Bij de studies van Duurt Sikkens introduktie

Duurt Sikkens

Een bekende spreker in het Volle Evangelie is Duurt Sikkens geweest.

In het blad levend Geloof vind u heel regelmatig een artikel van Hem.

Naast de artikelen van Duurt stonden er in Levend geloof vaak heel duidelijke tekeningen. Helaas zijn die niet op de site te zien.

Een van de mooiste vond ik persoonlijk een tekening van een vogelkooitje. Maar een heel gewoon vogelkooitje. Wat een raar woord eigenlijk. Zeker als met die vogel een mens bedoeld word. Het deurtje van de kooi stond open en onder de tekening stond: De vogel is gevlogen. Vrij. Zoals je bedoelt bent.

Ook de verhalen die hij deelde zijn heel mooi. Ze nemen je mee naar hoe het in de werkelijkheid vaak is. Zoals in het verhaal van een jonge man die over het prikkeldraad heen was geklommen bij een terrein waar te lezen stond: Verboden toegang. Tussen braamstruiken kwam hij vast te zitten waar uiteindelijk zijn maatje hem vond en losknipte. En samen gingen ze terug naar huis. Dat samen komt ook terug in een bijzonder mooie gedicht van Duurt met de titel Stilte.

 

 

Stilte

Daar zitten ze, die beiden, aan de vijver

waarbij de wind zacht door de bomen ruist;

een vis springt op en slaat met grote ijver

het spiegelende oppervlak aan gruis.

 

Ze lachen samen, kijken elkaar aan

en lezen hun geheim in beider ogen.

Zo drijven langs de sterren, zon en maan,

een eeuwigheid is eig’lijk omgevlogen.

 

Dan, hand in hand, met vogels in het licht

en gras onder hun voeten, lopen zij

langs koele meren, onder hoge bomen,.

Altijd elkaar verwacht in stille, sterke dromen.

Daar gaan ze dan, zó mooi, zó echt, zo zij aan zij.

Zijn aangezicht, mijn aangezicht, wij, Gods gedicht,

dat, eens gedroomd, tot aanzijn is gekomen..

 

 

 

Psalm 133 (Duurt/Hoogeveen) 17-07-2016

Psalm 133

Als wij thuis als kinderen ruzie hadden, we waren met ons vijven, dan liet mijn vader ons Psalm 133 zingen; dat was verschrikkelijk. Dan moest je met kwaaie koppen  zo’n psalm zingen…. Het is niet te geloven: ‘als broeders samenwonen..’. Nou, het leek nergens op.

 

Goeie morgen broers, zusters, jullie zijn allemaal opgestaan hè? Ja, opgestaan tussen de doden van deze wereld uit.

We gaan maar rustig door met de ontwikkeling van de boodschap van het Koninkrijk der hemelen. Je komt deze uitdrukking steeds minder tegen, en zéker de ontwikkeling daarvan.

We zullen eens kijken wat Psalm 133 zegt.

Er staat boven: ‘bedevaartslied’, maar in het Hereeuws staat er eigenlijk: ‘Het lied van de opstijgingen’.

Wat is dat nou, opstijgingen….

Nou, we zijn niet alleen gestorven, dat moet je je even goed realiseren: wat is er nou gestorven? Je ego, dié heb je ingeleverd. Je ego, de dikke ‘ik’, dat heb je ingeleverd. En dat ego is gekruisigd met Jezus, die is gestorven met Jezus, en ook begraven met Jezus.

Want wat blijft er van een kastanje over dat aan de boom groeit? Helemaal niks!

Het verrot, dat is het eind. Maar het gaat erom wat daar in aanwezig is, dat dàt wakker geroepen is.

Je bent dus niet alleen opgestaan, maar het heet ‘het lied van de opstijgingen’; je bent ook opgestegen ten hemel.

Want alle  feesten, Pasen, Pinksteren, etc…, als je dat nog herdenkt op bepaalde dagen, dan ben je fout bezig hè? Wist je dat?

Dat je zegt: joh, vandaag is het Pasen, ja, nou èn! Of Pinksteren….., alles is samen-gevat in het werk van Jezus Christus.

Alle feesten, alle joodse feesten zijn in Hem tot leven gekomen; die zijn in Hem vervuld!

Om over kerst maar helemaal niet te praten, dat is een verzonnen feest.

Maar ook hemelvaart, dàt is de opstanding! Wij zijn ten hemel gevaren; wij wonen boven. Dat is onze woonplaats.

Eigenlijk ben je het geestelijke Jeruzalem, want God woont daar.

Je kan wel zeggen: ‘ik wandel in de tempel’, maar God doet dat ook hè?

God wandelt in Zijn tempel, en dat ben jij!

Dat is mooi, Hij maakt woning in je.

En je bent dus broers en zusters geworden omdat je een nieuwe vader en een nieuwe moeder hebt. Die moeder is het hemelse Jeruzalem.

Dat is dus geen vaderstad, wat een hoop mensen beweren, het is een moederstad.

Dat is nou wat je onderling met elkaar verbindt. Samenwonen.

Dat samenwonen wordt in deze Psalm vergeleken met olie en dauw.

Dat gaan we nu lezen.

Ziet, hoe goed en hoe liefelijk is het, als broeders ook tezamen wonen. Het is als de kostelijke olie op het hoofd, neer-vloeiende op de baard, de baard van Aäron, die neergolft op de zoom van zijn klederen. Het is als dauw van de Hermon, die neerdaalt op de bergen van Sion. Want daar gebiedt de Heer de zegen, en leven tot in eeuwigheid.

Het lijkt een simpele psalm, maar er zit veel meer in.

Dat samenwonen wordt vergeleken met het zalven met olie en het neerdalen van dauw. Je bent in harmonie met elkaar.

Dat is in overeenstemming, je bent bijeen-gebracht; of liever gezegt: je bent bij die Ene gebracht. Dààr ben je naartoe gebracht. En daar kwam je in eenheid met Hem.

Wij vormen met Jezus een hemels paar in de onzichtbare wereld. Je bent dus een-parig. Dat is een mooi woord, eenparig, één stel. Want zoals God de uiteindelijke Adam tevoorschijn heeft geroepen, Jezus, heeft Hij ook de uiteindelijke Eva tevoor-schijn geroepen; en dat zijn wij.

Eva betekent ‘moeder van alle levenden’, een moederfiguur. Ja, dat is prachtig!

Je bent in overeenstemming met elkaar, eendrachtig. Dat is een mooi woord, dracht komt van dragen.

Drachtig betekent ook: zwanger zijn. Daar zit ook een heel mooi perspectief in.

Het tegengestelde is: ‘tweedracht’.

Rebecca droeg een tweeling in haar buik, en die botsten in de baarmoeder al tegen elkaar. Ze lagen elkaar niet.

Toen heeft ze God gevraagd: ‘hoe zit dat nou toch dat ze in mijn buik tegen elkaar botsen?’

Toen kreeg ze te horen: ‘twee volken zullen zich scheiden uit uw lichaam’.

Dus ze zitten allebei in hetzelfde lichaam.

Dat is een doordenker; allebei in dezelfde tent; allebei dezelfde opvoeding, en ineens gaan die lui uit elkaar.

Ja, dat kan elke gemeente overkomen.

Je gaat tientallen jaren eendrachtig met elkaar optrekken, en ineens vindt er een scheiding plaats.

Tweedracht. De Jacobs en de Ezau’s.

Jacob was een oprecht mens, als hij loog wilde hij het ook weer goed maken.

Hij was huiselijk. Daar heb je het kenmerk van de Jacobs. Huiselijk.

Ezau is een jager.

Je hebt ontzettende veel van die jagende christenen; ADHD-christenen.

Ze willen van alles dóen. En ze moeten ook van alles dóen! Ze vragen ook aan God: ‘wat zal ik dóen!’

Nou, ga nou toch eerst eens zitten.

Stel dat je een vrouw hebt die dat de godganse dag aan haar man vraagt….., daar wordt die man toch ook gestoord van?

‘Wat kan ik allemaal voor je doen? Zit je goed….? Waar ben je dan mee bezig?

Ja, je hebt veel van die christenen met stampvolle agenda’s, en ze jagen; ze zijn blij dat Paulus dat woord gebruikt heeft: ‘jagen naar volmaaktheid’.

Hijgend lopen ze achter iets aan…., waar-van ze niet beseffen wat het betekent.

God is ook geen jager, hij is een wandelaar.

Wandel voor Mijn aangezicht’ zegt Hij tegen Abraham.

Henoch wandelde met God!

Dat gedoe, dat gejaag; het gaat nergens over.

Van Ezau stamt de stam Edom af, de Edomieten. Die stonden in het oude testament bekend om hun superieure wijsheid. Tjonge jonge, wat konden dié wijs praten.

Maleachi zegt van Edom: ‘Dat is het gebied van de goddeloosheid’. En ze hadden altijd over God, dat kan dus. Je kan eindeloos over God filosoferen, maar Hem helemaal niet kennen.

Denk maar eens aan de gelijkenis die Jezus vertelt over de brede en de smalle weg.

Iedereen brult dan wel: ‘ik kies de smalle weg’, maar heb je je wel eens verdiept in die brede weg?

Daar lopen geen heidenen hoor, daar lopen religieuze mensen, met de mond vol over God: ‘halleluja, jutteperen, juichen, vlaggen…, etc. etc. Dat is ongelooflijk!

Dat is een religieuze weg!

Jezus zegt daarover dat dat uitloopt op de dood. Je hebt er niks aan.

Een smal weggetje, een paadje zoeken; dat is het karwei van de christenen.

En trouwens, God zegt Zelf van Edom: ze stapelen grote woorden tégen Mij op.

Een grote mond tégen God. Maar ze hebben het er óók altijd over.

De vrienden van Job….., och och och, èn maar praten over God.

En Job haalde z’n schouders op en zei: ‘ik heb niks aan jullie, jullie snappen er helemaal niks van.

Dus het woord ‘God’ zegt niet zo veel.

En trouwens, in de tijd van de Edomieten, in 586 v.Chr., is de tempel verwoest.

Wat hadden de Edomieten dáár lol over!

Die tempel eindelijk kapot; met leed-vermaak, staat in de bijbel, zagen ze hoe die tempel werd verwoest.

Edom, Ezau’s zijn aardsgericht. Ze zijn beeld van de valse broederkerk. Ik zeg expres ‘broederkerk’, Jacob en Ezau waren broers.

Vals is nl. nèt echt. Valsheid heb je niet direct dóór. Maar ineens ontdek je: het is nèt echt. Het is dus nièt echt.

Als je tempel verwoest wordt, als jij valt, dan staat hij te juichen met: ‘Ach, ik had het altijd wel gezegd…..’

Dat was het eerste wat ik te horen kreeg van iemand toen ik me pas bekeerd had: ‘Ik ben zo bang dat Sikkens met z’n hersens tegen een muur loopt’.

En dan wordt dat samenwonen in vers 2 vergeleken met olie. Dat is de olie van de verbinding.

En olie is een prachtig beeld van de heilige Geest. Een mooier beeld is er haast niet. Je maakt er broodkoeken van, koeken die je bakt voor een ander, jouw woorden. Jouw woorden zijn doordrenkt van de Geest. In je woorden zit Leven. Je luistert naar Iemand.

Je gaat niet met allerlei dingen aan de haal, met allerlei adviezen….

Eerst maar eens goed luisteren waar het probleem zit. Kijken met de ogen van God, en dan ga je woorden vormen, en je hoopt dat ze die horen.

Het is doordrenkt van Leven. Dát zijn je broodkoeken.

En olie diende ook vooral voor het behandelen van wonden. En er zijn heel wat mensen gewond in hun ziel.

Het Griekse woord voor ‘wond’, wat maar één keer voorkomt in de bijbel bij de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan, is ‘trauma’. Hij giet ‘olie’…, dat is de enige plek en daar staat het woord ‘trauma’.

Daarvoor dient olie! Het vertroost je in je pijn. Je hebt pijn, en je voelt je zo goed verbonden met anderen, dat je ook over je pijn durft te vertellen. Want lang niet iedereen durft dat hoor.

Ik zie dat je pijn hebt, en je zal het mij eerst eens moeten vertellen. Durf je die wond te openbaren?

Heb je het wel eens gedaan en is het toen verkeerd behandeld? Dan krijg je een nog grotere wond.

Ik weet niet wat jouw leven is, dat kan best. Het is mij overkomen, en toen werd de wond nog groter; en het verdriet ook. En je leert dan ook dat verdriet te verstoppen. Allerlei mooie kleren over die wond heen…., ja, leuk doen…, humor…, ja, dan zit daar toch dat verdriet achter.

Maar olie héélt!  De wond trekt dicht.

En olie was er ook voor lampen, voor verlichting.

De Geest verspreidt het waarachtige licht.

Dat woord staat een paar keer vóór in de bijbel; je heb zoveel lichtsoorten, maar het waarachtige licht komt van God!

