1968.02 nr. 97

Levend Geloof 1968.02 nr. 97

Bij de voorpagina

De illustratie op de voorpagina werd gemaakt door broeder Having M. Hopma uit Warnsveld, naar aanleiding van Exodus 17 (Ex. 17:12b).

Broeder Hopma schrijft als toelichting dat de teke­ning niet geheel volgens het Woord is, want dan moest de middelste figuur op een steen zitten, maar “ik heb het accent gericht op de verheerlijking, het lofzingen, het halleluja'”

“Aaron en Hur ondersteunen hier de armen van Mozes tot de avond valt, waarop de schrijver van dit boek de resul­taten van dit armen heffen, alias God prijzen, beschrijft wat vooral tot uitdrukking komt in het woordje “Zo”; zo overwon Jozua (Ex. 17:13). Geen woord meer. Punt! Basta!

De elle bogen van de Godsman rusten op de schouders van zijn meest getrouwen, waarvan de een het schild des ge­loofs vasthoudt met de Shaloom-ster (het “vrede”) met in het hart daarvan de duif, de Heilige Geest, Die in alle waarheid leidt en dus ook de vrede leidt, vrede in het hart van het individu, van de Gemeente, van Zijn volk, dat de strijd aanbindt in geloof en uitsluitend daardoor overwint.

“Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest…..” De andere man draagt het zwaard des Geestes, dat is het Woord van God (Ef. 06:16-17). Mozes draagt de staf van God, waarmee hij op het water van de Nijl sloeg, de staf die hij bij zich heeft als Gods volk tegen Amalek strijdt en die hij naar zijn belofte aan Jozua op de heu­veltop bij zich zal hebben (Ex. 17:09). Tenslotte vormen de drie personen het beeld van de drie-eenheid, van het waar twee of drie verzameld zijn in Mijn Naam ben Ik in het midden”(Matt. 18:20)”.            

 

Wandelen op de golven door Gert Jan Doornink

“Petrus ging uit het schip en liep over het water en ging naar Jezus” (Matt. 14:29b)

Prijst de Heer voor deze’ wonderbare geschiedenis, waarin ons verteld wordt hoe Jezus daar temidden van de storm over het Meer van Galilea wandelt, terwijl de dis­cipelen in een schip het meer oversteken. Dan ziet Petrus Jezus en gaat Hem tegemoet…..Lees (Matt. 14:22-33).

Wij geloven dat deze geschiedenis letterlijk zo gebeurd is, maar dat zij ook een geestelijke betekenis voor ons heeft. Wat Petrus hier n.l. letterlijk deed: wandelen op het water, wordt van ons figuurlijk verwacht.

Wij zijn geroepen om “uit het schip” te komen.

Wij zijn geroepen om te “wandelen op het water”.

Wij zijn geroepen om daarbij niet op de golven (om­standigheden) te zien.

Jezus heeft gezegd: “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping”(Mark. 16:15) Dit is het grote zendingsbevel van Jezus, wat ook tot uiting komt in (Matt. 28:19 en Hand. 01:08-09).

Dit was de opdracht voor de eerste discipelen, en dit is de opdracht voor de discipelen die thans leven, dat zijn Allen die door persoonlijk geloof in Jezus Christus kinderen Gods zijn.       .

Als wij blij zijn dat wij gered zijn voor de eeuwigheid, dat wij bevrijd zijn uit de macht van satan, maar wij doen verder niets, wij blijven “in het schip” – beantwoorden wij niet aan de opdracht die Jezus ons gaf. Dan kan God Zijn doel met ons leven niet bereiken. Immers, de wedergeboorte is niet een soort paspoort om in de hemel toegelaten te wor­den. (Dat komt dan uiteindelijk vanzelf). Maar zolang wij hier nog op deze wereld “in vlees en bloed” aanwezig zijn, behoort heel ons leven in dienst van Jezus te staan.

Evenals Jezus, toen Hij op de golven liep, aan Petrus het bevel gaf: “Kom”, geeft Hij ook ons het bevel om het schip uit te komen en te wandelen op de golven.

Dit is alleen mogelijk door te wandelen in geloof, want zonder geloof is het onmogelijk God te behagen (Heb. 11:06). Als we gaan zien op de golven zinken ook wij al spoedig weg.

Wat wilt u? Zien op de golven en wegzinken? Of zien op Jezus en bruikbaar zijn in dienst van de Meester?

De wereld van nu heeft geen behoefte aan gelovigen die vreesachtig zijn en vol twijfel. Trouwens er is geen enkele reden om te twijfelen, om angst of vrees te hebben. Immers Jezus gaf Zijn discipelen, bij het geven van de grote opdracht machtige beloften mee. Hij zei o.a. “Ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld”(Matt. 28:20) en “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt” (Hand. 01:08).

Wat dit laatste betreft, dit is misschien de reden waarom Petrus wegzonk in de golven. Hij miste toen nog de inwonende kracht van de Heilige Geest. Hij was een volgeling van Jezus, maar moest nog veel afleren. Later, na de Pinksterdag, werd deze zelfde Petrus machtig door de Heer gebruikt.

Als u weggezonken bent in de golven, bedenk dan, dat onze Heiland ook u, evenals Petrus toen hij wegzonk, de reddende hand weer toesteekt als u berouwvol tot Hem komt.

Maar bedenk ook, dat Jezus de opmerking maakte: “Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?”(Matt. 14:32). Jezus maakte een opmerking over de twijfel van Petrus en noemt hem. Kleingelovige, maar Hij veroordeelde het geloof van  Petrus niet! Hij zei niet? “Petrus, wat ben je overmoedig geweest, door zo maar op het water te gaan lopen”. Hij kon dit trouwens ook niet zeggen, want Hij had immers Zelf het bevel gegeven! Hij vraagt nooit iets onmogelijks. Hij heeft gezegd: Alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft!

Vele kinderen Gods zijn gebonden door twijfel. Het ge­volg is dat er geen overwinning in hun leven is over zonde, ziekte, vrees, zorg, etc. Zij bidden voor ver­schillende dingen, maar ontvangen nooit iets. Bovendien zijn zij daardoor ook anderen niet ten zegen, want wij kunnen onmogelijk anderen uit de macht van satan bevrij­den, als we zelf nog in meerdere of mindere mate door hem beheerst worden.

De apostel Jacobus sprak duidelijke taal over de twij­fel. In (Jak. 01:06-08) staat; “Wie twijfelt, gelijkt op een golf der zee, die door de wind aangedreven en opgejaagd wordt. Want zulk een mens moet niet menen, dat hij iets van de Here zal ontvangen, innerlijk verdeeld als hij is, ongestadig op al zijn wegen”.

Wij moeten bidden in geloof, in geen enkel opzicht twij­felende (Jak. 01:06).

De weg van het “wandelen op de golven”, die Jezus van ons vraagt, is een weg van geloof, maar het is de enige goede weg. Alleen door te wandelen op de golven ervaren wij de overwinningskracht van Jezus in ons eigen leven èn wordt deze overgebracht in de levens van anderen’

De eindtijd-golven gaan al hoger en hoger, maar de wa­re gelovige vreest ze niet. Hij weet; Met Jezus ben ik meer dan overwinnaar’ Met Jezus mag ik wandelen op de golven!

 

Boekbespreking

Bij Uitgeverij C. Blommendaal N.V. te Den Haag ver­scheen onder bovenstaande titel, als deel 1 van de serie “Opdat zij allen één zijn”, een boek geschreven door Joh. Kroon. (Paperback, ƒ6,50, 240 blz.)

De vraag naar eenheid is actueel. Kerken en groepen zijn verdeeld, teveel om op te noemen. Leerzaam de vele on­derwerpen die schrijver behandelt. Men behoeft het niet in alles met de schrijver eens te zijn? het is trouwens uitgesloten dat ieder onzer het met elk eens kan zijn. In het buitenland zegt, men immers, dat één Nederlander een theoloog is, twee Nederlanders een kerk, en drie Neder­landers een scheuring betekenen. Dit merkwaardig individualisme is echter       uitnemend            geschikt om de Gemeente Gods

in zijn kracht te openbaren als werkend lichaam des Heren, die het individu niet uitsluit maar een plaats wil geven in het geheel. Dat is iets anders dan door het geheel te worden opgeslokt om achter het stokpaardje van een ander aan te lopen.

Schrijver behandelt diverse kerken en groepen. Maar waar ik hem gelijk zou geven, zouden weer anderen hem ongelijk geven. Maar in ernst poogt Joh. Kroon de ware eenheid, duidelijk te maken, en wij geloven voor onszelf, dat hij daarin is geslaagd.

Dieper op alles ingaan zou ons te ver voeren, maar we zouden zeggen: Neem en lees. Voor ieder die worstelt met de eenheid is er veel te leren. Voor ons is het wat on­verteerbaar dat schrijver de doop des Geestes vereenzel­vigt met de wedergeboorte van de mens. Vanaf de wederge­boorte inclusie: de voorbereidende werkzaamheden, is de mens echter werkterrein van de Heilige Geest, vanaf de doop in de Geest woont de Heilige Geest in onze harten. Er is een groot verschil tussen werken en wonen, een verschil dat de schrijver nog niet ziet.

Terecht echter distantieert schrijver zich van alle gemeente-vorming als machtsconcentratie, anders dan om de volheid Gods in Christus te openbaren aan zichtbare .en onzichtbare wereld.

We concluderen, dat de gemeentevorming, zowel bij de kerk als groep, teveel reactie-beweging is, en teveel is opgebouwd uit op zichzelf zuivere waarheidselementen die bij de ander ontbreken. Tegelijk met de oprichting der groep ontstaat een nieuw manco, namelijk het positieve element, dat de ander wel heeft. Zo blijven we in een cirkel ronddraaien. Ieder zuiver stellen van het Gemeen­te van Christus zijn resulteert tenslotte veelal in het vormen van een nieuwe groep.

Deze weg is heilloos. Het ware beter en nuttiger als we met zijn allen eens om de ronde tafel gingen zitten en na oprechte verootmoediging eens met elkaar gingen pra­ten, open en oprecht als geliefde kinderen Gods, gered door het bloed van het Lam, en na enkele mislukkingen niet opgaven, maar doorzochten naar de oprechte eenheid in Jezus Christus, het Woord Gods dat vlees werd. God uit God, licht uit licht. Wie neemt het roer in handen?

Dirk A. Wols.

 

Leven door de Geest door A. Schenk

“Indien wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest het spoor houden” (Gal. 05:25).

Hoe komt het toch dat zovelen die getuigen met de Hei­lige Geest gedoopt te zijn, ontsporen in hun geestelijk leven? Ik geloof dat het antwoord te vinden is in boven­staand vers. Wij moeten door de Geest het spoor houden. In (Rom. 08:14) staat: “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”.

Het grote gevaar bij ons is dat, als wij gedoopt zijn met de Heilige Geest, wij dit als een eindpunt gaan beschou­wen en hierbij blijven stilstaan en rustig verder leven met de bewuste ervaring over de doop met de Heilige Geest in ons leven. Het was een machtig moment toen wij deze er­varing beleefden en in tongen gingen spreken. Maar verder is ons leven gebleven zoals het was. Hoe komt dat eigen­lijk? Waarom is er bij velen geen vooruitgang te bespeuren? Mag ik het u eens duidelijk trachten te maken?

Als een kind van God de doop met de Heilige Geest ont­vangt, ontvangt hij een Persoon. De Heilige Geest is een Goddelijke Persoon. Een persoon vraagt gehoorzaamheid. Een persoon wil dat je naar hem luistert. Een persoon heeft een wil en gevoel. Een persoon kun je bedroeven. Een per­soon kun je verdrijven.

In onze tijd ontvangen honderden de doop met de Heilige Geest. Dit is het beginpunt in zulke levens. Maar als de Heilige Geest als Goddelijke Persoon bij mij is binnengeko­men, ga ik dan ook naar Hem luisteren? Naar de aanwijzing­en die Hij geeft in mijn leven? Is Hij werkelijk de Bewoner van mijn leven? Of ia Hij een gast? Als wij een gast thuis hebben dan zal ik tegen hem zeggen: doe maar net als of je thuis bent. Hij zal van deze gastvrijheid gebruik maken. Maar toch zal hij niet alles doen, wat ik zelf doe als be­woner van het huis. Hij zal niet in alle kamers komen. Hij zal bijvoorbeeld niet in de kasten gaan kijken. Begrijpt u het? Hij is maar neen gast in mijn huis.

