2003.07-08 nr. 425

Levend geloof 2003.07-08 nr. 425

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

De prachtige zomer van 2003 loopt op zijn eind en hoewel september en oktober soms ook nog vele mooie dagen geven, staan herfst en winter weer voor de deur. Ook de gemeenten stellen zich daarop in en nu de meeste vakanties voor­bij zijn, komen allerlei activiteiten, die tijdens de zomermaanden op een laag pitje stonden, weer tot leven.

De vraag is of we ons als gemeenten soms niet teveel aanpassen aan allerlei omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de wisselingen der seizoenen, waardoor de passie, het feit dat we ‘in vuur en vlam staan voor de zaak van Gods Koninkrijk’ is weggeëbd.

Gelukkig is dat niet bij iedereen het geval en als blad, dat het hele jaar door om de twee maanden verschijnt, merken we dat ook. Wie eens de ‘volle weg met Jezus’ heeft ontdekt laat zich niet afremmen maar gaat met blijdschap ar toe­wijding door het heerlijke evangelie te beleven en ‘uit te leven’.

Daarbij speelt ook de individuele geloofsontwikkeling een grote rol. Geestelijk gegroeide christenen laten zich niet opjutten door allerlei dingen die van hen gevraagd worden, en waarvoor ze soms totaal niet geschikt zijn, maar weten waar ze wel en niet aan mee moeten doen. De talenten die we als nieuwe scheppingen tot ontwikkeling brengen zijn immers bij iedereen verschillend. Samen vormen we de veelkleurigheid van de gemeente die uiteindelijk tevoor­schijn gaat komen als dé gemeente zoals God die bedoelt heeft. Ook in dit nummer belichten wij in de verschillende artikelen weer de groei daar naar toe. En wat de wisselingen der seizoenen betreft laten we bij alles en het hele jaar door, bedenken dat de levende God die wij mogen dienen altijd aan onze kant staat, zoals ook Astrid Poldervaart in haar gedicht in dit nummer zo duidelijk onder woorden brengt. Want temidden van alle ongeloof, verwarringen tegen­stand, geeft Hij de kracht en inspiratie om door te gaan!

 

Bij de voorplaat door redactie

Paulus was één van de pioniers uit de begintijd van de Gemeente van Christus. Veel is over hem bekend door wat Lucas in Handelingen ver­meld heeft en uiteraard ook uit de verschillende brieven die hij geschre­ven heeft.

Handelingen 9 vers 1 tot en met 19 (Hand. 09:01-19) vertelt ons hoe hij tot bekering kwam. Op de tekening het moment dat Ananias hem de handen gaat opleggen, zodat hij weer kan zien Handelingen 9 vers 10 tot en met 12 (Hand. 09:10-12).

 

Twijfel. . .

. . . is niet in alle gevallen echte twij­fel, want bij het nemen van bepaal­de beslissingen kunnen we soms niet direct een besluit nemen. Dan is ‘afwachten’ noodzakelijk, zodat we meer licht ontvangen en de zekerheid hebben wat te doen of niet te doen.

. . . is echter in de meeste gevallen een negatieve factor in ons leven, waar iedereen mee te maken heeft, maar die geen overheersen­de rol mag spelen.

. . . is daarom een grote vijand van elk kind van God, want het onder­mijnt ons geloofsleven en remt het af zodat we niet meer ten volle kunnen functioneren als nieuwe schepping in Christus.

. . . is de onzekerheid ten aanzien wat te doen, het besluiteloos zijn, met als gevolg dat we de dingen die we zouden moeten doen niet doen of uitstellen.

. . . is een geesteshouding waarin men de waarheid (het vaststaan of zo-is-het van iets) weigert aan te nemen ofte aanvaarden.

. . . wordt in de Bijbel op verschillen­de plaatsen aangehaald als waar­schuwing om er niet aan toe te geven. Lees bijvoorbeeld wat Jakobus daarover schrijft in vers 6 tot en met 8 van hoofdstuk 1. (Jak. 01:06-08)

. . . kan een dusdanige macht zijn in iemands leven dat eerst bevrijding in de naam van Jezus nodig is, waarna het herstelproces om twijfel te allen tijde te kunnen weerstaan en te overwinnen, kan intreden.

 

Waarom wij niet bang zijn! Door Cees Maliepaard

“Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijf de vrees uit; want de vrees houdt verband met straf en wie vreest is niet volmaakt in de liefde”

1 Johannes 4 vers 18 (1 Joh. 04:18).

Zijn wij geestelijke macho’s?

Als je liefhebt ben je niet bang. Hoe komt dat? Wel, volmaakte liefde drijft alle angst weg, schrijft Johannes. Betekent dit: als je iemand liefhebt zul je nergens meer bang voor wezen? Dat is niet erg waarschijnlijk, want iedereen heeft wel iemand lief. Mijn ouders dreven destijds een winkel en één van de ansichtkaarten die we in huis had­den, vertoonde de afbeelding van een jong meisje dat de armen om zichzelf heengeslagen had. Het onderschrift luidde: ‘Tenminste ik heb mij lief!’ Wie de woorden van Johannes in z’n algemeenheid toe­past, geeft daarmee te kennen dat iedereen gevoelsmatig de hele wereld aan zou kunnen zonder ooit een keer bang te worden.

Wie dan nog wél eens ergens bang voor is, zou dus niet volmaakt in de liefde zijn. Nooit meer bang zijn als je in het donker alléén over straat loopt in een beruchte buurt van een grote stad of als je in je uppie door een donker bos heen moet. Misschien in nog sterkere mate als je in een auto zit die in een slip raakt of in een vliegtuig dat op het punt staat neer te storten. Wie vol­maakt in de liefde is, zou onder der­gelijke omstandigheden geen enkele angst meer koesteren? Wanneer dat zo is. . . nou dan ben ik niet volmaakt in de liefde.

Maar het is helemaal geen schande, ergens bang voor te zijn. Jezus’ voor­hoofd vertoonde bloeddruppels in de hof van Gethsemané. Dat kwam niet vanwege de doornenkroon, want die had Hij op dat moment nog «liét opgezet gekregen. Het vond z’n oor­sprong in pure doodsangst en in het besef de strijd straks alleen te moe­ten strijden – zonder de voortduren­de tegenwoordigheid van zijn hemelse Vader en zonder het gezel­schap van z’n volgelingen. Toch bezat Jezus volmaakte liefde tot God en tot de mensen, daar mankeerde het bij Hem niet aan. Precies zó zal ook voor ons het hebben van angst onder dreigende omstandigheden, geen bewijs zijn van gebrek aan lief­de.

Onbeperkt vertrouwen

Heeft (in het licht van het voorgaan­de) Johannes het dan bij het verkeer­de eind? Hij wordt nog wel de ‘apos­tel der liefde’ genoemd. Liefde is als het ware zijn specialiteit; hij weet dus waar hij het over heeft. Er staat in de brieven van Johannes dan ook echt niets fouts over de liefde. Hij geeft aan dat de volmaakte liefde tot God alle angstgevoelens voor God uitsluit, omdat je weet dat onze hemelse Vader voor de volle 100 % te vertrouwen is. Hij is geen God met twee gezichten, dus als we onder bepaalde omstandigheden van zijn liefde verzekerd zijn, zullen we dat in alle situaties kunnen wezen. Voor God zal geen mens dus ooit bang hoeven te wezen.

Vergelijk het maar met twee mensen die elkaar volkomen vertrouwen, twee échte maatjes. Mensen die elkaar in die hoedanigheid gevonden hebben, zijn rijk. Dat kunnen part­ners zijn, maar ook speciale vrien­den of vriendinnen. Je zult geen enkele reden hebben voor hem of haar bang te zijn, want je kunt immers blindelings op elkaar ver­trouwen! Wel, waar dat kan, zullen de Here God en een telg van Hem in de groei zeker op elkaar aankun­nen. Zelfs ondanks de groeistuipjes van de geestelijke mens. We zingen wel eens: ‘God is mijn Vader en ik ben zijn kind’. Welnu, er is toch nie­mand die daar tussen zal kunnen komen!

Als je het zó bekijkt, zou je niet voor God, maar heus nog wel voor iemand anders bang kunnen wezen. Om nog maar niet te spreken van vreesachtigheid voor allerlei toestan­den waarin je terecht kunt zijn geko­men. En dat zal dan kunnen zonder dat je noodzakelijkerwijs in liefde tekortschiet. Je kunt bijvoorbeeld hoogtevrees hebben. Kijk dan maar niet naar beneden als je boven op een hoge toren staat! Of je kunt watervrees hebben. Als je dan niet kunt zwemmen en je plotseling in het diepe gegooid wordt, kan de angst verlammend toeslaan. Je kunt bang zijn om op gladde wegen te rij­den of in de dichte mist. Je kunt in gevaren zelfs ronduit doodsangsten uitstaan, zonder in dat alles gebrek aan liefde te hebben. Ik ontken natuurlijk niet dat van dergelijke zaken af te komen is, maar ik stel daarbij wel vast dat het geen indica­ties van liefdeloosheid zijn.

Niet bang zijn!

Misschien nog niet eens de liefde tot God, maar wel de kennis van hem schiet schromelijk tekort wan­neer een mens angst voor God heeft. Wanneer Hij bijvoorbeeld gezien wordt als de rechter waarvoor je uit moet kijken, omdat Hij je wel eens zou kunnen veroordelen. Hij weet immers alles van je: je daden, je woorden en zelfs je gedachten. En vooral dat laatste zou wel eens niet al te best kunnen wezen! Hij heeft de openbare aanklager in de geeste­lijke wereld, de satan, echt niet nodig. Hij heeft die ook niet in die functie aangesteld – de duivel heeft zichzelf als zodanig opgeworpen. Hij is blijkens het Bijbelboek Openbaring de aanklager van een elk die in het lichaam van Christus is ingevoegd. De Here God door­grondt ons en is er dus perfect van op de hoogte hoe het er met ieder­een voorstaat.

Maar zelfs met dat gegeven in ons achterhoofd, mogen we bedenken dat wie Christus Jezus toebehoort, alles wat fout was is vergeven. Het is door Hem gedragen en weggedaan. En wat eventueel nu nog foute boel zou wezen, wordt door de Heer als­nog van ons weggenomen als je ermee naar Hem toegaat.

Je hoeft dus geen angst voor God te hebben, want daar is geen enkele reden voor. Nooit. Hij is je Vader. En Hij is een goede Vader, die van je houdt. En dat niet omdat je zo’n voorbeeldig leven leidt – kom nou: gewoon omdat je zijn kind bent! Overigens ook ongeacht of iemand op de hoogte is van alle facetten van de groei naar het volle zoonschap. En zonder in overweging te nemen of men wel voldoende met dat zoon­schap bezig is. Het is wel een goede zaak wanneer iemand zich als een zoon van God aan het ontwikkelen is, maar dat is niet bepalend voor de liefde die de Vader voor zijn kind heeft.

Laten we er voor waken ons te ver­heffen boven anderen die niet zo met bepaalde facetten van het evan­gelie aan de gang zijn gegaan. Wie gefocust is op een specifieke bood­schap, ongeacht wélke boodschap dat is, loopt gevaar in de duivelse val van de hoogmoed te trappen. Wie zich op één gegeven blindstaart, is daarmee blind geworden voor de onmetelijke volheid van Gods genade. Dat kom je overal tegen waar er sprake is van extremiteiten: in alle?’ lei sekten, maar even zo goed in ker­ken en kringen. Als de Heer je daar op wijst, is het verstandig er voor het eigen leven alert op te zijn.

Het hoogste goed

Als zonen van God in een ontwikke­lingsfase zitten we midden in een leerproces. De ene leerling zal zich niet boven de andere mogen verhef­fen. Dat voorkomt dat we neer zul­len gaan zien op wie vanuit een andere optiek ook onze Meester dient. Want die ander zal, even als wij, deel uitmaken van het ene lichaam van Christus. We zullen samen en gelijkelijk leden van het wereldwijde lichaam van de Heer wezen. Als dat niet ons uitgangs­punt is, ontstaat er een verdacht vreemde kronkel in ons denken. Daar zal Gods liefde en barmhartig­heid niet echt in passen.

Wanneer we elkaar van harte lief­hebben, zal er onder ons geen wan­trouwen zijn. Want volmaakte liefde voor medechristenen is ook een vorm van goddelijke liefde en die werkt iets opmerkelijks uit. Die neemt de verschillende klanken niet weg. . . maar wel elke onderlinge wanklank. God houdt van diversiteit. Kijk maar eens rond in zijn schep­ping; hoeveel tinten groen zijn er al wel!

Wie zijn of haar geloofsgenoten niet liefheeft (ook die van andere pluima­ge) kan God niet liefhebben, schrijft Johannes. Want God is liefde en Hij kan niet anders dan zichzelf zijn. Hij zal de mens dus altijd liefheb­ben. Ons kenmerk als Gods beelddragers, zal onder alle omstandighe­den ook altijd liefde zijn.

Goddelijke liefde is het hoogst denk­bare. Die bepaalt onze mate van gaan op de hoge weg. De boodschap die we hebben is van tijdelijke aard. We zullen echt niet in alle eeuwighe­den de vergeving van zonden blijven verkondigen of het herstel naar geest, ziel en lichaam. Want de schrift vermeldt dat eenmaal God alles en in allen zal zijn – nou dan valt er niets meer te vergeven en is ook iedereen in elk opzicht hersteld. Uit volle borst zingen: ‘Jezus, ik hou van U!’ boet veel aan geloofwaardig­heid in als dat niet daadwerkelijk betoond wordt in de liefde tot de naaste binnen het lichaam van Christus en daarbuiten. Zoals Jezus is, zo zijn wij in de wereld. Ook dat schrijft Johannes in deze zelfde brief. En hoe is Jezus dan in de wereld? Als onze grote vriend en onze oudste broer. Op Hem kun je altijd rekenen.

Het feest gaat door!

Er zijn in de hemel geen schoolban­ken met een leraar voor de klas. Wie het zó ziet, heeft er een verkeerd beeld van. We lopen als het ware stage bij Jezus. Hij doet ons alles voor: net zo vaak als het maar nodig is. En Hij voert het ook nog samen met ons uit, door de Geest die Hij ons gegeven heeft. Zodat we het op een gegeven moment zelf ten uit­voer kunnen brengen.

Wat een goede leermeester is Jezus hè! Hij jut ons niet op, Hij zet ons niet onder druk en Hij sleurt ons niet mee, maar Hij geeft ons alle ruimte om ons te ontwikkelen naar Gods beeld. Want we zullen net als Jezus mogen zijn.

Zien we Jezus al? Waar, op een wolk? Als iemand daar al op zou kunnen staan, zag je Hem nog niet. . . want dan zat die wolk immers tussen Hem en ons in! Ik heb me laten vertellen dat er in de grond­tekst trouwens iets anders staat. Daar staat niet dat Jezus OP de wol­ken komt, maar IN de wolken. Dat de vertalers dat zo niet weergeven, is op zich wel begrijpelijk. Als zo’n tekst letterlijk opgevat wordt, geeft dat ‘in de wolken’ zijn nog meer problemen voor het gezonde ver­stand. Maar we geloven dat de wol­ken in dit verband voor de gemeen­ten staan. Jezus komt dus openbaar in de gemeenten. En dat verklaart het gebruik van het voorzetsel ‘in’. Zien we de Heer dus al in elkaar en in onszelf? Dat geeft perspectief aan de gemeenten: met Jezus zullen we op tweeërlei manier ‘in de wolken zijn’.

En dan zal Hij eens nog persoonlijk terugkomen. Dat geloven we toch ook nog? Waar is de volgroeide Zoon van God anders gebleven. Hij is vast en zeker in een ieder van ons waar te nemen. Maar als Hij alleen maar in óns teruggekomen zou zijn, had Gods eniggeboren Zoon in het dodenrijk het onderspit gedolven. En dat is beslist niet waar. Want waar er voor ieder van ons-eeuwig leven is, is dat voor de opgestane Heer helemaal een vanzelfsprekende zaak. Het is Pasen geworden en daarna Pinksteren. Werkelijk, het feest gaat door en het kan gehoon niet op!

 

In memoriam Evert van de Kamp door Gert Jan Doornink

Opnieuw is een voormalig schrijver van ons blad heengegaan. Het betreft Evert van de Kamp uit Aalten die op 11 juli op bijna 71-jarige leeftijd deelge­noot werd van Gods volle heerlijkheid. Van broeder Van de Kamp versche­nen in de periode 1986 tot 1997 vele artikelen in Levend Geloof. Evert was een begenadigd schrijver die op een duidelijke en verfrissende wijze het evangelie onder woorden wist te brengen.

Samen met zijn vrouw Truus werd hij al spoedig na zijn bekering actief in de volle evangelie beweging. Hij was onder andere vele jaren voorganger van de volle evangelie gemeente Aalten die enkele jaren geleden fuseerde met de evangelische gemeente in Bocholt (Dld. ). Daardoor ontstond de Euregio Christengemeente Aalten/Bocholt waarvan zijn zoon Wilkin nu voorganger is. Ook was hij een bekend spreker in verschillende gemeenten.

Evert, van beroep onderwijzer, was ook de oprichter van het centrum “Heil en Lof”. Samen met Truus leidde hij dit centrum waar mensen die in allerlei situaties waren vastgelopen hulp en steun kregen en zo mogelijk weer de juiste koers in hun leven (terug)vonden.

Dit bracht met zich mee dat hij een duidelijke visie had over verschillende maatschappelijke problemen en de oplossing daarvan. Hij schreef daarover ook artikelen in ons blad en over specifieke andere onderwerpen, zoals “Schizofrenie en demonie”, “De bijna-doodervaring”, “Begraven of creme­ren?” en “Het geheim van het gemeente-zijn”.

Wij wensen Truus, de kinderen en kleinkinderen voor de komende tijd veel troost en bemoediging toe en uiteraard veel kracht en inspiratie van Gods Geest, zoals ook Evert die steeds mocht ervaren.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Waarheid

Dit begrip heeft heel wat omschrijvin­gen en ik denk dat een mens het van nature diep in zich heeft om te weten wat waar is, omdat hij vermoedt dat het de sleutel is om de dingen helder te zien. In vrijwel elke wetenschap is er die zoektocht naar waarheidsvinding. Vandaar dat men op zoek gaat naar iets, een stelling, een allesomvattende formule. Maar wat blijkt? De waarheid blijkt niet iets te zijn, maar iemand, een wezen. Jezus noemt zich ‘de waar­heid’. God is de waarheid van voor het begin, Jezus is het begin, uit God.

Daarom zijn zij inherent (woorden­boek: van nature innig verbonden met; eigen zijn aan). Dat is gebeurd door de Geest van God, dezelfde Geest die de christenen hebben ontvangen van Zijn Vader.

En deze Geest is degene die licht werpt op de waarheid over God, over Jezus, over jou. Immers, wanneer je waarheidlievend bent wil je graag tot de ontdekking komen wie God is, wie Jezus was en wat hem tijdens zijn leven op aarde bewoog. De vraag is dan tevens of je de waarheid over de mens, over jouzelf wilt ontdekken. Als je dat wilt stapje uit de verwarring, jouw duisternis tevoorschijn naar het licht. En licht, zonlicht, is een prachtig beeld van de liefde van God voor de mens­heid, voor jou.