Dat heeft met waarheid te maken.

En bovendien rook olie ook lekker.

Als dus je woorden lekker ruiken, dan heb je goeie woorden. Het is een symbool van volheid; ook van tederheid.

Je verspreidt eigenlijk de geur van Christus. Wie met jou omgaat, ruikt wat lekkers.

Door de Geest word je een eenheid! Je bent innerlijk niet meer verdeeld.

Er wordt hier gesproken over Aäron, en dan ook nog over z’n baard.

Nou is in het Hebreeuws het woord ‘baard’

‘sakkan’, wat je ook kunt vertalen met ‘oudste’. Aäron is een beeld van de hoge-priester. 

Hij is ook een beeld van Jezus Christus. De oudste, dat vloeit neer want je bent een oudste, dat is mooi.

Dat is niet een zichtbaar ambt, dat is een onzichtbaar ambt.

Dan wordt die olie uitgegoten uit een kruikje, zo stel ik mij dat voor, eerst op het hoofd van Aäron. Let op het gebaar, het komt van boven. Dat is niet een plens, er wordt niet een emmer olie over je omgekeerd, maar het is een dun straaltje hoor; dáár begint het mee, op het hoofd; en dan van lieverlee begint dat hoofd nat te worden van de olie, en dat gaat ook naar z’n baard.

Dat is een prachtig beeld van de heilige Geest, en van de tederheid daarvan.

Want als God liefde is, dan is de Zoon het ook! Ja, Jezus is ook liefde. Maar dan is de Geest ook liefde. Dat is geen schreeuwlelijk, maar de Geest is liefde.

En daarmee word je begoten. Dat is een prachtig gebaar, zó teer. Het begint zó klein.

De doop in de heilige Geest is zo’n intiem, klein gebeuren. Een beginsel wordt in je neergelegd.

Eerst dus dat hoofd, en dat hoofd is een beeld van Jezus; Hij is het Hoofd  van het lichaam.

Want hier in deze Psalm vloeit dat tot aan de zoom van z’n kleren, dat hele lichaam wordt bedekt met olie; dat betekent dus, als het met het hoofd begint, met vernieuwen van denken. En Jezus heeft dat denken overgenomen van de Vader, en dat gaat maar door, ook over dat hele lichaam.

Zo raken wij doordrenkt, en dat is de bedoeling, van Gods gedachtenwereld.

En die is niet van de aarde.

Als Johannes de Doper staat te preken, ziet hij in een visioen iemand met een duif op z’n hoofd; en dan hoort hij een stem: ‘die met die duif op z’n hoofd, dát is em!

In het Grieks staat er ‘duivin’, een vrouwelijke duif. De heilige Geest heeft dus iets vrouwelijks, in het Hebreeuws is het geslacht ook niet onzijdig maar vrouwelijk.

Dat zet je wel aan het denken hè?

De Geest is vrouwelijk, en die maakt van ons Zijn vrouw! De vrouw van Jezus, de Christus.

En uiteindelijk, helemaal aan het eind der tijden, als God weer begint – we zijn niet op weg naar het einde, maar we zijn op weg naar het begin – worden we de vrouw van God. Dat is dan de bruiloft van het Lam.

Prachtig al die beelden als je daar over doordenkt, die gedachtenwereld…, maak je toch alsjeblieft los van de aarde.

Allemaal voorschriften, ideeën over hoe het moet…., ik denk maar even hardop hoor.

Wat vanochtend werd gelezen: ‘een nieuw gebod geef ik u, heb elkander lief’. Dan denk je: ‘kun je dat iemand nou gebieden?’ ‘Ik wil dat jij van hem houdt!’

Dat  wil je toch helemaal niet?

‘Ja, je moet van hem houden, het staat in de bijbel…’. Een gebod…!

Het woord ‘gebod’ komt van gebieden, wat komt van bevelen; bevelen komt uit het Frans, uiteindelijk betekent het: ‘bekend-making’. Als dát er nou gestaan had?

‘Ik maak u iets nieuws bekend’, zegt Jezus, ‘ga eens van elkaar houden’.

En ‘bekendmaking’ klinkt veel vriendelijker dan dat woordje ‘gebod’. Waar of niet!

Micha zegt het ook: ‘Hij heeft u bekend gemaakt o mens’.

Dat heeft met een gebod van bovenaf, dat dictatoriale, niks te maken.

En dat golft helemaal neer tot op de zoom van zijn kleren.

En dan worden hier de Hermon en Sion genoemd. Dat ligt wel een eind uit elkaar hoor. De Hermon is een grote berg van de Libanon.

Libanon betekent ‘wit’, waarschijnlijk door de eeuwige sneeuw die daar ligt. En het woord ‘Hermon’ betekent: ‘heilige plaats’.

Wie woont er nou in een heilige plaats in het wit, in het licht?

En bovendien worden bij de Hermon wolken gevormd. Dat is een doordenker hoor. Boven de Ark des Verbonds was ook een wolk. God heeft wat met wolken.

Vóór de zondvloed waren die er niet, na de zondvloed wèl. Wolken, ook een favoriet woord van Jezus.

Als Hij in het dieptepunt van de beschul-digingen tegenover zijn rechter staat, zegt Hij ineens: (je zal een beklaagde zo horen praten in de beklaagdenbank, ‘hebt u nog wat te zeggen? Ja, zegt Hij) Je zult van nu

af aan de Zoon des Mensen zien, 

komende op wolken des hemels.

Toen werd Hij afgevoerd en gevangen genomen.

Wat is dat nou voor een uitdrukking? Maar Jezus wist precies waar Hij mee bezig was. Hij is ook vaak voor gek verklaard.

Bij de Hermon vormen zich wolken.

God hult Zich in wolken; wolken des hemels dus, niet van de aarde.

Hemelse wolken. Dat zijn al die recht-vaardigen die een wolk vormen, waarin God Zich thuis voelt, waarin Hij Zich presenteert; waarin de Zoon Zich ook openbaart.

Wolken, daarin is Hij aanwezig, en het Griekse woord voor aanwezig zijn, is parousia. Dat is vertaald met ‘komst’, met ‘wederkomst’, maar het betekent letterlijk ‘aanwezig zijn’.

De Heer is nu in ons aanwezig! Dát is de parousia! Die zit er middenin. En het gaat erom dat het een keer geopenbaard wordt wat er in ons is.

Nou, dat doe je toch al, beetje bij beetje, stukje bij stukje.

En al die mensen, miljoenen christenen, die één of andere Jezus op een berg terug verwachten, op een heuvel ergens in Palestina of zo, of als een lichtflits van een planeet, ik weet niet wat voor ideeën ze allemaal hebben, maar die hebben het allemaal mis!

Hij komt in ons terug!

Het is wel revolutionair wat ik zeg hoor.

Hij komt in ons terug, is dat niet ontroe-rend?

Al die mensen die zeggen: wanneer komt Hij nou eens terug? Op een dag durf jij te zeggen: “Hij is al terug gekomen”. En meer zeg je niet. Want je weet: ‘Hij is in óns aan het weerkomen’. Hij wordt eerst in de heiligen geopenbaard, en later wordt het mèt de heiligen zichtbaar geopenbaard.

Ja, er zijn vreemde voorstellingen over die zogenaamde wederkomst. Rare ideeën.

Hosea praat heel vaak over Libanon; en de Libanon wordt in het Hooglied nogal eens genoemd.

Hij heeft het over de geuren van de Libanon, de groeikracht, de wijn van de Libanon. Dat levert alleen maar mooie dingen op.

Een beeld van Gods heerlijkheid, de heerlijkheid van de Zoon in mensen.

Het zijn ook geen gewone mensen, je dacht zeker dat je dat was hè? Zo te zien ben je dat wel, dat is aards; maar wat je niet kan zien, en dat wel waar is, dat is dat wij goden zijn, maar dat is een geheim.

God der goden, wie zijn dat dan?

Heer der heren, wie zijn die heren?

‘Dat staat toch in jullie schriften’, zegt Jezus tegen de farizeeën. Gij zijt goden.

In de Libanon staan knoerten van bomen, ceders, dat zíjn toch een bomen, ik heb ze in Frankrijk wel eens gezien, je mond valt open, wat een knoerten van bomen; dat zijn ceders. En het mooie van ceders is dat ze altijd groen zijn (dat gaat over jou) en ze rotten niet. Cederhout rot niet.

Ik heb een vriend die antiquair is, en hij maakt meubels en restaureert ze, en vol trots zegt hij: ‘kijk eens, ik heb een plak cederhout, het rot niet, de larven komen er niet in, het is bederfwerend, het is eeuwig-durend hout. En het ruikt ook lekker.

Het is ook gebruikt in het paleis van Salomo, daar was een zuilengalerij dat helemaal gemaakt was van cederhout, en dat heette: ‘het woud van de Libanon’.

Maar vergelijk jezelf maar eens met cederhout. Je rot nooit weg.

Trouwens, je kunt jezelf vergelijken met zoveel mooie beelden die God heeft bedacht.

Even een zijstraatje, over edelstenen.

De hogepriester droeg een efod met twaalf edelstenen, prachtig geslepen. Elke steen stelde een stam voor.

Als die man daar liep was dat een schitterend figuur, want hij schitterde.

Hoe kom je aan die edelstenen? Nou, als je ze ruw zoekt, de amethist of diamant, een ruwe edelsteen zie je niet, je ziet het verschil haast niet gewone stenen. Je moet een kenner zijn om dat te zien.

Maar dan wordt het geslepen totdat hij de maat heeft die de slijper voor ogen heeft.

Allerlei facetten daaraan worden geslepen.

En dat slijpingsproces is helemaal niet leuk. Daar sta je niet bij te vlaggen.

Want wat betekent geslepen worden? Dat je de verzoekingen doorstaat, en er komen héél veel verzoekingen op je af, kleine en grote. En op het moment zelf, zegt Petrus, ben je helemaal niet blij, maar let er op wat er gebeurt als je geslepen wordt en je volstaat die verzoeking, dan is er weer een vlakje van de edelsteen af.

En zo komen er allemaal vlakjes tot stand totdat er een geweldige edelsteen tevoor-schijn komt.

Het nieuwe Jeruzalem wordt uiteindelijk ook vergeleken met een knoert van een diamant. Die kun je nergens vinden.

Al die geslepen vlakjes heten facetten.

En zo openbaar je in je leven facetten van het karakter van God.

Jezus heeft niets anders gedaan dan het vertellen wie God was. Dat hij hartstikke goed was en vriendelijk. Hij deed niets anders. Z’n Vader verheerlijken; vertellen Wie hij was.

Hoe komt dat? Hij heeft in die veertig dagen in de woestijn, wat ook geen pretje was, alle verzoekingen doorstaan; maar dan ook álles, zodat hij jou ook goed begrijpt als jij verzocht wordt. Dat snapt Hij. Dat geeft je troost hè? Hij is er ook doorheen gekomen.

En toen Hij alle verzoekingen doorstaan had, kwam Hij als een edelsteen tevoor-schijn en begon Hij met z’n werk.

Dus van een ruwe edelsteen word je een glanzende edelsteen.

Dit was even een zijstraat, maar daar kun je over doordenken als je in verzoeking valt, want dat is helemaal niet leuk; dat je zegt: ‘hoe kom ik hier doorheen’.

Dan staat er ook nog iets over ‘de dauw’.

De dauw van de Hermon; dat is de dauw van God, en honderd kilometer verder daalt het neer op Sion, dat is ook een vrij onooglijk heuveltje in het Palestijnse landschap, het is geen hoge berg.

In Hosea staat dat God zegt: Ik zal zijn als de dauw voor Israël. Wat mooi!

Dus U bent de dauw in mijn leven!

Deze dauw gaat van hoog naar laag, het daalt neer.

Alle zegen komt van boven. Maar het is een beeld van de genade van God.

Dat is die tedere liefde die jou vruchtbaar maakt; die doet je vruchten ook rijpen.

Mozes zegent de stam van Jozef met de woorden: Je bent gezegend met de kostelijkste gaven van de hemel.

Wat is dat? De dauw!

Mozes zag hoe goed dauw is voor je leven.

En Jesaja schrijft, en dat gaat over je toekomst, een merkwaardige tekst: Jullie dauw is een dauw van lichten.

Een dauw van lichten…..van morgens!

Nou, daar ga je eens even goed over nadenken.

Dus de dauw heeft alles te maken met morgens en met lichten. Dat kun je verbinden: ‘morgenlicht’.

Ja, jullie vormen het morgenlicht! Het morgenlicht van de Dag des Heren!

En er staat achter: en zal aan de doden geboorten geven.

Ja, ik was ook dood, en ik ben toch weer geboren. Dat is schitterend!

Jullie dauw, morgens van lichten en geeft geboorten aan doden. Wat een voorrecht!

Het licht gaat schijnen over die dode mensen waar wij mee te maken hebben.

Wát een toekomst!

Micha gaat zelfs nóg een stap verder.