Wat is de Heilige Geest in uw leven? Een Gast of de Bewoner van uw levenshuis? Hij wil de bewoner zijn van uw le­ven en geen gast. Velen willen de Heilige Geest hebben, maar willen de baas blijven in eigen leven. Hebt u al het geheim ontdekt? Niet u moet de Heilige Geest hebben, maar de Heilige Geest wil u hebben. (Ef. 02:22) zegt zo mooi, dat wij meegebouwd worden tot een woonstede Gods in de Geest.

De Persoon van de Heilige Geest wil in u wonen. Bit be­doel ik, zegt Paulus, wandelt door de Geest en voldoet niet aan de werken van het vlees. De Heilige Geest wil ons stuk voor stuk voor stuk leiden en opvoeden. Naar ma­te zich het kind van God laat leiden en opvoeden door de Geest, naar die mate zullen wij geestelijke mensen worden. Er is van onze kan één voorwaarde aan verbonden, dat wij alle begeerten die naar het vlees zijn, laten doden door de Geest van God. Bit gaat dus totaal onszelf kosten. On­ze ideeën, onze vermaken, ons egoïsme, ons recht dat wij vaak menen te hebben, enz.

Van Jezus werd getuigd dat Hij zachtmoedig was en nede­rig van hart. Be Bijbel vertelt ons dat Jezus de minste wilde zijn. Dat Hij zichzelf niet verdedigde en geen gelijk wilde hebben. Dat, als Hij verdrukt werd, Hij Zijn mond niet opendeed, als Hij gescholden werd niet terugschold, als Hij vervloekt werd, niet terug vloekte, maar zegende.

Ziet u, dit is leven naar de Geest. Ik geloof met mijn gehele hart, dat in de eindtijd waarin wij leven, de Heer zulke mensen wil vormen door Zijn Geest. En een Gemeente wil hebben die geestelijk is. Willen wij die prijs betalen? Zoals Jezus de dood in ging, zullen wij de dood moeten ver­klaren aan ons zelf, opdat de Heilige Geest Zijn volle doel in ons persoonlijke leven, en dat van de Gemeente, bereiken kan. Laten wij er goed van verzekerd zijn dat lallen die zich Israël noemen, .nog lang geen Israël zijn. En dat allen die roepen; “Ik ben gedoopt met de Heilige Geest”, nog lang altijd geen geestelijke mensen zijn. Ook in de Pink­sterbeweging niet, ondanks de zegen die er is.

Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe dat als daar twist en nijd is, zijn geen geestelijke, maar vleselij­ke, onveranderde mensen zijn. U voelt toch wel, geliefde lezer(es), dat als wij werkelijk geestelijke mensen waren, – ook wij die belijden gedoopt te zijn met de Heilige Geest­ en ook veel meer vluchten van de Heilige Geest openbaar zouden worden. Al die twisten, en al dat vleselijk gedoe, staat een diepere doorwerking van de Heilige Geest, in de Gemeente, in de weg. In tijden van opwekking lezen wij dat zonden worden opgeruimd onder de kinderen Gods, dat ru­zies worden goedgemaakt, dat er een diepere reiniging plaats vindt onder Gods volk, dat hun die zonder God leven, overtuigd worden van zonden, ja dat zelfs grote dronk­aards en publieke vrouwen gered worden. Wij lezen zelfs dat gehele steden hun zonden gingen inzien en tot bekering kwamen, alleen omdat de Heilige Geest ging werken.

De Heilige Geest wil in deze tijd grote dingen doen. Maar Hij zoekt mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die alles op het altaar leggen en zich volledig overgeven aan de Heilige Geest. Hij zoekt vaten die zich volkomen willen laten reinigen, en zich onthouden willen van de zonde. Want de Heilige Geest heeft maar één doel in de levens van de kinderen Gods; Jezus te gaan verheerlijken. Dit is het doel van uw leven, dat Jezus tot Zijn eer komt, dat Jezus verheerlijkt wordt in Zijn Gemeente. Opdat elke mond zal belijden dat Jezus de Heer is, in de hemel en op aarde, en opdat alle knie zich voor Hem zal buigen, opdat Jezus Zijn koningschap in ons leven en in dat van de Gemeente zal kunnen aanvaarden. Ja, dat deze gehele aarde zal buigen voor Hem en straks het koningschap zal aanvaarden over de­ze wereld en alle machten der duisternis geworpen zullen worden in de poel des vuurs. Wat een heerlijke toekomst! Halleluja! Amen.                                                                                      

 

Van de redactie

’Wij zijn blij dat “Levend Geloof” een taak heeft bij de {verkondiging van de eindtijd-boodschap; het volle evangelie. In deze tijd zet de duivel alles op alles om de menselijke geest te beïnvloeden, uiteraard in negatieve zin, waarbij hij gebruikt maakt van de moderne media; als krant, radio en televisie. Daarom zullen ook de kinderen Gods iedere vorm en gelegenheid moeten aangrijpen om de volle boodschap via alle beschikbare instrumenten uit te dragen. Wij kunnen de mensen ook beïnvloeden maar dan in positieve zin! Ons blad is ongetwijfeld ook; een instrument in Gods hand. Uit de vele reacties blijkt dat ons blad veel gelezen wordt. Wij zijn ook dankbaar dat vele lezers en lezeressen biddend achter deze zendingsarbeid staan en ook werken met ons blad. Velen geven “Levend Geloof” na lezing door, anderen bestellen een aantal voor verspreiding of betalen geschenkabonnementen. Doet u in dit opzicht al iets?

 

1968 Zendingsjaar door B. Hoekendijk

“Blaast de bazuin op Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bij­een. Vergadert het volk, heiligt de gemeen­te, roept de ouden bijeen. …. .Laat de priesters, de dienaren des Heren, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, Here, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat de heidenen met hen zouden spotten. Waarom zou men on­der de volken zeggen: Waar is hun God?” (Joël 02:15-17)

Met verontrusting zien we hoe in de hele wereld landen worden toegesloten voor de zending. Vele buitenlandse zendelingen moeten India verlaten. Hollandse zendelingen moesten Kongo verlaten, door de onlusten. Sommige zende­lingen werd de toegang tot Suriname geweigerd. De geld­ontwaarding is een middel van satan om zendingsgaven min­der resultaat te laten zien. En niet alleen politiek, economisch; iedere geest vervulde Christen ziet de invloed van antichristelijke machten vergroten. De pers maakt de persoon van Jezus Christus, God, en het Christendom hoe langer hoe meer belachelijk.

Als Joel 2 spreekt van “het blazen van de bazuin”, “het bijeenroepen van een plechtige samenkomst”, het uitschrij­ven van “een vasten”, de “dienaren des Heren die wenen voor het altaar”, dan willen we deze woorden van ons ter harte nemen. Het Volle Evangelie Nederland, in zijn meest ruime vorm, moet ontwaken, en beseffen dat de eindtijd is aangebroken.

Als er wordt gesproken van “een smaad”, dan rust die ook op ons. Zeven jaar geleden gebruikte God de VEZA om allerlei groepen bij elkaar te brengen. De eerste Vreugde­dagen waren een werkelijk symbool van eenheid. Maar het is weer verzand in elkaar bestrijden, het toelaten van versplintering. Dogma’s brachten scheiding tussen broe­ders die tot een gezin behoren. En de jaren verstreken, de kostelijke jaren van godsdienstvrijheid en vrede. We vragen ons af of wij niet net als Jona moeten ontwaken, en samen terug moeten gaan naar onze roeping! De wereld van Jezus te vertellen.

Pinksteren en zending horen één te zijn. Pinksteren be­tekent: Activiteit, zending, leven, kracht om te getuigen. Daarom willen we zo graag in 1968 de zending en evangeli­satie opnieuw als doel stellen. We willen dogmatische verschillen negeren, en zielen gaan winnen voordat het te laat is.

Op de Nationale Zendingsdag op 10 maart in de Expohal te Hilversum komen duizenden Volle Evangelie Christenen bijeen om te luisteren naar mannen Gods die hen op deze dingen willen attenderen.

In een tiental predikersontmoetingen over het hele land heeft het Zendings comité bij voorgangers van allerlei groepen een oprecht verlangen tot eenheid gevonden.

Deze eenheid zou alleen gebaseerd moeten zijn op het bloed van Jezus en respect voor elkaars werk.

In een grote actie “Andreas” wordt het vervoer van vele gemeenten naar de Expohal gecoördineerd.

Op de Zendingsdag is een straat van marktkraampjes ingericht waar vertegenwoordigers van vele verschil­lende zendingsorganisaties van hun zendingswerk ver­tellen.

Een groot dia- en filmprogramma toont wat vanuit Ne­derland aan zendingsactiviteiten wordt ondernomen.

Er zijn aparte Kindersamenkomsten, die door H. ter Welle geleid worden.

Op 29 maart wordt een landelijke Bid- en Vastendag gehouden. In heel Nederland gaan op die dag Christe­nen op de knieën om God te vragen iets nieuws te doen.

Als er 150.000 mensen per dag bijkomen. Als er 6000 echtscheidingen per jaar worden uitgesproken (in Nederland) waarbij 10.000 kinderen betrokken zijn. Als er 1000 zelfmoorden per jaar in Nederland plaats vinden. Als er 2700 doden vallen in het verkeer, en 65.000 gewonden per jaar. Als ons land ver over de grenzen berucht is om de losbandigheid van zijn jeugd en, de vrijheid waarin homosek­sualiteit hier bedreven wordt. Als Jezus zegt; Er komt een nacht waarin niemand werken kan. Als deze dingen zo zijn dan moeten we, noodgedwongen elkaar de hand geven en zielen gaan winnen, zending bedrijven er redden wat er nog te redden valt.

Rondom de Zendingsdag zijn allerlei belangrijke activiteiten. Kerkelijke instanties worden uitgenodigd hun waarnemers te sturen. De pers wordt op hoffelijke wijze ontvangen. Er zijn bidstonden en predikersontmoetingen over het hele land. Als de Heer het behaagt staan we aan de vooravond van iets nieuws. ‘En het is de hoogste tijd, want de nacht valt.

 

Pastoor Dijkman verlaat Katholieke kerk

Het bericht dat pastoor A. N. Dijkman van de St. Franciscus-parochie te Groningen zich heeft, losgemaakt van de Rooms-Katholieke kerk, omdat hij in aanraking is gekomen met de boodschap van het volle evangelie heeft allerwege grote aandacht getrokken.

Wij verheugen ons over deze beslissing en wensen broe­der Dijkman Gods rijke zegen toe met de bede dat de le­vende Heer hem verder zal gebruiken als een instrument in Zijn dienst.

Ondertussen werd broeder Dijkman op Bijbelse wijze ge­doopt in een grote doopdienst welke zondag 18 februari werd gehouden in Hengelo, en onder leiding stond van br. M de Jong uit Enschede.

 

Het leven begint bij Jezus, een serie Bijbelstudies door Jenny Manschot (1)

 

 

 

En God schiep de mens naar Zijn beeld

“En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis…..En God schiep de mens naar zijn beeld naar Gods beeld schiep Hij hem” (Gen. 01:26-27)

De dieren en ook de planten had God naar hun aard ge­schapen, maar aan de mens gaf Hij zijn eigen natuur, God schiep de mens naar zijn beeld, zodat de mens op God leek. (Gen. 01:11b-12; Gen. 01:21; Gen. 01:24-25).

Hoe God bij de schepping van de mens te werk ging, le­zen we in (Gen. 02:06b-07.

Eerst steeg er een damp op uit de aarde, die de aard­bodem bevochtigde, en toen nam God een klomp aarde en boetseerde daarvan een menselijk lichaam.

Het was nodig, dat er aan het stof van de aardbodem eerst water werd toegevoegd, voordat’ God met boetseren kon aanvangen. Want indien het stof geen vocht bevat had, was het niet mogelijk geweest om er een gestalte, een vorm aan te geven. Probeert u maar eens om van droog zand een pop of iets, dergelijks te vormen. Dat lukt niet’ Wa­ter verbindt namelijk de stofdeeltjes met elkaar, het voegt de afzonderlijke stofdeeltjes tot één geheel samen. Hier zit een diepere, geestelijke betekenis in, die we in dit verband even nader willen bezien.

