Je ziele-/gevoelsleven (Duurt mei 2017 Assen)

Je ziele-/gevoelsleven

 

De mens verandert, wordt anders, via geest, ziel en lichaam, dát is de volgorde.

Het begint in de geest, in jouw geest, niet in het lichaam.

Heel veel gelovigen zijn met het lichaam begonnen; God moet genezen…, genezingsdiensten…; dus ze zijn helemaal aan het eind begonnen.

Maar het Koninkrijk Gods begint in de geest, en je neemt de geestelijke gedachten van God over, Zijn gedachtenwereld. Je bedenkt de dingen die van Hém zijn. Het gevolg is dat je ziel daar de vruchten van plukt, die wordt daar goed van, héél goed zelfs, hoeft niet beter hoor, mensen die denken dat ze niet goed genoeg zijn, die zijn fout bezig. Het is niet ‘goed-beter-best’ in het Koninkrijk Gods.

Toen God alles geschapen had, zag Hij dat het goed was; Hij zei niet: ‘nou, het moet een beetje beter’.

Het is dus geest, ziel en lichaam.

Ik wil vanavond eens proberen wat gedachten los te laten over genezing van delen van je ziel.

Er staat één tekst in de bijbel, ook maar op één plaats, verder komt het nergens voor, dat staat in Hebreeën 4:15: We hebben een hoge-priester, daar wordt Jezus mee bedoeld, die met ons mee kan voelen.

Daar staat het werkwoord: ‘meevoelen’

Ik wil het vanavond eens over je gevoelsleven hebben. Ja, dat is wel een glibberig terrein, maar goed, ik zal eens proberen wat aan-knopingspunten te geven.

Het heeft dus te maken met je zieleleven, gevoelsleven.

Vrouwen praten over het algemeen gemakkelijker over hun gevoelens dan mannen. Mannen mogen niet huilen, moeten sterk en flink zijn. Dat is er in de opvoeding bij sommigen ingeramd.

Je mag je gevoelens niet tonen, dat is allemaal niks, want dan ben je een ‘oud wijf’.

Vrouwen praten gemakkelijker over hun gevoelens, en dat is erg belangrijk.

Paulus zegt: tegenover God staan we met volle vrijmoedigheid.

In het Grieks staat er letterlijk:  Alles kunnen zeggen, niet moeten zeggen, dus ‘alles kunnen zeggen’ tegen je Vader, met vrijmoedigheid en openheid.

Je bent een open boek voor Hem; en Hij is ook een open boek voor ons.

En waar open jij je nou? Durf je dat?

Of zijn we dichtgeplakte bladzijden. Zijn er bladzijden uitgescheurd, uit je leven, dat kan.

Het is verschrikkelijk hoor dat er dingen uit je leven zijn weggehaald, die eigenlijk van jou zijn!

Durf maar eens open te zijn als je vaak teleurgesteld bent. Dan moet je beslist een hele veilige omgeving hebben.

Helemaal veilig, waar jij helemaal zeker bent dat jou geen kwaad wordt gedaan.

Als Jezus zegt: waar twee of drie in Mijn naam bij elkaar zijn, dan is dat niet zomaar wat! In Zijn Naam, dat is in Zijn wezen.

En je wezen is absoluut veilig bij Hem.

Dat is openheid. Durf je dat, je bent soms nog zo kwetsbaar. En om je dan nog weer kwetsbaar op te stellen…, ja, dat vergt wel een zekere moed; en dat vergt van die ander vertrouwen. Maar die ander heeft dan ook geduld met je.

Maar als je in je gevoelens bent verwond, dan ga je je afsluiten. Je denkt dan: ‘ik open me niet meer, ik kijk wel uit; ik doe niet meer mee, ik hou afstand’.

Het gevolg is dan ook dat je vaak afstand houdt tot God.

Je durft de dingen niet meer te noemen of te zeggen. Of je schaamt je voor je gevoelens. Zo van: ‘nou, als ik die openbaar maak, wat zullen ze dan wel niet zeggen’.

Nou, dan ken je Hem nog niet, Hij zegt er niks van.

Maar durf die gevoelens, waarvoor jij je schaamt, en die ook vaak met je verleden te maken hebben, maar eens te zeggen.

Paulus zegt dat die mensen met een bedekking op hun gezicht lopen; ze lopen altijd met een capuchon op; je mag hun gezicht niet zien. En als je toch naar me kijkt, dan lach ik het wel weg.

Want je kunt ook een hoop weglachen hoor, terwijl je van binnen huilt.

Je loopt dan met een capuchon op, er zijn zelfs mensen die lopen geestelijk met een boerka, onaanraakbaar, onbereikbaar voor anderen.

Ze houden het ook allemaal voor zichzelf.

Dat is verschrikkelijk.

God is echter openhartig en Hij kijkt met tedere liefde naar jouw gevoelsleven.

Hij gaat er bij zitten, en Hij vraagt aan jou om er ook bij te gaan zitten, dan kunnen we eens kijken of we iets kunnen doen aan dat gevoelsleven van jou.

Want dat heeft zulke opduvels gehad.

Je hebt misschien wel gezongen, of gepreekt…, wat kun je allemaal niet verzinnen om het verborgen te houden.

Maar het gaat God om je ziel, want dát ben jij!

Trouwens, heeft God een gevoelsleven?

Nou en of! Anders kan Hij Zich nooit inleven in jouw toestand; en Jezus ook.

Er staat in Jesaja 60:5 een hele merkwaardige opmerking.

God zegt hier: als je dit allemaal ziet, dan zal jouw ziel, jouw hart, zich ontroerd verruimen.

Dat is een doordenker.

Je ziet zulke mooie dingen, je ziet God, je ziet de Zoon, je ziet elkaar, en wat gebeurt er met je hart? Het gaat zich verruimen.

Het was te eng, te benauwd.

Er staat een hele mooie opmerking in Jes. 63:15: Uw innerlijke bewogenheid en Uw ontferming. Daar heb je God.

Als Hij jou ziet, dan raakt Hij innerlijk bewogen. Het doet Hem wat als Hij jou ziet, op je hurken weggedoken, klein.

En het gevolg is, als Hij dat ziet, dat Hij Zich gaat ontfermen. Dat is het eerste wat Hij doet. Zijn tederheid is schitterend. Daar gaat totaal geen geweld vanuit.

God heeft ook een gevoelsleven, en trouwens, God kent ook wel verdriet hoor.

Wat dacht je dan? Alsof God nooit huilt.

Toen God de Heer zag dat de boosheid van de mensen groot was op de aarde, berouwde het de Heer, en het smartte Hem in Zijn hart.

In het Hebreeuws staat er: een heel diep verdriet.

God kijkt naar de aarde, en laat ik het zo maar zeggen; Hij begint te huilen.

Er was zo’n diep verdriet bij Hem.

En wie droogt Zijn tranen? Het doet God zóveel wat er allemaal gebeurt!

In Jesaja 63 staat zelfs: Toen jij het benauwd had, had Ik het ook.

Hij was dus benauwd met jou; ook in het nauw, bij wijze van spreken.

Hij kent ook moederlijke gevoelens.

Daar wordt wel eens te weinig over na- gedacht, over de moederlijke kant van God; het vrouwelijke in Hem.

In Adam zat ook iets vrouwelijks. Dat is er uit gehaald en tot een vrouw gewórden.

En in God zit ook iets vrouwelijks.

Uiteindelijk zijn wij dat, Zijn vrouw, maar we zijn eerst uit Hem geboren.

Daarom is het zo belangrijk dat je dat goed onderscheidt in deze tijd van verwarring, en in deze tijd van ‘op zoek naar jezelf’, en met je zelf bezig zijn, en gedachtenkringen rondom jezelf. Het gaat dan om je ‘ik’.

Je moet allerlei cursussen volgen en trainingen op zoek naar jezelf. ‘Ik ben mezelf kwijt, dus ik ga zoeken’.

Nou, de verloren zoon was zichzelf ook kwijt hoor, hij ging toen niet naar zichzelf op zoek, maar hij zocht z’n vader op, en daar heb je het geheim.

Er zijn zoveel mensen, ook in Pinksteren, die op zoek zijn naar zichzelf.

 

Mindfulness, kom op, naar de cursus.

Terwijl Paulus zegt: ‘je hoeft geen volmaakt mens te worden’.

We hoeven niet allemaal te worden zoals Adam geschapen is.

Wat heb je aan volmaakte mensen?

Wij zijn mensen Gods! En dat is het grote verschil tussen mens-zijn, en daar eindeloos over filosoferen, nou, dan kun je in de wereld terecht; of mens Gods zijn, uit God geboren.

Dit was even een zijstraat, maar het gaat over de moederlijke gevoelens van God, en daar zegt Jesaja ook wat van:

Zoals iemands moeder hem troost, zo zal Ik jou troosten.

Ik zal je als een moeder troosten, en ook nog in Jeruzalem, dat hemelse Jeruzalem, daar word je getroost, daar kunnen de tranen van je ogen afgewist worden, en nergens anders.

Wat is het dan belangrijk dat je een betrouwbaar mens bij je hebt, zó trouw aan jou, die je niet in de steek laat.

En dan spreekt Paulus hierover in de Corinthebrief: We hebben een aangezicht waarop géén bedekking meer is.

Ja, laat me je gezicht eens zien.

Dat is een regel uit een liedje, dat luidt: Laat mij je zien, het zonlicht in je ogen.

Dat vraagt Jezus: ‘laat Me je zien het zonlicht in je ogen, dan zie je in Mij jouw lieflijke gezicht.

Als een spiegel werkt dat.

Hooglied zegt ook: ‘laat Mij uw gedaante zien. Je bent een duif in de rotskloof, je hebt dezelfde kleur als de rotsen, je bent niet te onderscheiden van je omgeving, maar Ik heb je gezien’.

Laat mij uw gedaante zien, wie ben je.

Als je een gezicht hebt waarop geen bedekking meer is, dan ben je zichtbaar, en je gevoelens zijn transparant, doorzichtig, voor vrienden en vriendinnen.

Dat is hun kenmerk, zij houden rekening met jouw gevoelens.

Ik heb het niet over óvergevoeligheid, dat is ook weer niet goed, maar je gewone gevoelens.

Paulus zegt in 1 Cor. 13: De liefde kwetst niemands gevoel. Daar heb je het woord gevoel.

Jezus heeft het over: met heel je hart, met

heel je ziel, met je verstand, met je kracht.

Bij je ziel hoort ook je gevoel hoor! Vergis je niet! En ze zijn bij Hem veilig.

Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is…, wat is die schuilplaats van de Aller-hoogste, van God?

Dat is de Zoon, Jezus, blijf in Hem, dan blijft Hij in jou! Dat is die schuilplaats.

Maar dat zijn ook mensen in wie de Geest Gods zich openbaart, en in wie de Geest van God aanwezig is. Dat merk je en dat voel je.

En waar krijg je dan een goed gevoel over, en durf jij je gevoelens ook te tonen?

Dat zijn mensen om je heen, al is het nog zo’n kleine club, dat geeft niet; als ze maar betrouwbaar zijn.

Neem nou die broer van ‘De verloren zoon’, het is wel een rare titel voor die gelijkenis van ‘De verloren zoon’.

Ja, die broer van hem bleef thuis, maar die ziet hem ook komen.

Die denkt: ‘nou, daar heb je hem weer, de helft van de erfenis er doorgejaagd’.

Hij vond het maar knap slap van z’n vader natuurlijk, de helft….., dat is nogal wat.

En hij heeft natuurlijk, dat zegt hij ook hardop, z’n geld er doorgejaagd met vrouwen.

Nou, daar is in die gelijkenis geen sprake van, maar die broer heeft het over vreemde vrouwen, misschien was het wel iets wat bij hemzelf aan de oppervlakte kwam. Maar hij was jaloers.

Die vader sprong overeind toen de verloren zoon er aan kwam.

En wat staat er dan: Hij rende hem tegemoet en sluit die zoon in z’n armen.

En z’n broer staat het op afstand te bekijken. Hij vindt het maar niks, hij is hartstikke jaloers.

Hij had dus last van negatieve gevoelens.

En jaloezie, onthoudt dat maar, is echt een hoofdzonde. Niet in de betekenis die God er aan hecht als Hij zegt: Ik begeer de geest van de mens met jaloersheid.

Dat is een ander soort jaloezie. Dat is positief jaloers, dat kun je zijn.

Ik ben regelmatig positief jaloers op iemand die iets kan wat ik helemaal niet kan. Dan denk ik: ‘wat knap, wat leuk’.

Dat kan, dat is geen zonde.

Maar negatieve jaloezie is heel erg, dat is vreselijk! Het is ook zonde van de satan ook geweest.

Satan was een pracht van een engel, een aartsengel, bekleed met goud, met edel-stenen; hij zag er uit als een hogepriester, zoveel edelstenen.

In Ezechiël wordt dat allemaal verteld.

En hij had een taak om te beschermen; in het Duits staat er: ‘met beschermende vleugels moest hij de mens beschermen’.

Toen ontstond er in hem jaloezie.

Hij gunde de mens niet de bescherming van God, hij gunde de mens ook niet aan God. Want God had gezegd: ‘op de mens heb Ik mijn hart gezet’. De geest van de mens is het kostbaarste wat er is. ‘Daar doe Ik alles voor!’ En toen is de duivel jaloers geworden.

Hij gunt God geen partner, en hij gunt jou ook niet als Gods partner.

Hij zit er vaak tussen te wrikken.

Van Eva werd gezegd: ‘ze is gelijkwaardig aan Adam’. Zo wordt het vertaald door Reisel. Dus gelijke waarde, alle twee.

Adam herkende dat ook in haar.

Jacobus schrijft in een paar hoofdstukken over jaloezie; het heeft alles te maken met egoïsme, gericht op je ‘ik’.

Ik wil je wel vertellen dat ik mijn ego heb ingeleverd, en dat bevalt me best.

En moet je eens kijken wat God dan tevoorschijn brengt.

Ik zal een heel eenvoudig beeld gebruiken. Als een kastanje op zichzelf blijft, dan gebeurt er niks, die blijft eeuwen lang op zichzelf. Maar als hij sterft, moet je eens kijken wat er dán tevoorschijn komt.

En wat blijft er van die kastanje die gestorven is over? Helemaal niks! Dat verstoft en verwaait.

En daar heb je nou het verschil tussen gewone aardse mensen en de mensen Gods.

Is het nou om jóuzelf te doen of om de Christus in je!

Dit is de hoop van het evangelie,  zegt Paulus, Christus in me, dat is echt alles!

Als je die hoop laat varen, dan kom je nergens!

Van die verloren zoon staat er dat hij z’n vermogen verkwistte, maar letterlijk staat er in het Grieks: hij verstrooide zijn bestaan. Hij gooide z’n bestaan helemaal weg. Z’n identiteit was zoek. Wie ben je? Hij lachte alles weg en feestte alles weg.

Jongen, het gaat toch om jou?

Hij verstrooide zijn bestaan. En je bestaan heeft alles te maken met je ziel, jezelf.

Hij was zichzelf kwijt, en dat is erg!

Ik heb het mensen wel eens horen zeggen: ‘ik ben mezelf kwijt’.

Wat is er dan nog over? Dat is triest.

‘k Heb ook mensen gekend die zelfmoord hebben gepleegd. Ze zijn zichzelf kwijt.

Waar leef je dan nog voor? Waarmee ben je bezig? Je kan met niks bezig zijn!

Maar die zoon keert terug, want hij zit daar in z’n eentje, hij komt tot zichzelf, en denkt: ‘wat heb ik eigenlijk uitgevreten, wat heb ik allemaal gedaan?’

En die vader heeft hem nooit achterna gezeten hoor! ‘Hoe is het met je, brieven schrijven, gaat het wel goed met je?’