Hij zegt: De rest van Jacob zal temidden van vele volken zijn als de dauw van de Heer. Dat staat in Micha 5.

Dus niet de Edoms, nee, niet de Ezau’s, maar Jacob. Een stille bescheiden man, een huiselijk mens, een doodgewoon iemand, is als de dauw, als de morgen, van licht. Schitterend!

Trouwens, Psalm 110 is heel lang een lievelingspsalm van me geweest; daar staat: Uit de schoot van de dageraad…

dus de dageraad is een vrouw, anders heb je het niet over schoot, wat betekent: tedere liefde, dus je bent geboren uit tedere liefde. Dat is wat hoor.

Als je ooit weleens op jezelf scheldt: ‘wat ben ik toch een ……, en vul alles maar in wat je te binnen schiet, schiet dat dan ook maar weer naar buiten, en realiseer je je dan dat je geboren bent uit tedere liefde.

Dát is de waarheid! Dat is nou het waar-achtige licht! Zó denk ik over je, zegt God.

Je bent hartstikke waar, en je bent nog hartstikke lief ook. Want wat Ik verwekt heb, dat is liefde!

Liefde krijgt in jou gestalte.

Het woord ‘liefde’ wordt in jou ook weer vlees. Het Woord is vlees geworden, en met welk woord kun je God nou het beste beschrijven? Dat is liefde.

En het mooiste beeld van liefde is licht; ‘er zij licht’.

Licht is het beeld van liefde; het maakt alles zichtbaar.

Het maakt de mensen zichtbaar, ze kunnen weer zien.

In psalm 110 staat: uit de schoot van de dageraad rijst de dauw van uw jonge mannen op.

Dus die jonge mannen zijn de dauw, Yes!

Het gaat natuurlijk ook over jonge vrouwen, heeft helemaal niks te maken met sex.

Tjonge jonge, we komen overeind; het rijst op als een zon die gaat schijnen.

Schitterend, dat is de kostbaarste schat die God heeft, dat is nl. de Christus in ons.

Dat is een geheim.

Toen Petrus dat tegen Jezus zei, zei Jezus onmiddellijk: ‘mond dicht, dat is een geheim’.

Daar moet je niet mee te koop lopen; dat hoef je ook niet te zeggen, het blijkt wel!

De Christus is de heerlijkheid van God. Daarin heeft Hij al z’n gedachten en wezen gelegd.

Dus: olie en dauw, beelden van de heilige Geest, is leven voor de eeuwigen, en lees dat geheim nou eens in elkaar, kijk elkaar eens aan en lees dat in elkaars ogen.

Dat is het geheim van jou dat ook onderling met elkaar verbindt.

Het is zo teer en heel ontroerend.

Ik wil maar zeggen: je hele leven bestaat uit olie en dauw voor de mensen om je heen.

Je bent olie en dauw en dat vormt een wolk waarin het geheim van God aanwezig is en ook wordt geopenbaard.

 

Duurt Sikkens d.d. 17-07-2016

 

 

Psalm 110 (Duurt 27-03-2017 Hoogeveen)

Psalm 110

 

Ik beperk me eerst maar eens tot de eerste vier verzen.

Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten.

De HERE strekt van Sion uw machtige scepter uit: heers temidden van je vijanden. Uw volk is een en al gewilligheid ten dage van uw heerban; in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op.

Hier staat ongelooflijk veel in.

Toen David dit noteerde, deed hij dat ook in geloof, want hij begreep er niks van.

Hij begreep niet waar het over ging, maar hij heeft het tóch opgeschreven.

Dat gebeurde op aandrang van de heilige Geest.

Hij schreef het op, maakte er een melodie op, maar begreep het niet.

Alle profeten hebben niet begrepen wat ze in geloof hebben genoteerd. Waar gaat het over….?

Petrus schrijft: ‘nou, ze hebben inderdaad er studie van gemaakt van wat ze zeiden, maar ze konden er niet achter komen; het enige wat hen duidelijk werd, was, dat die profetieën gaan over een volk dat ná hen komt.

Dus deze Psalm is voor óns geschreven!

Dit is jouw Psalm!

Al die profetieën gingen ook altijd over een

belofte.

Jezus zegt: Alle profetieën gaan over Mij!

Ja, zegt Petrus, maar ze gaan ook over ons! (1 Petrus 1:10-12)

En het is heel goed dat je dat heel dicht naar je toe trekt: ‘het gaat over mij!’

Zij hebben het beloofde niet verkregen.

Wat is het beloofde? Het is waar jij mee vervuld bent, namelijk de heilige Geest! Die hebben zij nooit ontvangen. Wel eens eventjes, tijdelijk, vooral als er een profetie werd uitgesproken; maar daarna niet meer.

Van Jezus wordt gezegd door Johannes de Doper, dat hij een duif ziet landen op het hoofd van Jezus, en op Hem blijven; dus de Geest blééf op Jezus, behalve in het laatst van z’n leven.

Dus er is over óns geprofeteerd, het is de vervulling met de heilige Geest.            Daar hebben al die lui van vroeger naar gezocht, en jij zit hier en je hebt de Geest ontvangen.

Want de Vader én de Zoon gaan dan in je wonen!

Inmiddels hebben al die ouden die Geest ontvangen; ze zijn in geloof gestorven.

Wat wil dat zeggen?

Nou, ze hebben het toen niet gekregen, nou, zeiden ze: als we sterven, dan krijgen we het alsnog.

Ze zijn dus in geloof gestorven, en inmiddels hebben ze allemaal de Geest ontvangen, ja hoor, want die doop met de Geest gaat gewoon door.

Dus er is over ons geprofeteerd.

In het eerste regeltje van de Psalm staat: HEREN, met vijf hoofdletters, en de tweede keer Here met één hoofdletter.

In het Hebreeuws zijn dat verschillende woorden.

Dat eerste woord HEREN, daar staat  Jahwe.

En het tweede woord ‘Here’ betekent gewoon een heer, zoals Jezus de Heer der heren genoemd wordt; die heren zijn wij. Dus hier worden twee personen opgevoerd.

God spreekt tegen een Heer, nou, zegt Jezus, dat ben Ik! En wij mogen zeggen: ‘dat zijn wij’.

Want wij zijn ook heren, ook al zitten hier heel veel dames; het zijn natuurlijk allemaal heren der schepping.

‘Ga maar aan Mijn rechterhand zitten’, zegt God tegen Jezus, ‘in de hemelse gewesten’.

De Hebreeënschrijver spreekt daarover, want het zit kennelijk een beetje vreemd in elkaar, maar in Hebr. 10:13 staat dat Jezus voor altijd gezeten is aan de rechterhand van God. Dus Hij zit daar, zal ik maar zeggen, afwachtende tot z’n vijanden gemaakt wórden tot een voetbank onder je voeten.

Wie doet dat dan? Hier staat: het komt onder je  voeten, en Hij wacht gewoon af. Letterlijk staat er: vérwachtende dat al die vijanden onder z’n voeten komen.  

Dat zullen wij moeten doen! Ja, Hij wacht gewoon af totdat wij daarin slagen.

Ze worden een voetbank onder onze voeten, en dus onder de voeten van Jezus.Dat is dus nog een hele strijd.

Trouwens, wat staat er in vers 5?

De HEER (Jahwe) is aan jouw rechterhand.

Er is hier sprake van twee rechterhanden.

Zet je aan Mijn rechterhand, en in vers 5 zegt God: Maar Ik ben óók je rechterhand.

Dat is wonderlijk; God gaf de kracht aan Jezus, en geeft ons óók de kracht; en dan strekt God, vanuit Sion, een machtige scepter uit.

Een scepter is iets van Koninklijke waardigheid, dat is een staf. En die staf gaat uit van het hemelse Jeruzalem, Sion.

Die staf is het Woord; het Woord van God, wat Hij zegt, dát is Zijn scepter.

En hoe reageert het volk? Het volk reageert met grote gewilligheid (3). Spontaan zeggen ze: ‘Ja’.

In Richteren 5 staat een lied over de eind-strijd, de allerlaatste strijd, en daar wordt ook het woord: ‘gewillig’ genoemd.

Met plezier melden ze zich vrijwillig aan ten dage van uw heerban. Heerban is gewoon een oproep tot de strijd.

Willen we strijden, ja of nee? Ja, zeggen ze, want ze zijn gewillig.

Dus zo wordt dat volk klaar gemaakt.

Nu komt er een beetje moeilijke tekst:

In heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw van je jonge mannen op.

De Naardense bijbel vertaalt met: de nieuw geborenen. Maar ik wil er toch een beetje dieper in spitten.

De jonge mannen hier worden vergeleken met dauw. Een merkwaardig beeld, maar dauw is ook een beeld van de heilige Geest.

Die zegen van Mozes, uit Deut.33, daar noemt hij dauw de kostelijkste gave des hemels. En jij hebt dat in je gekregen.

In overtreffende trap, de kostelijkste gave van de hemel, zegt Mozes.

Dus uit de hemel is die kostbare schat gegeven; in datzelfde hoofdstuk zegt hij ook: om ongestoord te kunnen wonen in een land waarin de hemel dauw sprenkelt.

Dus waar sprake is van de Geest, dan is daar ook sprake van een gewillige man; die zijn zó vervuld van de heilige Geest dat ze de dauw vormen voor de mensen.

Eigenlijk kun je zeggen dat wij die hemelse dauw zijn. Wij zijn ook een gave van God aan de mensen, daar spreekt Jacobus over; een gave die neerdaalt! Dat zijn wij! Van de hemel. Wij zijn Gods gave aan de mensheid! Alsjeblieft!

Omdat Hij ook Zijn eerste Zoon gegeven heeft: ‘alsjeblieft, dit is Mijn Zoon, gegeven tot heil van de wereld. Want ieder die Hem gelooft, krijgt het eeuwige Leven.

Ook iedereen die jou gelooft, als jij komt namens Jezus en Zijn evangelie, ontvangt  het eeuwige leven.

Ik heb een raar schildje in m’n gang hangen, in het Duits staat er: ‘alle zondaars welkom’. Dat is toch geweldig? Dan kunnen ze als rechtvaardige het pand verlaten.

Ik denk niet dat degene die dat ding gemaakt heeft dat ook heeft bedoeld. Maar dat geeft niet.

Mozes zegt in Deut. 32: Mijn rede druppelen als dauw.

Rede is die hemelse dauw, en dat druppelen is de leer van het Koninkrijk der hemelen. En dat is heel voorzichtig, er staat zelfs: ‘als stofregen voor jonge scheutjes’. Een mildere leer kun je je niet voorstellen. Daar word je vruchtbaar van, daar word je groen van, daar word je mooi van; en het geeft je groeikracht.

In Jesaja 26 staat iets merkwaardigs:

Herleven zullen uw doden. Dat schreef Jesaja gewoon op. Opstaan zullen ze, ontwaakt en jubelt die wonen in het stof.

Dat is het dodenrijk.

Dan staat er achter:  want uw dauw is een dauw van licht.

Het gaat daar ineens over dauw dat de doden doet opstaan. Dus die dauw is echt Levengevend! De schimmen zullen opnieuw gaan leven!

Een andere vertaling zegt: Het land zal de overledenen uitwerpen.

Dat is wat! Dus zo gauw die dauw begint te sprenkelen, en die kostelijke gave, die dauw, begint neer te dalen…., dan staan de mensen op.

Wie met jou in aanraking komt, kan opstaan, en het eeuwige leven met twee handen aanpakken.

Een andere vertaling luidt: een dauw van morgens geeft geboorte aan de doden.

Een morgendauw, daar gaat het dus om.

Hosea 14:6 zegt: Ik zal zijn als de dauw voor Israël.

God vergelijkt Zichzelf met dauw. Dat is een mooi beeld; en het gebeurt in de nacht, als het allemaal donker is.

Nou, zegt God, in die duisternis begin Ik!

Dan staat er dat die mannen in heilige feestdos tevoorschijn komen. Dan zijn ze dus mooi gekleed; prachtig versierd.

Ze zijn versierd met lazuursteen van de hemelen, en de robijnen van zijn bloed, en met de parelmoer van de geborgenheid van God. Zó zien ze er uit; wát een feest-dos.

Getooid met Gods heerlijkheid, en daar bidden we om, dat Gods heerlijkheid via ons zichtbaar wordt in volle pracht.

Het gaat hier over jonge mannen, en de enige die nog over jongelingen schrijft is Johannes in 1 Joh. 1:14.

Ik schrijf u vaders, ik schrijf u kinderen, en ik schrijf u ook jongelingen. Hij noemt ze apart, jongelingen, want, zegt hij: jullie zijn sterk, het woord Gods blijft in jullie, want je hebt de boze overwonnen.

Ze doen de werken Gods, en dát is Gods heerlijkheid, dat je Gods werk mag doen!

Zijn werken! Jezus zegt ook ergens: als je Mij niet gelooft, geloof dan de werken die Ik doe. Dan moet je toch ook gaan geloven, want die werken komen alleen bij de Vader vandaan.