In (Matt. 15:58) vergelijkt Jezus de wereld – d.w.z. de mensen die op de aarde leven – met een akker. Uit deze akker heeft God, toen Jezus van de aarde bij Hem terugge­keerd was, zijn gemeente, die het lichaam van Christus is, gevormd. (Ef. 01:22-23). Maar voordat God hiermee begonnen is, heeft Hij eerst de akker bevochtigd, door zijn Geest – de Heilige Geest – uit te storten op alle vlees. (Hand. 02:16-17a). De hele akker werd bevochtigd met levend water, dat vloeide uit de bron van levend water, dat is God.(Jer. 17:15). Dit was noodzakelijk, want als de gemeente, het lichaam van Jezus, niet vervuld zou zijn met de Heilige Geest, dan zou zij als los zand aan elkaar hangen. Het wa­ter van de Heilige Geest houdt de afzonderlijke stofdeeltjes uit de akker bijeen, het voegt alle leden van hét li­chaam van Christus samen tot één geheel, zodat het een, eenheid vormt. “Want door één Geest zijn wij allen tot één lichaam gedoopt”, en “allen zijn wij met één Geest gedrenkt”. (1 Kor. 12:12-14).

Toen God klaar was met het boetseren van het menselijk lichaam, was er een wonderschone gestalte ontstaan, maar zij lag daar nog zonder beweging, zonder leven. En God boog zich over die roerloze gestalte heen, opende zijn mond en blies de levensadem, de levensgeest, er in, zodat de mens tot leven kwam.

Op het moment, dat God begon te blazen, vloeide er le­ven en geest uit God over in de mens. God gaf de mens van zijn eigen Geest, waarin leven is, eeuwig leven. De mens ontving het goddelijke leven en de goddelijke geest in zich, en kreeg hierdoor deel aan de goddelijke natuur. Daarom is de mens van het geslacht van God (Hand. 17:28b-29a; 2 Petr. 01:04b).

En God stelde de mens aan als zijn plaatsvervanger hier op aarde. De mens kreeg de heerschappij over de ganse aar­de met alles wat zich daarop bevindt. (Gen. 01:26-28).

Een uitstapje in het heelal

Over het heelal en de sterren en planeten, die daarin een plaats hebben, spreekt God met geen woord. Daarom ge­loof ik persoonlijk niet, dat het naar Gods wil is, dat de mens naar de macht in het heelal grijpt. Ik geloof veel­eer, dat het satan is, die hierachter staat. Het menselijk vernuft heeft het al wel heel ver gebracht. De mens heeft het zelfs al gepresteerd om een uitstapje in het heelal te maken. En in de toekomst staan er reizen naar de maan en Mars en misschien nog meer planeten op het programma. God gaf de mens de darde tot woonplaats, maar de mens is bezig andere verblijfplaatsen te zoeken, buiten de atmos­feer van de aarde.

De mens wil andere planeten veroveren. En het lijkt er inderdaad op, dat hij dit eenmaal bereiken zal. Of God dit toelaat? De mens wil zich, bewust of onbewust, een weg naar de hemel banen. De mens is bezig om zich sterk en machtig te maken. Hij wil sterk komen te staan tegenover God.

De “Toren van Babelbouwers” wilden dit ook. Zij wilden een sterke hechte eenheid vormen tegenover God. Zij sloe­gen de woorden van Gods “Vervult de aarde” (Gen. 01:28), in de wind en bleven bij elkaar. Zij wilden zich een naam ma­ken en een stad bouwen waarvan de toren tot de hemel reikte. Maar God verwarde hun taal en verbrak daarmee hun eenheid. Zij begrepen elkaar niet langer. En zij gingen uit elkaar en staakten de bouw van de stad. (Gen. 11:01-09).

De mens van de 20e eeuw bouwt nog voort aan zijn “Toren van Babel”. Zal hij hiermee doorgaan tot zijn “toren” naar beneden valt en hem verplettert?

Het is niet goed, dat de mens alleen zij

God maakte de mens tot onderkoning van de aarde en Hij gaf hem de hof van Eden, het paradijs, als woonplaats. En God zeide; “Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past”.

Het wonderlijke is, dat God, voordat Hij dit plan uit­voerde, eerst de dieren bij Adam bracht, opdat hij ze een naam zou geven. God liet Adam zelf ontdekken, dat hij al­leen was. Toen Adam de dieren zo allemaal aan zich voorbij zag gaan, merkte hij op, dat zij samen waren, dat God hen twee aan twee, als paartjes geschapen had.

En Adam bemerkte, dat hij alleen was. “Voor zichzelf vond hij geen hulp”, geen metgezel, “die bij hem paste”. Toen deed God een diepe slaap op Adam vallen en Hij nam een rib uit zijn lichaam en bouwde daarvan de vrouw en stelde haar aan Adam voor. Waarop Adam zei; “Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal “mannin” heten, omdat zij uit de man genomen is. Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn ‘vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar zij schaam­den zich voor elkander niet”. En God zegende hen en zei; “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar”. (Gen. 02:15-25; Gen. 01:28).

Er zijn mensen, die zeggen, dat de verboden vrucht, waarvan Adam en Eva aten, het seksuele bewust worden was. Dit is klinkklare onzin. De seksuele gemeenschap tussen man en vrouw, is het mooiste wat God de mens in het huwe­lijk gegeven heeft. In de gemeenschap, wanneer deze voortspruit uit echte liefde tenminste, bereikt de liefde haar hoogtepunt en uit deze climax der liefde, komt nieuw leven voort.

Dit is niet iets vulgairs en iets om achterbaks ge­heimzinnig over te doen. Het is een geschenk van God, die de mens gemaakt heeft. Maar de mens heeft door zijn zonde ook deze zuivere liefdesverhouding tussen man en vrouw, tot iets lelijks en banaals gemaakt.

De mens verwierp de liefde van God en werd daardoor verblind voor de. ware zuivere liefde tussen man en vrouw. Leest u hierover (Rom. 01:18-32) maar eens na. Al het mooie en zuivere, wat God in zijn grote liefde aan de mens gegeven heeft, heeft de mens met voeten getreden.

Daarom is het ook zo’n rommel in de wereld. En nu kun­nen we daarvan God de schuld wel geven, maar dat is niet juist. Wij zijn het zelf, die de schuld daarvan dragen.

Geen marionet

God heeft de mens goed geschapen, God heeft de mens geschapen naar zijn beeld. De mens kreeg deel aan de god­delijke natuur. Maar God heeft de mens niet geschapen als een marionet, die zich willoos heen en’ weer beweegt, wanneer zijn maker aan de touwtjes trekt. Neen, God heeft de mens een vrije wil gegeven.’

God is liefde en Hij wilde zijn enorme grote liefde ui­ten. God zocht een levend wezen aan wie Hij -zijn liefde kwijt kon en dat in staat was zijn liefde te beantwoorden.

En daartoe koos God de mens. God schiep de mens goed, de mens, was volmaakt en God plaatste hem midden in het goede, midden in Zijn volheid, en Hij gaf hem alles wat zijn hartje begeerde. God omringde de mens met zijn liefde en zorg, maar God drong ze hem niet op.

Hij zei niet: “Zo, nu heb Ik je gemaakt en op de aarde gezet, en nu moet je en zul je mijn liefde aanvaarden en precies doen wat Ik zeg”. Zo van één, twee, in de maat, halve draai rechts, halt! O nee! God is geen tiran, God is geen driller, God is liefde! (1 Joh. 04:16b).

Daarom gaf Hij de mens vrijheid. God leert geen disci­pline, zoals we die in het leger kennen: “Schoenen niet gepoetst? Dan maar een poosje brommen in de cel. Zonder pardon”. Maar God leert gehoorzaamheid, zoals ook ouders die aan hun kinderen trachten te leren. En de mens mocht zelf bepalen, zelf kiezen, of hij inderdaad God wilde vol­gen en gehoorzamen, of hij inderdaad de opdracht van God wilde vervullen, of niet.

Doch God plaatste de mens niet tussen het goede en kwade in, en Hij zei niet: “Wat kies je nu, het goede of het kwade, Mij of satan?” Maar God plaatste in zijn grote liefde, de mens midden in het goede, midden in zijn heer­lijkheid. (wordt vervolgd)

 

Wat God een gruwel is door J. Noë

In verband met het feit, dat ik nogal eens mensen spreek, die onkundig blijken te zijn over hetgeen de Schrift zegt inzake occultisme en al wat er mee samen­hangt, en men er geen begrip van heeft, wat er zich zo al afspeelt in de onzichtbare, geestelijke wereld, de hemel­se gewesten, en hoe groot de mocht is van de overheden der duisternis, leek het mij, alhoewel hierover reeds door deskundige broeders en zusters is gesproken en geschre­ven, toch gewenst nog eens in de penhouder te klimmen en een waarschuwing te doen horen. Ik heb het in twee delen gesplitst, n.l. Deuteronomium 7. De Verhouding tot de inwoners van Kanaän” en Deuteronomium 18  “Waarzeggerij “.

(1)

“De gesneden beelden van hun góden zult gij met vuur verbranden; het zilver en het goud daar- aan zult gij niet begeren en u niet toe-eigenen, opdat gij daardoor niet verstrikt wordt, want het is een gruwel voor de Here, uw God. En gij zult geen gruwel in uw huis brengen, zodat gij zelf evenzo onder de ban zoudt komen gij zult het ten sterkste verfoeien en verafschuwen, want het ligt onder de ban”(Deut. 07:25-26).

Diverse malen waarschuwt God de Israëlieten, zeer dringend en ernstig, geen gemene zaak te maken met de in­woners van Kanaän en dat ze zich niet moeten inlaten met enige vorm van afgoderij. Gewijde palen, gesneden beelden en altaren dienden te worden vernietigd.

We weten dat de Israëlieten ongehoorzaam waren en ze daardoor zwaar moesten lijden. God wil gehoorzaamd worden. Mensen, die in het Verre Oosten, Afrika, Zuid- en Midden- Amerika en andere landen waar afgoderij bedreven wordt, ge­weest zijn, nemen dikwijls een of ander kunstvoorwerp mee, bijvoorbeeld afgodsbeelden, (bijv. dieren), demonenkoppen, gewijde paaltjes of andere afbeeldingen die betrekking heb­ben op afgoderij. Men is er zich echter niet van bewust, wat men daarmee in huis haalt. Als je hen er op zou wij­zen, zou je ten antwoord krijgen “Ach, mij zegt het niets, ik beschouw het als een kunstvoorwerp, als. een aandenken”.

Ze hebben er nooit over nagedacht dat de makers van deze ‘voorwerpen occult gebonden zijn, dus verbonden zijn met duistere machten, demonen, en dat zij bij het scheppen van het kunstproduct hun hele wezen er in leggen. Over deze voorwerpen worden dikwijls ook bezweringen of tover­formules uitgesproken, (hierop kom ik later nog terug). Ook voor deze tijd geldt Gods woord? “Gij zult u deze dingen niet toe-eigenen, opdat gij daarvoor verstrikt wordt en onder de ban komt”.

Er zijn mensen die dit ervaren hebben. Door aanwezig­heid van zo’n voorwerp was onheil op hun huis. Toen zij op een of andere wijze hier op attent waren gemaakt, het­zij op een bijeenkomst door de openbaring van de Heilige. Geest, hetzij thuis, hebben zij het ding onmiddellijk opge­ruimd. Door gebed en handoplegging werden de machten verbroken en werden ze bevrijd.

O, lieve lezers, het is zo belangrijk. Daarom raad ik u ten sterkste aan, mocht u een dergelijk voorwerp in huis hebben, vernietig het dan, hoe kostbaar het ook moge zijn en laat u bevrijden van die duivelse macht. Denk er om, het is God een gruwel.

(2)

“Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die. waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of to­venaar, geen bezweerder, niemand die de geest van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel”(Deut. 18:10-12).

Ook dit Woord van God laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Verschillende malen heeft Israël van God waarschuwingen aangaande deze dingen gekregen. We lezen in het Oude Testament dat bijvoorbeeld Egypte en Babel om deze duistere praktijken bekend stonden. Ze werden vol­komen beheerst en geleid door deze occulte machten en satan liet zijn dienstknechten bovennatuurlijke dingen doen, denk maar eens aan de wijzen en tovenaars van Farao tijdens het optreden van Mozes en Aaron. Sterrenwichelarij was een van hun voornaamste bezigheden, dit is ook ge­meenschap hebben met machten.