Als je dus merkt datje een licht opgaat in je leven dan zijn dat de voorzichtige, tedere stralen van het eerste morgen­licht dat zo behoedzaam met jouw ziel omgaat en langzaam verdwijnen aller­lei angsten en leugens over jou als mens. Er is al zoveel over God, Jezus en mens gelogen door de vader der leu­gen, de duivel, datje de liefdevolle waarheid, de bevrijdende werkelijkheid, haast niet kunt geloven. Is het dan zó mooi? Is het waar? En elke stap die je zet, stap voor stap, kom jij aan het licht, in Zijn licht. Gods vriendelijke gezicht straalt van liefde als Hij je ziet komen. Hij ziet je aankomen. . . en breidt Zijn armen uit.

Je kunt haast niet anders of je wordt wonderlijk gelukkig. Kan Iemand zó gelukkig met je zijn? Hij ziet je ver­moeide gezichtje vuile kleren, je wan­hoop, het woestijnzand in je schoenen, je dienstbaarheid, je gedrevenheid, maar vooral je ontkende staat. En dank zij Zijn eerste Mens, die een beslissende strijd heeft gestreden en die zichzelf als losprijs heeft opgeofferd om je los te kopen, kun je je kleren van je verleden wegdoen, je laten baden zodat je “een schoon mens” wordt, maar voor­al merkje hoe intens God van je houdt. Die liefde kan bij hem niet stuk; jij gaat dan ook niet meer stukje wordt heel. Zijn liefde doet jou tot je oorspron­kelijke recht komen. Hij openbaart de waarheid over jou, jouw werkelijkheid. Hij ziet Zijn beminden, weliswaar slachtoffers van het tirannieke bewind van de leugen, maar toch: Zijn gelief­den. En zoals licht alles zichtbaar maakt, zo word jij ook zichtbaar, her­kenbaar voor Hem en voor jezelf. Je bent er weer. Je bent en je wordt, niet door iets, maar door Iemand.

Zijn liefde schijnt via mensen die van je houden. Dat zijn je naasten, mensen die bewogen zijn met je, die jou Zijn barmhartigheid bewijzen. Ze hebben je lief omdat ze zelf worden liefgehad door Vader en in dat licht vind je je innerlijke genezing.

Vraag: Mag God zó dicht bij jou komen in de gedaante van een mede­mens? Mogen ze naar je kijken met Zijn ogen, de lampen van Zijn liefde? Mogen ze zich over jou ontfermen ook al zitje al jarenlang in een religieuze groep? Misschien wel juist daarom? Duif je je toe te vertrouwen aan hun handen, Zijn handen?

Zoek de waarheid, het koninkrijk van God, in die ander en als je Hem (niet ‘het’) gevonden hebt kan de ander je diepste zelf tevoorschijn beminnen Jou herscheppen tot degene die je werkelijk bent, degene die God voor ogen heeft gehad voor Hij ergens aan begon: kind van God, kind van Zijn licht, kind van de jongste dag, gewenst.

En wat zou het mooi zijn wanneer we de broederschap, deze wederzijdse Goddelijke liefdesband hoog houden, net zo hoog als bij Hem. Dan wordt de zegen van Mozes werkelijkheid: Namens onze Vader zegenen we elkaar en behoeden we elkaar. We doen Zijn aangezicht over elkaar lichten en zijn barmhartig voor elkaar.

Zó verheft God Zijn aangezicht over ons en geeft ons vrede, met Hem, met elkaar, met jezelf.

 

Het verlangen naar elkaar. Flitsen uit de brief aan de Filippenzen deel 12 door Cees Maliepaard

“Daarom mijn geliefde broeders, naar wie mijn verlangen uitgaat, mijn blijdschap en kroon, staat alzo vast in de Heer, geliefden! Euodia ver­maan ik en Syntyche vermaan ik, eens­gezind te zijn in de Heer. Ja ik vraag ook u, mijn getrouwe metgezel: wees haar behulpzaam. Want zij hebben tezamen met mij in de prediking van het evangelie gestreden naast Clemens en mijn medearbeiders, van wie de namen geschreven staan in het boek van het leven” Filippenzen 4 vers 1 tot en met 3 (Filip. 04:01-03).

Uit liefde geboren

Paulus geeft blijk van een intens ver­langen naar de anderen in het lichaam van Christus. Die hunke­ring is geboren uit z’n relatie met Jezus, waarin de liefde Gods nu een­maal centraal staat. Degenen die gezamenlijk de gemeente van Filippi vormen, zijn door Paulus geliefd. Dat zijn niet enkel de mannelijke leden van die club, maar evengoed die van de andere kunne. Echter, overeenkomstig de omgangsvormen van die tijd, noemt hij in dit verband uitsluitend hen die tot hetzelfde geslacht behoren. In onze dagen zou het net zo vreemd overkomen, als we in de aanhef van een schrijven naar een gemeente, de vrouwen niet zouden noemen.

Paulus is allesbehalve karig in z’n erkentelijkheid voor deze gemeen­schap van Filippenzen – hij noemt ze nota bene zijn blijdschap en kroon. Hij steekt niet onder stoelen of banken, hoe waardevol ze voor hem zijn en typeert hen als de bekroning op zijn werkzaamheden. De opzetting van een ereteken in dit verband, is afgeleid van de met een lauwerkrans getooide winnaar in een atletische krachtmeting uit die dagen. De Filippenzen vormen als het ware de erekrans op zijn inspan­ningen ten dienste van het evangelie van onze Heer.

Paulus wenst de Filippenzen in deze brief het beste toe. Dat zeggen velen in deze tijd ook vaak. ‘Het beste!’ wordt je dan toegeroepen. Maar veel­al staat men er geen moment bij stil wat dan wel het beste voor iemand zal wezen. Alles wat van de Heer komt, zal voor iedereen ongetwijfeld van de grootste waarde zijn. Maar ook dat is vrij oppervlakkig; men realiseert zich doorgaans niet dat de Heer met iedereen een persoonlijke relatie wil hebben. Paulus omschrijft in elk geval wel wat hij er mee bedoelt: ‘Staat alzo vast in de Heer, geliefden’, raadt hij de door hem aangeschreven gemeente aan.

Deze gedachten zijn bij Paulus uit liefde geboren; hij heeft klaarblijke­lijk een goede band met de mensen van Filippi. Anders dan tussen Paulus en sommige andere gemeen­ten, weten we tussen hem en de mensen van Filippi niets van onder­linge wrijvingen. Het is de eerste gemeente die hij in Europa gesticht heeft, en het is tussen de stichter en degenen die aan de woorden Gods gehoor geven, altijd koek en ei gebleven. Vandaar dat (voor zover ons bekend is) Filippi de enige zendingsgemeente is van wie Paulus financiële ondersteuning aanvaart. De liefde tussen de apostel en de door zijn bemoeienis ontstane chris­telijke gemeenschap in deze plaats, leeft blijkbaar in het hart van een ieder.

Eensgezind in de Heer zijn!

Euodia en Syntyche, twee mede­werksters en medestrijdsters in de verkondiging van het evangelie van Christus Jezus, zijn het klaarblijke­lijk niet in alles met elkaar eens. De apostel schrijft haar nu niet dat ze eerst maar eens rond de tafel moe­ten gaan zitten, om te proberen op alle punten grondig tot overeenstem­ming te komen, maar dat ze haar eensgezindheid in de Heer dienen te zoeken. Daartoe vermaant hij hen, en dat is volkomen terecht.

Mensen die tot in de finesses eens­luidend over van alles en nog wat denken, hoeven nog niet ‘eensge­zind in de Heer’ te zijn. In een sekte wordt men onder dwang tot eenheid van denken geprest, veelal zonder dat men dat als een dwangmatigheid ervaart. Je meent echt zélf die over­tuiging te hebben. Vandaar dat het vaak allesbehalve slappelingen zijn die tot de diverse sekten behoren. Ook sterke mensen kunnen op een dwaalspoor gezet worden.

Aan de andere kant zal er in de vrij­heid die we in Christus hebben, ruimte zijn voor een persoonlijke invulling van heel wat geloofsza­ken. . . zonder dat dit de eensgezind­heid in de Heer aan behoeft te tas­ten. Voor wie gewend is vanuit een wettische invalshoek te denken, is zoiets moeilijk te begrijpen. Je kunt dat meermalen beluisteren in uit­spraken als: ‘De heilige Geest brengt de één niet op andere gedachten dan de ander, dus zal ieder die door de Geest geleid wordt, tot dezelfde con­clusies moeten komen’. Maar met zulke overwegingen doet men de grootheid van Gods Geest tekort.

Onze Heer legt namelijk nooit iets op, maar hij tracht altijd met de mens samen te werken.

Dit moesten Euodia en Syntyche in de begintijd van de christelijke gemeente zich nog eigen maken, maar ook heden ten dage zal dit door velen nog ontdekt moeten wor­den. De Heer heeft nooit niemand opgedragen alle dogmatische neu­zen in dezelfde richting te krijgen, maar wel alle harten vol van dezelf­de gezindheid te doen zijn – name­lijk geheel gevuld van die van Hem. Vandaar dat de ‘getrouwe metgezel’ van Paulus niet opgeroepen wordt in de verschillen tussen de twee vrou­wen partij te kiezen, maar juist zon­der zich voor de één en tegen de ander uit te spreken, naar beste kun­nen beiden behulpzaam te zijn. Die hulp zou zich niet mogen beperken tot een elk van hen ondersteunen in de zelfgekozen ontwikkeling, maar tot een onderbouwing van de een­heid die ze beiden in de Heer erva­ren mogen. Een eenheid in de Geest die ze elk van boven ontvangen heb­ben.

Vrij van dominantie

In sommige denominaties van de wereldgodsdiensten (ook in bepaalde stromingen binnen het christen­dom) is men gewend de eigen mening als de enig juiste te zien. Ieder die binnen de invloedssfeer van zo’n gemeenschap komt en er deel van uit wil gaan maken, zal de aldaar gangbare opvattingen dienen te onderschrijven. Wie dat niet doet, zal nimmer een wezenlijk deel van de groep kunnen vormen. Fanatieke moslims erkennen hen die een gematigder variant van de Islam aanhangen eigenlijk niet als hun geloofsgenoten.

Onder ons, christenen, zou het anders moeten wezen. Wij belijden immers dat we allen leden van het­zelfde lichaam zijn, met Christus Jezus als ons gemeenschappelijke hoofd. Dit is duidelijk iets anders dan met elkaar een partij van gelijk­gezinden vormen, want dat zou niet meer zijn dan een gezamenlijke belangenorganisatie, een wankele eenheid naar het vlees!

Juist met de volle boodschap lopen kinderen Gods vast op het eensge­zind móeten zijn. Christus Jezus brengt ons niet in een keurslijf. Hij laat ons nu eenmaal geen dogma­tisch korset dragen! Waar men gevangen zit in allerlei godsdiensti­ge regels, daar is de in de schrift ver­kondigde vrijheid van de kinderen Gods nog ver weg. Mensen kunnen soms keihard oordelen; als iemand’ afwijkt van het gangbare, wordt hij al gauw als een geestelijke paria gezien. Jezus sloeg slechts acht op wat zijn Vader Hem liet zien. Hij luisterde niet naar de Schriftgeleerden en de Farizeeën en Hij verkon­digde niet de leer der vaderen als de alleenzaligmakende. Daarom beschouwde men Hem als iemand met ketterse ideeën. Daaruit valt ook te verklaren dat de eerste christenen smalend werden aangeduid als ‘de sekte van die Nazireeër’. Zij lagen er uit bij de leiders van het volk. Maar niet bij de Here God. Bij Hem lig je er trouwens nooit uit, want Hij is vol van goedertierenheid voor een ieder.

Wat voor de één van Gods wijsheid getuigt, kan voor de ander volstrekt verwerpelijk zijn. . . en andersom natuurlijk! Het dient ons in alles te gaan om de woorden van onze God, woorden die léven geven. Wie daar het accent niet op legt, loopt gevaar in een eng denken verzeild te raken – ook in het volle evangelie. Dan gaat het niet echt om de volheid in Christus en om de volvoering van het liefdesplan van onze God, maar bijvoorbeeld om onze machtspositie. Of om onze interpretatie van de boodschap, in plaats van om de gedachten van heil die Vader God over zijn schepselen heeft en die in het evangelie van Christus Jezus vol­ledig tot z’n recht komen.

Geen meerwaardigheid in sekse

De tijd dat het vreemd gevonden werd als een vrouw in de samen­komst een boodschap bracht, ligt nog niet zo ver achter ons. Ik kan me trouwens de tijd nog goed herin­neren dat het rollenpatroon van mannen en vrouwen ook in de samenleving nog behoorlijk star functioneerde. Als chauffeuse liep je gevaar als ‘manwijf’ gekwalificeerd te worden en een vader achter de kinderwagen werd al gauw voor een watje versleten. Binnen een mensen­leeftijd zijn zulk soort zaken heel gewoon geworden. Gelukkig maar! In de vroege nieuwtestamentische gemeenten stond de positie van de vrouw eigenlijk niet zo ter discussie. Paulus schrijft aan de Galaten: ‘Jullie zijn allen zonen van God door het geloof in Christus Jezus. Hierbij is geen sprake van jood of Griek, van slaaf of vrije, van mannelijk en vrou­welijk: jullie allen zijn immers één in Christus Jezus’ Galaten 3 vers 26 tot en met 28 (Gal. 03:26-28). Wie desondanks de vrouw in de gemeente principieel een onderge­schikte rol blijft toemeten, zal dan consequent moeten zijn en ook de verschillen tussen joden en heide­nen en slaven en vrijen moeten con­tinueren. Maar in Christus geeft het geen enkele meerwaarde of iemand tot het oude Israël behoort of dat hij uit de niet-joodse wereld afkomstig is. Het maakte de eerste christenen ook niets uit of een gemeentelid een zelfstandige burger was of een hori­ge, die het ‘eigendom’ van een sla­venhouder was. Iemand die in de natuurlijke wereld een onderge­schikte positie inneemt, kan even­goed Gods woorden doorgeven in de gemeente als een manager met vele ondergeschikten. Precies hetzelfde kan over mannen en vrouwen in de gemeente gezegd worden. Ook zij zijn allen volwaardige leden van het lichaam van de Heer.

Het is veelzeggend dat Paulus in dit epistel Euodia en Syntiche niet als belangrijke hulpen onder Clemens en de overige medearbeiders laat opdraven, maar als mensen die teza­men met hem in de prediking van het evangelie volwaardig meegestre­den hebben. Zij waren dus beslist niet bezig als diaconessen onder de armen van de gemeente (waar op zich ook niets mis mee geweest zou zijn), maar als medestrijders in de verkondiging van het levende woord van God.

Wie tot ‘het sterke geslacht’ behoort, is niet om die reden goed bruikbaar voor de Heer; dat zal altijd zijn wie vanuit het hart op de sterkte van onze God gericht is.

Daarom is het terecht dat elk van ons – man of vrouw – die in de Christus is ingevoegd en daarmee de vervulling met Gods Geest ont­vangen heeft, een zoon van God genoemd wordt.

Op weg naar het vaderschap

In dit artikel reik ik enkele gedachten aan over dit thema. Het zou heel goed zijn om eens een samenkomst te hebben over het onderwerp “kinderen, jongelingen, vaders” met als uitgangs­punt dat wat de eerste Johannesbrief daarover vermeldt 1 Johannes 2 vers 12 tot en met 14 (1 Joh. 02:12-14).

 

Wat typeert vaders?

Vaders kennen Hem die van de beginne is! Zij kennen Gods wezen en Zijn (innerlijke, geestelijke) wegen. Kinderen kunnen Gods (uiterlijke) daden zien in de zicht­bare wereld Psalm 103 vers 7 (Ps. 103:007). Zij missen, net als Gods volk onder het oude verbond, nog begrip en inzicht Deuteronomium 32 vers 28 (Deut. 32:28). Vaders echter zien de “lange lijnen” van Gods plan lopen en laten zich niet meer uit hun evenwicht brengen vanwege hun rotsvaste kennen en vertrouwen van Hem. Vaders zijn ook verwekkers die hun kinderen goed de kost geven, voor hen zorgen en met hen uit wandelen gaan. Zij trekken met hun kinderen op, zodat zij zich aan de vaders kunnen optrekken.

Vaders zijn erop uit te geven, in plaats van te ontvangen. Zij zijn medearbeiders van God en geven goede leiding in het geloof. Kinderen zijn ingesteld op ontvan­gen, vaders zijn uit op vermenigvul­diging.

Vaders zijn dragers en steunpilaren. Vaders vangen een kind op dat een val maakt en kunnen troosten, zoals ze Zelf door de hemelse Vader getroost zijn. Vaders nemen een klein kind vaak op schoot en omar­men het.

Vaders hebben in Gods geestelijke huis -de gemeente- het meeste inhoudelijk te vertellen, maar zij wil­len niet graag dat hun kleine kinde­ren alleen maar stil zitten te luiste­ren in de “kleuterklas”. Ze verheu­gen zich om te beginnen al in hun “amen”, maar bij het opgroeien naar zonen zijn zij vervolgens meer en meer met hun inbreng in hun reac­tie en interactie, die voortdurend toe­neemt tot zij komen op hetzelfde volwassen niveau.

Vaders in Christus houden overzicht in de wisselende omstandigheden. Kinderen hebben dat overzicht nog niet en hebben ook nog niet het ver­mogen de dingen in hun juiste pro­porties te zien.

Vaders in het geloof durven verant­woordelijkheid te nemen en kunnen dat gezag ook aan om de goede koers aan te geven en te onderschei­den waarop het aankomt.

Jammer genoeg blijven vele christe­nen hangen in de kinderfase.

Natuurlijk is het geweldig fijn dat de kinderen in het geloof zeker weten dat ze vergeving van zonden hebben gekregen om Jezus’ wil. Maar als het erop lijkt dat zij het kinderstadium niet willen ontgroeien, dan is er van ontwikkeling nauwelijks sprake. Jongelingen zijn zelf bezig met het gebruiken van het Woord en zij heb­ben geleerd om te strijden en de boze te overwinnen. Hun getuigenis is krachtig! Der jongelingen sieraad is hun kracht! Spreuken 20 vers 29a (Spr. 20:29a). Vaders in Christus zijn veel meer uitgebalanceerd in deze dingen en niet zo gemakkelijk uit de rust en vrede van God te halen. Gods verlan­gen is ons te leiden naar de manne­lijke rijpheid, de maat van de was­dom van de volheid in Christus Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Laten we daarom afleg­gen wat kinderlijk is! 1 Korinthe 13 vers 11 (1 Kor. 13:11).