Maar waar komen die gasten nou vandaan? Uit de schoot van de dageraad.

Dan is de dageraad dus een vrouw; zij is de enige die een schoot heeft, schoot is baarmoeder.

In het Hebreeuws staat er: ‘rechem’, en dat betekent: ‘tedere liefde’.

Dus die jonge mannen zijn héél klein begonnen in die schoot, daarom heet ook baar-moeder; baren betekent ook ‘dragen’.

Kijk maar naar het woordje ‘vruchtbaar’, wat altijd ‘vrucht dragen’ betekent.

Dus in die baarmoeder worden die kinderen gedragen. Je bent eigenlijk een draagmoeder.

Dáár komen ze tot ontwikkeling, en ze groeien zelfs in die baarmoeder tot volwassenheid, want er komen jongelingen uit die baarmoeder zetten, en dat zijn flinke kerels.

In Openb. 12 wordt ook de vrouw genoemd die een volwassen zoon baart.

Dat is niet een kindje, maar die zijn groot geworden. Je bent dus uit die tedere liefde geboren.

Nou moet je eens goed nagaan wat dát betekent. God heeft je uit liefde verwekt.

Uit tedere liefde, zachter kan niet.

Je bent gedragen en je wordt ook in tedere liefde geopenbaard.

Dat is nou de schoot van de dageraad. En de dageraad is het begin van de dag.

Het tedere begin van een dag, als het eerste licht door de duisternis speelt.

Dan staat er in Genesis 1, wat Paulus ook citeert, Licht schijne uit het duister.

Als het dus uit het duister schijnt, moet het er toch eerst in gebracht zijn, anders kan het nooit uit het duister gaan schijnen.

En dat heeft God gegeven in de Zoon, Jezus.

Toen Hij Zich ontwikkelde, kon Hij op een gegeven moment zeggen: Ik ben het licht van de wereld. Die wereld zit in duisternis.

En de wereld heeft altijd in duisternis gezeten, want God zegt in het begin van Genesis: Er zij licht!  Dan was het dus hartstikke donker, anders zeg je dat niet.

Het licht is van oorsprong dus van God afkomstig. En als Hij zegt: ‘er zij licht’, dan spreekt Hij naar Zijn aard.

De aard van God is een en al licht! Dat schrijft Johannes. Daar zit geen spoortje duisternis in, maar dan ook helemaal niks. Alle bijgedachten aan God kloppen niet.

Dus alles wat God toegeschreven wordt, ook tegenwoordig, over rampen en andere nare dingen, horen helemaal niet bij Hem.

En die scheiding moet je goed aanleggen als je het oude testament leest.

Geen enkel naar ding is van God afkomstig.

Jezus heeft ook nooit nare dingen gedaan.

Hij heeft niemand vervloekt, Hij heeft niemand veroordeeld. Hij had het wel met Petrus te doen.

Na de eerste zonde van Eva ging de deur naar de duisternis open; en er viel een schaduw over de prachtige schepping van God. En die deur ging steeds verder open. De deur van de geestelijke dood, als je van die boom eet, als je gemeenschap hebt met die verschrikkelijke geest, dat is die boom van kennis van goed en kwaad, die naam al is een leugen, die naam is helemaal niet waar.

Eva is er toe verleid om in kontakt te komen met die geest. Want de boom des Levens is het beeld van Jezus Christus; als je daar kontakt mee hebt, dan heb je het Leven!

Heb je echter met die anti-geest kontakt, dan komt de geestelijke dood naar binnen.

Want Eva viel niet direct om nadat ze gegeten had.

Jezus heeft de geestelijke dood overwonnen.

Op den duur kwam het helemaal in de duisternis te liggen. Alles kwam in de duisternis; ook de planten, ook alle dieren. Terwijl juist van de planten werd gezegd: ‘Hij schiep ze naar hun aard’; en van de dieren wordt ook gezegd: Hij schiep ze naar hun aard.

Is dan de aard van heel veel planten veranderd? Er zijn me toch een bende woekerplanten in de wereld,

En de dieren? Nou, vrijwel allemaal. Een leeuw is totaal veranderd, en tijgers. Ze hebben hun originele aard niet meer.

Een leeuw hoort origineel stro te eten, zegt Jesaja.

Er zijn nog maar een paar vrij onschuldige beesten, en daarmee worden wij dan ook vergeleken.

Denk eens aan schapen, die bijten elkaar niet; denk eens aan lammetjes, onschuldiger kan toch haast niet.

Denk eens aan duiven, een tortelduif.

Hoeveel is er dan nog over van de aard van de dieren? Zo verschrikkelijk weinig.

Hun aard is ook veranderd, alles veranderde.

Dus de dageraad is hier een vrouw.

En de dageraad is het begin van het licht, het morgenrood.

Een hele nieuwe morgen brak aan.

Je bent ook een kind van de morgen; je bent een kind van die dag.

Tegelijkertijd ben je ook die moeder, want die vrouw baart die jongelingen; dus je baart elkaar, ja, hoe zorgvuldig ga je met elkaar om. Hoe zie je elkaar, verdraaid zeg: ‘ik heb jou nodig en jij hebt mij nodig’.

We kunnen niet zonder elkaar! Daarom zijn scheuringen zo verschrikkelijk in een club!  Dat gaat over de gekste dingen, maar dan wordt helemaal vergeten dat we èn moeder èn zonen worden.

Bij de kruisdood van Jezus zegt Hij tegen z’n moeder: Vrouw, zie uw zoon, en tegen Johannes: zoon, zie uw moeder.

Dat had Hij toch best vóór die tijd kunnen regelen? Heb ik dat wel eens uitgelegd?

Het zijn kruiswoorden. Het dieptepunt van Zijn leven.

Als Hij dit dus zegt tegen z’n moeder Maria, beschouwde Hij haar niet meer als Zijn moeder, echt niet. Hij noemt haar ook niet moeder, maar ‘vrouw’ of ‘lady’, ja, een mooi woord trouwens.

Als ze zeggen: ‘joh, je moeder en je broers staan voor de deur’, dan zegt Jezus, wie is m’n moeder? Dus hij beschouwde Maria niet meer als z’n moeder.

Hij zegt tegen haar: vrouw, zie uw zoon.

Wie bedoelt Hij met die zoon? Zichzelf natuurlijk, Hij hangt daar, ‘kijk, dit is je zoon’. Wat wil dat zeggen?

Nou, bij een profetie van de oude Simeon over Jezus zei hij: Maria, er gaat een zwaard door je ziel.

Dat wil zeggen: ‘jij moet scheiding maken tussen wie Hij is, en wat jij gebaard hebt’.

Je hebt een natuurlijk kind gebaard, uit het geslacht van David, maak je daarvan los en beschouw Hem als je Redder; maak scheiding, en dat doet dat zwaard; dat maakt scheiding tussen het geestelijke en het natuurlijke.

Dan kijkt Hij naar Johannes en dan zegt Hij: zoon, zie je moeder. Hij beschouwde Johannes als een zoon, ’t was ook de discipel die Jezus liefhad, die ook altijd aan de boezem van Jezus was te vinden, ook mooi, want Jezus zat aan de boezem van z’n Vader.

Dat betekent dat je heel dicht bij de Vader bent, je hoort wat Hij zegt, zelfs z’n harte-klop voel je. Zó dicht ben je bij de Vader, en je luistert naar Hem. Zo was Johannes aan de boezem van de Zoon.

Hij dronk de woorden van Jezus in, en Jezus kon zóveel aan hem kwijt, dat Hij op het laatste ook het boek Openbaring aan hem gaf.

Zó dicht leefden Johannes en Jezus bij elkaar. En tegen dié Johannes zegt Hij: zie je moeder. En met die moeder wordt ook Hijzelf bedoeld; Hij doorstond aan het kruis de weeën om iets anders geboren te laten worden.

Weeën doorstaan is lijden hoor!

Paulus schrijft het ook: ‘terwille waarvan ik weeën doorsta’, dat zegt hij. ‘Ik moet allerlei pijnen doorstaan, zodat jullie gestalte krijgen’.

En zo beschouwde Hij ook Johannes.

‘Ik hang hier als jouw moeder, Ik doorsta alle weeën, zodat jij gestalte krijgt’.

Dit is even een doordenker hè?

Maar zo werkt het wel. Weeën doorstaan, dat is ook een kunst.

Je bent dus een kind van de Dag, een stuk morgenrood.

Het woord ‘morgen’ heeft nog een verbinding, het woord ‘morgenster’.

Ken je dat woord? Waarschijnlijk Venus.

Morgenster.

In Hosea 6:3 staat: Wij willen de HERE leren kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.

De vroege regen geldt voor de vrucht-zetting in de aarde, de late regen voor de rijpwording. Dat is een milde regen, dat zijn geen plasregens.

Net zo mild als de dauw; en die milde regen doet jou groeien naar de volwassen-heid.

Maar zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Een ander woord is: ‘zo zeker als de dageraard, daar heb je die morgen weer, is zijn uittocht!’

Dan komen we tevoorschijn.

Uittocht, dat doet denken aan Exodus.

Uittocht…., even doordenken….

Waar had Jezus het over bij de verheer-lijking op de berg, met Mozes en Elia?

Waar hadden die drie het over?

Wat denk je? Het staat er, over Exodus, in het Grieks, Exodos, de uittocht!

Hoe Jezus vooraan kon lopen bij de uittocht uit de slavernij van de religie.

Ander woord voor ‘uit-tocht’, is ‘uit-weg’.

Je hebt een uitweg uit alle religieuze systemen, waar je misschien in verzopen bent. Misschien zit het nog in je denken: ‘wat kan ik voor God doen…’, dat gedoe!

Want ik wil veel voor Hem betekenen…, ik moét zoveel voor de Heer…. Hou ermee op! Jij moet helemaal niks!

Ga maar eens leven! Wees maar gelukkig met Hem, want Hij is gelukkig met jou.

Probeer uit die slavernij te komen.

Hoe moet ik het nog zeggen; wat er allemaal van je verwacht wordt…, en: ‘het beste is nog niet goed genoeg voor God’.

Hoepel toch op, denk ik dan; maar ja, je zegt niet alles hardop.

Waar gaat dit over? Dan moet je altijd je best doen.

Toen God de aarde en de hemel schiep, wat zag Hij toen? Hij zag dat het goed was.

En goed is goed! En het beste is de overtreffende trap van goed, maar dat hoeft niet! Als het goed is dan is het goed!

Zoals jij leeft is het goed hoor, en hou maar op met je best te doen.

Maar goed; het is een uittocht.

Zo is het begonnen; dus wat gebeurt er? Heel voorzichtig breekt Gods Dag door, en dat krijgt gestalte in mensen.

Wij zijn kinderen van de Dag. Van welke dag? Van de Dag van God. Als Hij gaat scheppen, begint de Dag.

God heeft de nacht niet geschapen.

Het was avond geweest, het was morgen geweest, er staat geen nacht. En dat wordt van elke dag gezegd; avond geweest, morgen geweest.

Behalve van de laatste dag, die is

’s nachts niet eens afgelopen, nee,

Gods sabbath, Zijn rustdag, is nog lang niet afgelopen; ik denk dat dat nog verschrikkelijk lang duurt, als de nacht verdwenen is.

Die aarde is al zo verschrikkelijk oud, ze hebben nou weer een sterrenstofstelsel ontdekt, honderdmiljard lichtjaren hier vandaan. Nou, wat stel je je voor bij honderdmiljard lichtjaren; dat is zó verschrikkelijk ver.

Ik heb eens een astronoom horen zeggen: er zijn net zoveel sterren als zandkorrels van de aarde. Denk eens aan de woestijn.

Wij denken aan de nakomelingen van Abraham, het aantal is als sterren en als zand, zoveel.

Die legt daar al een verbinding tussen sterren en zand.

De Dag van God brak aan toen Jezus opstond; dát was Gods Dag!

Dat morgenrood baart die mannen, dat zijn zonen Gods. Ze komen tevoorschijn.

Dus ze zijn eerst verborgen.

Johannes schrijft: Het is nu nog niet geopenbaard wat we zijn zullen.

Maar in die Psalm vindt de openbaring plaats; dan wórden we openbaar.

Dan wordt eindelijk zichtbaar wie we werkelijk zijn.

Dus wat ik hier zie, is allemaal tijdelijk. Maar wat ik niet zie, de inwendige mens, jouw prachtige geest, die verweven is met de heilige Geest, met het leven van de Zoon en de Vader, dié komt er tevoor-schijn.

Jesaja zegt ergens: er is niemand die zegt: kom tevoorschijn.

Niemand zegt het meer. Dat gaat niet over je mens-zijn, dat gaat over je mens-Gods-zijn. Dat is een ander wezen.

Dat kan ik aan jullie niet zien, maar het is er wel. En tegen hen wordt gezegd: ‘kom maar tevoorschijn’. Heel voorzichtig, maar kom maar tevoorschijn.