Ook in het Nieuwe Testament lezen we over toverij en geestenbezwering resp. in Handelingen 8, Simon de tove­naar, en Handelingen 19, de zonen van Sceva. Paulus zegt in (1 Kor. 10:20) dat het absoluut fout is om met boze gees­ten in gemeenschap te komen. In Galaten 5 zegt hij eveneens dat afgoderij en toverij werken van het vlees zijn. Jezus waarschuwt ook ”voor de valse profeten die in schapenvacht tot u komen, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven”.

In de tegenwoordige tijd is het duidelijk merkbaar dat de overheden der duisternis de mensheid in hun verschrik­kelijke greep houden. In het Verre Oosten, Afrika, Midden en Zuid-Amerika en ook in andere landen zijn nog zeer veel zogenaamde tovenaars, wonderdokters, medicijnmannen, enz. die bezweringen en toverformules uitspreken, ook over voorwerpen en de uitwerkingen daarvan zijn dikwijls zeer duidelijk zichtbaar. Het leven van de desbetreffende per­soon of personen heeft er zwaar onder te lijden, het kan zijn gezondheid, zijn werk, zijn huis, zijn gezin treffen. Die machten kunnen hun prooi tot moord en zelfmoord bewegen. Zendelingen die in die landen gewerkt hebben, kunnen hiervan getuigen. Ik ben zelf in Indonesië geweest en ik weet hoe occult het daar is. Neem nu bijvoorbeeld eens de slametan. Dit is een feestmaaltijd voor inlanders en wordt dikwijls gehouden ter gelegenheid van bijvoorbeeld het openen van een fabriek, kantoor, het betrekken van een nieuwe woning, verwerken van de nieuwe oogst, enz. In feite houdt het een offerande aan de afgoden, demonen, in om hen tevreden te stellen, opdat ze je goedgunstig ge­zind mogen zijn. En wij hebben dus bewust of onbewust er aan meewerkt en de heler is net zo schuldig als de ste­ler.

Ik ben de Heer zeer dankbaar dat Hij mijn ogen hiervoor geopend heeft en ik thans hiervan bevrijd ben. In de zo­genaamde beschaafde wereld breidt het occultisme zich steeds verder uit: waarzeggerij, alle soorten wichelarij, (horoscoop), helderziendheid, hypnose, telepathie, spiritisme, magnetisme (dit is geen gave van God, maar toverij), gebruik van verdovende middelen om “high” te worden, enz. enz. tiert welig, en ook de kerken zijn er mee besmet. En het zal nog steeds erger worden. Ook hierdoor worden de mensen tot moord en zelfmoord gedreven. Het is God een gruwel, het is zonde tot de dood. ‘

Ik las onlangs in de krant dat in Amerika een tempel ter ere van satan is ingewijd, waar satanische diensten worden gehouden door lieden die zich zelf tot priester van satan hebben uitgeroepen. De doden bijvoorbeeld worden zeer ceremonieel aan satan opgedragen. Is het niet verschrikkelijk?       .

Als we het boek van de Openbaring lezen, zien we, dat dit nog maar het begin is en dat ons nog heel wat te wachten staat. Satan en zijn duistere machten zullen zich op de mensheid storten, maar, halleluja, in Christus zijn Gods kinderen meer dan overwinnaar. We moeten dus niet bevreesd zijn, door de kracht van de Heilige Geest zullen we Zijn getuigen zijn.

Lieve lezers, mocht u soms in aanraking zijn geweest met occulte machten en nog niet bevrijd zijn, of dat u er zelfs nog contact mee hebt, laat u bevrijden en wel zo spoedig mogelijk. Breek met deze ongerechtigheid.

Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten. (Ef. 05:14)            

 

Roemen in zwakheid door Dirk A. Wols

Paulus is de grote heidenapostel, die het evangelie ge­bracht heeft in de toenmaals bekende wereld. Wij behoeven dat onze lezers niet te vertellen, maar constateren slechts om het hiernavolgende duidelijk te doen uitkomen.

Dé zaligheid is uit de Joden. Jezus was een Jood en in Jezus is Jood noch Griek iets, maar de besnijdenis des harten door de Geest. Dit heil viel daarom ook de. heidenen ten deel. Halleluja.

Wij moeten daarom dit licht voortdragen of voort helpen dragen tot aan de uitersten der aarde.

Maar al spoedig kwam de concurrentie opzetten. Er kwam wrijving tussen de apostelen en hen die zeiden dat zij apostelen waren. Dat is een groot verschil. Die zogenaamde apostelen kwamen met allerlei mirakelen aan, en hadden re­gelmatig nieuwe dingen. Maar die Paulus, och, die was zo maar een mannetje, zijn brieven, zegt men, zijn wel gewich­tig en krachtig, maar zijn persoonlijke verschijning is zwak en zijn spreken betekent niets. (2 Kor. 10:10). Niets geen krachtpatser, die Paulus, geen persoonlijkheid, weet u, waar je zo echt tegenop kunt zien. Dan zij nog eens. Hun verschijning is vol autoriteit en vol ontzag en als zij gaan spreken houdt ieder de adem in wat zij, krachtpatsers, allemaal zullen gaan zeggen. Hun woord is met majesteit, en ze voelen het terdege, dat zij het volk kunnen mennen en zo echt inwerken op bepaalde sentimenten van de mens.

Paulus gaat daar iets van zeggen. Hij schrijft hun over zijn liefde voor hen, over zijn werk dat God hem opdroeg en over de aard van zijn roemen. Zij’ roemen in het vlees, zegt de apostel’, welnu, dan zal ik een ogenblik onwijs worden, ik zal een moment dwaas worden en we zullen eens zien, als ik eens ga roemen in het vlees, wat er van die grootspre­kers overblijft. Aanvaard mij ook eens als een onverstandige dan kan ik ook eens een weinig roemen, zegt hij. Als iemand iets durft – ik spreek in onverstand naar het vlees, zegt hij – dan durf ik het ook. Zij zijn Hebreeën? Ik ook. Dienaars van Christus zijn zij, ik ook, ja, nog meer, in moei­ten, veel vaker, veel meer in gevangenschap dan zij, van Joden, 5 keer 59 slagen ontvangen, drie maal met de roede ge­geseld, eens gestenigd en al die ellende nog al meer.

Moet er geroemd worden, welnu hier is dan mijn roem naar het vlees in onverstand, wat kunnen zij daar nu tegenover stellen?

Maar neen, Paulus roem is een andere roem. Moet er ge­roemd worden, dan zal ik roemen in mijn zwakheid. Ik kom ook tot gezichten en openbaringen des Heren. Ik ken een mens….. en dan verhaalt Paulus in de derde persoon zijn optrekking tot in de derde hemel. Hij kent een mens in Christus….. die…..het was een overweldigend gezicht, een heerlijk visioen, maar Paulus roemt er niet op. Als hij zelf gaat roemen, dan gaat hij roemen in zwakheden. Dat gaat roemen in de doorn in zijn vlees, opdat hij zichzelf niet zou verheffen over de uitnemendheid der openbaring­en die hij heeft ontvangen. Een engel des satans, die hem met vuisten slaat opdat hij zich niet te zeer zou verhef­fen. Als dat nu eens uit zijn leven weg was. Bidt en gij zult ontvangen. Hij bidt tot driemaal toe, maar eindelijk zegt de Heer: Mijn genade is u genoeg want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid.

Wat hij gedaan en gepresteerd heeft, grenst aan het on­gelofelijke. Maar zijn roem is in zwakheid. Want Gods kracht komt openbaar in zwakheid. Niet het edele der we­reld en het sterke verkiest God om Zijn werk te doen, maar het zwakke en onedele, datgene wat niets is, opdat het­geen iets is in eigen oog beschaamd zou worden.

Lezer, lezeres, broeder, zuster, hoe staat U ? Roemt u ook in de Heer en in eigen zwakheid? Prijst de Heer. Want dan kan de Heer iets doen met u.

Als de vuist; van Mozes neerzinkt en hij 40 jaar in de eenzaamheid is geweest, kan God hem gebruiken. Niet door de vuist zal Israël verlost worden, maar door de krachti­ge arm des Heren door de Geest.

Die kracht; komt openbaar door uw zwakheid. Zijn anderen uitnemender? Roem in zwakheid, opdat de kracht van Jezus openbaar kome tot neerwerping der hoogten en tot slech­ting van bolwerken der hel. Prijst de Heer. Wie roemt, roeme in de Heer. Maar ik zal roemen in zwakheid opdat de kracht van Christus openbaar kome.

Als ik zwak ben, dan ben ik machtig. Want Zijn kracht wordt in mijn zwakheid volbracht!

1966.04 nr. 78

Levend Geloof 1966. 04 nr. 78

Van de redactie

Vorig nummer – Het vorig nummer van ons blad (maart) was niet nummer 76, zoals wij abusievelijk vermeldden, maar nummer 77

Volgend nummer – Het volgend nummer van ons blad (mei zal een speciaal Pinksternummer zijn, met o. a. het belangrijke hoofdartikel:

Bent u een Pinksterchristen?

 

Het wonder van Pasen door Gert Jan Doornink

“Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en I, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleu­tels van de dood en het dodenrijk” (Openb. 01:17-18).

Het wonder van Pasen (de opstanding van Jezus uit de doden) laat ons het wezen van God zien. God, die hemel en aarde schiep, en alle leven daarop, is Zelf de Bron van alle leven.

De mens was het sluitstuk van Gods schepping. Hij schiep de mens naar Zijn beeld en gelijkenis (Gen. 01:26) Hij formeerde de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen” (Gen. 02:07).

Toen satan de mens ten val bracht, kwam daardoor ook de dood in deze wereld. De duivel is de grote ver­nietiger. Hij kwam om te “stelen en te slachten en te verdelgen” (Joh. 10:10). Hij bracht zonde, ziekte, . zorg en vrees.

Maar dit is de blijde Paasboodschap: Niet de duivel heeft het laatste woord! Jezus, de Zoon van de levende God, kwam om Zijn werken te verbreken, om leven en overvloed te brengen!

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven”! (Joh. 03:36). Gelooft in Jezus en u ontvangt hetzelfde Godde­lijke leven wat Hij in zich heeft.

Goede Vrijdag en Pasen betekenen voor een kind van God echter veel meer dan alleen een herdenking van de grote overwinning van Jezus over de dood. Wij zullen Goede Vrijdag en Pasen in ons eigen leven – van dag tot dag – moeten beleven! Dat betekent: dood aan het eigen ik, aan het vlees, aan het oude leven, maar levend door Hem en voor Hem. Om het met Paulus te zeggen; “Met Christus ben ik gekruisigd, ‘en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven” (Gal. 02:20-21).

Paulus was niet tevreden met het feit dat zijn ziel was gered voor de eeuwigheid, neen, hij wilde ook de kracht van Christus opstanding leren kennen. Daaruit vloeide voort: “de gemeenschap aan Zijn lijden” (een echt kind van God zal vervolgd worden), opdat hij “aan Zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de op­standing uit de doden” (Filip. 03:10-11).

Is dit ook ons verlangen? Is het goed tot ons doorge­drongen dat wij “burgers van oen rijk in de hemelen zijn, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser ver­wachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt” (Filip. 03:21).

Lees eens 1 Korinthe 15, het machtige hoofdstuk over de opstanding van Christus en Zijn betekenis voor ons! Er zal in ons leven nog een grote verandering plaats heb­ben. Dit vernederd lichaam zal veranderd worden in een verheerlijkt lichaam. Welk een wonder! De duivel wil ons laten zien op ons vernederd lichaam. Hij fluistert ons in: Zie je haar eens grijs worden, wat een achteruit­gang, wat wordt je oud, enz. enz. Maar wij leven als Zijn kinderen door geloof en niet door aanschouwen.

Ons geloof is gegrondvest in Jezus, die voor ons de dood overwon! Hij heeft door Zijn dood, hem die de macht over de dood had, de duivel, onttroond, opdat Hij allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren. (Heb. 02:14-15)

Hij is opgewekt uit de doden als “eersteling van hen die ontslapen zijn’’(1 Kor. 15:20). Hij is reeds nu in heerlijkheid bij de Vader. Wij zullen spoedig volgen. Wij zijn wederom geboren. De Goddelijke natuur is in ons! En het geheimenis wat Paulus openbaar maakt in 1 Korinthe 15 gaat in vervulling: “Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, in een ondeel­baar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. Want dit vergan­kelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfe­lijke moet onsterfelijkheid aandoen.

En zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aan­gedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aan­gedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwin­ning.

Dood, waar is uw overwinning?

Dood, waar is uw prikkel?

De prikkel des doods is de zonde en de kracht der zonde is de wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus” (1 Kor. 15:51-57).

