uiteindelijk altijd in z’n eigen zwaard valt. Want uit dergelijke strijdperken komen soms een pracht van contac­ten voort. En niet jij, maar de door­trapte slang uit Eden zal tenslotte in het stof moeten bijten. Judas’ verma­ning is derhalve geen met opgeheven vinger uitgesproken terechtwijzing, maar eerder een aanmoediging om toch vooral getrouw stand te houden en het overwinningsleven te pakken dat de Heer voor een ieder van ons bedoeld heeft.

Judas schrijft deze brief niet aan een stelletje geestelijk ongeregeld, maar aan door hem geliefden. En dat zijn niet zozeer de mensen die persoon­lijk bij hem in de smaak vallen, maar degenen die in de Heer geliefden zijn. Er zullen mensen bij kunnen zijn die jou bijzonder liggen, maar de liefde Gods die in onze harten uit­gestort is, voorkomt vooringenomen­heid.

 

 

 

De belofte van de Vader door Rinie van der Houwen

“En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen” (Luc. 24:49a). De belofte des Vaders, de belofte van de Heilige Geest, omvat alles wat die belofte bedoeld te zijn voor ons. De geboorte van onze Here Jezus, Zijn leven en sterven, Zijn opstanding en verheerlijking, was om ons te verlos­sen uit satans macht, en om zijn werken te verbreken.

Zijn verheerlijking is onze verheerlij­king, om de heerlijkheid des Heren te weerspiegelen, doordat de bedek­king is weggenomen (2 Kor. 17:18). Je zou het haast niet durven aanne­men zo’n machtige belofte, voor hier en nu en toekomst. Zijn geboorte is onze geestelijke geboorte, Zijn opstanding is onze opstandings- kracht naar het nieuwe leven. Zijn verheerlijking is onze verheerlijking van een natuurlijk denkend mens naar een geestelijk denkend mens.

Pinksteren

Wij weten hoe de belofte des Vaders door Jezus op de Pinksterdag kwam, het bewijs ook dat Jezus Zijn plaats had ingenomen als overwinnaar! “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken” (Hand. 02:04). Al deze gaven en belof­ten zijn bestemd voor iedere genera­tie tot aan de voleinding, voor wie Jezus liefhebben en Zijn navolgers willen zijn.

Zie hoe het werkte in de discipelen. Ze werden van natuurlijk denkende, geestelijk denkende mensen. Ze spraken vanuit de Geest van de ver­heerlijkte Heer. Ieder naar Zijn aard. Een vurige Petrus, werd een gelou­terd vurige Petrus. Een wat rustiger Johannes, die licht en duisternis, waarheid en leugen, en de liefde Gods in ons, belicht in zijn brieven. Stefanus, een man vol geloof en Heilige Geest. Maar allen verenigd in die éne Geest van Christus. Eén van zin in het Koninkrijk Gods dat ze predikten. De geestelijke wereld ging voor hen open om de tegen­stander, de verwekker van alle kwaad, te weerstaan. Om zijn werken te ontmaskeren en loslating te verkondigen in de Naam van Jezus. Het hoorde bij de belofte van de Vader.

Goddelijke natuur

Wij worden ook gewaarschuwd voor al wat tegen die belofte en waarhe­den Gods ingaat. Ook worden wij steeds herinnerd, dat Zijn goddelijke kracht ons met alles begiftigd in dit leven en de belofte daardoor deel te hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:02-04).

God zelf maakte het onbereikbare bereikbaar. We gaan met verlichte ogen in de geestelijke regionen zien en maken scheiding tussen goed en.” kwaad, waarheid en leugen. We gaan zien hoe om te gaan met die geeste­lijke werkelijkheid en zien de geeste­lijke zegeningen, die in ons leven tot uitwerking komen. We gaan de gees­telijke strijd aan, om met Christus te overwinnen. Hij is als geen ander bij ons leven betrokken, omdat Hij ons liefheeft. Hij is ook het hoofd van ons geestelijk huis, waar Hij ons voedt en koestert tot we de volle was­dom hebben bereikt. En wordt ook deze belofte werkelijkheid waarvoor wij geroepen zijn mee te werken, dat Christus met Zijn gemeente zal zegevieren in de hemelen en op aarde.

 

Gods Koninkrijk: voor nu of later? Door Gert Jan Doornink

“Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen’’ (Matt. 03:02).

Johannes de Doper, van wie boven­staande woorden afkomstig zijn, was de laatste profeet van het Oude Verbond. Maar hij was zeker niet de onbelangrijkste, want hij had de grote en belangrijke taak de komst van Jezus in deze wereld aan te kon­digen. Er wordt wel eens gesugge­reerd dat Johannes, omdat hij een neef van Jezus was, waardoor deze geen onbekende voor hem was, pre­cies wist wat Jezus ging doen. Maar dit is zeer onwaarschijnlijk. Wat wel duidelijk is dat zijn optreden en de woorden die hij sprak grote aandacht trokken. Matteüs vermeldt dat ‘Jeruzalem en heel Judea en de gehe­le Jordaanstreek tot hem uit gingen’ (vs. 5). Zelfs de toenmalige geestelij­ke leidslieden, de Farizeeën en de Sadduceeën, wilden zich door hem laten dopen. Maar evenals Jezus later zou zijn, was ook Johannes heel radi­caal in het afwijzen van deze schijn­vrome lieden, die zonder hun zon­den te willen opgeven, zich wilden laten dopen.

Aankondiger van het Koninkrijk

Opvallend in de prediking van Johannes de Doper zijn de begin­woorden van zijn prediking.

Weliswaar maakt hij zeer duidelijk dat het gaat om een persoon die zou gaan optreden, maar hij noemt niet de naam van die persoon, maar kon­digt Hem aan met de omschrijving ‘het Koninkrijk der hemelen’. Het is alsof Johannes duidelijk wil aange­ven dat de komst van Jezus van zo’n alles omvattende en bijzondere bete­kenis zou zijn, dat iedereen die op de woorden die Hij zou spreken wilde gaan en Hem ging volgen, een geheel nieuwe wereld zou binnen­stappen: de wereld van God, het ‘hemelrijk’ zoals God dat oorspron­kelijk voor ieder mens bedoeld had. De mens zou daar weer gaan ontdek­ken en beleven, wat het betekent in gemeenschap met God te leven, beheerder en onderhouder van Zijn schepping te zijn.

Johannes liet echter zijn uitspraak, over het dichtbij gekomen zijn van het Koninkrijk der hemelen, vooraf­gaan met de opmerking: ‘Bekeert u!’. Dit geeft duidelijk aan dat de mens zich ‘om moest keren’, totaal moest veranderen in denken en leven, zich aan God behoorde over te geven.

Waarom moest de mens zich beke­ren? Omdat de vorst der duisternis de mens aan zich gekluisterd hield. Lucifer, die aanvankelijk als ‘engel van het licht’ een hoge positie had bij de troon van God, maar door zijn hoogmoed zich boven God wilde stellen, had jammerlijk gefaald. Hij kwam ten val en sleurde daarbij een/derde van de engelen met zich mee. De negatieve gevolgen op aarde bleven niet uit, de mensen die hij kon beïnvloeden, keerden zich tegen God en kwamen buiten Zijn gemeenschap terecht.

Gods liefde en welbehagen

Dit was natuurlijk nooit Gods bedoe­ling en we zien dan ook, dat God altijd vol liefde jegens de mensheid bleef en een welbehagen had in mensen die het verlangen hadden in Zijn gemeenschap te leven. Dat gold al vóór de komst van Jezus, want ook in het Oude Testament lezen we over mensen die leefden in gemeenschap met de Schepper.

Het volle licht was echter nog niet geheel doorgebroken, God maakte de mensheid rijp voor een verdere vol­voering van Zijn Plan om Zijn schepping weer volmaakt en goed te maken. En we zien dan ook hoe in het Oude Testament de komst van Jezus door de profeten wordt aangekondigd. God zou het allerliefste wat Hij bezat geven aan de door Satan verminkte schepping. Dat was Zijn enige Zoon. God gaf bij wijze van spreken zich met heel Zijn hart, Hij hield niets achter.

Men kan zich afvragen waarom dat op deze wijze moest. Zou God het in Zijn almacht niet anders hebben kunnen doen? Uiteraard weet nie­mand daarvan het diepste motief, maar duidelijk is wel dat God, die de mens oorspronkelijk geformeerd had als ‘kroon van Zijn schepping’, ook weer via een mens zou tonen, dat deze zijn oorspronkelijke positie terug zou kunnen krijgen.

Wij die nü leven, kunnen alleen maar zeggen: Wat een genade, wat een liefde, wat een onvoorstelbare heerlijkheid is ons ten deel gevallen, dat we nu, door de komst van Jezus, en door de overwinning die Hij behaalde op het rijk der duisternis, weer behoren bij de levende God, deelgenoot zijn geworden van Zijn heerlijkheid.

Onze taak in deze tijd

Het (herstel)plan van God is echter nog niet geheel voltooid. Duidelijk is, onder andere uit het laatste Bijbelboek, dat de eindafgang van Satan nog moet plaatsvinden en dat we nu nog leven in een overgangstijd. In deze tijd hebben we een zeer belang­rijke taak, namelijk het nieuwe leven wat in ons is niet verborgen te hou­den, maar te openbaren. Het doet ons denken aan de woorden die de apostel Petrus in één van zijn brie­ven al schreef: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 02:09).

Daarom zullen wij als christenen ons ook bewust behoren te zijn dat we behoren tot het Koninkrijk van God, oftewel het Koninkrijk der hemelen. Alleen van daaruit kunnen we func­tioneren in het plan van God, als beelddragers van Christus, als zonen van God. Voor sommigen komt dit misschien aanmatigend over, maar zo wordt het beslist niet bedoeld. Integendeel, wie zich niet bewust is wie hij mag zijn als nieuwe schep­ping in Christus, geeft de tegenstan­der weer voet. Hij is er alleen maar op uit ons uit te schakelen als verte­genwoordigers van Gods Koninkrijk, ons op non-actief te stellen. Maar al te veel christenen laten zich nog veel te veel een rad voor de ogen draaien.

Niet alleen voor later

Velen menen dat het Koninkrijk Gods pas later geopenbaard gaat worden, maar in deze tijd is dat nog onmogelijk denkt men. Natuurlijk komt de eindvoltooiing en volle openbaring pas later aan de orde, maar wie het Koninkrijk Gods weg­schuift als een alleen maar toekom­stige aangelegenheid maakt een grote fout en belemmert in feite de voltooiing van Gods plan.

Ik zou in dit artikel talrijke uitspra­ken kunnen aanhalen, die ik de laat­ste tijd weer hoorde en las, ook van oprechte (evangelische) christenen, die dat wegschuiven naar de toe­komst tot onderdeel van hun predi­king hebben gemaakt. Ik wil dit ech­ter niet doen, het gaat er niet om mensen te kijk te zetten, maar beter is voor hen te bidden of hun ogen geopend mogen worden voor de werkelijkheid van het Koninkrijk Gods En wat onszelf betreft, en daarmee bedoel ik iedere christen die de zekerheid in zijn hart heeft te behoren tot Gods Koninkrijk, laten we waakzaam blijven, strijdbaar inge­steld, want de Satan gaat nog steeds rond als een briesende leeuw, zoe­kende wie hij zou kunnen verslin­den. Dit ‘verslinden’ bestaat niet altijd in het totaal uitgeschakeld zijn ook als hij ons ten dele schaakmat kan zetten heeft hij al succes geboekt. Je merkt h^ soms, en het kan me echt verdrietig maken, als christenen, die aanvankelijk in vuur en vlam stonden voor de zaak van Gods Koninkrijk, een andere koers gaan varen. Bijvoorbeeld door het zoeken van allerlei ervaringen die in de gevoelssfeer liggen. Men begeeft zich dan op een hellend vlak, men onderscheidt vaak niet meer wat echt en wat onecht is en ziet soms dingen aan voor het werk van Gods Geest, terwijl het in werkelijkheid bewerkt is door de vorst der duisternis.

Groei naar volwassenheid

Een belangrijk kenmerk van iemand die behoort tot het Koninkrijk van de levende God is dat hij geestelijk groeit. Hij neemt toe in kennis, inzicht en wijsheid zodat hij een vo’ wassen christen gaat worden, een echte vertegenwoordiger van het Koninkrijk. Wie heeft niet het verlan­gen dat ook te zijn? Johannes de Doper kondigde in zijn tijd de eerste vertegenwoordiger al aan, de Hoofdvertegenwoordiger: Jezus Christus. En wie Hem dagelijks volgt mag ervaren dat het gaan in Zijn voetstappen een heerlijke aangele­genheid is, zelfs bij storm en tegen­slag. Bovendien maakt hij daardoor anderen verlangend om ook dat Koninkrijk binnen te gaan: het Koninkrijk van recht en gerechtig­heid, van vrede en vreugde, nu en voor altijd!

 

Van vergeving naar overwinning door Jildert de Boer

Voor veel traditionele christenen is vergeving van zonden iets dat er vanzelfsprekend bij hoort. Veelal vra­gen mensen om vergeving na het eten «aan het eind van een dag. Meestal beurt dit niet al te bewust, maar is het verworden tot een religieus ritueel. Daar wordt dan clichématig om gebeden In veel kerken wordt ook en masse om zondenvergeving gebe­den. Het betreft dan de overtredin­gen, die de afgelopen week (weer!) begaan werden door de kerkgangers. Collectief krijgen ze vaak daarna een genadeverkondiging. Dit herhaalt zich talloze malen in de loop der jaren. Van enige ontwikkeling lijkt weinig sprake…

Het begrip ‘zondenvergeving’ wordt veelal verbonden met de woorden gemakkelijk, gratis en goedkoop. Dit geeft al genoeg aanleiding, om de Bijbelse condities eens onder de loep te nemen. Op die wijze zullen we zeker een dieper inzicht krijgen in de fundamentele praktijk van ver­geving van zonden. Onder ons mag van een slordig omgaan met een basisgegeven als zondenvergeving geen sprake zijn. Ook het eerste begin van ons christenleven is een blijde, maar tevens bloedserieuze zaak! Dat wil zeggen: wij zijn duur gekocht en betaald met Jezus’ bloed! (1 Kor. 06:20, Statenvert.). Het was een hoge losprijs, waarmee Jezus Christus ons vrijkocht uit de handen van de boze. Hij bracht ons verzoe­ning met God! Wij kunnen dus nooit lichtvaardig omgaan met zondenver­geving, al is het ook nog zo’n ele­mentaire zaak.

Laten we nu bekijken welke voor­waarden Gods Woord ons aanreikt in verband met zondenvergeving. Want het krijgen van zondenverge­ving heeft uitermate radicale consequenties.

Geloof

Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn (Heb. 11:06a). Zonder geloof krijgt men evenmin deel aan de vergeving van zijn zon­den. Om zondenvergeving te kun­nen ontvangen is het nodig ons geloof te vestigen op Jezus Christus (Rom. 04:05-08). Hem heeft God voorgesteld als zoenmiddel door het geloof, in zijn bloed… (Rom. 03:23-26).

Door een persoonlijk vertrouwen op het volkomen verzoeningswerk, dat Jezus Christus heeft volbracht, kun­nen wij deelkrijgen aan vergeving van onze zonden. We worden dan om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus.

Bekering

Velen denken “dat in zijn naam moest gepredikt worden… vergeving der zonden aan alle volken, te begin­nen bij Jeruzalem” (Luc. 24:47). Dat klopt niet, want als we preciezer lezen, staat er: “Bekering tot verge­ving der zonden”. Zondenvergeving is niet goedkoop en gaat niet op, als we gewoon ons oude leventje hand­haven. Het routinematig bidden om vergeving van al het verkeerde mist effect zonder duidelijke bekering, zonder die wezenlijke ommekeer tot God. De boodschap van Paulus, gezonden tot de heidenen, was erop gericht “om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van Satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij” (Hand. 26:18). Het gaat wel degelijk om een draai van 180 gra­den!

Het gevolg daarvan is allereerst zon­denvergeving en de voortgang is het ontvangen van een erfdeel (zie ook Titus 03:07). Het erfdeel of deel krijgen

 

aan de erfenis staat kort gezegd in verband met het zoonschap (Rom. 08:14-17; Gal. 04:06-07), of-anders uitge­drukt- met het deel krijgen aan de goddelijke natuur (2 Petr. 01:04).

Belijdenis-erkentenis-berouw

God kan onze zonden niet vergeven, als wij niet oprecht voor de dag komen met onze zonden. “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reini­gen van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leu­genaar en zijn woord is in ons niet” (1 Joh. 01:09-10).

Belangrijk is een eerlijke erkentenis! Ontkenning is leugen, maar belijde­nis is hetzelfde zeggen als God, dus de waarheid. Wat Hij zonden noemt, noem ik voor mijn leven ook zonden en ik belijd die zonden concreet.

“Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontfer­ming” (Spr. 28:13). De heilzame weg is het belijden van zonden, dat wil zeggen ze in het licht brengen. Een stap verder, die zelfs in het Oude Verbond al genoemd wordt, is ze ook nalaten. Spreuken 28 vers 14a zegt: “Welzalig de mens die gedurig vreest..” (de waakzame gezindheid, om niet weer in dezelfde zonde te tuinen!).

Het gebed om vergeving van zonden, dat zo algemeen is in de christen­heid, heeft geen inhoud, als dit niet gepaard gaat met een berouwvol hart. In Lucas 7 vers 37 en 38 (Luc. 07:37-38) vinden we daar een praktisch voorbeeld van. Een vrouw, die als zondares bekend stond, toonde haar nood en berouw over de door haar bedreven zonden metterdaad. Jezus zei: “Haar zonden zijn haar vergeven, al waren zij vele… ”(Luc. 07:47)

Dat het verkrijgen van zondenvergeving dieper gaat, dan even een hand opsteken tijdens een massasamenkomst, laat ook het boek

Handelingen zien. Daar lezen we, dat Petrus zei: “Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitge­delgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren” (Hand. 03:19). Er dient sprake te zijn van een afschuw van het oude leven, tenein­de een heel nieuw leven te beginnen. Zo verkondigde ook Paulus het evan­gelie aan de heidenen: “dat zij zich met berouw zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming” (Hand. 26:20). Dat beoogde vrucht, die aan de beke­ring zou beantwoorden! Deze goede werken hielden een innerlijke drang in zich, om de vergeven zonden voortaan te laten. Zo vragen wij aan onze kinderen ook wel: ‘Zul je dat nooit meer doen’? Helaas gaan veel volwassenen nogal oppervlakkig om met het ‘s avonds om vergeving vra­gen, om niettemin de volgende dag gewoon weer door te gaan met zon­digen. De meeste christenen denken dat dit toch onontkoombaar is…

In Psalm 130 vers 4 (Ps. 130:004) lezen we: ‘Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt”. Deze ‘godsvreze’ heeft natuurlijk niets te maken met angst voor God, maar is een gezonde vrees in het hart, dat die zonde niet weer zal gebeuren.

Door de doop in de heilige Geest en een gehoorzame wandel in de Geest krijgen we kracht en genade over ons leven, om met de nederlagen op te houden. Op die manier verliest Satan elke macht over ons! Uiteraard gaat dit veel verder dan het valse begrip, dat zondigen niet te vermijden is en de slappe, bijna klakkeloze instelling, dat de genade toch alles wel weer zal bedekken… Dan mist het evangelie zijn resultaat in het praktische leven. Gods wil is vergeving van zonden én daarna het realiseren van overwin­ning op de zonden.

Zaken in orde maken

Bij het bouwen van een huis en het leggen van het fundament op de rots

(Christus), wordt gesproken over diep graven (Luc. 06:48). Vaak is er nogal wat ‘oud zand’ weg te ruimen. Dat wil zeggen: zaken in orde te maken, die in het oude leven hebben plaatsgevonden en die niet goed waren.

In de geschiedenis van Zacheüs (Luc. 19:01-10) vinden we een goede illustratie hoe een zondig man, die zich bekeerde, schoon schip maakte met dingen, die nog verkeerd lagen vanuit zijn oude leven. Hij ging er niet vanuit, dat Jezus hem dat alles wel automatisch zou vergeven… Zacheüs zei tot de Here: “Zie, de helft van mijn bezit, Here, geef ik de armen, en indien ik iemand iets heb afgeperst, vergoed ik viervoudig en Jezus zei tot hem: Heden is aan dit huis redding geschonken, omdat ook deze een zoon van Abraham is” (vs. 8-9). Zacheüs ging niet te werk vol­gens verstandelijke berekening, maar legde een stevig fundament voor zijn christenleven. Jezus zwakte de radi­cale aanpak van Zacheüs geenszins af.

Als wij in ons oude leven dingen hebben uitgehaald (zoals bijvoor­beeld diefstal) en zij kunnen in orde gemaakt worden bij de mensen, dan is het goed dat eenvoudig te doen. Zo’n grote schoonmaak werkt veroot­moedigend, want het kost je trots en eerzucht. Het bewerkt een heerlijke reiniging! Daarna zullen we niet lui­steren naar Satan, die ongetwijfeld zal aanklagen, dat we onze zaken niet genoeg in orde hebben gebracht. In Ezechiël 33 vers 14 tot 16 (Ez. 33:14-16) vinden we ook een schitterende uiteenzet­ting van deze kant van de zaak: “En wanneer Ik tot de goddeloze zeg: Gij zult zeker sterven, maar hij bekeert zich van zijn zonde en handelt naar recht en gerechtigheid – de goddeloze geeft een pand terug, vergoedt het geroofde, wandelt naar de inzettin­gen die doen leven, zodat hij geen onrecht meer bedrijft – hij zal zeker leven, hij zal niet sterven. Geen der zonden die hij bedreven heeft, zal hem meer worden toegerekend; hij heeft naar recht en gerechtigheid gehandeld, hij zal zeker leven”.

De ander vergeven

In het bekende Onze Vader wordt gebeden: “Vergeef ons onze schul­den, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren” (Matt. 06:12). Even verder lezen we: “Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u verge­ven; maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw over­tredingen niet vergeven” (Matt. 06:14-15). Iemand vergeven betekent beslist ook vergeten, wat deze persoon u heeft aangedaan. God gedenkt immers ook onze zonden niet meer! Met het woordje ‘indien’ geeft Jezus helder aan, dat het hier een hoofdvoorwaarde betreft. Ben ik niet bereid de ander werkelijk te ver­geven, dan vergeeft de Vader mij evenmin. Er mag geen enkele bittere wortel blijven zitten jegens wie dan ook. Wie zelf vergeving nodig heeft van God en een christen wil zijn, die mag geen wrok tegenover anderen blijven koesteren. Wat een vreugde heeft degene, wiens hart door God is gereinigd en die tevens weet dat hij niets tegen iemand anders heeft!

Nu kunnen we een gezond zelfon­derzoek doen, of er soms vertroebel­de relaties zijn, waar ik iets recht kan zetten voor mijn deel. Kan ik ergens ‘over de brug’ komen, om iets dat verstoord is, te herstellen? Of, subtie­ler: kan ik er wat aan doen, om die kwade vermoedens, of die stroeve houding op te heffen? Gaat er van mij liefde, waardering, vergevingsge­zindheid en warmte uit? Wil ik de minste zijn?

Zeker, er werken machten der duis­ternis in intermenselijke relaties, maar hoe fantastisch heerlijk is het, als we altijd de mens van de macht weten te scheiden en onze verant­woordelijkheid verstaan tot het goede. Jozef vergaf zijn broers al wat ze hem hadden aangedaan. Er was geen spoortje van wraakgevoelens. Stefanus riep te midden van de ste­nengooiers: “Here, reken hun deze zonde niet toe” (Hand. 07:60). Bij hem was er geen sprake van haat tegen mensen. Hier waren weer­spannige, vrome geweldgeesten in het spel.

De gelijkenis in Matteüs 18 vers 21 tot 35 (Matt. 18:21-35) is bijzonder lichtgevend op dit gebied. Jezus heeft het daar over zeventigmaal zevenmaal vergeven. Iemand merkte hier heel treffend over op: ‘dat is 490 maal per persoon, per geval, per dag’. Oftewel tot in het oneindige de ander blijven vergeven. De onbarmhartige slaaf was zo hard, dat hij het kleine beetje, dat zijn medeslaaf hem schuldig was, niet wilde kwijtschelden.

Terwijl zijn heer hem een enorme schuld had kwijtgescholden, weiger­de hij de kleinigheid, die hij nog van een ander tegoed had over het hoofd te zien en medelijden te tonen.

Daarop gaf zijn meester hem in handen van de folteraars (machten der duisternis). De les uit dit verhaal luidt: “Alzo zal ook mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet, een ieder zijn broeder van harte vergeeft”. Laten wij nooit de reiniging van onze vroegere zonden vergeten (2 Petr. 01:09), opdat we als vrucht daarvan met een ruim hart de ander kunnen vergeven en zelf bewaard blijven voor verblinding.

Aanklacht

Satan, de aanklager van onze broe­ders (Openb. 12:10), zit niet stil, om te trachten ons mee te krijgen in aanklacht over broeders en zusters. Vaak werkt hij heel geniepig met vage beschuldigingen… Hij moet er wel een gloeiende hekel aan hebben, als wij bijvoorbeeld een vers als Efeze 4 vers 32 (Ef. 04:32) gaan uitleven. Daar staat: “Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander ver­gevend, zoals God in Christus u ver­geving geschonken heeft”. Op die wijze kan de boze geen wig krijgen tussen broeders en/of zusters!

Satan probeert ons persoonlijk ook te pakken met het zaaien van twijfel. Laten wij dan vast staan met onze belijdenis: ‘Mijn schuld is vergeven, ik ben een rechtvaardige door het bloed van het Lam’!

Vaak probeert de boze ons met schuld op te zadelen van vroegere zonden door middel van het gif van insinuerende gedachten. Een krach­tig wapen is altijd: ‘Er staat geschre­ven’. Het woord in Micha 7 vers 19 (Micha 07:19) is bijvoorbeeld een sterk feit, om ons geen schuld te laten aanwrijven en te bedenken dat God al onze zonden heeft geworpen in de diepten der zee! In de natuurlijke wereld kunnen we via een atlas zien, dat er in de buurt van de Filippijnen diepzeetrog- gen bestaan van zo’n 10 kilometer. Laten wij noch zelf, noch door de boze, zonden (laten) optakelen, die God voor eeuwig heeft weggedaan! In de geestelijke wereld zijn wij door Hem verlost van de macht der duis­ternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde, in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden (Kol. 01:13).

Verbond en opdracht

“Want dit is het bloed van mijn ver­bond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” (Matt. 26:28). Wat een genade, dat God zich in Jezus Christus met ons wil verbinden door -om te beginnen- ons al onze zonden te vergeven.

Het Nieuwe Verbond betekent voorts een complete scheiding van de dui­vel, een volledig loskomen uit diens macht. Een verbond is een verbinte­nis of overeenkomst tussen twee par­tijen met rechten en plichten tegen­over elkaar. In het verbond, dat God met ons heeft en wij met Hem, gel­den beloften en voorwaarden. In het Nieuwe Verbond hebben we de belofte van reiniging van alle zonde in Jezus’ bloed (1 Joh. 01:07). Tevens geldt echter de opdracht ten bloede toe weerstand te bieden in onze wor­steling tegen de zonde (Heb. 12:04). God houdt van zijn kant de afspra­ken in dit verbond. Zijn beloften zijn onder meer zondenvergeving, Geestesdoop, deel krijgen aan de goddelijke natuur, het volle zoon­schap! Denk maar aan: “rechtens vrij zijn van de zonde” (Rom. 06:07) en “het recht van zonen verkrijgen” (Gal. 04:05). Hij verlangt ernaar, dat ook wij van onze zijde trouw zijn aan het verbond. Hij vraagt van ons ons hele leven! Dat wij in Hem geloven, onze zonden afleggen, het vlees krui­sigen, ons waar nodig verder laten bevrijden op deelgebieden, komen tot volkomen overgave aan Hem en tot een van harte gehoorzaam zijn aan alle goede woorden van God. Hoe meer wij ons geven in gewillig­heid, des te heerlijker zullen de beloften van God in vervulling gaan!

Geen automatisme

Met betrekking tot ons onderwerp ‘zondenvergeving’ is het ons zonne­klaar geworden, dat deze niet als een automatisme werkt en dat bij het vragen erom het niet Gods bedoeling is, dat het een zich eindeloos repete­rend verhaal blijft in voortdurende nederlagen. Vergeving van zonden is een troost, maar overwinning over de zonde is een dubbele troost (vgl. Jes. 40:01-02). De kracht van de Trooster is absoluut toereikend!

Laten wij besluiten ons verbond met God te vernieuwen in de gezindheid en het verlangen om niet opnieuw te zondigen (1 Kor. 15:33-34; 1 Joh. 02:01). Gods machtige inbreng, om dit waar te doen worden in onze levens, is de vervulling met heilige Geest. Dit zal voortaan onze nieuwe levensinstel­ling zijn: niet meer zondigen, maar door Gods kracht overwinnen!

 

Psalmen in de nacht door Evert van de Kamp

Eén ding heb ik begeerd: één ding heb ik ontvangen:

Dat, zoo de dood mijn leden zou omvaên,

Ik voor uw aangezicht, o Bron van mijn Verlangen,

Niet ledig zoude staan!

Deze regels dichtte Geerten Gossaert, pseudoniem van prof. Gerretson (1884-1958). Lang geleden, ik ben ze niet vergeten.

 

Ongetwijfeld liet de dichter zich inspireren door Davids woorden in Psalm 27. Net als zijn grote voorgan­ger spreekt hij zijn diepe verlangen naar God uit, de Bron van zijn ver­langen. Hij begreep David, die altijd op zoek naar God was.

De Psalmen zijn van ongelofelijk grote waarde en kostbaar.

Eugene Peterson schrijft in zijn boek ‘Dragende Delen’: “De Psalmen verschaffen een taal waarin alle facetten van een leven van aanbidding en alle aspecten van onze ervaring als mens tot uitdrukking kunnen worden gebracht. De Psalmen geven woor­den aan ieder aspect van het leven van gelovigen. In de Psalmen wordt gedurfd en krachtig gebed zichtbaar. De mens in gebed geeft vanuit zijn hele, diep doorleefde, concrete dage­lijkse bestaan antwoord op de totali­teit van de Goddelijke aanwezig­heid”. Psalm 27 is zo’n uit God geboren Psalm.

In de nacht van het leven

Voor de Chinese prediker Alan Yuan, een medegevangene van Watchman Nee, was Psalm 27 een Psalm in de nacht van zijn leven. In 1958 werd hij in Peking gearres­teerd. Tot december 1979 zat Alan gevangen in een Chinees strafkamp, bijna 22 jaar lang. Tien jaar lang ont­ving hij zelfs geen brief van thuis.

Als even overtuigd christen bleef zijn vrouw op hem wachten. Over een Bijbel beschikte hij niet. Twee liede­ren, die hij uit zijn hoofd kende, hielpen hem er doorheen. Het lied van het Ruwhouten Kruis en Psalm 27. Als in de middagpauze de anderen hun sigaretje rookten, ging hij naar buiten om steeds weer die twee liederen te zingen. Kort geleden is deze leider van een grote huiskerk, na in augustus 1996 nog 208 men­sen gedoopt te hebben, ondergedoken. Alleen in Peking al zijn meer dan honderd huiskerken. In vele huiskerken en op diverse geheime plaatsen brengt deze nu 83-jarige bijna dagelijks het Woord (Bron: Open Doors dec.’96).

Wie Psalm 27 goed leest en goed ver­staat, komt diep onder de indruk. Het is zo’n sterk getuigenis. Het geeft zo mooi weer wat een Psalm eigenlijk is: de roep van God in een mens naar God. Als tongentaai, waarin je door de Geest geheimenis­sen spreekt tot God (1 Kor. 14:02). David, in 2 Samuël 21 vers 17 (2 Sam. 21:17) de lamp van Israël genoemd, roept in diep geloofsvertrouwen uit: “De Heer is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen”?

God is immers mijn heil, mijn ver­lossing. In Hem ben ik veilig, Hij is mijn vesting. Of zoals de Oude Vertaling het zegt: mijn levens­kracht, de kracht van broos en zwak leven.

Daarom zinkt David niet weg en bezwijkt hij niet. God is de kracht in zijn leven, door Wie, maar vooral in Wie hij zich beweegt. Daarom is David moedig. In God is er geen vrees meer.

Je bent alleen veilig bij God

David is geen opschepper. Als de boosdoeners aanvallen beleeft hij het zelf dat de vele vijanden verward en verzwakt in hun eigen zwaard vallen. Hoewel satans leger perfect is geor­ganiseerd, zijn zwakte is dat hij moet werken met gevallen engelen die gemakkelijk in ontrouw vervallen. David sluit zijn ogen heus niet voor het geweld van de boze. Maar omdat hij op God vertrouwt kan hij het zeg­gen: “Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen”.

David weet twee dingen:

  1. Als God mijn heil is in de kwade dagen, dan ben ik toch veilig,
  2. God is niet alleen een schuilplaats tegen en in gevaar, maar ook plaats van verberging, een sterke toren.

In geloof loopt hij daarheen.

Spreuken 18: vers 10 (Spr. 18:10) zegt: ” De naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar”.