Het kost pijn en moeite, dat is lijden, weeën, want de duvel wil nooit dat het leven ontstaat.

De weeën, de vloek van Eva, had ze voor die tijd niet, nee, er was helemaal geen pijn. Ik weet niet hoeveel kinderen ze heeft gehad voor die tijd; maar dat gaat nu met weeën gepaard, zegt God.

De duvel verzint die weeën, hij wil niet dat er nieuw leven ontstaat. Hij is alleen maar vervuld van de dood.

Maar Jezus komt tevoorschijn in een wolk. Niet mèt de wolken of op de wolken, maar er staat letterlijk in een wolk.

En in die wolk komen wij tevoorschijn; eigenlijk komt Jezus tevoorschijn en de Vader komt tevoorschijn.

Dat is nou die beroemde wederkomst.

Dat wordt zó slecht vertaald, zo’n foute vertaling voor wederkomst.

Hoeveel preken zijn daar al niet over gehouden zeg…, met donder en geweld..

Parousia betekent ‘aanwezigheid’.

Nou, zegt Jezus, Ik ben mèt jullie, Ik ben bij jullie, Ik ben aanwezig!

Dat is nou alles! En die aanwezigheid wordt langzamerhand, in alle rust, stilte en vriendelijkheid openbaar. En dat is nou die z.g. wederkomst.

Ja, Hij komt tevoorschijn.

En die morgenster? Nou, zegt Petrus, daar ben ik heel eenvoudig in: de morgen-ster komt in jullie harten op.

O ja, zegt de duvel, dat zullen we dan nog wel eens even zien; in Jesaja 14:12 en 13 staat dat God hem toespreekt:

Wat ben jij uit de hemel gevallen, gij morgenster, zoon van de dageraad, je denkt dat jij dat bent, dat ben jij niet.

Dit is de antichrist.

En je overlegde nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten, en zetelen op de berg der samenkomst, en ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de allerhoog-ste gelijkstellen.

Wat een hoogmoed.

Dat zegt de geest van de antichrist.

In Openbaring 22:16 staat: Ik ben de Morgenster, dat zegt Jezus van Zichzelf.

Dus we hebben twee morgensterren; de één is de Zoon en de ander is de anti-zoon, de antichristus.

God zegt dan ook nog: ‘Ik ben de blinkende Morgenster, en die gaat in onze harten op, dan wordt Gods wezen in ons verheerlijkt, we worden versierd en getooid met Gods heerlijkheid, wat ben je dan mooi.

In Psalm 110 staat nog iets merkwaardigs.

Dat gaat over een zekere Melchizedek.

Ik weet niet of je die kent, maar er staat in de Hebreeën een stukje over die Melchizedek. Abraham ontmoette hem. Het is een geheimzinnig figuur hoor.

Geen vader, geen moeder, en hij was een priester, een priester van God in Salem, het huidige Jeruzalem, en Abraham had een ontmoeting met hem.

En wat geeft Melcizedek hem? Het is niet te geloven, maar er staat dat hij hem brood en wijn gaf. Daar ligt dus het begin van brood en wijn. Hij was een priester die het begreep dat het alleen maar om brood en wijn gaat, denk maar aan het avondmaal. Schitterend.

Melchizedek betekent ook: vorst der gerechtigheid; een geheimzinnig figuur.

Niemand weet waar hij vandaan komt.

Nou, zegt de Hebreeënschrijver: zo’n figuur is ook Jezus, naar de ordening van Melchizedek. Zo’n figuur, geen vader, geen moeder in die zin, nee.

Maar dan staat er in Ps.110:5: De Here is aan je rechterhand, en dan begint de strijd. Hij verplettert koningen, hij houdt gericht onder de heidenen, hij verplettert hoofden op het wijde veld.

De Statenvertaling zegt: Hij zal verslaan degene die het hoofd is over een groot land.

Hij verslaat dus het hoofd over een groot land; dat is de aarde; en het hoofd daarvan, ja, dat is de duivel.

Nou, die wordt verslagen door die scepter, door de staf van het Woord van God.

Hij zal de heidenen hoeden met een ijzeren staf; daar kun je flinke meppen mee uitdelen in het rijk der duisternis.

Wees maar niet bang voor het slaan, want hij is bang voor jou als jij gaat slaan.

Dan wordt hij bang en gaat dan tekeer, en probeert jou angst aan te jagen.

Dan gewoon slaan.

Dan eindigt deze Psalm zo grappig, zo eigenaardig, en ook zo lieflijk: Hij drinkt onderweg uit de beek. Dat is het water des Levens. En dan staat er: Daarom heft hij het hoofd op.

Daar heb ik een poosje over nagedacht.

Het hoofd opheffen? Dan kijkt hij niet om, maar dan kijkt hij óp, en ziet dan al z’n verslagen vijanden. Dat is toch mooi!

Jezus heeft het ook een keer over het opheffen van je hoofd in Lucas 21:28:

Hef je hoofd omhoog.

 

Als de ellende in de wereld begint, en die is begonnen, want hoeveel volken zitten op dit ogenblik niet in radeloze angst, wij zitten nog in dit kalme Nederland, maar hoeveel volken zijn er al in radeloze angst, en het neemt alleen maar toe.

Nou, zegt Jezus, laat je hoofd niet hangen, ga ook niet door de knieën, richt je op, letterlijk: ga staan, en hef je hoofd omhoog, want je verlossing komt dichterbij.

Als het heel erg donker wordt om je heen, en je weet niet meer waar je het zoeken moet, hef dan je hoofd óp; drink maar water uit de beek, maar je verlossing komt steeds dichterbij.

Verlossing waarvan? Hoe heet iemand die helpt bij een baring? Een verloskundige!

Even doordenken.

De verlossing van de Zonen Gods.

 

Duurt Sikkens d.d. 27-03-2017 (Hoogeveen)

 

 

Manna Wij zijn brood en wijn (Duurt 24-07-2011)

Manna

 

Vorige week, toen we stonden te bidden, sprak ik ineens een zinnetje uit, waar ik niet eens over nagedacht had. Ik dacht: wat zeg ik nou…?

Dat zinnetje heeft me zo aan het denken gezet, dat het vandaag hierover gaat.

Dat zinnetje was: Wij zijn brood en wijn!

Dus: dat we brood en wijn zijn!

Maar voordat ik zover ben wil ik even iets vertellen over het begrip ‘manna’.

Letterlijk betekent dat: ‘wat is dat?’ Het was iets onbekends.

En dat manna lag elke dag, elke morgen, rondom de tenten over de hele leger-plaats, een laagje. En daar bovenop lag dauw. En als de dauw door de zon een beetje opgetrokken was, konden ze dat manna zó verzamelen.

Mozes noemde het de heerlijkste gave, de kostelijkste gave van de hemel, dauw.

Een mooie uitdrukking.

En elke dag lag daar het manna.

Ze hoefden echt niet meer te bidden: geef ons heden ons dagelijks brood, want het lag er al.

Dan raapten ze het op in korven, schalen of bakken enz. Ze gingen het dan een beetje zeven, zodat de rommel en rotzooi er uit komt.

Daarna werd het fijn gemaakt in vijzels, je kon het ook malen. En daarna werd het gebakken en kon je het eten.

Dat moesten ze allemaal zèlf doen.

Manna raap je, maar je verwerkt het zèlf.

En verwerken is dóórdenken, kauwen en herkauwen. Dat is brood klaarmaken.

Ik vind het heerlijk om altijd over deze dingen na te denken. Het is m’n lust en m’n leven. Maar het probleem is dat ik dáárin juist altijd ontzettend word aangevallen met rotzooi en troep en druk van buitenaf; omdat je bezig bent met de kostelijkste gave van de hemel.

Manna wordt in één van de Psalmen ‘koren van de hemel’ genoemd. Dus geen gebakken broodjes, maar ‘koren’.

Het gaat erom dat je het zèlf overweegt, daarmee omgaat.

Het woord overdenken komt in Psalm 119 zeventien keer voor; eindeloos overdenken.

En mijn lievelingstekst staat in Psalm 123: hoe kostelijk zijn mij Uw gedachten.

Het gaat om de gedachtenwereld van God. Want uiteindelijk zullen we daarmee de gedachtenwereld van de boze, zijn kop, moeten vermorzelen.

Koren van de hemel.

Het gaat er om, om inzicht te krijgen in de dingen van de Vader. Dat je daar inzage in krijgt. Dat je het gaat zien.

Neem nou eens dat volk Israël. Dat is bevrijd uit het diensthuis, uit die slavernij; dat is echt een gigantisch wonderteken geweest.

En in plaats dat je dan in het beloofde land staat, sta je daar voor een woestijn.

Ze zijn bevrijd om te leren met vrijheid om te gaan. Dat moesten ze allemaal leren.

Dat konden ze niet; het was een wetteloos volkje hoor, en hartstikke occult.

Een heleboel namen gewoon hun afgoden mee uit Egypte.

Dus als je zegt: ‘het oude leven ligt achter mij’, maar wat heb je er uit meegenomen? Nog steeds binnen in je? Want een afgodsbeeld, ja, dat is b.v. een raar idee wat je steeds maar mee sjouwt uit het verleden; en voor mijn part is het een gebondenheid.

Ze moesten leren uit Gods hand te leven. En ze hoefden overdag niks te doen!

Ja, theetje zetten, tukkie doen…., ik bedoel maar, méér hoefden ze niet te doen.

Ze hoefden geen beroepen uit te oefenen. Kleermakers hadden ze niet nodig, want in die veertig jaar is hun kleding niet versleten. En de schoenen ook niet, dus schoenlappers vond je er ook niet.

Wist je dat? Veertig jaar? Dames, hoe zou je het vinden: veertig jaar hetzelfde kloffie?

Er zit natuurlijk een dieper beeld achter.

Het belangrijkste was dat ze moesten leren luisteren. Altijd leren luisteren; en dat is een kunst. Ja, wat hoor je?

Eigenlijk leren luisteren met de geest! En ze begrepen er zó weinig van; en ze zaten nog zó vol streken…, dat God eigenlijk gezegd heeft: laat Ik ze eerst maar eens een wet geven. Een normale wet van dingen die je niet doet.

Kijk, tegen een dief zeg je: dat moet je niet doen. Maar tegen iemand die nooit steelt, zal je toch niet hoeven zeggen: je zal niet stelen… Dus de wet is gegeven aan wettelozen.

Er zijn genoeg mooie en goeie mensen in de wereld die de tien geboden gewoon niet nodig hebben.

Die hebben een geweten, en daar handelen ze naar. Dat is helemaal geen punt.

Maar ja, waar waren ze druk mee? Met familietwisten; en het verschil tussen de stammen. En onderlinge ruzies.

Weet je dat Mozes daar de godganse dag mee bezig was? Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat kwamen de mensen bij hem drammen bij z’n tent. Over ruzies.

En er staat in de bijbel het woord ‘uitgeput’. Elke avond tolde Mozes uitgeput op z’n bed.

Z’n schoonvader Jethro, die op bezoek was, hij was een priester uit Midian, zag dat een poosje aan.

Toen zei hij: Mozes, jongen, dit gaat niet goed! Al die mensen met al hun gedram om je hut…. Nou ja, Mozes was zeer zachtmoedig en liet het dan maar zo; maar Jethro zei: dit moet je anders aanpakken want anders ga je er aan man.

Toen zei Mozes niet heel vroom: ‘de Heer is bij me’.

Wordt eens verstandig. Nou, zegt Mozes, hoe dan? Dan geeft Jethro aan hoe hij dat allemaal kan delegeren. En de moeilijkste zaken ging Mozes wel zelf oplossen.

Maar al dat gedoe…., daar is de leiding niet voor.

Dat is wat, als je zo met een volk moet omgaan, waarbij je zulke stomme dingen allemaal moet oplossen, alsof je daarvoor bent aangesteld.

Jezus zegt in Luc. 12:14: Wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld? Over dat gedoe, erfenissen en zo….

Dus je hoeft je natuurlijke problemen nooit voor te leggen aan de Heer of wat dan ook, echt niet.

Nou wil ik graag eens een stukje lezen uit Numeri 21: 4-6.

Toen zij van de berg Hor opgebroken waren in de richting van de Schelfzee ten einde om het land Edom heen te trekken, werd het volk onderweg ongeduldig.

In plaats van ‘onderweg’ staat er in de Statenvertaling: vanwege deze weg.

Zo van: Mozes, jongen toch, we kunnen toch binnen een maand in Kanaän zijn? Nee, jullie moeten eerst een heleboel leren.

En het volk sprak tegen God en tegen Mozes: Waarom hebt gij ons uit Egypte gevoerd? om te sterven in de woestijn?

Want er is geen brood en geen water en van deze flauwe spijs (manna) walgen wij.

Nou moet je je dat even practisch voorstellen. In welke richting gaan ze nu weer? Naar de Schelfzee, of ander woord: de Rode Zee.