Dat is het grote, geweldige wonder van Pasen, waar­van u en ik deelgenoten zijn! Halleluja! Glorie voor de levende God!

 

Jezus zeide: Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Gelooft gij dat? (Joh. 11:25-26).

 

Atheïsme

Eén van de giftigste pijlen die de duivel in zijn ko­ker heeft, en waarmee hij voortdurend aan het schieten is, is het atheïsme: de leer dat God niet bestaat. Mil­joenen mensen aanbidden deze afgod. Denk aan het Commu­nisme, de meest verspreide anti-Goddelijke macht van de­ze wereld. In ons januari-nummer schreven wij dat aan de universiteit van Jena in Oost-Duitsland de eerste leer­stoel voor ‘-wetenschappelijk atheïsme” is geopend.

De duivel is echter geraffineerd. – Wij schrijven dit niet om hem te verheerlijken, – maar om hem te ontmaskeren. Hij weet dat velen niet zullen bukken voor het goddeloze communisme. Daarom gebruikt hij ook andere wapenen om zijn doel te bereiken. Wij nemen nu een artikel over van de Korrespondent te Washington van “De Telegraaf” over de opkomst van het zogenaamde “Christelijke Atheïsme” aldaar

“Door de zuidoostelijke staten van de V. S. van Oklahoma in het westen tot Virginia in het oosten – loopt wat men hier de “Bijbel Gordel” noemt. Het is een streek van sterk godsdienstige bevolkingsgroepen, waar méér dan 90 % van de mensen iedere zondag naar de kerk gaat en waar een nieuwaangekomene vaak het eerst naar zijn gods­dienst wordt gevraagd, daarna pas naar zijn naam en be­roep.

Daarom is het te merkwaardiger dat juist in deze streek de basis werd gelegd voor een nieuwe filosofie, het “Christelijk Atheïsme”, dat in de korte tijd van zijn bestaan reeds duizenden studenten tot vurige aanhangers heeft gemaakt.

“Hij was onze bewaker en onze toeverlaat. In vroegere tijden kwam hij ons te hulp. Nu is zijn tijd voorbij. De nacht is donker. De schaduwen strekken zich uit over de hemel”, klinkt de stem van de voorspreker en een koor valt in: “Hij is heengegaan. Hij heeft ons in het duister achtergelaten”.

De voorspreker is prof. Ralph Jennings, hoogleraar in de theologie van de North Carolina Weleyan University en aanhanger. van het “Christelijk Atheïsme”.

‘Het’ is een experiment”, zegt prof. Jennings vaag. ‘Het’ dient alléén om de studenten eens kennis te laten maken met een nieuwe gedachte op het gebied van de godsdienst”.

Hoe de studenten erover dachten was duidelijk te le­zen op hun ernstig gespannen gezichten. Het was ook te merken aan de opkomst, die de hele zaal vulde.

De meeste colleges en universiteiten, waar het Christelijk Atheïsme wordt verspreid, worden gefinan­cierd door kerkelijke groepen. Emory University in Atlanta (Georgia) b. v. is voortgekomen uit de Methodisten kerk. De nieuwe filosofie wordt hier wellicht nog het sterkst verbreid.

Natuurlijk heeft de nieuwe filosofie -speciaal in de “Bijbel Gordel” – zeer veel tegenstanders. Een van de felste tegenstanders is dr. Robert E. Lee Shumate, een oogarts in Columbus (Georgia). Hij heeft onlangs een grote advertentie in de plaatselijke krant gekocht, waarin hij eist dat de Methodisten kerk haar jaarlijkse contributie aan Emory University intrekt.

“Het is mijn overtuiging dat Christenen geen contri­butie mogen betalen voor deze soort activiteit”, zei dr. Shumate. “Als atheïsme moet worden onderwezen op onze Alma Mater, laat men dan bijdragen vragen van ande­re atheïsten, van communisten of voor mijn part van de federale regering. Van Christenen mag niet worden ver­wacht dat zij daaraan bijdragen”.

“De kerkelijke autoriteiten zijn nog niet tot een be­sluit gekomen over de te nemen maatregelen. Door te prediken dat de studenten het bij het verkeerde eind hebben – waarvan zij natuurlijk overtuigd zijn – vestigen zij slechts nog méér de aandacht aan de in hun ogen ver­derfelijke nieuwe filosofie. Daarmee zouden zij ook in een gevaarlijk debat verwikkeld raken, wat zij willen vermijden omdat dogmatische leerstellingen in het geding komen. Daarom zwijgen zij (voorlopig) over de nieuwe leer. Maar bij de uiterst ontvankelijke jonge studenten vindt het “Christelijk Atheïsme” een rijke voedingsbodem voor contemplatie.

Amerika heeft er een onderwerp voor grote zorg bijge­kregen”, zo besluit dit artikel dat aan duidelijkheid niets te ‘wensen overlaat.

Er is nog een vorm van atheïsme, wat vrij het “semi-atheïsme” zouden willen noemen. Het misschien wel atheïsme in zijn meest gevaarlijke vore. Het is die vorm van Godsdienst waarin wel gesproken wordt over God, Christus en de Bijbel, maar waarin geen wezenlijke beleving is. Dit is een gruwel in Gods ogen. Zegt Openbaring 3 niet dat het nog beter is koud te zijn dan lauw?

In onze dagen is deze vorm van Godsdienst, het “naam-Christendom”, de grootste vijand van het ware, oorspron­kelijke Christendom Men gelooft niet meer in de reini­gende kracht van het bloed van Jezus (”bloed is ouder­wets”), men gelooft niet meer in de genezende kracht door de striemen van Jezus, men gelooft niet meer in de doop door onderdompeling na persoonlijk geloof in Chris­tus, men gelooft niet meer in de doop met de Heilige Geest gepaard gaande met het spreken in tongen, men ge­looft niet meer. . . . . enz. enz.

Is het geen indroevig feit dat aan onze universiteiten jonge mannen en . vrouwen studeren om te worden opge­leid tot predikant of geestelijk werker, zonder dat zij wedergeboren zijn?

Psalm 11 zegt (Ps. 011:003): ”Wanneer de grondslagen zijn vernield wat kan dan de rechtvaardige doen?”. Als het fundament niet deugt, zakt uiteindelijk het gehele gebouw ineen. Dit is de grote tragedie van het hedendaagse naam- Christendom, het semi-atheïsme van onze tijd. Het werkt als een kankergezwel in de levens van velen. Het heeft een schijn van godsdienst, maar de kracht is verloochend.

Laten wij ons van deze vorm van Godsdienst distantiëren, maar Jezus volgen voor de volle 100%.

Dat betekent: Bekering, wedergeboorte, doop door on­derdompeling, doop met de Heilige Geest en vervuld blijven met de Heilige Geest, zodat ons door het bloed van Jezus geheiligde leven, meer geheiligd wordt (Openb. 22:11) en wij een bruikbaar instrument zijn in handen van God om anderen te bevrijden uit satans macht. Dan zijn wij ook gereed om Hem te ontmoeten in de lucht.

Daarom is er maar één antwoord voor het atheïsme! geloven in Jezus Christus, de Zoon van de levende God, en Zijn volheid beleven en ervaren in het leven van dag tot dag!

 

Ik zal nooit vergeten.

de dag waarop ik Jezus vond,

-de dag waarop ik een kind van God werd,

-de dag waarop God Zijn hand op rijn leven legde,

-de dag waarop ik het ware geluk vond,

-de dag waarop ik eeuwig leven ontving,

-de dag waarop ik bad: ”O, Heer, wees mij zondaar genadig”,

-de dag waarop ik gereinigd werd van al mijn zonden door het bloed van Jezus,

-de dag waarop God mijn naam inschreef in Zijn Levensboek

 

Ik zal nooit vergeten, … die dag!

O, blijde dag, o zaal’ge stond, toen ’k Jezus als Mijn Heiland vond!

Hebt u deze dag reeds meegemaakt?

De Bijbel zegt:

“Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven;

doch wie de Zoon ongehoorzaam is,

zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”

(Joh. 03:36).

Neem daarom nog heden Jezus aan als uw persoonlijke Verlosser en Zaligmaker, want nu is het de tijd des welbehagens, nu is het de dag des heils.

(2 Kor. 06:02).

Heden, indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.

(Heb. 07:15) .

U zult nooit vergeten… De dag waarop u Jezus aanneemt als Redder en Bevrijder!

 

God zal voorzien

“Mijn God zal in al uw behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk voor­zien, in Christus Jezus” (Filip. 04:19).

God is een goede God en degenen die volkomen op Hem vertrouwen mogen er zeker van zijn dat Hij voorziet in elke nood; geestelijk, lichamelijk en ook materieel, (stoffelijk).

Paulus schrijft deze woorden aan de Filippenzen in verband met het noodzakelijke geld. Hij schrijft nuch­ter en eerlijk over deze dingen. Hij is niet bang, zo­als sommigen in onze dagen, financiële zaken te be­spreken.

Wil het Koninkrijk Gods uitgebreid worden dan is er geld – veel geld – nodig. Daarom worden er offers ge­vraagd van de kinderen Gods ook in financieel opzicht. In werkelijkheid zijn dit echter geen offers, want waar zou het geld hoger rendement opbrengen dan op de he­melse bankrekening? Paulus spreekt in (Filip. 04:17) over “een tegoed dat op onze rekening aangroeit”.

Al het geld dat wij besteden in dienst van Gods Ko­ninkrijk is een “welriekend, een aangenaam Gode welge­vallig offer” (Filip. 04:18).

Geld is geen doel, maar middel. Niet geld is de wortel van alle kwaad, maar geldzucht (1 Tim. 06:10).

Hoe meer wij geven aan de Heer, hoe meer wij terug­ontvangen. Dit is Gods logica, onbegrijpelijk voor ons verstand. “Er zijn er, die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen; terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. De zegende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd”(Spr. 11:24-25). “Bedenk dit: wie karig zaait, zal ook karig oogs­ten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten. Een ieder doe, naar dat hij zich in zijn hart heeft voor­genomen, niet met tegenzin of gedwongen, want God heeft de blijmoedige gever lief”(2 Kor. 09:06-07).

 

Waarom woeden de heidenen (6) door J. Th. Kuyck

Jozef bleef niet in de gevangenis. Wij kennen die ge­schiedenis wel, hoe hij de dromen verklaarde van de bak­ker en de schenker en hoe hij op Farao’s bevel “ijlings uit de kerker werd gehaald” en bij Farao gebracht, omdat deze ook dromen had gedroomd, die hij niet begreep en niemand hem uit kon leggen.

Jozef verklaarde die dromen over de vette en magere jaren, hij gaf raad hoe te handelen en Farao zeide tot zijn dienaren: zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de Geest Gods is? (Gen. 41:38) en tot Jo­zef zeide hij: “Zie ik stel u aan over het gehele land Egypte”. Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand, deed hem aan Jozefs hand en bekleedde hem met linnen klederen en hing een gouden keten om zijn hals.

Zo werd Jozef met Gods Geest begiftigd en tot onder­koning over Egypte gemaakt, opdat hij het volk Israël zou redden.

Als de hongersnood dan ook groot wordt in Kanaän trekken tien zonen van Jacob op naar Egypte om bij Jozef voedsel te kopen en daar staan ze dan voor de broeder, die ze eens als slaaf verkocht hadden en ligt hun leven in Jozefs handen.

Zij herkennen hem niet, maar Jozef kent hen wel. Als ze het te weten zullen komen wie hij is, zullen ze luid wenen, zodat de Egyptenaren en Farao’s huis het horen.

Ze herkenden hem niet en als hij zich over hen ontfermde zijn zij verschrikt. Zal het niet precies zo gaan als de andere “Redder” tot Zijn broeders naar het vlees komt en zich bekend maakt: “Zie Hij komt met ‘de wolken en elk oog zal Hem’ zien, ook zij die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen”.

Eer Jozef zich echter bekend zou maken moest er nog veel gebeuren en eer Jezus zich aan Zijn broeders bekend maakt, moet er ook nog veel gebeuren.

Jozef weet dat er nog een broeder ontbreekt en omdat de Geest Gods in hem is, weet hij ook dat deze ene broe­der nodig is om Gods plan te volvoeren. Hij eist dat ook de jongste broeder gehaald zal worden.

De broeders zijn weinig geneigd met de boodschap dat Benjamin mee moet gaan naar hun vader te gaan en dan komt het berouw over Jozef als zij er aan denken hoe hun vader er onder lijden zal als hij ook Benjamin zal moeten afstaan, de tweede zoon van Rachel.