Nee, niets daarvan, hij liet hem gaan.

En wat deed die jongen terugkeren?

De herinnering aan z’n vader. En de herinnering aan het leven dat hij leidde.

In Petrus staat ook een opmerking:

Ik tracht je zuiver besef door herinnering vast te houden, wakker te houden.

Her-inneren, dat is opnieuw te binnen brengen, opnieuw van binnen weten.

Dan krijg je het besef van: gut, waar ben ik mee bezig geweest. Wat heb ik gedaan?

En die herinnering aan z’n vader doet hem overeind komen, hij denkt: ‘die vader was goed, daar ga ik naar terug’.

Wat een keuze! Hij was zichzelf kwijt en hij keert terug naar zijn oorsprong. Want dat is je Vader.

Wij horen eigenlijk allemaal terug te keren,  tot onze oorsprong.

Als je het woord ‘oorsprong’ opzoekt, dan betekent ‘oor’ altijd ‘oer’, en ‘sprong’ is een ‘bron’. Dus de oerbron van je bestaan is de Vader! Mooi hè? Dat is ’t ie!

En dan omhelsde die vader hem.

Hij omringt die jongen met al z’n gevoelens.

En reken maar dat die jongen een potje heeft staan uithuilen hoor.

Hij zag er ook niet meer uit, hij stonk, dat kon die vader niks schelen. Je bent terug! Je bent weer bij me.

Veel mensen kunnen niet eens meer huilen. Gewoon door de ervaringen van het verleden.

Misschien de oorlog van dichtbij mee gemaakt. Of afschuwelijke dingen mee gemaakt in je leven waardoor je dichtgeslagen bent.

Huilen? Nee, flinke jongens huilen niet.

Niet zeuren, je hebt het toch goed?

Ik was vroeger hartstikke gevoelig, ik huilde om het minste en het geringste.

En dan hadden ze een lol. En ik probeerde dan wat harder te huilen, misschien kon ik ze daar een beetje mee vermurwen, maar dat hielp niet.

Maar het beroerde is dat ik dat heb weg gedrukt, en ik werd hard! Ik werd gewoon hard en cynisch.

Ik duwde heel veel weg, maar van binnen was ik nog steeds het bange jongetje. En wie te dicht bij me kwam, die moest er aan geloven. Totdat ik mijn vrouw leerde kennen, die op een gegeven moment vroeg: ‘vertel eens wat over jezelf’. Ik schrok me wezenloos.

Ik dacht: ‘dat kan ik niet, en dat wil ik ook niet, ik kijk wel uit. Want áls ik iets van mezelf vertel, dan maakt ze het uit’.

Ik wist alleen maar slechte dingen van mezelf. Erg beroerde dingen.

Ik jokte wel eens wat, niet veel…., maar ik was opgevoed met een vreselijk wrede God, die geen medelijden kende, en die alles zag wat je deed.

En ik was uitverkoren, maar wist nog niet waartoe…; de predestinatieleer, (voor-beschikking), en ik had geleerd over de infralapsarisme en het supralapsarisme, en al die zooi die mij klein gehouden heeft.

En zondaar tot de dood.

Ook als je op bed ligt en je droomt iets, dan zei ik tegen m’n vader: zondig ik dan?

Ja, zei hij, je bent altijd een zondaar.

Ja, dan houdt alles op! Eens een zondaar, altijd een zondaar.

Dus toen mijn vrouw dat vroeg, ik weet het nog precies, sloeg dat in!

Maar goed, het Vaderbeeld is ‘genezen!’

En wat ik ook niet kon, dat is zo gek, ik kon niet goed reageren op de liefde van een ander. Dat had ik nooit geleerd.

Ik ben als kind affectief verwaarloosd.

Mijn ouders waren schatten van mensen, maar dat konden ze niet. Ze konden niet knuffelen. Het enige gebaar wat ik van mijn vader ken is één keer een hand over m’n kuif, en dat is alles waartoe die man in staat was.

Verder weet ik niks.

Dus in het ontvangen van liefde heeft Mariet mij helemaal genezen.

Ik kon in het begin nog maar 15% van haar liefde ontvangen; zij gaf altijd 100%.

Wonderlijk hè, dat dat ook gaat genezen.

De mogelijkheid om liefde te ontvangen, in staat zijn daarop te reageren.

Langzamerhand ben ik me dat bewust geworden. Het gaat niet bij toverslag, effe bidden, zo werkt dat niet.

De Hebreeënschrijver zegt: ‘je bewustzijn moet ook gereinigd worden’.

Ja, mijn bewust-zijn.

God geneest je gevoelens, en daar is Hij bewust bij, en jij ook, met je negatieve ervaringen uit het verleden; dan kijkt Hij naar je, en Hij omarmt eigenlijk je hele bestaan. Hij slaat Zijn armen om jouw hele bestaan heen.

Dus het verleden omarmt Hij en je heden omarmt Hij, en Hij geeft je tijdens Zijn omarming een blik op de toekomst.

Alle dingen worden één in Hem, want Hij is eeuwig!

Hij omarmt je donkere dagen, en die heeft haast iedereen wel gehad.

De dagen waarin je werd beschadigd, dat verschrikkelijk zeer heeft gedaan.

Dat je niet mocht laten merken, waardoor je weer dicht sloeg.

De dagen waarin je jezelf kwijt raakte, of misschien allerlei rollen ging spelen, je verschuilt je dan achter de rollen van een grapjas, de praatjesmaker, de druktemaker, je baan, preken; je kan je hier heel goed achter verschuilen hoor.

Maar die omarmt Hij, want God ziet wat er met jou eigenlijk aan de hand is.

Je hebt aan jezelf zoveel afbreuk gedaan, dat moet ook weer opgebouwd worden.

Dan wandelt God met jou dáárheen.

Als jij het durft  te openbaren, het durft te laten zien, dan begint Zijn herstelvermogen in je gevoelens.

Want je gevoelens worden dan weer mooi.

In Psalm 139 staat ook:  Hij doorgrondt je en Hij kent je.

Hij kijkt door alle lagen van je bewustzijn heen. Dat is doorgronden.

Dat uiterlijke gedrag en gedoe kan Hem allemaal niet zoveel schelen; maar hoe is het nou innerlijk met je?

Het vlees doet geen nut, zegt Jezus ergens. Wat moet je met het zichtbare?

Het innerlijke, de geest van de mens, z’n ziel, dáár gaat het Hem om, en dan dompelt Hij je onder in Zijn genezende gevoelens voor jou, en Hij legt Zijn hand op je; en dat is een beterende Hand!

Met God ben je altijd aan de beterende hand, Hij maakt je beter.

Als David dit allemaal overdenkt, zegt hij: ‘ik snap er niks van’, ja, hij zegt het anders: dit gaat mijn verstand te boven, maar het werkt wèl!

Hij profeteert in Psalm 139 dingen waar hij echt niks van snapt, maar hij heeft het wèl opgeschreven, want hij dacht: ‘dit is van mijn Vader’.

Psalm 139 is een ongelooflijk mooie Psalm. Dat gaat over de vorming van de Christus in je.

Het gaat niet over de vorming van een baby in een baarmoeder, want dat maakt iedereen er van.

Nee, daar wordt een wezen geborduurd, dat staat er in het Hebreeuws, en ook in de Statenvertaling staat dat.

Er wordt een wezen geborduurd wat aan God gelijk wordt: de Christus.

De Christus is aan God gelijk hoor.

Dat zegt Jezus ook: Als je Mij ziet, zie je de Vader.

Nou…., durven wij Hem dat na te zeggen?

‘Als je mij ziet, zie je de Vader’. Ja, dat is wat!

Maar op het moment dat die tedere Hand je aanraakt, dan wordt je zielepijn weggenomen.

Je hoeft niet op de vlucht te slaan, of heel spastisch te reageren op aardige mensen, die blijven wel aardig.

Je herinnert je het allemaal wel, maar het doet geen pijn meer.

Jezus herinnert Zich natuurlijk z’n rond-wandeling op aarde nog; Hij herinnert zich natuurlijk z’n lijden en sterven, en die geselslagen. Maar het doet geen pijn meer.

Als jij dus in je gevoelens bent aangetast, en het gaat beteren, dan mag je het rustig blijven herinneren, maar het doet geen pijn meer.

God doorgrondt je, Hij kan zelfs de dingen opsporen waarvan je niet eens wist dat je ze miste.

Iemand zei me eens: ‘bepaalde gevoelens ken ik helemaal niet’. Dat is raar, door wat voor oorzaak ook, maar die gevoelens kende hij niet.

Misschien vroeger gestolen, of weg gelachen, weg geduwd, bevroren.

In Joël staat: Ik vergoed de jaren toen de verslinder alles opvrat.

Er hebben sprinkhanen in je gevoelsleven gebivakkeerd en ze hebben zich tegoed gedaan aan je gevoelsleven.

Ze hebben alles weg gevreten. En je komt mensen tegen bij wie echt alles is weg gevreten. Je kan haast geen kontakt maken want het is allemaal óf dood óf bevroren.

Ze zeggen ook: ‘laat me maar’. Dat is ook wel een beetje een wanhoopskreet: ‘laat me maar’.

Maar dan begint God in je gedachtenwereld, in je geest, gedachten te leggen die zo mooi zijn, die je haast niet eens bevatten kunt, zó mooi.

Nu kun je die gedachten gaan koesteren, dat moet je eens doen!

Ga eens koesteren wat God van jou vindt,

heb je daar wel eens over nagedacht?

Ik heb wel eens tegen God gezegd: ‘Ik vind U zó mooi’, toen zei Hij op een gegeven moment: ‘wat vind je nou zelf?’

Wat denk je er zelf van? Ik vond dat zo’n leuke opmerking.

Doen mijn gedachten er toe? Ja natuurlijk, ik zoek toch het gesprek? Zeg me wat je denkt.

Er is een filosoof geweest die had gezegd: ‘Ik denk, dus bèn ik’.

Nou, ik wil dit wel omdraaien, ‘Ik bèn, dus denk ik’. Dat is een andere wereld hoor.

Trouwens, als je op een gegeven moment durft te zeggen: hè hè, ik bèn, dan begin je op God te lijken, want Hij heet ook zo.

‘Ik bèn’, en daar gaat je hemelse Vader naar toe.

Hij schept mensen Gods, uit Hem geboren, van Hem afstammend,echt mensen Gods, en die voedt Hij op in Zijn prachtige Koninkrijk.

Gods gedachten over jou moet je eens overnemen; hoe kijkt Hij nou tegen mij aan?

Ga eens zitten en zoek de stilte, want alleen in de stilte kan Ik Mijzelf openbaren. Niet in lawaai, in gillende samenkomsten met lofprijs en weet ik veel wat…., daar hebben we niks aan, daar kom je nooit tot je recht.

Ik kan je gezicht ook nauwelijks zien, wie ben je? Zoek Mij eens helemaal in de stilte op, we gaan dan samen in je binnenkamer zitten. Deur dicht, lawaai van de straat weg.

En wat is dan die binnenkamer?

Nou, sinds God daar woont, is dat het heilige der heilige. Die plek is het heiligste wat er bestaat.

O, dus ik ben Uw huisje! Ja, je bent Mijn huis!

Maar waarvoor kwam je hier nou, je wilde weten hoe Ik over je dacht.

Dat zal Ik je vertellen. En dan vertelt Hij je dat, en dat is heel ontroerend.

Wat Hij van je denkt en van je vindt.

Dat is zó verrassend, je hoeft echt nooit meer weg te vluchten in allerlei aktiviteiten, ook nog ‘voor de Heer’….

Tjonge jonge, al die mensen die ‘voor de Heer’ aan het werk zijn…, waar zijn ze mee bezig.

Martha, leg je bezem neer en kom nou eens luisteren! Ja, dat gedoe!

Jezelf voor van alles opofferen, God houdt niet van offeranden! Dan moet je jezelf ook niet opofferen, daar houdt Hij niet van.

Kom eens tot volstrekte rust, zodat die relatie met Hem gewoon levend wordt.

Hoe gaan Vader en kind met elkaar om?

Dat is een mooi beeld, vader en kind, die twee. Jezus en z’n Vader, hoe gingen die met elkaar om?

Jezus bad, God bidt ook hoor, dat weet je? Wat is bidden? Jezus ging de berg op in het ‘gebed ván God’.

God bidt ook, en ik denk wel eens: ‘wie verhoort Hem?’

Hou dus op met die ontzettende aktiviteiten, hoeft echt niet, wordt niet van je gevergd. Maar het gesprek is begonnen tussen God en de mens Gods!

En laat je dan door Hem omarmen; gewoon beleven, laat het je gewoon gebeuren, in stilte, in dat intieme samen-zijn.

God heeft ook een ziel! Wacht even, Hij noemt degene op wie Hij verliefd is, dat staat ergens in Jer. 12, Zijn zielsbeminde!

Hij kijkt naar je en zegt: ‘jij bent Mijn ziels-beminde’.

Je kan hoog of laag springen, je kan weg vluchten, maar jij bent Mijn zielsbeminde.

Dat wordt uitvoerig bezongen in het Hooglied.

Kun je de gevoelens die Hij koestert ervaren? Merk je dat op?

Denk in dit verband eens even aan schuldgevoelens.

Nou nou, dat zijn toch rare gevoelens. Schuldgevoelens: ik schiet tekort, ik moet méér doen…..

Een hoop mensen hebben als motor van de bezigheden hun schuldgevoel.

Je moet iets terugdoen of zo….

Of je moet proberen bij Hem op te vallen.

Schuldgevoelens?  Ze zijn finaal wèg!

Je bent schoon, zonder schuld. En dán ben je als Adam en Eva, onschuldig!

Je schaamt je niet voor elkaar, helemaal niet. Totaal onschuldig. Mens Gods.

Of denk eens aan mensen met minder-waardigheidsgevoelens. Daar lopen heel veel mensen mee te tobben.

Gevoelens-minder-waard. Dan wat?

Ja, minder dan die ander, en je bent dan wéér aan het vergelijken, maar vergelijken is uit de boze!

Dus nooit vergelijken; jezelf niet met een ander, en een ander niet met jou. Want dan krijg je méér en minder waard.

De hele sportwereld hangt van vergelijken aan mekaar. De prestatiedrang, het wat moeten dóen.

Ja, val ik wel op, ben ik in beeld?

Allemaal onzin.

En denk eens aan het gevoel ‘intuïtie’.

Dat werd vroeger ook ondergesneeuwd in het volle evangelie.

Wat is er mis met intuïtie? Dat is een hartstikke goed gevoel hoor!

Je zit er wel eens naast, maar je treft iemand, en je denkt, nou, op een of andere manier voel ik gewoon dat hij betrouwbaar is. Ja, dat weet je dan, en dat blijkt ook zo te zijn.

En bij een ander die je tegenkomt, voel je dat het geen betrouwbaar figuur is, en dat blijkt dan ook.

Aan intuïtie is niks occults, het is een prachtige ingeving van je eigen geest.

Want je kan toch iemand geestelijk aftasten? En dat doet intuïtie.

Ik ken iemand, een pracht kerel, een vriend van ons, die stond altijd klaar voor een ander, maar dan ook z’n hele leven, geen moeite was hem teveel. Maar nou kan hij niks meer, hij is door ziekte geveld.

En nu komt er toch een agréssie naar boven, niet normaal meer! En vooral tegen z’n vrouw.

En de politiek moet het ook altijd ontgelden.

Ik heb hem geschreven: ‘Jezus deed niet aan politiek’.

Maar dat agressieve jongetje werd nu ineens wakker, dus hij heeft gebed nodig.

En verdriet dat nooit is verwerkt, ach, dat kan zo ver weg gestopt zijn.