David getuigt: God verbergt mij in het verborgene van zijn tent, (en) Hij plaatst mij hoog op een Rots. Die Rots is hoger dan hijzelf. Daar is hij niet alleen onbereikbaar voor de pij­len van de vijand, maar zo hoog door God geplaatst dat hij over zijn vijan­den kan heersen.

Daarom die jubelroep in het slot van vers 6: “Ik wil in Gods tent offeren offers met geschal, psalmzingen de Heer”. Nog voordat David heeft over­wonnen, proclameert hij de overwin­ning.

De geestelijke strijd, de oorlog in de hemelse gewesten, mag nooit gestaakt of veronachtzaamd worden. Gods opdracht luidt: “Maak alle vij­anden tot een voetbank voor Jezus’ voeten” (Heb. 01:13). Een belangrijke opdracht voor de ‘laatste dagen’!

Wat is je diepste verlangen?

David begeert geen groot leger (vs. 4), maar veilig te wonen in het huis van de Heer. Dan is het goed met hem. Al de dagen in voortdurende gemeenschap met de Heer te zijn. “Om de liefelijkheid des Heren te aanschouwen, en om te onderzoeken in zijn tempel”.

David was een gemeentemens. God: patroon, leven in de gemeente, is onmisbaar. Daar wonen de volgelin­gen van Jezus, zijn discipelen als stukje lichaam van dg Heer in het lichaam van de Heer.

David begeert slechts twee dingen, samen het ene nodige:

a.Om in de voorhoven na te kunnen denken over God.

  1. Om zijn taak te leren kennen.

Dan is hij kalm en gerust, dankbaar en blij. En hij zingt en maakt Psalmen voor de Heer. Als dat in zijn leven ontbreekt, en die perioden waren er, is hij diep ongelukkig. In veel gebed spreekt David daarom zijn verlangen uit naar God. Vaak is het een schreeuw naar God (vers 7). Nederig van hart verwacht hij Gods antwoord. In vers 8 lezen we hoe hij Gods heiligdom binnengaat. Hij roept, hij schreeuwt. Hij herkent de stem van God in zijn binnenste. Davids schreeuw naar God is tegelijl de stem van God. “Van uwentwege zegt mijn hart: Zoekt mijn aange­zicht”. Daar denkt hij over na. Het is immers Gods uitnodiging in zijn hart tot God te komen. En dan word zijn antwoord: “Ik zoek uw aange­zicht Heer”.

Is dit niet de juiste houding van wan aanbidding?

Zoekt mijn aangezicht: bevel en belofte. De belofte van het vinden ligt erin opgesloten. “Zoekt en je zul vinden” (Matt. 07:07), sprak Jezus. Ik zoek uw aangezicht: de bereidwil­ligheid, de gehoorzaamheid is er bij David.

Verbergt God Zich?

“Verberg uw aangezicht niet voor- mij”. Doet God dat dan? Ja, maar niet op de manier zoals wij vaak den ken. God verstopt zich niet. Hij wil wel dicht nabij komen, helemaal bij ons zijn. Jezus is daar heel duidelijk over: “Ik wil, dat, waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, om mijn heerlijkheid te aanschouwen (Joh. 17:24)”.

Helaas kan God dikwijls (nog) niet dichterbij komen. Net als Mozes zouden we verteerd worden (Exodus 32 en 33). “Toon mij uw heerlijkheid”, zegt Mozes (Ex. 33:18). Het ant­woord in de NBG- vertaling luidt: “Ik zal mijn luister aan u voorbij doen gaan”. Dit is niet de beste vertaling. De Statenvertaling spreekt over goed­heid. Luther vertaalt: “Ik zal ‘all meine Güte’ aan u voorbij doen gaan”. Mozes mag Gods ‘goedheid’ zien. Gods luister zal hij niet overleven (Ex. 33:20).

Op de berg der verheerlijking raken de discipelen helemaal in de war, als de heerlijkheid van God verschijnt. God moet zich wel voor ons verber­gen, want wij kunnen zijn volle heer­lijkheid nog niet verdragen. Het pro­ces van reiniging en heiliging in ons moet nog dieper alvorens wij de heerlijkheid en de kracht van God kunnen (ver)dragen. Het verhaal van Ananias en Saphira geeft ons onder­meer een beeld van Gods heiligheid! We kunnen Gods leiding niet mis­sen. Evenmin zijn Goddelijke bescherming en zegen vanwege de vele vijanden vooral in het laatst der dagen (Ps. 027:011-012). Soms merk ik dat we bang zijn dat God te dicht bij komt. Wij zullen door de Heilige Geest nog veel meer mogen veranderen. Nog meer God zoeken, verwachten en ontvangen.

God laat je niet vallen

Opnieuw spreekt David zijn groot vertrouwen in God uit. Hij heeft ervaren dat God je nooit in de steek laat. “Gij waart mijn hulp” zegt hij (Ps. 027:009). Zijn vertrouwen in God is zo sterk dat hij durft te stellen: “Al heb­ben mijn vader en mijn moeder mij verlaten, toch neemt de Heer mij aan” (Ps. 027:010).

Volgens de psalmist zijn ‘vader en moeder’ mensen waar je eigenlijk altijd op kunt terugvallen. Daarom vertaalt Ida Gerhardt het als volgt: “Zelfs als ik bij niemand, zelfs bij mijn ouders niet, terecht kan en me compleet verlaten en vogelvrij weet, zal de Heer mij aannemen als de Zijne”.

Wat een Godsvertrouwen! Dat is zo, maar David heeft dat heus niet op een koopje gekregen. Juist doordat hij zoveel heeft meegemaakt, kan hij dit nu zeggen. In vers 13 (Ps. 027:013) komt dit helder naar voren. Als ik toch niet in de goedheid van de Heer had geloofd in het land der levenden, ik zou zijn bezweken. In het overleven in deze wereld heeft David Gods goedheid ervaren. En vast heeft hij daarbij gedacht aan eeuwig leven.

Prachtig en nederig is het slot: “Wacht op de Heer, wees sterk”,'” door geloof en gebed. “Uw hart zij onversaagd; ja wacht op de Heer”, ga tot de Heer en heb goede moed.

 

Een tronk door Truus van Kaam

Een afgeknotte boomstam kun je vergelijken met een knotwilg, waar­van je in de winter alleen een stomp ziet. In het voorjaar zie je de knot­wilg uitlopen, door het licht en de warmte komt de boom opnieuw tevoorschijn. In Job 14 vers 8 en 9 (Job 14:08-09) kunnen we lezen dat, wanneer een tronk in de grond afsterft, hij opnieuw tot leven komt en uitbot wanneer hij water ruikt. En in Jesaja 11 vers 1 en 2 (Jes. 11:01-02) staat dat een scheut uit zijn wortelen zal vrucht dragen. Dit werd gezegd van de komende Messias. Op Hem zou (zal) rusten de Geest des Heren, dat is de Geest van wijsheid en verstand, van raad en sterkte, de Geest van lust in de vreze des Heren. Wat een rijkdom wanneer deze Geest ook ons deel is geworden. En waar ons hart vervuld wordt met zijn gedachten, zal ook onze tronk uitbotten en vrucht dra­gen. Het zal ons niet ontbreken aan kennis, inzicht, wijsheid en verstand. Deze overvloed van genade is voor ons bestemd en het is heerlijk daarin toe te nemen, op te groeien, zodat genade en vrede zich in ons gaat vermenigvuldigen.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in ons werkt. Daarom doen wij alles zonder morren of bedenkingen, zodat wij onberispelijk en onbesmet zijn, onbesproken kinderen Gods te mid­den van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder wij schijnen als lichtende sterren… (Naar Paulus in Filip. 02:13-15).

In de tijd waarin wij leven ontstaan er een groot aantal nieuwe woorden. Vijf jaar geleden waren woorden als ‘infomoe’ en ‘infostress’ nog totaal onbekend, maar nu zijn ze gemeen­goed geworden. De ontwikkeling op elk terrein gaat in zo’n razendsnel tempo verder, dat het vrijwel niet is bij te benen. Er komt zoveel op ons af aan informatie dat bij heel wat mensen informatie-moeheid optreedt. Het weekblad HP-De Tijd wijdde er onlangs een hoofdartikel aan. Onder de kop ‘Nooit meer lezen – hoe de infostress ons verlamt’ begint het artikel van redacteur Matt Dings met een opsomming van alles waar we dagelijks aan informatie mee te maken hebben. Er wordt een schets gegeven van een, zoals hij dat noemt, ‘eigentijdse verschrikking’; drieduizend reclameboodschappen per dag, tientallen televisiezenders, vuistdikke zaterdagkranten, steeds meer stress achter het beeldscherm – we verdrinken in de informatie en we hebben er zelden iets aan’, is zijn conclusie.

Infostress

Zijn heel wat mensen infomoe, voor een niet geringe groep schiet deze stemming door naar regelrechte infostress. Dat blijkt uit een vorige maand door Britse psychologen ingesteld onderzoek, waaruit naar voren kwam dat wereldwijd twee van de drie leidinggevenden zich (extreem | belast voelen door de groeiende hoe­veelheid te verwerken informatie er. dat bijna niemand gelooft dat de situatie zal verbeteren. Wie veel last] heeft van infostress krijgt ook met allerlei negatieve gevolgen daarvan te maken, zoals: tijdverspilling, het onvermogen beslissingen te nemen angsten, spanningen, gebrek aan zelfvertrouwen, slapeloosheid en ziekte.

De cultuurfilosoof Rein de Wilde van de Limburgse universiteit geeft als zijn mening over ‘infostress’ dat de mensen altijd meer willen dan mogelijk is. ‘De spanning tussen die twee krijgt een eigentijdse term. Zo werd een eeuw geleden gesproken over de nerveuze mens. Dat was een nieuw woord. Het beschreef het gevoel dat de tijd te snel ging en dat er een teveel aan indrukken was en dat de mens daardoor uit balans raakte. Bij de opkomst van de radio was er ook het nodige pessimisme. Dat fenomeen was een bron van onrust, een indringer in de huiska­mer, die bovendien het einde van de levende muziek zou betekenen. Nu wordt er zorgelijk over infostress gesproken. Het is een nieuwe term voor wat je cultuurhistorisch gezien een begeleidingsverschijnsel van de moderne tijd kunt noemen’.

Informatietijdperk

Volgens de mening van Goos Geursen van een bekend reclamebureau, is het informatietijdperk het tijdperk van het afleren en het kun­nen vergeten. ‘Wij zijn opgegroeid met het leren van waarheden. Maar steeds meer waarheden worden voor­bijgaande grootheden, tijdelijk bruik­baar, tot we in een nieuwe waarheid geloven. Informatie veroudert, inflateert snel en blijkt een wegwerparti­kel’. Matt Dings eindigt zijn artikel met de opmerking: ‘Misschien is dat de echte infostress: het onrustige gevoel dat de toekomst met onze oude, vertrouwde wereld aan de haal gaat en een vermoeidheid over de haast van de tijd. Panta Rhei. Maar dat wisten de oude Grieken al’.

Wie dit alles leest kan zich afvragen: In hoeverre blijf ik als christen gevrijwaard van informatie-moeheid? Of hebben we ons ook al zodanig laten meesleuren (of besmetten) door alles wat op ons afkomt, dat we niet geheel onbeschadigd zijn of kunnen blijven?

Duidelijk is dat we als christenen midden in de wereld staan. We mogen een dankbaar gebruik maken van alle moderne middelen die ons ter beschikking staan. Maar al staan we dan ‘midden in de wereld’, we zijn niet van de wereld, dat wil zeg­gen: we laten ons niet beïnvloeden door de wereldgeesten die door

Satan geïnspireerd worden. Want onze werkelijke verblijfplaats is in de eerste plaats de geestelijke wereld. Dat is het Koninkrijk Gods, waarin en waaruit we leven en functioneren vanaf het moment dat we opnieuw geboren werden.

Dat is niet alleen een heerlijke zeker­heid, maar schept ook de mogelijk­heid om op vrije, ontspannen en vreugdevolle wijze in het leven te kunnen staan. Daardoor gaat een waarachtig christen er niet onder­door, ook al wordt de tijd nog zo gecompliceerd, en ontkomt men soms niet aan een crisis of moeilijke periode.

Niet alleen voor vroeger

In de zogenaamde Institutie van de bekende kerkhervormer Johannes Calvijn komt een paragraaf voor waarin Calvijn tot de conclusie komt dat er na de apostolische tijd geen gave van genezing of gezondmaking meer bestaat. Letterlijk vertaald schrijft hij: “Die gave van gezondma­king is verdwenen, evenals ook de andere wonderen, die de Heer een tijdlang heeft doen willen plaatsheb­ben, om de nieuwe prediking van het evangelie in eeuwigheid wonderbaar­lijk te maken. Ook al geven wij dus nog zozeer toe, dat de zalving een sacrament is geweest van die krach­ten, die toen door de handen der apostelen bediend werden, dan heeft dat nu geen betrekking op ons, daar ons de bediening van die krachten niet is toevertrouwd”.

In zwaar-orthodoxe kringen beroept men zich ook in onze tijd op deze en andere uitspraken en gelooft men dat de gaven van de Geest na de apostolische tijd verdwenen zijn. Dit bleek nog eens weer op een onlangs gehouden jongerencongres van de Gereformeerde Gemeenten, waar ds. C Harinck uit Houten de jongeren toesprak. In het Reformatorisch Dagblad, dat hier melding van maakt, kunnen we lezen hoe deze predikant opmerkt dat de gave van profetie, tongentaal en genezing alleen werden ontvangen in de apost­olische tijd, dat is de begintijd van het christendom, toen de apostelen nog in leven waren.

Ds. Harinck beroept zich behalve op uitspraken van Calvijn, ook op Augustinus. Hij gaat echter nog een stapje verder door op te merken: “Hoe dichter we bij de eindtijd komen, hoe meer de mensen zullen zoeken naar verbazingwekkende ervaringen. Gemakkelijk bekruipt een satansgeest hun dan onder de naam van de Heilige Geest”.

Een ander geluid

‘Krasse woorden’, vindt de tot de Nederlands Gereformeerde kerk behorende drs. C. J. Barth, deze uit­spraak. Hij laat een geheel ander geluid laat horen en toont aan de hand van de Bijbel en de kerkge­schiedenis aan dat er geen Bijbelse en kerkhistorische gronden zijn om de gave van gezondmaking te beper­ken tot de apostolische tijd. Hij schrijft: “Het Nieuwe Testament en de kerkgeschiedenis wijzen ons er voortdurend op dat de gemeente van Christus met de uitstorting van de Heilige Geest een voorproefje ont­vangen heeft van het komende Koninkrijk van God.

Steeds weer wil de HEERE door het werk van Zijn Geest -in de volle breedte- wegwijzers geven naar zijn heerlijke toekomst, waarin alle tra­nen van de ogen afgewist zullen wor­den. Laten we bidden om Gods licht over de vragen rond ziekte en de gave van genezing. Laten we deze klemmende vragen niet afdoen met een veronderstelling die -voor zover ik kan inschatten- berust op een gebrek aan ervaring van Calvijn en anderen”.

Drs. Barth eindigt met deze heldere en duidelijke waarschuwing en oproep: “Wanneer wij menen en ver­kondigen dat de gave van genezing voorbij is, dan lopen we het risico dat gemeenteleden op de glijbaan van het alternatieve circuit terechtkomen. Een glijbaan die kan uitmonden in de poel van occultisme. Laten wij verkondigen dat God ook nu mensen geneest en dat Hij de gave van gene­zing in het midden van de gemeen­ten wil schenken”.

De terugval in het denken

De psycholoog Dr. Ewald Vervaet heeft een boek geschreven onder de titel ‘Het verschijnsel Jomanda’. Hij trok 42 gevallen van paranormale genezing na en kwam tot de conclu­sie: helende handen en ingestraald water kunnen blinden niet doen zien en de lammen niet doen lopen. Toch geeft Dr. Vervaet wel een verklaring voor het feit dat Jomanda met haar meetings nog steeds grote belang­stelling trekt. Hij zegt: ‘Ze geeft mensen hun zelfvertrouwen terug en spoort hen aan voor zichzelf op te komen. Ze kan mensen hoop geven, ze stelt ze gerust, maakt ze blij met een boodschap als ‘die operatie zal wel slagen’. Niet voor niets blijven al die mensen naar Tiel komen.

Kerken, Riagg’s en ziekenhuizen zouden hier een les uit kunnen trek­ken’, vertelt hij in een interview met Hanneke Gelderman van De Telegraaf.

Dr. Vervaet is onder andere als onderzoeker werkzaam voor de Stichting Histos, een stichting die onderzoek doet naar structuur en geloof in kennis. De enorme belang­stelling die er momenteel bestaat voor alles wat met het occulte, spirituele en bovennatuurlijke te maken heeft is volgens hem wel verklaar­baar: De opmars van de wetenschap, de individualisering die sommige mensen erg eenzaam maakt en de toenemende ontkerkelijking, zie: hij als de voornaamste veroorzakers Verder noemt Dr. Vervaet nog een vierde reden, die hij de ‘harde’ ken­nis noemt die wordt belichaamd door instituten als het Centraal Planbureau en de CITO-toets: De rationalisering is doorgeslagen. Ze worden gebombardeerd met cijfers, getallen die achteraf nooit blijken te kloppen. Daarom is de tijd rijp voor de ‘schijn’ kennis waarvan Jomanda de belangrijkste exponent is’. Zr is volgens hem een typische combina­tie van op het juiste moment op de juiste plaats zijn.

De psycholoog vindt ‘al met al de hele New Age-beweging met zijn magie, bijgeloof en het toedichten van een geest aan levenloze dingen een kolossale terugval in ons den­ken’.

Vernieuwing van denken

Wanneer Dr. Vervaet hier spreek: over ‘ons denken’ is dit zeer zeker niet van toepassing op waarachtige christenen. Bijna tweeduizend geleden riep Paulus de toenmalige gemeente te Rome al op om ‘her­vormd te worden door de vernieu­wing van hun denken’. Alleen daardoor zouden ze kunnen beleven hoe de wil van God voor hun leven in vervulling kon gaan. En die wil van God was (en is!) ‘het goede welgeval­lige en volkomene (Rom. 12:02). Het denken van de mens zonder Christus wordt in onze dagen zoals Dr. Vervaet al aangeeft aangetast door een ‘kolossale terugval. Het veroorzaakt dat de mens hoe langer hoe meer terechtkomt in de greep van de vorst der duisternis, met alle negatieve gevolgen van dien. Maar het denken van de nieuwe-mens-in- Christus wordt van dag tot dag ver­nieuwd. Door groei in wijs­heid en inzicht, bewerkt door Gods woord en Geest   vindt meer en meer omvorming plaats naar het beeld van Christus. Daarom is het openbaar worden van de zonen Gods waar in onze dagen zoveel over gesproken en geschreven wordt, ook geen theorie, maar gaat uiteindelijk ten volle wer­kelijkheid worden

 

Waarover spreken de profeten? Door Wim te Dorsthorst

Een broeder uit Middelburg (Z.) was zo vriendelijk mij een exemplaar van het blad ‘Prophetic Vision’ toe te zen­den met het verzoek mijn gedachten daarover te geven.

we dit ook in Levend Geloof weer­geven dan is het niet de bedoeling een absoluut waardeoordeel over dit blad uit te spreken. Veel van het geschre­vene in dit blad heeft echter betrek­king op wat botst met de visie die wij in Levend Geloof uitdragen.

Wij leven in een tijd waarin zeer veel informatie binnenkomt, gevraagd of ongevraagd. Voor sommigen is dit goed en geeft het veel inzicht over de tijd waarin wij leven. Voor anderen kan het misleidend en verwarrend zijn want niet iedereen is in staat het geschrevene te toetsen op Bijbelse waarheid, wat juist in deze tijd van groot belang is. Dit blad en vele andere bladen van gelijke signatuur, worden juist verspreid onder christe­nen en kunnen sterk beïnvloedend werken. Een waarschuwend geluid onzerzijds is dus niet overbodig. Als je de voorpagina bekijkt blijkt al heel duidelijk de signatuur van dit blad. Bovenaan op de voorpagina lezen we bij de doelstelling: “Dit tijdschrift onderzoekt Bijbelse profetieën, recente geschiedenis en hedendaagse gebeurtenissen met een focus op Rusland en Israël, het laat zien hoe dicht we voor de weder­komst van Christus staan”. Verder staat er nog met grote letters: “Zal Israël nu door Rusland aangevallen worden”? En ook: “We bevinden ons verder in het profetisch gebeuren dan we denken…” Verder lezen we ook nog op pagina 2: “Het doel van deze uitgave is om een sterke profeti­sche visie uit te dragen. David Hathaway (de redacteur van het blad) zegt: God heeft mij een openbaring gegeven betreffende Rusland en Oost Europa, zo helder dat het leek alsof ik neer keek op een landkaart met het strategische plan van de dui­vel, maar ik zie ook Gods strategie, datgene wat Hij wil doen. Dat is de reden waarom dit een ontzaglijke verantwoordelijkheid bij ons neerlegt om tot actie te komen”.

Profetische visie?

‘De sterk profetische visie’ die over­gedragen wordt, heeft steeds te maken met het Israël in het Midden-Oosten. Of zoals het bij de doelstel­ling staat: “Dat de Bijbelse profetieën onderzocht worden met een focus op Rusland en Israël”.

Het is natuurlijk verheugend dat het evangelie nu ook vrij verkondigd kan worden in de voormalige landen van het Oostblok. Daar lezen we dan ook van in dit blad. En altijd weer beves­tigt de Heer het gepredikte woord door wonderen en tekenen, naar de belofte in Marcus 16 vers 20 (Mark. 16:20), waar we lezen: “Doch zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die er op volgden”. Het valt echter wel op dat David G. Hathaway zichzelf hierin nogal laat zien als de grote kracht Gods.

Veel bedenkelijker is het natuurlijk dat de hoorders, gelijk met de evan­gelieverkondiging, opgescheept wor­den met een visie op het Israël in het Midden-Oosten, waar dit blad bol van staat.

Geestelijke werkelijkheid

Veel belangrijker is het toch dat bekeerden ingevoegd worden in de gemeente van Jezus Christus waar het goede Bijbelse fundament gelegd wordt. Dat hun geleerd wordt welke roeping, plaats en beloften ze van God ontvangen hebben. Dat ze niet de vervanging zijn van het volk Israël maar de geestelijke werkelijkheid van wat het oude volk in schaduw was. Een geestelijke werkelijkheid in Christus, die zonder enig onder­scheid bestemd is voor alle volken. Niet naast het Joodse volk, maar inclusief het Joodse volk. Dat verder geleerd wordt dat ze deelgenoot zijn geworden van wat Abraham al in het geloof verwachtte en gezien heeft, “Want hij verwachtte de stad Gods met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is” (Heb. 11:10; Joh. 08:56). Dat iedere gelovige een levende steen dient te zijn in het hemelse Jeruzalem en in de tempel Gods, “een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vor­men, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus” (1 Petr. 02:04-05).

Dat is toch waar de Heer mee bezig is in deze tijd!

Verwarrend en misleidend

In alle bladen die Israël-gericht zijn wordt naar onze mening op onge­looflijke wijze aan tekst misbruik en inlegkunde gedaan, wat zeer veel gelovigen in verwarring brengt. Zo ook in dit blad ‘Prophetic Vision’. Wat dan bijzonder opvalt is dat er in die bladen zelden of nooit geschre­ven wordt over de geestelijke wereld. Alle aandacht wordt op de aarde gericht. Dat het in werkelijkheid helemaal niet gaat om zichtbare vol­ken en natiën wordt dan niet begre­pen. Dat ter verwezenlijking van Gods plan in deze tijd er geen sprake is van een strijd tegen vlees en bloed. Dat er te strijden is tegen overheden, tegen de machten, tegen de wereld- beheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewes­ten. En dat dit alles staat onder de overste van de macht der lucht, de god dezer eeuw, de duivel die de hele wereld verleidt en misleidt (Ef. 06:11-12; Ef. 02:02; 2 Kor. 04:04; Openb. 12:09). En dat deze strijd alleen maar gestreden kan worden door Geest- gedoopte christenen die zich in de geestelijke wereld opstellen in de kracht van de Heer en in de sterkte van Zijn macht. (Ef. 06:10). Dat er dus geen sprake is of kan zijn van oorlogen, van Midden-Oosten landen en Rusland tegen Israël, als vervul­ling van Bijbelse profetieën of wat de wederkomst van de Heer dichter bij zou brengen. Door een letterlijke ver­vulling en invulling op aarde te ver­wachten van de profetieën, die ten diepste spreken van de gemeente van Jezus Christus (lees 1 Petr. 01:10-12; Hand. 03:11-26), komt men tot de meest dwaze uitspraken. Dwaas, omdat de meeste profetieën onmoge­lijk letterlijk op aarde vervuld kun­nen worden.

Een klein citaat van Hathaway ter verduidelijking, zoals dat te lezen staat in genoemd tijdschrift: “Een van de kandidaten voor de presidentiële verkiezingen in juni (’96) is Vladimir Zhirinovsky. Zoals ver­meldt is op blz. 10/11 dat hem een grote som geld gegeven is door het Midden-Oosten, voornamelijk door Irak, Iran en Syrië. Deze olierijke naties zijn fundamentele Islamieten, en hoogst waarschijnlijk degenen die een aanslag op Israël zullen beramen wanneer het vredesverdrag verbro­ken wordt (Daniel 9.). Wanneer dat gebeurt, zullen zij hulp inroepen van Rusland, het leger dat Israël aan zal vallen zal bestaan uit 200 miljoen soldaten (Openb. 09:16) Einde citaat.

Dat wordt zomaar zonder blikken of blozen neergeschreven. 200 Miljoen soldaten, wat afgeleid wordt uit Openbaring 9 vers 16 waar we lezen. “En het getal der legerscharen van de ruiterij was tweemaal tienduizend tienduizendtallen; en ik hoorde hun aantal”.

Die legerscharen moet men dan vol­gens datzelfde Openbaring 9 als volgt uitgerust zien: “En ik zag in dit gezicht de paarden en hen, die er op gezeten waren: zij hadden rossige en blauwe en zwavelkleurige harnassen, en de koppen der paarden waren als leeuwenkoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel” (vs. 17). De mens is ver gevorderd om door middel van genetische manipu­latie en klonen met het leven te manipuleren, maar dit is toch moei­lijk voor te stellen in deze moderne tijd van vliegtuigen, raketten, tanks, helikopters, enz. Stelt u zich dit eens voor. En dit alles voor nog geen 5 miljoen inwoners van Israël! Dat is 4O(!) soldaten met die monsterachti­ge paarden en wapentuig per inwoner, kinderen en grijsaards meegere­kend. Hoe kan een gezond welden­kend mens zover komen?

Geestelijke blindheid

Dat kan mijns inziens alleen maar als de Satan, de god van deze wereld hen zo verblindt, dat ze het licht van het evangelie van de heerlijkheid van Christus niet meer kunnen onder­scheiden (2 Kor. 04:04). Waarmee ik niets negatiefs wil zeggen over de mens Hathaway.

Maar er is dan blindheid voor de geestelijke realiteiten van de geeste­lijke wereld.

Daniël 9 en Openbaring 9 vers 16 (Openb. 09:16) worden hier zomaar even gebruikt om het verhaal geloofwaardig te maken, terwijl deze Bijbelgedeelten (bij lezing) een zuiver geestelijke betekenis blijken te hebben. Bij lezing van Daniël 9, waarnaar verwe­zen wordt in verband met het verbre­ken van ‘het vredesverdrag’, is over een vredesverdrag niets te vinden. De argeloze lezer denkt echter: zie je wel het is bijbels! De grote Godsman, door wie de Heer zulke geweldige tekenen en wonderen doet, zegt het zelf!

Van zichzelf schrijft Hathaway op pagina 7: “Rusland zal weten dat er in hun midden een profeet geweest’ is’. met een verwijzing naar Ezechiël 2 vers 5. (Ez. 02:05) Bij lezing hiervan blijkt dat Ezechiël moet profeteren tot het weerspannige volk Israël en niet tot Rusland! (vs. 1-4). Vers 5 luidt dan vervolgens: “Zo zegt de Here Here. En zij, of zij horen dan wel het nala­ten -want zij zijn een weerspannig geslacht- zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest”.

Een schoolvoorbeeld van tekstmisbruik, naar ik meen!

Het geestelijke Babel

In dit blad, en in vele andere Israël- gerichte bladen, wordt ook steeds gesproken over Jeremia 16 vers 14 tot 16. (Jer. 16:14-16) Dat vele Russische Joden, veelal door bemiddeling van christe­nen emigreren naar Israël, wordt de vervulling van deze profetie genoemd. Het ‘Noorderland’, waar Jeremia van spreekt in vers 15, is in de Bijbel echter steeds verbonden aan Babel en niet aan Rusland of enig ander land van deze wereld. Babel bestaat niet meer en is nu toch een zuiver geestelijk begrip wat dui­delijk blijkt uit Openbaring 17 en 18. In Openbaring 17 wordt over Babel geschreven als de grote stad. De grote hoer, de vrouw die zit op het beest, symboliseert die stad. We lezen in Openbaring 17 vers 18 (Openb. 17:18) hier­van: “En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen der aarde”. Zo doet men op ongeoorloofde wijze An inlegkunde om eigen denkbeel­den bijbels te onderschrijven.

Het Joodse volk heeft in de tweede wereldoorlog verschrikkelijk geleden, dat is waar en dat is afschuwelijk. Maar om daaraan de Bijbeltekst uit Jeremia 31 vers 15 (Jer. 31:15) te verbinden waar staat: “Rachel weent om haar kinde­ren”, is misleidend. Dit, terwijl in de Schrift duidelijk vermeld wordt dat dit woord vervuld werd bij de kinder­moord door de Joodse koning Herodes, in verband met de komst van Jezus Christus (Matt. 02:16-18).

Aards- of hemelsgericht?

De fixatie op het Israël in het Midden-Oosten, belemmert menig christen tot een werkelijke geestelij­ke doorbraak te komen. Waarom? Omdat de aandacht voortdurend op aarde gericht wordt en niet naar boven, waar Christus is gezeten aan de rechterhand Gods, als de vervul­ling van de wet en de profeten. Het gaat nu immers niet meer om de schaduw, maar om de werkelijkheid die van Christus is. Niet meer om een natuurlijk volk maar een geeste­lijk volk in Christus.

Beseffen al die christenen dat dan niet? Met het Joodse volk te dwepen dat Jezus Christus weigert te erken­nen, en naar wie ze toch moeten lui­steren (Hand. 03:22), zie ik als afgode­rij. Als men het volk Israël in het Midden-Oosten ‘het volk Gods’ en de ‘uitverkorenen’ blijft noemen, wat ben je dan als christen? De gemeen­te wordt immers duidelijk zo aan gesproken naar wat de profeten gesproken hebben (zie bijv. Rom. 09:25-26; Tit. 01:01).

Geen onderscheid meer

Als men over Israël blijft spreken als het nageslacht van Abraham, waar blijft dan het besef dat bij God niet een vleselijke afkomst belangrijk is en dat bij Hem geen enkel onder­scheid is tussen Joden en heidenen (Gal. 03:28)? Waar het nu omgaat is of men in Christus een nieuwe schep­ping is. Immers, als men van Christus is dan is men zaad van Abraham en naar de belofte erfgena­men (Gal. 03:29).

Maar dan wel erfgenaam van de hemelse goederen en zegeningen in Christus (Ef. 01:03). Erfgenaam van het hemelse land en de hemelse stad, wat Abraham al verwachtte en naar uitkeek en wat hij gezien heeft in het zaad Jezus Christus (Heb. 11:10; Joh. 08:56).

“Want besneden zijn of niet besne­den zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is” (Gal. 06:15). Een Jood, die in deze tijd zo goed mogelijk volgens de wet tracht te leven, is niet meer dan een heiden die van nature doet wat de wet ge­biedt. Het behoedt hen beiden voor wetteloosheid, maar ze staan even­eens beiden buiten de genade Gods en het heil in Christus. In de laatste opstanding zullen ze net als alle andere mensen geoordeeld worden naar hun werken en niet naar religi­euze identiteit (Openb. 20:12-13).

Een hemelse zaak

In de doelstelling van het blad lazen we dat de Bijbelse profetieën onder­zocht werden met een focus op Rusland en Israël. Het kan dan niet anders of men vult de profetieën volg komen aards-gericht in.

Profetieën zullen ten allen tijde onderzocht moeten worden met de blik gericht op de gemeente van Jezus Christus en dat is een hemelse zaak. Daar hebben de profeten van gesproken zegt de apostel Petrus als hij schrijft: “Naar deze zaligheid heb­ben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij naspeurden op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zichzelf, maar u dienden met die dingen, welke u thans verkon­digd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan” (1 Petr. 01:10-12).

God geve een ieder verlichte ogen des harten bij het onderzoeken van alles wat in onze dagen op ons afkomt!

(Wij attenderen onze lezers ook nog eens op de speciale uitgave ‘Geestelijk licht op Israël’ waarin Wim te Dorsthorst duidelijk en uitvoerig ingaat op de Israël-materie. U kunt deze uit­gave bestellen bij onze administratie; zie achterpagina).

 

De volmaaktheid: fictie of doel? Door Gert Jan Doornink

 

“Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is” (Matt. 05:48).