Opvoeders en vaders

“Want al had gij duizenden opvoe­ders in Christus, gij hebt niet vele vaders. Immers, ik heb u in Christus Jezus door het evangelie verwekt” 1 Korinthe 4 vers 15 (1 Kor. 04:15). Paulus had hen als vader door het evangelie ver­wekt en koesterde belangstellende gevoelens voor het welzijn van zijn geestelijke kinderen. Hij had die hartenband met hen en dat is iets wat allerlei opvoeders of tuchtmeesters nu net niet bezitten. Opvoeders kun­nen over veel kennis beschikken en met goede bedoelingen veel recht proberen te zetten, maar de gerijpte, liefderijke gezindheid van een vader ontbreekt hen. Vaders in Christus verstaan hun verantwoordelijkheid in de zorg voor hun geestelijk kinde­ren en kunnen zeggen: volg mijn voorbeeld! Als die duizenden opvoe­ders zoiets zouden durven zeggen, dan zou dit overkomen als hoog­moed.

Opvoeders willen anderen iets leren en hen overtuigen van de waarheid. Dat is op zichzelf genomen zeker niet verkeerd, maar vaders zoeken het hart te winnen en leven aller­eerst het leven in Christus voor!

Kinderlijke dingen

Ik merk dat ik nog heel wat af te leg­gen heb wat kinderlijk is, of-als we eerlijk zijn- dat we ons zelfs soms nog druk kunnen maken over “kin­derachtige” dingen, die de moeite niet waard zijn voor een meer vol­wassen christen, die geleerd heeft om over “stekeligheden” heen te stappen. Kleine kinderen besteden daar veel aandacht aan en roepen bij het minste of geringste voortdurend “au”.

Soms ervaren we dat we ons nog gefixeerd bezig hebben gehouden met iets waarvan de heilige Geest naderhand (nog niet van te voren: dat zal in onze verdere ontwikkeling op de smalle en hoge weg vaker het geval worden!) getuigt: dat behoort tot de kinderlijke reactie.

Bijvoorbeeld mopperen over iets onbenulligs, iets waarvan je nadien zelf constateert: “wat kinderachtig eigenlijk dat ik me daarover nog zo opwond”. Jammer dat er nog wat “streepjes” van machten der duister­nis doorheen liepen die het vlees prikkelden, maar de volgende keer mag ik in heilige Geest alert zijn, om er niet nog eens zo in te tuinen. Op die manier kom ik vooruit in het geestelijk groeiproces, want er vindt een doorlopende reiniging plaats! Het woordje “nog” biedt hoop! Kinderen in het geloof rekenen vaak het kwade nog toe en praten er voor­tdurend over met anderen. Vaders in Christus hebben geleerd over de moeilijke dingen te zwijgen en deze over te geven aan Hem die recht­vaardig oordeelt, net als hun Meester deed 1 Petrus 2 vers 21 tot en met 23 (1 Petr. 02:21-23). Zij hebben hun zielen overgegeven aan de getrouwe Schepper, steeds het goede doende 1 Petrus 4 vers 19 (1 Petr. 04:19).

Gelukkig ken ik een paar geestelijke vaders die “liefhebbers” van mij ble­ven, ook als ik nog wel eens goedbe­doelde, maar “kinderlijke streken” uithaalde en die mij ook durfden te corrigeren, om mij voor uitglijders te behoeden. Naar de tijd gerekend had ik beter moeten weten, maar hoe prachtig is het dan als vaders je kunnen blijven (ver)dragen en het geloof in God behouden dat er ook uit jou iets moois van Hem mag en zal ontwikkelen.

Zij werken met geduld, ook aan die sterke jongelingen, dat zij God beter, dieper en vollediger zullen leren kennen. De valkuil voor jongelingen is dat zij in hun sterkte verzadigd en rijk worden 1 Korinthe 4 vers 8 (1 Kor. 04:08). Paulus wil als vader -in alle nederigheid- genoe­gen nemen met de laatste plaats in de aardse situaties 1 Korinthe 4 vers 9 tot en met 13 (1 Kor. 04:09-13). Tussen jongelingschap en vader­schap ligt een louterings- en heiligingsproces, waarin gaandeweg meer wijsheid van God wordt geleerd.

Verlangen naar vaderschap

Ik wil niet zeggen dat ik al een vader ben, maar ik verlang erg naar de mannelijke of vaderlijke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Volgens Efeze 4 vers 11 tot en met 16 (Ef. 04:11-16) komt deze volheid tot stand via de toerusting van de bedieningen door het dienstbetoon van (alle) hei­ligen tot opbouw en wanneer elk lid toegroeit naar Hem die het hoofd is. Zo verlangen we en willen we het in de gemeente van de levende God en dit zal kunnen leiden tot een steeds grotere volheid!

Als wij bezig zijn met gemeentebouw, dan mogen wij wandelen op de plaats en in de ruimte die God ons heeft gegeven met hoogachting voor ieder die mee dient 1 Korinthe 16 vers 16 (1 Kor. 16:16) en zonder minachting van hen die misschien nog kinderen zijn Romeinen 14 vers 10 (Rom. 14:10). Mettertijd zullen zij hopelijk ook door volhardende trouw uitgroeien via het stadium van jon­geling tot het vaderschap in hun geestelijke ontwikkeling. Ga maar in die ruimte staan, die God je vergunt, om simpelweg te dienen, je tijd goed te benutten en leven van God tevoor­schijn te laten komen.

In de wereld “likt men naar boven” en “trapt men naar beneden”, maar in de levende gemeente van God zal het zo niet zijn. Daar kun je niet afgaan, maar enkel opgaan! Daar heerst men over de machten en dient men de mensen, in plaats van over de mensen te heersen en daar­mee de machten te dienen. In de gemeente van de levende God heerst respect voor de Heer, voor het Woord en voor elkander!

Ik geloof dat kleine, maar zwakke kinderen, die weten van zondenvergeving, van die sterke jongelingen kunnen worden die het Woord in zich hebben en de boze overwinnen. Jongelingen ervaren reeds een over-, winningsleven door de kracht van de Geest. Een belangrijk verschil met de vaders in Christus is, dat deze tevens de nodige wijsheid van God hebben opgedaan, die de jongelin­gen nog missen. Deze vaders kun­nen in de natuurlijke wereld zwak lijken. Ook vaders blijven afhanke­lijk van God, maar kennen tegelij­kertijd een zelfstandige en vaste, sta­biele gang met en in Hem, al lijkt dit een wonderlijke tegenstrijdigheid.

Naar een volwassen stadium

Het is in zekere zin een klus, om geloof te hebben dat de gemeente eens uit de “bewaarschoolsfeer” komt en aan de (te) kleine maat kin­derschoenen ontgroeien wil. God roept ons op: ga nu eens recht op je voeten staan en vorm een groot, machtig leger tegen de vijand die hoont en kleineert en ons als “nietswaardige” beschouwt.

Toch willen sommige gemeenten maar niet uit die kleine “kinderjas” van vaste vormen en structuren komen, waar 1 of 2 personen wat te zeggen hebben en zich mogelijk zelfs een te grote “profetenmantel” en een te grote mond aanmeten, ter­wijl de rest (blijvend) “stommetje” zit te spelen. Waarom zou één lid zo’n hoge toon voeren? Het gaat erom dat het lichaam tevoorschijn wordt geroepen in een ontwikkeling door de heilige Geest.

De boze is bezig met zijn grootvor­sten de mensen in veel kringen (en om de onze gaat hij niet heen!) flink onmondig en ondermaats te hou­den, zodat ze vooral niet zien dat de Vader hen alles in handen gegeven heeft Johannes 13 vers 3 (Joh. 13:03).

Opmerkelijk is daarbij: eerst ver­heerlijking (of: je hoge status in Christus zien), dan dienen! Ik heb vaak gedacht dat het slechts anders­om was: eerst dienen en dan volgt als beloning uiteindelijk de verheer­lijking.

Elkaar de voeten wassen

Dat dienen en die voetwassing is mooi. Ik heb wel trammelant en onderling gekissebis in een gemeen­te meegemaakt en een maar in onmin en boze bitterheid blijven leven met of beter gezegd tegen elkaar. (Hoezo: “niet strijden tegen bloed en vlees, maar tegen de boze geesten”? Dat mag geen holle theoretische frase blijven, maar springle­vende werkelijkheid, anders is de boze heel gewiekst toch nog de lachende derde!). Het kenmerk van geestelijke, onmondige kinderen is dat ze zich vleselijk gedragen door bijvoorbeeld nog jaloers te zijn, ruzie te maken en partijschappen te voeden 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 3 (1 Kor. 03:01-03).

Als Jezus ons de voeten niet wast, dan hebben wij geen deel aan Hem Johannes 13 vers 8 letterlijk (Joh. 13:08). Dan dacht ik in zulke omstandigheden: nu zou ik graag een aantal bakken water mee willen nemen en een stel handdoe­ken, waarmee we heel praktisch elkaar de voeten zouden kunnen wassen. Weet je, dat kwam eens in mijn hart (en waarschijnlijk was het van Gods Geest), maar op het moment zelf durfde ik niet en deins­de ik terug. Snap je: niet om van de voetwassing een vast samenkomstritueel te maken, zoals sommige groe­pen hebben, maar als er een gege­ven situatie is, waar het gaat om elkaar (nu eindelijk eens) dienstbaar te gaan worden, kan het eens een keer letterlijk toepassen van de voet­wassing best heilzaam zijn, dunkt me (maar dat hoeft u niet met me eens te zijn).

In elk geval sprak Jezus in geestelij­ke zin: “Indien nu Ik, uw Here en Meester, u de voeten gewassen heb, behoort ook gij elkander de voeten te wassen; want Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat ook gij doet, gelijk Ik u heb gedaan” Johannes 13 vers 14 en 15 (Joh. 13:14-15). Denk eens in: iemand komt aan jou en je vuil (dat stinkt!) en jij krijgt de gena­de om je te daaraan over te geven en je voeten van hun wandel te laten reinigen! Laten wij geen “eigenlijk zou ik moeten”-christen worden.

Het woord “eigenlijk” is in feite door de duivel uitgevonden.

Nee, zo zal het onder ons niet zijn! “Indien gij dit weet, zalig zijt gij, als gij het doet” Johanna 13 vers 17 (Joh. 13:17).

Daarom: wie onder u groot (vader!) wil worden, zal uw dienaar zijn!

Matteüs 20 vers 26 (Matt. 20:26).

 

Het fundament van een relatie door Yvonne Sulman

Met het fundament staat of valt een huis. Een huis met een slecht funda­ment zal stormen niet kunnen weerstaan. Een huis met een solide en betrouwbaar fundament zal de ergste stormen kunnen weerstaan.

Een relatie staat of valt ook met het fundament.

Het fundament van een relatie ‘tot de dood ons scheidt’ is niet in enkele dagen gebouwd. Alleen in de Heer en met de Heer kun je samen een solide en betrouwbaar fundament bouwen. De Heer geeft daarvoor Zijn kracht. Een relatie tussen twee mensen is een beeld van de relatie tussen Jezus en de gemeente. Het is al heel mooi wanneer een man en een vrouw in hun relatie de Heer dienen. Maar het is nog veel mooier als de gemeente de vrouw zal zijn van het Lam.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Temidden van alle verwarring, onge­loof en afval die we in onze dagen meemaken, kan een christen toch vol hoop en met blijdschap leven.

Sommigen vinden dit onbegrijpelijk, maar een christen leeft temidden van alle omstandigheden met de zeker­heid in zijn hart dat niets en nie­mand hem zal kunnen scheiden van de Gods liefde, sinds hij een nieuwe schepping in Christus is. Hij heeft het échte leven in zich en heeft het grote verlangen dat ook anderen dit leven leren kennen. Daarom werkt hij met de talenten die in hem zijn dit ‘nieu­we schepping zijn’ uit en zet zich op allerlei wijze daarvoor in. Een moge­lijkheid daartoe wordt u bijvoorbeeld in dit nummer aangereikt. Lees het artikel over het lectuurproject op bladzijde 16 en 17.

Een langer leven of een beter leven?

Dat de mens steeds ouder wordt, althans in de westerse wereld, is algemeen bekend. Het aantal men­sen dat honderd jaar en ouder wordt, zal over niet al te lange tijd, alleen al in Nederland, vele duizen­den zijn. En dat ondanks het feit dat we, volgens vele deskundigen, steeds ongezonder leven. In deze tijd waar­in de reclame zo’n belangrijke invloed heeft op het leven is dat ook geen wonder. Iedere dag weer wor­den we geconfronteerd met wat lek­ker is om te eten en te drinken en men moet wel sterk in zijn schoe­nen staan om zich niet te laten ver­leiden. Tegelijkertijd weten we dat teveel eten slecht is voor onze gezondheid en dat minder en gezon­der eten en vooral voldoende bewe­ging het antwoord is. Kortom een andere leefwijze is noodzakelijk, maar van het ten uitvoer brengen daarvan in het gewone leven van elke dag blijkt vaak weinig terecht te komen. . .

Betere gezondheid

In een artikel in De Volkskrant van Mare van den Broek, onder de titel “Afslanken maakt leven beter, maar niet langer”, schrijft deze onder andere: “Afvallen heeft niet hetzelfde effect op de gezondheid als stoppen met roken. Een te zwaar iemand die flink wat kilo’s verliest, leeft’ niet lan­ger. De afgeslankte persoon heeft de jaren die hem resten wel een betere gezondheid, maar geen langer leven. Met deze stelling trok Jaap Seidell, hoogleraar voeding en gezondheid aan de Vrije Universiteit in Amster­dam, de aandacht op een internatio­naal congres over vetzucht in de Finse hoofdstad Helsinki.

‘Er is nooit goed onderzoek gedaan waaruit blijkt dat afvallen het leven van zware mensen verlengd’, zegt Seidell. ‘Er zijn studies in voorberei­ding die laten zien dat afvallen geen effect heeft op sterfte. De kwaliteit van het leven gaat er wel op vooruit, dus ik zeg niet dat afvallen geen zin heeft’.

De onderzoeker zegt -zo gaat het artikel van Mare van den Broek ver­der- dat de boodschap bij het stop­pen met roken veel duidelijker is. Zonder sigaret kan de arts een lan­ger en gezonder leven in het vooruit­zicht stellen. Bij vetzucht is dat niet waarschijnlijk, omdat bij dikke per­sonen al veel organen, zoals hart, lever en nieren en de gewrichten blijvend zijn beschadigd.

Overgewicht is een toenemend pro­bleem. De Wereldgezondheids­organisatie WHO schat dat een mil­jard mensen te zwaar zijn. De gezondheidsraad komt voor Nederland op 40 procent van de bevolking, van wie een kwart veel te dik. Overgewicht (obesitas) leidt tot gezondheidsklachten, zoals diabetes. Het verhaal van Seidell gaat niet over extreme dikkerds, maar over zware mensen die het advies krijgen om de komende tijd 10 procent af te vallen”.

Marc van den Broek eindigt zijn artikel met nog een kanttekening te plaatsen van professor Seidell bij het afvallen. Hij merkt op: “Veelal kie­zen mensen voor de verkeerde methode, zoals snel kilo’s willen ver­liezen. Dat heeft tot gevolg dat ook spierweefsel verdwijnt en dat is niet goed”.

Hoe denken wij als christenen over artikelen zoals deze en de vele ande­ren die over dit onderwerp gepubli­ceerd worden? Ik denk dat we er alleen maar mee kunnen instem­men want ook wij dienen ons af te vragen of de vele oproepen om af te slanken en gezonder te leven veelal ook niet op ons betrekking hebben. . . In ieder geval laten we onszelf steeds weer afvragen: leef ik gezond?

Wat het belangrijkste is

Maar een christen heeft natuurlijk ook en vooral te maken met zijn geestelijke gezondheid! Aan het begin van de vorige eeuw begon het gezegde opgang te maken: ‘Een gezonde geest in een gezond lichaam!’ Onbewust is dit vandaag actueler dan ooit! Bij de mens, bestaande uit geest, ziel en lichaam, gaat het immers primair om de geest. Deze blijft eeuwig voortbe­staan, terwijl het huidige lichaam slechts een tijdelijke aangelegen­heid is.

Dat betekent natuurlijk niet dat we ons huidige lichaam moeten ver­waarlozen of er slecht mee moeten omgaan. Maar vanaf het moment dat we een nieuwe schepping wer­den, doordat Jezus in ons hart kwam wonen, gaat het in de eerste plaats om het tot groei en ontwikkeling komen van onze geest. We spreken over ons verlangen om ons als ‘vol­wassen zonen Gods’ te openbaren, maar dit gebeurt alleen als onze geest met Gods Geest tot een een­heid uitgroeit. Daarbij speelt onze wil een belangrijke rol. God wil wel en heeft een diep verlangen dat dit gerealiseerd wordt in ons leven. Laten wij er tenvolle aan meewer­ken.

Dan maken we ons niet druk over een ‘langer leven’ of een ‘beter leven’, maar gaat het échte leven tevoorschijn komen. En samen met alle andere christenen, die ook dat zelfde verlangen tot ontwikkeling brengen, gaat de ware gemeente zich manifesteren, een gemeente waarvan Paulus al sprak dat zij zal zijn ‘stralend, zonder vlek en rimpel, heilig en onbesmet’. Een utopie? Neen, het gaat in vervulling want het vormt een belangrijk onderdeel van Gods grote plan tot herstel van Zijn schepping!

Storm in een glas water

Van tijd tot tijd bereiken je wel eens van die alarmerende berichten via de e-mail. Daar staan dan kreten in als: “Er kan een virus in je computer zit­ten. Het is een heel venijnige; de grote virusscanners herkennen het niet, en daarom is het zaak je com­puter hiervan vrij te maken. Allerlei gegevens zouden wel eens gewist kunnen worden en sommige bestu­ringssystemen kunnen zelfs voor­goed onbruikbaar worden. Dus: of u maar even bepaalde handelingen wilt verrichten, ten einde het drei­gende gevaar af te wenden.

Besteed er maar geen aandacht aan, want in het beste geval word je alleen maar bezig gehouden. Tenzij er door de media voor gewaar­schuwd wordt natuurlijk.

Precies zo probeert de boze mensen bezig te houden door hun op de mouw te spelden dat ze minder­waardig zijn en voor God verwerpe­lijk. In het spanningsveld dat dit ver­oorzaken kan, zal een mens alleen maar bezig zijn met de vermeende minderwaardigheden te verwijderen. Stop er maar mee, want God heeft je allang aanvaard. Zeker weten!

 

Verblijdende groei van het lectuurproject door Hessel Hoefnagel

 

Het is goed weer even stil te staan bij het lectuurproject van de Stichting ‘Lecture Ministries’. Het uitgangspunt van de Stichting is het kosteloos voorzien van bijbelstudiemateriaal aan met name leidingge­venden binnen de groeiende christe­lijke kerk in de zo genoemde ‘derde wereld landen’.