Er was binnen de muren van het volle evangelie ook geen tijd voor rouwverwerking. Je hebt toch tijd nodig om er aan te wennen dat er iemand niet meer is.

Dat lach je niet weg, dat bid je niet weg.

Dat moet je verwerken en over nadenken. En dan zijn er mensen die met teksten naar je hoofd slingeren. Nou, stuur die maar de deur uit hoor.

Wat moet je met teksten?

Het gaat erom dat een ander met je mee voelt, staat er in de Hebreeënbrief.

Hij voelt met je mee, en Hij gaat naast je zitten en voelt mee. Hij voelt wat jij voelt.

Maar dát is intiem, en dat is prachtig!

En dat heeft tijd nodig, nou, zegt Jezus, Ik heb alle tijd. Ik heb een eeuwigheid om je bij te staan.

Wie weet wat je hebt weggestopt vanaf je vroegste jeugd aan emoties.

Meestal weet je het wel van jezelf.

 

Ik wil je nog op 2 dingen wijzen.

In Handelingen zegt Paulus, ik geloof in die toespraak tegen die Grieken op de Areopagus, daar citeert hij één van hun dichters, dan zegt hij:  Wij zijn van Zijn geslacht, in Hem bewegen wij ons.

Wat beweegt jou? Waarom doe je iets?

Wat beweegt je in Hem, dan ben je dus bewogen door iets; je raakt bewogen; het doet je wat.

Dat is ook de bewogenheid die God heeft met jou. Hij is over je bewogen als het slecht met je gaat; en Hij juicht en jubelt over je, staat er in Zefanja, als Hij je ziet!

Dat is wat! Een God die staat te juichen en te jubelen. Waar is Hij nou zo vrolijk van?

Van jou! Hij ziet je komen, dat is mooi!

Dan wijs ik nog even op Psalm 27, ook een hele diepgaande Psalm, daar kun je zoveel uithalen.

Daar zegt de Psalmdichter: Eén ding heb ik aan God gevraagd…Eén ding….

Nou, als ik hoor wat er allemaal afgebeden is binnen onze muren, dat was niet één ding, dat waren wel honderden dingen, allemaal gevraagd.

Ik denk dat het wel eens gezond is om te stoppen met dát bidden; dat je overal om vraagt, dat je tien keer hetzelfde zegt.

Dat hoeft niet, één keer is genoeg.

Dat je eindeloos bidt om engelenbescherming. Ach, bij het eerste gebed hebben ze het al gedaan, en ze beschermen je. En je kinderen en je kleinkinderen.

En wat vraagt David? Hij vraagt maar één ding. Eén ding.

Ik weet niet of je God altijd wat vraagt, ik vraag wel eens om antwoorden hoor.

En de heilige Geest neemt het dan uit Jezus, want Hij heeft alles in Zich, en die openbaart het dan aan jou op een moment dat het uitkomt, dat het goed is.

Eén ding heb ik gevraagd. Nou David, wat heb je dan gevraagd? Nou, zegt hij, Ik zoek in het huis van God te blijven, alle dagen van mijn leven.

Ja, en wat doe je daar dan? Nou, zegt hij, en dat is zo ontroerend: om de lieflijkheid des Heren te zien.

Ik wil de lieflijkheid van de Heer zien, dat is alles wat ik wil, meer hoef ik niet, en daarna ga ik doorzoeken in Zijn tempel.

Ik denk dat David inmiddels de lieflijkheid des Heren heeft gezien, en dat hij nog steeds aan het doorzoeken is in Zijn tempel.

Tijdens z’n leven op aarde zei hij al: ‘Ik wil U eens zien, er moet zo’n lieflijkheid van U uitgaan’. Dat is toch wonderlijk!

Een Duitse dichter zei eens van God: ‘U heeft zo’n zachte aard van zijn’.

Een mooie uitspraak is dat, dan word je toch helemaal stil?

Iemand anders zei eens: ‘zachte krachten zullen een keer overwinnen’. Met nadruk op de ‘zachte krachten’.

Die zachtheid van onze Heer, die zachtheid van z’n Vader.

God wordt wel eens verweten dat Hij slap is, net als die vader van de verloren zoon.

Maar God heeft geduld en heeft liefde, en dat maakt het allemaal weer goed.

En om te gaan onderzoeken in Zijn tempel.

De Naardense bijbel vertaalt met: om de ochtend te zien gloren in Zijn tempel.

Het ochtendgloren.

Deze vertaling zegt: doorzoeken.

Als wij nou zeggen dat wij die tempel zijn, dan ga je bij elkaar op bezoek.

En ga je met elkaar doorzoeken wat voor schatten jij verzameld hebt, en dan kun je die laten zien.

Wat heb je geleerd, wat heb je meegekregen, wat zit er in je? Mag ik je zien?

Vertel mij over de Vader en over de Zoon.

Al die tempelschatten, zoals vrijheid en ruimte, onschuld. Dat zijn schitterende schatten. Daar krijg je een goed gevoel van. Goed voor je gevoelens; dat voelt goed!

De Naardense bijbel vertaalt het met ‘ochtendgloren’. Dat is als de zon bijna op is. Je ziet het licht worden, maar de zon is er nog niet, maar dat ochtendgloren kondigt de zon aan. En de zon is het beeld van God.

Dus het licht begint te stralen.

Mariet kreeg een jaar geleden ineens een ingeving; ze zei: ‘er schiet me nou toch iets te binnen, waar ik m’n leven lang nog niet aan gedacht heb, dat is een dichtregel:

Door de nacht van smart en zorgen schrijdt de stoet van pelgrims voort, en wat doen ze? Zingend liederen van de morgen nu het nieuwe licht weer gloort.

Daardoor kwam ze op dit idee: ‘wij zijn een groep pelgrims, en we zingen liederen van het licht dat aan het opkomen is.

Is dat niet ontroerend?

De zon komt op hoor! Die dag des Heren breekt een keer aan.

De Dag des Heren zal de duisternis weer doen oplichten.

Het verzet van de boze wordt gigantisch; hij wil niet dat Gods Dag aanbreekt.

Daarom staan er zoveel profetieën over de Dag des Heren van bloed, vuur en rookdamp, het is allemaal ellende en verschrikking. Dat klopt, dat is de satanische kant van de zaak.

Maar het licht is zó teder, het licht is zó beminnelijk; die nieuwe Dag gaat gloren!

Dan zegt David er nog achteraan: als het te kwaad wordt, bergt Hij mij in Zijn hut.

Waar woont jouw God? In een hut!

O, ik dacht dat Hij een knots van een tempel had; nee, een hut.

In de woestijn had Hij wel een fraaie hut, een mobiel ding, dat heette een tabernakel.

Dat woord tabernakel is verwant aan het woord ‘taverne’, dat is een hut.

God woont in een hut. Maar die hut…., dat zijn wij!

Jij bent die hut, een doodgewone hut.

Een tent, zo wordt het ook wel genoemd.

Hij woont in een hemelse tent, schitterend.

Salomo had nooit de tempel hoeven te bouwen hoor. Wat een flauwekul.

Maar ja, kijkend naar andere goden hoe die geëerd worden, nou, dan wij ook maar.

Het woord ‘tempel’ komt in het Hebreeuws niet eens vóór. Wist je dat? Er staat altijd ‘huis’, gewoon een huis.

Dus God woont in een hut, en die hut zijn wij!

 

Duurt Sikkens (Assen mei 2017) 

 

 

In het begin was er een belofte (Duurt 04-05-2014)

In het begin was er een belofte

Vandaag een paar losse gedachten.

Wat was er in het begin? In het begin was het Woord; maar wat is begin?

Eigenlijk staat er: in beginsel. En een beginsel is niet iets waar geen leven in zit, maar het is iets waar léven in zit.

In het Woord was leven; dus het is een beginsel geweest van iets wat gaat groeien. Dan maak je het los van de tijd in de beginne.

In het beginnetje van een plant zit leven, een levensbeginsel. En dat Woord was God. Dus het levensbeginsel heeft altijd in God gezeten.

Als je nou de betekenis opzoekt van het woord ‘woord’, wat vind je dan in het woordenboek? Niks! Helemaal niks!

Dát is gek; alle woorden hebben een betekenis, behalve het woord ‘woord’.

De oerbetekenis van ‘woord’, dat komt uit het Indo-Germaans, dat is ‘belofte’. Het heeft te maken met beloven.

Dus ‘in de beginne’ was er een belofte.

God heeft iets beloofd. Hij heeft Zichzelf iets beloofd.

Woord is natuurlijk ook een gedachten-uiting. Want je hebt eerst gedacht, dat bordje hangt al in de hemel: bezint eer je begint.

En er staat in Colossenzen wat dat nou is.

Daar staat: Het geheimenis van Christus. Dát is het eigenlijk waar het allemaal om draait.

Je kan rustig zeggen: Jezus was de eerste Christus. Er komen er dus nog meer, want Hij heeft een heleboel volgers.

De eerste Christus, de voorste kun je ook zeggen. Denk maar aan die ruiterstoet uit Openbaringen, al die ruiters zijn in het wit gekleed, behalve de voorste. Die heeft z’n mantel in bloed gedoopt. Dát is onze Heer.

De voorste, en een ander woord voor voorste is: vorst. Maar de naam van de voorste ruiter staat geschreven, en hij heet: Het Woord Gods. Gods Woord.

Dat heeft zo’n intense, alles omvattende betekenis. Het is eigenlijk niet te vatten dat dat allereerste Woord in een mens tot leven komt. In een mens!

Nou moet je eens goed nagaan: dus ook in jou. Want Jezus was de eerste openbaring van Gods wezen, en tege-lijkertijd verborg Hij dat in Z’n mens-zijn.

Je kon het uiterlijk niet aan Hem zien. Alleen als je een blik kon slaan op Zijn innerlijk, dan zag je het. En Petrus had dat, hij zei dat: Je bent de Christus!

En Jezus zegt: mond dicht, niet verder vertellen, want dat hou Ik geheim.

Want wat betekent nou ‘openbaring?’

Openbaring betekent dat het verborgene aan het licht komt, dat een ander het kan zien, dát is openbaring.

Maar als ik de dingen verborgen hou, dan kom je niks over mij te weten. Openbaar ik dat, dan wordt het toegankelijk voor de wereld.

Dus als God Zich openbaart, openbaart Hij Zich áán de wereld. En dat heeft Jezus gedaan.

Het eerste woord van God was: Licht!

Wij zijn ook uit dat woord geworden.

Alle dingen zijn uit dat woord geworden.

Dus wij zijn uit licht geworden. En als je uit licht wordt, ben je ook licht.

En licht is een prachtig beeld van liefde.

Wij zijn ontstaan in dat woord, in dat licht, vanaf het oerbeginsel heeft God altijd gedacht aan mensen waarmee Hij Zich omringt.

Hij heeft altijd gedacht aan mensen die bij Hem zouden zijn. Wát een wens!

En die altijd bij Hem zouden blijven!

En waarin Hij Zich kon uiten. Daar heeft Hij mensen voor nodig. Die stem geven aan Zijn gedachten.

Eigenlijk zoekt God alleen maar monden. Die zoekt Hij: vertel wie Ik ben.

Elk woord, wat ik ook zelf zeg, en ook ieder mens, heeft adem nodig, je kan geen woord zeggen zonder adem.

Dus woord en adem, Woord en Geest horen bij elkaar; die twee zijn onscheidbaar. Dat mag je nooit scheiden, en dat is de duivel wel gelukt.

En zo wil God met ons van gedachten wisselen. Van aangezicht tot aangezicht, net als Mozes, Elia, Jezus. Praten met elkaar, wat denk jij….?

Je kunt je wel vaak afvragen wat God denkt, maar Hij vraagt jou ook wel eens: wat denk jij? Wat denk jij er van? Vertel Mij eens wat je ervan vindt.

Dat vindt Hij toch heerlijk dat Hij je als gelijkwaardig mens beschouwt?

Dat is een hele intieme omgang, maar wel zó echt.

 

In Psalm 119, die oerlange psalm, vers 130, daar staat een zinnetje: Het openen van Uw woord verspreidt licht.

Nou, dat is niet de bijbel openslaan…., daar komt geen licht uit, maar het openen van dat wóórd.., dus dat je het diepe ver-borgen geheim, wat in dat woord zit opge-sloten, als het je lukt om dát te openen…, en wat komt er dan? Licht! Dus dat woord is ook licht, en dan begint het zich ineens te verspreiden.

Dus licht verspreiden, en dát is wat Jezus deed. Hij heeft ons de Vader verklaard, staat er in Johannes. Hij heeft gewoon uitgelegd wie God was, gewoon uitgelegd wie Zijn Vader was.

Maar Hij is het Woord Zelf óók! Dus als Hij Zich opent, verspreidt Hij licht, en dat zei Hij ook: Ik ben het Licht van de wereld.

En later zegt Hij tegen z’n volgelingen: nou zijn jullie het! Ik ga naar de Vader, nou zijn jullie het licht van de wereld.

Dus de discipelen, wij, zijn ook uit dat woord ontstaan, we zijn gevormd door dat woord, we wórden ook gevormd, en we worden steeds meer licht.

Hier zitten levende woorden van God, èn, staat er in Deuteronomium, dat woord is zó dicht bij je, in je mond, in je hart.

Dichterbij bij je kan dat woord niet komen. En doe dat maar, staat er achter, om het te volbrengen.

Wat is dan dat woord? Dat staat een paar verzen eerder: Heb God lief met hart en ziel. Dat is nou alles! Want God hunkert er naar dat er van Hem gehouden wordt.

Het is toch heerlijk dat er van je gehouden wordt?

Dan kun je wel zeggen: ja, dat weet ik wel…., maar besef je ook wat liefde doét.

Ja, dat je van God houdt.

Dat is prachtig! Daar vraagt Hij naar.

En als nou de Christus in je woont…, Christus betekent gezalfde, als de Geest van God in jou woont, dan heb je onvoor-waardelijk lief.

Hoeveel voorwaarden stel je wel niet om lief te hebben? Als jij je best doet…., dan hou Ik van je…

Als je kind nou helemaal de verkeerde kant op gaat, hou je er dan nog van of niet? Denk maar aan de verloren zoon.

Dat ging helemaal mis. Nou, zegt die vader, mijn liefde voor jou kan niet kapot. Nooit! Want dan is het laatste draadje weg.

Er zij licht! Wát een uitspraak, in die duisternis toen. Want het was donker hoor, woest, leeg.

Ik weet niet hoe dat allemaal kon, maar er was wel licht nodig. En licht geeft in de eerste plaats warmte.

Warm licht, het doet je goed, het is behaaglijk, je sluit je ogen, je geeft je over aan dat licht. Dat is toch prachtig!

De warmte van een medemens.

Maar licht maakt ook zichtbaar, en dat is zó iets moois!

Dat licht maakt jou zichtbaar zoals je écht bent.

Dus als mijn ogen verlicht zijn, zegt Paulus, dan zie je de mensen zoals ze wèrkelijk zijn. Los van hun karakter, los van hun gedrag, los van hun gedoe.

Je kijkt gewoon dwars door alles heen.

Je ziet de mens zoals hij wèrkelijk is.

Wat dát betreft sta je eigenlijk naakt voor God, maar je schaamt je niet voor elkaar.

Je bent open en bloot voor Hem, er is niets voor Hem verborgen.

Dan zie je toch iemands mooie karakter; want een mens is van nature goed hoor! Het kan verschrikkelijk beschadigd zijn, opdonders hebben gehad, vernield zijn, ach, wat kan er niet met die menselijke ziel gebeurd zijn.

Medisch de grootste tak in Nederland zijn de psychiaters hoor. Dat is de grootste tak in Nederland van alle specialisten.

Kun je nagaan hoeveel mensen kapot zijn geslagen, verbrijzeld zijn.