Woorden zoals volmaaktheid, heilig­heid, onberispelijkheid, volkomen­heid hebben bij ons over het algemeen niet zo’n beste klank. Althans wij denken vaak: ja het staat er wel, maar daar staan we zover vanaf, dat is praktisch niet te verwezenlijken in je leven. Wie is er nu volmaakt? Wie is er nu heilig? De Katholieke kerk kan dan wel een aantal mensen ‘hei­lig verklaren’, maar dat zijn vaak zulke bijzondere of excentrieke figu­ren, die staan ver van de alledaagse werkelijkheid af. Maar voor ons, gewone mensen die midden in het leven staan, is dat niet uitvoerbaar. We kunnen dan ook veel beter omgaan met uitdrukkingen als: Niemand is volmaakt; ik hen niet heilig; je bent en je blijft een zondaar, etc. Toch mogen en kunnen we ons er niet met een Jantje van Leiden af gaan maken, het opzij schuiven en overgaan tot de orde van de dag. Integendeel, in de Bijbel komen we de woorden volmaaktheid, heiligheid, reinheid, onbesmet zijn, en noem ver­der maar op, vele, zeer vele malen tegen. Alleen al in het Nieuwe Testament wordt er meer dan 100 maal over gesproken.

Geen wetboek maar ‘leefboek’

Nu mogen we de Bijbel niet als een soort wetboek gaan gebruiken: het staat er, dus… In de loop der eeuwen is zo de Bijbel al ontelbare malen verschrikkelijk misbruikt.

Onderdrukking van anderen, ook christenen ten aanzien van mede­christenen, vonden vaak hun oor­sprong in opgelegde en daardoor tot bindend gemaakte uitspraken, zoals: Het staat in Gods woord op die en die plaats, dus je hebt maar te gehoorzamen, of anders zal God je straffen, enz.

Wie zo omgaat met de Bijbel heeft niet in de gaten hoe hij door de vorst der duisternis misbruikt wordt, want zo wordt het beslist niet bedoeld. De Bijbel is geen boek met wetten en verordeningen die als een zware last op de mensheid drukken en dan ook nog niet waar te maken zijn, maar de Bijbel is in de eerste plaats een ‘leefboek’, dat wil zeggen laat zien hoe mensen leefden al of niet in gemeenschap met de Schepper. En hoe men zichzelf benadeelt als dat laatste niet het geval is. De Bijbel laat zien hoe de mens het alleen niet afkan, hoe hij dan hopeloos faalt doordat hij in verkeerde handen terechtkomt.

En de richtlijnen die we in de Bijbel kunnen vinden hebben juist de bedoeling dat ons leven meer en meer in overeenstemming gaat komen met een leven zoals de Schepper dat bedoelt: vrij, gelukkig, ontspannen, maar ook -omdat we nog op vijandelijk terrein leven, ­strijdbaar, gericht op de overwin­ning, met een doel voor oog. Dat hield Jezus Zijn discipelen voor ogen, dat is ook voor ons de wijze van leven zoals de Heer bedoelt. Jezus was er nooit op uit de mensen van zich te vervreemden, maar aan zich te binden, dat wil zeggen in contact te brengen met Zijn hemelse Vader, die de mens volmaakt en goed geschapen had met als doel dat de mens in gemeenschap met Hem zou leven en functioneren.

Maar van dit leven en functioneren naar de bedoeling van God zou wei­nig terechtkomen als de mens niet zou weten hoe te leven en functione­ren. Vandaar dat de richtlijnen die Jezus gaf, de voorbeeldfunctie die Hij bekleedde, voor ons ook zo belangrijk zijn, ja we kunnen wel zeggen: levensbepalend. Daarom zal een waarachtig christen zich er ook niet met een of ander smoesje van af kunnen maken als Hij geconfron­teerd worden met de woorden van Jezus: “Gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse Vader volmaakt is”.

Deze uitspraak van Jezus is geen op zichzelf staande uitspraak, dat blijkt wel als we er andere vertalingen op naslaan. Zo lezen we in de Lutherse vertaling: “Daarom weest gij volko­men, gelijk uw Vader in de hemel volkomen is”. En Petrus Canisius vertaalt: “Weest dus volmaakt, zoals uw hemelse vader volmaakt is”. De. woorden “daarom’ en ‘dus’ zijn afwijzen dat we deze uitspraak van Jezus niet los mogen zien van het verband waarin ze uitgesproken wer­den. Dus is het goed om ook te lezen wat er in vers 43 tot en met 47 staat.

God allesomvattende liefde

Jezus laat hier duidelijk zien hoe de liefde van God alle mensen omvat (vs. 45) en hoe deze liefde, als nieu­we scheppingen in Christus, ook ons leven behoort te beheersen, dat wil zeggen hoe deze liefde ook door ons leven naar de ander toe behoort te stromen.

Duidelijk komt in dit gedeelte ook naar voren, hoe rampen, aardbevingen en dergelijke dus niets te maken hebben met een bepaalde straf of oordeel van God, zoals wel eens wordt verondersteld, want God maakt wat dat betreft geen onder­scheid. “Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen”.

Nu weten wij dat ten tijde van het Oude Verbond zowel het goede als het kwade aan God werden toege­schreven, maar wij mensen van het Nieuwe Verbond, hebben door Gods genade het meerdere licht ontvangen waardoor wij weten dat ‘het goede’ van God komt en ‘het kwade’ van de duivel (Joh. 10:10).

At grondprincipe om te functione­ren in het plan van God, moeten we dus altijd vasthouden. Dat is ook één van de dingen die door het evangelie van het Koninkrijk der hemelen in het volle licht zijn komen te staan. En het is daarom ook geen wonder dat de pijlen van de boze zich steeds weer hierop zal richten. Helaas heeft, door de afwijzing van het evangelie van het Koninkrijk, een groot deel van de christenheid hier geen zicht op. Men kan dan wel getuigen en belijden in de Bijbel te geloven van kaft tot kaft, en in de let­terlijke inspiratie van Gods woord, maar tegelijkertijd maakt men een kardinale fout, door over het hoofd te zien dat, de letter doodt, maar de Geest levend maakt (2 Kor. 03:06). Trouwens Jezus zelf zei het ook: “De woorden die Ik tot u spreek zijn geest en leven” (Joh. 06:63). Met andere woorden, wie zich daarvoor openstelt gaat ontdekken waarom het werkelijk gaat: Hij gaat beleven en uitleven waarom het werkelijk gaat, het nieuwe leven in Christus is dan geen theorie meer, maar wordt ook praktisch beleefd. We hebben dan onze vijanden lief, we doen wel dege­ne die ons haten, we hebben een blij en ontspannen leven, we nemen afstand van alles wat naar wetticisme ruikt, we hebben ontdekt waarom het werkelijk gaat. Of zoals een lied in één van de zangbundels het zo mooi onder woorden brengt: “Ik heb ontdekt de rijkdom van het leven”. Dan gaan we die rijkdom beleven en doorgeven en maken het waar wat het koor van dat lied ver­woordt:

“In Hem ben ik een boom aan waterstromen,

die vruchten geeft in ieder jaargetij. Mijn wortels zijn in Gods Woord uit­geslagen,

Zijn Geest is het, die groeikracht geeft in mij”.

God vraagt niet het onmogelijke

“Gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse Vader volmaakt is”. Hoe meer wij gaan ontdekken en beleven dat wij een goede God hebben en Zijn goedheid bestemd is voor alle mensen, hoe meer wij ook het ver­langen hebben om te leven zoals Zijn Zoon leefde. Let wel: Zijn Geest werkt dan verlangen uit. Wij spreken het uit in ons gebed tot Hem, maar vooral ook door het praktisch toe te passen, en Hij helpt ons daarbij. Want dit mogen we ons ook goed realiseren: Hij vraagt nooit iets van ons wat we niet waar kunnen maken. Net zo min als we bij verzoe­kingen, en die zijn er ongetwijfeld, er altijd weer onder door moeten gaan. Denk aan de opmerking van Paulus in zijn brief aan de Korinthiërs: “Gij hebt geen boven­menselijke verzoeking te doorstaan. En God is getrouw, die niet zal gedo­gen, dat gij boven vermogen ver­zocht wordt, want Hij zal met de ver­zoeking ook voor de uitkomst zor­gen, zodat gij ertegen bestand zijt” (1 Kor. 10:13).

Strijdbare opstelling

Wie zich strijdbaar opstelt, door vol van Gods Geest de geestelijke wapens te hanteren, zal ervaren dat hij niet steeds maar hoeft te struike­len, maar meer en meer in de overwinning komt te staan.

Dat wil dus niet zeggen dat die over­winning er steeds al is. Vaak moeten we nog veel leren en afleren, maar we gaan niet bij de pakken neerzit­ten en zeker hebben we geen nega­tieve belijdenis op onze lippen, want telkens weer mogen we ons realise­ren dat Hij die in ons is, meerder is dan die in de wereld is.

Ook gaan we niet op een krampach­tige wijze proberen ons doel: de vol­maaktheid te bereiken.

Krampachtigheid komt voort uit wetticisme, vrees voor straf, faalangst en noem verder maar op.

Krampachtigheid wordt aangewakkerd door de influisteringen van de vorst der duisternis. Net zo als hoog­moed bijvoorbeeld. Dat gebeurt als we onszelf op de borst slaan, zoals de Farizeeën en Schriftgeleerden dat ook deden. We gaan niet van onszelf zeggen: Ik ben al volmaakt en jij bent dat nog niet. Dat werkt aver­echts. Dan spelen we de duivel in de kaart.

Maar we gaan ons wél meer en meer afsluiten voor de influisteringen van de verkeerde kant en gaan het tot een dagelijkse doelstelling van ons leven maken: de volmaaktheid, de volkomenheid, de onberispelijkheid, zoals dat het wezenskenmerk van de Vader was en Jezus dat ook realiseer­de in Zijn leven.

Dan denken we ook aan de woorden van Paulus als hij op een gegeven moment de gemeente te Efeze atten­deert op het feit dat Christus een gemeente op het oog heeft die zal zijn “stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat zij heilig is en onbesmet” (Ef. 5:27). Tot dus­ver heeft een dergelijke gemeente zich nog niet geopenbaard. Maar dat gaat zeker komen! Er zijn christenen die alleen maar geloof hebben voor de ‘afgang’ van deze wereld en niet voor de ‘opgang’ van het Koninkrijk Gods. Ik vraag mij af wat dat van geloof is. In ieder geval wil ik niet een dergelijke gelovige zijn. U wel?

Anders geloven

Laten we ‘anders geloven’, dat wil zeggen geloven in overeenstemming met Gods wil en doel. Dat is het geloof waarin God een welgevallen heeft. Wat lezen we in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06)? “Zonder geloof (het echte geloof) is het onmogelijk God welge­vallig te zijn. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat… en een beloner is voor wie Hem ern­stig zoeken”.

Nu geloven in het bestaan van God daar hebben de meeste christenen geen moeite mee, maar dat is een onvolledig geloof. Het gaat juist om het vervolg: “Hij is een beloner voor wie Hem ernstig zoeken”. Met ande­re woorden degenen die de woorden van Jezus serieus nemen, ook als Hij zegt: “Gij dan zult volmaakt zijn, zoals uw hemelse vader volmaakt is”, gaat God ‘belonen’. Zijn leven wordt hun leven. Dan wordt het werkelijk­heid wat Paulus al schreef aan de Kolossenzen dat, zoals in Christus ‘ de volheid der godheid lichamelijk woonde, ook wij die volheid verkre­gen hebben in Hem (Kol. 02:09).

Want God heeft slechts één doel met ons voor ogen, namelijk dat wij ten volle deelgenoten zullen worden van Zijn heerlijkheid.

Laten wij er daarom alles aan doen dat we Zijn positieve geloof in ons beantwoorden met ons onvoorwaardelijk geloof en vertrouwen in Hem. En dit is mogelijk als we achtgeven op de woorden van onze Heiland als Hij zegt: ‘Jullie behoren volmaakt te zijn, zoals mijn hemelse Vader dat ook is’.

En Hij heeft ons laten zien, en laat het ons iedere dag opnieuw zien door Zijn Woord en Geest, hoe we daaraan invulling kunnen geven.

 

 

De tuin als beeld van onze ziel door Duurt Sikkens

 

De menselijke ziel is te vergelijken met een tuin, een hof, een landschap. Wanneer je daarover wat nadenkt komen er allerlei beelden in je gedachten naar boven. Die kunnen soms meer zeggen dan een stort­vloed van woorden en preken. Tuinen en landschappen kunnen eindeloos gevarieerd zijn, vandaar dat ik wil proberen er verschillende in beeld te brengen met de bedoeling te zien of we ons erin kunnen vin­den, of niet:

-Een tuintje, voor een groot deel bedekt met grijze, grauwe tegels. De grond is dichtgeslagen door verdo­vende opmerkingen en minachting. Hier en daar zie je een poging tot leven: een los struikje, een ‘vergeet- mij-nietje’… Enkele armzalige bloempjes moeten de moed erin houden. Langs de rand staan mans­hoge coniferen zodat het geheel eruit ziet als een klein kerkhofje, met begraven idealen. Met de rug tegen de muur zit de eigenaar verdrietig te kijken omdat de treurnis om vervlo­gen hoop het klimaat er bepaalt

-Een verwilderde tuin. Origineel stonden er mooie planten en bloe­men, maar in de loop der jaren is er nauwelijks onderhoud gepleegd. Onkruid is gaan woekeren en ver­stikt veel moois, verbittering tierde welig en een grote doornige braams­truik van haat benam de andere planten veel zon. Deze waren er wel, maar ze kwamen nimmer tot bloei. Roerloos, met gefronste wenkbrau­wen en de handen tot vuisten gebald in de zakken, staat de eigenaar de zaak te bekijken.

-Een tuin(?) met een bonte verza­meling plastic rozen en kunstbloe­men. Op het eerste gezicht ziet alles er heel vrolijk uit met al die schreeu­wende kleuren. Maar er zit geen leven in en je hebt je tevreden moe­ten stellen met on-eigen-lijk gedach­tenmateriaal. Het lijkt dan heel wat, maar het is gevoelloos, koud, kunst­matig. Vele gasten worden schril lachend ontvangen, maar zelfs de glimlach is van plastic.

-Een tuin, meer een binnenplaats, waar omheen een hoge en lelijke betonnen muur is geplaatst, prikkel­draad erop gewoeld, borden met ‘ver­boden toegang’ er her en der bij- gepoot. Binnen gromt een hond en ernaast zit iemand met een bleek gezicht naar een kale tuin te kijken. Onkruid spriet, er is nauwelijks zon. De mens is bijna onbereikbaar hoe­wel deze hunkert naar warmte, licht, kleur. Maar de hond bewaakt ook hem… zodat haast niemand hem durft te benaderen.

-Een troosteloos tuintje. De put is verdroogd en de herfstbladeren van de herinneringen bedekken de bodem van het bestaan, waar niet veel jong groen meer uitspruit. Iemand zit op een gammel stoeltje, doodmoe en met een lege blik voor zich uit te staren. In een hoekje, waar brandnetels prikken, liggen nog wat scherven van gebroken geluk.

-Een akelig keurig tuintje waar alles zo’n beetje tot kniehoogte is gesnoeid en kort gehouden. Je kan aan de vormen niet meer zien wat het origineel zou moeten voorstellen. Erin staat iemand tevreden te kijken. Zo houdt hij overzicht en controle. Hij heeft alles in de hand en altijd gelijk…

-Een tuin die exact de kopie is van de tuin van een ander. Eigen ideeën hebben hierin geen gestalte gekre­gen, noch in aanleg noch in vorm of kleur. Er is niets origineels in te vin­den omdat een ander is nageaapt. Degene die erin rondloopt is onrus­tig en gaat voortdurend naar de modeltuin om te kijken of de zijne beantwoordt aan het voorbeeld.

-Een tuintje waarin niet zoveel opkomt en er beweegt zich iemand op de knieën in voort. Hij is de ganse dag bezig met wieden en heeft het er vreselijk druk mee om onkruid en distels te verwijderen, ‘s Avonds wist hij zich het zweet van zijn voorhoofd.

-Een vrolijke tuin, vol met planten, bloemen en bomen. Daar waar deze staan kan natuurlijk geen onkruid groeien. De eigenaar wandelt er met plezier in rond. In het midden sproeit een fonteintje en vogels nestelen in de takken van de bomen en het klimop. Het is er een en al leven en voor vrienden en kennissen is het een genot om daar een kijkje te nemen en te genieten van de kleu­ren, de rust die het ademt. Ze mer­ken dat het er goed is.

Wat is jouw tuin?

Ik weet niet waarin je je herkent wanneer je eens, eerlijk, voor jezelf, een blik naar binnen slaat in je tuin, jouw eigen ziel. Er kan namelijk zoveel gebeurd zijn in je leven, chris­telijk of onchristelijk, dat je jezelf haast niet meer kent, omdat je eigen identiteit onherkenbaar is geworden. Jezus zegt ergens dat het ergste wat je kan overkomen is, dat je jezelf ver­liest, waarin dan ook, of dat je scha­de lijdt aan jouw ziel.

Immers, Hij acht jouw persoonlijk­heid zo hoog en dat zijn vele mensen niet gewend. In de een is het kind- zijn verloren gegaan, in de ander zijn vernielingen aangericht en ze zijn het echt niet gewend om bemind te worden: ze reageren schichtig op liefde. Anderen zijn weer bestolen van een mooie plant van eigenwaarde of de prachtige boom van zelfrespect is omgehakt door vreemden. Dan zit je ver­drietig te kijken naar je afgeknotte bestaan.

Weer anderen hebben zoveel men­sen uitgenodigd in hun tuin, dat de boel is platgetrapt, zodat er van een eigen leven geen sprake meer is. Dit is zo vaak het geval met mensen die te veel van hun eigen leven ter beschikking aan anderen hebben gesteld. ‘Voor de Heer’ heet het dan, maar het blijkt dat ze er zelf aan stuk kunnen gaan. Wat dit laatste betreft spreek ik uit eigen ervaring.

Kijk, als je je eigen hof goed bewaart is je bezit in veiligheid, maar wan­neer iemand die sterker is dan jij, jou aanvalt en overwint ben je je wapens kwijt èn je bezit (Luc. 11:21-22). Wat is het daarom wezenlijk om jezelf te bewaren in de liefde waar­mee je wordt liefgehad.

Gods barmhartigheid

Als er iets is waarnaar de mens zucht en verlangt is het wel de barm­hartigheid en het mededogen van God, vlees-wordend, gestalte aanne­mend in Zijn mensen. Dat mededo­gen is de voedingsbron èn van je bestaan èn van de wapens van het licht om de rovers en indringers uit jouw kostbare leven te verdrijven. Daar is nog veel over te zeggen, maar het belangrijkste is wel genoemd. Zelf kun je ook nadenken over de vele aspecten van het werke­lijke leven met God en met de Zoon. God woont in een prachtig park, het landschap van de menselijke zielen. Jezus, de boom des levens, staat in het midden van deze hof. Daar staat ook nog steeds een andere boom die er uiterlijk op lijkt, maar hij is giftig. Deze laatste boom zal eens gerooid worden en dan wordt alles vrij, maar zover is het nog niet.

Ondertussen kun je andere giftige planten en struiken uit je eigen leven (laten) rooien. Je hebt ze nooit gewild, maar degen die ze plantte was sterker dan jij. In de kracht van het geestelijke woord kun je je eigen nog weer inrichten, je eigen planten poten, de bron weer aanboren, ruim­te scheppen en gezellige hoekjes, puin en afval ruimen, brandnetels uitroeien, dorre bladeren wegharken en wat snoeien, kortom de leugens ontwortelen en de waarheid in je (laten) planten. En dan? Dan lopen jouw eigen planten en bomen weer uit? Durf je, durf je jezelf te laten worden, durf je het wordingsproces onder leiding van de grote Tuinman aan na al die teleurstellingen, je verdriet, je boosheid. Nooit, nooit meer een ander te zijn dan die je zelf bent. God zegt van zichzelf dat hij degene is die Hij is. Zo, kun je worden wie je bent, en dan ben je Zijn kind. Ik stop met wat Jeremia, een oudere broer van ons over ons heeft geprofiteerd. De Heer maakt je vrij en verlost je uit de macht van wie sterker is dan jou. Hun ziel zal zijn als een besproeide hof. Ze zullen nooit meer versmachten. (Jer. 31:12).

 

De klim door Froukje Huis

‘Zo, hebben we nu alles? Even kij­ken: brood, frisdrank, appels…, een snoepje…? Regenjassen, truien…, oh, de kaart, wie heeft die?’

‘Zit in het zijvak van de rugzak…, klaar? Mooi, dan gaan we maar!’ En daar gaan we dan: een wandeling maken in de bergen! Heel kalm aan is het advies, maar wat is kalm als je altijd gewend bent er stevig de pas in te zetten! Al gauw staan we hijgend uit te rusten. Kijk eens, hoe ver we over ‘t dorp heen kunnen zien, verwonderen we ons. Geen wonder dat het zoveel moeite kostte. Och, straks wordt het wel wat vlakker, ver­onderstelt iemand. Vergeet het maar, het pad stijgt en blijft stijgen. Ja, als je ook 400 meter hogerop wilt. Af en toe strijken we op een bank neer om van het uitzicht te genieten. Diep in het dal ligt het dorp aan het riviertje dat in de verte tussen de met sneeuw bedekte bergen verdwijnt. Minuscule autootjes reppen zich over de weg. Bij elke rustpauze is het dorp kleiner en het dal groter omdat we steeds hoger komen. We nemen een hartversterking en trekken vol moed verder. Het pad verdwijnt in het bos en wordt steeds smaller. Dikke boom­wortels proberen ons de weg te versperren en juist op het punt waar je vlak langs de diepte loopt, liggen grote scheve stenen.

‘Voorzichtig!’, roept de voorste, ‘en goed uitkijken’.

Langzaam schuifelen we verder, soms op handen en voeten.

Hoera… een bank! We vegen het zweet van ons gezicht en laten ons de limonade heerlijk smaken.

Zouden we nog hoger moeten? Kijk daar lijkt het wel vlakker. Inderdaad: lijkt, want het pad gaat onvermoei­baar naar boven.

En dan staan we bij de splitsing. Welke kant moeten we op? De kaart… natuurlijk! Nauwkeurig wordt de afgelegde weg op de kaart beke­ken: hier zijn we… daar moeten we heen, dus rechtdoor.

‘k Zou hier niet graag in mijn eentje ronddwalen’, merkt iemand op.

‘Dan had ik allang de moed opgege­ven’, meent een ander. Maar zo met elkaar, de één de ander bemoedigend en soms ondersteunend, en samen genietend van de prachtige natuur, wordt het een geweldige tocht.

Al klimmend schiet me een tekst uit Obadja te binnen: “Verlossers zullen de berg Sion bestijgen” (Ob. 01:21). “De berg Sion, ver in het noorden, de stad van de grote Koning” (Ps. 048:003). “Wie mag de berg des Heren beklim­men?”, vraagt Psalm 24 vers 3 en geeft meteen het antwoord: “die rein is van handen en zuiver van hart”.

Zo rein en zuiver zijn allen die gerei­nigd zijn door het bloed van Jezus, want dat reinigt van alle zonden” (1 Joh. 01:07).

Wij mogen de berg Sion bestijgen, maar het is wel een weg die steeds verder omhoog voert (1 Kor. 12:31). Daarom is het belangrijk dat we goed toegerust op stap gaan, voorzien van: a. Proviand. De Bijbel zegt: “De mens zal leven… van alle woord dat uit de mond Gods uitgaat” (Matt. 04:04). En Jezus, het vlees­geworden Woord, zegt: “Ik ben het brood des levens en wie dorst heeft, kome en drinke het water des levens (om niet)”.

Kaart. De Heilige Geest wil ons aan de hand van de Bijbel wegwijs maken in de geestelijke wereld, want Jezus zegt: “Hij neemt het uit het mijne en zal het u verkon­digen” (Joh. 16:13).

Kleding. Ook op onze levensweg kunnen we regen, storm en koude verwachten, daarom is ‘t goed onze geestelijke wapenrusting aan te doen, zodat we op alles voorbereid zijn.

Zo toegerust kunnen we op pad gaan: kalmpjes aan, af en toe rustend en volop genietend van het machtige perspectief dat Vader ons biedt. Samen bestijgen we de berg Sion, elkaar bemoedigend en troostend om ook samen het doel te bereiken.

 

 

1995.03 nr. 368

Levend geloof 1995.03 nr. 368

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Heeft u er wel eens over nagedacht waarom Jezus, tijdens zijn eerste grote rede vanaf de berg, op een gegeven moment tot de uitspraak komt: “Zoekt eerst Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid…” (Matt. 06:33)?

Temidden van de talrijke leefregels en adviezen die Jezus geeft om het geloof praktisch te beleven, is dit ongetwijfeld de kern waar het allemaal om draait. Weliswaar wordt deze uitspraak gedaan in het kader van het niet bezorgd zijn voor het dagelijks levensonderhoud, maar het is een duidelijke zaak dat Jezus er altijd weer op uit was de werkelijke betekenis van het Koninkrijk Gods te openbaren. Primair was zijn grote doelstelling anderen binnen dat Koninkrijk te brengen. Jezus maakte duidelijk dat het Koninkrijk Gods centraal en nummer één behoort te staan in ons denken, spreken en handelen. “Zoek éérst…” Dat behoort voorop te staan en geeft veiligheid, vrede en blijdschap. Dat brengt je in harmonie met de Schepper… en met je medemens. Want dat heeft altijd een positieve uitwerking naar de ander toe. Dan kunnen we werkelijk invulling geven aan ons getuige zijn in deze wereld.

Het is dit Koninkrijk wat wij ook in Levend Geloof steeds centraal willen stellen in de artikelen die wij publiceren. De tegenstander zit uiteraard niet stil om dat te beletten. Hij probeert de aandacht af te leiden van datgene waar het werkelijk om gaat. Wie geestelijk groeit (en gegroeid is) zal echter weten te onderscheiden waar het op aankomt en waakzaam zijn. Er is in onze dagen zoveel verleiding om af te wijken van het gezonde evangelie, zoals Jezus dat bracht en de apostelen. Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in het zoeken naar speciale ervaringen.

Waarachtige kinderen Gods laten zich echter niet van de hoofdweg (het Koninkrijk Gods) afbrengen door zijwegen in te slaan. Zijwegen die net echt lijken, maar in werkelijkheid het predicaat ‘surrogaat’ verdienen. Met een variant op het slot van de zeven brieven aan de gemeenten (Openb. 2 en 3) wil ik daarom iedere lezer en lezeres oproepen de geestelijke oren goed open te hebben, om te kunnen verstaan wat de Geest werkelijk te zeggen heeft. Eén van de doel­stellingen van ons blad is daarbij behulpzaam te zijn, zodat we meer en meer gaan ontdekken en beleven dat het Koninkrijk Gods, zoals Paulus onder woorden brengt in (Rom. 14:17), niet bestaat in eten en drinken (dus niet in uiterlijke dingen), maar in rechtvaardig­heid, vrede en blijdschap door de heilige Geest.

 

De beslissingen van de verloren zoon door Gert Jan Doornink

 

De gelijkenis van de verloren zoon is ongetwijfeld één van de meest bekende verhalen uit de Bijbel. Duidelijk komt in dit verhaal de grote liefde van God voor de mens -de kroon van zijn schepping- tot uiting.

We willen dan ook in dit artikel niet zozeer stilstaan bij de ge­schiedenis zelf, maar wel bij de woorden die de ‘verloren zoon’ op een gegeven moment sprak: “Ik zal opstaan en naar mijn Vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u” (Luc. 15:18). En wat hij zei bracht hij ook in praktijk. Want vers 20 (Luc. 15:20) zegt: “En hij stond op en keerde naar zijn vader terug”.

Deze jonge man nam enkele belangrijke beslissingen, die een totale ommekeer in zijn leven brachten.

Het nemen van beslissingen

Het nemen van beslissingen is iets waar ieder mens mee te maken heeft. Ons leven wordt bepaald door een aaneenschakeling van beslissingen. Bij de meeste staan we niet eens meer bij stil. Als een flits gaat het door ons heen: dit of dat moeten we doen of niet doen. Bij belangrijke beslissingen den­ken we er uiteraard eerst over na. En dit nadenken duidt er al op dat iedere beslissing die we ne­men zijn oorsprong vindt in onze gedachtewereld.

Nu wordt ook al duidelijk hoe belangrijk bijvoorbeeld de uit­spraak van Paulus in (Rom. 12:02) is, als hij zegt: “Wordt hervormd (omgevormd) door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, wel­gevallige en volkomene”. ?

Paulus schrijft dit aan gelovigen, mensen die dus al vernieuwd waren in hun denken, want wie in Christus is, is een nieuwe schep­ping. Maar die vernieuwing van denken behoort door te gaan, anders is er ook geen verdere geestelijke groei.

Hij attendeert hier tevens op de positieve uitwerking ten aanzien van het inzien wat nu werkelijk de wil van God is: ‘het goede, wel­gevallige en volkomene’. Vele kinderen Gods die altijd weer geneigd zijn alle ellende en narigheid in de schoenen van God te schuiven, zouden eens los moeten komen uit dit vastgeroeste denken, om tot de conclusie te komen dat God een goede God is en de duivel de veroorzaker is van alles wat negatief is. Jezus zelf bracht het in (Joh. 10:10) op zeer duidelijke wijze naar voren met de opmerking: “De dief komt niet om te stelen en te slachten en te verdelgen; (maar) Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed”.

De openbaring van het nieuwe leven

Als het nieuwe leven van Christus in ons is betekent dit dat we leven tot eer van Hem. We gaan ons openbaren als zonen Gods, als beelddragers van Christus. Maar dat gebeurt niet automatisch, ook al zegt het spreekwoord: ‘Waar het hart vol van is, loopt de mond van over’. De tegenstander pro­beert ons ‘monddood’ te maken. We zullen er daarom zelf aan moeten werken dat hem dat niet lukt. Het functioneren in en van­uit Gods Koninkrijk is geen automatisme. Geen voorgeprogrammeerd computersysteem wat in werking treedt als wij op een knop drukken.

Wij zijn geroepen om vrucht te dragen voor Gods Koninkrijk. Paulus geeft Timótheüs daarom het advies: “Oefen u in de godsvrucht” (1 Tim. 04:07).

Hij schrijft dit in het verband met ‘het onderlegd zijn in de woorden des geloofs en der goede leer’ (1 Tim. 04:06). Hij schrijft ook waarom die ‘godsvrucht’ zo belangrijk is; zij is namelijk “nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst” (1 Tim. 04:08).

Van dit vruchtbaar zijn komt weinig of niets terecht als wij verkeerde beslissingen nemen. Dan verknoeien we tijd en energie en blijven geestelijk niet in goede conditie (Het Boek). Daarom is het nemen van de juiste en goede beslissingen een levensvoor­waarde voor ieder kind van God.

Enkele noodzakelijke beslissingen

Ik wil een drietal beslissingen noemen die voor elk kind van God beslist noodzakelijk zijn om die te nemen, om goed te functioneren en om uiteindelijk het einddoel (de gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon) te bereiken.

1.De beslissing om de geeste­lijke weg te bewandelen Hoewel het volgen van Jezus uiteraard altijd een geestelijke aangelegenheid is, is het behept zijn met natuurlijke gedachten en visies één van de grootste belem­meringen, waardoor vele kinderen Gods niet verder zich gaan ont­wikkelen tot beelddragers van Christus.

Hoeveel kinderen Gods bezitten niet een zogenaamde ‘natuurlijke eindtijdvisie’. Zij weten haarfijn te vertellen, hoe de verschillende eindtijdgebeurtenissen zich zullen afspelen, maar als er gesproken wordt over bijvoorbeeld ‘de strijd in de hemelse gewesten’ en dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten’, geven zij: ‘niet thuis’.

En dan te bedenken dat we alleen vanuit onze plaats in de hemelse gewesten geestelijk kunnen strij­den en overwinnen (Ef. 02:06; Efeze 6, geestelijke wapenrusting).

De beslissing om gedoopt te worden en vervuld te zijn met Gods Geest

Ik ontmoet nog heel vaak christe­nen die niet weten gedoopt te zijn in de heilige Geest. Soms is het een ervaring van het verleden geweest, waar ze verder niet meer weten om te gaan. Bijvoorbeeld het spreken en tongen en het pro­feteren is voor hen een vreemde aangelegenheid. Uiteraard staat bij het vervuld zijn met de Geest, het openbaar worden van de vrucht voorop (Gal. 05:22). Maar ook de gaven behoren te functioneren. Denk alleen maar aan de gave van onderscheiding der geesten die we in deze tijd zo, broodnodig hebben.

De beslissing om te blijven staan achter elke positieve beslissing die men neemt. Het is niet voldoende als men zegt: ‘Ik zie dat ik dit of dat moet doen’ en men laat het dan verder na te doen. Het spreekwoord zegt met voor niets dat de weg naar de hel geplaveid is met goede voornemens.

Jezus zei: “Niet een ieder, die tot Mij zegt Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is” (Matt. 07:21)

Stel dat de verloren zoon alleen maar gezegd had: ‘Ik zal opstaan en tot de vader gaan’ en hij zou het niet gedaan hebben, dan zou er ook niets gebeurd zijn.