In 1995 en ’96 werd een start gemaakt met het doen vertalen van de bijbelstudieseries ‘Op weg naar volkomenheid’ en ‘De Geest van de Gemeente’. Deze in les vorm opge­zette series geven een totaal-over- zicht van het plan van God tot red­ding van de mens. We begonnen met vertaling in het Engels en lieten van elke serie een aantal duizenden exemplaren drukken. De boeken werden daarna verzonden naar con­tactadressen in een aantal landen van met name Afrika. Van daar uit werden ze verder verspreid over een groot aantal landen van dit conti­nent. Vanwege de grote vraag werd een herdruk gemaakt en naar diver­se adressen verzonden.

Vervolgens werd vertaald in het Frans (1998/99) en deze versie ging eveneens in een aantal duizenden exemplaren via een contactpersoon in Ivoorkust naar diverse adressen in Afrikaanse landen. Sindsdien zet het lectuurproject zich nog steeds voort en blijkt volgens de vele reac­ties in een bestaande behoefte te voorzien.

Door de Heer geleid

Ontstonden de Engelse en Franse vertaling al op wonderlijke wijze, even wonderlijk en naar mijn over­tuiging door de Heer geleid is het spontane contact in het najaar van 2001 met Nederlandse zendelingen in Peru, welke even in Nederland waren. Dit heeft ertoe geleid, dat in het afgelopen voorjaar een Spaanstalige versie van beide series tot stand is gekomen. Vóór het eind van 2003 zal het eerste deel gedrukt en verspreid worden in een oplage van 5000 exemplaren onder leiding­gevenden in de groeiende kerk in diverse landen van Zuid Amerika. Het tweede deel zal dan over ca een jaar beschikbaar gesteld worden. In juni/juli van dit jaar is eveneens van beide delen een Roemeense vertaling gereed gekomen. Deze is door een enthousiaste jonge Roemeense zuster bewerkt vanuit de Engelse versie en zal naar verwach­ting nog dit jaar onder toezicht van onze contacten daar in Roemenië worden gedrukt en worden verspreid onder gemeenten in Roemenië en Moldavië. Ook hiermee zullen we net zo gefaseerd werken als met de Spaanse vertaling, dus eerst het eer­ste deel en later het tweede deel.

Vanuit Roemenië zal ook mogelijk een Russische vertaling kunnen plaatsvinden.

Ook in de Volle Evangelie Gemeente in Hasselt (B) hebben we contacten kunnen leggen met christenen, afkomstig uit Rusland. Vanuit deze contacten zal mogelijk in de eerste helft van 2004 een Russische ver­taling worden bewerkt, hetgeen al enige jaren ons gebed is. Deze taal wordt namelijk gesproken in het enorme deel van Europa en Azië, waar in de periode na de 2e wereld­oorlog (1940-’45) de voormalige Sovjet Unie de scepter zwaaide. Als bijbels voorbeeld hiervan denk ik aan de geboorte van onze Heer Jezus in de ‘volheid van de tijd’. Door de profeet Daniël werd een snelle overwinning van het enorme Perzische Rijk voorspeld. Hij zag in gezichten een geitenbok met een opvallende hoorn tussen de ogen. Deze kwam vanuit het westen aan­stormen en bracht de hele wereld van het Oosten onder zijn heer­schappij. Dit lijkt sterk te duiden op de Macedonische koning Alexander de Grote (356 -323 vóór Chr. ), die de grondlegger was van het Hellenis­me, de Griekse cultuur, welke sinds­dien de oude wereld in een groot deel van Europa en Azië beheerste, zelfs nog toen al het Romeinse rijk de macht had overgenomen.

Mede door dit immense taalgebied kon de verspreiding van het evange­lie na de uitstorting van de heilige Geest op de Pinksterdag een snelle voortgang over de wereld hebben. Al enkele jaren bidden we zo ook voor een vertaling in het Bahasa Indonesia, in welk taalgebied ook veel christenen wonen en steeds meer onder druk van de oprukkende Islam komen te staan. Ook in dit taalgebied is grote behoefte aan gerichte Bijbelstudie-lectuur.

Innerlijke visie

Het project Lectuur is indertijd ont­staan vanuit een innerlijke visie, dat het door ons zo geliefde rijke ‘volle evangelie’ van onze Heer Jezus in de hele wereld zal gepredikt worden en het ‘einddoel’ zal bewerken, een gemeente, heilig en onbesmet en onberispelijk, tot een getuigenis voor alle volken, zoals de Heer reeds voorzei in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Ook wij zijn mede geroepen, om dit te bewerken. Waar zendelingen duur en schaars zijn en bovendien veel landstreken daarvoor zijn toegeslo­ten, kan gerichte lectuur, op schrift of per e-mail, evenals radio- en tele­visieprogramma’s betrekkelijk gemakkelijk de grenzen van landen en werelddelen passeren en redelijk ‘goedkoop’ beschikbaar worden gesteld.

Toen ik na een ernstig auto-ongeluk in 1987 in coma in het ziekenhuis lag en voor mijn leven werd gevreesd, sprak de Heer door een broeder over mij uit wat in Psalm 2 staat: ‘Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt. Vraag mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uw bezit’.

Door een andere (Italiaanse) broeder werd in dezelfde tijd geprofeteerd, dat ik maar kort in het ziekenhuis zou liggen, hetgeen onwaarschijnlijk leek vanwege de ernst van de licha­melijke verwondingen.

Sinds mij deze feiten naderhand werden verteld, hebben ze mij niet meer los gelaten. Hoewel ik tot ver­bazing van velen inderdaad na dit ongeval vrij snel weer gezond en wel mijn aardse taken kon verrichten, wist ik innerlijk, dat de genoemde profetie uit Psalm 2 betrekking had op diepere dingen.

Hoewel ik geloofde, wat gezegd was, had ik geen idee, hoe dit gereali­seerd zou worden. Met terugblik echter op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren, geloof ik zeker, dat het lectuurproject in deze context past.

De Heer legde me in de periode na dit ‘keerpunt’ in mijn leven tijdens persoonlijk gebed en Bijbellezen ook enkele teksten zwaar op mijn hart: – Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35): ‘Zie, Ik zeg u: slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oogsten’.

Matteüs 9 vers 37 en 38 (Matt. 09:37-38): ‘De oogst is groot, maar arbeiders zijn er (te) weinig.

Matteüs 14 vers 14 tot en met 16 (Matt. 14:14-16): ‘. . . een grote scha­re. . . met ontferming over hen bewogen. . . . Bij het vallen van de avond. . . geef gij hun te eten’.

Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08): ‘. . . om niet hebt gij het ontvangen, geef het om niet’.

Medewerkers gevraagd!

De voorziening met Bijbelstudie-lectuur wordt vanuit deze visie daarom in principe kosteloos voor de ont­vangers ter beschikking gesteld. Uiteraard moeten hiervoor echter wel kosten gemaakt worden. Graag breng ik daarom het lectuurproject nog eens onder uw aandacht. Mocht het in uw hart zijn, hierin te willen participeren, dan kunt naast gebed en dankzegging hiervoor ook uw financiële bijdrage inschakelen.

Namens het bestuur van de Stichting bid ik u zegen en wijsheid toe in uw persoonlijke beslissing,

 

De plaats van de ark door Jan H. Weerd

“Opdat gij de ark van de Here, de God van Israël, kunt brengen naar de plaats, die ik voor haar heb bereid’’ 1 Kronieken 15 vers 12 (1 Kron. 15:12).

Als je de geschiedenis leest van de ark van het verbond stuit je op bovenstaande woorden. Koning David roept de priesters en het volk voor de tweede keer op, om de ark over te brengen naar Jeruzalem. Daar heeft hij een speciale plaats voor de ark bereid: een tent.

Wie het verhaal kent weet, dat de ark een belangrijke plaats innam bij het volk Israël en enige tijd in handen is geweest van de Filistijnen, buit gemaakt tijdens één van de vele oor­logen. Zij hadden er geen plezier van gehad. Het had hun alleen maar ellende gebracht. Uiteindelijk had­den ze de ark op een kar met twee koeien weer teruggestuurd naar Israël.

Toen David koning was geworden was één van zijn eerste daden, het overbrengen van de ark naar Jeruzalem. Tijdens de dagen van koning Saul had niemand zich om de ark bekommerd. Voor koning David was dit echter onverteerbaar. Dit was kenmerkend voor het ver­schil tussen beide koningen. Bij de eerste poging werd de ark opgehaald uit Kirjat-Jearim en naar Jeruzalem gebracht, onder begeleiding van zang en muziek. Onderweg gaat het fout. Uzza, een van de begeleiders sterft ter plekke, als hij de ark, die van de wagen dreigt te vallen, wil opvangen. Geschrokken en ontdaan besluit David de ark enkele maan­den onder te brengen in het huis van Obed-Edom, wiens huis door de Here God bijzonder gezegend werd.

Als David voor de tweede keer de priesters en het gehele volk oproept om de ark over te brengen gaat het er anders aan toe. Nu houdt hij alle regels in acht, die gelden voor het vervoer van de ark. De priesters hei­ligen zich geheel en al en dragen de ark op hun schouders, vooraf gegaan door zangers en muzikanten, die geheel volgens nauwkeurige aanwij­zingen muziek maken. Opvallend detail is, dat koning David net als de priesters een linnen lijfrok en man­tel draagt. Onder gejubel komt de grote stoet mensen aan in Jeruzalem. David is zo blij, dat hij voor de ark huppelt en danst. Nadat de ark in de tent geplaatst is, worden er brandoffers en vredeoffers gebracht. Vervolgens zegent koning David het volk en geeft hij opdracht aan de priesters, God te loven en te prijzen en om voortdurend bij de ark te blijven en daar dienst te doen.

Gods tegenwoordigheid

Voor ons is er een geestelijke les, een diepere betekenis, die we uit het verhaal kunnen leren: het liefst is de Here God bij Zijn volk. De ark is het beeld van die tegenwoordigheid van God.

In de ark waren de stenen tafelen met de daarop de woorden van God, die Mozes op de berg Sinaï ontvan­gen had. Hij was daar 40 dagen en nachten in de tegenwoordigheid van God geweest. Wat een bijzondere ervaring! En omdat Hij wist, dat zijn volk zich (nog) niet aan zijn woorden zou kunnen houden, was er op de ark ook een verzoendeksel, als beeld van de vergeving van zonden. Zo was er altijd weer de mogelijk­heid, om terug te keren naar God en weer opnieuw heel dicht bij Hem te gaan leven.

Vaak wordt juist geprobeerd die tegenwoordigheid van de Heer uit ons leven te roven. In de Bijbel wordt gesproken over het rijk der duisternis, dat strijd voert, om onze gedachten negatief te beïnvloeden, om ons zielenleven aan te tasten. Het is erg, om vast te moeten stel­len, dat vaak ook mensen gebruikt worden, om dit doel te bereiken, soms zelfs mensen, die heel dicht bij je staan.

In de bijbel wordt ons echter geleerd, dat we in feite niet te strij­den hebben tegen vlees en bloed, de mens, maar tegen de overheden en machten in de hemelse gewesten. Door onze Koning en Hogepriester worden we dan ook opgeroepen, om zoals Hij het zelf deed, de woorden van God hoog te houden, op onze schouders te dragen of anders gezegd: in ons hart te bewaren.

Als je gemerkt hebt, dat de tegen­woordigheid van God niet of niet meer ten volle in jouw leven aanwe­zig is of als je ziet, dat anderen het zo moeilijk hebben en als je een ver­langen hebt, om de ark van het ver­bond terug te brengen, laat je dan niet weerhouden, om de ark terug te veroveren. Zoek anderen op en ga samen op weg. Zegen elkaar. Handel nauwkeurig naar de aanwijzingen, die God geeft door de werking van zijn Geest. Zoek de Heer in de stilte! Laat er voortdurend een gebed zijn in je hart. Klim net als Mozes de berg op, de berg Sions, om in Gods tegenwoordigheid te verkeren.

Als we zo dicht bij Hem zijn, dan kan het niet anders of Gods tegen­woordigheid zal neerdalen in onze aardse tent, die we voor Hem gespannen hebben. Dit beeld van een tent is zo bijzonder. In de Bijbel wordt ons leven met een tent verge­leken. En in het Oude Testament lezen we, dat de heerlijkheid van God aanwezig was in een tent, de tabernakel. En dit beeld zien we ook weer terug in het boek Openbaringen, waar staat: Zie de tent van God is bij de mensen. Zoals de Here God het altijd al heeft gewild. Daarom: breng de ark naar de plaats, die voor haar bereid is: ons hart!

 

Jezelf zijn. . . door Duurt Sikkens

Vader, ik ben soms zo moe van de dingen, de onzin, de schijn.

Ik kan niks met al dat gedoe waarbij ik mijzelf niet kan zijn.

Vader, ik loop naar U toe en ga zitten, gewoon naast elkaar

en diep in me besef ik dan hoe gelukkig we zijn met elkaar.

Het dagelijkse veranderingsproces door Wim te Dorsthorst

Verandering, vernieuwing en heili­ging zijn facetten van ons geloofsle­ven waar we dagelijks mee te maken hebben. Wat is de inspiratiebron ach­ter dit alles? Het is Gods heilige Geest. Daarover gaat het in deze Bijbelstudie, waarbij Wim te Dorsthorst laat zien dat de climax van dit pro­ces uiteindelijk de volle openbaring van het zoonschap is, waar God en de schepping verlangend naar uitzien Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19). (-red. ).

Als je nadenkt over het werk van de heilige Geest in de gemeente dan ga je ontdekken dat er niets is in dat geestelijk lichaam van Christus waar de heilige Geest niet in zou werken. Alle geestelijk leven in iedere gelovi­ge afzonderlijk, én in de gemeente als lichaam, én in iedere dienst of bediening in de gemeente, dient voort te komen uit de werkzaamheid van de heilige Geest. De apostel Paulus spreekt in 2 Korinthe 3 vers 8 (2 Kor. 03:08) van ‘De bediening des Geestes’, waarmee hij deze tijd typeert. Als God zegt: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06), dan geeft dat al duidelijk aan wat naar Gods eeuwige raad Zijn werkwijze zal zijn.

Paulus schrijft: “De Here nu is Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waarop geen bedekking meer is, de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, verande­ren naar hetzelfde beeld van heer­lijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” 2 Korinthe 3 vers 17 en 18 (2 Kor. 03:17-18).

In 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16) schrijft hij over een verandering en vernieu­wingsproces van de innerlijke mens ‘van dag tot dag’

Veranderen naar Zijn beeld

De Here nu (in dit tijdperk), is de Geest zegt de apostel en het is door de Geest dat wij van dag tot dag ver­anderen van heerlijkheid tot heer­lijkheid naar het beeld van de Heer Jezus. Het Griekse woord voor ‘ver­anderen’ is ‘meta-morphoo’, en dat betekent van gedaante veranderen, zoals een rups ‘metamorfoseert’ tot vlinder. (De drie apostelen zagen bij de verheerlijking van de Heer Jezus op de berg ‘dat Hij van gedaante ver­anderd’ werd; Matteüs 17 vers 1 en 2 (Matt. 17:01-02). Dat is een onvoorstelbaar mooie werking van de heilige Geest. Niemand kan in eigen kracht of naar eigen ideeën of door een religieus systeem, aan de Heer Jezus gelijkvormig worden. Als de apostel dit zo schrijft, mogen wij weten dat dit de doelstelling is voor de gemeente van Jezus Christus, naar de wil van God. Niet een volk wat maar onveranderd door blijft gaan in een religieus kerksysteem, maar een heilig volk wat ‘van dag tot dag verandert’! Dat is vele eeuwen lang niet of nauwe­lijks uit de verf gekomen. Wij mogen ons gelukkig prijzen dat we ‘in het laatst der dagen’ leven en de heilige Geest als de late regen weer machtig werkt in Gods volk.

In Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29) schrijft de apostel dat het de eeuwige bedoeling van de Vader is geweest een volk uit deze schepping te roepen, met de bestemming aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te worden.

Ook in het prachtige hoofdstuk vier van de Efeze-brief, wat handelt over het geestelijk functioneren van de gemeente, schrijft hij in vers n: “dat de Heer bedieningen geeft in de gemeente om de heiligen toe te rusten, met het uiteindelijke doel de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus te bereiken” Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13).

Het gaat hierbij niet om een theore­tische kennis of een leer, maar de heilige Geest gebruikt het onderwijs van de bedieningen, in de vele facet­ten van het Koninkrijk Gods, om als vrucht het beoogde doel voort te brengen.

Uiteraard is dit een proces wat niet buiten de mens omgaat. De heilige Geest dwingt niemand hiertoe en brengt niemand onder slavernij, maar zoekt naar totaal overgegeven levens die gewillig, in gehoorzaam­heid Zijn leiding willen aanvaarden en volgen. God zegt niet voor niets: “Mijn zoon, geef mij uw hart, laten uw ogen behagen hebben in Mijn wegen” Spreuken 23 vers 26(Spr. 23:26).

Als God het hart van de mens vraagt, vraagt Hij de mens in z’n geheel: geest, ziel en lichaam, want uit het hart zijn de oorsprongen van het leven. En het uiteindelijke doel is alleen maar te bereiken volgens ‘de wegen’ van God.

Alles door de heilige Geest

Zo te spreken over het werk en de plaats van de heilige Geest tast dat niet de plaats van de Heer Jezus aan, want Hij heeft toch de boekrol van de Vader ontvangen en Hij heeft toch alle macht in hemel en op aarde?

Nee, in het geheel niet! De Heer legt Zelf uit aan Zijn discipelen dat Hij heen gaat naar de Vader, maar dan een andere Trooster zal zenden, de Geest der waarheid, Die tot in eeu­wigheid bij hen zal zijn. En als de Heer zegt dat de Vader en Hij zullen komen en bij hen (in hen) zullen wonen, dan is dat door de heilige Geest, Die nu de Here is Johannes 14 vers 15 tot en met 23 (Joh. 14:15-23).

Het is door de Geest dat de Vader en de Zoon in de mens komen wonen en de mens zo maakt tot een heilige tempel van God 1 Korinthe 3 vers 16 en 17; 1 Korinthe 6 vers 19: 2 Korinthe 6 vers 16b (1 Kor. 3:16-17; 1 Kor. 6:19: 2 Kor. 6:16b).

Ook als de Heer zegt: “Zie, Ik ben met u, al de dagen”, dan is dat door en in de heilige Geest.

In Johannes 16 maakt de Heer dui­delijk dat de Geest niets buiten Hem om doet als Hij zegt: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheer­lijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 12 tot en met 15 (Joh. 16:12-15). Dat is een prachtige samenwer­king vanuit Gods troon naar ons toe. De Vader is de bron van alles en alles van de Vader is ook van de Heer Jezus en de heilige Geest neemt het uit Jezus en luistert naar Hem, om het ons bekend te maken. De heilige Geest eist daarbij geen eer of aanbidding op, want Zijn doel is de Heer Jezus in ons te openba­ren, Hem te verheerlijken en Zijn wil te volbrengen.

Het gevolg zal zijn dat Gods volk zal komen tot een diepe hart kennis van de Vader en de Zoon en vervuld zal worden tot alle volheid Gods Efeze 3 vers 13  (Ef. 03:13).