Daar waren ze veertig jaar geleden doorheen gegaan, en nou weer terug…?

Ja, jullie hebben in de woestijn niks geleerd. Ga eerst maar weer eens terug.

Wordt eens bewust dat je uitgeleid bent!

De Rode Zee is een beeld van de doop, en de doop is weer een beeld van opnieuw geboren zijn. Daarom zou ik nieuw-testamentisch willen zeggen: word je toch eens goed bewust dat je opnieuw geboren bent; letterlijk ‘van boven geboren’. Dat het om die mens gaat; die is eeuwig.

Als je je dat eens goed bewust wordt: opnieuw van boven geboren, wat een feest!

Dat woordje ‘boven’ moet je even goed onthouden.

Nou, en dan worden ze ongeduldig, ze walgen van dat brood en water, ze wilden wel eens wat anders eten…

Er staat letterlijk voor walgen: kotsen. Elke dag brood van dat manna gemaakt….

Het is koren uit de hemel, en zij kotsen er van. Dat zijn lui die ook zouden kotsen van

b i j b e l s t u d i e…. Ja, het gaat ook niet om bijbelkennis, wat heb je daar nou aan. Het gaat er om dat je dóór krijgt wat er met de woorden Gods bedoeld wordt.

Jezus zegt ook tegen de schriftgeleerden: jullie bestuderen de schriften, want je denkt dat daar het eeuwige leven in te vinden is. Nou, terecht, zegt Jezus, dat ben Ik, want de Schrift gaat over Mij!

Zó, dan wordt het wel effe stil hè?

En tegelijkertijd mag je ook zeggen: de Schrift gaat over ons, want als het over het Hoofd gaat, dan gaat het ook over het Lichaam!  Ze kotsten er van. Erg hoor, dat ongeduldige.

Nou ja, dan komen er vurige slangen, serafslangen. Eigenlijk waren dat origineel lichtende engelen, de serafin. Maar dit zijn gevallen engelen; daar zijn die slangen een beeld van.

En je moet oppassen dat je niet gebeten wordt door een boze geest. Want dat gif begint te werken, en voor je het weet, ben je geestelijk dood.

Je loopt dus gevaar geestelijk dood te gaan.

Dan gaat het verhaal verder. En hoe komt hier een eind aan?

Dat volk is aan het drammen en gaat tekeer: we gaan er allemaal aan…., nou ja, waar gemopper en gedoe en gefoeter al niet toe leiden kan, dan gá je er aan…

Mozes, riepen ze, doe iets!

En God zei tegen Mozes, maak maar een staak en giet maar een slang en zet die er op, en iedereen die daar naar kijkt, zal het leven houden.

Mozes doet dat dus, het zal wel niet een fraai kunstwerk geweest zijn, want anders zouden daar weer mensen voor sterven… En wie daarnaar keek, bleef in leven.

Waar is die slang, met die staak eronder, misschien door z’n kop, (de medische wetenschap heeft er ook altijd een slang bij), maar waar is dat een beeld van?

Van Jezus! Dat staat geschreven in Johannes 3:14: Gelijk Mozes een slang op een staak heeft gedaan, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden.

Dus Jezus zag er wel tegenop. Het móet gebeuren, zei Hij. Want als je dan op Hem let, dan blijf je in leven.

Alles wat aan een paal hangt, staat er in de bijbel, is vervloekt.

Nou, Jezus is gekruisigd, Hij heeft een vloek gedragen, de vloek van de zonde en de vloek van de dood.

Hij heeft het zondeprobleem opgelost en Hij heeft de geestelijke dood opgelost, afgeschaft!

Dus als je dáárop ziet, blijf je in leven!

Dat is mooi! Jezus gebruikt dus dat beeld voor Zichzelf.

Dat ging er bij de discipelen eerst helemaal niet in. Ik denk dat ze het ook niet begrepen hebben. Hè, zo’n Man, die zulke dingen zegt en doet…., en dan aan een staak als een slang…., daar klopt toch iets niet? Maar later begrepen ze het. Hij heeft de vloek gedragen, dan blijf je leven!

Het maffe is, dat die mensen die daarvan genazen, die slang hebben bewaard.

Ja, dat koperen ding moest bewaard worden, want als je daar naar keek, genas je….

Nou, dat is helemaal niet waar.

Weet je hoe lang ze hem bewaard hebben? Achthonderd jaar, en hij kreeg een plekje in de tempel.

Ja, in kerken en tempels moet je altijd fluisterend binnenkomen, en dan heel eerbiedig daar naar kijken; en dan zeggen: misschien geneest het nog wel een keer. En dan knielen en briefjes er op prikken.

Hizkia zei: dat koperen ding is een afgod geworden en hij heeft hem toen vernield. Hij begreep het.

Hoeveel mensen begrijpen het niet! Want waar ik ook kom, vooral in Frankrijk, wat zie ik dan? Gekruisigde Christusbeeldjes. Dat heet crusifix. Crusi = kruis en fix = vastmaken. Daar hangt Hij dus….

En de mensen eindeloos bidden en vragen en knielen.

Wat heb je in je hart? Want dát is de tempel. Heb je daar een gekruisigde Jezus of heb je daar een opgestane Heer?

Ben heeft het nog voorgelezen: wat méér is: de opgestane Heer!

Wij zien Jezus, zegt de Hebreeënschrijver, met eer en heerlijkheid gekroond.

Als ik in een concentratiekamp heb gezeten, en op het ellendigste moment is er een foto van me gemaakt, zou ik dan die foto verspreiden? Eindeloos…. Ja, ik vraag maar hoor….

Ga eens terug naar het begin. Dan hou je wel op met mopperen. Dat is erg hoor, moet je eens kijken waar het toe leidt.

We gaan weer even terug naar dat manna. Wat zegt Jezus daarvan?

Hij zegt: dat manna, dat ben Ik!  Want dat volk heeft brood gegeten en ze zijn allemaal gestorven, maar als je Mij eet, heb je het eeuwige leven.

Dat staat allemaal in Johannes 6.

Vers 33: ….dat is het brood Gods dat uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft; dat is het wáre brood uit de hemel.

Dus het èchte brood, uit de hemel.

Daarmee zegt Jezus dus: Ik ben van boven gekomen en Ik ben neergedaald.

Het woordje ‘neergedaald’ wordt in Johannes 6 een keer of zes gezegd.

Wat mooi dat dat koren neerdaalt en wat je dan zelf gaat verwerken; de uitspraken van Jezus. Koren op je molen, maal het! Doe dat! Dat is zo belangrijk, raap het op, zeef het.

Stel dat ik iets stoms zeg, nou, dan gooi je dat toch er effe uit? Dan hou je dat brood toch over? En val niet over dat steentje.

Dus ga het verwerken, dan heb je het vermalen. En het leuke is, dat de meeste mensen daar dan een beetje olie bij deden om er deeg van te maken. Kan ook met water hoor.

Olie en water, beeld van de Geest, het woord, dat dat goed dooreen gemengd wordt, doorkneed wordt. Dat doe je met je handen. Dan ben je dus met je geest bezig. En dan geef je het een bepaalde vorm. En iedereen mag z’n eigen vorm er aan geven, van krakeling tot stokbrood, dat maakt allemaal niet uit, het is jouw vorm.

Maar dan? Dan wordt het gebakken, want niemand eet deeg.

We kregen vroeger wel eens een stukje van m’n moeder voordat ze ging bakken; dat was altijd mierzoet en dat vonden we lekker, maar het diende gebakken te worden. En bakken gaat met vuur.

En vuur is een beeld van boze geesten. Als de wereld door vuur vergaat, betekent dat, dat de boze geesten zo verschrikkelijk veel macht krijgen, dat ze de mensen gigantisch onder druk zetten.

Zoveel mensen die daaronder bezwijken.

Dat vuur dient dus om te bakken. Je wordt gebakken door vuur heen.

Er zijn genoeg plekken in de bijbel die daarop wijzen. Als je stand houdt in die moeilijke dingen, in de verzoekingen, in je gedachtenwereld, dan zit je in een bak-proces.

En ik zal je wel eerlijk vertellen, de geur van vers gebakken brood in een Frans stadje, daar kan niks tegenop. Dat ruikt zó lekker!

Geur van vers gebakken brood, dát was Jezus. Want Hij heeft alle verzoekingen doorstaan in die veertig dagen, en toen kwam Hij er gebakken uit. Vers brood, heerlijk!

Dat geeft smaak, dat geeft geur.

Dus, dat manna, dat ben Ik, zegt Jezus.

En wij zijn ook boven geboren! Om dat te beseffen is toch niet saai? Daar ben je toch dag en nacht mee bezig? Ze mogen me er ook voor wakker maken, om deze dingen te bespreken, te overdenken.

Dat verveelt me nooi! Dat heet ‘brood des Levens’.

Dat is niet alleen Jezus, niet alleen Zijn uitspraken. Het zijn de uitspraken van God, die gestalte kregen in Jezus,

want het evangelie is door God verzonnen, niet door Jezus.

Het is dus Góds evangelie! Een blijde boodschap om de mensen weer eeuwig leven te geven.

Hij doet niets liever dan Leven geven.

Dát zijn nog eens hemelse schatten! Dus dat is niet saai.

Ja, ik weet wel wat saaie Bijbelstudies zijn, daar heb je niets aan.

Dus blijf zoeken naar die hemelse schatten. Ga die maar verzamelen.

Noem eens hemelse schatten. Het mooiste van alle schatten is natuurlijk het eeuwige leven; en dan met nadruk op ‘Leven!’

Maar gewoon gerechtigheid, eerlijkheid, trouw, vriendschap.

Wat kun je veel hebben aan een goeie vriend; dat is zó belangrijk.

Ken je die merkwaardige uitdrukking: ‘wentel uw weg op de Here?’ Wat stel je je daarbij voor?

Er staat in de Engelse vertaling: ‘ontsluit je wegen’. Durf je je te openen? Ja, alleen voor vrienden durf ik me te openen. Want die gaan niet als een psycholoog in me wroeten. Die gooien de boel niet overhoop. Die respecteren je innerlijk.

Vriendschap is een kostbare schat.

Welk een vriend is onze Jezus, zingen we, maar hoeveel vrienden heb je waaraan jij je durft te openen? Om te genezen. Om genezing te ontvangen.

En nou komt het: blijf zoeken en ontdek dat wij het brood de Levens zijn!

Het hoofd is hetzelfde als het lichaam. Denk eens aan brood en wijn, zijn lichaam en het bloed van Jezus. Dat is één ding.

Maar het betekent nog meer.

Het betekent ook Woord en Geest, en dáár gaat het om!

Wij kunnen ook van boven, als je wil, neerdalen. Dat betekent: onze hoge gedachten en de gedachten Gods openbaren aan de mensen.

Maar je moet wel eerst door de lucht.

En je weet van elk terugkerend ruimte-vaartuig, dat dáár de meeste weerstand ligt. Die shuttles die terugkeren.

Want in de dampkring is de meeste weerstand.

Paulus heeft het over de boze geesten van de macht der lucht.

Dus als je neerdaalt, stuit je op weerstand; want reken maar dat de boze er op uit is om juist dát, de openbaring van Jezus Christus, tegen te houden.

En wat zit er aan de onderkant van al die shuttles of neuskegels? Als dat neerdaalt, wat hadden ze daarvoor verzonnen?

Hitteschiltjes.

Een hele serie betegeld met hitteschiltjes. Dát zijn nou de gedachten Gods die je beschermen.

Het vuur spat er af, maar ze beschermen de inhoud. En als je dan geland bent, kun je Hem openbaren! Dan kun je de woorden Gods vertellen, want die zijn door vuur gelouterd. Die zijn zó echt en zó waar, zó kostbaar.

Je zou haast tegen de mensen zeggen: eet ons maar op. Eet en drink ons op, dan heb je het eeuwige leven. Want we hèbben het!

Want kijk, het bloed van Jezus is wat anders dan het bloed van Christus. Even goed doordenken!

Het bloed van Jezus was het natuurlijke bloed dat ze er uit geslagen hebben, en waarvoor Hij gehangen heeft.

Dat is het natuurlijke bloed van Jezus geweest; en ook Zijn lichaam is voor een groot deel vernield. Hij was hartstikke dood.

Maar ik heb het nu niet over het bloed van Jezus, maar over het bloed van de Christus, dat is het Leven wat door de Christus stroomt.

Wij hebben gemeenschap met dát bloed, zegt Paulus; en met dát lichaam.

De Christus is één en al brood en wijn. En we zijn het! Het is zó heerlijk om daarover door te denken.

Want we zijn ook geroepen, namens Jezus, om de wereld met God te verzoenen. En je wijst op die staak, die vloek die Hij gedragen heeft, maar je geeft ze het Leven!

Want  pal achter die tekst van dat stukje over die staak van Mozes, wat Jezus aanhaalt, als Hij zegt: de Zoon des mensen moet ook verhoogd worden: staat: want zó lief heeft God de wereld gehad.