Je kunt tot een bepaald punt komen en dan toch niet, wat ik zou willen noemen, ‘doorstoten’. Zoals bijvoorbeeld de rijke jongeman, in Mattéüs 19, die met de vraag bij Jezus kwam wat hij moest doen om het eeuwige leven te verwerven. Als hij tot Jezus zegt dat hij alle geboden punctueel onderhouden heeft, zegt deze tot hem: ‘Nu moet je nog één ding doen: je vele be­zittingen verkopen en het aan de armen geven; dan zul je een schat hebben in de hemelen’.

Ik vind het altijd weer tragisch als ik dan in vers 22 lees: “Toen de jongeling dit hoorde, ging hij bedroefd heen, want hij bezat vele goederen”.

Je zou kunnen zeggen: Hij had wel, zoals de verloren zoon, de beslissing genomen op te gaan staan, maar bij het tweede (naar de Vader gaan), dat wil zeggen de bereidheid om in gemeenschap met de Vader te gaan leven, nam hij de verkeerde beslissing. Hij keerde zich van de Vader af.

Dan zien we ook het grote verschil: Bij de verloren zoon wordt een feestmaal aangericht. Van de rijke jongeman horen we alleen maar dat hij bedroefd wegging en verder niets meer.

Verkeerde beslissingen

Vandaag zijn er heel wat christe­nen die zich in feite van God afkeren doordat zij verkeerde beslissingen nemen. De ‘eenvou­dige en loutere toewijding aan Christus’ heeft plaats gemaakt voor allerlei surrogaat… Dat kan zich bijvoorbeeld uiten in een verlangen naar allerlei ervaringen die in de emotionele of gevoels­sfeer liggen.

Natuurlijk hoeven we onze gevoelens niet uit te schakelen, ze horen bij onze persoonlijkheid. Maar ze zijn wel ondergeschikt aan ons geloof. Daar gaat het in de eerste plaats om! (Heb. 11:06; zie ook ons artikel in Levend Geloof van vorige maand).

De sleutel om te functioneren naar Gods wil

Het nemen van de goede en juiste beslissingen, en deze uitvoeren, is de sleutel om als kind van God te kunnen functioneren naar de wil van God. Daarbij behoren we ons telkens weer te realiseren dat God altijd het goede met de mens voor ogen heeft. God is een goede God (en de duivel is een slechte duivel). Een beslissing die goed is heeft altijd het goede (voor onszelf of de medemens) op het oog. Zo’n beslissing is als het ware een ‘be­vruchting’ van Gods Geest met onze geest.

Een beslissing die verkeerd is, (die onszelf of onze medemens negatief zou kunnen beïnvloeden of beschadigen) is altijd geïnspi­reerd door de vorst der duisternis. Onze geest is dan ‘bevrucht’ door een verkeerde geest.

Maar hoe moet het nu met de verkeerde beslissingen die we nemen? Want laten we eerlijk zijn, daar hebben we allemaal ook nog wel eens mee te maken. Toch hoeven we daarvoor niet bang te zijn. De Heer weet of wij oprecht willen leven en Hem willen die­nen. Hij is een kenner van ons hart. Uit de fouten die we soms nog maken kunnen we leren.

De verloren zoon is wel het grote voorbeeld van iemand die er to­taal niets van terecht bracht. Hij kwam in de grootste ellende terecht. Maar hij kwam toch uit­eindelijk goed terecht, door de belangrijke beslissing die hij nam: “Ik zal opstaan en tot de Vader gaan…”

Met andere woorden: Ik wil ge­hoorzaam worden en in gemeen­schap met de Vader gaan leven.

Dat is het geheim, de sleutel, voor elk kind van God, in welke situ­atie hij of zij zich ook mag bevin­den of op welke etappe van de geloofsweg ook.

Waar bevindt u zich op dit mo­ment? Leeft u op Zijn niveau?

Of bent u, om het zo maar eens te formuleren, ‘naar beneden geval­len?’ Moet u met iets breken, wat u nog afremt? Moet u een be­paalde gebondenheid afleggen of u er van laten bevrijden?

Maar misschien is dat allemaal wel in orde en bevindt u zich toch in een soort ‘geestelijk niemands land’? Want de duivel heeft uiteraard meer pijlen zijn boog dan iemand zoals dat bij de verloren zoon het geval was ­totaal vast te laten lopen. Hij kan ons bijvoorbeeld ook ‘gedeelte­lijk’ uitschakelen. Het resultaat is uiteraard hetzelfde: we dragen geen vrucht meer voor Gods Koninkrijk.

De opdracht om waakzaam te zijn

In dit opzicht zou ik nog een voorbeeld willen noemen wat we nog al eens tegenkomen bij kinderen Gods. Ik zou daarvoor het woord ‘slepen’ willen gebruiken, het niet meer waakzaam zijn. Niet voor niets worden wij opgeroepen waakzaam te zijn!

Wie niet waakzaam is, is geneigd verkeerde beslissingen te nemen; wie niet waakzaam is verricht verkeerde handelingen. Hij laat zich niet meer leiden door Gods Geest.

In de Bijbel komen we talrijke teksten tegen die oproepen tot waakzaamheid. Wij willen er enkele citeren :

“Ziet toe, blijf waakzaam” (Jezus in Mark. 13:33).

Paulus schrijft in (1 Kor. 16:13): “Blijf waakzaam, staat in het geloof!”. En in (Kol. 04:08: “Volhardt in het gebed, wees daarbij waakzaam…”

“Wordt nuchter en waakzaam” (Petrus in 1 Petr. 05:08). En in Efeziërs 5, waarin Paulus oproept niet deel te nemen aan de ‘onvruchtbare werken der duis­ternis’, komt hij op een gegeven moment tot de uitspraak: “Ont­waak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef. 05:14).

Opstaan en naar de Vader gaan!

“Ik zal opstaan en tot de vader gaan”, sprak de verloren zoon. En hij voegde de daad bij het woord. Als wij deze beslissing in ons leven ook telkens weer ne­men, zullen we ervaren dat wij daardoor in de wil van God staan, want God heeft daar een welge­vallen in!

En we zullen ontdekken dat wie ‘in de wil van God staat’ ook meer en meer gaat beleven wie God is: een goede God, die het beste voor heeft voor Zijn kinderen.

Laten we het diep tot ons laten doordringen dat de wil van God, voor u en mij en voor heel de schepping, is: ‘het goede, welge­vallige en volkomene’. Zo is Hijzelf en zo wil Hij dat ook wij zullen zijn.

De duivel kan dan wel het te­genovergestelde beweren, maar hij is een leugenaar. De eerste grote ontmaskering van hem vond reeds plaats op Golgotha. En nu gaan wij (de waarachtige gemeente), in de voetsporen van Jezus, hem verder ontmaskeren en overwinnen!

Evenals de zoon in de gelijkenis, die weer volkomen in gemeen­schap met zijn vader werd geaccepteerd en ging leven, gaan ook wij dat doen als zonen van Hem in deze tijd.

De werkelijke openbaring van de zonen Gods is geen theorie die toch niet gerealiseerd gaat wor­den. Maar gaat zich voor de volle 100% voltrekken. Zo heeft God het bedoeld. Zo hadden de eerste christenen het begrepen en gaan ook wij het begrijpen.

De vernieuwing van ons denken gaat door en vanuit deze vernieu­wing verandert ons leven iedere dag, van heerlijkheid tot heerlijk­heid. En van heerlijkheid tot volle heerlijkheid!

 

‘Kom op een hoger niveau!’ Door Gert jan Doornink

 

De meeste van onze lezers en lezeressen weten dat ik als eindredacteur van Levend Geloof al vele jaren spreekbeurten vervul in diverse gemeenten en geloofsgemeenschappen. Uiteraard maak ik altijd de gehele samenkomst mee, inclusief de zang en aanbiddingsdienst. Tijdens de aanbiddingsdienst worden vaak profetieën uitgesproken, waar ik soms in de preek op in kan haken. Veelal is datgene wat door Gods Geest geïnspireerd wordt om door te neven vooral ge­richt op de plaatselijke gemeente. Maar soms wordt ik getroffen door een woord waarvan ik denk: dit zou iedereen moeten horen. Dat was ook onlangs het geval, toen een zuster in de volle evangelie gemeente te Maas­sluis onderstaand beeld met uitleg doorgaf. Wij kregen toestemming het in Levend Geloof te publiceren – redactie).

Waterplateaus

“De Heer laat mij een beeld zien: Het is een waterval, maar het is niet een gewone waterval, het is eigenlijk een hele brede rivier die naar beneden stroomt, trapsge­wijs. Het stroomt naar beneden en dan komt er een soort ‘water- plateau’ en dan gaat het weer naar beneden en weer een pla­teau en zo meer, helemaal tot be­neden toe.

Halverwege die waterval is een dorp. En op die hoogte is een heel groot plateau en daar gaan de meeste bootjes. Er zijn ook van die bootjes die naar beneden gaan en die afgrond is heel diep. En hoe dieper die bootjes gaan hoe donkerder het wordt.

En er is ook een weg omhoog en daar is licht en daar is blijdschap. Maar natuurlijk is het moeilijk om naar boven te komen met die boot­jes, want dan moet je tegen de stroom in en dat kan ook eigenlijk niet. Maar toch zie ik bootjes gaan die zomaar omhoog gaan en het hogere niveau bereiken. Daar is meer uitzicht, meer licht. Dan zie ik de mensen in dat bootje ge­nieten en maken een ronde op dat plateau, dat kan zomaar, en die kijken rond en dan gaan ze ook weer verder, de volgende hoogte op.

Er zijn ook bootjes die blijven ste­ken, die blijven daar en je ziet er een soort verveling: Ze gaan wel rond maar er is niets nieuws meer er verandert niets meer. En op het niveau van het dorp zijn de meeste boten, die varen ge­woon maar wat rond en daar is ook weinig licht en dat is eigenlijk het niveau van de wereld.

De weg omhoog

En het woord van de Heer is: Mijn kinderen, die waterval dat wil laten zien de weg die u gaat in Mijn Koninkrijk. Degene die in Mij geloven die zijn als het ware in het water. En dan is er een moge­lijkheid om omhoog te komen, maar dat gaat tegen de stroom in, tegen het gewone normale in. Alleen wanneer u mijn Geest hebt zult u die ‘hoogtes’ op kunnen ko­men, als u zich vasthecht aan Mij. Degenen die Mijn Geest niet heb­ben die zijn in gevaar: die blijven of op het niveau van de wereld, die zien alles aards of die zakken af naar beneden.

Maar Mijn kinderen dat is niet Mijn wil met uw leven. Ik wil dat u omhoog gaat, Ik wil dat u zich vasthecht aan Mijn Geest en dan zult u die hoogte bereiken. Maar uw wil moet daar wel achter­staan, want wanneer u genoegen neemt met dat niveau waar u nu bent zult u niet vanzelf omhoog komen. Maar Mijn verlangen is dat u wel omhoog zult komen. Ik wil, Mijn kinderen, dat u zich steeds meer uitstrekt en opnieuw uitstrekt naar meer van Mij. U mag de tijd nemen om te ontdek­ken en de mogelijkheden zien van die hoogte. Maar dan wil Ik niet dat u blijft staan, maar dat u verder gaat. Dat u verder omhoog trekt en geen genoegen neemt met dat niveau dat u nu bereikt heeft. Want Ik heb veel meer te geven en uit te delen.

En hoe hoger u komt, hoe meer u in Mijn licht bent, hoe meer u uit­zicht krijgt en overzicht krijgt, hoe meer u één wordt met Mijn den­ken en hoe meer u afstand neemt van het denken van de wereld.

Zo wordt de scheiding steeds zichtbaarder. Ook de mensen in de wereld worden dan verlokt om verder te komen. Mijn kinde­ren, blijf daarom niet op het ni­veau waar u nu bent, maar strekt u steeds meer uit naar het meerde­re. Want er is zoveel meer dat ik wil geven, zegt de Heer”.

Commentaar van de redactie: “Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt”.

 

De hemelen -9- door Cees Maliepaard De nieuwe mens

“Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, dat gij wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten. Dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid” (Ef. 04:20-24).

Wij zijn anders dan de heidenen, heel anders zelfs! Waar dat uit blijkt? Wel, wij hebben Christus leren kennen. En dat heeft zijn consequenties. We hebben Jezus nooit naar het vlees gekend, net zo min als de Efeziërs hem ooit met hun natuurlijke ogen hebben gezien. Want evenals zij, hebben ook wij de Christus door onder­wijzing leren kennen.

Een gespleten mensbeeld?

Paulus doet een oproep om de oude mens af te leggen en de nieuwe aan te doen. Betekent dit, dat ieder van ons twee identiteiten heeft, een dubbele persoonlijkheid met wellicht een dubbele moraal: een oude en een nieuwe mens, waar je beurtelings mee te maken kunt krijgen? Sommigen denken dat. Dat komt doordat de levens­praktijk van meerdere kinderen Gods een dubbele bodem heeft. Dat is hun opzet niet, maar ze kunnen niet anders. Ze willen (net als Paulus vóór zijn ommekeer) wel degelijk het goede, maar ze doen regelmatig het kwade.

In Romeinen 7 beschrijft Paulus

het leven van de natuurlijke mens onder de wet. In dat verband noteert hij: “Niet wat ik wens, het goede, doe ik, maar wat ik niet wens, het kwade, dat doe ik (Rom. 07:19).

De mens onder de wet komt daardoor tot de uitroep: “Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Voor de natuurlijke christen is dat een retorische vraag. Met andere woorden: daar kom je nooit los van. Maar Paulus is een geestelijk mens. Voor hem is het een reële zaak met een dui­delijk antwoord erop: “Gode zij dank door Jezus Christus onze Heer!”

Door Jezus als Heer van je leven te erkennen en zijn discipel te wor­den, ben je een ander mens ge­worden. Een nieuw mens derhal­ve. Een mens die het goede be­denkt en dat ook uitvoert. Daar heeft Paulus het over in Romeinen 8. De veroordeling door de wet is in Jezus Christus teniet gedaan. Want de nieuwtestamentische wet van de Geest des levens, de wet van de vrijheid, heeft ons in Christus Jezus vrijgemaakt van de schaduwwet van zonde en dood.

De oude mens afleggen

Wat wordt er nu eigenlijk bedoeld met het afleggen van de oude mens? Roept Paulus ons op een breuk met onze persoonlijkheid te forceren? Het wordt zo wel eens uitgelegd. Dan bedoelt men daar­mee: je moet jezelf, dat wil zeggen de eigen identiteit wegdoen; je ‘ik’ moet er aan! We zongen dat vroeger zelfs wel: ‘Het eigen ik doden, zijn wil alleen…’ Maar het kan immers nooit Gods bedoeling zijn, onze persoonlijkheid geweld aan te doen, laat staan ons aan te sporen tot geestelijke zelfmoord. De oude mens is (blijkens onze tekst) voor de bekeerde christen, wie hij was tijdens zijn vroegere, onbekeerde levenswandel.

Maar wat hebben we nog te ma­ken met een mensbeeld dat in het verleden het onze was? Je moet gewoon niet wandelen zoals de heidenen (de onbekeerden) dat doen, staat er in (Ef. 04:17). En dat is ook zo! Ieder die Jezus Christus toebehoort, heeft afgerekend met het verleden. Dat verleden leeft voor hem of haar niet meer, het is voltooid verleden tijd geworden.

Dat is het overigens nu net: wat niet meer leeft, is dood. En dat dienen we dan ook niet meer mee te slepen in ons denken. Als je wat dood is, niet aflegt om het te begraven, blijf je er alsmaar mee rondlopen. En echt waar, dat worden behoorlijk kwalijk rie­kende zaken die je wandel en groei in de hemelen belemmeren.

Dat staat er trouwens ook bij. Paulus heeft het hier over de oude mens die ten verderve gaat, zoals dat het geval is met alles wat dood is en dus tot ontbinding over gaat.

Wat nog leeft laat zich niet afleggen, dat zal zich daartegen verzetten en dat komt weer over­eind.

Maar als we écht onze wandel in de hemel hebben, zijn we wat onze vroegere levenswandel betreft met Christus mee gekruisigd. Onze oude mens is dan dus niet meer in leven, die kan gewoon de kop niet meer opsteken.

Laat je alsjeblieft niets door de duivel wijsmaken. Hij probeert je voortdurend te intimideren, zodat je echt zou gaan denken dat je oude mens nog in het land van de levenden verkeert. En omdat je anderzijds wel degelijk een wandel met Christus in de hemelen hebt, schept dat een eindeloze conflictsituatie, een vruchteloze strijd met en tegen jezelf.

De nieuwe mens aandoen

De nieuwe mens is naar de wil van God geschapen: één en al gerech­tigheid en heiligheid. Je zult nooit een mens naar Gods beeld worden door te proberen telkens wat heili­ger te worden of allengs meer gerechtigheid in je leven in te bouwen. Zo werkt het nu eenmaal niet. Door wedergeboorte zijn we mensen naar Gods welbehagen geworden, mensen die de heilig­heid en de gerechtigheid van de Vader in hun leven openbaren. Als Paulus de Efeziërs aanmoedigt de nieuwe mens aan te doen, spoort hij ze niet tot iets nieuws aan, tot een stap die voor hen een sprong in het onbekende wezen zou – allerminst! Hij heeft het tegen mensen die het beeld van Christus reeds in hun leven meedragen, tegen mensen die derhalve gewend zijn in nieuwheid des le­vens te wandelen; mensen die net als wij bezig zijn dus.

Paulus voert terecht niet aan dat de nieuwe mens in hen geboren moet worden, want wat er al is kan niet nóg eens tot leven geroepen worden. Paulus beklemtoont dat zij de nieuwe mens (die er al is) moeten aandoen, dat wil zeggen dat die nieuwe mens in hen dui­delijk zichtbaar zal mogen wor­den. Er is ons nieuw leven gege­ven, nu zullen we ook als nieuwe mensen bezig mogen zijn vanuit een hemels denken.

Als iemand de nieuwe mens aan­doet, wordt hij zich bewust van zijn nieuwe identiteit in Christus. Die identiteit is maatgevend ge­worden, want die vormt de maat­staf voor heel het denken, spreken en handelen. Onder leiding van de inwonende Geest van God, hebben we onze plaatsen in de hemel ingenomen. Daar wonen we.

Geloof maar met mij, dat er niets onheiligs (niemand die nog niet door Jezus’ bloed gereinigd en van de oude, aangetaste identiteit is vrijgemaakt) in de hemel van Gods heerlijkheid kan binnenko­men.

Daarentegen zal voor ieder bij wie dat wel gebeurd is, de vrije toe­gang tot al Gods heerlijkheden een heugelijk, eeuwigdurend feit zijn.

De openbaring van de nieuwe mens

De nieuwe mens openbaart zich in waarachtige gerechtigheid en hei­ligheid. Dat gaat echter altijd met (geestelijke) strijd gepaard, want de duivel mitrailleert de nieuwe mens met alle ongerechtige on­heiligheid die in hem is. Hij pro­beert daarmee het reine denken van de mens-in-Christus met zijn onreine gedachten te larderen.

Daarom laat Paulus ons zien: “Alle (in de machten der duis­ternis gepersonifieerde) bitter­heid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaar­digheid” (vs. 31).

We mogen leren strijden tegen al dergelijk satanisch gespuis, om te overwinnen in de Geest van Chris­tus door jegens elkaar vriendelijk, barmhartig en elkaar vergevend te zijn… zoals God ons in Christus vergeving geschonken heeft (vs. 32).

Herkent u uzelf hierin? De Vader kent ons ontegenzeggelijk, want Hij weet wie Hij in Christus Jezus van zijn Geest geven heeft. U en ik mogen in zijn hemel verkeren als zijn geestelijke zonen. Jezus heeft ons de weg naar de hemel geopend, opdat wij samen met hem en onder zijn eeuwig ko­ningschap nieuwe mensen mogen zijn.

 

Luisteren naar God door Peter Annotee

“Wie oren heeft, die hore!” (Matt. 11:15).

Er was eens een koning met een probleem. Hij ging de stad door op zoek naar een oplossing. Hij vond een schoolmeester in zijn klaslokaal en zei: “Luister, ik heb een probleem…”. En de school­meester antwoordde meteen: “Hoogheid, bouw scholen en u kunt gevangenissen sluiten!” De koning ging verder en vond zijn generaal in het arsenaal. De koning zei: “Luister, ik heb een probleem…” En de generaal antwoordde meteen: “Hoogheid, als u vrede wilt, bereid U dan voor op de oorlog!”

De koning ging verder en vond zijn kardinaal in diens kathedraal. Hij zei: “Luister, ik heb een pro­bleem…” En de kardinaal ant­woordde meteen: “Hoogheid, lees uw bijbel, bid elke dag als u groeien wilt”.

De koning hield op met zoeken en ging terug naar zijn paleis. Onderweg kwam hij een meisje tegen, ze keek hem aan en vroeg: “Waarom kijkt u zo boos?” Ik heb een probleem smaalde de koning en liep door. Toen vroeg het meisje: “Wat is een pro­bleem?” De koning bleef staan en draaide zich langzaam om. Hij glimlachte en zei: “Jij bent de eerste vandaag, die naar me luistert”.

God spreekt tot ons en wij kun­nen Hem allemaal verstaan. Hij spreekt tot ons door Zijn woord, door mensen en rechtstreeks tot onszelf. Daarom is iedereen overal en altijd bereikbaar voor God. Niemand blijft dan ook verborgen voor de stem van God. Dat iedereen aangesproken wordt wil niet zeggen dat iedereen zich aangesproken voelt. Sommige mensen zijn zich niet bewust van het spreken van God en anderen wijzen het bewust af. Er zijn ook mensen die Zijn woorden van harte aannemen; voor anderen.

Wie zich wel aangesproken voelt, en weet, begint met vragen. Dat betekent vragen om vergeving en aanvaarding. Dan vraag je dus of God jou als cadeau wil accepteren. En voor zover ik mijzelf aan God gegeven heb, kan ik luisteren naar hem.

Ik hoor Hem dan als ik mijn bijbel lees, als mijn broeders en zusters met mij praten en als hij, via mijn gedachten, iets tegen mij zegt. Dat gebeurt bij mij meestal in mijn stille tijd. Maar het kan natuurlijk op elk moment van de dag gebeuren. Of het gebeurt ‘s nachts in een droom.

Voor mij is het directe spreken van God tot mijn hart iets wat ik absoluut niet wil missen. Niet alleen ervaar ik er de aanwezig­heid van God in mijn leven door, maar ook geven die woorden leiding aan mijn leven van alle­dag. Ze vertellen me niet altijd precies wat ik moet doen, maar ze geven me vertrouwen, en wijzen me op dingen waar ik zelf niet aan gedacht zou hebben.

Toch kan niemand zonder de bijbel, en omgang met andere christenen, een leven met God opbouwen. De bijbel geeft de grenzen aan waarbinnen het spreken van God valt. God zegt geen dingen die in strijd zijn met Zijn woord. Onze broeders en zusters in de gemeente hebben we nodig om ons op onze tekortko­mingen te wijzen. Zij kunnen de boodschap van God overbrengen waar wij onze geestelijke oren niet voor gespitst hebben.

Wie naar God luistert, zal dingen te horen krijgen die pijnlijk zijn. Dan horen we vaak iets wat we in eerste instantie niet voor waar willen aannemen. Ons leven hangt af van deze bereidheid om juist dan te luisteren. Onze gevaarlijk­ste vijanden zijn de machten in ons leven die we zelf niet (willen) zien.

Als we zo willen luisteren komen Gods woorden door het laatste filter heen dat elk woord van God moet passeren. Dat filter, ons bewustzijn, is alles wat we in ons opgenomen hebben en wat ons gevormd heeft, die vorming heeft ons een bepaalde kijk op ons be­staan, ‘een denkraam’, opgele­verd.

Als we geen denkraam hadden zouden we niets zien en niets zijn. Ons geestelijk bestaan is een gave van God die we nodig hebben om met en voor Hem te kunnen le­ven. Maar het is tegelijkertijd iets wat het ons steeds moeilijker kan maken om te begrijpen wat God tot ons zegt.

‘Geestelijke vorming’ klinkt heel vroom omdat veel mensen daarbij alleen denken aan kinderdiensten, jeugdsamenkomsten, Bijbelstudies en andere godsdienstige zaken.

Maar alles wat in de loop van ons leven ons bewustzijn binnenkomt vormt of vervormd ons in ons denken en voelen.

Hoe we God horen hangt niet alleen af van de leer die onze gemeente er op nahoudt, maar ook van ons beroep, onze opvoe­ding en zelfs van onze hobby’s. Deze en andere aspecten van ons leven bepalen samen hoe ons ‘denkraam’ eruit komt te zien. En ons denkraam vormt groten­deels onze relatie met God.

Het filter bepaalt bijvoorbeeld welke gelijkenissen uit de bijbel ons het meest aanspreken. Een landbouwer zal aan de gelijkenis van de wijnstok de voorkeur ge­ven, en een bouwvakker aan die van de hoeksteen. Ook zal een atleet eerder denken aan Paulus’ vergelijking van het geestelijke leven met een wedloop (1 Kor. 9), dan een ruiter die zich weer meer kan voorstallen bij het beeld van Jezus als de ruiter op het witte paard (Openbaring 6).

Belangrijker is dat het filter bepaalt hoe wij met de woorden van God omgaan. Vooral omdat we meestal zelf Gods woorden naar onze situatie moeten verta­len. Een blinde die niet gelooft dat God in deze tijd wonderen doet zal als God tot hem zegt: “Ik zal je ogen openen”, hooguit geloven dat God hem meer gees­telijk inzicht zal geven. Dat God het misschien letterlijk bedoelde zal niet meer in hem opkomen, want die boodschap komt niet door zijn geestelijk filter heen. Erger nog is dat christenen, vooral als ze allang geestelijk op weg zijn, geneigd zijn te gaan geloven dat ze het antwoord op alle vragen al klaar hebben liggen. Jezus is het antwoord. Jawel, maar wat was nu eigenlijk de vraag? Binnen het Volle Evangelie kun je standaard- antwoorden verwachten zoals: “God is goed”, “Dat is een on­reine geest”, of “Dat is hyste­rie”.

Ik twijfel er niet aan dat God goed is. En dat er onreine geesten en demonen van hysterie bestaan is waar. Maar daarmee zijn niet alle vragen beantwoord en niet alle woorden van God begrepen. Eerder worden we met onze standaardantwoorden doof voor de woorden van God die buiten onze denkkaders vallen.

Soms zal het nodig zijn dat we God opnieuw naar de betekenis van Zijn spreken gaan vragen. En wel op het laagste niveau, woord voor woord. Dat zal niet alleen nieuwe inzichten opleveren, maar ons ook de ogen openen voor andere manieren van denken dan we sinds lang gewend waren.

Wat is een probleem? Er is een man die de woorden “Neem je kruis op en volg Mij”, als volgt uitlegde en toepaste in zijn leven: Hij nam het grote houten kruis dat in zijn kerk hing, legde het op zijn schouder, bouwde er een wieltje onder en liep zo de wereld rond. Tot vandaag de dag vragen vele van zijn broeders en zusters in de Heer zich af hoe hij zich zo heeft kunnen laten misleiden. Zoiets ongeestelijks kan toch niet waar zijn?

Maar zo is het werkelijk gebeurd. Arthur Blessit heeft met een hou­ten kruis op zijn schouder het evangelie gebracht aan meer mensen dan alle “geestelijkere” voorgangers bij elkaar. Was zijn boodschap simpel, oppervlakkig en natuurlijk? Vast wel. Maar via hem zijn vele predikers van het Koninkrijk der hemelen aan toe­hoorders gekomen die zij verder kunnen brengen op de weg naar God.

Mensen beluisteren God vaak op totaal verschillende en soms te­genstrijdige wijzen. En iedereen doet met Zijn woord wat hem goed lijkt. Maar Hij gebruikt vele toepassingen voor de bouw van Zijn ene Koninkrijk. Een pro­bleem is iets dat opgelost kan worden.

 

Postbus 101

Zuster J. Zijlstra. te Nieuwehorne (Fr.) is een enthousiast lezeres van Levend Geloof. Zij heeft twee abonnementen en geeft zo nu en dan adressen op voor een proef- of geschenkabonnement. Ook zet zij haar ‘geloofsgedachten’ regel­matig op papier. Uit één van haar brieven nemen we het volgende over: “Het blad is voor mij een hele steun en het versterkt mijn geloof en spoort ook aan om steeds meer mij te verdiepen en te verlustigen in Gods woord. Ik ben blij in de Heer, dat Hij op aarde gekomen is en naar ons omgezien heeft. En dat Jezus, door lijden heen gehoorzaamheid geleerd heeft tot het einde, tot de dood des kruises, voor alle mensen die willen geloven. Hij is de Gever van alle goeds.

ja, het is een groot geheimenis en toch wil je het iedereen wel ver­tellen. Maar daar is veel wijsheid voor nodig, daarom is Zijn woord en Geest zo belangrijk voor ons, want daaraan kunnen we alleen maar toetsen of het waarheid is.

Velen verstaan of geloven de Bijbel letterlijk, maar ik ben blij dat God het anders bedoelt, dat Hij een geestelijk plan met de mens heeft. Nu versta ik het woord van God, maar ik ben er nog niet.

Ik wil graag een instrument zijn in Zijn hand, en al ben je niet in tel bij andere mensen of familie: God heeft ons lief met een eeuwige liefde. Petrus zei het al: ‘Tot wie zullen we ons anders wenden, want U hebt woorden van eeuwig leven’. Dat mag ik ervaren en ook de vrede die alle verstand te bo­ven gaat. Dan wordt je niet moe in de geestelijke strijd, want ik ben wel moe geweest van het denken: Hoe is dit of hoe is dat? Maar ik heb geleerd door Hem te volgen, geen zorgen te hebben voor de dag van morgen en het van Hem te blijven verwachten”.

Broeder P. v. Heijden te Waddinxveen, wiens ‘geloofs­belevenis’ wij publiceerden in het decembernummer, gaf enkele nieuwe abonnees op en schreef: “Wij kunnen u mededelen dat er zeer enthousiast gereageerd wordt op uw blad, vooral het onderwerp: ‘De edele olijf, een geloofsboom’, door Wim te Dorsthorst. Er zijn vele broeders en zusters, die steeds verlangd hebben naar deze uitleg van het Israël in de geestelijke wereld, het Israël Gods. Daarom zijn ze blij met deze rechte boodschap en hun geestelijk leven hierdoor weer verkwikt is geworden. Wij zijn tot de ontdekking gekomen dat er in Nederland en daarbuiten een dringende behoefte bestaat aan helderheid over dit onderwerp”.

Broeder R. Hoekstra te Den Helder reageerde op het januari­nummer door onder andere te schrijven: “Ik vond het een heerlijk nummer, alle artikelen vond ik prachtig. Alleen geloof ik, dat het geheimenis van Christus (blz. 27), anders bedoeld is. Reeds aan Abraham is verkondigd, dat in hem alle volken gezegend zouden worden (Gen. 12:36; Gal. 03:8). Psalm 87 staat er vol van en Jesaja 56 vers 6 en 7: ‘Mijn huis zal een bedehuis zijn van alle volken. Volgens mij is het geheimenis: Christus in u, terwijl de heidenen mede erfgenamen zijn. Ook Kolossenzen 1 vers 27 (Kol. 01:27) spreekt van dit geheimenis onder de heidenen: Christus in u, de hoop der heerlijkheid”.

De familie J. M. van Arendonk te Matton Carignan (Frankrijk) schrijft: “Wij willen u heel erg danken voor het blad, dat wij mochten ontvangen van u. We zijn daar zeer gelukkig mee en gebruiken het bij ons werk als evangelist. Het is hier zwaar werk, maar God heeft al heel veel men­sen op onze weg gestuurd en zo mogen wij ze tot de Heer brengen. Veel dank en Gods rijke zegen ook voor uw werk in Nederland”.

 

Moeras door Truus van Kaam

Prachtig stukje natuur, lijkt goed wandelgebied. Als je de weg niet kent en je loopt verder, dan kom je tot de ontdekking dat dit onbetrouwbaar en gevaarlijk terrein is. In het moeras zak je gemakkelijk weg, je komt bijna niet voor- of achteruit en al spoedig weet je dat dit niet de doorgaande weg is. Wat nu? Zou er een betere weg zijn? Als je de weg ten leven wilt, is er iemand die je wil leiden, niet alleen bij je bekering, maar je héle levensweg. Onze Heer heeft Zijn leven voor ons ingezet zodat wij elke dag kunnen leven met Hem. Hij is betrouwbaar en Zijn woorden mogen we laten doorwerken in ons hart. Als de Heer je voeten losmaakt en in de duisternis steeds weer Zijn licht laat zien, dan komt er blijdschap in je hart. En je kunt weer verder.

God, hoe groot zijt Gij en wat is Uw genade rijk.   

 

Zicht op Israël -12- door Wim te Dorsthorst

De ‘land-beloften’ en de ’terugkeer-profetieën’

Wij hopen dat we tot op heden bij niemand de indruk gewekt hebben dat we één of andere me­ning over het volk Israël willen opdringen. Velen die over dit on­derwerp in onzekerheid verke­ren ontbreekt het veelal aan een heldere Bijbelse visie hierover. En dat is wat wij voorstaan, dat een ieder het geschrevene kan toetsen aan het Woord van God, de Bijbel, en van daaruit voor zijn eigen geweten beslist hoe hiermee verder te gaan.