Een overgegeven leven

Als ik deze dingen zo neerschrijf, (‘vervuld zijn tot alle volheid Gods’) probeer ik me bewust te zijn van het bijna ongelooflijke wonder en de uit­zonderlijke heilige roeping waarmee Gods waarachtige volk geroepen is. Het is ook weer de heilige Geest uit God, Die ons kan openbaren wat ons allemaal in genade geschonken is zie 1 Korinthe 2 vers 12 (1 Kor. 02:12).

Van dit volk zegt de Psalmist dan ook: “Uw volk is één en al gewillig­heid ten dage van uw heerban (=

‘wanneer Gij ten strijde trekt’); in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad de dauw uwer jonge mannen voor u op” Psalm 103 vers 3 (Ps. 110:003). Stel je deze prachtige beeldspraak maar eens even voor in menselijke werke­lijkheid! en probeer te bedenken hoe zoiets verhevens tot stand kan komen. ‘Een en al gewilligheid’! Een volk zonder weerspan­nig verzet en eigenzinnigheid.

Ik geloof dat dat alleen maar moge­lijk is in een totaal overgegeven leven zoals de Heer zegt in Lucas 9 vers 23 en 24 (Luc. 09:23-24: “Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochend zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij. Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden”.

Dat is het waarachtige Discipelschap in gehoorzaamheid en volgzaam­heid. In zulke mensen kan de heili­ge Geest machtig werken in het pro­ces om van dag tot dag te verande­ren naar het beeld en de heerlijkheid van de Heer Jezus.

Wie is de heilige Geest?

Als de Heer Jezus met Zijn discipe­len spreekt over de heilige Geest in Johannes 14, 15 en 16, dan spreekt Hij over Hem als “een persoonlijk­heid”. Ik zeg met opzet niet: “als een persoon”, dat heeft immers al meer dan genoeg theologische discussies opgeleverd. De Heer spreekt in ieder geval niet over de heilige Geest als een onpersoonlijke of onzijdige kracht of gedachte.

Hij spreekt over de Geest als: ‘De Trooster’, ‘De Wegwijzer’, ‘De Gids’, ‘De Leraar’ en ‘De Geest der waarheid’.

In Johannes 16 vers 5 tot en met 15 (Joh. 16:05-15) spreekt de Heer twaalf maal over de Geest in de mannelijke aanspreekvorm: ‘Hij’ en ‘Hem’.

De heilige Geest is de Geest van God, de Geest van Jezus, de Geest van Christus. Verder wordt de heilige Geest genoemd naar verschillen­de functies of manifestaties. Zo bij­voorbeeld in Hebreeën 10 vers 29 (Heb. 10:29): “De Geest der genade”, of in Zacharias 12 vers: “De Geest der genade en der gebeden”, en “De Geest van wijsheid en van openba­ring”, in Efeze 1 vers 17 (Ef. 01:17), en “De Geest der heerlijkheid”, in  1 Petrus 4 vers 14 (1 Petr. 04:14).

Heiliging door de Geest

Ik geloof dat de grote diversiteit van werkingen van de heilige Geest meewerkt om het heerlijke doel van God in de gemeente tot stand te brengen. Het is moeilijk te zeggen welke van de werkzaamheden van de Geest hiervoor het belangrijkste zouden zijn.

Heel belangrijk is in ieder geval het heiligende werk in de gelovigen individueel en in de gemeente als het lichaam van Christus. De Heer Jezus zegt van de Geest: “En als Hij komt, zal Hij de wereld overtuigen van zonde en van gerechtigheid en van oordeel; van zonde, omdat zij in Mij niet geloven; van gerechtigheid, omdat Ik heenga tot de Vader en gij Mij niet langer ziet; van oordeel, omdat de overste dezer wereld geoordeeld is” Johannes 16 vers 8 tot en met 11 (Joh. 16:08-11).

Er is in de wereld, die ten onder gaat aan gedogen en tolerantie, maar bit­ter weinig zondebesef meer. Het wordt de jeugd niet of nauwelijks meer bijgebracht. Ons landje loopt helaas maar al te vaak voorop in het aan de laars lappen van Gods gebo­den en inzettingen, en wat wil je dan nog van de komende generatie verwachten?

Bij een recentelijk onderzoek van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) bleek, dat de jeugd zeer ingenomen was met de vrijheid waarin ze leefden. De ouders praten niet of nauwelijks meer over moraal, seks en politiek, bleek uit het onder­zoek. 67% van de ouders van tieners van 15 tot en met 17 jaar vonden het goed als ze met hun ‘verkering’ op één kamer sliepen.

Zondebesef?, geloven in God en Jezus Christus?, geloven in oordeel? Hoe moet de komende generatie het nog weten als het hun niet geleerd wordt? Trouwens, waar de overheid geen rekening meer houdt met Gods normen en waarden, gaat er in het land een geest heersen van wet­teloosheid en liefdeloosheid Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). Ook al gelooft men niet in de duivel met z’n boze gees­ten, daarom werken die geestelijke principes evengoed wel! Leven in zonden en overtredingen van Gods geboden en inzettingen is steeds meer de levensstijl van Nederland’ en de wereld aan het worden. Dat is de duisternis en de donkerheid die de aarde zal bedekken, waar de pro­feet Jesaja van spreekt Jesaja 60 vers 2 (Jes. 60:02). Waar echter het evangelie gepredikt wordt, wil de heilige Geest nog steeds overtuigen van zonde, gerech­tigheid en oordeel. Uit het buiten­land, met name uit Afrika, horen en lezen we daar vaak ontroerende getuigenissen van. Maar evengoed werkt, Goddank, dit Goddelijke prin­cipe ook in Nederland en België nog en gebeuren er ook nog vele goede dingen.

Weest heilig

Alles wat in de wereld heerst wil zich ook in de gemeenten binnen­dringen. Ook vanuit gemeenten hoor je verontruste berichten over echtscheidingen, seks voor het huwelijk en ongehuwd samenwonen en andere vormen van wereldgelijkvormigheid. De gemeente zal juist ‘in alle delen’ heilig en onberispelijk voor Gods aangezicht gesteld moeten kunnen worden.

Het Woord van God voor ieder  gemeentelid geldt nog steeds: “Maar gelijk Hij, die u geroepen heeft, hei­lig is, wordt zo ook gijzelf heilig in al uw wandel; er staat immers geschreven: Weest heilig want Ik ben heilig” 1 Petrus 1 vers 15 en 16 (1 Petr. 01:15-16).

De heiligheid van de gemeente en van ieder gemeentelid afzonderlijk, van ‘De geroepenen dus, wordt hier gerelateerd aan de heiligheid van God! ‘Weest heilig want Ik ben heilig’

De heiliging van Gods volk is één van de werkzaamheden van de heili­ge Geest bij het veranderingsproces naar het beeld en de heerlijkheid van Jezus Christus.

In de aanhef van z’n brief schrijft de apostel aan de gelovigen dat ze naar de voorkennis van God de Vader uit­verkoren zijn, in heiliging door de Geest”

1 Petrus 1 vers 2 (1 Petr. 01:02) Ook Paulus spreekt hierover als hij schrijft aan de Thessalonicenzen: “Dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid” 2 Thessalonicenzen 2 vers 13b (2 Thess. 02:13b). De heilige Geest werkt altijd met en door en in het Woord van God en dat Woord is de waar­heid. De Heer Jezus zegt daarvan: “Heilig hen in uw waarheid; Uw woord is de waarheid” Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17).

De heilige Geest wil ook iedere gelo­vige overtuigen van zondige, vleselij­ke zaken die uitgeroeid moeten wor­den om heilig te zijn zoals God en Jezus heilig zijn. Ook hiervan schrijft de apostel: “Want indien gij naar het vlees leeft, zult gij sterven; maar indien gij door de Geest de werkingen des lichaams doodt, zult gij leven”. Dat doet de Geest niet buiten de mens om, maar dat is vanuit een vrijwillige onderwerping aan het werk van Woord en Geest. Als de apostel dan ook direct daarop laat volgen: “Want allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods”, dan heeft hij het niet over een of andere bijzondere lei­ding, maar dan heeft dat betrekking op die genoemde heiliging gezien ook het verbindende woordje: ‘want.

De profeet Jesaja kondigde deze belangrijke werking van de heiliging Geest in de gemeente van Jezus Christus al aan als hij schrijft: “Wanneer de Here het vuil der doch­ters van Sion zal hebben afgewassen en de bloedvlekken van Jeruzalem daaruit zal hebben weggespoeld door de Geest van gericht en van uitdelging” Jesaja 4 vers 4 (Jes. 04:04) De Statenvertaling heeft: “door de Geest des oordeels, en door de Geest der uitbranding”. Dit zijn sterke uitdrukkin­gen om de totale heiliging van Gods volk voor te stellen.

Tot verlossing

En wat is de climax van deze heili­ging en verandering naar Zijn beeld en heerlijkheid? Dat is als de Heer Jezus terug komt en ons sterfelijk- stoffelijk- vergankelijk lichaam, wat nog dood is vanwege de zonde, in een punt des tijds bij de zevende bazuin Gods, door de kracht van de heilige Geest, de Geest der verlos­sing Efeze 1 vers 14 (Ef. 01:14) Die in ons woont, levend gemaakt zal worden Romeinen 8 vers 10 en 11 lees ook 1 Korinthe 15 vers 50 tot en met 54 (Rom. 08:10-11; 1 Kor. 15:50-54).

Dat noemt de apostel in Romeinen 8 vers 23b (Rom. 08:23b) de ‘verlossing van ons lichaam’: “Wij die de Geest als eerste gave ontvangen hebben zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: De verlossing van ons lichaam”.

In Filippenzen 3 vers 20 en 21 (Filip. 03:20-21) spreekt hij hier ook van als hij zegt: “Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan Zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht, waarmede Hij ook alle dingen Zich kan onder­werpen”.

Dit is de climax van het verande­ringsproces, ‘Het Zoonschap’, waar hemel en aarde zuchtend naar uitzien: “Wanneer Hij komt, om op die dag verheerlijkt te worden in zijn heiligen en met verbazing aan­schouwd te worden in allen, die tot (waarachtig) geloof gekomen zijn” 1 Thessalonicenzen 1 vers 10 (1 Thess. 01:10).

Heel duidelijk zien we in dit alles ook weer het woord van de profeet Zacharia vervuld worden: “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Heer der heerscharen”.

 

De seizoenen door Astrid Poldervaart

De zomer- en de wintertijd

De herfst door stormen ingewijd

Nieuw leven dat de lente geeft

Zijn de seizoenen waarin je je begeeft.

 

Daar ga je niet alleen doorheen.

Voel je Zijn armen om je heen

Hoor je Zijn stem. Hij roept jouw naam

Hij geeft de kracht om door te gaan.

 

Als de storm raast door je hoofd ,

En als de zon lijkt uitgedoofd

Als de winter niet wil overgaan

Weet dit: de lente komt eraan.

 

De lente heeft kou getrotseerd

Is wat ik van seizoenen leer

Vast geworteld in de grond

En sterker door wat je ondervond.

 

Want je gaat er niet alleen doorheen

Voel je Zijn armen om je heen

Hoor je Zijn stem. Hij roept jouw naam

Hij geeft de kracht om door te gaan.

 

De tongentaal: ons geheime wapen! Door Gert Jan Doornink

Wie het woord ‘geheim’ gebruikt, dient zich te realiseren dat iets wat voor de één een geheim is, het voor de ander niet is. Dat geldt zeker voor het zogenaamde spreken of bidden in tongen. Voor velen komt het als iets mysterieus of overdreven over, terwijl het voor de ander de gewoon­ste zaken van de wereld is. Dat laat­ste was het voor de apostel Paulus in de begintijd van de Gemeente van Christus. In de hoofdstukken 12 tot en met 14 van zijn eerste brief aan de gemeente te Korinthe schrijft hij er uitvoerig over. Ook over het gebruik in de gemeente, wat we nu even buiten beschouwing laten. Er zijn een aantal categorieën men­sen voor wie de tongentaal een ver­borgen aangelegenheid is. Zij weten niet wat ze er mee aan moeten of doen er meewarig over als anderen het erover hebben. Ten eerste den­ken wij daarbij aan allen die leven buiten de Gemeente van Christus. Ten tweede aan allen die zich wel christenen noemen maar het in wezen niet zijn omdat ze geen persoonlijke levensverandering hebben meegemaakt.

En ten derde denken wij aan allen die wél behoren tot de werkelijke Gemeente van Christus maar nog niet hebben ontdekt wat de tongentaal voor hen kan betekenen. Zij die­nen zich te realiseren dat de tongentaal bestemd is voor alle christe­nen en in het geloof aanvaard dient te worden.

Hoe kan bij hen het verlangen ont­staan om ook de tongentaal te bezit­ten? Door de leefwijze van christe­nen die in tongen spreken en te ken­nen geven welke praktische beteke­nis het in hun leven heeft.

Natuurlijk gaan zij zichzelf niet op de borst slaan met de opmerking: “Ik spreek in tongen en jij doet dat niet, dus ik ben een beter christen”. Dat is misbruik maken van iets wat ons als nieuwe scheppingen in Christus door genade geschonken is. Belangrijk is ook dat we bedenken dat de tongentaal voor het rijk der duisternis een verborgen aangelegenheid is en blijft! Juist daarom zal onze tegenstander ook alles in het werk stellen dat christenen deze gave niet gaan ontdekken en er gebruik van gaan maken.

De tongentaal als wapen

Wij hebben de tongentaal een wapen genoemd. Het spreekt vanzelf dat het hier gaat om een ‘geestelijk wapen’ want, zoals Paulus dat for­muleert, “wij hebben niet te worste­len tegen bloed en vlees, maar tegen de (geestelijke) overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

De tongentaal is een effectief wapen in de geestelijke strijd want zodra wij gaan bidden in tongen wordt de duivel machteloos gemaakt, hij weet namelijk op dat moment niet wat wij bidden. Wij in feite ook niet, maar God wel. Onze gedachten associëren zich op dat moment als het ware onbewust met Gods gedachten en als wij in geestelijke problemen zijn ontvangen wij uitredding of kracht en wijsheid om de situatie aan te kunnen of er door heen te komen.

Ook hier geldt weer: God is een goede God die allen die Hem oprecht dienen nooit in de steek laat, maar omringt met Zijn liefde. Hij is een Helper, groot van kracht! Bij een christen die de Heer waar­achtig dient welt de tongentaal spon­taan op, in momenten als dat nodig is. Wij worden er als het ware door de heilige Geest op geattendeerd. Tongentaal valt dus niet voor te pro­grammeren zo op de wijze van: dan en dan ga ik in tongen spreken, al kan het voor de ‘beginnende tongen­sprekers’ wel een stimulans zijn om zo nu en dan als het in gedachten komt te gaan spreken c.q. bidden in tongen.

Bij het ‘totaal pakket’ van ons dienen van de Heer en onze medemens neemt het spreken in tongen een veel groter plaats in dan alleen om het te gebruiken in de geestelijke strijd. Dat blijkt ook al wel uit wat wij er in de brieven van Paulus over lezen. Wij denken bijvoorbeeld aan de ‘lofprijzing’. Paulus schrijft daar­over: “Ik zal lofzingen met mijn geest, maar ook lofzingen met mijn verstand” 1 Korinthe 14 vers 15 (1 Kor. 14:15).

Bij lofprijzing denken we veelal aan het met de handen omhoog staan, gezamenlijk met de andere gelovi­gen in de samenkomst, om de Heer groot te maken met eigen woorden of in nieuwe tongen. Maar ik denk dat we zo een veel te eng gemaakte opvat­ting over de lofprijzing hebben. De werkelijke lofprijzing en aanbidding omvat namelijk ons gehele leven! Hoe is ons hart betrokken bij de zaak van Gods Koninkrijk? Maken we werkelijk waar wat de Heer die wij dienen zo graag gerealiseerd wil zien in ons leven namelijk dat we Hem liefhebben met geheel ons hart, ziel en verstand. . . en onze naaste als onszelf? Matteüs 22 vers 37 tot en met 39 (Matt. 22:37-39). De werkelijke lofprijzing omvat ons hele leven, met al zijn ups en downs, maar met een hart brandend van liefde voor Hem die wij dienen. Dan staan we -natuurlijk gesproken- midden in het gewone leven van elke dag, temidden van gewone mensen die soms van ‘God noch gebod’ willen weten, maar wel in hun hart weten dat wij het echte geluk in ons hebben. Zij zijn mis­schien wel jaloers op ons en dan kan bij sommigen het verlangen ontstaan om ook dat werkelijke geluk te leren kennen. Het geluk waarin alles voorhanden is en waarbij ook de tongentaal als ‘hulp- en strijdmiddel’ een belangrijke plaats inneemt tot vollere eer en glorie van de Heer die wij dienen.

 

Terug naar de eerste liefde. . . door Cees Maliepaard.

Nadat we eerst kennisgenomen heb­ben van wat complimenten die aan de gemeente te Efeze gegeven werden, kunnen we in Openbaring 2 vers 4 en 5 (Openb. 02:04-05) verder lezen: “Ik heb tegen u dat u uw eerste liefde verzaakt hebt.

Gedenk dan van welke hoogte u gevallen bent, en bekeer u en doe weer uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en zal uw kande­laar van zijn plaats wegnemen, indien u zich niet bekeert”.

Verstaan wat je leest!

Dergelijke woorden kunnen heden ten dage behoorlijk bedreigend over­komen. Als het licht van je weggeno­men wordt, is het gevolg ervan dat je in het donker komt te zitten. De Here God doet dat, volgens wat Johannes duidelijk gemaakt werd, wanneer iemands eerste liefde bekoeld zou zijn. Het is in zulke gevallen altijd goed, na te gaan wat er nu eigenlijk met zo’n tekst bedoeld wordt. Doet God het werke­lijk precies zo als we dat uit Johannes’ woorden op zouden kun­nen maken of is het gewenst ze met onderscheiding op je in te laten wer­ken? En wat houdt het verzaken van de eerste liefde in de praktijk van alle dag dan wel in?

Je kunt bij zulke zaken op het ver­keerde been gezet worden. Dat doet de Heer vanzelfsprekend niet, maar dat is altijd het werk van de boze. Hij stapt immers elke dag met het verkeerde been uit bed. Dat moet wel want hij hééft alleen maar ver­keerde benen; alles van Satan is fou­tief en grondig verdorven.

Omgekeerd evenredig aan hoe God is: enkel en uitsluitend goed, is Satan te allen tijde slecht.

Het is aanbevelenswaardig nooit af te gaan op gedachten die de mens ontmoedigen of naar beneden zui­gen. De duivel is er altijd als de kip­pen bij om Gods kinderen de ver­werping in te praten. God zou dus iets op je tegen kunnen hebben als je jouw eerste liefde verzaakt hebt.

En wanneer doe je zoiets dan? Er kunnen o zo gauw aanklagende gedachten bij je naar binnen gebracht worden, hetgeen je te allen tijde zult mogen voorkomen.