Jozef maakt het zijn broeders ook niet gemakkelijk terug te komen bij hem; het geld waarmee ze het koren betaald hadden vinden ze in hun zakken weer terug, “en ze werden bevreesd” (Gen. 42:35).       :

“Maar de hongersnood was zwaar in het land”. Er zit niet veel anders op, weer gaan of verhongeren, en ze gaan weer en nemen Benjamin mee, en Juda blijft borg voor hem.

Ogenschijnlijk gaat alles goed, ze brengen een ge­schenk mee om Jozef zacht te stemmen, ze nemen dubbel geld mee en bovendien is Benjamin bij hen, zoals die heer hen bevolen had.

Ze worden vriendelijk ontvangen en ze krijgen hun ko­ren, er is geen enkele moeilijkheid totdat…  

Ze hadden overvloedig gegeten, de stemming was goed en dan neemt Jozef zijn huisbestuurder terzijde en be­veelt dan: “Vul de zakken der mannen met koren, zoveel zij kunnen vervoeren, en leg ieders geld boven in zijn zak. En mijn beker, de zilveren beker, moet gij boven in de zak van de jongste leggen met het geld.

“Is deze het niet, waaruit mijn heer drinkt en waar­mee hij de toekomst pleegt te voorspellen?”

Niet alleen in iedere zak het geld, alsof dat al niet erg genoeg was. Zelfs voor ons, die zoveel eeuwen later leven en zoveel meer weten van de nooit verminde­rende liefde van God is het nog moeilijk te aanvaarden dat ons hele leven enkel genade is, dat wij hard kunnen werken voor ons dagelijks brood en de bakker trouw er voor kunnen betalen, maar dat het de hemelse Vader is die de jaargetijden, de zon en de regen geeft, opdat de aren het koren kunnen voortbrengen. Het is alles gena­de! Boven in onze zak met koren legt Hij, onze God, ook alles weer terug, wat wij aan Hem, met menselijke goede werken zouden willen terug betalen voor wat Hij voor ons deed.

In de zak van Benjamin lag nog bovendien de beker en Benjamin zou verantwoordelijk zijn voor die beker, tot­dat hij hem aan Jozef terug had kunnen geven. Het voed­sel was voor allen hetzelfde, de genade voor allen even groot, de volle levensbehoefte dekkende, maar het pro­fetische woord werd aan Benjamin toevertrouwd. Benjamin zou er verantwoordelijk voor zijn en Juda bleef borg voor hem. Wat een wonderlijk schone geschiedenis is dit toch!

Als vier eeuwen later Mozes het volk uit de Egypti­sche slavernij terug brengt naar het land Kanaän en het volk Israël altijd weer terug verlangt naar de vleespot­ten van Egypte, komt God in hun midden wonen en zo gaat Hij met hen door de Rode Zee en door de Jordaan.

En als dan eindelijk het volk terug is in het land Kanaän, woont God daar in hun midden, eerst zwervend, dan onder koning Salomo in een eigen huis, de tempel, en die tempel lag in Jeruzalem in het erfdeel van Ben­jamin. Weer is Benjamin verantwoordelijk voor het le­vende, het profetische woord.

Juda zou zijn borg zijn. Doordat het koningshuis uit Juda kwam was Juda de beschermer geworden van Benjamin, ook toen de overige broeders zich van hem losgemaakt hadden, ook toen de broeders verdwenen waren in de woestijn van deze wereld. Ook nu, nu Juda en Benjamin zich weer een:’ thuis opbouwen in het oude Kanaän.

Het zal nu eenmaal door God gevraagd worden: “wat heb je met Mijn Woord gedaan, met de profetische beker? Maar die vraag moet nog komen, tot nu toe heeft alleen de wereld aan Juda en Benjamin die vraag gesteld, alle eeuwen door en de wereld heeft het èn aan Benjamin en aan Juda verweten, dat deze “het Woord” gekruisigd heb­ben, in Jeruzalem, in het erfdeel van Benjamin.

De wereld begeerde dat woord ook niet en toch hebben ze het kruis op Golgotha altijd gewroken op de Joden, op Juda en Benjamin.

Benjamin heeft nooit weg geweten met de grote verantwoordelijkheid die dit kostbare bezit de tempel met de priesterdienst, meebracht. De ark met haar kostbare inhoud is tijdens de Babylonische ballingschap verloren gegaan, de tempel is weer opgebouwd, maar toen het Woord”, het kind Jezus er sprak was er geen herkennen, alleen verbazing. Alle dingen zijn door het

Woord geworden” en “in het Woord was leven en het leven was het licht d er mensen”. Zo heeft “het Woord”, de man Jezus gesproken terwijl Hij wandelde door Benjamins erfdeel, maar Juda heeft deze Redder der wereld voor de rechter gesleept en in de landpalen van Benjamin werd de Zoon der mensen gedood en begraven.

Het graf heeft Gods Zoon niet vast kunnen houden. ‘Hij heeft het gevangeniskleed afgelegd en is nu in het pronkkleed gezeten op de troon van Zijn Vader en van die plaats heeft Hij “Zijn huisbewaarder”, de Heilige Geest bestuurd naar Jeruzalem om nog eenmaal de beker der pro­fetie te leggen in de korenzak van Benjamin. Als Benjamin maar uit was gaan delen van het Woord des levens en zich daarbij had laten leiden door Gods Geest, dan was overvloed van genade hun deel geweest. In Jeruzalem werd het woord van de kracht en de heerlijkheid door het ver­lossingswerk het eerst gebracht.

Maar Benjamin begeerde de verantwoording voor die boodschap niet en toen ging er een Hebreeër uit de Hebreeën uit het volk Israël van de stam Benjamin, Paulus, naar de kinderen van Jafeth.

Jafeth zou in Sems tenten wonen, van Sems rijkdommen mee genieten, vooral van Sems geestelijke rijkdommen, waarom dan ook niet Sems lasten dragen.

Twee duizend jaar is dat al geleden en wat hebben wij er mee gedaan, met dat woord waarin “het leven” is? Ik denk zo dat ook Chams zonen zich dat wel eens afvragen.

 

Ben Hoekendijk over zielen winnen voor Jezus

Evangelist Ben Hoekendijk houdt tijdens zijn drie­daagse evangelisatie campagnes in verschillende steden van ons land speciale ontmoetingssamenkomsten voor zielenwinners, waarin hij spreekt over de taak voor ie­der kind van God om zielen te winnen en de noodzaak om daarbij vervuld te zijn met de Heilige Geest.

Hieronder volgt een samenvatting van de boodschap welke Ben Hoekendijk hield op de zielenwinnersontmoeting te Zwolle op zondagmiddag 27 februari j.l.

Hoe winnen wij zielen voor Jezus? Hoe bereiken vrij de zondaars? In (Luc. 24:46) staat dat er in de Naam van Je­zus gepredikt moet worden tot vergeving der zonden aan alle volken. Als wij dit doen staan wij in het centrum van Gods wil. ’ Er is momenteel een grote geestelijke opwekking in de wereld, maar Gods volk: Israël staat er buiten. Laten we echter blij zijn dat Israël nog niet bekeerd is, want nu kunnen wij zielen winnen voor Hem.

Israël is de klok van God en toont ons dat wij staan aan de vooravond van de wederkomst van Christus. We leven in kostbare, gouden jaren, die wij ten volle moe­ten benutten, want als de zending nu faalt zal zij altijd falen.

Wij moeten de oogst binnenhalen voor de nacht valt. Laten we als Christenen geen tijd verknoeien door tegen elkaar te strijden, maar een visie voor het verlorene hebben.

In Limburg beginnen wij binnenkort met een nieuw evangelisatieproject. In alle dorpen van Limburg zal deze zomer de Naam van Jezus verkondigd worden, door middel van (film)evangelisatie avonden van het Mobiele Eenheid team (Cock en Wilma Huisman).

Wij zullen ter verantwoording worden geroepen voor wat wij gedaan hebben in eigen land. God zegent de ge­meente die voor de heidenen zorgt. zijn gered om te redden. Het is Gods wil dat wij aan wereldevangelisatie doen. Toen Frans Hoekendijk, die zending bedreef onder primaire omstandigheden, weer in Nederland terugkeerde, zei hij: “Nederland begrijpt niet de rijkdom die ze heeft’. ‘ Er is hier welvaart. Wij stelen van het Koninkrijk Gods als wij niets doen voor het verlorene. Er is vrede, leven en overvloed. . Wij hebben wereldvrede on zielen te redden.

In mijn gesprekken met Osborn en Oral Roberts noemden beiden Nederland het centrum van geestelijke zending. Dit is door vele visioenen uit de gehele wereld bevestigd. Denk ook eens aan ons nabuurland: Duitsland, Osborn zei mij persoonlijk dat Duitsland alleen maar door Nederland geëvangeliseerd kan worden.

Waarom kwam Jezus op aarde? Hij kwam naar deze wereld om zondaren te behouden (1 Tim. 01:15); om het verlorene te zoeken en te redden (Luc. 19:20). Jezus was de groot­ste Zielenwinner die de wereld ooit hoeft gekend. De Geest van Jezus is: evangelisatie. Osborn noemt een aantal punten waarom wij zielenwinners moeten zijn:

Het behoort bij de grote opdracht van Jezus. Het is een bevel. U behoeft niet te vragen of het Gods wil is. Het staat in Gods Woord.

Omdat Gods Woord zegt dat de oogst groot is. Ve­len leven in grove zonden, maar Jezus wil hen verlossen uit de macht van satan.

Het is een onvervulde belofte van God. Niet alle rassen en volkeren hebben de Blijde Boodschap al gehoord, terwijl de Bijbel spreekt dat ze zullen komen uit alle natiën en volkeren.

Jezus was de grootste Zielenwinner aller tijden. Wie was groter leraar, profeet, herder, zendeling dan hij? Hij zocht de grootste zondaars op en moeten wij dan niet hetzelfde doen?

Hij sprak: “Ga uit in de heggen en steggen… “. Daarom prediken wij het evangelie overzee, op markten, ja overal waar mensen zijn.

Laten wij alle middelen gebruiken die ons ten dienste staan om het Evangelie te prediken. Ook in eigen land, want Nederland heeft nog een zeer korte tijd. God open­baarde door visioenen dat er rampen over Nederland zul­len komen. Ik geloof in visioenen en openbaringen, want ze zijn Bijbels. Als wij nuchter zouden zijn en werkelijk geloven dat er wat gaat gebeuren dan zouden wij meer moeten doen voor Jezus.

Wij behoeven niet eerst een blad, organisatie of wat dan ook te hebben. Het getuigenis van een klein meisje kan de wereld veranderen. U kunt u zelf uit de put ha­len door een klein getuigenis. Door een traktaat kan iemand tot bekering komen.

Eén van onze zendelingen kwam tot bekering door een van onze grammofoonplaten, Een zakenman vond Jezus doordat één van onze teamleden hem het blad ‘‘Opwekking” gaf. Werk met de bandrecorder, pick up of waarmee ook, maar doe iets. Heb geen vrees voor kritiek of tegenwerking, want u zult altijd bekritiseerd worden als u iets doet voor de Heer. Als het niet om een leerstelling is, dan is het om wat anders. Als het volle evangelie gerespecteerd wordt, komen wij in een gevaarlijke toestand. Ik zit liever in het hoekje waar de klappen vallen dan dat ik bijvoorbeeld subsidie zou aanvaarden. Ik moet denken aan één van onze openlucht-’ samenkomsten, waar men ons bekogelde met slaatjes uit de automatiek. Dan zeg ik: Halleluja?

We hebben een protest tegen de bestaande orde. Te­gen de kerker, ‘die de weg van Rome teruggaan, Er is ‘geen weg terug maar hogerop! Wij protesteren tegen ver­vlakking, onreinheid en zonde en tegen de toename van de criminaliteit.

Laten wij alles geven om zielen te winnen voor Jezus en geen tijd verknoeien. Er zijn ook onder volle evangelie christenen mensen die zich vergapen voor de tv en dat terwijl de wereld naar de hel gaat.

Er is welvaart, de mensen kunnen volop eten krijgen maar hun zielen moeten gered worden. Een ziel tot Jezus brengen is het grootste wat een mens kan doen. We hebben alleen naar een Leven te geven.