Wij kunnen ons best voorstellen dat velen zeggen: “tot zover heb ik het kunnen volgen maar hoe zit het dan met het volk Israël in het Midden-Oosten? Is dat dan niet de vervulling van vele Bijbelse profetieën? Is dat dan niet het werk van de Heer? Je kunt toch moeilijk alle Schriftplaatsen, waar gesproken wordt over ‘land-beloften’ en het ‘terugke­ren’, vergeestelijken en toepas­baar verklaren op de gemeente!”

Geestelijk verstaan

Dat is een veel gemaakt verwijt aan hen die spreken van een geestelijk Israël, dat ze alles wil­len ‘vergeestelijken’.

Het gaat echter niet om alles te vergeestelijken maar om Gods Woord en Gods werkwijze geeste­lijk te kunnen verstaan. Daar gaat het nu juist om bij het hele Israël probleem!

De discipelen die op weg zijn naar Emmaüs begrijpen niets van wat met hun Heer gebeurd is in Jeru­zalem, terwijl Jezus hen, vanuit de Schriften, over deze dingen ge­sproken heeft voor het geschie­de (Luc. 24:13-35).

In vers 32 staat dan: “Dat Hij hen de Schriften opende”.

En als Hij aan de overige discipe­len verschijnt dan lezen we: “Toen opende Hij hun verstand, zodat ze de schriften begrepen” (Luc. 24:45).

Dat is in het leven van een chris­ten het allerbelangrijkste dat hij met een geopend en verlicht ver­stand de Schrift verstaat. Dat wil zeggen dat men niet alleen maar leest wat er staat, maar in het gelezene ook de geestelijke dimensie verstaat.

En alles wat het waarachtige ver­staan van de Schrift bedekt en versluierd verdwijnt pas in Chris­tus zegt Paulus (2 Kor. 03:14-15). Dat wil zeggen dat iemand zich bekeerd dient te heb­ben, volwassen gedoopt dient te zijn door onderdompeling en de heilige Geest ontvangen dient te hebben (zie ook Hand. 02:38).

Dat is de absolute grondvoorwaar­de om in het Koninkrijk van God te kunnen zien en binnen te gaan (Joh. 3:3-8). Alleen dan is het mogelijk Gods spreken en Gods bedoelingen geestelijk te verstaan.

Bedenken wat boven is

Eenmaal op die geestelijke weg zal men consequent de weg moe­ten gaan om in alles de leiding van de heilige Geest te zoeken. “Hij is het, zegt Jezus, de Geest der waarheid, die u de weg zal wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen” (Joh. 16:13-14).

Sommige moeilijk te verstane Schriftgedeelten worden pas dui­delijk wanneer men gaandeweg weer een groter deel van Gods plan in de geestelijke dimensie kan overzien en de beeldtaal be­ter leert begrijpen.

Aan de gemeente van Kolosse schrijft Paulus, als daar in de ge­meente weer allerlei Joodse ge­bruiken willen binnen sluipen: “De werkelijkheid is van Christus” En ook: “Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is gezeten aan de rechter­hand Gods. Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die van de aarde zijn” (Kol. 02:16-3:2).

Dat de werkelijkheid van Chris­tus is zal iedere christen wel bea­men, maar dat dit ook heel bij­zonder voor Israël geldt, schijnt moeilijk te begrijpen te zijn.

Juist waar het Israël betreft is de , verleiding kennelijk groot de waarschuwing van Paulus te ver­geten en juist wél te zoeken en te bedenken wat op aarde is.

De grote verwarring

Het verwarrende is dat het natuur­lijke nageslacht van Abraham en zij die naar het vlees besneden zijn, dat is dus het Israël naar het vlees (1 Kor. 10:18; Rom. 04:01), zichzelf het volk van God zijn blijven noemen en op grond daarvan rechten op aarde zijn blij­ven opeisen.

Nog verwarrender is het voor heel veel christenen dat hun eigen leiders ook zo spreken. Dat in christelijke boeken en tijd­schriften steeds weer geschreven wordt over het geweldige werk dat God in het Midden-Oosten met ‘Zijn volk’ aan het doen is. En juist christenen wordt geleerd dat ze een bijzondere zegen ont­vangen als ze bidden voor het Joodse volk en Jeruzalem (dit naar Ps. 122:006). Alles wat in het Midden Oosten gebeurt tracht men bijbels te verklaren.

Zo schreef iemand: “Met name in Israël zien wij Bijbelse ontwik­kelingen. Het gaat daar nu om land en erkenning, enz. Dit is ge­heel bijbels. Het gaat om de te­rugkeer. Dat is het uitspruiten van de vijgenboom. De strijd van vandaag gaat om het land. De bij­bel leert Jat het nageslacht van Abraham het land zal beërven”.

Een politieke zaak

Dat het in het Midden Oosten gaat om land en om erkenning is waar, maar dat dit geheel bijbels is, dat is pertinent niet waar! De vestiging in het Midden-Oosten van het Joodse volk is geen Bij­belse zaak maar een politieke zaak.

Direct na de oorlog, waarin mil­joenen Joden op verschrikkelij­ke wijze als beesten af geslacht zijn, was het politieke klimaat gunstig dat zij weer een eigen land zouden bezitten. Het is dan ook bij de gratie van de Verenigde Naties dat dit in 1948 tot stand is gekomen. Met name de Verenigde Staten van Amerika hebben dit kleine landje ge­steund en tot de tanden bewa­pend met het modernste wapen­tuig. Dit zou absoluut niet nodig zijn, ja zelfs ondenkbaar zijn, als dit alles Gods werk zou zijn. Ge­loofszaken en beloften Gods zijn niet met wapengeweld af te dwingen. Geloof en politiek wor­den zo op ongeoorloofde man­ier met elkaar vermengd.

En de laatste jaren zien we hoe ook weer de Verenigde Staten trachten, door middel van diplo­matie, tot erkenning en vredesver­dragen te komen met de omring­ende vijandelijke landen in het Midden-Oosten. Dat nu premier Rabin en Yasser Arafat samen de Nobelprijs voor de vrede in ont­vangst hebben genomen, geeft toch wel aan dat we dit onmoge­lijk een vervulling van Bijbelse profetieën kunnen noemen.

De land-belofte

Om te gaan begrijpen hoe het zit met de “land-beloften” en ”terugkeer-profetieën” zullen we op moeten stijgen en de dingen van boven moeten bezien en be­denken.

Een bekende uitspraak van de kerkvader Augustinus luidt: “het Nieuwe Testament was reeds ver­borgen in het Oude en het Ou­de is slechts te verstaan in het licht van het Nieuwe”. Dit geldt ook heel bijzonder voor deze za­ken. En het Nieuwe is de werke­lijkheid in Christus, van waar uit we tot nu toe alle zaken be­schouwd hebben.

Bij de Verbondssluiting met Abraham lezen we voor het eerst van het Land. In (Gen. 12:10-03) lezen we daarvan: “De Here nu zeide tot Abraham: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal; Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot ma­ken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zege­nen, en wie u vervloekt, zal Ik ver­vloeken, en met u zullen alle ge­slachten des aardbodems geze­gend worden”.

Trek uit Babel

Abraham krijgt de opdracht van God: Trek weg uit je land en breek met je hele afkomst en met je familie. En wat Abraham verlaten moet is: “Ur der Chaldeeën” (Gen. 15:07). Dat is Babel, het land van de vreemde gó­den en de verwarring (Joz. 24:02; Gen. 11:01-09). “Ur” was de stad van de Babylonische maangodin “Nannar” of ook wel “Sin” ge­naamd, wat betekent: “De lichten­de”. Daar, in Babel, kon God niet spreken met Abraham en Zijn raadsbesluiten aangaande Zijn Zoon vol voeren.

Geestelijke zegeningen in Christus

Maar in wat we lazen over het Verbond staat niet het land cen­traal maar de belofte van de zegen voor alle geslachten van de aard­bodem. En deze belofte zou vervuld worden in het zaad, Jezus Christus (Gal. 03:16-19).

Het ging in werkelijkheid hele­maal niet om aardse stoffelijke za­ken maar om geestelijke zege­ningen in de hemelen in Chris­tus (Ef. 01:03). Het land was meer een plaats zoals het para­dijs, een land vloeiende van melk en honing, wat een beeld is van geestelijk voedsel (Hoogl. 04:11; Jes. 07:15). Het land was een afbeelding van de geestelij­ke werkelijkheid, waar God temid­den van het volk wilde wonen om hen te heiligen en toe te berei­den op de komst van Christus, Die wat het vlees betreft, uit hen zou voortkomen (Rom. 01:03; Rom. 09:05) en waar zij naar zouden moeten luisteren (Deut. 18:18-19; Hand. 03:22-23).

Hij, de Christus, de Zoon van de levende God, was in de lendenen van dit volk en wel in het ge­slacht van Juda, waar David uit voort zou komen. Jacobs zegen over Juda spreekt er van dat uit hem de Messias, de Koning der volkeren, zal voortkomen (zie Gen. 49:08-10). En daarom zegt God tot de Farao: “Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël” (Ex. 04:22 Statenvert.).

Het is Gods land

Het land is dus niet primair in heel Gods handelen met het volk. Bovendien is het heel speci­aal Gods land, waarin Hij in scha­duwbeelden, met een volk wat ook Zijn bijzondere eigendom is, Zijn machtig heilsplan wil open­baren en voorbereiden. Mozes krijgt de opdracht te zeggen tot het volk “Nu dan indien gij aan­dachtig naar Mij luistert en Mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigen­dom zijn, want de ganse aarde behoort Mij”. De ganse aarde behoort aan God toe, maar speciaal dit land, tus­sen de Nijl en de Eufraat, zal Hij dit volk als erfenis geven. Het zal echter nooit als eigendom be­schouwd kunnen worden, want het is en blijft van God.

In de laatste hoofdstukken van het boek Jozua zien we dat het land onder het volk verdeeld wordt en iedere stam een gedeelte als “erfdeel” ontvangt om er op te wonen. Ze krijgen het van God, maar het behoort hun toch niet toe en ze mogen het ook niet ver­kopen.

Een vreemdeling en bijwoner

God zei tot Abraham: “Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats waar gij zijt, naar het noorden, zuiden, oosten, en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nageslacht voor altoos ge­ven” (Gen. 13:15).

Als dan Abraham zijn vrouw Sara begraven wil blijkt dat hij niets in dat land bezit en een spe­lonk koopt als grafstede (Gen. 23:07-09).

Is God dan een bedrieger? Neen, en Abraham begrijpt dat het hele­maal niet gaat om een land op aarde. Hij zegt tot de inwoners van het land: “Een vreemdeling en bijwoner ben ik bij u” (Gen. 23:04). En dat gold niet alleen Abraham, maar David zegt: Voor­waar, wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor uw aangezicht, ge­lijk al onze vaderen; als een scha­duw zijn onze dagen op aarde, zonder hoop (2 Kron. 29:15).

Door het geloof

Door wat in het Nieuwe Testament staat geschreven is ook dit alles te begrijpen. In de Hebreeën brief staat geschreven: “Door het geloof” is Abraham, toen hij geroepen werd, in ge­hoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ont­vangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou.

“Door het geloof” heeft hij ver­toefd in het land, waar hij in ten­ten woonde met Izak en Jakob die mede-erfgenamen waren van dezelfde belofte; want hij verwachtte de stad met fundamen­ten, waarvan God de ontwer­per en bouwmeester is.

“In dat geloof’ zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te hebben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwo­ners waren op aarde. Want wie zulke dingen zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoe­ken. En als zij gedachtig geweest waren aan het vaderland, dat zij verlaten hadden, zouden zij gele­genheid gehad hebben terug te keren; maar nu verlangden zij naar een beter, dat is een he­mels vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid” (Heb. 11:08-16).

Burgers van een rijk in de hemelen

Was het land Kanaän dan niet een gewoon land op aarde? Ja ze­ker, maar het was slechts een af­schaduwing van de geestelijke werkelijkheid die er van eeuwig­heid was bij God. Al de “gelovi­gen” uit het Oude verbond, het overblijfsel, het ware Israël, woonde in het beloofde land Kanaän zo­als God beloofd had, maar ze wis­ten: dit is niet de werkelijkheid. Zij hadden hun geloof en hun hoop op Christus gevestigd, waarin de beloften vervuld zou­den worden. In Hem zouden zij het ware hemelse erfdeel ont­vangen (Ef. 01:11-12). in Hem zouden ze, door de heilige Geest, burgers zijn van een rijk in de hemelen (Filip. 03:20). Zij hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde, want God had hun een hemels vaderland beloofd en hun een hemelse stad bereid. In dat geloof zijn deze allen gestorven zonder de belofte te hebben slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet.

Dit is het volk waarvoor God Zich niet schaamt hun God te heten.

 

Een heilrijke gedachte (gedicht) door Piet Snaphaan

“Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees”
(2 Kor. 5:16a).

Welk een heilrijke gedachte
niemand meer kennen naar het vlees,
maar hen te zien in Jezus Christus
die toch voor iedereen verrees.

 

Niet meer te zien wat is voor ogen
als nieuwe schepping bezig zijn,
je door Gods Geest te laten leiden
met Zijn gedachten op één lijn.

 

Een heerlijk doel om te bereiken
je in te zetten voor Gods plan,
te streven naar het Allerhoogste
wat je alleen door Jezus kan.

Piet Snaphaan

 

Volledig herstel door Bert Smallenbroek

“Mijn hart zij onverdeeld in uw inzettingen, opdat ik niet be­schaamd worde” (Ps. 119:080).

In de Statenvertaling staat boven deze psalm: “De heerlijkheid van het goddelijke woord”. Dat blijkt als je deze psalm leest. Dan kom je onder de indruk van de bemoedi­ging die de dichter ervaart. Hij getuigt van de uitwerking die de woorden van God in zijn leven hebben: van de rust, van de bevrijding, van de kracht, van het leven, van de ruimte, van de overwinning. Kortom: van het volledige herstel van zijn mens-zijn.

Een onverdeeld hart

De dichter weet hoe dit herstel werd bereikt. Hij weet dat de heerlijkheid van Gods woord en van Gods inzettingen, zijn herstel alleen kunnen bewerken als zijn hart vol is van God. Hij weet dat zijn hart onverdeeld moet zijn. God wil een hart dat geheel rein is, dat Hem 100% is toegewijd. Een on­verdeeld hart werkt vrede uit, be­moedigt, maakt je voegzaam en bescheiden. Door Jezus Christus kan en wil God je een hart geven dat enkel goed is, enkel positief.

Er is ook een andere kant. De negatieve kant wordt bewerkt door een verdeeld hart. De dichter weet dat. Hij weet ook uit wiens koker dit bittere hart komt. Het is het zaad van die andere geest, de geest van Satan.

Wat werkt het zaad van Satan uit? De vruchten van zijn zaad zijn bitter; zij komen voort uit duisternis en maken onbeschaamd. Wij wor­den er door verlamd. Onze werkelijke identiteit blijft bedekt. Satans geest verlamt ons denken, zijn macht verwerpt ons, zijn denken maakt ons weerspannig en doet ons hysterisch reageren. Satan bewerkt onze neergang, hij bewerkt een hart dat enkel negatief is, enkel slecht.

Gods plan

God heeft dit alles voorzien en Hij voert zijn plan uit. Hij wil dat zijn mens volledig herstelt. Hij heft de verdeeldheid van uw en mijn hart op. Zijn Zoon, Jezus Christus, baande voor ons de weg, ontsloot daarmee de weg die naar uw en mijn herstel leidt. Jezus Christus maakt het mogelijk nieuw leven te scheppen in hen die hun hart aan zijn Vader geven. God biedt ons door Jezus Christus nieuw leven aan, dat onvernietigbaar zich in u en mij voortplant.

God reinigt door de kracht van zijn vleesgeworden Woord, onze hart­en. Hij neemt elke bedekking weg, Hij maakt ons tot een kiemend zaad, dat dwars door de bedekking heen de weg naar het licht zoekt en vindt.

God weet dat wij dat niet zelf kunnen. Daarom biedt Hij ons aller­eerst volledige onschuld aan: geloof in het offer van zijn Zoon, Jezus Christus. Vervolgens geeft Hij u en mij tot verzadiging toe zijn Geest (Joël 02:26). Op deze wijze ontvangen u en ik onvernietigbaar nieuw leven.

Deze weg wil ik actief met mijn Heer gaan. Zijn inzettingen worden, nee zijn mijn inzettingen. Dat is mijn dagelijkse belijdenis. Vanuit deze positie in het hemelse Rijk van God, ga ik aan het ‘reikhalzend verlan­gen’ van de schepping invulling geven (Rom. 08:19).

 

Genade door Duurt Sikkens (gedicht)

Ik telde eens de dagen van mijn leven,
maar één voor één vielen ze door mijn hand.

Op ‘t laatst was het me echt om ‘t even
of ik begroef mijn toekomst in het zand:
Het had geen zin meer, de hemel leek van lood,
het landschap van mijn innerlijk was dood.

 

Ik zwierf veel rond door boeken, ‘k heb ze verslonden,
bevoer de zeeën van mijn fantasie,
doch strandde op verraderlijke gronden,
verloor mijzelf in bitt’re apathie.

Daar lag ik, aangespoeld, koud, weerloos, uitgeblust,
werd bijna door de dood in diepe slaap gesust.

 

Een mens kwam langs de vloedlijn aangewandeld,
vroeg in de morgen, ‘t werd al bijna licht.

Hij zag mij liggen, greep mijn beide handen
en keek me aan met zijn goed en sterk gezicht,
tilde mij op, zette mij uit de wind
tegen een duintop en zei alleen: “Mijn kind”.

 

En toen, boven de golven, kwam de zon op, schitt’rend schoon,
verlichtte mijn gezicht, nog bleek van kou.

Ik keek naar hem, en zag in hem de Zoon,
en knielde neer, aanbad: “U bent mijn leven’
En ik keek op naar Zijn ontroerd gezicht
en werd onsterflijk naar de sterren opgelicht.

En ik genas, van angst en van mijn diepste pijn,
keerde terug naar mijn oorspronkelijke zijn

 

1985.12 nr. 265

Levend geloof 1985.12 nr. 265

Waarom God voor ons is! Door Gert Jan Doornink

“Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” (Rom. 08:31b).

Kerstfeest is voor de waarachtige christen een feest dat hij met heel zijn wezen, heel zijn innerlijk beleefd! Terwijl het bij de wereld en het naam-christendom uitsluitend gaat om de uiterlijke dingen, al of niet overgoten met een religieus sausje, komen er bij de gelovige, die echt kerstfeest viert, kenmerken tot openbaring zoals: dankbaarheid, blijdschap, zekerheid en verantwoordelijkheidsbesef.

Dankbaarheid voor het grote heilsfeit, dat God het allerliefste wat Hij bezat, zijn eniggeboren Zoon, naar deze wereld zond (Joh. 03:16).

Blijdschap dat hij, door te geloven in het volbrachte werk van Jezus Christus, deel mag hebben aan het nieuwe leven in Christus.

Zekerheid omdat een waarachtig volgeling van Jezus weet dat dit nieuwe leven eeuwig is. Jezus sprak: ”Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand roven” (Joh. 10:28).

Verantwoordelijkheidsbesef. We kunnen niet aan de avond van tweede kerstdag alleen maar zeggen: “Ziezo, dat zit er weer op, we hebben geweldig fijne kerstdagen gehad”, zonder ons te realiseren dat wij iedere dag opnieuw de verantwoordelijkheid dragen voor allen die de persoonlijke geboorte van Jezus in hun leven nog niet hebben beleefd.

De groei naar de volwassenheid

Juist deze ‘overdracht’ van het nieuwe leven aan anderen behoort ons dagelijks bezig te houden. We zijn immers geroepen Zijn getuigen te zijn? Nu gaat het er niet alleen om dat we actief bezig zijn om anderen voor Christus te winnen, maar vooral ook dat het nieuwe leven in ons ‘zichtbaar’ is. Daarvoor is het noodzakelijk dat we volwassen christenen worden, zodat we niet meer heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer, om de woorden van Paulus te gebruiken (Ef. 04:14).

En wat Paulus betreft: hij was zo’n volwassen christen, hij ging de strijd niet uit de weg. Zelf had hij een radicale ommekeer in zijn leven mee gemaakt en zijn hele verdere leven had daarna nog maar één kenmerk: de volledige inzet voor de zaak van Gods koninkrijk. Hij liet zich door niets en niemand daarvan weerhouden. Daarom schreef hij ook aan de gemeente te Rome: “Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?”

Evenals Paulus mogen ook wij het weten dat de komst van Jezus naar deze wereld het grote bewijs is dat God vóór ons is! Immers, de mens, hoever ook van God afgedwaald en in de macht van satan, werd niet door God afgeschreven. Waarom niet? Omdat de mens geschapen werd als kroon van Gods scheppingswerk, naar Gods beeld: volkomen en goed en God niet wil dat deze mens onder de ruïnerende invloed van satan blijft. Daarom is God vóór ons, dat wil zeggen voor ieder mens is er de mogelijkheid terug te keren in de gemeenschap met God. Dit is de boodschap van kerstfeest: Christus wil geboren worden in ieder mensenhart dat zich daarvoor openstelt.

Hebben wij eenmaal Jezus toegelaten in ons leven, dan willen wij ook anderen deelgenoot maken van dat nieuwe leven. Daarbij ondervinden wij natuurlijk felle tegenstand uit het rijk der duisternis. Satan geeft niet gemakkelijk terrein prijs. Maar laten we ook dan – juist dan denken aan de woorden van Paulus: “Als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?” Want Hij die in ons is, is meerder dan die in de wereld is (1 Joh. 04:04)! Omdat Jezus in ons woont zijn wij overwinnaars! Het is de Geest van God in ons die ons onder alle omstandigheden doet triomferen. En het is dezelfde Geest van God die bewerkt dat we daardoor met grote vreugde kerstfeest ( innen vieren, want er is niets dat meer blijdschap treeft dan te weten en te beleven dat Hij vóór ons is!

 

Van de redactie

De inhoud van “Levend Geloof” is nog steeds ‘springlevend’. Dat blijkt wel uit de brieven en reacties welke wij regelmatig ontvangen en die uiteraard zowel pro als contra zijn. De boodschap van het volle evangelie, zoals wij die in “Levend Geloof” verwoorden, stelt de mensen nu eenmaal voor de keuze: de prijs betalen die het volkomen volgen van Jezus betekent, óf een compromis weg gaan, die echter altijd teleurstelt en nooit leidt tot een leven van blijdschap en overwinning.

Hoewel wij ons bij het schrijven van de artikelen zoveel mogelijk laten leiden door Gods Woord en Geest, zijn ook wij niet onfeilbaar, alleen reeds vanwege het feit dat wij evenals alle kinderen Gods die de Heer in gehoorzaamheid volgen – in een groeiproces zitten. Wij bidden daarom ook steeds weer om vermeerdering van kennis, wijsheid en inzicht, opdat de inhoud van ons blad zo goed en positief mogelijk zal overkomen.

Wij zijn dankbaar – en geven daarvoor alle eer aan Hem die ons daartoe bekwaam maakt – dat velen “Levend Geloof” in het bijzonder waarderen vanwege de begrijpelijke en duidelijke uitleg van de verschillende facetten van het evangelie. Deze eenvoud en duidelijkheid wil echter niet zeggen dat we ‘simpel’ zijn in de negatieve betekenis van dit woord, dat wil zeggen er zit ook heel wat ‘stevige kost’ bij, die ons aan het denken zet. Daarbij willen wij geen mening, visie of leer opdringen, maar zijn ons wel ten volle bewust dat wij verantwoordelijke zijn om over datgene te schrijven waarvoor de Heer ons de ogen heeft geopend. Daarom zijn we niet bang om vrijmoedig over de diverse onderwerpen te schrijven, ook al weten wij dat hef ‘geschreven woord’ vaak scherper overkomt dan het ‘gesproken woord’. In dit verband vragen wij ook aan onze lezers de artikelen altijd te beoordelen op de ‘hoofinhoud’. We merken soms dat men kritiek heeft op één bepaalde regel uit een artikel, die niet goed overkomt of waarover men – al of niet terecht – anders denkt, zonder te bedenken wat de werkelijke bedoeling van het artikel is.

Voelt u zich overigens ten allen tijde vrij ons te schrijven. We kunnen van elkaar leren. Helaas ontbreekt ons de tijd alle brieven te beantwoorden, hoewel wij wel aan iedere brief of reactie 100% aandacht schenken en wij er soms later, hetzij in “Levend Geloof”, hetzij in een persoonlijk schrijven, op reageren. Alle lezers en lezeressen die ons in het afgelopen jaar schreven, danken wij heel hartelijk voor hun reacties. Dat geldt ook voor alle giften die wij weer ontvingen voor onze geloofsarbeid. God is goed en zeer te prijzen! Wij zijn dankbaar dat “Levend Geloof” ook in 1985 weer ten dienste mocht staan van allen die behoren tot de gemeente van Jezus Christus en die het verlangen hebben de volheid van Christus tot openbaring te brengen. Wij hopen en geloven dat u ook in 1986 weer veel zegen zult ontvangen door de inhoud van ons blad. In ieder geval is onze verwachting ook dan geheel en al van Hem in wie wij het ‘volle heil’ ontvangen hebben!

 

Licht en leven (gedicht) door Tea Keuper Dijk

Toen d’ aarde woest en ledig was en donkerheid

De aard bedekte,

Schiep God het licht en in dat licht was leven,

Daar plantte God de bomen, die zich strekten;

En alle vogels zongen daar een lofgedicht!

 

En in dat licht was leven

leven voor de mensen die Hij schiep.

Die Hij uit ’t stof tot Goddelijk aanzijn riep:

Adam, de man en Eva, de mannin,

God schiep hen naar Zijn Beeld,

blies hen de levensadem in.

“Leef en bewoon mijn hof, heers en bedenk de dingen

die van Mij zijn; aan uw zijde, staan de hemelingen.

 

Zó was het lang geleden en zo is het nog.

Wéér is d’ aarde woest en leeg, vol duisternis…

Maar, midden in die wereld is

het Licht gekomen, Licht,

helder schijnt, wordt, zodat de duisternis ontmanteld wordt, verdwijnt.

Wórdt dan verlicht, Gemeente Gods, kondig het aan:

De Heiland heeft de vorst der duisternis weerstaan:

Ontmaskerd is hij, d’ aartsvijand, vol leugen en bedrog!

Verhef U, Sion, wees een stralend licht!

Verlicht de hemel en de donk’re aarde.

Roep óók tot leven, geef terug zijn waarde

en waardigheid, toon Gods gezicht!

 

De bediening van Jezus door Wilkin van de Kamp

 

”Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Joh. 03:16).

Een tekst die veel chris­tenen zonder enige moeite uit het hoofd kunnen ci­teren. Maar beseffen we wel de diepe betekenis die achter deze bekende woorden schuilt? God heeft zijn Zoon namelijk naar deze wereld gezonden met een specifieke bedoe­ling. De Zoon heeft van zijn Vader een duidelijk omschreven taak gekregen. Je mag wel zeggen een bediening. Een bediening tot behoud van de mens, want God wil niet dat wat Hij goed geschapen heeft, verloren zal gaan. En een bediening tot herstel van de mens, want God wil verder met de mensheid.

God staat niet stil bij wat er eens gebeurd is, maar gaat verder met zijn scheppingsplan. God gaat door met wat Hij begonnen is. En omdat Hij de mens in dit plan betrekken wil, begint Hij daar met zijn herstel. De Zoon helpt zijn Vader in dit grote herstelwerk. Jezus Christus staat als hoofd van de gemeente ook aan het hoofd van dit immense plan. Hij is er de uitvoer­der van. Alleen Hij is waardig hiervoor de macht en de rijkdom, de wijsheid en de sterkte te ontvan­gen.

In het begin, voordat er sprake was van de schepping, had Jezus van zijn Vader al een bediening gekregen. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament spreken zich hier duidelijk over uit.

De scheppingshymne

Als we (Spr. 08:22-31) bij de kop pakken, willen we meer te weten komen over de taak van Jezus vóór zijn komst op aarde. Deze dichterlijke beschrijving van Gods schepping wordt wel eens de scheppingshymne ge­noemd. Zeer terecht, want het is een lofzang ter ere van onze God, de volmaak­te Schepper, waarin de wijsheid centraal staat.

De nauwkeurige bijbellezer zal opmerken dat de wijs­heid hier wordt beschreven als een persoon: ”De Here heeft mij tot aanzijn geroe­pen als het begin van zijn Ogen, vóór zijn werken van ouds af. Van eeuwig­heid ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond. Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water. Eér de bergen omlaag gezonken waren, vóór de heuvelen ben ik geboren”.

Over wie gaat het hier? Wie was er vóór de bergen, de oceaan en de heuvelen? (Joh. 01:01) geeft ons antwoord: “In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God”.

Woord en wijsheid horen bij elkaar, zij zijn niet van elkaar te scheiden. Ze gaan altijd samen, want een woord zonder wijsheid is van weinig nut, maar aan een wijsheid zonder woord heb je ook niet veel. De Spreukendichter heeft het in zijn lofzang dus over “Jezus Christus…, die ons van God is gewor­den: wijsheid” (1 Kor. 01:30). Gods Zoon is het mid­delpunt van dit scheppingslied. Hij is de spil waar alles om draait. Gods Zoon was daar in het be­gin, Hij stond centraal in de schepping van de we­reld.

De eerste de beste

Jezus was er in het begin, nog sterker, Hij zegt zelf dat Hij het begin van Gods schepping is: “Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods” (Openb. 03:04).

Inderdaad, Jezus was het begin van Gods schepping. Ook de scheppingshymne begint met deze gedachte: “De Heer heeft mij tot aanzijn geroepen, als het begin van zijn wegen”. Jezus was het begin van Gods ’werken’, zegt een andere vertaling. Hij is het begin, in het He­breeuws ’reshith’, wat ook vertaald mag worden als ‘eerste’ of als ‘beste’.

Onze God is dus met het beste begonnen: Jezus Christus. De Zoon van God is met recht wat je noemen kunt de Eerste de Beste! En als we wel eens zeggen: Een goed begin is het halve werk, dan gaat dat hier helemaal op! Ook Paulus noemt Jezus “het beeld van de onzicht­bare God en de eerstgeborene van de ganse schepping” (Kol. 01:15).

Deze titel ‘eerstgeborene’ vinden we weer terug in de eerste regel van de scheppingshymne. Het Hebreeuwse woord ‘qana’, dat door het NBG vertaald is .als ’tot aanschijn geroe­pen’, heeft veel meer be­tekenissen. Het kan ook betekenen: kopen, bezit­ten, verkrijgen, scheppen of verwekken (door ba­ren). Deze laatste beteke­nis vind ik het meest op zijn plaats. We zouden dan moeten lezen: “De Here heeft mij verwekt”. Dit sluit goed aan bij de ver­zen 24 en 25 waar staat dat de wijsheid (Jezus Christus) als eerste voor het bestaan van oceaan en de heuvelen is geboren!

Samenvattend zou je kun­nen zeggen: Jezus Christus is de ’reshith’ ‘qanah de eerstgeborene van de schepping. Hij is Gods eerste creatie. En God heeft deze Zoon liefgehad vóór de grondlegging der wereld (Joh. 17:24). Weet u, deze tekst (het was een uitspraak van Jezus zelf) kunnen we wel be­grijpen. We kunnen ons voorstellen hoe een Vader zijn Zoon lief heeft. Moeilijker is het als we ons willen voorstellen hoe het Woord tot stand is geko­men. De Hebreeënschrijver heeft het ons met het vol­gende voorbeeld duidelijke willen maken: Jezus is de afstraling van Gods heer­lijkheid en de afdruk van zijn wezen (Heb. 01:02). Afstra­ling heeft hetzelfde karak­ter als licht, het komt van het licht en is zelf weer licht. Het kan van het licht niet worden losge­maakt. Hij bedoelt hiermee te zeggen dat Christus uit God is, maar ook God is. Denk maar, zegt Hij als het ware, aan het licht dat uit de zon is maar toch ook de zon zelf is.

Vaders leerling

Had Jezus zelf ook een taak in het scheppings- gebeuren of was Hij slechts als toeschouwer, of ooggetuige aanwezig, terwijl God deze prachtige schepping formeerde? Wel, de Bijbel zelf leert ons dat Jezus Christus actief heeft deelgenomen aan de schepping.

Johannes zegt het bijvoor­beeld zo: “Alle dingen zijn door het Woord geworden; zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is”.

De apostel Paulus be­schrijft het als volgt: “Want in Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemel en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is vóór alles en alle dingen hebben hun bestaan in Hem”.

Ook de Hebreeënschrijver laat zicht niet onbetuigd: “De Zoon… door wie Hij ook de wereld geschapen heeft”.

Niet alleen in het Nieuwe Testament maar ook in het Oude Testament lezen we hierover. De Spreuken­dichter laat weer een dui­delijk geluid horen: “Toen (dit is op het moment dat God de hemel en de aarde schiep) was ik een troetelkind bij Hem, ik was één en al verrukking dag aan dag, te allen tijde mij verheugend voor zijn aan­gezicht” (Spr. 08:30). In het Hebreeuws staat voor ’troe­telkind’ het woord ‘amón’, wat we ook mogen vertalen als bouwmeester of kunste­naar (zie onder andere de King James en de Leidse vertaling). Deze vertalin­gen laten zien dat Jezus actief heeft deelgenomen aan de schepping. Je zou het met een Latijnse spreuk kunnen zeggen: “Alumnus Patris’, dit is ‘als Vaders leerling’. De Zoon was de leerling van de Vader. God heeft zijn Zoon leren spre­ken, zoals HIJ spreekt, Hem leren handelen zoals HIJ handelt. Jezus heeft niets kunnen doen, zonder dat Hij het zijn Vader heeft zien doen (Joh. 05:14). De Vader en de Zoon vor­men een hecht team.