God heb ik lief

Je kunt af en toe merken dat men­sen daar mee zitten. Vroeger waren we anders bezig met het evangelie dan tegenwoordig, hoor je wel eens te berde brengen. En waar doelt men dan meestal op? Wel, in het beginstadium had je de neiging iedereen in je kring van familie en bekenden te pas en te onpas op een uiteenzetting over de boodschap te trakteren. Je kunt nu denken dat je in die tijd in je eerste liefde was en dat de minder opdringende wijze waar je nu mee vertrouwd geraakt bent, dus een verkoeling van de oor­spronkelijke liefde voor de Heer zal wezen.

Maar wat in zo’n geval aangezien wordt voor de eerste liefde, is dat helemaal niet. Ik weet dat velen (met mij) de eerste tijd na hun bekering eerder door fanatisme dan door lief­de gedreven werden. Het is derhalve geen achteruitgang wanneer iemand afstand neemt van waar hij in eerste instantie in doorgeslagen was. Dat heeft helemaal niets te maken met het teloorgaan van de eerste liefde. Anderen bemerken dat ze door aller­lei omstandigheden niet meer met zoveel animo de samenkomsten bezoeken. Prompt worden ze daarop in hun innerlijk aangeklaagd. Ook, zulke verschijnselen worden vaak aangezien voor het loslaten van de eerste liefde. Maar ook dit heeft hier eigenlijk totaal niets mee uit te staan. Bepalend is niet in hoeverre jou de samenkomsten aanspreken, maar hoe hoog het peil van je liefde tot God zal wezen. Van daar uit zal je betrokkenheid tot de gemeente en tot het leven in het algemeen een plaats kunnen krijgen. Andersom werkt dit nu eenmaal voor geen meter.

Maar zelfs als het zo is. . .

Zelfs als het werkelijk waar is dat iemand niet meer zo warm loopt voor de Here God en voor Christus Jezus, is het echt niet zo dat God de kraan van zijn kant nu ook maar dicht zal draaien. Wij kunnen wel in ons nadeel veranderd zijn, maar dat betekent niet dat God dan met ons mee verandert! Hij zal altijd zichzelf blijven en zich nooit door een ander laten beïnvloeden.

Betekent dit dat de woorden uit Openbaring 2 niet correct zijn weer­gegeven? Neemt God de licht dragende kandelaar niet van z’n plaats bij degenen die hun eerste liefde ver­zaakt hebben? Johannes hoorde bij zijn opgetrokken zijn in de hemel dat dit heel duidelijk gezegd werd. God gaf deze waarschuwing niet voor niets; bij wie de eerste liefde loslaat zal de kandelaar dus zeker verwijderd worden. Maar doet God dat de eeuwen door in alle gevallen afzonderlijk zélf? Dat zou ingaan tegen zijn wezen en daarom zal dit eerder een ingebouwd principe wezen.

Bij wie de liefde tot God op een laag pitje is gekomen, zal er automatisch een verduistering in het denken ont­staan. Het basisprincipe van de vol­maakte liefde is daarmee immers aangetast en daardoor zal het inner­lijk van de betrokken mens niet lan­ger door Gods aanwezigheid verlicht kunnen worden. Het is dus gewoon één van de geestelijke wetmatighe­den uit Gods hemel.

Geen verloren zaak

Wie daar nu tegenaan gelopen denkt te zijn, hoeft er toch nimmer vanuit te gaan dat hij het verder wel zal kunnen schudden. Gods goedertie­renheid en genade zijn altijd toerei­kend genoeg om de vermindering van liefde bij de mens te overvleuge­len.

Wanneer wij weer willen dat de eer­ste liefde zal terugkeren in ons den­ken en doen, zullen we bemerken dat het verlangen van de Here God en Christus Jezus daar naadloos op aansluiten.

Daarom wordt een ieder die de oor­spronkelijke frisheid heeft verspeeld, er toe opgeroepen tot inkeer te komen en de bezigheden in de hemel en op de aarde weer overeen­komstig zijn of haar eerste liefde te behartigen.

Het is dus geen kwestie van wat meer liefde voor de mensen om je heen op te brengen, maar het zal altijd gaan om onze mate van liefde en betrokkenheid bij de Vader en bij zijn plannen binnen het lichaam van de Christus.

Wees jezelf!

We zingen wel eens: ‘U bent één en enkel positief, U heb ik als Vader, mijn God, ik heb U lief. . . ’ Wel, dat is een absolute waarheid: God is uit­sluitend positief voor de mens, pre­cies zoals Hij alléén maar negatief is voor de machten der duisternis. God is onder alle omstandigheden zich­zelf, Hij zal nooit anders worden dan zoals Jezus Christus ons Hem heeft doen kennen.

Als Gods beelddragers zullen we óók te allen tijde positief ten opzichte van de mensen zijn en negatief voor de machten der duisternis. Daarin mogen we onszelf zijn. Maar dan moet een mens wel eerst iemand wezen! Een bekend puntdicht van De Genestet luidt: ‘Wees jezelf! zei ik tot iemand; maar hij kón niet, hij was niemand’. Nou, wie als gelovige niet in relatie met de Heer leeft, mist in de hemel Gods identiteit. Dan is je mate van zijn dus niet bepaald door het vernieuwingspro­ces binnen de Christus. In zo’n geval zul je niet jezelf moeten blijven, maar krijg je alsnog de kans je in de gezindheid van de Christus te gaan ontwikkelen.

Wie enig inzicht in de geestelijke dingen gekregen heeft, zal ontdekt hebben dat we vooral zullen dienen te blijven wie we in Christus. Alleen in Hém ben je immers een nieuwe schepping! Los van Hem ben je jezelf niet meer, niet degene die God zich gedacht heeft. Maar daar mag je altijd naar terug­keren. Niemand zal ooit van God te horen krijgen: sorry hoor, maar jij hebt je kansen verkeken; je hebt de jou geboden mogelijkheden niet benut en nu is het te laat. . . Ik wil je niet meer kennen.

In onze tekst openbaart de Heer via Johannes dat een mens wel zijn eer­ste liefde verzaakt kan hebben en daarmee van een grote hoogte geval­len kan zijn – maar er volgt gelukkig een ontboezeming op vanuit zijn liefde en barmhartigheid, met de woorden: “bekeer u en doe wéér uw eerste werken”.

Die weg zal dus altijd nog een open weg zijn. We mogen opnieuw begin­nen, naar het oorspronkelijke model dat de Heer ons heeft nagelaten. De Here God schrijft niemand af. Maar Hij houdt ook geen sterveling aan als winkeldochter! Hij stimu­leert ons om inzetbaar te zijn voor de goede zaken van zijn koninkrijk. In alle eenvoud. Zonder pretenties. Maar zeer effectief.

 

Het verlangen naar echte opwekking door Jildert de Boer

Ieder waarachtig christen verlangt naar een echte opwekking. Maar zijn we ook bereid de prijs daarvoor te betalen? In Handelingen 2 vers 42 (Hand. 02:43) schrijft Lucas over de eerste christe­nen: “En zij bleven volharden bij (1) het onderwijs der apostelen en de (2) gemeenschap, (3) het breken van het brood en (4) de gebeden”. Jildert de Boer gaat in dit artikel op deze vier punten in als kenmerken van een blijvende opwekking (-red. ).

Onderwijs

Daar zie je ze -al die gemeenteleden- stevig gewapend met hun Bijbel (+ pen en papier) en vol enthousiasme op naar de onderwijsactiviteiten van de gemeente, zoals onder meer de Alpha-cursus, de introductiekring, het vervolgfundament, een cursus “aanstekelijk christendom”, de huis- kringen, de centrale Bijbelstudie en bijvoorbeeld een bijbelweekend over de heilige Geest, meetings vol moti­vatie tot evangelisatie en zending, verdiepingsstudies over en bedienin­gen voor bevrijding van gebonden­heden en -niet te vergeten- een serie over het doel: de openbaarwording van de zonen Gods!

Ze gaan 100% voor de Heer, zijn gegrepen van Jezus’ machtige woor­den en willen die omzetten in leven! In eigen leven en in hoop en verlan­gen naar/voor levens van anderen om hen heen! Ze zoeken vermeerde­ring van inzicht in het plan van God en zijn erdoor gefascineerd!

Vastbesloten zijn ze in alle woorden van God waar ze zo intens verliefd op zijn geraakt dat ze niets liever meer willen dan de wil van God ook echt te doen. Hun harten zijn vol van Woord, niet om er anderen mee om de oren te slaan, maar hen inte­gendeel te zegenen met al het goede van God!

De Geest maakt het Woord levend, zodat er wijsheid en openbaring uit voortkomt, ten dienste van anderen. Het Woord logeert niet af en toe op zondag bij hen, maar het heeft rijk woning gemaakt in hen, zodat het alle dagen van de week levend en krachtig functioneert!

De Bijbel is geen stoffig boek vol dode letters meer, maar een bron van goddelijk leven en geestelijke inspiratie! Dat Woord wil ons recht­uit middenin ons leven raken, zodat ons hart voor God in vuur en vlam gezet wordt!

Gemeenschap

Ze genieten ervan met elkaar op te trekken in gezelligheid en plezier in het natuurlijke, maar wat meer is in het delen van hun relatie met God en met elkaar. Zo scherpen ze elkaar en worden aan elkaar geslepen, waardoor er hechte banden ontstaan. Op die wijze wordt de gemeente een prachtig “relatievlechtwerk”, waar je elkaar niet slechts van naam en van “hoe gaat het” kent, maar er zich relaties van hart tot hart ontwikkelen en verdiepen.

De leden zijn immers door dezelfde Geest tot één lichaam gedoopt. Als men deel wil uitmaken van de gemeente is het dus afgelopen met alle solisme en individualisme, waar onze tijd zo bol van staat. Ze leren samen het geheim elkaar werkelijk christelijke warmte te geven, een aantrekkingskracht van opbloeiend leven Gods die een vuur verspreidt in deze koude en donkere wereld. De gemeenschap met elkaar is er slechts onder de voorwaarde van het wandelen met Jezus in het licht, want vrome kletspraatjes vullen geen zondegaatjes. Naarmate ze dichter bij hun Heer gaan wandelen, komen ze -net als de spaken in een wiel- steeds dichter bij elkaar. Zij zien erop toe dat de machten der duisternis, ook als die kans zien eens een remblokje op het wiel te zetten, geen greep op de gemeen­schap kunnen krijgen om de voort­gaande ontwikkeling (blijvend) te beletten.

Door de liefde als de band der vol­maaktheid staan de broeders en zus­ters onwrikbaar vast in de strijd van het leven en houden ze het voortdu­rend moedig uit in standvastig ver­trouwen op God! Een stok uit het bos valt op zichzelf gemakkelijk te breken, maar een gebundelde bos takken is vrijwel onbreekbaar voor de vijand! Gemeenschap maakt sterk!

We zijn blij met onze jonge mensen die opgroeien in een gemeentesfeer waar -als het gezond is- niet de rod­del heerst, maar het klimaat van het Koninkrijk van God met zijn gerech­tigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest. Ook de alleen gaanden mogen er helemaal zijn op elk ter­rein in de gemeente. Ze horen er ten volle bij en worden niet als een soort “eilandbewoners ”gedoogd. Verre daarvan! Laten zij gewaar­deerd en hooggeacht worden in ons midden, want bij God is er geen aanzien des persoons.

Het is de boze die isolatie en een­zaamheid wil bewerken, maar God beoogt de onderlinge gemeenschap waar niemand zich langer alleen behoeft te voelen, maar “thuis” mag zijn als in een warm nest, waar de geur van Christus heerst.

Hoe belangrijk zijn de contacten na de samenkomst, in het bij elkaar op bezoek gaan, per telefoon, door Sms’jes, via email of door middel van een kaartje. Het zijn zovele blij­ken van een naar elkaar omzien en een elkaar steunen en bemoedigen! De Heer zoekt “omzieners” in aan­dacht en zorg voor die ander.

Breken van het brood

Ze nodigen elkander (zonder voor­keur of afkeur!) regelmatig uit om te komen eten en te delen. De leukste gastvrijheid vinden ze die zonder morren! Ze weten met hun hoofd dat het niet goed is als er sommigen toch nog het idee hebben dat ze zich alleen voelen of eenzaam zijn. In de praktijk zoeken ze met elkaar van harte naar de realisatie van dit ide­aal!

Gemeenschap vind je bij uitstek aan tafel, want daar wordt gepraat, geluisterd en uitgewisseld. Zo gaat dat in het huisgezin van God en wel met blijdschap en een eenvoudig hart, dat niet te nauw is, maar waar­in iedereen in past. Mooi om een deel van je tienden eens te steken in bijvoorbeeld met een ander uit eten te gaan, om open contact te hebben van hart tot hart en samen je noden en je zegen in de Heer te delen. Hoeveel te meer is dit het geval als we denken aan de maaltijd van de Heer, als we samen het brood bre­ken en de vrucht van de wijnstok drinken, om de dood van de Heer te verkondigen. Zo vieren we samen wat Jezus Christus tweeduizend jaar geleden voor ons gedaan heeft en wat Hij nu in ons bewerkt. Als wij de beker van de verlossing opheffen, zijn we immens dankbaar voor het werk van Jezus Christus! Natuurlijk zullen we we naast de vreugde in de Heer in onze lofliederen, dankgebe­den en onze getuigenissen rondom het avondmaal onszelf onderzoeken of er nog “misse” zaken in onze ver­houding tot God of tussen elkaar bestaan. Zo ja, dan zoeken we snel naar wegen om de knik in de broe­derliefde op te heffen door een akke­vietje (samen) recht te zetten. Als we onszelf eerlijk kunnen beproeven wordt het ook onderling een heerlijke liefdesmaaltijd. Ga daar lekker mee door in de ruimte van God en in ruimte voor elkaar tot opbouw! Daar kan geen plaats zijn of blijven voor de zonde(machten)!

Die zullen uit onze levens en uit ons midden moeten wijken!

Gebeden

Schitterend als je hoort over al die gebedscellen in de gemeente, die worstelen in hun gebeden, maar die ook de Heer danken, prijzen en aan­bidden. Wat een gebeden heeft God al verhoord en hoeveel reden tot dank is er daarom!

De gezamenlijke bidstond zien we niet meer voor ogen als “anderhalve man en een paardenkop”, maar als een krachtcentrale. Ik zie een verge­zicht van vele volhardende bidders, die knie-ologie beoefenen en zich uitstrekken naar meer van God in eigen leven, maar niet minder ook in vrucht naar buitenuit, dat ande­ren in eigen omgeving voor de Heer gewonnen gaan worden.

In de bidstonden zie ik het hart van de gemeente kloppen! Daar tintelt het leven vanuit de Geest, die ons aanspoort en stuwt tot geestelijke (kwaliteit) groei en tot (kwantiteit)groei in aantal. Het is geweldig om nieuwe mensen de gemeente te zien binnen groeien en hen te omtuinen met gebed.

Gebed is de motor die de gemeente op gang houdt! Als er gebeden wordt om Gods wijsheid in alle dingen, dan kan de olie van de Geest de raderen van het lichaam soepel geo­lied laten lopen, opdat er uiteindelijk geen geknars, gepiep en geknerp van enige negativiteit vanuit de machten der duisternis meer gehoord zal worden. Bidden is immers bezig zijn in de geestelijke wereld om het doel van het volkomene te bereiken!

Uit eigen ervaring weet ik dat de boze ons vooral van het bidden zal trachten af te houden, omdat hij weet welke klappen het rijk der duis­ternis daarmee oploopt. Ons “een en al” gebed zijn, zoals een psalmist schreef, is een rustpunt in de wacht­en spreekkamer van God temidden van allerlei situaties in deze drukke en jachtige tijd. De roep van God tot bidden heeft immers prioriteit in ons leven.

Onze gebeden zijn echo’s op Gods roepstem, die mogen weerklinken ten overstaan van de tirannie van de demonen en de noden en lasten van mensen. Wij hebben geleerd Gods stem voor te laten sorteren in eigen leven. Wij weten keuzes te maken in het gebruiken van onze tijd, zodat er heel wat uit gesorteerd kan worden dat ons alleen maar afhoudt en afleidt van Woord en gebed. (U kunt dit zelf in uw eigen omstandigheden het beste invullen).

Eenheid

Nu we deze “vier op een rij” vanuit de eerste gemeente hebben aange­reikt, is het belangrijk nog op te merken dat het woord bevestigd werd met vele wonderen en tekenen Handelingen 2 vers 43 (Hand. 02:43). De sleutel daartoe ligt in het -na de bekering, de doop en het vervuld worden met de heilige Geest Handelingen 2 vers 38 tot en met 41 (Hand. 02:38-41)- Volharden in het onderwijs, de gemeen­schap, het breken van het brood en de gebeden.

Een nog groter wonder is mogelijk dat de eerste gemeente opviel door hun eendrachtig bijeen zijn Handelingen 2 vers 46 (Hand. 02:46). Op basis van dit één van hart en ziel zijn, kon de Here dagelijks toevoegen en konden de apostelen met grote kracht hun getuigenis van de opstanding van de Here Jezus geven en was er grote genade over hen allen Handelingen 2 vers 47 en Handelingen 4 vers 32 en 33 (Hand. 02:47 en Hand. 04:32-33). Men kon inderdaad zien: “zie, hoe lief ze elkaar hebben”! Jezus heeft gebeden voor deze een­heid tussen zijn leerlingen, opdat de wereld gelove en erkenne Johannes 17 vers 20 tot en met 23 (Joh. 17:20-23). Partijschappen en twist zijn werken van het vlees. Verdeeldheid en scheuring zijn een antireclame van de duivel en een struikelblok voor buitenstaanders om tot het christelijk geloof te komen.

Als ik het goed versta is hier nog heel wat uit te reinigen, te beginnen met het zelf ongedeeld voor de Heer te zijn en vervolgens in het gereinigd worden tot oprechte, bestendige broederliefde. Het is dan ook zonneklaar dat interne eenheid externe evangelisatiekracht geeft!

Doorgaande opwekking

Misschien is dit in zekere zin een beetje een profetisch artikeltje, maar ik heb ook naar mezelf in de spiegel gekeken en gezegd (geprofeteerd): “joh, jij bent een man die God hele­maal veranderen kan”! De Heer gaat je dan ook gaandeweg dingen tonen, zoals Hij ook mij richtte op het toe­zien op mezelf, en aanreikte: doe iets op die levensgebieden waar het nog zo krampachtig is en dwangma­tig gaat en er wellicht dode werken overgebleven zijn.

Werk eens aan dat terrein waar de impulsiviteit of juist de naïviteit met je op de loop gaat en -als je niet oplet- je de machten in de kaart speelt. Kom toch los van dat kunst­matige en menselijke geregel en ga eens echt leven met Mij en van daar­uit aan de slag met een aantal zaken. Dat is fijn als de Geest het zo voor je gaat verhelderen, direct of indirect door anderen heen.