Als je dan zichtbaar wordt voor de ogen van God, voor de ogen van iemand die jou liefheeft, dan zie je ineens iemands mooie karakter, en je ziet ineens iemands dromen.

Je ziet ineens iemands verdriet. Je ziet de mooie dingen, leuke dingen, de vreugde.

Maar je ziet iemand zoals hij wèrkelijk is!

En dán kun je helpen.

Hou je van mensen? Hou je zelfs van lui die de pest aan je hebben? Hou je van vijanden? Heb je ze lief? Verdraag je ze?

Paulus schrijft in dat beroemde hoofdstuk over liefde in 1 Cor. 13:5: de liefde raakt niet verbitterd.

Nou, ik ken heel wat verbitterde mensen in onze kringen; zoveel verdriet.  En dat verdriet is omgeslagen in verbittering.

‘Voor mij hoeft het niet meer’ zeggen ze, ‘ik heb het hélemaal gehad. Wát nou volle evangelie…., het heeft mij kapot gemaakt’.

Ja, die liefde van die mensen is verbitterd.

Dat kan.

Je kan ook zeggen: de liefde ergert zich niet. Dat zou Paulus er ook nog tussen kunnen flansen, maar ik hou het maar op verbittering.

Dus ‘de liefde ergert zich niet’.

Matthéüs gebruikt dat woord heel veel.

Typisch hij, de anderen nauwelijks.

Het Griekse woord ‘scandalon’, ons woord schandaal lijkt er op.

En scandalon heeft zoveel verschillende vertalingen, het betekent: tot zonde verleiden. Jezus gebruikt dit woord ook nogal eens.

Hij zegt: als iemand deze kleinen…, en met die kleinen worden wij bedoeld hoor, …tot zonde verleidt, dan had je beter een molensteen om z’n nek kunnen hangen…

Kleintjes kunnen verleid worden, wij.

Het betekent ook: ten val komen. Hier ook het woord scandalon, ten val komen.

Wie de ander liefheeft, zegt Johannes, blijft in het licht en komt niet ten val.

Daar staat dat woord ‘scandalon’ weer.

Dus zolang ik liefheb, val ik niet.

Heb ik niet meer lief, nou, dan val ik, erger ik me.

Scandalon is een vogelval, daar zit een stokje in en daar zit een stukje vlees aan of zo, maar je loopt er op af en je pakt dat, en het stokje laat los en de val klapt dicht, en jij zit gevangen.

Dat is het woord scandalon. Het stokje waarmee de val geopend wordt.

Maar het betekent ook ergeren hoor.

Je stoot je er aan. Ja, je stoot je er aan.

Als je je ergert, verlies je het respect voor de medemens. Je verheft je en je oordeelt met minachting; jij staat daar boven, en je ergert je aan die ander.

In Nederland bestaat de uitdrukking: je ergert je kapot. Nou, wie gaat er dan kapot? Jij zelf! Jij ergert je, dus jij gaat kapot.

Religieuze geesten ergeren zich heel gauw aan ware christenen.

Jezus wordt genoemd: de rots der ergernis.

Als je Hem zo ontmoet, zou je je ergeren of niet? Wat betekende die man nou?

Gestalte noch aanzien, dat we Hem zouden hebben begeerd, er ging helemaal niks vanuit… Tjonge jonge…

Hij stelde zo weinig voor in de wereld.

Achteraan zitten, niet opvallen.

Als jij je tóch ergert aan de ‘rots der ergernis’, dan stoot je je er aan.

Het heet ook ‘steen des aanstoots’.

En als jij je stoot, dan struikel je hoor!

Of als jij je eraan stoort, dan val je.

En uiteindelijk zullen ze dat ook bij ons doen; dat ze zich aan óns storen en ergeren, kwaad worden.

Jezus zegt ook op een gegeven moment: jullie willen me doden. Nou, dan beginnen ze toch te lachen….., maar ze hebben het wel gedaan.

Dat willen jullie, zei Jezus. Jullie verwachten van Mij iemand die heel anders is dan Ik ben. En dáár zat het hem. Ze wilden een geweldige koning hebben, een stralend middelpunt, die de Romeinen zou weg jagen. Een koning met macht en majesteit en heerlijkheid.

En als je Hem zou zien: ‘is dát nou een koning? Ja, zegt Pilatus, dat is nou de koning van de Joden.

Nou, toen waren ze alweer kwaad…, Hij is onze koning niet.

Ergeren komt van het woordje ‘erg’, en erg betekent ‘kwaad’; gewoon kwaad in de zin hebben, erg in de zin.

Erger, dat is de vergrotende trap, en dan nog een werkwoord: ‘ergeren’, nou, dan heb je het wel druk.

Ergernis kan even later gewoon haat worden. Ergernis wordt haat. ‘k Heb zo’n moeite met die man….,oh, nou, dan moet jij eens veranderen.

Ik erger me kapot aan die kerel…, nou dan moet jij eens veranderen.

Je kunt je aan alles ergeren. Ik zal eens een paar aardse dingen noemen waaraan je je kunt ergeren: hoe iemand eet, smakkend, boerend; nou, hoe reageer je?

Of hoe iemand loopt, dat je je gewoon ergert aan hoe iemand loopt, dat is toch niet normaal man…

Hoe iemand zit. Iemand ergerde zich een keer aan mijn zitten, hoe ik zat. Ik denk: waar gáát dit over?

Hoe ik zit, hoe ik preek, hoe ik praat, hoe ik over deze katheder hang. Je kan je, als je wil, overal aan ergeren.

Aan het verkeer, en jij maar gelijk hebben achter je stuurtje, want je ergert je wezenloos.

Op tv, de politici, en jij je maar ergeren, jij hebt groot gelijk natuurlijk…., ze hadden jou moeten kiezen.

Dan heb ik het alleen nog maar over aardse dingen waaraan jij je suf ergert.

En de hemelse dingen? Wat zijn dat dan, waaraan je je wezenloos kan ergeren?

Dat zijn nou je broer en je zus. Dát zijn de hemelse wezens.

Wie een ander liefheeft, blijft in het licht, komt niet ten val.

Zolang ik liefheb, val ik niet. Dat is wèl een mooie uitspraak, maar ja, ze hebben Mij gehaat, zegt Jezus, ze gaan jullie ook haten hoor, echt waar, allemaal! Ze krijgen de pest aan jullie. Ze zullen je haten om Mijnentwil, om dit evangelie.

Als je je nou voortdurend ergert, aan hondepoep en weet ik veel….,maar goed, je ergert je wezenloos en vaak, dan moet je je toch eens laten bevrijden.

Ja, dat meen ik.

Laatst heeft iemand dat hier gedaan, en die is ook bevrijd.

Ergernis kan zo diep aan je vreten.

Zonder ‘erg’, zonder ‘arg’, dan ben je argeloos, en dáár gaat het om.

Ben je argeloos….., als wat Heer? Als een duif, zegt Hij. Wees argeloos als een duif, want een duif heeft geen galblaas; ik weet niet of je dit wist, maar een duif heeft geen galblaas. Daar zit dus geen bitterheid in.

En een duif is hèt beeld van de heilige Geest. Niet een witte pronkduif, maar een doodgewone tortelduif.

Wees dus argeloos als een duif. Dat is hartstikke mooi hoor.

En voorzichtig als een slang, zegt Hij. Want die zijn ook voorzichtig. Goed uitkijken. Als je je voortdurend ergert, dan ben je niet barmhartig.

Barmhartig is een term die is uitgevonden door de Statenvertaling, eeuwen geleden, want ze zochten een goed woord voor ontferming, toen werd het barmhartig.

In de grondbetekenis van het woord barmhartig zit het woordje ‘arm’ in; je kent allemaal de tekst: zalig de armen van geest. Maar je kunt ook lezen: zalig de armen áán geest. Die mensen zijn arm áán geest, zó dom. Ze hebben ook niks, ze kunnen ook haast niks.

Arm aan geest, dan heb ik het nog niet eens over de gehandicapten.

Armen, de ellendigen. Het is wat, de ballingen van de ziel, ze weten niet eens dat ze een ziel hebben.

Het zijn ballingen, ze staan als vreemden in de wereld, snappen ook niet wat ze hier doen. Ze zitten gevangen.

Je kan zelfs gevangen zitten in jezelf. Achter de grendels van je gelijkhebberij.

Stel dat jij altijd vindt dat je gelijk hebt, en de rest is dom volk, die snappen er niks van…, jij hebt gelijk!

Nou, ik kan je wel vertellen dat je muur-vast zit, gevangen in je gelijkhebberij.

En Jezus maar aan de deur staan, en kloppen, of Hij bij jou mag binnenkomen. En je houdt de grendel er op, want je hebt gelijk.

Jezus noemt barmhartigheid het gewichtigste van de wet. Dan moet je ook weten dat de wet ook uit liefde gegeven is, en het gewichtigste daarvan is de barmhartigheid.

Gewichtig betekent: het weegt het zwaarst.

Met de wet in de hand, en dan barmhartig zijn, dat is toch prachtig? Dan let je toch niet meer op overtredingen?

Je ziet ze wel, maar….èn!…. Er zijn zo verschrikkelijk veel overtredingen van wetten, ja, nou èn! Ga er doorheen, heb lief.

Bekijk die ander met jouw ogen, met Gods ogen; dat je denkt: gut, ik ga me ontfermen, ik word barmhartig, dat wil ik gewoon.

Barmhartigheid is hèt wapen tegen ergernis. Het is hèt wapen tegen haat.

Dus vermoei je je nou maar niet meer met al die dingen waaraan je je ergert, want dat is zeer vermoeiend hoor.

Kijk, God is wel goed, puur goed; maar dat betekent niet dat Hij alles goed vindt. Nee, er zijn dingen die Hij helemaal niet goed vindt; maar hoe geeft Hij daar lucht aan. Hij laat het wel gewoon geworden; wat niet goed is, laat Hij geworden.

Ik weet niet of je het weet, maar zó zit Hij in mekaar. Het gebeurt.

Ik wil wel voorbeelden geven hoor.

Op het moment dat Eva daar zit onder die boom met die schitterende vruchten, en ze steekt haar hand uit…, waarom sprong God er niet tussen?

Of dat Hij z’n keel schraapt vanuit een struik: hhuummmm… Eva, kijk uit!…

Dat deed Hij niet. Maar waarom niet? Omdat elk mens verantwoordelijk is voor z’n eigen daden. Hij liet dat toe. Hij vond dat niet goèd, maar Hij werd natuurlijk wèl verdrietig toen dat gebeurde.

Samuël. De oudsten komen bij Samuël: ‘nou Samuël, wij willen, net als andere volken een koning’.

O ja? Ja, wij willen een koning.

En Samuël keert zich om en zegt: God, moet je nou eens horen, ze willen een koning.

Trouwens, zegt God, ze verwerpen jou niet, ze verwerpen Mij! Geef ze hun zin maar. Doe maar, God laat dat toe.

Die verloren zoon neemt de halve erfenis mee. Nou, zou jij tandenknarsend achter je bureautje hebben gezeten,of niet?

Dat je zegt: nou, dit heb ik nog nooit meegemaakt!

En Jezus tolereerde Judas ook, Zijn hele leven. En Judas heeft alle geheimen van het Koninkrijk der hemelen gekend. Hij wist ervan.

Hij heeft alles gehoord, Jezus hield zich niet in, of dat Hij met een schuin oog steeds naar Judas keek, nee, helemaal niet. Jezus bleef puur argeloos.

Ja, nou, dan hoort hij maar mee; terwijl Hij wist dat hij Hem zou verraden, maar Hij heeft hem niet anders behandeld.

En dan die beroemde gelijkenis, die ik een poos geleden heb uitgelegd, over het onkruid en de tarwe.

Dat de werkers zeggen: verdikkeme, er komt allemaal onkruid op. Dan zeggen ze eerst nog tegen de zaaier: heb je er wat verkeerds tussen gezaaid? Komt dat bij jou vandaan? Nee, zeg hij, dat heeft een slecht mens gedaan.

Ja, maar wat moeten we nou doen? Niks, zegt hij, laat maar geworden.

En dát is een prachtige grondwet in je handelen en denken over mensen.

Laat maar geworden. Wind je niet op!

Laat maar…, het gebeurt!

Als jij maar argeloos blijft. Als jij maar blijft liefhebben.

En op den duur kost dat toch m’n kop?

Ja, want uiteindelijk zullen degenen gedood worden om de naam van Jezus, en nergens anders om. Alleen dáárom al.

Laat maar geworden.

Het zit zo duidelijk in mekaar.

In Mattheus 20 staat de gelijkenis van die arbeiders in de wijngaard. Ze staan op een plein en ze kunnen gehuurd worden.

Vier keer huurt de eigenaar die arbeiders, vier keer vier groepen. Ze raken het eens over de prijs, een schelling, een zilverstuk.

Dan gaat hij nóg eens een keer naar dat plein, hé, daar staat nog een groepje. Een uur vóór zonsondergang. Nou, dát is laat!

Ze zeggen: er is niemand die ons huurt. Kom maar mee, zegt de eigenaar, en ga maar werken.

Een uur voor zonsondergang! En de zon gaat onder…, èn ze worden uitbetaald.

Zó, een uur later; en die eerste groep ziet die laatste groep, ze zeggen: dat is niet helemaal eerlijk hè? Wij hebben de hele dag de hitte doorstaan, we hebben alles doorstaan, en we krijgen een schelling, en de gasten die een úúr voor zons-ondergang zijn aangenomen, krijgen ook een schelling; dat is niet eerlijk.

Vakbond erbij…. ja….

Dan kijkt die eigenaar en hij zegt: we waren het toch eens over het loon? Dat hebben we toch afgesproken? Ja, nou, dat is van jullie, het uwe, je hebt er recht op, alsjeblieft.

Ja maar…., nee, niks maar! Ik mag toch met het mijne doen wat ik wil, dat is toch het mijne? We waren het toch eens geworden?

Dan zegt hij er wat achter: of is je oog boos omdat ik goed ben. Gun je het die gasten? Is je oog boos, ben je jaloers.

Jaloezie, lees maar na in het oude testament, daar is een heel hoofdstuk aan gewijd over een geest van jaloersheid.

Jaloezie is een boze geest; daar kun je verschrikkelijk veel last van hebben. Maar het is een boze geest.

Maar met die gelijkenis maakt Jezus het verschil duidelijk tussen het jouwe, waar je recht op hebt, èn het Mijne, zegt Hij. Daar mag Ik mee doen wat Ik wil!

Het jouwe en het mijne.

Er is een heel oud Rabbijns verhaal; dat is een illustratie van het jouwe en het mijne.

Mozes is op een dag weer bij God en dan zegt God: Ik zal je eens wat laten zien.

Dan wandelen ze samen door de hemel, en dan toont God hem allemaal schat-kamers.

Een deur gaat open en de schatten flonkeren en schitteren Mozes tegemoet. Hij vindt het prachtig.

Hij zegt: voor wie is dat? Nou, zegt God, dat zijn schatten voor de rechtvaardigen.

Goh, wat fijn!

Nou, weer een kamer verder, ook allemaal schitterende dingen, mooi om te zien. Ja, zegt God, die zijn voor degenen die gezorgd hebben voor weduwen en wezen.

Nou, mooi hoor!

Dan weer een kamer. Ja, voor mensen die goed gedaan hebben voor een ander, die hun naasten hebben liefgehad.

Tjonge jonge.

Enfin, aan het eind gaat er een deur open, een enorme deur schuift open, en daar is me toch een schatkamer zeg…., Mozes is stomverbaasd. Hij kijkt en hij kijkt…. en zegt: voor wie is dit dan?

Nou, zegt God, dat is voor de mensen die niks hebben verdiend, dan heeft Hij de tranen in de ogen staan.