Zo krijgt Jezus, de Eerst­geborene en het begin van Gods schepping, naast God een taak in het scheppings­werk. Dat was de bediening van Jezus. Hiertoe is Hij van eeuwigheid gezalfd ge­weest, zegt (Spr. 08:23) (Statenvertaling).

Scheppen is ‘splijten’

Maar, waar de Vader en de Zoon aan het werk gaan – . – dus gaan scheppen – gaat dit gepaard met strijd. Niet een strijd tussen Va­der en Zoon, maar een strijd die zij samen voeren tegen de gevallen engel: satan, Gods tegenstander. Het Hebreeuwse woord voor scheppen verraadt nog de gedachte aan die strijd, want oorspronkelijk betekent het ‘splijten’.

Het hele scheppingsverhaal door vinden we deze bete­kenis weer terug: God maakt scheiding tussen licht en duisternis, tussen de wateren boven en de wateren onder het uitspan­sel, enzovoort. Genesis 1 laat ons door deze beelden zien hoe het er in de on­zienlijke wereld tijdens de schepping toeging en hoe het er vandaag nog steeds toegaat.

We lezen dan in (Gen. 01:01) dat de aarde één en al chaos was. Letterlijk staat er: De aarde nu was ’tohu’ en ’bohu’, wat ‘ver­warring’ betekent en ‘ledig­heid’. Hoe is deze verwar­ring ontstaan? Is dit nu het werk van de Vader en de Zoon? Is dit het eerste resultaat van de samenwer­king tussen Vader en Zoon? Nee, want God schept de dingen vanuit zijn wezen en dan is het goed. Ja, zelfs zéér goed, lezen we: Omdat God zijn hart erin heeft gelegd. Zijn schep­ping is een deel van Hem geworden. God schept daarom geen verwarring, maar altijd orde en duide­lijkheid. Verwarring is een typisch kenmerk van de duivel. Overal waar hij zich vertoont zaait hij ver­warring en onrust.

Waarom was er verwarring op de aarde? Omdat er duisternis lag op de vloed! Nu heeft het Hebreeuws voor vloed het woord ’te- hóm’, wat ook wel vertaald wordt als ‘afgrond’ (Statenvertaling) of als ‘oerwater’ (Prof. Brouwer).

Er lag duisternis op de af­grond , of op het oerwater, omdat de Leviathan hierin rondzwemt. Een zeemonster met afschrikwekkende ge­drochten van drakenkoppen die rondloeren om te ver­slinden wat ze verslinden kunnen.

Het is satan, de gevallen engel, die in een duister klimaat van verwarring en chaos wacht om de mens in zijn macht te krijgen. Hoe angstaanjagend dit ook lijkt, Gods kinderen hoe­ven nooit en te nimmer angst te hebben voor dit zeemonster. God belooft verschillende malen in zijn Woord dat er een einde komt aan de dreiging van slang. Het rijk der duisternis is gedoemd om volledig en voorgoed onder te gaan. “Te dien dage zal de Here met zijn fel, groot en sterk zwaard bezoeking brengen over de Leviathan, de snelle slang, over de Leviathan, de kronkelende slang, en Hij zal het mon­ster in de zee doden” (Jes. 27:01).

Ezechiël profeteerde hoe dit in zijn werk zal gaan: “Gij waart als een zeemonster: in uw stromen liet gij het borrelen, met uw poten bracht gij het water in beroering en deed zijn stromen troebel worden. Zo zegt de Here Here: Mijn vangnet spreid Ik over u uit door een menig­te van volken, – zij halen u op in mijn net! ” (Ez. 32:02-03).

Dat dit niet zonder slag of’ stoot zal gebeuren is wel duidelijk. (Openb. 12:07-12) beschrijft ons onomwonden dat het een flinke strijd zal zijn, maar dat uiteindelijk de grote draak, satan en zijn engelen, het moet afleggen tegen de zonen Gods die hun plaats gaan innemen als strijders in de hemelse gewesten. Geen wonder dat er dan pas goed oorlog komt in de hemel:

“En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn en­gelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn enge­len voerden oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd op de aarde geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld ver­leidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeg­gen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getui­genis”.

Alle eer komt toe aan God, de volmaakte Schepper van hemel en aarde! Want: “Gij zijt het, die de zee hebt gekliefd door uw kracht, de koppen der draken in het water verbrijzeld. Gij zijt het, die de koppen van de Leviathan hebt vermorzeld, hem aan het woestijngedierte tot spijze gegeven” (Ps. 074:013-014).

Buitengewoon!

Van Genesis tot en met de Openbaring van Johannes is er in de Bijbel sprake van een geestelijke strijd. Een strijd in de geestelijke wereld tussen God en satan, met als inzet: de mens en de ganse schepping. De Vader en de Zoon hebben deze tegenwerking ervaren toen zij de wereld schie­pen. Scheppen kost strijd. Als in het begin op aarde duisternis heerst, gaat God hier scheiding maken. God gaat ‘splijten’. Want let wel, God heeft de duisternis niet geschapen! Duisternis bestaat slechts door het ontbreken van licht! Dus wat doet de goede God? Hij spreekt door ‘het Woord: “En God zeide: Er zij licht. En er was licht”.

Gods woord was voldoende om het licht op te roepen en scheiding te maken tus­sen duisternis en licht. Het Woord heeft schep­pingskracht en houdt dit ook. De bediening waartoe Jezus gezalfd is houdt niet op. Zelfs niet als de mens de zondemacht in zijn leven toe laat en als koning laat heersen. Jezus’ bedie­ning houdt bij de schep­ping van deze wereld niet op, maar krijgt een diepe­re dimensie!

Zijn bediening krijgt zelfs een nieuwe inhoud. God stuurt zijn Zoon in deze bediening naar de wereld, die Hij zo liefheeft. Een wereld die weliswaar in duisternis leeft, maar waarvan de Vader en de Zoon niet willen dat zij verloren gaat.

De Zoon krijgt dan een duidelijk omschreven taak: De bediening tot behoud en herstel van de mens en de schepping. Jezus is op aarde gekomen om ons een kans te geven een nieuwe schepping te worden. Hij wil een nieuw mens van ons maken. Dit past hele­maal in zijn bediening: nieuwe mensen scheppen, door onderscheid te maken tussen licht en duisternis in deze mens. ‘Scheppen’ staat in het Oude Testa­ment altijd in relatie tot nieuwe of buitengewone dingen. Is het dan niet buitengewoon dat God nu door Jezus Christus zegt: ”Het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen. Zo is wie in Christus is een nieuwe schepping!” (1 Kor. 05:17).

En is het niet evenzo bui­tengewoon dat ook nu men­sen kunnen getuigen dat zij werkelijk een nieuwe schepping geworden zijn, omdat Jezus hen verlost heeft van de boze? Wat heerlijk dat Jezus weer aan het scheppen is, ook in deze tijd. De Bijbel zegt glashelder dat Jezus Chris­tus gisteren en heden de­zelfde is tot in alle eeuwig­heid (Heb. 13:08). Ook in zijn bediening zal Jezus tot in eeuwigheid dezelfde blij­ven .

Oproep tot scheppen

Jezus, de eerstgeborene van de schepping, is ook eerstgeborene van de nieu­we schepping. Doordat Hij als eerste is opgestaan uit de dood, is Hij de eerste van een nieuw geslacht. Zo is Hij onder alles de eerste geworden (Kol. 01:18b).

Jezus was er bij de schep­ping en Hij is er bij de verlossing van de schep­ping. Dat dit herscheppingswerk op weerstand stuit, zien we in het leven van Jezus in de tijd dat Hij rondging op aarde, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren. Ook herscheppen kost namelijk strijd. Daar waar herstel wordt aangebracht, komt de duivel in opstand, om­dat hij gebied moet inleve­ren. Een onreine geest schreeuwde Jezus eens toe: ”Wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazareth? Zijt Gij gekomen om ons te verdelgen?” (Mark. 01:24). Maar Jezus bestrafte de onreine geest die subiet moest gehoorzamen zodat de gebonden mens echt een vrij mens kon zijn, zoals de Vader en de Zoon het hebben bedoeld.

Jezus is nooit opgehouden met dit herstelwerk waar­aan Hij begonnen is. Hij is in de onzichtbare, geeste­lijke wereld het hoofd van de gemeente geworden. De gemeente die Jezus Chris­tus als lichaam vertegen­woordigt hier op aarde. Jezus heeft van God, zijn Vader, als Eerstgeborene een scheppingstaak gekre­gen. De Zoon is als eerste­ling betrokken in het plan van de Vader. In deze Zoon zijn vele zonen ‘gebo­ren’. Jezus Christus heeft vele zonen ‘verwekt’ in de geestelijke wereld. Wij zijn in Hem zonen van God ge­worden en Gods erfgena­men, zegt (Gal. 04:06-07).

Als zonen Gods wordt de gemeente betrokken in het grote (herstel)plan van God. Ook de gemeente krijgt een scheppingsfunctie. De Bijbel roept ons op om geestelijke vaders te zijn, door in Jezus Christus geestelijk mensen te verwekken. Paulus ver­maant ons: “Want al hadt gij duizenden opvoeders in Christus, gij hebt niet ve­le vaders. Immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt. Ik vermaan u dus: volgt mijn voorbeeld” (1 Kor. 04:15-16), Ook vandaag wil Jezus door de zonen Gods gees­telijke mensen verwekken. Het Woord heeft immers zijn scheppingskracht niet verloren?

Wij mogen in de wereld van vandaag geestelijke mensen scheppen, door hen te bevrijden uit het rijk der duisternis en hen in de geestelijke wereld over te zetten in het Ko­ninkrijk van het Licht. Dan zijn we scheppend be­zig, dat is ‘splijten’ in de geestelijke wereld. De zee wordt dan gekliefd door Gods kracht, de koppen der draken in het water verbrijzeld, de koppen van Leviathan vermorzeld!

 

 

 

Intermezzo door Gerry Velema

liefde is

“O, maar ik hou wel van haar, je denkt toch zeker niet, lat ik niét van haar houd”. Twee kinderen van de Heer, beide in één huisgezin, één gemeente. Werken samen op allerlei terrein. Alleen, er is iets, ze voelen het allebei. Iets van: het is beter dat wij elkaar niet te veel voor de voeten lopen. Laten we het contact maar wat mijden…

Na de dienst zie je ze beiden druk in de weer. Echt positieve gemeenteleden, die wat betekenen voor hun broeders en zusters. Een groet hier, een gesprekje daar. Een kus, een omhelzing, wat zie je na de dienst niet allemaal.

Alleen elkaar hebben ze weinig te zeggen. Nee, het valt niet in het oog, ze blijven fatsoenlijk en groeten echt wel. Maar is dit acceptabel? Is het liefde?

Hoe het ook zij: de liefde van God is echt, ongeveinsd. Als je echt van elkaar houd, hoef je niet te doen alsof. En als je net doet of je van iemand houdt, maar het is piet echt, belemmer je de Heilige Geest je echte liefde te ^even! Juist schijnliefde blokkeert het diepte-werk van “de Heilige Geest.

We praten zoveel goed! De stem van ons innerlijk wordt gesmoord, terwijl zij zegt: “Het had anders moeten zijn!” “O, maar ik houd wel van hem, alleen liever geen contact”.

“Ja, het is echt een fijne broeder van me, maar in het natuurlijke liggen we elkaar niet zo”.

“Heeft dat dan iets met liefde te maken? De één ligt je toch gewoon beter dan de ander”.

“Kijk als ze nu zelf ook eens ‘wat anders deed, ik wil heus wel, hoor”.

Zeg niet te vlug: “Ik’ hou ‘van jou…”

In de wereld om ons heen zal de liefde verkillen. Er zal in de wereld zoveel schijn gevonden worden. Zoveel schoon en goed gepraat worden. Daarom zegt de Heer ook tot ons: Wees geheel anders, jullie hebben Christus leren kennen.

Laat de Heilige Geest diep in ons hart mogen werken, ons vullen met de echte liefde voor elkaar, voor moeilijke en makkelijke mensen, voor prettige en minder prettige mensen, maar vooral voor de door God uitverkorenen onze broeders en zusters. Het is het gebed van mijn hart dat de Heer ons hierin zal zegenen.

 

Brieven door de redactie

Broeder A. R. uit Paramaribo, Suriname, schrijft: “Ik ben nu reeds vijf jaar geabonneerd op het blad “Levend Geloof”. Eerst woonde ik in Nederland. Later verhuisde ik van­wege mijn werk naar Su­riname. Was het zo dat ik verleden jaar mijn abonne­ment nog kon voldoen, helaas kan ik het dit jaar niet meer. Een geweldige economische recessie heeft het land Suriname zodanig getroffen dat er geen geld meer mag worden overge­maakt naar het buitenland. En zeer zeker niet voor abonnementen van tijd­schriften en dergelijke. Hierdoor blijf ik verstoken van de boodschap uit “Le­vend Geloof” . Gaarne zou ik dit blad willen blijven ontvangen. Ik kreeg toen een idee. Eerst geneerde ik me, maar later werd ik rustig van binnen. Ik wil u verzoeken of u een kort berichtje over mijn geval kunt plaatsen in uw blad en misschien dat er in Nederland een broeder of zuster is die mij een geschenkabonnement voor een jaar cadeau wil doen. Ik zou het heel erg vin­den als ik uw blad nooit meer zou ontvangen. Ik wil u alvast danken voor e medewerking en wens en de uwen de zegen

van onze God in uw ar­beid om maandelijks een blad te kunnen uitgeven, waarin de boodschap van Jezus recht gebracht wordt, zonder franjes of menselijke inzettingen” .

 

Commentaar van de redactie

– Het spreekt vanzelf dat onze broeder een gratis abonnement ontvangt en dus het blad blijft ontvangen. Ook verschillende anderen, zoals zendelingen en an­dere werkers in Gods koninkrijk ontvangen een gratis abonnement, wat mogelijk gemaakt wordt door de giften welke wij voor dat doel ontvangen.

De geestelijke boodschap

Van broeder D. N. te Dalfsen, ontvingen wij de nu volgende brief: “Als ik zo uw blad “Le­vend Geloof” lees, kom ik tot de ontdekking, dat allen die het met uw me­ning eens zijn de ware christenen zijn. Dat wil zeggen die geestelijk zijn omdat ze denken zoals u denkt. Maar daar zijn er zovelen die anders den­ken. Ik denk bijvoorbeeld aan de lezers van “Nieuw Leven”, “De Middernachts- roep”, “Het Zoeklicht” en allen die kerkelijk gericht zijn. Dan bent u met de uwen in de minderheid. Dan zouden diegenen die anders denken vleselijk zijn, terwijl jullie alleen geestelijk zijn. Maar ook in uw blad staan dingen die niet juist zijn, bij­voorbeeld in nr. 261, waar Wim te Dorsthorst schrijft dat de verheer­lijking van Christus de eerste wederkomst van Christus is.

In alle bladen staan posi­tieve en negatieve dingen. Dit is ook zo met uw blad. Dit spreekt nog van de onvolmaaktheid van de mens. Wel volmaakt is Christus, maar de mens laat ook in het schrijven vaak zijn eigen mening en gedachten gaan in datgene wat hem goeddunkt. Daar­om zeg ik: hoe minder lectuur hoe beter, want anders weet je niet meer of je links of rechts moet” .

Commentaar van de redactie

Het is niet alleen belangrijk dat we Jezus leren kennen, als onze Verlosser en Zaligma­ker, maar vooral ook dat we geestelijk groeien, zodat we het volwassen stadium in Christus berei­ken. Blijft dit achterwege dan komen we in allerlei dwalingen terecht, denk aan de verschillende aardsgerichte eindtijdvisies die de beleving van de volheid van Christus wegschuiven naar de toe­komst . We kunnen niet alleen zeg­gen: “Jezus was volmaakt en ik ben het niet” , maar zullen Zijn woorden ter harte moeten nemen als Hij zegt: “Gijlieden zult vol­maakt zijn, gelijk uw hé­melse Vader volmaakt is”. Een waarachtig kind van God heeft daarom ook een sterk verlangen in zich meer en meer de ‘volheid van Christus’ tot openbaring te brengen. Dit is een groeiproces en maakt iemand niet hoogmoedig of doet hem rondlopen met een soort superioriteitsge­voel van: “Ik ben de ware christen en de ander is fout”. Integendeel: het verlangen om ten volle ‘Jezus’ tot openbaring te brengen is geheel in over­eenstemming met de wil

van God. Dit bewerkt Gods Woord en Geest in ons leven, als we ons daarvoor tenminste open­stellen. Deze duidelijke ‘geestelijke boodschap’ blijven wij in “Levend Geloof” uitdragen. We zijn ons bewust dat ons dit niet door iedereen in dank wordt afgenomen, vooral als we bedenken dat satan deze boodschap haat, aar we bevinden ons in goed gezelschap, te weten Paulus. Lees maar wat hij schrijft in 1 Korinthiërs 2 vers 12 tot 16 (1 Kor. 02:12-16).

Het volle evangelie

Zuster J. S. te Enkhuizen schrijft: “U schreef een stukje over de naam ‘volle evangelie’ en de reacties van sommige mensen daar­op. (“Levend Geloof” – nr. 262). Zelf voel ik ook altijd bij de woorden ‘vol­le evangelie’ en ‘de boodschap’

een nare kriebel, misschien vanwege het feit dat het niet in de bijbel voorkomt, maar ook omdat het een beetje (!) het idee geeft: wij hebben het en al die anderen zitten er toch net even naast. Wat betreft die tekst die u aanhaalt uit Johannes over de Heilige Geest die zal leiden in de volle waarheid. . . Ik denk dat de Here Jezus hier bedoeld: de totale waarheid. Zo is de doop in de Geest waar­heid en de doop door on­derdompeling waarheid en de leer van de opstanding waarheid, enzovoort en samen met nog veel meer facetten vormen ze de vol­le of totale waarheid. En in al die geheimenissen (ver­borgen manna) worden we nu geleidt. Dus met het woordje ‘vol’ wordt niet dubbelop mee bedoeld. Zo van: de waarheid is al vol, waarom dan nog het woordje vol erbij. Mijns inziens wordt het hier ge­bruikt in de betekenis van ’totaal’, dat wil zeggen al­le facetten van de leer van Jezus. U ziet: ook hier niet naar de letter lezen, anders komen we er niet uit. Verder wens ik u Gods zegen op al uw werk”.

De menswording van de Zoon

Zuster J. G. L.- K. te Emmen bestelde enkele boekjes van “De volledige mens” door Klaas Goverts. Zij schrijft: “Weinig lectuur stemt zó overeen met wat de Heilige Geest ook aan mij heeft geleerd, als deze brochure.

Eveneens ontving ik van de heer inzicht In de menswording van de zoon, Omdat iemand mij vroeg hoe Jezus Zoon van God kon zijn en ook zo een van Maria ik wat de heer in mijn geest of ik mocht uitleggen wat ik nog nooit uitgelegd. Maar slechts geloofd had. Hij liep mij starten met wel Jezus, zegt zelf, God is geest en verder leert de bijbel ons in Hebreeën een dat de engelen geesten zijn, ook Satan is geest een en zijn engelen. Nu zegt Jezus In het hogepriesterlijk gebed. Vader verheerlijkt mij met de heerlijkheid die ik bij u had eer. De wereld was dus, de zoon was ook geest. Hij spreekt zelf van de innige liefde tussen hem en de verder de zoon die aan de boezem des vaders is. Die leert u de vader kennen? Wij weten dat hij de afdruk van Gods wezen is. Hij heeft ons Laten zien en horen hoe en wie de vader God is. Eén van wezen ook de Heilige Geest is één van wezen met God uit wie alle dingen zijn. Over het zoonschap staat er als God zoekt om de mensheid toch te redden, zenden mij en later hebt mij een lichaam bereid als God de vader zoekt naar een mens waarin hij een kind kan verwekken, ziet hij meer ja en schept als schepper van al wat leeft. Een kind in haar schoot en de eeuwige geest van de zoon daalt in dit kind. Wat een vernedering om als hulpeloos kind deel hebbend aan vlees en bloed des Mensen geboren te moeten worden als rechtvaardige In het vlees. Er moet een leven, de zonde hatend, eenvoudig nederig en rein te zijn. Daardoor bespot en veracht te worden. Uiteindelijk de zon de op zich nemend van ieder mens en het enige volmaakte offer van zijn lichaam aan God te offeren, waardoor de mens weer verzoend is met zijn maker nu nog groter eer ontvangen van de vader. Er zijn heilige engelen en van hen die levend zijn geworden in hun geest. En hem voor dit alles lof zingen Eren en danken. Een de loos zou je door kunnen gaan, maar zo wilde ik u zeggen hoe de heer ook mij leerde ziel en, geesten onderscheiden en het zoon des Mensen zijn van Jezus en Eniggeboren zoon van God te zijn, nu vol van genade en waarheid. We zullen hem eens gelijk zijn. Moedig voorwaarts maranatha.

 

God kiest voor het zwakke door Liesbeth Seepma

Als je met Kerstfeest bezig bent, denk je vaak automatisch aan het erg bekende kerstverhaal, dat beschreven wordt in Lucas 2: “En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven…” Dit ver­haal begint bij de geboor­te van de Here Jezus in Bethlehem.

Enkele gedachten over Lucas 1

Maar ik zou graag een paar gedachten aan je willen doorgeven over de geschiedenis, die vooraf­gaat aan het moment waar­op Gods Zoon als mens op aarde kwam. Het is een geschiedenis, waarin een engel verschijnt aan dood­eenvoudige mensen zoals jij en ik. Het is een ge­schiedenis, waarin een oude vrouw, die boven­dien onvruchtbaar is, een kind krijgt. Het is een geschiedenis, waarin een jong meisje, dat eigenlijk helemaal geen kind kan krijgen omdat zij geen gemeenschap heeft gehad met een man, overschaduwd wordt door de “Kracht van de Allerhoog­ste” , waardoor iets heiligs verwekt wordt, dat Zoon Gods genoemd zal worden.

Het eerste hoofdstuk van Lukas is een prachtige, wonderlijke geschiedenis die, als je hem nauwkeu­rig leest en er eens goed over nadenkt, je zó ont­zaglijk blij maakt! Waarom? Omdat Gods wezen er doorheen straalt! Gods Wezen, oneindig liefdevol, kent namelijk geen onvruchtbaarheid en kiest datgene, wat voor de wereld zwak is, uit om het sterke te beschamen.

Laten we beginnen bij Zacharias en Elisabeth..

Van hen staat geschreven in (Luc. 01:06): “Zij waren beiden rechtvaardig  voor God en leefden naar alle geboden en eisen des Heren, onberispelijk. En zij waren kinderloos, omdat Elisabeth onvruchtbaar was en zij beiden op hoge leeftijd waren gekomen” .

Maar dan verschijnt er een engel aan Zacharias: (Luc. 01:13) “Wees niet bevreesd, Zacharias, want uw gebed is verhoord en uw vrouw, Elisabeth, zal u een zoon baren en gij zult hem de naam Johannes geven. En blijdschap en vreugde zal uw deel zijn en velen zullen zich over zijn geboorte verblijden” .

God accepteert geen onvruchtbare

Het zal je maar gebeuren. Je bent oud, je vrouw is oud en je hebt geen kinderen, want je vrouw is onvruchtbaar, althans, volgens menselijke maatstaven. Je had zo graag een kind gewild… Soms dacht je: “Zou ik de Heer ï niet genoeg dienen?” Maar je leefde onberispelijk! Je bad tot de Heer: o Heer, ik zou zo graag een kind willen! De mensen mijden mijn vrouw, want zij is onvruchtbaar. . .

En dan. . . een engel, die tot je spreekt! Die zegt dat je een zoon zult krij­gen, een zoon! Je kunt het niet geloven… De engel vertelt je nog meer: je zoon zal groot zijn voor de Here, hij zal geen wijn en sterke drank drinken, hij zal vervuld worden met de Heilige Geest vanaf het moment dat hij groeit in het lichaam van zijn moe­der. En zijn taak zal zijn het bekeren van het volk Israël tot de Here, hun God, het keren van de va­derharten tot de kinder­harten, het keren van de ongehoorzamen tot de ge­zindheid van de rechtvaar­digen. Je zoon zal de Here een wel toegerust volk be­reiden .

En die zoon wordt geboren uit een vrouw die haar he­le leven het etiket “onvruchtbaar” opgeplakt heeft gekregen. Maar God accepteert dat niet. Hij accepteert geen onvrucht­baarheid, zeker niet bij iemand die rechtvaardig voor Hem leeft.

Welke kenmerken komen uit deze geschiedenis naar voren? Ik heb er drie ontdekt: ten eerste Goddelijke macht, die on­vruchtbaarheid doorbreekt; ten tweede Goddelijke liefde, die opkomt voor het zwakke; ten derde Goddelijke humor, die de duivel met gejuich zijn wapen van onvruchtbaar­heid uit handen slaat en hem op die manier grandi­oos te kijk zet! Johannes is namelijk niet zómaar een mens. Hij is een belangrijke schakel in Gods verlossingsplan.

Waarom God voor het zwakke kiest   

En dan stuurt God de engel naar Maria. De boodschap die Maria hoort, is  nog veel wonderlijker dan die van Zacharias (Luc. 01:30): “En de engel zeide  tot Maria: Wees niet bevreesd, Maria, want gij hebt genade gevonden bij  God. En zie, gij zult een  zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven.  Deze zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten? genoemd worden en de Here t God zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal als koning over het huis van Jakob heersen tot in eeuwigheid, en Zijn Koningschap zal geen einde nemen” . En Maria zeide tot de engel: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen omgang met een man heb?” En de engel antwoordde en zeide tot haar: “De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten  zal u over schaduwen; daarom zal ook het heilige dat verwekt wordt, Zoon  Gods genoemd worden” .    

Het zal je maar gebeuren.  Je bent nog jong, piepjong. Je bent nog niet

eens getrouwd, maar er komt een engel bij je, die zegt: “Wees gegroet, Maria. Wees niet bang. Je bent een begenadigde. Je gaat een Zoon krijgen, niet door een man, maar door de kracht des Allerhoogste”.

Nu gaat het niet meer om een zoon die geboren wordt uit twee mensen, maar om iets heiligs, dat wordt verwekt door de verbondenheid van een jong meisje met de Heilige Geest. De belangrijkste schakel in Gods verlossingsplan wordt geboren door de Geest van God.

Wat is dat geweldig! God trekt zich niets aan van onvruchtbaarheid, zwakheid of onmogelijkheden in mensen. Hij gaat Zijn gang en het liefst zoekt Hij mensen uit die in deze wereld ogenschijnlijk geen kansen en geen capaciteiten hebben, want dan  wordt Zijn goddelijke macht het meest openbaar, waardoor de wereld èn de overste daarvan, de duivel, worden beschaamd en buiten spel gezet.

Ook jij kunt vrucht dragen voor Hem!

“Wat voor de wereld dwaas is, heeft God uitverkoren om de wijzen te beschamen en wat voor de wereld zwak is, heeft God uitverkoren om wat sterk is te beschamen; en wat voor de wereld onaanzienlijk en veracht is, heeft God uitverkoren, dat, wat niets is, om aan hetgeen wel  iets is, zijn kracht te ontnemen, opdat geen vlees zou roemen voor God” (1 Kor. 01:27-30).   

En dat geldt ook voor jou en mij. Denk niet dat Hij je niet kan gebruiken.

Denk niet dat je geen vrucht kunt dragen. Voor Hem kan geen onvruchtbaarheid bestaan. Denk niet dat je leven kansloos en uitzichtloos. Hij heeft       geen menselijk succes of kansen nodig.

Wat Hij nodig heeft, is geloof. Wat Hij nodig heeft, is een reactie zoals die van Maria:  “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar Uw Woord” .

 

Het Bijbelse mensbeeld door Klaas Goverts

Wat zegt de Schrift over de Geest?

Wat is de geest? De geest is datgene wat de ’mens motiveert wat hem drijft; immers ruach betekent geest of wind, dat is de drijvende kracht. Zo zegt (Zach. 12:01) dat God de geest van de mens formeert in diens binnenste. Geest en ziel gaan gelijk op; wanneer de geest geformeerd wordt, vorm, gestalte krijgt, dan bloeit het levensbeginsel van die mens (de ziel) op.

We kunnen geest en ziel onderscheiden, maar geenszins scheiden. Het is één mens. Men kan zeggen dat de ziel van de mens bedroefd is. Bijvoorbeeld: Jezus zegt m Gethsemané: mijn ziel is zeer bedroefd tot stervens toe. In Jesaja 54 horen we van de vrouw bedroefd van geest. Dit kunnen we niet tegen elkaar uitspelen, alsof de droefheid van Jezus op een lager niveau zou liggen dan de droefheid van die vrouw (het volk in ballingschap). In het ene geval ligt het accent op een levensbeginsel dat afgeknot wordt; in het andere geval op een drijvende kracht van het mens-zijn die is gebroken, gedoofd, geknecht. Twee aspecten zijn het van een zaak: waar een mens wordt overheerst, daar wordt enerzijds de ziel gekneveld: het levensbeginsel zijn bestemming wordt verstikt, daar wordt anderzijds zijn geest beknot: zijn drijvende kracht, zijn stuwkracht wordt geremd.

Wat moeten we dan met de gedachte uit 1 Korinthiërs 15: de eerste mens Adam werd tot een levende ziel, de laatste mens tot een levendmakende geest (1 Kor. 15:45)? De eerste mens, de Adam, werd een levende ziel, een mens die vrij kon ademen, maar toen hij onafhankelijk wilde worden van God, kwam hij (ziel en geest beide) in de duisternis. De laatste mens, dat is eigenlijk de eschatologische mens, de mens van het eindstation, dat is allereerst Jezus. Hij was met ziel en geest totaal afhankelijk van de Vader. Hij werd een levendmakende geest, dat wil zeggen in Hem was zo de stuwkracht van een nieuw mens-zijn, onbekommerd en ongeremd, dat Hij anderen tot leven wekte, in Hem was een aanstekelijk leven.

En dat is hetgeen de Vader ook bezig is te planten in ons. Opdat wij zullen zijn: laatste mensen, mensen van het eindstation, mensen met een aanstekelijk leven. Die niet alleen het levensbeginsel in zich hebben (ziel), maar ook stuwkracht (geest), die leven verwekt in anderen en die stuwkracht is niet een of ander abstract enthousiasme, maar dat is de geest van ontferming, van waaruit Jezus voortdurend werkzaam was.

Ziel en geest vormen een eenheid

God is geest, maar er is ook sprake van de ziel van God. Ik zal hen planten, met heel mijn hart en met heel zijn ziel, zegt de HERE in verband met het volk dat uit de ballingschap terug gebracht wordt. Ook bij God zijn ziel en geest een eenheid, heel Zijn wezen is erbij betrokken als Hij Zijn daden ten uitvoer brengt (Jer. 32:40). Gods ziel is Zijn levensbeginsel, Hij is een God die vrij kan ademen, Zijn Geest is Zijn stuwende vermogen, Zijn motivatie, Zijn ontferming.

Ook de mens is een eenheid. God spreekt niet een bepaald onderdeel van de mens aan, bijvoorbeeld óf ziel óf geest, God richt zich tot de mens. De mens is gesprekspartner van deze unieke God. De góden maken de mens tot een verschovene die opgesloten zit in een zijkamer of in de kelder van zijn eigen huis.

Ziel en geest zijn samen geschapen, ze zijn samen in ballingschap gegaan, ze hebben samen benauwdheid en beklemming doorgemaakt, ze worden ook samen weer thuisgebracht, dat wil zeggen van het schrikbewind ontheven en vervolgens tot heelheid gebracht. Een zoon, een mens, reist weg van zijn volk, een mens komt in loondienst van vreemde burgers, een mens komt thuis bij de vader en wordt als zoon aanvaard.

Ziel kan synoniem zijn voor mens. Zo komen we in twee parallelle uitspraken in Leviticus. (Lev. 01:02): wanneer een mens uit u een toenadering doet naderen. En parallel daarmee in (Lev. 02:01): een ziel, wanneer die een gave heenleidt. Het NBG vertaalt gemakshalve beide keren met: iemand.

Een ziel, dat is dus een mens. Een wezen, zo wordt het ook wel vertaald. Zo lezen we in (Ex. 23:09): de vreemdeling zult gij benauwen (pijn doen), want gij kent de gemoedsgesteldheid (ziel) van de vreemdeling, omdat gij vreemdelingen zijt geweest in het land Egypte. De ziel van de vreemdeling, dat is zijn hele bestaanswijze, dat is ook zeer zeker zijn gevoelsleven, zijn optiek, zijn benadering van het leven. Een heel mooie tekst in dit verband is (Deut. 24:15). Daar wordt over de arme, behoeftige dagloner gezegd: op de dag zelf zult ge hem zijn loon geven, de zon mag daarover niet ondergaan, want hij is ellendig (behoeftig) en hij heft zijn ziel daarnaar op (gebogen is hij, zijn levensadem heft hij daarnaar). Hij ziet ernaar uit (NBG).