Altijd wordt die tekst het meeste aangehaald, maar men vergeet die eerste te noemen.

Hij heeft z’n eerstgeboren Zoon er aan gegeven.

Hij heeft Hem ook aan de wereld gegeven.

En zo geeft God ook z’n andere kinderen aan de wereld, opdat een ieder die hen gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Dus zó eerste, zó ook de laatste.

Ik heb het belangrijkste nu wel gezegd. Er is nog één aardige tekst, Openb. 2:17:

Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeente zegt. Het is dus heel belangrijk om te horen. Dat moest het volk Israël leren. Hóe luister je naar wat de Geest tegen ons zegt? En wie goed luistert, hoort veel.

Er staat nog wat achter: wie overwint, zal Ik van het verborgen manna geven.

Het verborgen manna zit binnen in u. Wat zeg ik? Je bént het! Je bént Gods brood. Je bént Gods wijn. En daar worden de mensen vrolijk van. Daar wordt hun honger van gestild.

Het verborgen manna, en ook een wit steentje. Ik zal dat even uitleggen, want sommigen maken daar een grafsteen van, in het wit…, vreselijk!

Bij een uitspraak van een rechtzaak ging het om een witte steen en een zwarte steen. En welke er uitgehaald werd, of opgegooid werd in die Griekse rechtspraak, (eigenlijk staat er: een glanzend wit steentje) die was onschuldig. Vrij! Onschuldig!

Nou, als dát toch het light-motief van je leven is! Je wandelt in pure onschuld.

Dan kan ik je wel vertellen dat dát aangevallen wordt. Of wou jij zeggen dat je nooit wat uitgevreten hebt? Jawel, maar dat is vergeven. Ik ben nu onschuldig! Een ander heeft voor mij de straf gedragen.

O, wat een heerlijke boodschap is dat!

Ik moet altijd denken aan de begrafenis-dienst van Dientje, misschien weten sommigen dat nog.

Ik stond daar achter dat ‘ding’, dat vind ik altijd moeilijk hoor, maar ik mis Dientje nog heel erg. Maar er was een zee van witte bloemen. Ik weet wel dat een hoop mensen, die zich schuldig voelen, de overledene heel veel witte bloemen gaven. Ja, dat is merkwaardig, alsof ze iets wilden afkopen.

 

Maar het merkwaardige bij Dientje was, dat het allemaal witte rozen waren en daartussen zat toevallig één bosje rode rozen. Het leken wel bloeddruppels.

Toen had ik tranen in m’n ogen, want dank zij het bloed van het Lam krijg je allemaal een witte ziel. Dat is mooi hè?

De ruiters in Openbaringen waren allemaal in het wit gekleed, eentje in het rood, de voorste, in een rode mantel.

Dank zij Die hebben we allemaal prachtige klederen gekregen.

Maar goed, het gaat mij vandaag om het verborgen manna.

Paulus zegt: neem alsjeblieft een voorbeeld aan dat volk Israël, want in het grootste deel van dat volk heeft God totaal geen behagen gehad. Wist je dat?

Nog erger; er wordt tegen een gemeente gezegd: jullie zijn niet heet en niet koud, Ik spuug je uit, maar er staat letterlijk: Ik kots je uit. Wat moet Ik met je, je ligt me veel te zwaar op de maag.

Wat afschuwelijk en verdrietig voor God dat hij in het merendeel geen behagen had.

Ja, zegt Paulus, het is ons tot voorbeeld geschied.

Ze willen wel dansen en zingen en springen, maar ze gingen er wel allemaal mooi aan.

 

Trouwens, toen dit avontuur achter de rug was, en de mensen weer wat genezen waren, en ze weer verder trokken, toen vochten ze tegen een paar beroemde koningen, keiharde woestijndespoten, en dat wonnen ze. Ja, want de Heer was met hen.

Nou, dacht de duivel, ik zal ze dan wel op een andere manier verleiden, ik stuur wel een valse profeet, Bileam, die heeft toen het grootste deel van dat volk verleid.

Jezus zegt niet voor niks: jongens, ogen open, waakt, bidt dat je niet in verzoeking komt. Hou dat vast, dat je brood en wijn bent namens de Vader en namens de Zoon voor de hele schepping.

Dan kunnen we de wereld verder gaan verzoenen met God.

 

Duurt Sikkens d.d. 24-07-2011

 

 

 

Hooglied (Duurt 29-01-2017 Hoogeveen)

Hooglied

 

Ik wil eens even wat gedachten loslaten over het ‘lied der liederen’, oftewel het Hooglied. Het is geschreven door Salomo, hij heeft 3005 liederen geschreven, dus dat zijn er nogal wat, en deze is bewaard gebleven.

Ja, 3005, dat staat in 1 Koningen 4.

Hooglied is eigenlijk een duet tussen een bruid en een bruidegom; een verloofd stelletje, zou je kunnen zeggen.

Die bruid is een slavin, een Sulammietische slavin, met een donker gekleurde huid, want ze liep veel in de zon; en daar wordt die bruidegom verliefd op.

In Jeremia staat: Ik denk aan de genegenheid van uw jeugd, de liefde van uw bruidstijd, toen je Mij gevolgd bent in de woestijn.

Die ‘Mij’ is God. Dus toen is zij Hem gevolgd, de woestijn in. God ging de woestijn in uit Egypte, want dat is je uitweg. God volgen is je uitweg.

En Hosea zegt: ‘je zult de Here kennen’.

Je leert Me wel kennen in de woestijn.

Er staat in Hooglied 1:3: als uitgegoten olie is uw naam.

Bij ‘uitgegoten olie’ moet je denken aan de zalving, en het Griekse woord voor zalving is Christos, oftewel ‘Christus’. En die naam is daarmee verbonden; de Christus.

En daarom hebben de jonge meisjes je lief.

In het Hebreeuws kun je het woord ‘jonge meisjes’ ook vertalen met ‘verborgen dingen’. Dus aan de Christus zijn verborgen dingen verbonden. Zelfs onsterfelijkheid. Dat betekent het ook.

Letterlijk staat er in het Hebreeuws: ‘over de dood heen’. Dat is wat!

Het woord ‘overlijden’ betekent ook ‘over-stappen’. Van het ene gebied naar het andere.

Het is mooi dat de naam van de Christus is verbonden met onsterfelijkheid, en met geheimen. Dat geheim delen we met Hem.

In vers 4 staat: Hij voerde mij naar zijn vertrekken. De vertrekken van de Christus.

Dat is je binnenkamer, waar je samen iets deelt. De binnenste kamer.

In vers 5 staat: Donker van huid ben ik.

Ik ben donker van dat eindeloze werken in de zon.

Ze was een slavin, vers 6, want de zon heeft mij verbrand.

De zonen van mijn moeder waren hard jegens mij.

Dat zijn notabene haar broers, en stelden mij aan als bewaakster der wijngaarden.

Nou nou, en zij daar maar zitten, en zij moest bewaken in die brandende zon.

En wat staat er achter? Mijn eigen wijngaard heb ik niet bewaakt.

Dat is jou misschien ook wel eens overkomen, je bent zó bezig met andere mensen, ze te bewaren, ze te bewaken, en je verwaarloost jezelf.

Je bent nooit aan jezelf toe gekomen.

Dat is wel eens schrikken als je wat ouder wordt. Zóveel werk verzet voor anderen, en niet aan mezelf toe gekomen.

In vers 7 staat: Vertel mij toch, mijn ziels-beminde, waar je weidt…..waarom zou ik zijn als een gesluierde… Dat is een ver-zachtende omschrijving voor een prostitué. Maar dat is ze niet, ze was een slavin; op het heetst van de dag laat ze de kudde rusten.

Vers 8 zegt de bruidegom: Jij schoonste onder de vrouwen…, zo noemt hij dat donker gekleurde slavinnetje, want Jezus kiest voor mensen die aan de onderkant van de maatschappij zitten: de slavinnen.

En dan staat er een prachtige opmerking:

Volg dan de sporen der schapen, dan vind je nl. de herder.

Jij laat dus als schaap sporen na, nou, zeg dat maar tegen de mensen: ‘volg ons maar, volg onze sporen maar, dan kom je bij de herder uit’.

Bij de tekst: ‘De Heer is mijn Herder, mij ontbreekt niets’, kun je ook lezen in het Hebreeuws: ‘De Heer is mijn Herder, ik ontbreek niet’. Ik hoor er helemaal bij.

Vers 12: Zolang de koning aan zijn tafel is, geeft mijn nardus zijn geur. Dat verspreidt zich door het huis.

Mijn nardus; dan heeft ze hem dus gezalfd met nardus.

Dat doet me denken aan het verhaal van Maria, die Jezus heeft gezalfd terwijl Hij zit te eten bij Simon de melaatse.

En de discipelen mopperden daarover: ‘dat geld kun je beter aan de armen geven’. En Jezus zegt dan: ‘de armen heb je altijd bij je, maar Ik ben niet altijd bij je, maar ze heeft Mij gezalfd met het oog op Mijn dood.

Overal waar dit evangelie verteld wordt, zegt Jezus, wordt dit verhaal van die zalving genoemd.

Want wat deed Maria? Zij zalfde Hem bij Zijn leven! Dus ze wees op de opstanding!

Want doden werden altijd gezalfd, maar Hij werd als levende gezalfd, en dat is schitterend.

Met het oog op Zijn begrafenis tijdens Zijn leven. Dus zij wist dat Hij zou opstaan.

Vers 17: De balken van ons huis zijn ceders. Waar je in woont. En het woord ceder is iets schitterends.

Een ceder is altijd groen, en het hout rot nooit! Dus je relatie rot niet weg en is altijd groen.

Hooglied 2:1: Ik ben een narcis, een lelie der dalen. Dit is een foute vertaling, het moet zijn ‘roos’.

Vers 3: In zijn schaduw begeer ik te zitten.

Dat is iets heel moois, je zit in de schaduw van God; dus is Hij de werkelijkheid, want Hij werpt die schaduw naar beneden, en daar zit jij in; maar de werkelijkheid is dat Hij naast je staat.

Dat is dus de werkelijkheid; de aarde is de schaduw van het hemelse.

En dan staat er iets geks in vers 7: Ik bezweer u, wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet.

Nou, daar kun je een preek over houden, maar veel te vroeg moet er iets opgewekt worden waar je nog helemaal niet rijp voor bent.

Je moet kinderen nooit bekeren, ‘geef je hartje aan Jezus en zo…’. Nooit doen.

Ze zijn nog niet rijp, ze mogen kiezen als ze ouder zijn, als ze zèlf kunnen beslissen over ja of nee.

Met verkering is dat toch ook zo? Een kind van vijf jaar ga je toch ook geen verkering aanpraten?

Dus kinderen nooit bekeren, ondanks alle akties die worden ondernomen.

In Wapenveld was het zo: als je je hartje aan de Heer gaf, er waren tentsamen-komsten, dan kreeg je een spekkie; heel veel kinderen kregen dus elke dag een spekkie. Dat bedoel ik nou!

Vers 8: Hoor, mijn geliefde! Eigenlijk staat er, ze hoort dat dan ook: ‘de stem van mijn liefste’.

Een stem die je herkent uit duizenden.

Ik kan getelefoneerd worden, en soms zegt er eentje: ‘met mij’, en je weet wie het is. Je herkent de stem.

Zij herkent ook de stem van haar liefste.

Die stem versta je toch?

En dan vers 9: Zie, hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, spiedend door de traliën.

Hij zoekt je, want jij zit achter de tralies.

Dat kan nu ook zelfs het geval zijn dat jij achter tralies zit, en achter een muur.

Dat kan toch? Barrières, waar je achter kan zitten, zodat je niet tevoorschijn durft te komen.

Bijvoorbeeld een muur van rot-ervaringen, wat je allemaal hebt meegemaakt. En die muur staat tussen jou en die ander in.

Of zonde, een muur van zonde; van vroeger nog, die je steeds weer te binnen schiet, en dat je niet kan geloven in vergeving.

Of een muur van rouw. Je moet altijd de tijd nemen voor rouw hoor; maar het kan ook zó lang doorgaan dat het een muur wordt. Of schaamte. Je schaamt je zo voor jezelf. Terwijl je bruidegom zegt: ‘laat me nou eens je gedachten zien, ik wil je zien zoals je bent’.

Dat gaat dus over je inwendige mens hoor! ‘Mag ik je eens zien? Dat is het enige wat ik wil’.

Of je hebt een knoert van een ego: ‘Hier ben ik!’ Dat kan een muur zijn. Dat zijn tralies. Ik noem het maar tralies.

Of dat je een rol speelt van een gelovige: ‘Ik ben een christen’. O ja joh…..?

Het gaat er toch om dat je op je daden beoordeeld wordt?

Of je bent slaafs, zoals dat slavinnetje.

Heel slaafs, eindeloos vragen aan de Heer: ‘wat wilt U dat ik doen zal?’