De mensen die niks konden, die niks konden betekenen, de lozers, de verliezers, de verbrijzelden van geest.

Dáár zijn die schatten voor. Dat is nou het Mijne, die anderen krijgen het hunne.

Alsjeblieft, het is je van harte gegund, maar zij krijgen het Mijne!

Dat is toch niet te geloven hè? Hen geef Ik het Mijne. De verbrijzelden en de kapot geslagenen.

Amen.

 

Ik heb nog een gedichtje, dat hangt al jaren op m’n studeerkamer.

 

Jij, voortgedrevene,

door storm en fluistering, zó moe.

Zwartgebrand, je schokt en je huilt.

Kom in de stille morgen die Ik ben.

Ik zal je tooien

met de lazuurstenen van de hemel,

met de robijnen van Mijn bloed

en met het parelmoer van Mijn geborgenheid.

Geliefde!

 

Vader, wij leggen ons hoofd op Uw voeten en aanbidden U in stilte en in geluk.

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 04-05-2014

 

 

Het splijten van de Olijfberg (Duurt 07-02-2016)

Het splijten van de Olijfberg

 

Veertien dagen geleden heb ik het over spoorzoeken gehad, daarbij heb ik in een zijstraatjes nog genoemd dat ruwe diamanten en ruwe saffieren  worden geslepen, want aan een ruwe diamant en een ruwe saffier zie je niet zoveel.

En dat slijpen is niet leuk, daar kun je de tranen van in de ogen hebben.

Maar, zegt Jacobus: verheug je als in velerlei verzoekingen valt.

Nou: verheugen? Maar hij wijst op datgene wat daarna komt.

Als het geslepen is, dan moet jij eens kijken wat een mooi vlakje daar aan die edelsteen ontstaat, en dat heet: een facet.

En elke keer als je een verzoeking doorstaat, dan moet je maar denken aan wat er daarna tevoorschijn komt, want elke keer als je onder druk staat, word je dus geslepen, en wat komt er dan tevoor-schijn? Een facet van Gods karakter. 

Dát is wat?

Dus je wordt gelouterd; tjonge jonge, wat word je mooi in al je verzoekingen.

Maar daar wilde ik het niet over hebben.

Ik wil het hebben over Zacharias 14 : 3-5. Een heel merkwaardig stukje.

Daar staat nl: Dan zal de Heer uittrekken om tegen de volken te strijden zoals Hij vroeger streed ten dage van de krijg.

En dan komt het stukje waar het mij vandaag om gaat: Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde. Dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oost-waarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; en je zult de vlucht nemen in het dal van mijn bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Azal.

Het gaat dus over de Olijfberg, die ten oosten lag van Jeruzalem; en die splijt. De ene helft valt naar het noorden en de andere helft splijt naar het zuiden.

En als die berg splijt, ontstaat er dus een dal; en dáár gaat het mij vandaag om.

Dit is een heel merkwaardig stukje hoor.

Toen Zacharias dat uitsprak en opschreef, zal hij zich wel eens op z’n hoofd gekrabt hebben en denken: ‘waar hèb ik het over?’

‘Waar gáát dit over?’ Een berg die splijt!

Eerst maar eens iets over die berg.

Daar had Jezus wat mee.

Die Olijfberg lag ten oosten van Jeruzalem, dus wat zagen de mensen van Jeruzalem nooit? De zonsopgang!

Dat zagen ze dus niet, en dat is een door-denker. Ze zagen nooit de dageraad, ook een doordenker, want daar stond die berg tussen.

Jezus hield nogal wat redevoeringen vanaf die berg. En aan de voet van die berg lag de hof van Gethsémane. Daar was Hij ook vaak te vinden met z’n discipelen, en dan hadden ze gesprekken.

Het was ook de plek waar Hij zich voor-bereidde op Golgotha. Ook in dié hof.

Daar is wat afgeleden hoor!

Gethsémane betekent ‘Olijvenpers’.

De olijf is nl. altijd groen, en in de Joodse traditie zagen ze het als de boom des Levens in het Paradijs.

En Jezus is die boom des Levens. Zoals de boom van kennis van goed en kwaad de antichrist is.

En die twee staan vlak naast elkaar, en ze lijken ook nog op elkaar.

Alleen denk ik dat de olijf, die Jezus voorstelt, wat kleiner is dan die ander, dat is mijn eigen idee.

Als je nl. van die olijf eet, dan eet je eeuwig leven.

Jezus is ook zwaar onder druk gezet in Gethsémane.

Wat kwam er uit die olijvenpers toen Hij onder druk kwam? Olie! En met dié olie ben jij gezalfd.

Er is heel wat gebeurd hoor, daar in Gethsémane! Hij heeft zó zwaar onder druk gestaan.

Hij had aan z’n discipelen gevraagd om bij Hem te waken, maar ze sliepen.

Hij moest er helemaal alleen doorheen. Stel je dat eens voor.

Die olie is een beeld van Gods Geest; dat hebben we aan Hem te danken.

Nou zijn er ontzaglijk veel Joden die de komst van Jezus verwachten aan de hand van dit stukje. Zij verwachten de komst van de Messias op dié berg. Heel veel Joden. En ook een hoop christenen verwachten de zogenaamde wederkomst van Jezus op die berg. Wel wat verwarrend.

Nou is het woord ‘wederkomst’ een slechte vertaling van het Griekse woord parousia.

Want parousia betekent niet ‘wederkomst’, het betekent ook geen ‘komst’, het betekent ‘aanwezigheid’. De aanwezigheid van de Christus, en die is hier aanwezig, ja toch?

Dus de Joden verwachten de Messias, de christenen verwachten de tweede komst. of hoe ze het ook uit willen leggen…; en om daar bij te zijn…., ja, ze denken ook nog dat ze er bij kunnen zijn als Hij landt, als z’n voeten die berg raken…

Daarom hebben ze ook een hoop kerkhoven op die berg. Een heleboel christenen zijn daar begraven, en ook zijn er Joodse kerkhoven. Dus als Hij dan die berg raakt, dan klimmen ze uit die graven, wat je je daar ook bij voorstelt…..; en dan zijn ze het dichtste bij de Heer.

Wat een onzin!! Het is zo’n grote onzin, maar ja, ze leggen het natúúrlijk uit!

Ze denken ook dat die berg echt gaat splijten.

Er zijn ook miljoenen christenen die denken dat God nog iets speciaals heeft met dat natuurlijke volkje aan de Middel-landse Zee. Daar moet God toch wel wat mee hebben op één of andere manier…

Dat laat Hij toch niet zomaar los…..?

Er zijn miljoenen die dat denken hoor!

Zéker in Nederland. En wat doen ze? Dan zorgen ze er voor dat ze al die profetieën – zoals die zijn uitgesproken door allerlei  profeten uit het oude verbond – laten wijzen in de richting van dat natuurlijke volk aan de Middellandse Zee.

In 1948 begon dat, toen werd er een nieuwe staat gesticht; nou, dat werd gezien als een gigantisch wonder; ‘God was toch weer wat van plan met dat volk’….

De Psalmregel: ‘en door Zijn hand zich laten leiden’, hebben zij veranderd in: ‘door de krant zich laten leiden’.

Daar staan de berichtgevingen in over dat volk. Het is toch niet te geloven!

Maar waar wijzen al die profetieën nou op? Nou, zegt Petrus, op ons. Die wijzen op ons! Op de Christus, liever gezegd.

De Christus is eerst openbaar geworden in Jezus, en daarna in ons. Dus ál die profetieën, beginnende bij Mozes, wijzen op de Christus. Dat is Gods grote geheim.

En Jezus moest dat de Emmaüsgangers nog een keer uitleggen. Beginnende bij Mozes.

En wat is dat ‘beginnende bij Mozes?’

Dat is Genesis 1:3, daar begint het al:

Er zij licht. Toen heeft bij God ook de tranen in de ogen gestaan hoor toen Hij dat zei. Het gaat over licht.

Maar al die profetieënmengers…., tjonge jonge…, wat zijn die bezig met dat natuurlijke volk Israël.

Conferenties worden er aan besteed.

Kennen jullie uitgeverij Het Zoeklicht?

Dat bestaat al een eeuw. Ze geven ook een blad uit met dezelfde naam.

Nou, de boodschap die zij verkondigen staat haaks op wat wij geloven. Echt waar. Vooral wat betreft de parousia, die komst, of liever gezegd: aanwezigheid, maar daar hebben ze het niet over; en ook dit deel van Zacharias.

Ze geloven dat Jezus echt met z’n voeten landt op die berg…., dat is toch niet te geloven?? En dat die berg splijt…, heel raar, het is net alsof ze hun bijbel niet kennen; alsof ze de hierna volgende tekst overslaan, want wat zegt Jezus tegen de schriftgeleerden, die alles wisten:

Matth. 21:43: Het Koninkrijk Gods wordt van je weggenomen.., door wie denk je? Door God Zelf! Vijfhonderd jaar lang heeft Hij dat Koninkrijk aangeboden na Maleachi. Vijfhonderd jaar is er niets gebeurd in die streek; en dan stuurt Hij ultiem Zijn Zoon, die het ook nog aanbiedt. En ze weigeren, ze willen het niet horen en ze willen het niet zien.

Nou, zegt Jezus, dan wordt het gegeven aan een volk dat de vruchten daar wèl van opbrengt.

Welk volk is dat? De heidenen, dus wij; tenminste als wij de vruchten daar van opbrengen.

Het wordt van jullie weggenomen, het is jullie vijfhonderd jaar voor je neus gehouden…., en niks helpt.

Wat moest God er dan nog verder mee doen? Nou, zegt Hij, als ze het weigeren, dan geef ik het aan een ander.

En zo was Jezus ook. Als Hij ergens het evangelie verkondigde, en ze weigerden dat, nou, dan ga Ik naar een ander dorp.

Heel eenvoudig en heel gewoon.

Maar het is net of de mensen déze tekst overslaan.

Er is nog zo’n tekst in Lucas 11:52:

Wee u, wetgeleerden, want je hebt de sleutel van de kennis weggenomen;

Welke sleutel is dat? Jullie zijn zelf niet binnengegaan, en hen die trachten binnen te gaan, houden jullie tegen.

Waar zijn jullie mee bezig? En hen die trachten naar binnen te gaan, heb je nog tegen gehouden ook.

Dat is wat! Dan ben je een Schrift-geleerde, maar je hebt de sleutel verborgen.

Wat is de sleutel om binnen te gaan? Dat is de vergeving der zonden.

De man die rein van hart en hand is, mag die heuvel beklimmen.

In Psalm 42 staat: Wie Uw aanschijn zoeken, dat is Jacob. Dus al die mensen die God zoeken, dat is Jacob.

En een ander woord voor ‘Jacob’ is Israël; dus iedereen die God zoekt, behoort tot het geestelijke Israël. Dát is Israël!

Het heeft niets te maken met een natuurlijk volk, geen enkele profetie!

Dat moet ik maar eens een keer zeggen, want er zijn zóveel mensen die dat denken!

Als een huidige Israëliet zich bekeert, dan is dat toch prachtig! Maar God acht alle volkeren gelijk. De Palestijnen zowel als de Israëlieten.

Die Olijfberg is dus een macht van de dood. Een symbool van de macht van de dood. Een donkere berg die staat tussen de stad en de opkomende zon in; en Jezus is begonnen aan de voet, de hof van Gethsémane. Toen moest Hij aan het werk.

En wat gebeurt er in deze profetie van Zacharias? Dat Jezus neerdaalt van boven naar beneden. Van boven naar beneden is Hij neer gedaald. Hij is alle hemelen doorgegaan; en Zijn voeten raken die berg…, en die schrikt zó verschrikkelijk, dat hij barst! Want het splijten van die berg is al gebeurd.

Namelijk toen Hij de dood overwon.

Hij daalde gewoon neer, die berg week, en Hij daalde neer tot op de bodem, en toen was de berg gespleten.

De macht van de dood was gespleten en was totaal ontkracht! De dood is niet meer!

In één van de brieven van Paulus staat zelfs:  Hij heeft de dood afgeschaft.

Dat is de geestelijke dood. Hij heeft hem helemaal afgeschaft!! Het telt niet meer.

Dat is dus allemaal al gebeurd.

Toen dat dal ontstond, kon de dageraad doorbreken. Het dal was verlicht met het eerste licht van de zonnestralen, prachtig! En dan krijgen ze de taak, de opdracht om door dat dal te vluchten, smeer ‘em maar.., dwars door de dood heen, want die is overwonnen!

Mooi is dat allemaal hoor.

Eigenlijk kon Jezus ook zeggen: ‘Ik ben dat morgenlicht, dat eerste licht van Genesis 1:3, dát licht, dat is Hij zelf!

Het wijst vooruit op de Christus. Hij heeft de dood finaal overwonnen, en het is gebeurd!

En toen ontmoette hij de duivel, en Hij hield Zijn hand op en zei: ‘hier met die sleutels; die sleutels van dood en dodenrijk heb jij in handen, maar geef die sleutels terug’.

En wat is de sleutel van de dood? Dat is de zonde. De sleutel van de dood is de zonde. En de duivel laat iedereen zondigen. De Joden hadden het ook altijd over zonden; En over het zondaarsschap.

Je had zelfs kunnen zeggen: de sleutel om binnen te gaan is…, ze hadden eigenlijk op Jezus kunnen wijzen. Maar ja, daar dacht niemand aan. Een enkele aanvaardde dat. Maar de sleutel van de dood is de zonde.

En de zonde is óók overwonnen. Dus als de zonde overwonnen is, en je bent rein van hart en hand, dan kun je fluitend binnenstappen in het Koninkrijk der hemelen. De dood ligt achter je! Die ligt echt achter je!!  En de sleutel van het dodenrijk heeft Jezus nu, die kan openen en sluiten wanneer Hij wil. Hij heeft de sleutel.

Dan ontstaat er, dwars door die berg heen, een langgerekt verlicht dal.

En er wordt aangeraden: ‘ren er doorheen’. Waar is dat een beeld van?

Als de dood is overwonnen en je rent door het dal, waar is dat een beeld van?

Dwars door de dood heen: je hebt je toch laten dopen?

Je bent gedoopt in de dood van Jezus en ook weer opgestaan. O ja, dat is waar ook!

Ik heb de dood achter me gelaten.

Toen ik me liet dopen, wist ik heel weinig van de doop. Ik wist alleen dat m’n zonden totaal vergeven zijn.

Dat was alles wat ik wist. Toen heb ik me koppie onder laten douwen.

Later krijgt de doop veel meer betekenis, veel meer diepgang. Dat dat een keerpunt is in je leven. Maar dat je vooral ook in de dood van Jezus gedoopt bent. Onder- gedompeld en weer overeind gekomen.

Maar dat langgerekte dal werd verlicht van zonsopgang tot zonsondergang.

De gelovigen die hierin geloven, wandelen dus het licht tegemoet.

Ik moet nu denken aan de profetie die Mariet had: ‘zingend liederen van de morgen’. Ze zagen de morgen en ze  zingen die liederen, en ze wandelen dat licht tegemoet.

Niet te geloven eigenlijk.

De laatste keer dat het Pinksteren was, de Pinksterdag…, dat was echt de laatste keer hoor, dan gaat Petrus staan en steekt een redevoering af en hij zegt tegen de mensen:  ‘Jongens, bekeer je en laat je dopen’. Laat je behouden uit dit verkeerde geslacht.

Hij had ook kunnen zeggen: ‘ren door dat dal’. Hoeveel mensen lieten zich toen dopen? Drieduizend! Zó, dan hebben ze het druk gehad, ja. Drieduizend mensen hebben de vlucht genomen, hebben zich laten dopen en zijn het licht tegemoet gewandeld.