Zeg niet: “Ik ben niet in staat om te spreken want u zult geoordeeld worden naar de talenten die God u gaf. De Bijbel zegt dat wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel zal van de dood behouden worden en hij zal tal van zonden bedekken (Jak. 05:20)

De doop met de Heilige Geest maakt iemand tot een zielenwinner. (Hand. 01:08) zegt: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult Mijn ge­tuigen zijn… o”. De Heilige Geest is de elementaire wapenrusting om vrucht te dragen.

Wij mogen niet eerder uitgaan voordat we uitgerust zijn met de kracht van God. Maar u zegt: liefde is toch het hoogste? (Rom. 05:05) zegt dat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de Heilige Geest. Als u verlangt naar de liefde van God, ontvang dan de natuur van God: de vervulling. De liefde is vrucht van de Heilige Geest (Gal. 05:22).

‘We behoeven niet te wachten op de vervulling met de Heilige Geest. De Oud Testamentische tijd van wachten is voorbij. Jezus wil u nu dopen met Geest en Vuur. In Cana­da sprak ik in een kerk waar velen wachtten tot ze eens zouden aangedaan worden met Gods kracht. Ik predikte de Bijbelse wijze van vervulling: ontvangen door geloof en velen werden vervuld en spraken in tongen. Petrus zei op de Pinksterdag toen ze allen vervuld werden met de Heilige Geest, zodat ze met andere tongen begonnen te spre­ken (Hand. 02:04): Dit is het! (Hand. 02:16). U hoeft niet langer te wachten! ”Wie dorst heeft die kome… !

Denk aan Handelingen 19 waar Paulus in Efeze enige discipe­len vond die niet vervuld waren» Hij legde hen de handen op en de Heilige Geest kwam over hen, zodat ze in tongen spraken en profeteerden (Hand. 19:06). De Geest is als wa­ter! Zet de kraan maar wagenwijd open. ’!

Ga niet in op ervaringen van anderen bij het ontvangen van de Heilige Geest. Verhalen hebben vaak een hoop kwaad gedaan. In plaats van te geloven ging men te rade met gevoelens en men ontving niets. De ervaringen zijn verschillend maar ’t gaat er om dat we de Heilige Geest op Bijbelse wijze ontvangen. Ga uw eigen weg met de Heer! Uw gevoel is bij de vervulling (en bij bekering) niet be­langrijk.

De tongen zijn het teken van de vervulling met de Heilige Geest. Waar zijn tongen voor nodig? Het bouwt ons op in het geloof (Judas 01:20). Het verdrijft demoni­sche tegenstand en Jezus zegt dat het één van de tekenen is die de gelovigen zullen volgen.

Daarom: wordt vervuld met de Heilige Geest en u ont­vangt de kracht om de duivel te overwinnen en een zie­lenwinner voor Jezus te zijn!

 

Zal de mens de maan bereiken?

De grote vraag of de mens ooit levend de maan (en andere planeten) zal bereiken wordt door vele geleerden met ja beantwoord. De jongste successen op ruimtevaartgebied, o. a. de zachte landing op de maan hebben vele geleerden “geïnspireerd” optimistische voorspellingen te doen. De reeds vele jaren in Amerika wonende Neder­landse professor Kuiper zei: “Ik zie geen enkele reden waarom men niet vlot op de maan zou kunnen landen”. Prof. Kuiper staat bekend als een maan- en planetenken­ner van de bovenste plank.

President Johnson zei, na de overigens ten dele mis­lukte ruimtevlucht van de “Gemini-8”: “De Verenigde Staten zullen zonder twijfel nog vóór 1970 de maan be­reiken en zij zullen dit als eersten doen”. Prof. Kuiper noemde als jaartal 1968.

Wat moeten wij als kind van God van deze uitspraken denken? De Bijbel zegt dat de wetenschap vermenigvuldigt zal worden. En we zien dit in onze dagen in sneltrein­vaart gebeuren. Wat vijftig of honderd jaar geleden voor dwaas of ónmogelijk werd gehouden is vandaag gereali­seerd. Waar zal het einde zijn?

Wij geloven dat de mens nog belangrijke ontdekkingen zal doen, maar of de mens de maan zal bereiken??? De Bijbel zegt dat God de mens schiep om de aarde te bewo­nen. Of er op andere planeten misschien andere levende wezens zijn is daarom in dit licht – Gods licht – be­zien niet belangrijk. Wel belangrijk is dat achter dit menselijk stre­ven om “ruimtevaartsuccessen ” te boeken een streven zit dat niet uit God is. Immers als men de “grootste ruimtevaart aller tijden” (de opname der Gemeente van Christus”(1 Thess. 04:13-18) negeert hoe zal God dan dit menselijk streven om op de maan te komen kunnen zegenen?

Evenals bij do torenbouw van Babel zal God ook aan deze menselijke pogingen om de wereld vanuit de lucht te beheersen uiteindelijk een halt toeroepen. In Obaja 01:04 staat: “Al zoudt gij uw nest zo hoog bouwen als de gier, ja, al was het geplaatst tussen de sterren, van­daar zal Ik u neerhalen, luidt het Woord des Heren”.

Overigens is reeds nu aangetoond dat er op de maan en andere planeten niet geleefd kan worden onder aardse omstandigheden. Het is daarom ook niet belangrijk wie als eerste de maan zal bereiken: Rusland of Amerika. De Bijbel zegt: hoogmoed komt voor de val.

De eindtijd-gemeente zal een andere, vele en vele malen groter en belangrijker ruimtevaart meemaken. We behoeven daarvoor niet eerst opgeleid worden tot astronaut, maar we moeten wel gereed zijn als deze ruimte­vaart begint.

Gods Woord zegt: “De God des vredes, heilige u geheel en al, en geheel uw geest, ziel en lichaam moge bij komst van onze Here Jezus Christus blijken in allen dele onberispelijk bewaard te zijn. Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen”(1 Thess. 05:23-24).          

 

Toen Alesünd brandde

Op 23 januari 1914 ontstond er een grote brand in Alesünd, waarbij 887 grote en kleine huizen in de as werden gelegd en ongeveer 11000 van de 13000 inwoners dakloos werden, in minder dan 16 uur. De kranten spra­ken er hun verwondering over uit dat één huis temidden der puinhopen was blijven staan, die ook niet de minste schade had geleden.

De zaak had zich als volgt toegedragen: De huiseige­naar droeg de naam Guamar Balde. Hij was een gelovig en rechtschapen mens, gehuwd en 54 jaar oud. Op verzoek vertelde hij rustig en eenvoudig het volgende:

Op 22 januari 1914, ’s middags om 1 uur, was ik al­leen in mijn kamer. Plotseling zag ik het vertrek ver­licht, en aanschouwde ik een grote lichtende engel, staande midden op de vloer. Ik was ontzet en stamelde: “Wat is dat, Heer?”

Hij antwoordde: “Vrees niet, God de Almachtige heeft mij gezonden, om u te zeggen, dat nog hedennacht deze ganse stad in de as zal gelegd wonden, wegens haar gro­te zonden. Indien gij en uw vrouw binnenshuis zullen blijven, zal geen haar van uw beider hoofd vallen, want gijlieden hebt genade gevonden bij God. Draag uw huisraad niet naar buiten, blijf binnen deze muren biddend het oordeel Gods over deze stad afwachten. Ik zal op Gods bevel u en het uwe bewaren. Zijt gij gewillig om te ver­trouwen op dit Mijn Woord? U zal dan geen leed geschied­den.

Ik beloofde dat, al sidderde ik over al mijn leden. De engel sprak: “De vrede Gods zij met u”, en verdween. La­ter kwam mijn echtgenoot binnen, en nadat ik haar alles verteld had, raakte zij haast buiten zichzelf van angst en ontzetting. Zij besloot echter, evenals ik, om niet te vluchtten.

’s Nachts om 2.15 uur brak een vreselijk onweer los boven Alesünd. De bliksem sloeg in op verscheidene plaatsen, en binnen enkele minuten stonden honderden huizen in hoog oplaaiende vlammen. De brandweer stond machteloos. Hemel en aarde schenen in een verzengende hitte te staan. Blussen was haast onmogelijk. Het ene huis na het andere werd een prooi der vlammen. Jammerend vluchtten de bewoners naar de buitenwegen, om de dood te ontkomen. Het vuur scheidde zich in 4 a 5 de­len, en met razende vaart naderde het ook onze woning. U kunt onze toestand voorstellen. Mijn vrouw begon in haar rusteloosheid, de meubels naar buiten te dragen, nauwelijks wetende wat zij deed. Maar het vuur tastte onmiddellijk de meubels aan en verteerde ze, binnen en­kele minuten. Ik nam de Bijbel en sloeg Psalm 91 op. ‘ Terwijl de vlammen en de rook het huis omhulden, las ik de Goddelijke, bemoedigende woorden: ”Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ik zeg tot de Here: Mijn toevlucht en mijn vesting, mijn God, op wie ik vertrouw. Al vallen er duizend aan uw zijde, en tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet genaken; slechts zult gij met uw ogen aanschouwen, en de vergelding aan de goddelozen zien. Want Gij, o Here, zijt mijn toevlucht. De Allerhoogste hebt gij, tot uw schutse gesteld; geen onheil zal u treffen, en geen plaag zal uw tent naderen; want Hij zal aangaande u Zijn engelen gebieden, dat zij u behoeden op al uw wegen.

Na de lezing stond ik op en zag naar buiten. Al de ge­bouwen naast en rondom mijn woning waren rokende ashopen geworden. Alleen mijn huis stond daar: volkomen ongedeerd.

De Heer had Zijn Woord aan mij bevestigd: “Met Zijn vler­ken beschermt Hij u, en onder Zijn vleugelen vindt gij een toevlucht”.

Wie op de Hoge God vertrouwt, heeft zeker op geen zand gebouwd! (Ingezonden door Femmy Veneman 4e Saskiadwarsstraat 1 Leeuwarden)

Gedicht: Stilte

Stilte

Daar zitten ze, die beiden, aan de vijver

waarbij de wind zacht door de bomen ruist;

een vis springt op en slaat met grote ijver

het spiegelende oppervlak aan gruis.

 

Ze lachen samen, kijken elkaar aan

en lezen hun geheim in beider ogen.

Zo drijven langs de sterren, zon en maan,

een eeuwigheid is eig’lijk omgevlogen.

 

Dan, hand in hand, met vogels in het licht

en gras onder hun voeten, lopen zij

langs koele meren, onder hoge bomen,.

Altijd elkaar verwacht in stille, sterke dromen.

Daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt, zo zij aan zij.

Zijn aangezicht, mijn aangezicht, wij, Gods gedicht,

dat, eens gedroomd, tot aanzijn is gekomen..

 

 

Verhaal: Uit de stal

Uit de stal

Een parabel naar aanleiding van

Maleachi 4:2b.

Gij zul uitgaan en springen als kalveren uit de stal.

Toen het kalfje pas geboren was, mocht de moeder er even aan snuffelen, maar het duurde niet lang of overijverige lieden haalden het bij haar vandaan en stopten het beduusde beestje in een box.

Samen met vele soortgenoten stond en lag het, dag in dag uit, in zijn benauwde hokje.

Daglicht zag hij nauwelijks in deze stal, nooit zag het groene weiden, noch de blauwe hemel of de wolkenluchten.

Medewerkers voorzagen het dier van voedsel, het moest maar zo snel mogelijk groeien, want de waarde zou stijgen met de toename van het aantal kilo’s.

Het heette dat er goed voor hem gezorgd werd en de knechten hadden het er maar druk mee.

Het arme dier kon zich amper bewegen in de hem toegemeten ruimte, lopen en springen was er al helemaal niet bij. Soms bonkte het met de kop tegen de muur of trapte tegen de schotten, omdat er, diep in hem, een drang was naar vrijheid en ruimte. Dan zeiden ze dat-ie zich rustig moest houden en blij moest zijn dat er zo goed voor hem gezorgd werd.

Het was allemaal voor z’n bestwil….

Het kalf begreep er niks van en wist evenmin welke toekomst hem te wachten stond; de term ‘slachtvee’ lag buiten zijn naïieve denkvermogen. De dieren-verzorgers wisten vast wel waar ze mee bezig waren.

Op sommige dagen werd er wel eens feest gevierd. De stal werd dan versierd, er werd wat kunstlicht geplaatst, en ze mochten dan met z’n allen loeien, ’t liefst zo hard mogelijk (halle-loe…ja…).

En wie anders loeide, of niet meedeed, werd er tussenuit gehaald.