De geest maakt een mens levend

Waar gekozen moet worden, breekt de geest door; waar de geest doorbreekt, begint iets onherroepelijks. Als Paulus zegt: de wet is geestelijk, dan betekent dat: de Thora is niet een verzameling letters, waarin ieder naar believen zijn eigen geest kan inblazen; neen, de Thora hééft een geest, ze is beweging, weg, voortgang naar bevrijding en vrede (Rom. 07:14). Zo zullen we ook de tegenstelling moeten verstaan tussen letter en geest: wie de Thora tot letter, tot tekst maakt, kan met die letter zichzelf en anderen doden. Alleen de geest (Geest) die in de Thora is, kan een mens levend maken.

In (Jes. 26:08-09) lezen we: naar uw naam en naar uw gedachtenis ging ons zielsverlangen uit (letterlijk: was de begeerte der ziel) . Van ganser harte verlang ik naar U in de nacht (eigenlijk: mijn ziel heeft U begeerd de nacht) : ja, uit het diepst van mijn gemoed zoek ik (Ja, mijn geest in mijn binnenste zoekt u vroeg).

Tweemaal ziel en eenmaal geest in dit gedeelte. Het gaat dus eerst over: het begeren naar God met heel je wezen, vervolgens om het zoeken, niet uit het diepst van mijn gemoed, maar met mijn geest, dat wil zeggen met dat wat mij beweegt, er zit beweging in en dat brengt het woord ‘gemoed’ niet tot uitdrukking.

Dan verstaan we (Ps. 034:019): “Hij verlost de verslagenen van geest, of: degenen wier adem (ruach) vermorzeld is, bevrijdt Hij”. Mensen wier adem af gesneden is, zij worden door God in de vrijheid gezet. (Ps. 142:004): “Wanneer mijn geest in mij versmacht (of: mijn adem over mij bezwijkt) , kent Gij mijn pad” .

De geest geeft dynamiek aan het doen van de mens. “Ik peins in mijn hart en mijn geest vorst na” (Ps. 077:007).

De geest dient vóór alles trouw (vast) te zijn: “welks geest niet trouw was jegens God (met God)” (Ps. 078:008).

Psalm 143 wordt ruach driemaal een trefwoord. Eerst is er sprake van de ziel: “de vijand vervolgt mijn ziel” (Ps. 143:003); “daarom versmacht mijn geest in mij (over mij)” (vs.4); “mijn ziel smacht naar U als een dorstig land” (Ps. 143:006); “mijn geest bezwijkt” (letterlijk: mijn geest is ten einde) (Ps. 143:007); “tot U hef ik mijn ziel op” (Ps. 143:008); “Uw goede Geest geleide mij in een effen land”; “doe mijn ziel uitgaan uit de benauwdheid” (Ps. 143:011).

Onze geest duidt op de bron van ons handelen. (Ps. 031:006) zegt: “in uw hand beveel ik (orden ik) mijn geest”. De kernvraag is: welke .geest beweegt ons en wat voor geest gaat er van ons uit.

Iemand kan zijn: koel van geest: beheerst; hoog van geest: hoog van de toren blazen; lang van geest: geduldig, met grote spankracht.

“Vernieuw in mijn binnenste een vaste (stevige) geest;… neem uw heilige (heiligende) Geest niet uit mij weg;… laat een gewillige (vrijwillige) geest mij ondersteunen” (Ps. 051:012-014).  (wordt vervolgd) .

 

 

 

Hij die is, en die was, en die komen zal (gedicht) door Piet Snaphaan

 

Van eeuwigheid is God geweest,

Zonder begin of einde.

De Zoon was in des Vaders schoot,

Hij was de wortel die ontsproot,

Door ’t woord gesproken zijnde

 

Hij die dezelfde is en was,

Om ’t recht te openbaren.

God had Zijn geest op Hem gelegd,

Wat in de boekrol was voorzegt,

De Waarheid te verklaren.

 

Hij die daarvoor Zich zelve gaf,

Om naar Gods wil te leven.

Ja, die Zich gaf, als ’t levend brood,

Gehoorzaam zijnde tot de dood,

Om ’t leven weer te geven.

 

Eens zal Hij komen, dat staat vast,

’t wordt zichtbaar in de Zijnen,

Zij zijn het teken van Zijn macht,

’t is Zijn gemeente vol van kracht,

Met haar zal Hij verschijnen!

 

1983.01 nr. 233

Levend geloof 1983.01 nr. 233

Het werkelijke beeld van God door Gert Jan Doornink

Onze God is een goede God en heeft dit geopen­baard door Zijn Zoon, Jezus Christus. Het vol­maakte beeld van God kan men daarom ook alleen maar leren kennen door het aanvaarden en volgen van Jezus. Hij openbaarde in ieder opzicht het wezen en de wil van God. In de brief aan de He­breeën wordt over Hem geschreven dat Hij de afstraling van Gods heerlijkheid was en de afdruk van Zijn wezen Hebreeën 1 vers 3 (Heb. 01:03).

Van Jezus’ bediening op aarde staat geschreven dat Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen die door de duivel overweldigd waren. God was met Hem, want Hij was met de Heilige Geest en met kracht gezalfd Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38). De boodschap die Hij bracht was daarom ook niet zo maar een boodschap, maar de openbaring van Gods wil: de bevrijding van de mens uit de macht van satan en hem terugbrengen in de volkomen gemeenschap met God.

De boodschap die Jezus bracht was een radicale boodschap. Hij predikte geen compromis, maar stelde de mens voor de keus: of het één of het ander. Wie in het geloof tot Hem kwam, ontving vergeving, verlossing, bevrijding en genezing. Hij stelde het werk van satan aan de kaak en sprak. De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen;… Ik ben gekomen opdat zij leven hebben en overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Leven en overvloed is ook voor vandaag weggelegd voor ieder die Hem in het geloof aanvaardt en gaat volgen.

Jezus openbaarde dat God een goede God is

Het is een duidelijke zaak dat satan een ontzet­tende hekel heeft aan deze radicale en compromis loze evangelieverkondiging. Hij zal niet na­laten de essentie van dit werkelijke evangelie aan te tasten of in een verkeerd daglicht te stellen. Met name de waarheid, door Jezus ge­openbaard, dat ‘het goede’ van God afkomstig is en het kwade’ van de duivel, is hem een doorn in het oog. Bij voorkeur maakt hij daarbij gebruik van bepaalde teksten uit Gods Woord, met name uit het oude testament, waaruit het tegen­deel zou moeten blijken. Deze teksten, die zowel het goede als het kwade aan God toeschrijven, mogen echter nooit maatstaf gevend zijn voor de Gemeente van Jezus Christus van deze tijd.

Want dan laten we buiten beschouwing dat er een voortgaande lijn is in de ontwikkeling van Gods heilsplan met Zijn schepping. Daarom was er ten tijde van het oude verbond nog veel niet geopen­baard, wat wij door Gods genade wel mogen weten, want zoals de wet door Mozes is gegeven is de waarheid door Jezus gekomen.

Het nieuwe verbond bracht, door de komst van Je­zus, de geweldige Godsopenbaring wie Hij was en wat Hij wilde. Eeuwenlang was dat versluierd ge­bleven. En – wat velen over het hoofd zien – bleef ook satan versluierd werken. Maar Jezus openbaarde niet alleen wie God was, Hij ontmas­kerde ook satan en zijn destructieve werken.

Na Jezus was het de gemeente die de opdracht had het werkelijke Godsbeeld tot openbaring te brengen. Behalve in de eerste tijd kwam er ook toen weer een bedekking’ te liggen op de levens van vele gelovigen. Ongehoorzaamheid en ongeloof waren de wapens die satan infiltreerde. En het gevolg was dat vele gelovigen gebonden werden en op een dwaalspoor terechtkwamen.

Maar – prijst God! – de tijd staat niet stil!

Gods heilsplan met Zijn schepping gaat onherroepelijk verder. Niet alleen leren velen in onze dagen Christus weer kennen als de volkomen Ver­losser en Bevrijder (uit satans macht), maar ook als Degene die de voleinder des geloofs is. Het volmaakte Godsbeeld gaat terugkeren in de ware gelovigen.

Daar kan satan niets aan veranderen. Al gaat hij nog zo te keer en al brengt hij nog zulke geraf­fineerde wapens in de strijd. En als hij dan bepaalde teksten uit het Woord van God gebruikt om een vertekend Godsbeeld tevoorschijn te roe­pen, dan weet de ware gelovige dit te onder­scheiden. Hij leert immers door de Heilige Geest Gods Woord meer en meer verstaan in overeenstem­ming met Gods bedoelingen.

Gods Geest leidt ons in de volle waarheid

Voor kennis en inzicht in Gods Woord is absoluut de Heilige Geest nodig! Anders wordt een gezond geestelijk denken geblokkeerd en komt men in dwalingen terecht. Het is daarom ook niet waar dat, zoals vroeger wel geleerd werd – en ook thans nog wel door hen die het werkelijke evan­gelie afwijzen – dat ‘wie de Bijbel leest en ge­looft zoals het er staat, ontvangen zal wat er staat’. Want dan zouden we bepaalde teksten uit het oude testament, die nog niet het ware Godsbeeld tot openbaring brachten, klakkeloos ‘ kunnen betrekken op de Gemeente van Christus, met alle negatieve gevolgen van dien.

In onze brochure “God is een goede God” wezen wij er reeds op dat dit niets te maken met Schriftkritiek. De aanvallen die de moderne theologen op het Woord van God doen komen uit het rijk van satan. Satan haat Gods Woord en het vleesgeworden Woord van God: Jézus Christus. Een waarachtig kind van God gelooft in de gehele Bijbel als het Woord van God, maar is zich wel bewust dat het gaat om het geestelijk verstaan van dat Woord!

De doop met de Heilige Geest en een verdere groei in de Geest zijn dus beslist noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van ons geloofsle­ven en de openbaring van het ware Godsbeeld – Jezus Christus – in ons. Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt: “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid”.

De Gemeente van Christus is niet een soort ge­restaureerde voortzetting van het oudtestamentische volk van God. Maar Gods volk van het nieuwe verbond mag de volheid van Gods Geest be­zitten en beleven. Voor hen die tot dit volk be­horen geldt dat zij in Gods Woord geloven en het verstaan door die Heilige Geest. Wat een geweldi­ge zekerheid is het dat deze Geest niets heel laat van de leugens en de intriges van de vij­and, hoe vroom deze zich soms ook manifesteert . Daarom zal een waarachtige gelovige, ook niet de grote fout maken, omdat men zelf nog niet ten volle de volkomenheid in Christus heeft bereikt, ook aan God een soort onvolkomenheid toe te schrijven. Als dat wel gebeurt, heeft satan nog een vinger in de pap.

“God is enkel licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05). Dat kan niet, zo zwart-wit is het niet, is een opmerking die nog al eens gemaakt wordt. Gelukkig is het wel zo! Het werd immers door Jezus zelf tot openbaring gebracht. Hij was het Licht der wereld en zegt tot ons: Gij zijt het licht der wereld. Hij zou dit nooit gezegd kunnen hebben als Hij niet wer­kelijk de door God Gezondene was en wij niet in Zijn Naam ook gezondenen zouden zijn.

Er is nog een aspect wat in dit verband door sommigen nog wel eens over het hoofd wordt gezien als we spreken over het licht en de duis­ternis, over het goede en het kwade. Als God op één of andere wijze ‘het kwade’ zou bewerken of als het een onderdeel van Zijn wezen zou zijn, zouden wij ook nooit tegen het kwade kunnen strijden, want dan zouden we immers tegen God zelf strijden:

Wij kunnen het kwade overwinnen door het goede

Gods Woord zegt echter dat wij het kwade over­winnen moeten door het goede. Wij zijn betrokken bij geestelijke strijd. Paulus zegt in 2 Korinthiërs 10 vers 4 (2 Kor. 10:04) dat de wapenen van onze veldtocht niet vleselijk zijn, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken. Denk ook aan wat er staat in Efeziërs 6 vers 10 tot 20 (Ef. 06:10-20), het bekende gedeelte over de geestelijke wa­penrusting .

Het is dus duidelijk dat wie op één of andere wijze het kwade nog toe wil schrijven aan God er een vertekend Godsbeeld op na houdt. De wer­ken die door de vorst der duisternis geopenbaard worden, op welke wijze ook, kunnen nooit en op geen enkele wijze aan God worden toegeschreven. We zijn wel bijzonder begenadigd dat we in deze tijd mogen leven. Want als gemeente van de eind­tijd gaan we meer en meer toegroeien naar de volkomenheid in Christus. De enige en waarachti­ge God, geopenbaard in Jezus Christus, gaat weer ten volle tot Zijn recht komen en zichtbaar wor­den in Gods ware volk. Geen vertekend Godsbeeld meer, maar het werkelijke beeld van God!

“Dank Heer, dat ik nu niet stil hoef te wachten,

op alle dingen die komen gaan;

maar strijden mag tegen duivelse machten;

z’ overwinnen in uw Naam.

Dank Heer, dat ik zo het doel mag bereiken,

dat is: dat ik sprekend op U zal lijken,

dat ied’ re vijand die nu nog woedt

’n voetbank zal zijn onder uwe voet!”

 

Reacties van lezers door Gert Jan Doornink

Gods zegen voor 1983

Zuster M. A. te Enkhuizen schrijft: “Voor het jaar 1983 wens ik u en alle mede­werkers van “Levend Geloof” Gods rijke zegen toe. En dat uw blad zegen brengt is reeds bewezen in mijn eigen leven. Ik zou het niet graag willen missen”

Naschrift redactie

Tot on­ze spijt kunnen wij niet al­le nieuwjaarswensen die wij uit de lezerskring ont­vingen plaatsen. Wees er echter van overtuigd dat we er erg blij mee zijn en er door bemoedigd worden. Het is ons een vreugde ook in 1983 dienstbaar te zijn in Gods Koninkrijk. De leven­de Heer wil u en ons leiden door Zijn Woord en Geest. Wilt u niet vergeten ook voor onze arbeid te bidden?

Betaling abonnementsgeld 1983

Het is weer tijd voor de betaling van uw abonnementsgeld over 1983. U heeft daarvoor tot 1 maart a.s. de gelegen­heid, want daarna verzenden wij weer acceptgirokaarten aan allen die dan nog niet betaald hebben. Maar u bespaart ons tijd en extra kosten als u zelf voor genoemde datum minimum ƒ 15,— overmaakt ten name van: Adm. “Levend Geloof”, Wapenveld.

Overigens betaalden in de afgelopen weken reeds meer dan 100 lezers en lezeressen hun abonnementsgeld. In veel ge­vallen had men het bedrag verhoogd met een extra bijdrage, waar we erg blij mee zijn, want de huidige prijs dekt slechts – zoals we reeds eerder schreven – een klein deel van de werkelijke kosten.

Wat onze buitenlandse lezers betreft: Voor België is de abonnementsprijs ook ƒ 15,—, over te maken per internati­onaal postwissel of eventueel 300 frs. per brief. Voor alle overige landen geldt een abonnementsprijs van ƒ 25,— Tenslotte: Houdt u er rekening mee dat geschenkabonnementen na een jaar verlopen zijn, tenzij men ze opnieuw op­geeft of opgegeven heeft.

Administratie “Levend Geloof”.

Voorbede gevraagd voor België

Broeder G. V. te Estaimpuis (België) van wie wij reeds eerder een brief publiceer­den, schrijft: Wij zijn dankbaar voor de boodschap die uw blad brengt. Mijn vrouw, die alleen de Franse taal machtig is, geniet er van, daar ik deze vertaal als wij samen de Bijbel be­studeren. Het is ook voor mij persoonlijk een hulp om anderen te onderwijzen. De volle boodschap kent hier veel tegenstand. Pinksteren is hier: doop in de Heilige Geest en Goddelijke gene­zing en als het goed gaat, profetie. Van een nieuwe schepping die zich ontwik­kelt tot de wasdom en het beeld van Christus, zoals de brief aan de Efeziërs dit onderwijst, is hier bijna niets bekend. Velen, die in de traditionele ker­ken geleefd hebben, hebben het moeilijk zich aan te passen. Daarom graag voor­bede gevraagd, opdat wij de boodschap en het werk mogen uitbreiden. Ik voel mij niettegenstaande mijn 63 jaar nog bekwaam om het en­kele jaren te doen. En ho­pen dat wij hier ten grond­slag mogen zijn van een machtig werk. Wij vergeten de kleine dingen, die de Heer doet, niet, het zijn voorlopers van de grote da­den Gods die zich in deze eindtijd zullen ontwikke­len” .

Bijbelse belichting

Zuster H, R. te Breda, schrijft: “Levend Geloof” is een fijn geloofsopbouwend en bemoedigend blad! Wat heer­lijk dat het nog mogelijk is om een tijdschrift uit te geven waarin het evangelie belicht wordt zoals het in de Bijbel staat. Daarom wil ik graag mijn vriendin hierop abonneren. Wilt u haar ook gelijk een exemplaar van “De volledige mens” toesturen?”

Naschrift redactie

Van de­ze zuster die inmiddels nog 12 geschenkabonnementen opgaf, plaatsten wij in ons vorig nummer een getuigenis. Eén onzer medewerkers bracht haar een bezoek en bevestigde hoe Jezus Chris­tus in haar leven alle din­gen nieuw heeft gemaakt. “Een aangrijpend getuigenis” schreef één van de vele le­zers die er door aangespro­ken werden terecht. De Heer zegene deze zuster met haar dochtertje ook verder naar geest, ziel en lichaam.

Vastheid voor de Geest

De familie H. t. B. te Am­sterdam schrijft: “Met veel plezier lezen wij het blad “Levend Geloof”. Het is een positief geloofsopbouwend blad en verruimt onze in­zichten niet weinig. Mede door uw blad vindt onze geest vastheid in Gods gena­de. We wilden dit blad als een geschenkabonnement aan­bieden aan vrienden van ons”.

Tot grote zegen

Broeder N, J. M. v. 0. te Gorinchem gaf zeven ge- schenkabonnementen op en schreef o.a.: “Ik hoop en bid dat de toe te zenden nummers van “Levend Geloof” de begiftigden tot grote zegen zullen strekken. Zelf ontvang ik het abonnement met graagte en zie elk ver­schijnend nummer met be­langstelling tegemoet”.

Geestelijke groei

Broeder J. d. B. te Sint Pancras schrijft: “Door het lezen van “Levend Geloof”, die ik door een geschenk­abonnement heb gekregen, ben ik tot het besluit gekomen om zelf een abonnement hier­op te nemen. Hoewel ik veel in het kerkenwerk zit en in de evangelisatie, ben ik toch steeds meer tot de overtuiging gekomen dat ik nog veel meer moet verande­ren, wil ik een levend ge­tuige zijn temidden van de gemeente van Jezus Christus. Gaarne wil ik tevens van u ontvangen de nummers 4, 5 en 6 van uw brochures”.

Inzicht in eigen leven

Zuster M. in ’t V. te Rozen­burg schrijft: “Graag zou ik van u willen ontvangen de brochure “God is een goede God”. Als er te zijner tijd ook een brochure uitkomt van de “Gedachten over het boek Job”, zou u er dan ook één willen sturen? De delen die ik er nu van gelezen heb, geven mij een veel duidelij­ker inzicht in het boek Job, maar ook meer inzicht in mijn eigen leven. Verschil­lende dingen begrijp ik nu veel beter. Hierbij nog een gift voor uw werk”.

Het Volle Evangelie breekt zich baan

Broeder J, J. W. te Voorburg schrijft: “Hierbij drie adressen voor een geschenkabonnement op het blad “Le­vend Geloof”, ‘k Hoop dat het voor hen een even grote zegen zal zijn als voor ons. ’t Is heerlijk te merken dat het volle evangelie baan breekt, dwars door alle te­genstand heen. Ik bid u dan ook veel zegen toe voor de verdere doorgang van uw werk”.

Geestelijke groei

Het nieuwe jaar is bij heel veel mensen weer met aller­lei goede voornemens begon­nen. Om dan na een paar da­gen al tot de ontdekking te komen dat er van het uitvoe­ren van die voornemens wei­nig of niets is terecht ge­komen. .. Dat is ook geen wonder, want als er inner­lijk geen verandering heeft plaats gevonden, komt er ook geen verandering in ons leefpatroon tot openbaring. Onze gedachtewereld bepaalt immers ons spreken en hande­len, onze wijze van leven.

Als kinderen Gods weten wij dat de feitelijke ‘nieuw­jaarsdag’ in ons leven de dag van onze wedergeboorte was. Toen wij vanuit het rijk van satan werden over­geplaatst in het Koninkrijk van Jezus Christus. Dat was bij ons de overgang van oud naar nieuw! Paulus zegt: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”.

Om dit nieuwe leven gaat het! Het is de wil van God dat dit nieuwe leven in ons ten volle tot openbaring gaat komen! Hoe? Door aller­eerst te bedenken dat de

‘overgang van oud naar nieuw’ in ons leven welis­waar een eenmalige aangele­genheid was, maar gevolgd moet worden door een doorgaande vernieuwing. Het nieuwe leven van Christus is in ons, maar moet ook verder tot groei komen!

Geestelijke groei is een absolute ‘must’ voor ieder kind van God. Wie zich daarvoor afsluit zal nooit het doel bereiken wat God met Zijn kinderen voor heeft: de volmaakte afstra­ling van Zijn heerlijkheid! Stilstand is achteruitgang. En dat geldt zeer zeker ook in geestelijk opzicht. Je­zus zei: “Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods” Lucas 9 vers 62 (Luc. 09:62).

Laten we daarom in dit nieuwe jaar onze harten ten volle openstellen voor een verdere doorwerking van Gods Woord en Geest in ons leven. Opdat wij, meer en meer de heerlijkheid des Heren zullen weerspiegelen en veranderen zullen naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid! 2 Korinthe 3 vers 18

(2 Kor. 03:18).

 

De taak van “Levend Geloof” (2) door Gert Jan Doornink

Hoewel ons vorige nummer in de recordomvang van 48 bladzijden verscheen, konden wij door plaats­gebrek toch niet alles kwijt wat wij op ons hart hadden. Onder andere betrof dat onze brochures. Een tak van arbeid die van steeds grotere beteke­nis wordt. Vorig jaar vonden honderden brochures hun weg onder onze abonnees. Maar ook via colportage, boekentafels en boekwinkels werd op deze wijze de volle evangelie boodschap onder de aan­dacht van velen gebracht. Momenteel zijn enkele brochures uitverkocht, maar in herdruk. Terwijl nieuwe titels in voorbereiding zijn.

Ook willen wij al onze lezers en lezeressen nog eens opwekken hun best te doen nieuwe abonnees te winnen of geschenkabonnementen op te geven. Wij houden er niet van speciale acties te houden, omdat wij geloven en ervaren dat de positieve inhoud van ons blad de beste reclame is. Maar ‘on­bekend maakt onbemind’. Daarom vragen wij u: doe uw best door persoonlijke benadering anderen in contact te brengen met “Levend Geloof”.

Wij geloven dat de groei van het aantal lezers ook in 1983 zal doorgaan. Al is dit geen doel op zichzelf, want wij willen geen water bij de wijn (van de boodschap) doen om daardoor de lezers- kring groter te maken. Om met de woorden van Paulus te spreken: wij willen geen mensen behagen, want anders zouden we niet in dienst van Jezus staan Galaten 1 vers 10 (Gal. 01:10). Het gaat om de compromisloze verkondiging van het evangelie. Daarom, bij wijze van spreken, liever een klein blad met een duidelijk geluid, dan een groot blad met een onduidelijk geluid. Waarbij wij uiteraard niets ten nadele van grotere bladen willen zeggen. Maar u begrijpt onze bedoeling: het gaat om de duidelijke uiteenzetting van de boodschap van het Ko­ninkrijk. Gods . De enige boodschap die in deze eindtijd werkelijk waardevol is, omdat het de mensen die er op ingaan, volkomen vrijmaakt van satans heerschappij en leidt naar de volmaaktheid in Christus. En daarom willen wij ook in 1983 ongewijzigd getrouw blijven aan onze opdracht: de verkondiging van het Volle Evangelie van Jezus Christus!

 

Bede voor het nieuwe jaar door Judith Jacobs

Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten; zie, of bij mij een heilloze weg is, en leid mij op de eeuwige weg” Psalm 139 vers 23 en 24 (Ps. 139:023-024).

Nu ‘ t nieuwe jaar een aanvang neemt,

Heer, toon mij Uw wil en weg;

Geef, dat ik bij elk besluit

Met U, mijn Raadsman, overleg.

 

Zie in mijn hart, dat – als een boek –

Geheel voor u geopend ligt;

Laat ieder diep-verborgen plek

Beschenen worden door Uw licht.

 

Slechts als ik weet dat ‘k aan Uw hand

Van stap tot stap wordt voort geleid,

Ben ik verzekerd: ’t eind der’ reis

Zal zijn waar Gij ten Leven leidt.

 

Behoed m’ o God voor ’t heilloos pad

Dat schaadt en voert aan U voorbij;

Breng mij, dat bid ‘k U uit gena,

Gestadig dichter aan Uw zij.

 

Jezus en zijn twaalf discipelen door H. J. Scholten

“En zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren” Handelingen 4 vers 13 (Hand. 04:13).

Een voorbeeld van zuiver geestelijk leven

Twaalf eenvoudige mannen lo­pen met hun Meester, Jezus Christus, door het Galileesche land. Ongeletterde en een­voudige mensen uit het volk. Ze droegen ook geen speciale kleding. Zelfs de grote Die­naar van het Goddelijke Woord, Jezus van Nazareth, droeg geen ambstkleding als Hij een synagoge binnenging om te prediken. Je wordt er ook niet heiliger door. Al­leen tijdens het oude ver­bond was er sprake van priesterkleding en dan beeldde deze kleding eigen­lijk geestelijke werkelijk­heden uit, die vervuld waren in Jezus Christus.

Zij, die Jezus Christus door waar geloof toebehoren en met Zijn Geest vervuld zijn, dragen ‘priesterkleding’.

Het is het kleed der recht­vaardigen, het pronkgewaad van de kinderen Gods. Daar­aan kun je zien dat ze hei­lig zijn, apart zijn. Of ze nu in een overall lopen of in het zondagse pak, maar ze zijn altijd heilig. Je wordt niet heiliger door op zondag een toga of zwart pak aan te trekken. Het gaat er om of je met Jezus geweest bent.

In Jezus en de twaalf apos­telen hebben we een voor­beeld van zuiver, eenvoudig geestelijk leven. Maar he­laas… daar zijn vele men­sen niet zo gauw tevreden mee. Mensen houden van sta­tus. Van geleerdheid. Van uniformen. Van onderschei­dingen en eretekens. Mensen hebben eer van elkaar nodig en geven elkaar functies. Men hangt elkaar kransen om of rectoraart ketenen. Zulke dingen moet je niet verwach­ten van Jezus van Nazareth en ook niet van Zijn twaalf geroepen apostelen. Eigen­lijk is er niets aan: onge­letterd en eenvoudig. Dat kan toch nooit de ware kerk zijn?

Het herkenningsteken van de ware kerk

Als Jezus opgevaren is naar Zijn Vader in de hemel en Hij Zijn discipelen op aarde achterlaat, zitten ze bij elkaar in een of andere bo­venzaal in Jeruzalem. Ze zitten te wachten. Op de belofte van de Vader. Op de doop en vervulling met de Heilige Geest. En dat ge­beurt. Ze worden allemaal aangedaan met kracht van omhoog.

In Handelingen 4 is sprake van deze discipelen en van de grote vrijmoedigheid die ze bezaten. Andere mensen waren verwonderd omdat ze ongeletterd en eenvoudig wa­ren. Wat was het geheim? Niet hun kleding, daaraan is niets bijzonders te zien. Het is hun uitstraling! Deze dienaren van het Goddelijke Woord dragen geen priester­kleding of toga’s, maar ze hebben een ander herken­ningsteken. Van hen staat geschreven: Zij herkenden hen, dat zij met jezus geweest waren!

Jezus en Zijn volgelingen, slechts 120 mensen. Maar wel de ware kerk, het lichaam van Christus. Twaalf eenvou­dige apostelen, maar het wa­re fundament. Ze hadden de Geest van Christus.

Ze waren wars van elke dik­doenerij. Geen diploma’s, niet een of andere bul, geen rectoraat keten, geen kardi­naalshoeden, geen toga’s. Ze hadden geen aanstelling van­wege een bijzondere studie of door natuurlijke talenten en gaven. Ze hadden geen kennis van allerlei talen of toch wel? Eén taal was voldoende: de taal des Geestes, en die is zeer veelzijdig.

Het waren geen mannen die eer van anderen nodig had­den; ze waren net als hun Meester. Je kon echt merken dat ze met Jezus geweest wa­ren .

Gewichtige en geleerde men­sen houden er niet van als je het zo simpel voorstelt, dan gaan ze zich ergeren. Net als de Farizeeën en wet­geleerden. Die hielden van de ereplaatsen in de synago­gen en maakten hun gebeds­riemen breed en hun kwasten groot Matteüs 23 vers 5 (Matt. 23:05). Er moest goed gezien worden wie ze waren. En ze konden zo min­zaam lachen en zo gewild nederig doen. Maar diep in hun harten vonden ze de men­sen maar dom. Ze kenden de wet niet, al die domme men­sen, Johannes 7 vers 49 (Joh. 07:49).

Neen, al die Schriftgeleerden ergerden zich groen en geel aan deze ongeletterde mannen en die verbeeldden zich ook nog de ware kerk te zijn. Aan zo iets simpels is toch geen eer te behalen? Het is toch strelend voor je vlees om onder bestudeerde mensen te zijn en een van hen te zijn?

Groot tempelbesef, maar weinig geestelijk besef

De Schriftgeleerden en Fari­zeeën dachten dat zij de wa­re kerk vormden en de syna­goge en de tempel was het een en al. Maar de volle raad Gods werd niet verkon­digd. Het Koninkrijk der he­melen was voor hen een ver­borgen zaak omdat de sleutel der kennis zoek was. Al die Schriftgeleerden waren synagogaal gebonden en riepen dikwijls uit: “Des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel is dit!” Jeremia 7 vers 4 (Jer. 07:04).

Ze hadden een groot tempelbesef, maar weinig geeste­lijk besef, Ze dachten de ware kerk te zijn en ze von­den die Jezus met Zijn dis­cipelen naar uit de toon vallen. Ze konden misschien goed vissen op het meer van Galilea-, maar dan had je het wel gehad. En die Meester van hun? Die zat soms zomaar op een vissersboot te predi­ken, of soms buiten op het gras of in een of ander huis. Je begrijpt niet waar al die mensen vandaan komen. Ze schijnen nog onder de indruk te zijn ook. Ach, die Jezus is maar een beetje aan het kerkje spelen. Dat kan toch het ware niet zijn?

Echter, deze Jezus had een boodschap met gezag. Hij verkondigde een nieuwe leer. De scharen stonden verstomd. Dat was andere taal, sinds lang niet meer vernomen. An­ders dan van al die geleerde Farizeeën en Sadduceeën. Waar deze Jezus kwam en sprak, daar gebeurde iets. Mensen werden genezen, lam­men gingen lopen, blinden gingen zien, melaatsen wer­den gereinigd en aan armen werd het evangelie verkon­digd. Het Koninkrijk Gods werd gepredikt in al zijn volheid. Wat zegt deze Je­zus? “En zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt” Lucas 7 vers 23 (Luc. 07:23). Ja, boze en onreine geesten werden uit­gedreven. Dat was soms een hele toestand, maar de men­sen werden wel blij. In het openbaar stonden ze God groot te maken.

Later, na de uitstorting van de Heilige Geest, zie je op­nieuw deze dingen gebeuren. Door die ongeletterde en eenvoudige mannen, maar dat kwam omdat ze met Jezus ge­weest waren. Eenvoud is het kenmerk van het ware. Hoe kunnen deze mannen nu de wa­re kerk vormen? Het waren allemaal gewoon broeders on­der elkaar. Hun aanstelling geschiedde door de Heilige Geest. Geroepen apostelen. Niemand van hen had zichzelf een waardigheid aangematigd, doch ze waren door God ertoe geroepen, net als hun Mees­ter. Die had Zichzelf ook niet, de eer toegekend hoge­priester te worden Hebreeën 5 vers 4 en 5 (Heb. 05:04-05) .

Weer later, in allerlei ge­vestigde gemeenten, noemen ze zichzelf ‘oudsten’, en sommigen werden belast met de prediking. Niemand liet zich rabbi noemen of pastoor of dominee. Dat vinden rab­bi’s en dominees niet leuk om te horen en dat is ook wel te begrijpen. Door stu­die en aanstelling nemen ze een uitzonderingspositie in en die moet verdedigd en ge­handhaafd worden. Een andere ‘oudste’ mag zomaar niet de preekstoel op!

Zoals de Schriftgeleerden uit de dagen van Jezus op aarde zich vaak ergerden aan de domme schare, die de wet niet kende, zo ergeren velen van deze mensen zich ook aan die leke predikers, die zon­der een bepaalde studie het woord Gods prediken. Dat kan toch nooit helemaal het ware zijn? “De kerk des Heren, de kerk des Heren is dit!”

Kerkbesef of geestelijk besef; waar gaat het om?