Dat dal is dus de ontsnappingsroute van elke gelovige. Dus zo gauw iemand gelooft: ‘Jezus heeft de dood overwonnen’, dan is hij behouden.

Eigenlijk vraagt Jezus dat alleen maar: ‘geloof Mij’.

Nou, ik heb wat dat betreft dit stukje nu wel uitgelegd; en Zacharias weet dit inmiddels ook; want hij begreep er natuurlijk ook helemaal niks van.

Maar nou weet hij het. Het is hem allang allemaal uitgelegd natuurlijk.

Trouwens, wat ik zei: waar hebben de profeten over geprofeteerd?

Eigenlijk zochten ze, en dat werd ze ook duidelijk, ze zochten naar de z.g. zaligheid.

Ze hebben gevorst en gezocht naar de zaligheid waar die profetieën over gaan.

En zaligheid betekent letterlijk: in en in-gelukkig! Dus ingelukkig zijn.

In het Grieks is het makarios. En nou hebben die profeten gedacht: over welk geluk gaat het dan toch? We begrijpen dat niet helemaal.

Nou, dat is het enige wat ze door de heilige Geest duidelijk werd: geluk.

Maar tegelijkertijd hoort daar ook lijden bij. Dat geluk komt ná het lijden. Dat had Jezus, dat heb je als je geslepen wordt als edelsteen. Dus lijden. Daar vraag je niet om, want lijden komt altijd van de boze, dat komt altijd van de duivel. Die zet onder druk wat God begonnen is. Altijd!

Lijden is niet leuk, maar kijk maar wat er achter ligt. Daar ligt dat intense geluk.

Waar ben je dan zo gelukkig mee?

Dat zal ik je vertellen. Omdat God zo gelukkig is met jou. Vraag het Hem maar hoor. Hij is echt gelukkig met je.

Hij heeft je het liefste bij Zich, altijd!

Je maakt Hem ook gelukkig gewoon door er te zijn. Niet door te presteren, maar door er te zijn. Dát is Zijn geluk!

En dát geluk wordt jouw geluk.

Dan ben je toch een gelukkig mens?

Het verdriet wat je soms hebt over bepaalde dingen en ontwikkelingen kan als een deken over je heen liggen.

En je denkt er aan…., en je denkt aan verloren mensen, daar heb je verdriet over.

Onder dat verdriet ligt het geluk dat God voor jou koestert. Wat God met jou hééft. En dat geluk neemt toe.

Ik wil zelfs wel beweren dat dát geluk sterker is dan het verdriet.

Het verdriet is tijdelijk, en dat geluk is eeuwig. Dát is nou die zaligheid.

Het is een beetje een versleten woord, en Jezus gebruikt het nogal eens in z’n bergrede, ‘zalig’. Maar dat betekent gewoon: ‘je wordt ingelukkig, jongen, meisje. Ingelukkig, want dat ben Ik met jou.

Dan krijgen we de laatste tekst, ook uit Zacharias 14:8: Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten; de helft daarvan naar het oosten,( naar de dageraad), en de helft naar de westelijke zee, (Middellandse Zee).

Dat gebeurt in de zomer en in de winter.

Dat is een mooie uitspraak.

Er ontstaan in dat dal allemaal bronnen. En een bron zèlf is onzichtbaar. Die zie je niet, maar hij is er wèl.

En de eerste bron was Jezus.

Hij zegt ook: ‘neem één slok van dat levende water, en dat wórdt een bron.

Dus wij scheppen geen water meer uit de bron des Levens; je bent zèlf een bron geworden, en dat is een groot verschil.

Je bènt een bron! Want levende wateren betekent: levend makend. De woorden die jij spreekt, kunnen een ander levend maken, doen opveren.

Je vertelt ze over de vergeving van zonden, het overwonnen zijn van de dood, en zelfs het gedoopt kunnen zijn met de olie die uit Jezus geperst is. Dat kan de Geest, want dat levende water is Geest en Leven.

En Jezus zegt: waar komt die bron nou vandaan? Dat zegt Hij in Joh.7: uit je binnenste. Diep in je, de kern van je bestaan.

De Naardense bijbel vertaalt met: schoot; dat is wel een eye-opener.

Uit je schoot! Hé, dat doet me denken aan als je bent in de schoot des Vaders, dan is dat de mooiste plek die je kunt verzinnen.

De rechtvaardigen uit het oude verbond zaten in de schoot van Abraham, maar Abraham zit inmiddels in de schoot van God. Die schoot, dat is je kern, je baar-moeder. Daar komt het vandaan.

In het Hebreeuws is baarmoeder ‘rechèm’, dat mag je allemaal vergeten, maar het betekent: ‘tedere liefde’, die handen van God zijn vervuld van tedere liefde. Die jou zo voorzichtig aanraken; en zo duidelijk maken dat Hij geen kwaad in de zin heeft.

Ik las deze week een overlijdens-advertentie; iemand had er boven geschreven Ps. 119:58a. Die had dat uit de Naardense bijbel.

In de NBG vertaling staat: Heel mijn hart zoekt uw gunst. Maar in de Naardense vertaling staat: Heel mijn hart zoekt naar de zachtheid van Uw aanschijn.

De zachtheid van Gods aanschijn, dát is ontroerend mooi. Aanschijn betekent altijd: aanwezig zijn; Gods presentie, en dat is zó zacht.

Dus het beeld van God moet drastisch gewijzigd worden in de wereld. God is alleen maar zachtheid, en Zijn aanwezigheid ook.

En als Hij aanwezig is in ons, dát is die parousia, wat vertonen wij dan? Zacht-heid.

“Laten we zacht zijn voor elkander, kind” is een beroemde dichtregel.

En nog een beroemde dichtregel is: “de zachte krachten zullen eenmaal overwinnen”.

Het gaat om die zachtheid van je bestaan. En de woorden van Jezus waren ook altijd zacht en teder. Behalve als Hij boos werd, maar dat was Hij niet zo vaak.

Dus je bent vanuit de boezem des Vaders aan het spreken.

En bij de boezem des Vaders hoor je z’n hart kloppen. Dat hoor je, dat voel je, dat warme hart van Hem klopt voor de mensen. Waar z’n ogen naar uitkijken.

Die je welkom heet met open armen.

“Kom alsjeblieft bij me, Ik ben je God”.

Ja, tedere liefde.

Dus, ik wil maar zeggen: “je bènt een bron, een bron van leven”.

En dat bestaat uit compassie, deernis, je bent zó bewogen met mensen.

Er staat in één van de dichters die Paulus aanhaalt: In Hem bewegen wij ons”.

Maar God beweegt ook in jou!

Hij is bewogen over jou en over mensen.

Je hoeft nooit meer je best te doen, nooit meer!

Je hoeft je nooit meer gigantisch in te spannen om bij Hem in het gevlei te komen. Schuil bij Hem; ga bij Hem zitten en kom tot rust. En jij wordt een bron van genade voor iedereen.

En zó openbaar je de geestelijke natuur, Gods karaktertrekken. Zó openbaar je ze.

Simpel hè? Zo ga je wat op je Vader lijken. Dus wie jou ziet, ziet de Vader.

Daar word je toch gelukkig van? En Jezus durfde dat te zeggen.

 

Duurt Sikkens d.d. 07-02-2016

 

 

Het onkruid en de tarwe (Duurt 19-08-2012)

Het onkruid en de tarwe

 

Vorige week had ik een beeld over het wrijven van koren tussen je handen, en dan eetbaar of oneetbaar.

Ger had ook een plaatje met koren; dus wat let mij om over koren te praten.

En dat doe ik dan als een paar kanttekeningen bij een overbekende gelijkenis uit Mattheus 13:24-30 (NBV)

 

Hij hield hun een andere gelijkenis voor, het is met het koninkrijk van de hemel als met een mens die goed zaad op zijn akker uitzaaide. Terwijl de mensen sliepen, kwam z’n vijand onkruid tussen het graan zaaien en vertrok weer. Toen het jonge gewas opschoot en vrucht begon te dragen, kwam ook het onkruid tevoor-schijn. De knechten kwamen de heer des huizes vragen: ‘Heer, hebt u soms geen goed zaad op uw akker gezaaid, waar komt het onkruid dan vandaan?’

Hij antwoordde: ‘Dat is het werk van een vijand’. De knechten zeiden tegen hem: ‘Wilt u dat we het onkruid er tussenuit wieden?’ Hij antwoordde: ‘Nee, want dan zouden jullie mèt het onkruid ook het graan lostrekken. Laat beiden samen opgroeien tot aan de oogst; dan zal ik, wanneer het oogsttijd is, tegen de maaiers zeggen: ‘Wied eerst het onkruid, bind het in bundels bij elkaar en verbrand het, en breng dàn het graan bijeen in mijn schuur’.

 

Een paar kanttekeningen hierbij.

Een gelijkenis, heel simpel gezegd, vertelt hemelse dingen in aardse beelden.

Dàt is nou alles!

En die iemand, die daar zaait, dat is Jezus. Hij zaait.

Maar wat is nou zaad? Dat zijn woorden van God. En als die nou wortel schieten in de grond van je hart, dan krijgt het gestalte. Dan wordt het vlees en bloed in je mens-zijn.

Bijvoorbeeld, in dat graan zit goedheid, barmhartigheid, vriendelijkheid, inlevings-vermogen. Ik noem maar een paar dingen, maar in dat zaad zit alles hoor.

Allemaal eigenschappen, en die krijgen dan gestalte in jou. Dat groeit; dat wordt!

Eigenlijk heb je dus deel aan de Christus. Want Hij was ook goed, vriendelijk, barm-hartig enz.

Het worden dus kinderen van Zijn koninkrijk. Als het zaad valt, word jij een kind van God.

In Genesis is sprake van zaad van de vrouw. Nou heeft een vrouw geen zaad, maar toch staat er: zaad van de vrouw.

Dan betekent zaad: ‘nakomelingen’.

Dus nakomelingen van die vrouw.

Maar die vrouw moet wel bevrucht zijn, wil ze nakomelingen hebben. En haar man, dat is Jezus. Dàt is de Man.

En Hij zaait op die akker. Wat is die akker? Dat zijn de harten van de mensen. Dat is gewoon de akker, dat is de grond.

Als het zaad daar in valt, kan het wortel schieten.

Nou komt er een tegenstander. Terwijl de mensen sliepen, hebben we gelezen.

Dat is dus nacht.

En in de nacht, wat het vertrouwde gebied van de duivel is, gaat hij die akker onmid-dellijk over zaaien, want dàt staat er in het Grieks. Hij zaait er wat óver heen.

Dat zijn werken der duisternis.

En wat gooit hij er overheen? In het Grieks staat er: zinzania, dat is raaigras. De rabbijnen noemen dat: ontaarde tarwe.

Dus tussen die tarwe strooit hij ontaarde tarwe. Ontaard betekent dat het de aard kwijt is. Niet meer de aard van tarwe, maar een andere aard.

Maar in het volksgebruik, en ook in Galilea waar die gelijkenis verteld is, en waar die boeren beslist wel wisten wat dat onkruid was, heet het ‘dolik’. Dolik is een bekend woord, en dolik is gemaakt van het woord ‘dol’. Je wordt er dol van.

Het heet ook wel ‘brandkoren’. Het veroor-zaakt nl. duizeligheid; het verdooft, het kan je gek maken; het is hartstikke giftig.

Het is oneetbaar. Je kan er geen brood van bakken. Dus het is rotspul.

En wie zijn dat? Nou, zegt Jezus, dat zijn kinderen van de boze. Heeft de boze dan ook kinderen? Nou en of! Want hij is een vader, de vader der leugen. Maar hij is een vader.

En als de tarwe en de dolik nèt opschiet, een handhoog, dan zie je het verschil echt niet. Echt niet! Het staat allemaal dwars door elkaar heen.

Dat wil dus zeggen dat die dolik ook vriendelijk is, en aardig, en voorkomend, en ze hebben geduld, en noem maar allerlei eigenschappen op.

Want anders zou die onmiddellijk opvallen tussen die tarwe; en valt nu niet op.

Gewoon vriendelijke mensen, hartstikke aardig…

De discipelen van Jezus zagen ook niet dat Judas een kind van de duivel was. Dat had die duivel tussen die twaalf gezaaid. Dat zagen ze ècht niet. Hij viel niet op.

Alleen bij het laatste avondmaal werd er nog eens bij Jezus naar gevraagd en toen heeft Hij het maar gezegd.

Judas was dus een kind van de duivel. Maar Jezus wist het al vanaf het begin. Zo’n scherp onderscheidingsvermogen had Hij dat Hij wist dat dàt zaadje niet deugde.

Hij zei immers een keer tegen het groepje discipelen: één van jullie is een duivel, dat staat in Johannes.

Dan hoef je niet te vragen wie z’n vader was.

Maar Hij zèi er niks van. Hij zei ook niet tegen de anderen: Ik heb toch zo’n moeite met die Judas, die man deugt niet….

Hij zei niets daarover!

Stel dat Hij hem gerooid had, stel dat Hij hem er tussenuit geplukt had en gezegd: donder maar op, ik kan je niet gebruiken.

Dan zouden de andere discipelen stom-verbaasd hebben gekeken, en misschien waren er wel één of twee met Judas mee-gegaan. Want dàt is toch geen manier van doen…..

Dan was er dus bij het rooien van het onkruid goèd kruid mee getrokken; en dat moet je vermijden. Dat is levensgevaarlijk.

Je gaat niet rooien in een gemeente; want zeker weten doe je het tóch niet.

Je stuurt nooit iemand weg! Dat is gewoon verboden!

In Joh. 8:44 staat dat Jezus zegt tegen de farizeeën: jullie vader is de duivel. Alsjeblieft! Hartstikke theologisch geschoold; ze wisten alles van de bijbel; kenden de boeken van Mozes uit hun hoofd. En toch zegt Jezus: ‘jullie vader is de duivel, en je doet maar al te graag wat je vader wil’. O ja? Ja hoor, hij is vanaf het begin een moordenaar geweest.

Hij hoort niet bij de waarheid omdat er geen waarheid in hem is. Als hij liegt, dan spreekt hij zoals hij is.

Een aartsleugenaar, de vader der leugen.

Duidelijker kan Jezus niet zijn.

Een moordenaar; en dat klopt, want ze hèbben Jezus vermoord.

Hij zegt ook wel eens: jullie zoeken me te doden. Dan lachten ze Hem uit. Maar het is wel gebeurd.

En niet alleen Jezus; hoeveel van de discipelen zijn door geweld omgekomen?

En volgelingen van Jezus?

En voor het woord ‘leugen’ staat het woordje ‘pseudo’, dat is nèt echt. Dus heel moeilijk het valse koren en het ware koren te onderscheiden.

Paulus noemt  de leugen: ‘de geest der dwaling’; dat is nl. de geest van de anti-christus; die is tegen Christus.

Niet alleen tegen; anti betekent ook dat hij Hem vervangen wil, een tegenkandidaat zal ik maar zeggen. Dus een àndere.

Hij wil eigenlijk de plek, die de Christus in jou heeft, van lieverlee, heel voorzichtig, op kousenvoeten, innemen; zodat de tempel leeg wordt en hij daar gaat zitten.

Dus wat is het belangrijk dat je je oren en ogen goed open houdt; want hij gebruikt dezelfde woorden als wij.

Hij heeft het ook over zaligheid en heerlijkheid en vriendelijkheid…

Onderscheidt toch waar het vandaan komt.

In 2 Joh. 7 staat ook iets merkwaardigs.

Er zijn veel dwaalleraren in de wereld verschenen.

Heb je ze wel eens gezien? Heb je ze wel eens gehoord? Of is je oor afgestompt?

Daar staat: ‘vele!’ Hoor je ze wel?

Dan staat er verder: Die de komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden.