Sommige dieren raakten in de loop der tijden ernstig misvormd of kregen gekke-koeien-ziekte.

Soms hoorden ze dat hun ouders wel veel buiten waren, weliswaar achter prikkel-draad; en dat zij alleen maar leeg-gemolken werden, het hele jaar door.

En wie de meeste melk gaf, kreeg daarvoor een prijs.

Maar de kalveren wisten helemaal niet wat ‘buiten’ was.

Zo sleepten de dagen zich voort, van voedertijd tot voedertijd en ze stonden versuft en wezenloos in hun hokje.

 

Dan, op een goeie dag, wordt er stevig aan de staldeur gerammeld.

Een stem klinkt: ‘Doe open!’

Verschrikt kijken de medewerkers op en stoppen hun bezigheden. Eentje holt haastig weg en roept de baas erbij.

Weer klinkt het: ‘Doe open!’

Zenuwachtig pakt de baas een sleutel en doet de deur open. Licht stroomt dan naar binnen.

‘Komt u verder’, mompelt de baas.

De vreemdeling blijkt de eigenaar te zijn. Verbaasd neemt hij de hele toestand in ogenschouw: de bedremmelde medewerkers, de donkere stal met de boxen, de tralies, de kettingen, de sloten.

Hij fronst zijn wenkbrauwen en vraagt verontwaardigd: “Wat hebben jullie met mijn vee gedaan?!”

Schuchter neemt de baas het woord en zegt: “Eh…nou…u had gezegd dat we goed voor het vee moesten zorgen, en dat hebben we gedaan. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat hebben we ons uitgesloofd, en ook al onze vrije tijd erin gestoken, nietwaar mensen?”

De andere medewerkers knikken.

De eigenaar kijkt ze aan en vraagt: “Maar waarom hebben jullie al die dieren binnen gehouden?”

“Omdat we denken dat dat veiliger is”.

“Jaja”, mompelt de eigenaar.

Er valt een diepe stilte, waarin alleen het gestommel en gezucht van de dieren is te horen.

Met de handen op de rug loopt de eigenaar nog eens door de volle lengte van de stal en keert weer terug naar het groepje medewerkers.

Ze zien dat hem de tranen in de ogen staan.

Dan vraagt hij: “Willen jullie graag doen wat ik zeg?” Ze knikken allemaal heftig.

Dan draait hij zich om naar de bedrijfsleider en zegt: “Hebt u de sleutels?”

Deze knikt.

“Goed”, gaat hij verder, “haal ze op en laat alle dieren vrij”.

Even later is de stal vol activiteit.

Box deuren vliegen open, kettingen ratelen, de staldeuren draaien wagenwijd open en de dieren worden met zachte handen uit hun hokken geduwd.

Sommige beesten staan verdwaasd en met knipperende ogen stokstijf te kijken.

Anderen rennen holderdebolder naar buiten en maken de gekste sprongen in de wei. Het zonlicht danst over de dieren.

De eigenaar staat bij de ingang en kijkt en lacht. Eén van de medewerkers zegt: “Zijn ze niet een beetje wild?” De eigenaar knikt: ‘Vind je het gek, na zoveel jaren opgesloten te hebben gezeten”, en hij lacht weer.

Achter hem is een andere stalknecht bezig om een kalf naar buiten te duwen, maar het beest staat onwrikbaar op de vloer.

“Dit weerspannige dier wil niet”, verontschuldigt de man zich.

“Laat ‘m maar”, zegt de eigenaar, “hij moet even wennen, dus gun hem de tijd. Ze komen allemaal van lieverlee wel tot rust. Gun ze hun vrijheid”, voegt hij er aan toe.

Natuurlijk hadden de jaren van opsluiting hun sporen in de dieren achtergelaten.

Sommigen bleken wonden te hebben die nu pas in het volle licht te zien waren.

Anderen waren achter in hun ontwikkeling.

Weer anderen leken wel contactgestoord en een enkele was zo in de war, dat het wilde terugkeren naar de stal.

De eigenaar riep de medewerkers bij elkaar en zei: “Ga eens rustig zitten, laat die dieren maar even lekker uithollen en geef ze daar maar ruimschoots de tijd voor. Het enige wat jullie hoeven te doen is de gewonde dieren extra zorg te geven. Eten kunnen ze zelf, er is genoeg gras en in dit land is water zat”.

Hij kijkt de kring eens rond. De mensen zien er nog wat verdwaasd uit.

Eentje zegt: “En deze stal dan?”

De eigenaar zegt: “Als het buiten niet te doen is, wat het weer betreft,  kun je ze zolang daar laten schuilen en verzorgen. “Maar nou nog eens wat”, zegt hij, “Zouden jullie zèlf nu eens niet van wat meer vrijheid gaan genieten?”

Hij lacht, staat op en loopt naar buiten. Daar draait hij zich nog een keer om, wijst naar de springende en door elkaar rennende dieren en roept: “Kom eens kijken! Wat een feest om dieren te zien die in vrijheid leven!”

Dan loopt hij weg.

“Tot ziens”, roept hij nog en zwaait met zijn arm.

 

Duurt Sikkens (april 2001 Levend Geloof)

Verhaal: Het schilderijtje. Een verhaal met een boodschap. Door Duurt Sikkens

Het schilderijtje. Een verhaal met een boodschap. Door Duurt Sikkens

 

Voorzichtig nam de restaurateur het oude schilderijtje in zijn handen en keek aandachtig naar de afbeelding. Het was amper te zien wat het voor­stelde, zó had de tijd het beeld beïn­vloed. De eens zo diep-warme tinten waren versomberd door rook en roet, de kleuren verdonkerd door de aanslag die er in de loop der eeuwen op was gekomen. De achtergrond- kleuren waren zo verduisterd dat het helemaal zwart leek. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de klant die bescheiden stond te wachten op zijn deskundig oordeel en vroeg: “Hoe komt u hieraan?” De vrouw antwoordde: “Ik ben kosteres van de oude stadskerk hier op het plein en bij het opruimen van de zolder vonden we dit. Hoewel het er erg smerig uitziet dachten we toch om maar even bij u langs te gaan om te zien of het nog de moeite waard is het te laten res­taureren”.

“Juist ja”, zei de restauratuer, “ik begrijp het”. Hij pakte een vergroot­glas om het oude paneeltje wat zorg­vuldiger te bekijken. “Het lijkt me heel oud”, mompelde hij. “Tjonge, moeilijk te dateren. En er kon hier en daar zelfs wel over­heen zijn geschilderd; ik kan het niet goed zien, maar dat het een gezicht voorstelt is wel zeker”. Hij richtte zich naar de vrouw en vroeg: “Mag ik het portret een poos­je houden? Ik vind het zeker de, moeite van het onderzoeken waard”. “Maar natuurlijk!” antwoordde ze, “heel graag zelfs”. De restaurateur begeleidde haar door zijn winkel en bij de deur zei hij: “U bent een goede kosteres”. Verwonderd keek ze hem aan. Hij lachte en zei: “Het woord koster betekent ‘bewaarder’. Ik ben heel blij dat u het portret niet heb wegge­gooid. Wie weet wat het laat zien na zoveel eeuwen”. Hij opende de deur en zei: “Ik bel u wel, tot ziens mevrouw”. “Goedemiddag”, zei ze en even later verdween ze uit de straat.

De restaurateur zette zich achter een schildersezel waarop hij het paneel­tje plaatste, knipte een felle lamp aan en begon het in alle rust te bestuderen. Zijn ogen dwaalden van links naar rechts en van beneden naar boven om te proberen te ont­dekken wat het precies voorstelde. Zeker was wel dat-ie het eerst gron­dig schoon moest maken met de rei­nigingsmiddelen die hij tot zijn beschikking had. Op een paar plan­ken in zijn atelier stonden eindeloze rijen flessen en potten met watten en lagen stapels doeken. Hij besloot te wachten tot de volgende morgen want bij daglicht kon hij nauwkeuri­ger de vormen en kleuren onder­scheiden.

Diezelfde avond bladerde hij door allerlei standaardwerken over antie­ke schilderkunst, maar eerlijk gezegd kon hij dit paneel nergens terugvinden. Het zou best eens een unicum kunnen zijn, je wist maar nooit. Hoe meer het een raadsel werd, hoe meer het hem intrigeerde. Misschien… misschien was hij wel op iets heel zeldzaams gestuit. Dat zou een vondst zijn! Tot diep in de nacht bleef hij zoe­ken, maar het was kennelijk een onbekend werk van een onbekende kunstenaar, want ook de signatuur ontbrak. Tevens leek de datering onmogelijk, maar hij kon een vriend vragen die de middelen had om aan de hand van het paneel of wat verfschilfers het jaar van ontstaan vrij precies te bepalen. Ze konden tegenwoordig wat. Met een zucht klapte hij zijn laatste boek dicht en ging naar bed, diep in gedachten verzon­ken.

De volgende morgen stond hij vroeg op, ging naar zijn werkplaats, pakte zijn reiniginsspullen en begon heel voorzichtig het paneeltje te bewer­ken, uiterst geduldig, uur na uur en langzaam kwamen de originele kleu­ren naar boven van onder de vuile aanslag. En wat hij al vermoed had bleek waar te zijn: er was hier en daar overheen geschilderd. Wat erg! Het waarom was hem een raadsel. Aanvankelijk leek het portret een nors en ietwat dreigend gezicht, maar toen hij een paar dagen later de latere overschildering had verwij­derd, wat een zeer precies werk was, kwam dan toch het oorspronkelijke gelaat tevoorschijn in warme, zachte tinten.

Hij kon zijn ogen nauwelijks gelo­ven, wat een vriendelijk en zachtaar­dig gezicht vertoonde zich daar. Hij hield zijn adem in toen hij de laatste restjes vuil nabij de ogen verwijder­de. Het leek haast bovenaards, zo mooi. Wat een mededogen sprak uit de ogen van deze oude man. Hij zette het paneeltje in het volle daglicht en ging er eens rustig voor zitten. Het ontroerde hem diep. Nog nooit in zijn leven had hij zoiets gezien, wonderlijk…

Opeens werd de stilte verstoord door het rinkelen van de telefoon. Het was zijn vriend.

“En?” vroeg hij, “weet je al iets?” “Ja”, klonk het. “Het is heel oud. Ik weet het natuurlijk bij benadering want het was nogal moeilijk. Maar ik kan je wel zeggen dat het kort na Christus moet zijn ontstaan, eerste eeuw”.

“Werkelijk? Tjonge! Nou, ik heb het schoongemaakt en je weet niet wat je ziet, zo mooi is het. En dan te bedenken dat de kunstenaar het niet eens heeft gesigneerd”.

“Oh nee? Wel, misschien wilde hij niet op de voorgrond treden en lie­ver de aandacht vestigen op het onderwerp in plaats van op zich­zelf”.

“Ja”, antwoordde de restaurateur, “vermoedelijk is dat het. Enfin, har­telijk bedankt voor de moeite en kom eens langs om het te bekijken”. “Doe ik”, zei zijn vriend. “Ik ben zeer nieuwsgierig, tot gauw!”

Meteen belde hij de kosteres van de oude kerk op. Ze zou direct komen want ze was heel benieuwd hoe het was geworden. Even later zaten ze samen te kijken naar het portret en hoe langer hun ogen erop rustten des te diepere indruk het op hen maakte.

“Wat is dat een lieve, wijze man”, fluisterde ze, “en weet je wat mij zo raakt? Hij is zo… zo barmhartig”. De man zei: “Ik vermoed dat het een zelfportret is, maar dat hoeft natuur­lijk niet. Trouwens, heb je enig idee van wanneer dit dateert?” “Geen idee”, zei ze. “Uit het begin van de eerste eeuw na Christus”.

Met verwonderde ogen keek de kos­teres de restaurateur aan en vroeg: “Wie zou die mooie, oude van dagen kunnen zijn?”

Ze boog zich naar voren en mom­pelde: “Er ligt zo’n mooie glans op, het lijkt wel of het oplicht, ’t Is onge­looflijk, ik heb nog nooit zoiets gezien”.

“Een ding is zeker”, merkte de res­taurateur op, “degene die dit heeft gemaakt moet een begenadigd kun­stenaar zijn geweest”. Toen werd het even heel stil. “Ik weet wat”, vervolgde hij. De kosteres keek hem vragend aan. “Geef dit oude meesterwerk eens een mooi plaatsje in uw kerk”. En met deze woorden vertoonde zich een raadselachtige glimlach op zijn gezicht.