En dan zegt Hij: ‘Niks! Ga eens naast me zitten, ik zoek je alleen maar, Ik wil alleen maar je gedaante zien’.

Tja, leuk doen, veel aktiviteiten….

Een hele zware muur is ‘ontkenning’.

Dat je ontkent bent. Misschien door opvoeding, of gepest op school, je bent eigenlijk niks waard.

Dus de ontkenning van jezelf. Maar Hij zoekt je.

In het Hebreeuws kun je tralies ook vertalen met ‘netten’; netten waar je achter zit. Verstopt, verborgen achter sluiers.

 

En wat is nou het eerste wat hij zegt?

Vers 10 en vers 13: ‘Meid, sta op’.

Daar heb je de kern van het evangelie.

Opwekken, dat doet iemand anders, en opstaan doe je zelf.

Iemand wekt jou uit je slaap, en jij staat op! Het is een wederzijdse werking.

Sta op uit die slaafsheid; sta op van achter die muur; loop om die tralies heen; verstop je niet langer.

Vers 14: Laat mij uw gedaante zien.

Dan staat er: Je bent een duif in de rots-kloof.

Als je een duif in gedachten neemt, en een rotskloof, dan zie je die duif niet meer. Ze hebben precies dezelfde kleuren.

Dus jij houdt je schuil, je bent haast niet te zien. Doodstil en angstig wacht je maar weer de dingen af. En dat is jammer.

Een tortelduif, angstig en verborgen.

Maar degene die jou lief heeft, heeft je gezien hoor! In die rotskloof, waar je in gevangen zit.

Mag ik je gedaante zien, mag ik je wezen leren kennen? Dat is wat, dat je je wezen openbaart. Tjonge, wat zijn er een hoop trucjes om dát te verbergen.

Hij kijkt dwars door de trucjes heen, door de muren en tralies heen, en Hij ziet je.

Hij ziét je! Hij ziet je zitten, zoals ze tegen-woordig zeggen.

Er staan prachtige dingen in, vers 11: de winter is voorbij……, het is een tortelduif (12).

Op het hoofd van Jezus, in het visioen van Johannes de Doper, zat ook bij Zijn doop in de heilige Geest, een tortelduif, en niet een knoert van een witte doffer.

In Hooglied 8:5 staat iets merkwaardigs, ook iets heel moois.

Wie trekt daar op uit de woestijn, leunend op haar geliefde?

Zie je het voor je? Jij zit in je woestijn, je moet er door, iedereen heeft een woestijn, van teleurstellingen, van verdriet, van onbegrepen wezen.

En dan in die woestijn zoekt Hij je op hoor! Anders kom je er nl. niet uit!

En daar komt ze aan, dat slavinnetje, een beetje wankelend nog, en dan leunt ze op haar geliefde.

Wat is dát een mooi beeld! Ik heb er nog nooit een schilderij van gezien.

Durf je dat? Leunen op je geliefde?

En je kijkt nog ‘es, en hij kijkt ‘es naar jou, en je ziet de liefde in elkaars ogen.

Zij beseft het nog niet helemaal, maar hij wel! Wat een mooie tekst!!

Zó kom je uit jouw woestijn!

Dat zegt Johannes ook: Bereidt in de woestijn een weg.

Die weg der ontsnapping, exodus. Dat is een uitweg.

Ze vertalen het met ‘uittocht’, maar ‘uitweg’ is veel dichterbij. Je komt er uit, hoe dan ook.

We gaan weer terug naar hoofdstuk 2:15.

Nou moet je die kleine vossen vangen, die de wijngaard verderven. En wat doen kleine vossen in een wijngaard? Die vreten de jonge druifjes op; de jonge loten vreten ze af.

Is dát misschien bij je gebeurd?

De allereerste beginnetjes van Gods liefde, van de Christus in je, want over die beginselen gaat het, lees maar na in Hebreeën. Het wordt vertaald met ‘eerste onderwijs’, maar beter is: ‘de eerste beginnetjes van de Christus in je.

Dat wordt uitgewerkt in Psalm 139.

Als de vossen die beginnetjes wegvreten, wat heb je dan nog? Ben je ze vergeten?

Dat kan hoor!

En als de eerste beginselen weer worden weggevreten, dan komen ze ook nooit tot rijping, dan ga je dood.

Vers 16: Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem. Duidelijker kun je het niet zeggen. Die liefde is wederzijds.

Dat vraagt Jezus ook hè, blijf in Mij, want Ik blijf in jullie.

En dan iets merkwaardigs in hfdst. 3:4:

Nauwelijks was ik hen voorbijgegaan, of daar vond ik mijn zielsbeminde. Ik greep hem vast en wilde hem niet loslaten…., en wat doet ze dan? …totdat ik hem gebracht had in het huis van mijn moeder…. Ja, dan ga je toch naar het vaderhuis? Maar hier staat het moederhuis. Dat is een mooie. Het huis van mijn moeder, nl. de plek waar je vandaan komt; dat is je moederhuis. Dáár ben je geboren.

Het wordt herhaald in hfdst. 8: 2: Ik zal u leiden, ik zal u brengen naar het huis van mijn moeder, die mij opvoedt.

Dus het moederhuis, dat is leuk!

In God zit dus iets vaderlijks en tegelijker-tijd ook iets moederlijks.

En wat gebeurt er dan? Dan wordt jouw woestijn een park, een enorme gedaante-verandering. Met allerlei soorten vrucht-bomen.

Hfdst. 4:12: Een afgesloten hof zijt gij, een afgesloten bron, een verzegelde bron.

Goed bewaken, goed bewaren. In die woestijn is een bron gekomen die de hele boel vruchtbaar maakt.

Het zijn de gedachten Gods die jou vrucht-baar maken.

Die bron hier is de heilige Geest.

Jouw woestijn wordt een park! Een hof!

Dát is wat! Het gaat hier over jouw leven hoor.

Wat ben je mooi, wat ben je een mooie tuin, een lusthof, een paradijs.

In vers 15 staat ook nog: beken van de Libanon. Maar Libanon betekent gewoon ‘witte berg’, met die eeuwige sneeuw.

Vers 16: Als die wind er doorheen waait, gaat het ook heerlijk ruiken in die hof, dan gaan er balsemgeuren stromen.

Jij gaat heerlijk ruiken, je verspreidt de geur van Christus; wie met jou omgaat, ruikt wat lekkers.

Dan hfdst. 5:6 en 7: Ik zoek de geliefde, maar vond hem niet. De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan, ze sloegen me, verwondden me, en rukten het overkleed af.

Dus in die stad gaat ze op zoek en ze vindt hem niet, ze komt een stelletje wachters tegen, beroerde kerels hoor, die slaan haar zomaar.

Dat zijn de bewakers van de dogma’s: ‘zó is het en niet anders’.

Zij is één en al onschuld, nou, dat gunnen die wachters je niet. Als jij zegt: ‘ik ben totaal onschuldig’, dan moet jij eens kijken wat dat wakker roept bij de wachters. Die fronsen hun wenkbrauwen; dat kan niet, je bent zondaar tot de dood; altijd schuldig.

Altijd sta je schuldig tegenover God; het zijn de religie-systeembewaarders.

Als je van ons evangelie een systeem maakt, dan ben je fout bezig. Dan ben je bezig met verkeerde Godsbeelden, want die wachters hébben een verkeerd Gods-beeld.

En ze rukken haar overkleed af, nou, daar heb je het, dat ze bijna naakt is; ze gunnen haar haar onschuld niet.

Het overkleed bedekt je, ze willen dat jij je op één of andere manier schuldig voelt.

Daar heb ik het al in de boodschap van Job over gehad.

In hfdst. 5:10-16 wordt de Christus beschreven. Eén en al puurheid.

Zo mooi, reinheid en verzoening.

Vers 10: Mijn geliefde is blank en rood.

Daar staat inderdaad in het Hebreeuws het woord ‘Adam’, Adam was niet wit, ook niet zwart, maar roodachtig, bloedrood.

Hij wordt hier zo wonderlijk mooi beschreven.

Vers 16: Zijn verhemelte is enkel zoetheid.

Dat betekent: Hij is vol van genade.

Als je hem tegen zou komen, dan kijkt hij je genadig aan. Alles aan hem is bekoorlijkheid. Dat zijn z’n werken, dus z’n woorden en z’n werken.

Paulus zegt: ‘Hij was in de gestalte Gods’.

Zo is mijn geliefde, mijn vriend. En wat is een vriend? Daar deel je je vertrouwelijk-heden mee, anders is het geen vriend. Dan durf je je helemaal bloot te geven.

Dat is een beschrijving van de Christus,

en als je beseft dat de Christus in jou leeft; dat is een geheim.

In hfdst.6:10 gaat het over haren (5), daar gaat ze als de dageraad; ze wordt vergeleken met de dageraad. Nou, dat is een prachtig beeld van een moeder.

In Psalm 110 staat: Uit de schoot van de dageraad komen de zonen.

Hier wordt de vrouw uit Openbaring 12 beschreven.

De dageraad is één en al licht. En wat zij baart is ook licht. Zij is in Openbaring 12 bekleed met de zon.

Dat is toch een schitterende gestalte daar in de hemel?

10: Als een blanke maan, stralend als de gloeiende zon. Dan staat er ook nog: geducht als krijgsscharen. Ja, er gaat natuurlijk wel wat van haar uit: macht, tegenover de boze hoor.

Een andere vertaling zegt: Schitterend als sterrenbeelden. Ook een mooi beeld van die vrouw. Hier wordt over ons gesproken, wil je dat niet vergeten? Dus niet voor anderen; het is voor jou bedoeld!

In vers 12 staat nog: Ik kende mijzelve niet. Dat zegt die bruid.

Hoe ver gaat jouw zelfkennis?

Ik kende mezelf niet; ik wist niet wie ik was; ik weet ook niet wat er in mij is.

Dát zoekt God op, en daar sluit hij op aan.

Want in jou zit de mogelijkheid om uitein-delijk de vrouw van God te worden. Dat is een heerlijke toekomst.

Wat zit er in je, je bent een schat in de akker; dus door het evangelie, wat altijd wordt vertaald met ‘goede tijding of goede boodschap’, dat is ook waar hoor; maar het kan ook vertaald worden met ‘zachte boodschap’, dat is mooi hè?

Ja, Jezus’ woorden waren vriendelijk; en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben. Dat had Hij zelf ook geleerd. Hij was zacht van gemoed.

Hfdst. 7:6: Hoe schoon zijt gij, en dan staat er ineens ‘liefde’.

Dus geliefde is één ding, maar liefde is wat er opgebloeid is tussen die twee.

Dus door het woord van een geliefde, door de liefde, wordt je ware wezen kenbaar, en dáár zoekt God naar; naar je werkelijke wezen. ‘Wie ben je, vertel, wie weet waar je achter gezeten hebt; wie weet waar je nu nog mee zit. Het kan van alles wezen, maar God ziet daaraan voorbij, en Hij zoekt jou.

Durf dat maar eens te zeggen bij een vriend of vriendin, daar durf je je diepste wezen kenbaar te maken.

Hfdst. 8:6: Leg mij als een zegel aan uw hart, een zegel aan je arm.

Geen tatoeage. Een verzegeling. Wij zijn ook verzegeld, en we hebben een zegel van de Vader gekregen, en dat is het zegel van de heilige Geest.

De heilige Geest is uiteindelijk God Zelf!

In Genesis 1 staat: De Geest Gods zweefde boven de wateren.

Ja, de Geest van God? En Hijzelf dan? Dat kan dus niet, want Hij is Geest. Dus je hebt een heel klein stukje van Gods Geest gekregen, een beginnetje; dat is het woord beginsel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

We hebben van Zijn Geest gekregen, schrijft Johannes. En dát gaat groeien, het leeft, en alles wat leeft, groeit.

Leeft God? Ja! Dan groeit Hij nog steeds in mensen. Want in mensen heeft Hij een welbehagen.

Ik ben een zegel aan Zijn hart.

Vers 12, en dan moet jij eens kijken wat er gebeurd is: Mijn wijngaard, de mijne, ligt vóór mij.

Zó, ze heeft eindelijk tijd besteed aan haar eigen wijngaard, en ze kijkt vol trots naar haar eigen bestaan, haar eigen wezen. Ja, die ligt vóór me!

 

Ik ga er nu mee stoppen, ik zet jullie gedachten gewoon op een spoor. Ik heb het wel eens verteld, het Nederlandse woord ‘leren’ betekent ‘een spoor volgen’.

Dat is een prachtige uitdrukking hè?

Leer van Mij, volg Mijn spoor na.

Ik heb wel een vraag: ‘waarachter kun jij gevangen zitten?’ Dat kan best hoor, misschien loop je al jaren mee, dat kan best, maar er zijn dingen waar je achter gevangen kan zitten.

Maar door jouw tralies heen, zoekt Hij je op, en dáár heb je de Zoon, een Zoeker. 

 

Duurt Sikkens 29-01-2017 (Hoogeveen)