Voor het woord ‘komst’ staat er in het Grieks: ‘komende’.

Nu even goed nadenken: Die de komende Jezus Christus in het vlees, en dat ben jij, niet belijden. 

Dus die geest ontkent dat Jezus Christus komt in òns!

Iedereen denkt bij de wederkomst dat Hij komt op een wolk, of er komt een knal en lichtflitsen…. en weet ik veel wat…

De raarste sciencefictionverhalen zijn er over de z.g. wederkomst.

Jezus komt terug in òns! Stilletjes, niet opvallend. Dat is nou alles.

En de geest die dàt ontkent, die dàt belachelijk maakt, dat is nou de geest van de antichrist.

Johannes schrijft het: komende in ons! Dat is toch mooi!

Trouwens, wat staat er in Openbaringen over God en over Jezus? Zalig de vrede van Hem die is, die was en die komt!

Hij kòmt nog! Hij is altijd geweest, Hij was ook altijd in de gedachten van de Vader; Hij is geopenbaard in het vlees in Jezus Christus; maar Hij kòmt ook nog een keer! Als dáár je ogen voor open gaan, dat je dat ziet in elkaar. Hij is komende, wat mooi!

Voor dat woord ‘komende’ staat in het Grieks een werkwoord ‘ergomenon’, wat ook wel vertaald wordt met ‘terugkeer’.

Dát is een doordenker: de terugkeer!

Wat mooi dat we daar deel aan hebben.

 

We gaan verder met die gelijkenis.

Die knechten rennen naar die heer toe die de boel volgezaaid heeft. Want wat zagen ze? Ze zagen niet de groene sprieten, dat was allang voorbij, ze zagen dat de korrels zich begonnen te zetten; en ze keken en zeiden toen: dat klopt niet, dat deugt niet. Dus toen de vrucht zich zette….

Wat wil dat nou zeggen dat de vrucht zich zet? De vrucht van het zaad wat er in gezaaid is, dat gif waar je gek van wordt. Die dolik. En als dat vrucht gaat dragen, openbaart zich wat er altijd in gezeten heeft. En wat zijn dat? Dat zeg ik straks, want ze rennen eerst naar die baas toe.

Wat heb je nou gezaaid man, dat was toch goed? Ja hoor, dat was hartstikke goed zaad. Hoe komt er dan onkruid in?

Ja, zegt hij, dat heeft een slecht mens gedaan, mijn vijand.

Nou, zeggen ze, zullen we het rooien?

Nee, zegt hij, rooi maar niet, laat maar geworden.

Wàt een geloof, om niet die dolik er tussenuit te pulleken, trouwens, je zou het koren vertrappen, maar: laat maar geworden, laat maar opgroeien, de ware aard komt wel tevoorschijn; de verschillen worden dan wél duidelijk tussen korenaren en dolikaren. De leugen krijgt gestalte in die dolik; even doordenken.

Wat is die leugen? Wat is die grote leugen? Als je de waarheid weet, dan moet je ook weten wat de leugen is.

Het is al zo oud als de wereld. Daarmee is de mensheid ook verleid: Als God willen

zijn!

Ja, wat voor God? Nou, zegt de duvel: kennende goed en kwaad.

En die naam klopt al niet, want goed en kwaad gaat niet samen. Dan is het altijd kwaad.

Als ik een emmer met zuiver water heb en doe er een paar druppels gloor in, dan drinkt niemand het, het is kwaad geworden.

De naam van die boom van kennis van goed en kwaad deugt ook al niet. Dat bestaat niet! Het is òf goed òf kwaad.

Alleen heet hij zo omdat hij zo goed lijkt. Want die vrucht daarvan was begeerlijk om te zien, om daardoor verstandig te worden.

Tjonge, wat lijkt dat mooi; ja, nou eten dan maar!

Dat is dus mis, want ten dage dat je daarvan eet, ga je geestelijk dood.

Adam en Eva vielen er niet direct door om; nee, je gaat gééstelijk dood. Dus het gif doet zijn werking. En dat gif is zonde en dood.

Dat is dus de grote leugen: Als God willen zijn. En dat wil die dolik maar al te graag.

Trouwens, onkruid komt het eerste op. Begin maar eens een tuintje, het onkruid schiet onmiddellijk tevoorschijn.

En de dolik, dat vind ik ook wel een aardig beeld, staat daar rechtop tussen dat koren, straal rechtop! Hij steekt boven de tarwe uit. Want wat doet de tarwe?

Als de tarwe groeit, korrel vormt en een dikke aar wordt, wat doet hij dan? Die buigt! De zwaarste aar buigt het diepst.

Mooi beeld is dat. En die dolik staat daar gewoon naast. Dus goed onderscheiden. Als nou het onkruid het eerst tevoorschijn komt, betekent het dat de antichrist zich éérst openbaart.

Paulus zegt: hij laat aan zich zien dat hij God is. Zo van: weet je wel wie ik ben?

Ja, God is met ons…; o ja joh…

Enne: je kan het aan ons zien….; Oh…

En wij doen ook grote wonderen en tekenen….; Zóó..

Bedrieglijke wonderen en tekenen, zegt Paulus.

Voor wonderen en tekenen zijn mensen zo gevoelig; dáár gebeurt het…., er heen! Nou is er dáár weer eentje…., kom op, er heen! We zijn nieuwsgierig, we willen wel eens weten….

Wonderen en tekenen…, en dan zitten wij hier met dat clubje te wachten.

Ja, daar heb je wel onderscheid voor nodig. Dat je niet overal heen vliegt.

Wonderen en tekenen trekt mensen, want daar gebeurt het…..

Paulus zegt: het is de afvallige mens die aan zich laat zien…

Als je het dus aan jou laat zien dan is dat show. Zo van: wij zijn het…, wij zijn de zonen Gods waarop de schepping wacht…, en we doen wonderen en tekenen.

Nou, zegt Johannes, ze zijn van ons uitgegaan, maar ze waren niet van ons.

Er staat dus: zij zijn van òns uitgegaan. Dus ze zijn nooit weggestuurd! Ze zijn uit zichzelf weggegaan. Dat heet oogsten. Dat doen de engelen. Laat die oogst maar aan engelen over. Die plukken het onkruid er wel tussenuit; ze beschadigen het koren niet en verbranden de dolik.

Ze waren niet uit ons; ze hebben niet dezelfde gedachtenwereld.

Dus rooien zet nooit iemand uit de gemeente, want er kunnen kinderen Gods meegaan die het gewoon niet zien.

Jezus heeft Judas nooit weggezet.

Maar ja, wat is er in de loop der eeuwen niet gebeurd toen de kerk macht kreeg?

Dat is al helemaal in het begin geweest; want de christenen moesten góed luisteren naar wat de voorganger allemaal zei, en dié wist het. Die had speciaal kontakt met God…., dus wat hij zei, was goddelijk…

Dit staat al in de eerste brieven van de apostolische vaders. Toen is het kwaad al begonnen; macht uitoefenen. Iets te zeggen willen hebben over mensen.

Wat is dat toch? Dat jij wil dat anderen je gehoorzamen….? Je moet doen wat ik zeg…

Nou ja, die macht is toegenomen, ambten werden ingesteld, de Geest verdween, en toen kreeg je de piramidale vorm in de loop der eeuwen.

Eén aan het hoofd, dan een poosje niks, dan allemaal belangrijke mensen; dan weer een poos niks, en op het laatst het domme volk…, het is toch verschrikkelijk!

En lees de bijbel maar niet, dat doet die voorganger wel, hij legt het wel uit….. Het is verschrikkelijk!!

En dan gaan ze rooien: jij deugt niet, er uit jij. En jou doen we ook in de ban, en jij bent ook een ketter…

Jongens, we stellen een rechtbank in, inquisitie. Onderzoek maar of ze recht en zuiver in de leer zijn.

Wat zijn er veel ketters verbrand; en mensen vermoord omdat ze iets goeds zochten.

Vermoord, verdronken, duizenden, een bloedig spoor in de geschiedenis.

Terwijl het woord ketter komt van kathar, en dat betekent: zuiver.

Ze trokken zich natuurlijk terug in onbegaanbare gebieden, want ze werden maar vervolgd. Maar ze probeerden wel zuiver te leven op hun manier.

Wat is dat een bloedig bewind geweest.

Afschuwelijk! Wat een geschiedenis!

Laten we er maar niet langer bij stilstaan, want die vervolgingen komen trouwens wel weer.

Nog een paar opmerkingen.

Onkruid wil zich dus verheffen boven het andere koren. Zie je het staan tussen het koren? Dat wil zichzelf verhogen, en daar heb je de crux, wie zichzelf verhoogt, wie zichzelf verheft.

In Jesaja 14:13 en 14 staat een uitspraak van de duivel, maar je mag ook zeggen: van de antichrist: ‘ik stijg op naar de hemel, daar gaan we…! En dan zelfs: boven de sterren Gods plaats ik m’n troon.

En de sterren Gods, dat zijn de gelovigen.

We hebben laatst een beeld in de gemeente gehad van prachtig lichtgevend kristal in de handen van iemand; en die handen gingen open, en die kristallen begonnen te zweven en dat werden sterren. Een prachtig beeld van ons!

Je bent een ster in het koninkrijk Gods!

‘Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeen komen.

Ik stijg op boven de wolken. En nog erger: ik evenaar de Allerhoogste.

Nou, als dat niet de meest duistere uitspraak is van de leugen, dan weet ik het niet meer.

‘Ik stijg op’… En nou komt de grote vraag vandaag aan jullie en aan mij: wil je opstijgen of wil je neerdalen?

Dat is voor mij de crux van het hele evangelie.

Wil jij opstijgen, ben je een klimplant; of wil je neerdalen, ben je een hangplant?

Want een hangplant heeft de wortels boven en laat z’n heerlijkheid beneden zien.

Zó openbaart de Vader Zich in mensen; en in Jezus, die neergedaald is, hoewel Hij in de hemel is. Hij had dus het koninkrijk Gods binnen in zich.

En wij, boven opgevoed, dalen neer en we hebben het koninkrijk Gods binnen in ons, want wij worden het licht der wereld genoemd. Dus niet het licht in de hemel; daar zijn zoveel lichtjes. Maar het gaat er om dat het licht neerdaalt en in de wéreld gaat schijnen.

Wat wil je? Opstijgen of neerdalen?

Neerdalen als het licht van boven naar beneden.

Neerdalen als de regen.

Er is een prachtig lied van Mozes: Mijn leer druppele neer als de regen.

De leer van het koninkrijk der hemelen;

en dan kun je je openbaren op aarde.

Dan kun je Gods nederigheid, Gods onopvallendheid in Christus op aarde openbaren.

Jezus zei zelf ook: leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig, Ik lijk op

m’n Vader.

Willen we daar eens over nadenken?`

 

Vader, het ontroert me dat dit gebeurt.

Wat hebt U al eeuwenlang gewacht op deze dingen, en ook veel teleurstellingen geslikt natuurlijk.

Wat hebt U hier heel lang op gewacht.

Ik bid U dat we hartstikke serieus met deze dingen bezig zijn, want het verblijdt je, het verheugt je dat U in ons bestaan opbloeit.

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 19-08-2012

 

 

Het offer van God (Duurt 27-10-2013)

Het offer van God

Offeren. Wat is dat?

Miljoenen mensen offeren aan goden, aan bozen geesten. En waarom? Om iets van ze gedaan te krijgen.

Ja, voor wat hoort wat…, welvaart, gezondheid, geld, een baan.

Nou bouwen wij geen altaren in Nederland, hoewel ze wel in rooms katholieke kerken staan, ook zo raar.

Maar offeren wij wel eens om iets van God gedaan te krijgen? Of iets ópofferen, ja, je spant je dan kennelijk toch behoorlijk in…

We gaan eens proberen daar wat licht over te krijgen.

Het Hebreeuwse woord voor ‘offeren’ bestaat uit verschillende woorden; het meest gebruikte is het woordje ‘korbán’, dat woordje gebruikte Jezus ook weer.

In Numeri 7 staat dat woordje 27 keer.

De Israëlieten waren altijd bezig met offeren, dag en nacht.

Brandoffers, spijsoffers, zondoffers, drankoffers, vredeoffers, schuldoffers.

Het barstte van de offers.

Al die beesten die geslacht werden….

Vooral het woordje schuldoffer heeft een kernachtige betekenis; er staat in Jesaja over Jezus: Als Hij Zich tot schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien.

Als Jezus schuldoffer geweest is, krijgt Hij navolgers, Jes. 53:10; maar de Naardense bijbel heeft een veel mooiere vertaling, die zegt: Nu Zijn ziel Zich aanbiedt ter verontschuldiging.

Zijn ziel biedt zich aan, dat komt dichter bij de betekenis van het Hebreeuwse woord.

Want offeren komt van een werkwoord wat betekent: naderen; een stapje verder is: toenaderen. Dus toenadering zoeken.

Dichterbij komen.

En de oerbetekenis is dat je toenadering zoekt om gemeenschap te krijgen. Dat je gemeenschappelijk iets hebt.

Dát is de betekenis van offeren. Dat is dus hartstikke mooi! Dan ben je er persoonlijk aktief mee verbonden.

Maar ja, ik weet niet of je je dat realiseert, want dat offer van ons is eigenlijk niks, al die opofferingen, je best doen ‘voor de Heer…’. Ken je dat? Alles voor de Heer…, en dan niks voor jezelf. Om maar iets gedaan te krijgen van God.

In Jeremia 7:21 (NBV) staat iets heel merkwaardigs: Maak van je brandoffers maar vredeoffers, en eet zelf dat vlees maar op.

Met andere woorden zegt God: ‘wat moet Ik ermee?’ Eet het zelf maar op, dan heb je er nog wat aan.

En nou komt het: Toen Ik jullie voorouders uit Egypte leidde, heb ik hun nooit iets gezegd of voorgeschreven over brand- en vredeoffers.

Realiseer je dat eens. Hij heeft nóóit iets gezegd over offers.

“Ik niet” zegt God, “dat heeft Mozes verzonnen”. En waarom? Nou, ik denk wel dat ik het motief van Mozes ken, hij wilde het volk bij de les houden, en heeft ook offers verzonnen die allemaal in zich vooruit wijzen naar de Christus. Al die offers.

Maar Mij heb je er niet over horen praten, zegt God.

Eeuwenlang hebben ze dat volgehouden; ik denk niet dat ze het Jeremia in dank hebben afgenomen dat hij dit zei.

Staande bij de tempel zei hij: ‘waar zijn jullie mee bezig, eet het toch zelf op man!’

Maar dan komt dat zinnetje daarachter: 

Wat Ik geboden heb…..hè?…. dit is een heel andere vertaling, er staat nl. iets heel anders in het NBG, er staat niet: wees Mij gehoorzaam…, er staat letterlijk in vers 23:  hoort naar Mijn stem! En dát is een prachtige uitdrukking!

Wat moet Ik met al die offers, luister nou eens naar Mijn stem! Hoor Mijn stem.

Dat is het enige wat God vraagt. Wat is dat mooi!

Hoort naar Mijn stem, dan zal Ik je tot een God zijn en jullie zijn Mijn volk. Dan vormen wij een eenheid. Dan ben ik in jullie midden als inspirator. Dat is het enige wat Ik wil.

Maar het volk was, door de woestijn trekkend, ongelooflijk hardnekkig. En na veertig jaar zei God: ga maar eens terug, jullie snappen er nog helemaal niks van.

In Mattheüs 12:7 staat het zéér kern-achtig: Barmhartigheid wil Ik en géén offers!

Ik wil barmhartigheid, dat is alles wat Ik van jullie vraag. Niks offers!

Dus dat brengen van offers heeft totaal geen nut.

 

En nou een probleem.