Zo over jezelf en over anderen te profeteren met geloof in Gods mogelijkheden is een kolossale taak! Het is waar: door de kracht van de heilige Geest kunnen wij Gods heer­lijkheid gaan weerspiegelen! Doe mee in het jezelf geven en wees trouw in de opbouw van de gemeente, want afbraak is er al genoeg in deze wereld en zelfs -het moest niet zo zijn- helaas soms zelfs in de gemeente! Stel je maar gewoon dienstbaar op in de broeder­schap en geef een veilig voorbeeld van het wandelen in Jezus’ voetstap­pen voor anderen! Zo verlok je ande­ren om in ijver de Heer te dienen. Opwekking? Nou en of! Als we ten­minste volhardend aan “vier op een rij” doen en niet meer zeuren over allerlei “vijven en zessen”, dingen die zogenaamd allemaal niet zouden deugen. We jagen immers naar het trachten uit te munten tot opbouw van de gemeente 1 Korinthe 14 vers 12 (1 Kor. 14:12)? Op je schoolrapport is/was uitmuntend het halen van een tien! De gereed­schappen daarbij zijn de geestelijke gaven.

In het Oude Verbond klonk de zucht: “Och, ware het gehele volk des Heren profeten, doordat de Here zijn Geest op hen gave” Numeri 11 vers 29 (Num. 11:29). In het Nieuwe Verbond treedt zo machtig naar voren: “Want gij kunt allen 1 voor 1 profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen” 1 Korinthe 14 vers 31 (1 Kor. 14:31).

Geen opwekking van opgaan, blin­ken en verzinken en niet een opwek­king van stijgen, consolideren en afzakken.

Evenmin een oudtestamentische opwekking waarbij de ene Godsman sterk op de voorgrond trad, maar juist een voortdurende, blijvende opwekking doordat het lichaam van Christus in alle geledingen gaat leven, bewegen en functioneren in heilige Geest! Het niveau blijft daar­bij niet constant, maar het stijgt in peil, in beleven, kortom: in diepte en inhoud. Halleluja!

 

De naam van Jezus door Froukje Huis

We zijn net teruggekeerd van een fijne, zonnige vakantie. ’t Was heer­lijk weer, zodat we zelfs genoten hebben van het zwembad.

Toch zat er ook een donker tintje aan die stralend blauwe lucht. Nauwelijks was de vroege ochtend­nevel opgetrokken of de straaljagers gingen op pad. Sommigen pal over ons hoofd met oorverdovend lawaai, anderen wat verder af, maar altijd erg rumoerig.

Vooral de jonge kinderen raakten de eerste keer in paniek, legden hun handjes tegen de oren en vluchtten naar de vertrouwde schoot van vader of moeder. Het hielp niet dat je ze vertelde dat er niets kon gebeuren. Nauwelijks hoorden ze een vliegtuig of ze kwamen aanrennen, roepend: “Daar kom er weer één!”

En dan, plotseling, merk je dat de situatie veranderd is. Je staat klaar om zo’n vluchtend hoopje mens op te vangen als er weer een straaljager de lucht ingaat en. . . dan komt er niemand!

Kijk, daar staat hij dapper op het grasveld, wijst met zijn vingertje in de lucht en roept: “Daar gaat ie!”.

Herkent u ook uzelf daarin? Je bent pas op de weg en daar komt met veel lawaai de boze aan!

Angstaanjagend, overweldigend. Je vlucht naar Vader: “O, Heer, dat kan ik niet aan, ik ben nog maar net op de weg! Help me toch!” Natuurlijk helpt Vader. Hij vertelt dat je niet bang behoeft te zijn: “Vrees niet, want Ik ben met u, zie niet angstig rond, want Ik ben uw God, Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand” Jesaja 41 vers 10 (Jes. 41:10).

Maar op zekere dag hoor je iets anders: “De naam des Heren is een sterke toren, de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar!” Spreuken 18 vers 10 (Spr. 18:10).

God heeft ons de naam van Jezus – gegeven om die te gebruiken!

Jezus zegt het zelf: “In Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven en zieken genezen” Markus 16 vers 17 en 18 (Mark. 16:17-18).

“Op slangen en schorpioenen zult gij treden (in Jezus’ naam) en niets zal u enig kwaad doen” Lucas 10 vers 19 (Luc. 10:19).

En. . . wij hoeven niet naar die naam toe te ‘ijlen’, want door de heilige Geest woont Jezus in ons hart. Wij kunnen te allen tijde over de naam van Jezus beschikken.

Dan komt de dag dat de boze, drei­ging en moord blazend, ons onaan­tastbaar op het geestelijke grasveld ziet staan, de voeten geplant in het Woord, de naam van Jezus op de lip­pen, de vinger uitgestrekt: “Daar gaat hij!”.

En hij gaat. Prijst de Heer!

 

Om over na te denken. Door Cees Maliepaard

Volledig verzekerd.

In de verzekeringsbranche kent men de clausule eigen risico. Bij schade zal een bepaalde van tevoren afgebroken som niet uitbetaald worden. Die zal de verzekerde uit eigen middelen moeten bekostigen. Alles wat dit bedrag te boven gaat, wordt wel door de assuradeur vergoed. Het voordeel is, dat daar een lagere premie tegenover staat. De Here God kent een dergelijke regeling niet. In Christus Jezus geeft hij louter absolute zekerheden. Dat is zo omdat de volledige premie voor ons betaald is. Eenmaal voor altijd, heeft de heer voor ons leven zijn leven afgelegd, Omdat wij nieuw leven zouden ontvangen. Korting op de premies is niet mogelijk. Jezus heeft geen regeling voor sommigen waarvoor hij minder dan met zijn leven heeft betaald. Daarom is de uitbetaling ook voor ieder hetzelfde. Volledig nieuw leven in Eendracht met onze heer en meester.

Wat is van belang?

In het leven van alledag spelen allerlei zaken een rol. Sommigen zijn van groot belang, anderen zijn dat in mindere mate. Onder ons denkt men daarbij nog wel eens dat alles wat geestelijk is echt van belang is, terwijl de natuurlijke zaken als vanzelf tot een lagere rangorde behoren. Toch wordt deze stelling In de praktijk nogal eens gelogenstraft. Weliswaar zijn de dingen van het Koninkrijk Gods van een hogere orde dan die van aardse zaken, Maar dat neemt niet weg dat er geestelijke items van min of meer ondergeschikte waarde kunnen wijzen en natuurlijke aspecten die zonder meer van levensbelang kunnen zijn. Ieder zal daar zelf wegwijs in mogen worden, Zonder dat zoiets redenen tot starre regelgeving en nog minder tot afwijzing of achterklap zal geven. We zijn in Christus lichaam immers vrijgemaakt van de werken van het vlees, zodat we de stem van de geest zullen kunnen horen. en het is gelukkig nog steeds een heerlijke waarheid dat Gods Geest waait waarheen hij wil.

Volledig betrouwbaar

In wereld valt vandaag de dag niet veel aan zekerheden te beleven. Wat heden zo vast als een huis lijkt zijn, blijkt morgen zo wankel als wat te wezen en andersom. Dit valt op het internationale vlak te onderscheiding, maar even zo goed binnen onze landsgrenzen. Je komt In de wereld van vandaag nog mensen tegen. Die voor 100% betrouwbaar zijn, Maar het lijkt onderhand wel of je ze met een lantaarntje op zal moeten zoeken. Over een bekende Nederlandse politicus werd kort geleden door iemand opgemerkt. Hij is ongrijpbaar als een stukje zeep. Hij glibbert alle kanten op.! Het is niet bijster verstandig met zo iemand in zee te gaan; Je weet nooit waar je dan terecht komt. Daarom is het een verademing in het Koninkrijk van de Vader te vertoeven. Jezus is daar als de door God aangestelde koning volledig betrouwbaar. Het is gewoon een feest dat een burger van dit hemelse Rijk hier onbekommerd verkeren kan. Hij is de rots waarop we staan, en in hem ingevoegd. Zullen we dezelfde zekerheid aan elkaar en anderen mee kunnen delen.

 

2003.05-06 nr. 424

Levend geloof 2003.05-06 nr. 424

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Levend Geloof zou Levend Geloof niet zijn als we niet trouw zouden blijven aan onze doelstelling om het evangelie van het Koninkrijk Gods in een voor ieder­een begrijpelijke taal door te geven. Geen elitaire, hoogdravende artikelen die theoretisch misschien wel juist zijn, maar waar men in het gewone leven van elke dag weinig mee kan. En daar gaat het toch om! Ook daarin is Jezus ons grote voorbeeld. Toen Hij op aarde was bewoog Hij zich temidden van-de gewone mensen, begreep hen, sprak hun taal en het gevolg was dat zij Hem begrepen en ingingen op Zijn woorden. Dat was weliswaar schoppen tegen het zere been van de toenmalige geestelijke leiders -de Farizeeën en Schriftgeleer­den- maar het deerde Hem niet. Hij wist dat Hij een missie van Zijn Vader had en die ging Hij vervullen, ook al werd Hij uiteindelijk op een verschrikkelijke wijze vervolgd en naar zij dachten uitgeschakeld. Maar het tegenovergestelde was het geval: door lijden en dood heen was Jezus uiteindelijk de grote Triomfator!

Als christenen die in deze tijd leven, ervaren wij hetzelfde of zullen het gaan ervaren: alles wat surrogaat is zal zich meer en meer gaan verzetten tegen alles wat echt is. Maar het zal ons niet deren. De inwonende kracht van de heilige Geest, die hoe langer hoe meer uitgroeit tot een hechte eenheid met onze geest, zal ons in staat stellen stand te houden. En de heerlijkheid Gods die in ons is zal, door lijden heen, uitgroeien tot volle heerlijkheid!

Allen die in ons blad schrijven zijn daarvan ten volle overtuigd en wij hopen en geloven dat dit ook met vele van onze lezers en lezeressen het geval is. De tijd van compromis is voorbij. Dit betekent niet dat wij ons fanatiek of extreem op gaan stellen, maar de werkelijke liefde van Christus die in ons hart is, stelt ons in staat Zijn taak tot het einde toe te vervullen. Daarom hebben wij geen angst voor de toekomst maar blijven deze opdracht met blijdschap en toewijding ver­vullen. Levend Geloof mag daarbij één van de middelen zijn die de Koning die wij dienen daartoe wil gebruiken. Lees en laat u inspireren wat wij daarover in dit nummer schrijven. Veel zegen!

 

Bij de voorplaat: door redactie

Toen Jezus op aarde was openbaarde Hij in elk opzicht de liefde van God. Hij was te allen tijde vol mededogen en barmhartigheid jegens de mede­mens en daardoor gehoorzaam aan de opdracht van Zijn Vader.

Hij handelde ernaar en sprak erover en was daardoor een voorbeeld voor Zijn discipelen (en dus ook voor ons.

Uit de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan Lucas 10 vers 25 tot en met 27 (Luc. 10:25-37) blijkt dit weer (lees ook “Onder de boom” op bladzijde 7).

 

De liefde van God. . . door Gert Jan Doornink

. . . kan door niets worden overtroffen. Het is de kern van God, Zijn karakter en wezen. Hij openbaart zich door Zijn liefde. Hij is liefde.

. . . kan niet door het rijk der duisternis teniet worden gedaan. Altijd en overal zal Gods liefde uiteinde­lijk sterker blijken dan wie of wat ook.

. . . is niet alleen onlosmakelijk ver­bonden met zijn vertrouwen en barhartigheid, maar ook met zijn heiligheid en rechtvaardigheid. Daarom is het échte liefde.

. . . vraagt om beantwoording door allen die in Hem geloven. Wij behoren Zijn liefde te openbaren. “Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad”

1 Johannes 4 vers 19 (1 Joh. 04:19).

. . . behoort in ons leven door te werken, zodat wij immuun worden voor alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons afkomt en ten volle bruikbaar zijn in dienst van Zijn Koninkrijk.

. . . zal uiteindelijk het gehele uni­versum bedekken als een allesom­vattende liefde. Nu nog niet voor te stellen hoe dat zal zijn, maar één ding is zeker: het gaat werke­lijkheid worden. Het is de zeker­heid van allen die geloven!

 

Anders dan de anderen door Gert Jan Doornink

Christen zijn betekent niet alleen zekerheid hebben maar ook zichtbaar zijn. Jezus zei het destijds al: “Een stad boven op een berg blijft niet verborgen”. In dit arti­kel gaat het over het ‘zichtbaar wor­den’ vanuit ons anders zijn als nieu­we scheppingen in Christus. Als christenen vormen wij geen geïsoleer­de groep of gemeenschap. Jezus roept ons immers op het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ te zijn?

Ruim tweeduizend jaar geleden schreef de apostel Paulus in zijn brief aan de gemeente te Efeze de bekende woorden: “Gij geheel anders: hebt Christus leren kennen” Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20). Iedereen die ook maar enigs­zins thuis is in de Bijbel kent onge­twijfeld deze woorden, maar juist omdat ze zo bekend zijn lezen we er gemakkelijk overheen, zonder te beseffen dat hier één van de wezens­kenmerken van onze geloofsbele­ving onder woorden wordt gebracht. Paulus geeft aan dat het hier niet gaat om mensen die anders willen zijn, maar die het ook werkelijk zijn!

Een groot verschil. We kunnen stre­ven naar iets wat we willen bereiken óf we hebben de zekerheid in ons hart dat we een bepaalde doelstelling al gerealiseerd hebben. Dat laatste is, als we christen zijn geworden, het geval.

En dan bedoelen we niet dat we ons christen noemen omdat we uit ‘gelo­vige ouders’ zijn geboren en een christelijke opvoeding hebben gehad, want zolang er niet werkelijk iets is veranderd in ons leven door, wat wij dan noemen: ‘bekering, levensvernieuwing, opnieuw gebo­ren worden, tot geloof komen, enz. ’, zolang er geen totale levensverande­ring heeft plaatsgevonden, zolang we niet de zekerheid in ons hart hebben van een zondaar een kind van God te zijn geworden, zijn we geen werkelijke christenen.

Het geheim

Dat is ook het geheim van het ‘geheel anders’ zijn waar Paulus het in zijn brief over heeft. Het leeft in ons hart, het is een zekerheid die niemand ons kan afnemen. In onze dagen staat het woord ‘zekerheid’ zwaar onder druk. ‘Je kunt niets met zekerheid zeggen’ en ‘niets is zeker’ zijn veel gebruikte gezegdes en ook in discussies over het geloof met andersdenkenden worden we er meerdere malen mee geconfron­teerd.

Maar wie eenmaal de geloofserva­ring van de ‘totale verandering’ heeft meegemaakt is zich bewust dat het nieuwe leven van Christus in hem is. Natuurlijk kan het prille begin van ons werkelijk christen-zijn wel eens door twijfel worden belaagd. Ik herinner het uit mijn eigen leven, dat ik in de eerste periode van mijn nieuwe leven wel eens dacht: ben ik nu wel werkelijk een nieuwe schep­ping? Beeld ik het mij niet in? Maar naarmate we geestelijk groeien ver­dwijnt deze twijfel geheel.

Wat betekent het nu dat we ‘geheel anders’ zijn geworden? Wat zijn de consequenties? Paulus brengt dat op duidelijke wijze onder woorden met de opmerking: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Ons leven is radicaal veranderd toen Christus kwam wonen in ons hart, toen we ‘ja’ tegen Hem zeiden.

Maar nu zullen we er zelf zorg voor moeten dragen dat dit nieuwe leven gestalte krijgt. Ieder mens heeft een vrije wil en deze wil werd door God niet weggehaald toen we een nieuwe schepping werden. Integendeel, juist door deze wil op positieve wijze in te zetten kunnen we ons nieuwe schepping zijn waar maken.

In Christus zijn

Daarvoor is het nodig ‘in Christus’ te zijn. Dat betekent niet dat we een soort gemoedstoestand of gevoel moeten oproepen, we komen niet in trance of krijgen een of andere bij­zondere ervaring. Het is gewoon het inschakelen van onze wil door ver­binding te maken met Gods wil, zodat er een eenheid tot stand komt die hoe langer hoe meer uitgroeit tot een onlosmakelijke eenheid.

Dit is de geestelijke groei die onont­beerlijk is voor elke nieuwe schep­ping. De grote nood van vele kinde­ren Gods is dat ze vaak in een begin­stadium van hun geloofsleven blij­ven steken. Het komt niet van de grond. Ze getuigen misschien wel ‘Christus woont in mij’ maar realise­ren zich niet dat dit pas betekenis krijgt als zij dat ook zelf daadwerke­lijk omzetten in een levend geloof.

Iemand kan tientallen jaren een kind van God zijn, kan veel Bijbelkennis bezitten, maar dat garandeert nog niet dat men ook uitgegroeid is tot een daadwerkelijke getuige van Christus en Zijn Koninkrijk.

Nu gaan we geen oordeel uitspreken over het leven van onze medechris­tenen, maar dienen onszélf af te vra­gen: hoe is het met mij gesteld? Christus woont in mij, maar woon ik ook zelf in Christus?

Het ‘in werking stellen van onze wil’ ligt niet als een soort wet op ons die wij moeten volbrengen, maar komt uit Gods liefde voor ons voort. God wil niet dat we halfslachtige getui­gen van Hem zijn, dat we nederlaag op nederlaag lijden, maar juist Zijn grote onvoorwaardelijke liefde voor ons wekt in ons het verlangen op Hem en onze medemens ook lief te gaan hebben.

Dit proces van liefhebben wordt bevorderd door de inwonende kracht van de heilige Geest. Geen enkel kind van God kan daar zonder en God wil ook niets liever dat we ons dat bewust zijn. Dit maakt ons ‘anders dan de anderen zijn’ tot een levende realiteit. We zijn niet meer van de (door Satan beheerste) wereld maar staan wel midden in deze wereld!

Het is een verkeerde gedachte ons daarvan te isoleren. Jezus is daarbij ons grote voorbeeld! Waar we ons wel van leren te isoleren is alles wat negatief is, alles wat besmet is door de vorst der duisternis. Ook dat is natuurlijk een proces, een ontwikke­ling die dagelijks functioneert naar, mate we, in samenwerking met Gods Geest, leren te onderscheiden waar het werkelijk op aankomt, waarom het werkelijk gaat.

Het beleven van ons geloof is dus geen theoretische aangelegenheid, geen intellectuele bezigheid, al blijft ons verstand volledig ingeschakeld. We leren immers God en onze medemens lief te hebben op de wijze zoals Hij ons liefheeft: ‘met geheel ons hart, ziel en verstand’.

Ook de anderen

We schrijven bewust een paar keer ‘onze medemens’ want te vaak werd in het verleden de liefde van God losgekoppeld van onze medemens en alleen gezien als een liefde tus­sen God en ons, en ons en God. Het is God echter te doen om alle men­sen, niemand uitgezonderd! We gaan toch niet rondlopen met de gedachte ‘ik ben uitverkoren en de ander waarmee ik in aanraking kom, is dat niet’. Paulus maakte dat in zijn tijd al duidelijk met de opmer­king dat de genade Gods (Jezus Christus) verschenen is heilbren­gend voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Titus 02:11) terwijl Petrus het zo verwoordde: “God wil niet dat sommigen verlo­ren gaan, doch dat allen tot bekering komen” 2 Petrus 3 vers 9b (2 Petr. 03:09b). Deze teksten heb ik in de loop der jaren vele malen geciteerd, het zijn ‘gouden woorden’ die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Gods liefde is bestemd voor alle mensen, niemand uitgezonderd.