Zo wordt er veel kerkbesef gekweekt, maar weinig gees­telijk besef. En die groep­jes mensen die in allerlei zaaltjes en gebouwen zitten, och, ze menen het ware te bezitten. Ze willen kerkje spelen. Ze zijn onofficieel, zo ongecompliceerd. Soms staan ze allemaal gelijk te bidden, echt oneerbiedig. Dan lijkt het wel een Joden­kerk (!) . Soms staan ze ook allemaal met de handen om­hoog God te loven en te prijzen. Neen hoor, het gaat vaak maar oneerbiedig toe in die samenkomsten. Ze doen maar wat. Soms komen er ook mensen naar voren na een prediking. Sommigen geven hun leven aan Jezus en er wordt met hun gebeden. Weer anderen worden soms gezalfd met olie. Maar blij zijn ze wel, dat is te zien. Soms komen er ook mensen naar voren na een prediking. Sommigen geven hun leven aan Jezus en er wordt met hun gebeden. Weer anderen worden soms gezalfd met olie. Maar blij zijn ze wel, dat is te zien. Soms hoor je ineens in een andere taal. Tongentaal noemen ze dat. Neen, dat doen wij gelukkig niet meer in onze kerk. We hebben geen Paulusfiguren meer nodig. Sommigen staan ook te profe­teren en zeggen dan: “Zo spreekt de Heer”. Waar halen ze de moed vandaan? Hoe we­ten ze dat het de Heer is die spreekt? Neen hoor, we zijn blij dat dit achter de rug is. Stel je eens voor dat we geleefd hadden in de dagen van de apostelen en de eerste gemeente? Neen hoor, niets voor ons. We zouden bij de ‘bestaande kerk’ ge­bleven zijn. Bij de Schriftgeleerden met hun ambtskleden. Die hebben tenminste gestudeerd. We waren niet zomaar in een of ander zaal­tje gekropen, maar we zouden op de sabbat opgegaan zijn naar de synagoge, naar het huis des Heren.

Jezus en de elven’. Eenvoudi­ge mannen. De ware kerk. Het toekomstige lichaam van Christus. Vol van de Heilige Geest na Pinksteren. Daar lopen ze in de straten van Jeruzalem. Ze lijken wel dronken. Dronken van de liefde Gods en de kracht Gods. Daar staan ze te pre­diken en in nieuwe tongen God groot te maken. Neen hoor, laten we maar op een afstand blijven kijken, er niet te dichtbij komen, Anderen mochten eens denken dat je‘ erbij hoorde. Zouden ze dronken zijn? Ze praten zo vreemd. Ja hoor, ze zijn dronken, ze hebben te diep in het glaasje gekeken…

“Het zal zijn in het laatste dagen… !”

Daar staat er een op. Het is Petrus. Hij was met Jezus geweest. Hij schaamt zich nergens voor. Wat een vrij­moedigheid. Dat komt, hij is vervuld met de heilige Geest. De kracht van God is op hem. Wat zegt hij?

“Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore. Want deze mensen zijn niet dron­ken, zoals gij onderstelt, want het is het derde uur van de dag (te vroeg om dronken te zijn); maar dit is waarvan gesproken is door de profeet Joel:

En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelin­gen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen; ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren” Handelingen 2 vers 14 tot en met 18 (Hand. 02:14-18).

Is dit alles voorbij? Voor vroeger? Sommigen zijn heime­lijk maar wat blij te horen dat dit alles voor ‘vroeger’ was. Zoals het nu in de kerk is kun je ook beter je gees­telijk tekort verborgen hou­den.

We leven in de laatste dagen. Jezus wil komen voor een ge­meente die vol is van de hei­lige Geest. Een gemeente met het geloof’. Een getuigend en overwinnend geloof. Door de kracht van omhoog! Over ons is het einde der eeuwen geko­men. Blijven we slapen? Jezus is dezelfde! De doper met de Heilige Geest!

Arme kerk, waarin deze din­gen niet meer gevonden wor­den. Arme priesters, arme dominees. Met priesterkle­ding en toga’s. Arme gemeen­teleden.

“Bedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt… en bekeer u en doe (weer) uw eerste werken” Openbaring 2 vers 5 (Openb. 02:05).

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt’. Amen’.

 

De Geest maakt levend (gedicht) door Piet Snaphaan

Gods Geest maakt levend, zegt Zijn Woord,

Hij biedt ons ’t ware Brood,

Doch letters, woorden, groot of klein,

Die niet met ‘Geest’ geladen zijn,

Zij zijn voor ieder dood.

 

Het is Gods Geest, die levend maakt,

Door kennis van Zijn Woord,

Zijn Geest in ons, dan zien wij pas,

Wat eeuwen lang verborgen was,

Door satan steeds verstoord.

 

Ontdek de volheid van Gods Geest,

Beleef Zijn kracht vooral,

Want Hij maakt levend, krachtig, sterk,

Ja ons bekwaam voor gans Zijn werk,

Dat Hij in ons voltooien zal.

 

De gezindheid van Christus door Gert Jan Doornink

Een columnschrijver van een bekend dagblad schreef on­langs: “Eén van de meest ontmoedigende eigenschappen van de mens is zijn onwrik­baar geloof in zijn eigen absolute gelijk”. Hij voegde daar nog aan toe: “Het gaat er maar om door welke bril je kijkt en welke oorkleppen je op hebt”.

Daaraan moest ik dezer dagen denken toen ik nogal wat ge­schriften onder ogen kreeg die in min of meer bedekte termen poogden de volle evangelie boodschap (of on­derdelen daarvan) in een verkeerd c.q. dubieus dag­licht te stellen. Men ziet dan de eigen vaak subjectie­ve opvatting als de enig juiste; anderen worden be­schuldigd van hoogmoed, zon­der zelf in de gaten te heb­ben hoe men zich laat mis­bruiken door de vorst der duisternis. Want wie de boodschap, die Jezus en de apostelen brach­ten, aan gaat vallen zit al­tijd in verkeerd vaarwater. Paulus schrijft het aan de Galaten – een gemeente waar­van sommigen het volle evangelie de rug toekeerden – met deze woorden: “Het ver­baast mij, dat gij u zo vlug van degene, die u door de genade van Christus ge­roepen heeft, laat afbren­gen tot een ander evangelie, en dat is geen evangelie.

Er zijn echter sommigen, die u in verwarring brengen en het evangelie van Christus ­ willen verdraaien. Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, u een evange­lie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!” Galaten 1 vers 6 tot en met 8 (Gal. 01:06-08). Natuurlijk kunnen we over onderdelen van de boodschap verschillend denken. Het zou abnormaal zijn als dat niet het geval was, want ieder waarachtig kind van God is bezig geestelijk te groeien. Daardoor is er altijd een bepaald geestelijk niveau in ons leven aanwezig, dat wil zeggen andere kinderen Gods zijn in hun geestelijk leven of verder of minder ver dan wijzelf. Als wij daar reke­ning mee houden, kunnen wij in een ontspannen sfeer met elkaar omgaan en over de geestelijke dingen praten, zonder dat ‘ons eigen ge­lijk ‘ altijd op de troon zit.

Paulus noemt dit de ‘gezind­heid van Christus’. Ook hij kende soms grote problemen met medebroeders en zusters. Maar hij was geen man die met de botte bijl rond ging hakken, maar veeleer iemand die met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestrafte.

Wat kunnen er soms diepe wonden geslagen worden als medebroeders en zusters uit een gemeente weggaan of moe­ten weggaan. Uiteraard kan men niet alle gevallen over één kam scheren, want de Bijbel spreekt ook over scheuringen die er moeten zijn. Maar er zijn heel veel gevallen die ongetwijfeld voorkomen hadden kunnen wor­den, als men wat meer in de gezindheid van Christus had gehandeld. Een voorganger van een gemeente, met wie ik onlangs over een bepaald ge­val sprak, drukte zich zo uit: “Waarom niet liefdevol de arm om de schouder gesla­gen van een broeder waarmee men van mening verschilt”.

Wie de boodschap van het volle evangelie werkelijk heeft leren kennen, zal ook dit aspect niet over het hoofd zien, maar meer en meer gaan ’praktiseren ‘.

In 1 Korinthiërs 13 somt Paulus de verschillende ken­merken van de Goddelijke liefde op. Laten we bij ons­zelf eens nagaan in hoeverre we in dit opzicht nog falen’. “Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde, 1 Korinthe 13 vers 13″(1 Kor.13:13).

 

Het boek Ruth als profetie aankondiging redactie

In de afgelopen vier maanden publiceerden wij in ons blad onder bovenstaande titel een serie ar­tikelen van onze mederedacteur br. Jan W. Companjen. Het onderwerp trok grote aandacht en ve­len werden aangesproken door de duidelijke eind- tijdvisie die broeder Companjen, onder de inspi­ratie van Gods Geest, uit het boek Ruth in het licht bracht. De serie artikelen is momenteel in nabewerking en wordt dan als brochure uitgegeven. In “Levend Geloof” van februari volgt hierover een nadere mededeling.

 

Gedachten- over het boek Job door Nico Goverts -6-

De onstuimigheid van Rahab

Af en toe breekt even een glimp van de geestelijke wereld in het denken van Job door. Een voorbeeld daarvan vinden we in de uitspraak: “onder Hem kromden zich de helpers van Rahab” Job 9 vers 13 (Job 09:13). De woordstam Rahab betekent: onstuimig zijn, bestormen, verwarren, en zo is de daarvan afgeleide naam aanduiding van het monster in de oertijd, dat door God bestreden werd om de schepping tot stand te brengen. Zeven maal wordt deze Rahab in de Schrift genoemd, waarvan een­maal in het meervoud, te weten in Psalm 40 vers 5 (Ps. 040:005), waar ge­zegd wordt dat de man zalig is die zich niet wendt tot de hovaardigen, of anders vertaald: tot de onstuimigen, dat zijn de zich opdringende machten.

Wanneer er in de diverse teksten sprake is van Rahab, dan komt daarin naar voren Gods strijdend, bevrijdend optreden. Strijdend schept God telkens nieuw. Dat motief treffen we ook aan wanneer Job later nog een tweede keer de naam Rahab noemt: “Hij stilde de zee door zijn kracht en verpletterde Rahab door zijn beleid” Job 26 vers 12 (Job 26:12); men kan ook weergeven: Hij kliefde of spleet Rahab. Hier zien we: Job is er zich van bewust dat bij God scheppen altijd inhoudt: de strijd aan­binden, de tegenkrachten doorklieven, de chaos-macht splij­ten. En Hij doet dat door zijn beleid, door zijn opmerk­zaamheid; hier gebruikt Job een uitdrukking die samenhangt met het woord ‘inzicht’; waar het hem nog aan inzicht ont­breekt, daar blijkt God dit wel te bezitten en God wendt dit inzicht aan om scheppend, vrijmakend werkzaam te kun­nen zijn. Tegen Gods beleid kan Rahab met al zijn on­stuimigheid niet op. Het is trouwens opvallend dat meer­malen Rahab en de zee in nauwe relatie met elkaar worden vermeld. In Genesis horen we immers ook over de wateren, de vloed, die het scheppingswerk van God willen blokkeren, en in het laatste Bijbelboek is sprake van het beest uit de zee.

Job formuleert de kern van zijn nood

Maar daarmee is Job nog niet uit de problemen. In hoofd­stuk 9 wordt het woord ‘vroom’ uit de proloog, dat eigen­lijk ‘eenvoudig’ betekent, motiefwoord; driemaal komen we het tegen vanaf vers 20; we citeren in letterlijke verta­ling: “Ben ik rechtvaardig (waarachtig), mijn mond zou mij verdoemen, ben ik eenvoudig, Hij zou mij verdraaien; ben ik eenvoudig, ik zou mijn ziel niet mogen kennen, ik zou mijn leven moeten verwerpen. Het is enerlei, daarom spreek ik het uit: eenvoudige en doemende – Hij verdelgt”.

Hier formuleert Job de kern van zijn nood: hij heeft het gevoel dat God hem kan maken en breken. God is voor hem de ongrijpbare. Job betreurt het dat er tussen God en hem geen scheidsrechter is, die zijn hand op hen beiden zou kunnen leggen (vers 33). Tegen God kan hij niet op en hij heeft de indruk dat het een kwestie is van het recht van de sterkste.

Job ervaart dat doem en verwerping op hem gelegd worden, zonder dat hij er iets tegen kan doen: “Ik moet nu eenmaal schuldig staan (gedoemd worden)”(vers 29).

Jobs worsteling met de bitterheid

Eén van felste wapens van de duisternis is het zaaien van bitterheid. Job heeft daar ook mee te kampen; elf maal ko­men we dit thema bij hem tegen. In hoofdstuk 10 begint hij ermee: hij verklaart dat hij wil spreken in de bitterheid van zijn ziel, en eerder heeft hij al geconstateerd dat God hem niet vergunt adem te scheppen, doch hem met bitterheden verzadigt Job 9 vers 18 (Job 09:18); eigenlijk staat er dat God het hem niet geeft, zijn geest te doen terugkeren. Zijn geest is als het ware de pas afgesneden, de weg terug is gesloten, zijn denken is gekerkerd. Dit zal zijn diepste worsteling worden, om van deze verbittering los te komen, die zijn ziel als een knellende band insnoert.

Laat mij weten waarom Ge mij bestrijdt, zo roept Job uit. Waarom verwerpt Ge de arbeid uwer handen? Het woord dat Job hier gebruikt voor ‘arbeid’, is niet meer het meest gang­bare, maar het duidt speciaal aan datgene wat inspanning kost, waar moeite mee gepaard gaat. Hier valt ons op hoe Job een diep begrip heeft van wat de mens voor God bete­kent. Daarover denkt hij na, te midden van smart en leed: over de wording van de mens, de mens Gods. En hij beseft: dat is een moeitevol proces.

Hij is zich bewust: wat ben ik eigenlijk? Ik ben een werk Gods. Een werk waarvan je toch zou verwachten dat God er zuinig op zou zijn. Immers: “leven en goedertierenheid (of verbondstrouw, bondgenootschap) hebt Ge mij toegedaan, en uw opzicht (of verordening) heeft mijn geest bewaakt” Job 10 vers 12 (Job 10:12). Job weet: God heeft heel wat geïnvesteerd in de mens. Niet alleen maakt God de mens deelgenoot van zijn leven, maar het plan gaat nog veel verder: de mens wordt betrokken in een verbond, hij is bestemd om bondgenoot te zijn van de Machtige. We zien dat Job door alle verleugening die hem wil verstikken, heen, een veel dieper zicht heeft op het wezen van de mens dan de vrienden. Job heeft het dwars door alle donkerheid geweten: de mens is niet in de ogen van God een of ander gedegenereerd insect; God wil de mens als bondgenoot, als partner. Daarom waakt God over de geest van de mens.

Immers, juist de geest van de mens is zo waardevol voor God, omdat die geest entree kan krijgen in het rijk van zijn Maker. Daar kan God zich mee verbinden; die geest kan drager van heerlijkheid worden.

En daarom kan Job het niet meer volgen: hoe is het dan mo­gelijk dat God, die zoveel in de mens geïnvesteerd heeft, nu diezelfde mens wil verslinden, tot stof wil doen weder­keren Job 10 vers 8 en 9 (Job 10:08-09)? Heeft God dan twee plannen? Heeft Hij dan een andere gedachte in zijn hart verborgen Job 10 vers 13 (Job 10:13)? In­dien ik zondigde (op een of andere wijze mijn doel miste), dan zoudt Ge mij bewaken Job 10 vers 14 (Job 10:14): hier hebben we hetzelfde woord als in Job 10 vers 12 (Job 10:12) waar Job zei dat God zijn geest be­waakte, maar hier krijgt het een heel andere klank: hier is het niet een beschermend bewaken, maar een observeren om hem ergens op te kunnen vangen. Is God dan zo: een God die jacht maakt op de mens Job 10 vers 16( Job 10:16)?

Dan kan Job alleen nog maar uitroepen: “Verzadig U aan mijn smaad, zie mijn ellende aan (of bezie mijn ellende) wanneer deze omhoog schiet” Job 10 vers 15 (Job 10:15). Dan kan Job alleen nog maar eindigen met dezelfde gedachten die hij ook in het derde hoofdstuk naar voren bracht: waarom laat U me niet met rust? Laat van mij af, opdat ik nog een klein beetje kan opblinken (of opdat ik nog heel even wat vreugde mag bele­ven) , voordat ik ga, om niet terug te keren, naar het land van duisternis en schaduw des doods, zonder richtings- tekens, en klaart het op, dan blijft het aan het oerdonker gelijk Job 10 vers 20 tot en met 22). Dan ben ik op de plaats waar elk ge­voel van richting wegvalt, waar zelfs een opklaring geen verandering brengt in de somberheid van het ondoordringbaar wolkendek.

De grievende opmerkingen van Zofar

Meteen daarop neemt Zofar, de derde vriend, het woord. De bitterheid van de klacht, de smartelijke diepte van het zielenleed is geheel aan deze man voorbijgegaan: voor hem is alles wat Job als een noodkreet uitgeschreeuwd heeft, niets anders dan ‘een woordenvloed’ Job 11 vers 1 (Job 11:01). En zonder omwegen gaat hij direct maar over tot de meest grievende opmerking waarmee hij Job zou kunnen treffen: Zou een man van lippen bewaarheid worden? Het NBG vertaalt hier: zou een woorden­kramer gelijk hebben? Maar hier hebben we weer te maken met het sleutelwoord dat Job nu juist zo na aan het hart ligt: waarachtig zijn, bewaarheid worden. Uitgerekend op dit ge­voelige punt brengt deze vriend hem een dolksteek toe.

Zofar heeft ten aanzien van Job maar één wens: “Maar och, of God zelf eens sprak, en zijn lippen tegen u opende (met de lippen van Job is het niets gedaan; hij is een man van lippen), en u de geheimenissen (verborgenheden) der wijs­heid mededeelde, omdat zij het inzicht verdubbelt” (vers 5 en 6).

Zofar heeft nog enkele vernietigende vragen: “Kunt gij de oergrond Gods vinden, kunt gij vinden, tot de voleinding van Sjaddai (de Machtige) toe” (vers 7). Dat was nu precies waar Job zo naar hunkerde, de oergrond van God te vinden, niet wat de vaderen doorvorst hebben (8:8, hetzelfde woord wordt hier gebezigd), maar de navorsing van God, de diepte van het wezen des Heren. De voleinding van Sjaddai: inder­daad, dat is hetgeen Job nu juist zo intens ter harte gaat. We zien: juist rondom de voleinding gaat zich een felle strijd afspelen: wanneer daar een mens is die naar het ge­heimenis van de voleinding wil speuren, dan heeft de vijand altijd wel een legermacht van vrienden ter beschikking om die zoekende mens in zijn speurtocht te frustreren.

Jobs worsteling om de voleinding

Driemaal komt het woord ‘voleinding’ in het boek Job voor; allereerst hier in de rede van Zofar, die slechts kan vast­stellen dat het een onkenbare, onbereikbare zaak is; de tweede en de derde maal is het Job zelf die over de volein­ding spreekt, en dan in heel wat positievere zin. In Job 26 vers 10 (Job 26:10) zegt hij: “Hij (God) heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis” (Statenverta­ling) . God trekt een grens en binnen deze cirkel wordt het licht tot volledigheid gebracht, terwijl de duisternis buitengesloten wordt. Een beeld uit de schepping, maar te­gelijk een prachtige uitbeelding van wat God in de onzien­lijke wereld gaat volvoeren. De lichtcirkel wordt compleet gemaakt.

De derde vindplaats sluit hier schitterend op aan: “Men maakt een einde aan de duisternis, en tot de uiterste diep­te doorvorst men het gesteente” Job 28 vers 3 (Job 28:03); de woorden die hier vertaald zijn met ‘uiterste diepte’, betekenen letterlijk: algehele voleinding. Een treffende illustratie: zoals de mijnwerker, zo is de mens Gods; hij stelt de duisternis een grens, gesteente spoort hij op, edelstenen voor het huis van God, en hij blijft graven, speuren, vorsen, tot de to­tale voleinding toe. Totdat hij het geheimenis van het ein­de, van het einddoel heeft gevonden.

Zo is Job de mens die worstelt om de voleinding, en juist daarom, juist daarop wordt hij aangevallen; hij is immers de mens die geroepen is om de duisternis een grens te zet­ten; doch nu gaat de duisternis, bij monde van de vrienden, trachten hem een grens te stellen.

Daarom heeft Zofar er zoveel belang bij, Job te ontmoedi­gen: “de geheimen Gods, zij zijn hoog als de hemel; wat kunt gij doen? dieper dan het dodenrijk; wat kunt gij weten?” Job 11 vers 8 (Job 11:08). Met andere woorden: spaar je de moeite, zoek toch niet langer, het kennen van Gods gedachten is voor jou toch niet weggelegd.

Och of God zelf eens sprak, verzucht Zofar. Daar moet het inderdaad naar toe. Maar als God dan tenslotte werkelijk gaat spreken, dan is dat wel even anders dan Zofar en zijn confraters verwacht hadden. Dan wordt dat spreken Gods met­terdaad het spreken der voleinding.

Toch heeft Zofar nog hoop voor Job, maar dan moet deze zich wel bekeren: ook een leeghoofd kan namelijk nog verstandig worden, immers, elk mens wordt als een veulen van een wilde ezel geboren Job 11 vers 12 (Job 11:12). De visie op het wezen van de mens die uit deze woorden spreekt, is nu niet bepaald erg verhe­ven, maar als Job zich hierin kan vinden, dan kan er van hem toch nog iets terecht komen.

Dan zal Jobs toekomst niet duisternis zijn, zoals hij aan het slot van het vorige hoofdstuk geklaagd heeft, maar: klaarder dan de middag zal het leven (eigenlijk: de levens­duur, de duurzaamheid) rijzen; zij het nog zo donker, het zal worden als de morgenstond Job 11 vers 17 (Job 11:17).

Deze profetische belofte zal inderdaad in het leven van Job gerealiseerd worden, maar dan wel langs een andere weg dan Zofar zich heeft voorgesteld.

Jobs vraag naar het godsbestuur

In de hoofdstukken twaalf tot en met veertien gaat Job ant­woorden; hiermee wordt de eerste cyclus van gesprekken af­gesloten. Opmerkelijk is dat Job wel begint met zich tot zijn vrienden te richten, maar dan al spoedig ertoe overgaat, zich tot God te wenden: “Maar ik wil nu tot de Mach­tige spreken” Job 13 vers 3 (Job 13:03). We zien hoe Job in de geest steeds meer geïsoleerd komt te staan: “Tot een spot ben ik mijn naaste, ik, die God verhoorde, als ik tot Hem riep; tot een spot is de rechtvaardige (de waarachtige), de vrome (de eenvoudige) ” Job 12 vers 4 (Job 12:04) .

Job komt nu, tegenover het gladde, geroutineerde gepraat van de vrienden, tot een kernpunt: de vraag naar het gods­bestuur. Hoe is de verhouding tussen God en geschiedenis? Kan ik in de loop der historie iets van Hem ontwaren? Of is God daar spoorloos, zoals de psalmist moet erkennen: “Uw voetsporen werden niet gekend?” Psalm 77 vers 20 (Ps. 077:020). Aan de ene kant moet Job constateren: er is vrede en zekerheid voor hen die God naar hun hand willen zettén Job 12 vers 6 (Job 12:06) , die de goedheid in hun hand houden’, staat er Eigenlijk.

Maar aan de andere kant ziet Job hoe machtigen zonder vorm van proces vallen, ontluisterd worden. In tien categorieën somt hij de leidslieden op die zomaar de duisternis in ge­dreven worden: Raadsheren zendt Hij barrevoets heen en rechters zet Hij in razernij; koningen worden aan de ket­ting gelegd, priesters uit hun ambt gezet, Hij verdraait degenen die van oudsher vast hebben gestaan, dat zijn de oude geslachten, de patriciërs; aan getrouwen onttrekt Hij de spraak en ouden ontneemt Hij het verstand. Hij doet vol­keren gedijen en laat ze verdwijnen, breidt natiën uit en voert ze weg. De volkshoofden van een land onttrekt Hij het hart, Hij ontneemt hun moed en verstand, Hij doet hen ver­dwalen in woeste wildernis (hier wordt het woord gebruikt uit het scheppingsverhaal: woest en ledig) zonder weg Job 12 vers 17 tot en met 25 (Job 12:17-25). Dit is de visie van Job op de geschiedenis.

Hierin speelt onmiskenbaar zijn eigen levenservaring mee. “Zie, dit alles heb ik met mijn eigen ogen gezien”, zo kan hij vaststellen Job 13 vers 1 (Job 13:01). Nu heeft men soms wel uit enkele teksten de gevolgtrekking gemaakt dat Job zelf een koning geweest moet zijn, volgens sommigen een koning van Egypte. Er zijn er die Job gelijk stellen met Cheops, de bouwer van de piramide van Gizeh. Het is echter zeer de vraag of men dit alles bewijzen kan. We krijgen eerder de indruk dat Job niet een nationale koning is, maar veeleer een herdersvorst, een sjeik op de wijze van Abraham, Laban en derge­lijke. (Sjeik betekent eigenlijk oudste; dan behoort Job tot degenen die van oudsher vast hebben gestaan).

Job herkent het in zijn eigen bestaan en hij ziet het in het wereldgebeuren om zich heen: het is alles opgaan, blin­ken en verzinken. De mens die vandaag staat, stort morgen in. En Job concludeert: dit is de hand van God. Wanneer het gaat om de vraag: wie beheerst de geschiedenis? dan is het antwoord dat Job daarop geeft: God. Een andere verklaring kan hij niet vinden. In feite zien we dat Job poneert: de geschiedenis is voor mij een raadsel maar ik houd vast aan God.

Toch is Job niet tevreden met te constateren: het is een raadsel. Hij wil doordringen in de gedachten die het godsbestuur bepalen. Bij de willekeur die hij waarneemt, kan hij zich niet neerleggen. Richten met God is mijn begeren, roept hij uit Job 13 vers 3 (Job 13:3) en hier gebruikt hij hetzelfde woord dat God bezigt in Jesaja 1 vers 18 (Jes. 01:18): “Komt en laat ons teza­men richten”.

Jobs volhardend verlangen naar het recht Gods

Job denkt: het kan niet; God kan toch geen God van wille­keur zijn. Daarom beschuldigt hij zijn vrienden: “Zult gij ten gunste van God onrecht spreken en ten behoeve van Hem bedrog? Wilt gij zijn partij kiezen, optreden als pleitbe­zorgers voor God?” Job 13 vers 7 en 8 (Job 13:07-08). Job wordt gedreven door een passie voor het recht. En dan niet in een beperkte, bekrom­pen zin: zijn eigen recht alleen, maar veel meer omvattend, veel dieper: het goddelijk recht. God is toch recht in al zijn weg en werk? De Here is toch een God van recht? Daarom kan en mag hij niet accepteren wat zijn vrienden te berde brengen; hij heeft het gevoel dat zij ter wille van God de waarheid geweld aandoen, en hij denkt: dat nooit! Zij hou­den als het ware God de hand boven het hoofd; ze praten al­les goed wat Hij volgens hen doet.

Job heeft zijn besluit genomen: hij zet alles op het spel: ik vat mijn vlees met mijn tanden, mijn ziel leg ik in mijn hand” Job 13 vers 14 (Job 13:14). Alles heeft hij ervoor over om in de geeste­lijke wereld door te dringen, zijn vlees en zijn ziel. “Wel­nu, wil Hij mij doden, ik zal op Hem wachten (of: ik zal daarop wachten), echter, mijn wegen wil ik voor zijn aange­zicht rechtvaardigen (weer het woord: richten, als in Jesaja 1); ook dat zal voor mij al bevrijding zijn, want een ontaarde zal voor zijn aangezicht niet treden” Job 13 vers 15-16 (Job 13:15-16). Job ziet zó met heel zijn wezen uit naar het recht Gods, dat hij kan verklaren: dat is voor mij al bevrijding, als God mij ruimte geeft om de zaak van het recht te bepleiten.

In vers 18 (Job 13:18) gaat Job beginnen, zijn rechtsgeding op te stel­len; dit woord wordt ook gebruikt voor het opstellen van troepen. Dan vraagt hij dat God hem de kans zal geven om vrijuit te kunnen spreken, zonder dat er druk of intimida­tie op hem wordt uitgeoefend.

Kernthema van Jobs verdedigingsrede is: de vergankelijkheid van de mens. In vier beelden werkt hij dit uit: een bloem die verwelkt, een schaduw die voorbijgaat, vermolmd hout dat uiteen valt, een kleed dat door de mot verteerd wordt. Vanuit dit mensbeeld vraagt Job aan God: waarom maakt U zich eigenlijk zo druk om een mens?

Jobs gedachten over de vergankelijkheid

Probleem op de voorgrond is dan: heeft het bestaan in wezen wel zin? Probleem op de achtergrond, dieper doorgedacht, wordt dan: heeft datgene waar God mee bezig is, in feite wel zin? “De mens is geheel in Gods hand; vastgelegd zijn zijn dagen, het getal van zijn maanden is bij U, Ge hebt hem een grens gesteld die hij niet zal overschrijden – wend uw blik dan van hem af, dat hij zich kan ontspannen, zodat hij als een dagloner nog genieten kan van zijn dag” Job 14 vers 5 en 6 (Job 14:05-06). Als nu toch zijn einde vastligt, waarom moet hij dan nog tot het laatste toe gekweld worden? Ook een daglo­ner heeft ’s avonds nog een rustig uur.

Een mens is nog slechter af dan een boom: een afgehouwen boom komt nog weer tot leven, maar een mens niet, zo ver­volgt Job zijn klaaglied. De enige wens die hij nog kan be­denken, is: “ik zou wel willen dat ü mij in het dodenrijk in bewaring stelde, dat U mij verborg totdat uw toorn zich afkeert; dat U mij een grens stelde, dat u mij dan echter zoudt gedenken”(vers 13).

Is er dan nog hoop? Neen, luidt het antwoord van Job, met een viervoudig beeld: “zoals een berg die ineen zinkt en verbrokkelt, zoals een rots die van zijn plaats wordt ge­rukt, zoals water stenen verpulvert, zoals een regenstroom de akkerbodem wegspoelt: zo doet Ge de verwachting van de sterveling vergaan (vers 18-19).

Job worstelt om de identiteit van de mens

De gedachten van Job gaan uit boven zijn individuele lot; hij staat hier als priester, als vertegenwoordiger van de ganse zuchtende schepping, als stem van alle lijdende mensen. Daarom begint hoofdstuk 14 dan ook met: de mens. De mens in absolute, algemene zin; zevenentwintig maal komt dit woord in het boek Job voor, en steeds gaat het dan om de ontmoe­ting met God, met de geestelijke wereld, om lot en bestem­ming, om de identiteit van de mens als zodanig.

Job is de mens die op een vooruitgeschoven post worstelt om die identiteit. Hij worstelt om verwachting. Dertien keer klinkt dit woord in het boek Job; en het is opmerkelijk dat hetzelfde begrip in het Hebreeuws niet alleen verwachting kan betekenen, maar ook koord of snoer: het gaat in wezen om de elasticiteit, de spankracht van de geest. Daarenboven treffen we het werkwoord ‘verwachten’ ook nog vijfmaal aan. Uit deze gegevens blijkt wel dat de strijd om de verwach­ting voor Job een essentieel element is; het hoort tot het wezen van de mens, dat hij verwacht.

Heel sterk komt dit motief weer naar voren in hoofdstuk 17, waar Job moet klagen: “Verwachtte ik iets, dan was het de groeve (het dodenrijk) als mijn huis, dat ik mijn leger zou spreiden in de duisternis, dat ik tot de groeve roep: mijn vader zijt gij; tot de made: mijn moeder en mijn zuster. Waar zou dan mijn verwachting zijn? Mijn verwachting, wie kan haar ontwaren? Als een stuk (deel) van mij zinkt het in het dodenrijk, om tezamen (of verenigd) te rusten in het stof” Job 17 vers 13 tot en met 16 (Job 17:13-16).

Job heeft hier heel scherp aangevoeld: mijn verwachting is een stuk van mijzelf, het is een deel van mijn identiteit, het hoort bij mijn innerlijke eenheid.

Het lijkt erop alsof Job hoe langer hoe meer verbonden wordt met de groeve, met de sfeer van het dodenrijk. In elk geval is dat een van de voornaamste fronten waar Job zijn kamp heeft te voeren. Via de woorden van de vrienden trach­ten de doodsmachten vaste voet te krijgen in de denkwereld van Job. Ze proberen zijn verwachting totaal af te snijden en zijn geest volledig te isoleren.

Zo bevindt Job zich in een proces waarin alle gronden onder zijn bestaan worden weggeslagen. In hoofdstuk 15 beginnen de vrienden hun tweede gespreksronde, die gekenmerkt wordt door nog fellere aanvallen; de kritiek op Job wordt scher­per, de beschuldiging agressiever. Zo moet Job eenzaam zich een weg zoeken door een labyrint van laster en van onbe­grip; zo ontvallen alle gronden hem, totdat hij tenslotte zijn grond vindt in God zelf.

Job gaat een weg waarop hij steeds verder, steeds dieper ‘ontgrond’ wordt. Maar uiteindelijk zal God zelf hem stel­len op een nieuwe bodem.            (wordt vervolgd) .