Dertig jaar geleden heb ik eens gesproken over het offer van Abraham en Izaäk.

Toen zei ik dat Abraham werd verzocht. Ik ben op het verkeerde been gezet door een opmerking uit de Hebreeën.

De Hebreeënschrijver gebruikt daar nl. het werkwoord: ‘verzoeken’. En Abraham is nièt verzocht. Maar hij gebruikt het woord ‘verzoeken’, en verzoeken is trachten over te halen tot iets slechts.

God verzoekt niet, Hij is geen verzoeker. Dus ik denk, maar die opmerking hou ik helemaal voor mijn eigen rekening, dat de Hebreeënschrijver daar een verkeerd werkwoord heeft gebruikt.

Ik zal proberen dit uit te leggen, want dat offer van Abraham was een soort proef, maar ik zal het iets duidelijker omschrijven, want ik denk er nu echt anders over dan dertig jaar terug.

Hebr. 11:17: Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd….., dat is niet waar. Moet je nagaan, God sprak regelmatig met Abraham; er zaten wel hele periodes tussen, maar als er één de stem van God kende, dan was het Abraham wel.

Hoort naar Mijn stem…, nou, dat deed Abraham wel.

En ineens zegt God tegen hem: Abraham! Hier ben ik, zegt hij.

Dacht je dat Abraham de stem van God niet verstond? Dat hij de stem van God niet kende?

God zegt alleen maar: ‘Abraham’, en Abraham zegt direct: ‘hier ben ik’.

Hij zegt dat onmiddellijk!

Neem Izaäk en ga naar een land dat Ik je wijs, en offer hem als brandoffer.

De reaktie van Abraham is, dat hij niet in paniek raakt, hij heeft geen slapeloze nacht. Hij knikt.

De volgende ochtend staat hij rustig op, gaat zelf hout hakken en laadt dat op een ezeltje; hij wekt Izaäk, neemt 2 knechten  mee en ze gaan.

Waarheen? Naar een land dat God hen wijzen zal.

Izaäk en Abraham zijn een soort twee-eenheid geweest, want twee keer staat in dat hoofdstuk het woordje: eensgezind.

Dat wordt vaak vertaald met: zo gingen die beiden tezamen. (Gen. 22:6).

Maar de band was veel hechter, ze waren eensgezind! Ze hadden dus dezelfde gezindheid.

Een wonderlijk verhaal.

Dus Abraham twijfelt geen moment. Hij gaat! En hij denkt: jaha, Izaäk moet geofferd worden, maar het zweet breekt hem nièt uit, want hij wist één ding: op Izaäk rusten geweldige beloften, prachtige beloften; en die beloften komen tot vervulling! Hoe dan ook!

En ze gaan op weg, en op de derde dag komen ze op de plek aan.

De derde dag, dat heeft een diepere betekenis hoor.

Abraham draait zich om en zegt tegen de knechten: ‘blijven jullie hier met de ezel, en als we hebben aangebeden zullen wij tot jullie terugkeren.

Hij zegt wij, Izaäk en hij.

Wat spreekt uit dat ene woordje ‘wij’?

Een kostbaar en onvergankelijk geloof van Abraham. En Izaäk hoort dat ook z’n vader zeggen: ‘wij keren terug’.

Want wat staat er in vers 18?  Hij heeft overwogen…

Dus je zoon wordt brandoffer, en Abraham slaat aan het overwegen.

Overwegen is een prachtig woord. De voors en de tegens ga je tegen elkaar afwegen. Daarom is overwegen een veel mooier woord dan denken.

Denken is zo abstract. Het werkwoord denken komt in het Hebreeuws ook niet voor.  Wel overdenken, en aandenken en indenken, en noem het allemaal maar op.

Maar overwegen…, dat deed Maria ook; ze overwoog de woorden die ze gehoord had. Prachtig is dat.

In die menselijke geest worden voor en tegen tegen elkaar afgewogen.

En wat heeft Abraham overwogen? Als ik dan toch moet offeren, dan zal Hij hem uit de doden moeten opwekken!

Daar praten wij gemakkelijk over, maar Abraham was wel de eerste die in de opstanding geloofde hoor! De allereerste! Nooit was er iemand vóór hem geweest die dat ooit gezegd of gedacht had.

Abraham bedacht dat; dan wordt hij opgewekt uit de doden.

Hoe? Geen idee! Maar wij keren terug!

Ze waren op de berg Moria.

Het woord Moria heeft verschillende betekenissen. Salomo heeft later z’n tempel op de berg Moria gebouwd.

Het heeft een diepe betekenis dat God die plek uitkoos voor de tempel van Salomo.

Maar Moria betekent volgens de Naardense bijbel: Uitzichtsberg.

Dit woord vind je niet in een woorden-boek. Maar een berg, wat niet gaat om het zichtbare uitzicht om die berg heen, maar je krijgt een geestelijk vergezicht.

En Abraham kreeg uitzicht op de weder-opstanding.

Dát heeft hij overwogen. Ik heb tóch uitzicht!

Er is zelfs een vertaling die zegt: waar God gezien wordt. Dat is toch niet te geloven?

Moria, waar God gezien wordt.

Dus Abraham naderde God met zijn offer,  daar waar God gezien wordt.

Hij was dus de eerste die in de opstanding geloofde, en de opstanding is wel de kern van ons evangelie; daarom zijn we niet meer bang om dood te gaan. Mooi hè?

Dan zegt Izaäk: hoe zit dat met het brandoffer? Nou, zegt Abraham, de vertaling van het NBG is wat versluierd, maar de betere vertaling is: ‘jongen, dat ben je zelf’, jij wordt brandoffer’. Dat zegt hij terwijl ze met z’n tweeën die berg beklimmen.

Hoe reageert Izaäk? Hoe zou jij reageren? Dat zou ik best eens willen weten.

Jij bent brandoffer. Hè… wat…?

Nee, hij loopt rustig door, eensgezind met z’n vader. Er was zo’n diep vertrouwen tussen die twee, dat is niet te geloven.

Dan komen ze op die berg en Abraham bouwt een altaar, het gekloofde hout legt hij erop, hij bindt Izaäk met z’n handen en voeten waarschijnlijk en legt hem erop.

Dat dóet hij gewoon!

Dan pakt hij het mes…., en dan grijpt God in.

Want wat staat er? God was bij machte hem zelfs uit de doden op te wekken, daarom heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen.

Bij wijze van spreken. Letterlijk staat er in het Grieks het woord parabole, en dat is ons woord gelijkenis.

Hij heeft Izaäk bij gelijkenis teruggekregen uit de dood.

Dus Abraham voerde een gelijkenis op.

Abraham geloofde in de opstanding. Vader van alle gelovigen was de titel die hij kreeg. Waar of niet?

Maar ondertussen weten we dat Gód de Vader is van alle gelovigen.

Dus Abraham was een beeld van God. Waar is Izaäk dan een beeld van? Van Jezus.

Over Izaäk is er verhoudingsgewijs erg weinig bekend in de bijbel. Daar wordt het minst over gesproken.

Abraham, Izaäk en dan Jacob. Maar over Izaäk lees je heel weinig.

Hij is de bescheidenheid zelf. Hij moet ook een lieve en sterke  jongen zijn geweest; z’n naam betekent ook: God lacht.

God lacht kan een reactie zijn op het lachen van Sara, die óngelovig lachte. Dan zal God wel gèlovig gelachen hebben, denk ik dan.

Ik wil maar zeggen: wat Abraham daar deed met Izaäk is een vóór-beeld geweest; hij voerde een gelijkenis op van de werkelijkheid die nog komen moest.

Dus een vóór-afbeelding. Een vooraf-schaduwing van de hemelse Vader en Jezus.

Trouwens, wat moet God met een dood kind? God wil nooit bloed zien hoor! Hij is niet bloedig of bloederig. Nee, het leven hoort bij de mens, het leven hoort bij het vee, het leven hoort in de natuur, verborgen.

Maar wat moet God met een dood mens?

En nu de omgekeerde wereld van God.

Wij hebben ontdekt dat offeren betekent: ‘toenadering zoeken om met iemand in gemeenschap te komen’.

Nou brengt Gód een offer. Hij brengt een offer aan de mens. Hij offert Zijn Zoon op aan de mens, want God zoekt op een hele tere manier toenadering tot alle mensen.

Dat doet Hij zó voorzichtig, Hij biedt z’n Zoon aan, z’n enige, die Hij liefheeft.

Die woorden klinken nog na in Abrahams oren toen Hij dat bericht hoorde van God: de enige die jij liefhebt; en dat slaat natuurlijk op Jezus, de enige die God liefheeft.

Wij offeren niet aan God hoor! God heeft óns iets aangeboden. Hij zocht toenadering. Dat is toch prachtig?

Dat is toch ongelooflijk? Dat is toch on-voorstelbaar?

Het is de zoektocht van God naar de harten van de mensen.

Ik bied jullie het kostbaarste aan wat Ik heb, één Zoon!

Denk eens aan het laatste Paasmaal van Jezus.

De Joden hadden al eeuwenlang Pascha gevierd, als herdenking, maar goed.

Jezus vervulde het Pascha, daarom was het ook het laatste Pascha. Het hoeft nooit meer gevierd te worden.

Pasen hoef je echt niet meer te vieren hoor. Het is al gevierd, en Pinksteren niet, en Kerst al helemaal niet!

Jezus zit daar aan tafel, ze eten en drinken daar, ze dopen de spijzen in de sauzen; ze zitten hartstikke lekker te eten.

Ineens pakt Jezus een brood en Hij breekt het; Hij wacht tot het stil is en zegt dan ineens: dit is mijn lichaam, en dat ver-breekt voor jullie, Mijn offer aan jullie, Ik zoek toenadering, Ik zoek kontakt met jullie.

Vlees en bloed als een kostbaar offer biedt Hij aan. Wat moet er door Hem zijn heen-gegaan in z’n gedachtenwereld  toen Hij dat deed?.

En die koppen van die kerels en die vrouwen om Hem heen…., ja, zouden ze het begrijpen? Maar Ik dóe het gewoon.

Die voor-afschaduwing, die gelijkenis van Abraham en Izaäk, wordt werkelijkheid in de Vader en de Zoon Jezus Christus.

Het Lam van God, je mag ook net zo goed geitebokje zeggen, maar lam klinkt altijd mooier; maar het geitebokje van God wordt voor ons brood en wijn.

Dat brood is dus het lichaam; wij zijn dus eetbaar voor de mensen, als je snapt wat ik bedoel.

En dat bloed? Eigenlijk kun je wel zeggen: wij worden geestelijke bloedverwanten.

Het gaat niet over het bloed van Jezus, maar over het bloed van Christus. Dat is wat anders. Wij worden geestelijke bloed-verwanten.

Dus die natuurlijke banden…, ach, dat is van secondaire betekenis. Wàt een familie zijn we nu; eigenlijk zijn we het huisgezin van God, Gods gezin.

Eigenlijk biedt God Zijn Zoon aan aan de mensheid en zoekt toenadering tot alle volkeren.

Als je hier in je kleine clubje zit, heb je dan nog oog voor alle volkeren, want God heeft een groot hart voor alle mensen.

Je kan de bescherming wel zoeken in je eigen club, maar uiteindelijk gaat het er om dat God eigenlijk alles wil worden in allen, in alle mensen.

Het Lam wordt wel dertig keer genoemd in de Openbaringen; het Lam staat centraal.

En dat Lam was al geslacht, staat er, van vóór de grondlegging der wereld.

Nou nou, hoe kan dat nou?

God heeft altijd het herstel in Zijn achter-hoofd gehad, en dacht: als het ooit mis loopt, dan heb Ik altijd nog een Lam ter slachting, want de duvel wil bloed zien.

Er is vertaald: ‘van vóór de grondlegging der wereld’, maar in het Grieks staat daar het woord ‘katabole’, kata is ‘naar beneden en ‘bole’ is gooien.

Dus vóór de neerwerping der aarde. Als die aarde neergeworpen wordt vanuit het licht de duisternis in, en dat is gebeurd, dan heb ik nog altijd een Lam; iemand die dat wil zijn, die dat wil worden!

Dat is prachtig.

Dan kun je nagaan, en dat is eigenlijk de kern van m’n betoog: een herziening van het verhaal van Abraham, dat geeft me ook ongelooflijk veel rust nou ik dit weet en het zie als een voorafschaduwing van de werkelijkheid van God, die Zijn enige Zoon afstond.

In Efeze 5:1 en 2 staat het zó duidelijk:

Weest navolgers Gods, geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, zoals Christus u heeft liefgehad en Zich voor ons heeft overgegeven aan de boze, voor ons, als offergave.

Het is de omgekeerde wereld: God biedt ons Zijn offer aan. En dat doet Hij op zo’n tere wijze, Gode tot een welriekende reuk; dat doet God goed.

Het offer, een prachtige betekenis; en maak het maar helemaal los van al die rokende lijken daar in zo’n tempel.

Maak het maar ook helemaal los van je eigen op-offeringsgezindheid en je gedoe.

God heeft mij iets aangeboden, en ik heb het geaccepteerd, dus ik leef.

Wát een offer van God hè?

O ja, de Naardense bijbel zegt het even iets anders: Hij heeft Zichzelf prijs- gegeven als opgangsgave.

Dat heeft een diepe betekenis. Uit Zijn nederige toestand heeft Hij dat ons aangeboden.

Wat is het diepste verlangen van je? En kennen wij trouwens het diepste verlangen van God? Wat is Zijn diepste verlangen?

Er staat in het ‘Onze Vader’: Uw wil geschiede; dat is een beetje hufterig uitgedrukt volgens de Griekse vertalingen.

Eigenlijk staat er: Uw verlangen zal gebeuren. En wat is Gods verlangen?

Dat staat in Job. Hij verlangt naar het maaksel van Zijn handen.

Hij verlangt gewoon naar je! Kun je je dat voorstellen?

Gewoon verlangen naar wat je hebt.

 

Dan nog wat, al jaren loop ik met een vraag rond. Dan rommelt het in m’n hoofd, dan steekt het de kop weer op, en dan is het weer weg.

In mijn preken heb ik het ook wel eens een klein beetje laten doorschemeren; alleen een scherpe luisteraar valt dat op, dat is het woordje ‘identiteit’. Dat kennen jullie wel. Je identiteit.

Maar wat betekent dat woord?

Persoonsgelijkheid.

Ik wil graag dat jullie dáár eens over na-dachten.

Jezus zegt heel simpel: als je Mij ziet, zie je God, echt waar. Wát een persoons-gelijkheid! 

Jezus, die het Gode gelijkzijn niet als een roof heeft geacht.

Het Gode gelijk zijn. Wat zou nou Gods verlangen zijn? Mensen zien te creëren die aan Hem gelijk worden, gelijkwaardig.

 

En nou is mijn vraag: ben je nou eindeloos op zoek naar je eigen identiteit, of ben je op zoek naar Gods identiteit?

Moet jij nou tevoorschijn komen, of moet die mens Gods tevoorschijn komen. Dat is een wereld van verschil.

Paulus zegt: als je alleen voor dit leven je hoop op Christus hebt gezet, voor dit leven, jouw identiteit…, dan ben je één van de armzaligste mensen die er bestaan.

Wat zitten we hier dan te doen? Op zoek naar mezelf? Kom nou! Laat je toch vinden door God!

Zoeken wij nou onze eigen identiteit, of die van God.

Ik zou het best fijn vinden als je het dáár eens met vrienden en vriendinnen over had. Wat dat inhoudt, hoe dat doorwerkt.

Ik zeg dit voor eigen rekening hoor!

We hebben het gezongen:

Uit de grond van mijn hart bloeit God op, er staat niet: bloei ik op.

Amen.

 

Duurt Sikkens d.d. 27-10-2013