Let wel: dit heeft dus niets te maken met de zogenaamde ‘leer der al verzoening’ een dwaalleer die alle mensen automatisch met God verzoent, ongeacht of men wil of niet wil. Dan wordt de menselijke wil uitgescha­keld, terwijl God juist deze wil, als belangrijk onderdeel van onze per­soonlijkheid, in ons heeft gelegd. Zoals Hij zelf een wil heeft, heeft ook ieder mens een ‘vrije wil’. God dwingt niemand, maar het zou toch wel dom en dwaas zijn als we Zijn liefde aanbod afwijzen.

Praktische betekenis

Wat betekent nu het ‘anders dan de anderen zijn’ in het gewone leven van elke dag? De praktijk wijst uit dat velen moeite hebben met het nieuwe leven tot ontwikkeling te laten komen op een wijze zoals God dat graag ziet. Men kan het funda­ment gelegd hebben Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), dat is uiteraard een vanzelfspreken­de zaak, want dat is de basis om van daaruit het nieuwe leven op te bou­wen, maar dan komt het er op aan niet weer ‘terug te schakelen’ naar ons oude leven. Dat is voorbij, radi­caal en volkomen. We richten ons nu op het volkomene, het gaat nu uitsluitend om het nieuwe leven. Maar we hebben toch ook nog met ‘ons vlees’ te maken?, zal iemand opmerken. Dit is een diep ingewor­telde gedachte die ontstaat als we de infiltraties uit het rijk der duisternis -en die zijn er meer dan ons lief is!- aanzien voor de zogenaamde ‘wer­ken van het vlees’. Paulus benoemt deze in Galaten 5 vers 19, 20 en 21, (Gal. 05:19-21), maar iedereen zal het er toch over eens zijn dat deze werken niets met ons nieuwe leven te maken hebben. Paulus schrijft er zelfs bij dat zij niet behoren bij het Koninkrijk Gods, dus ook niet bij hen die het Koninkrijk Gods zijn binnengegaan. Dit nieuwe leven wordt nu beheerst door de Geest en Paulus beschrijft ook wat dit van uitwerking heeft: “liefde, blijdschap, vrede, lankmoe­digheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheer­sing” Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22). Hij noemt dat de vrucht, dat is het resultaat, dat komt tevoorschijn, tot openbaring.

Nieuwe persoonlijkheid

Het nieuwe leven in Christus heeft een geheel nieuwe persoonlijkheid van ons gemaakt, een nieuw indivi­du, de mens wordt weer zoals God die oorspronkelijk in gedachten had, evenals Hijzelf: volmaakt en goed! De mens was de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk en met de geboorte van de nieuwe mens gaan we ons weer ontwikkelen naar Gods oorspronkelijke bedoeling. Wat een heerlijkheid als we dit goed tot ons laten doordringen!

‘We moeten onszelf wegcijferen’, wordt er wel eens gezegd. ‘We zijn niets en kunnen niets en worden niets’. ‘We zijn en blijven arme zon­daars’ hoorde ik pas geleden nog weer iemand zeggen. Deze en derge­lijke negatieve uitdrukkingen kun­nen we nog met talrijke andere aan­vullen. En als het nu zou gaan om de ‘oude mens’ zoals deze voor de bekering was, dan zouden we daar vrede mee kunnen hebben, maar het gaat dan notabene om de ‘nieuwe mens’. De ontwikkeling hiervan mag toch vooral niet van de grond komen.

Het duurt bij sommige christenen soms jaren voor dat men uit dit negatieve denken loskomt. Ik weet het hoe het bij mezelf was. Ik was zo geïndoctrineerd door verkeerde negatieve leringen, hoewel ik een kind van God was, dat het ‘nieuwe denken’ telkens weer werd verdron­gen, met als gevolg dat ook het nieu­we leven zich niet voldoende kon ontwikkelen.

Verkeerd front

Vele kinderen Gods voeren daardoor een verkeerde strijd, namelijk tegen hun eigen vlees. Daarmee bedoelt men dan dat men moet strijden tegen al het negatieve, het verkeerde, het zondige, wat in ons lichaam van vlees en bloed aanwezig is, zolang men in deze wereld is. Men beschouwt dit als ‘verweven’ met ons vlees. Het gevolg is dat vele nieuwe scheppingen deze strijd allang hebben opgegeven en zich er f bij neer hebben gelegd dat dit er nu eenmaal bij hoort. Men heeft niet in de gaten dat men op een verkeerd front bezig is te strijden. Satan heeft in dat opzicht velen verblind. Paulus maakt echter duidelijk Jat onze strijd niet is tegen vlees en bloed (dus ook niet tegen eigen vlees en bloed!) maar tegen “de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis’ tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12).

Als nieuwe scheppingen, als men­sen die ‘anders zijn dan de anderen’, hebben we gezag en autoriteit ont­vangen déze strijd met succes aan te gaan. We gaan immers in de voet­sporen van Christus! Hij is ons grote voorbeeld, Hem volgen wij. En dan deert het ons niet wat anderen over ons zeggen, hoe anderen ons beoor­delen: wij strijden de goede strijd. Vanuit onze nieuwe plaats, onze nieuwe positie: net als Christus van­uit onze geestelijke plaats in de hemelse gewesten. Dan ervaren wij meer en meer hoe ons ‘nieuwe mens zijn’ tot groei komt tegen de verdrukking in.

Het ‘anders dan de anderen zijn’ maakt ons uiteindelijk niet alleen onaantastbaar en immuun voor de vijand, maar ook aantrekkelijk voor de anderen omdat het beeld van Christus in ons zichtbaar wordt. En als sommige mensen ons desalniettemin haten of zich van ons afkeren, hebben we daar begrip voor, omdat we weten dat zij geïndoctrineerd zijn door het rijk der duisternis.

Wij zien hen er niet op aan en blijven hen nochtans liefhebben. Dan maken we niet alleen door onze woorden, maar bovenal door ons léven waar dat we levende getuigen van Hem en Zijn Koninkrijk zijn.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Verhaaltje

Daar lig je dan, aan de kant van de weg, helemaal alleen, bont en blauw van de opgelopen klappen. Je kon je niet verdedigen, ze waren met meer, de strijd was ongelijk. Je tas met spullen hebben ze je afgepakt, je hebt niks mee, je bent kapot en alles doet zo zeer. Je krijgt je hand niet eens meer omhoog om hulp te vragen en zo nu en dan verlies je je bewustzijn. Golven van pijn slaan over je heen, ’t Wordt zo donker. Mensen lopen langs en laten je rechts en links liggen. Zien ze je dan niet? Je ziet er niet uit, kleren gescheurd, bloed, zweet, geen stem. Een roerloze, zwaar gewonde gedaante in de berm, is dat nog iemand? Ben ik dan niemand? Voetstappen van wat voorbijgangers. ‘Voorbijgangers’, wat een ellendig woord eigenlijk. . . Het gesuis van een auto. . . geknetter van een scooter. Een straathond besnuffelt hem en likt even over zijn gezicht, maar verder raakt geen hond hem aan. Een enkele maal verbeeldt hij zich dat er over hem wordt gesproken, maar altijd verwijderen de voetstappen zich weer, soms klinkt er gelach.

’t Wordt zo koud om hem heen.

Is er niemand? Is er iemand? Iemand die mij vinden wil?

Opeens voel ik wat, iemand raakt mij aan, ik voel een hand. Een dief!, flitst het door mij heen. Maar er kan mij niks meer afgepakt worden, behalve dan mijn leven, nou ja, leven. . .

De hand raakt voorzichtig mijn gezicht, aarzelt over mijn dichtgeslagen ogen, glijdt dan naar mijn hals, voe­lend naar mijn hartenklop, tastend naar leven. Ik kreun zachtjes. Dan hoor ik een stem: “Jij gewond, ik jou helpen”.

Het is de stem van een vrouw. Ik hoor wat geschuif van een tas, het opentrekken van een rits, gerommel en even later voel ik dat een hand met een doek over mijn gezicht gaat. Ik kan nauwe­lijks denken, want m’n hele lijf doet ver­schrikkelijk pijn, vooral als ik wat die­per tracht adem te halen.

Waarschijnlijk heb ik een paar gebro­ken ribben. Dan is de pijn ineens zo vlijmend dat ik het bewustzijn verlies en ik zak weg in de duisternis.

Na een uur – een paar uur? Ik heb alle begrip van tijd verloren – kom ik weer bij. Ik merk dat ik op iets zachts lig. Een bed? Mijn ademhaling is pijnlijk, mijn keel droog en mijn hoofd bonst. Voorzichtig probeer ik mijn ogen open te doen. Er is gedempt licht om mij heen, ik zie een plafond. Dan buigt zich een schaduw over me. Ik ontwaar een gezicht en een paar vriendelijke ogen kijken mij aan. “Waar. . . wie? Vraag ik. M’n stem klinkt rasperig. De man zegt: “Daar bent u. U bent in een pension”. En hij noemt de naam van een dorpje waar ik nog nooit van gehoord heb, maar ja, het beschaafde Westen is ook zo groot. . . Vragend kijk ik de man, kennelijk de eigenaar, aan. Hij pakt een beker en zet hem aan mijn lippen. Met kleine slokjes drink ik het heerlijke koude water.

“Aspirientje?” vraagt hij. Ik knik. Terwijl hij in een laatje rommelt zegt hij: “Ik heb onze huisarts gebeld, hij komt zo”. Ik neem de aspirine en vraag: “Hoe kom ik hier?”

“Een vrouw heeft u hier gebracht”.

“Maar. . . hoe. . . ?”

“Dat weet ik niet”, zegt hij. “ik kende haar niet, ze is niet van hier. Ze vond u aan de kant van de straat, bij de bos­rand. Kennelijk hebben ze u overvallen en beroofd. Afijn, ze bracht u hier en heeft drie weken vooruit betaald. Ze zei dat ze na die tijd wel weer es langs­kwam om te zien hoe het met u is”.

Hij zwijgt even, mompelt dan: “Vriendelijk mens, zo zijn er niet veel meer tegenwoordig”.

Ik vraag: “Zei ze ook wie of ze was? Een naam?”

Hij lacht: “Ze zei dat als-t-ie daarnaar vraagt dat ik dan moest zeggen: een medemens”.

Verbaasd kijk ik hem aan en dan, met een zucht, doe ik m’n ogen dicht en denk: “Ik ben bij medemensen onder­dak, ik ben veilig”.

 

Niet door kracht of door geweld. . .  door Wim te Dorsthorst

Een bekend woord van de profeet Zacharia is: “Dit is het woord des Heren tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06).

In nachtgezichten wordt Zacharia de terugkeer van Juda uit de ballingschap getoond, de herbouw van de stad Jeruzalem en de herbouw van de tem­pel.

De twee gezalfden in dit profetische boek zijn Jozua de hogepriester en de stadhouder Zerubbabel, die stad en tempel herbouwt. (Zerubbabel komt ook voor in het geslachtsregister van de Heer Jezus, Matteüs 1 vers 12 en Lucas 3 vers 27 (Matt. 01:12 en Luc. 03:27). Deze twee gezalfden, Jozua en Zerubbabel, vloeien samen tot één in het achtste nachtgezicht, waar gespro­ken wordt over een man wiens naam is ‘Spruit’, waarmee Jezus Christus bedoeld wordt, Die priester zal zijn op Zijn troon én de tempel des Heren zal bouwen en met majesteit bekleed zal zijn op Zijn troon Zacharia 6 vers 9 tot en met 15 (Zach. 06:09-15). Als er gesproken wordt over stad en tempel mogen we zeker weten dat dit een profetisch woord is voor de gemeen­te van Jezus Christus zie ook

1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Alleen voor de bouw van deze geestelijke stad/tempel kunnen de woor­den van God gelden: “niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

Geest of vlees

God geeft hiermee heel duidelijk Zijn werkwijze aan in de schepping en in het bijzonder voor de bouw van de tempel, het huis Gods, het hemelse Jeruzalem, de Gemeente van Jezus Christus. Het is immers Zerubbabel die de tempel moet her­bouwen, die dit woord van de Heer ontvangt! God stelt de twee princi­pes van waaruit men bezig kan zijn in de Gemeente van Jezus Christus hier scherp tegenover elkaar.

Alles wat niet door de heilige Geest geschiedt, is uit het vlees en valt onder menselijke (religieuze) krachtsinspanning en maar al te vaak ook (vroom)geweld zoals in de kerkgeschiedenis maar al te duide­lijk gebleken is. Hiermee wordt dan die andere grote stad gebouwd namelijk ‘Babylon’, en heeft dus geen enkele verwantschap met, of waarde voor het Koninkrijk Gods.

Gelijk de Schrift zegt

Ondanks dit indringende woord van God is het werk van de heilige Geest altijd sterk onderbelicht gebleven. Ik las deze uitspraak van iemand: “Wat we óók uit de kerkgeschiedenis kun­nen leren is, dat er waarschijnlijk geen leerstuk van de Bijbel is wat door de eeuwen heen meer verwaar­loosd, meer misverstaan en meer misbruikt is dan de waarheid over de heilige Geest en Zijn werk in het lichaam van Christus”.

Hoe waar is deze uitspraak! De dui­vel heeft er voor gezorgd dat juist over de heilige Geest veel verdeeld­heid is ontstaan in kerken en gemeenten. De dogma’s: Geen drie- eenheid, wel drie-eenheid; de heilige Geest wel een persoon, geen per­soon, en vele andere theorieën en leringen, hebben de werkelijk plaats van de heilige Geest behoorlijk ver­sluierd en christenen van elkaar ver­vreemd.

Ik geloof dat iedere on-Bijbelse lering en gedachte over de heilige Geest Zijn vrije werking en doorstroming belemmert, en uiteindelijk uitdooft. Ook hier is helaas de kerkgeschiede­nis, historisch en recentelijk, een overduidelijk voorbeeld van.

In Johannes 7 vers 38 (Joh. 07:28) zegt de Heer Jezus: “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloei­en”.

Dat wil dus zeggen: Als wij in Hem geloven “zoals Hij in de Schrift geo­penbaard is”. En de Heer bedoelde daarmee, alles wat in de Schrift die er toen was, het Oude Testament, over Hem geschreven en geprofe­teerd was. Wij hebben nu zoveel meer met het Nieuwe Testament erbij! Hij zegt: “dan zullen stromen van levend water uit je binnenste gaan vloeien”.

Nu zegt de Heer Jezus dit met het oog op de heilige Geest! (vs. 39). Zou het dan ook niet zo zijn dat we in de heilige Geest dienen te geloven zoals de Schrift Hem aan ons open­baart, wil dat levende water gaan stromen? Ik denk van wel!

Goed begonnen

Als we het boek Handelingen lezen dan zien we hoe spontaan alles wat de heilige Geest betreft werkte in de begintijd. Niemand had nog een ker­kelijke achtergrond met even zo vele leringen. De apostelen hebben als kundige bouwmeesters het funda­ment gelegd zoals ze van de Heer Jezus zelf geleerd hadden. Iedereen in de gemeenten had zich bewust bekeerd, was volwassen gedoopt en had de heilige Geest ontvangen, pre­cies zoals Petrus het gepredikt had op de Pinksterdag zie Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), en zoals we dat lezen in Handelin­gen.

Er was toen sprake van een eenheid in de gemeenten zoals Efeze 4 vers 4 tot 6 (Ef. 04:04-06) dat beschrijft: “Eén lichaam en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt in de ene hoop uwer roeping, één Here, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die is boven allen en door allen en in allen”.

Men geloofde in de spontane werk­zaamheid van de heilige Geest, waardoor het ook als een vanzelf­sprekendheid kón functioneren. Men geloofde, zoals de Heer Jezus sprak, als kinderen.

Daar zullen we, denk ik, naar terug moeten, willen we meer van de wer­king van de heilige Geest zien in de gemeenten en in het persoonlijk leven. Niet ‘kinderlijk’ zijn, maar als volwassenen ‘geloven als een kind’! De gaven van de Geest zullen overal gewerkt hebben als in de gemeente van Korinthe, waar Paulus aan schreef: “Jullie Korinthiërs komen in geen enkele genadegave tekort” 1 Korinthe 1 vers 7 (1 Kor. 01:07).

Stel je dat maar eens even voor, dat alle genade-gaven volop werken; geweldig toch!

Wij kunnen er zeker van zijn dat de waarde en de kracht van de heilige Geest niet is ingeboet of verminderd ten opzichte van de begintijd, maar dat het maar al te vaak onwetend­heid, onjuiste leringen en redenerin­gen zijn die blokkerend werken voor Zijn werking in de gemeenten.

De Geest in de schepping

Vanaf het begin is, naar het woord van God, de heilige Geest de werk­zame kracht in de schepping. De Hebreeën-schrijver merkt op: “Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods tot stand gebracht is” Hebreeën 11 vers 3a (Hebr. 11:03a).

Maar in het ‘Woord van God’ is de levenwekkende kracht van de heilige Geest die het doet ontstaan of tot stand brengt. In Genesis 1 vers 2 lezen we al: “De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren”. Zo was de heilige Geest actief betrokken bij de schepping. Vele Bijbelplaatsen spreken daarvan.

De profeet Jeremia zegt bijvoor­beeld: “Ik heb de aarde, de mens en het gedierte, dat op het oppervlak der aarde is, door mijn grote kracht en mijn uitgestrekte arm gemaakt” Jeremia 27 vers 5 (Jer. 27:05).

Het betreft dus al het geschapene en met die grote kracht is de heilige Geest bedoeld.

De hand des Heren

God gebruikt beelden in Zijn Woord om ons in menselijke bewoordingen te laten zien hoe Hij werkt in de schepping. Zo wordt er in de Bijbel vaak gesproken over ‘de hand des Heren’ en dan in het bijzonder over ‘de rechterhand’.

Er wordt ook gesproken over ‘de arm des Heren’. We komen dat vele malen tegen als we de Bijbel lezen, vooral in het Oude Testament. Dit zijn beelden die we allemaal kunnen begrijpen.

Als er gesproken wordt over ‘de hand van God’ dan gaat het over de Geest van God, de heilige Geest. Het uitvoerende orgaan van God, zou je kunnen zeggen, is Zijn hand, is dus de heilige Geest.

“Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

Maar een hand kan niet functione­ren zonder arm! Als er nu gespro­ken wordt over de arm in de Bijbel, dan gaat het over het algemeen over Gods Zoon, Jezus Christus.

In Psalm 89 vers 14 (Ps. 089:014) vinden we die begrippen bij elkaar; daar staat: “Gij hebt een machtige arm, uw hand is sterk, uw rechterhand verheven”.

In Jesaja 48 vers 13 (Jes. 48:13) lezen we over de schepping: “Ook heeft mijn hand de aarde gegrondvest en mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid. Roep Ik hen, zij staan daar tezamen”.

Verder lees je vaak dat ‘de hand des Heren’ verlost, bevrijdt, ondersteunt^- leidt, op de profeten rust, enz.

De arm des Heren

De Bijbel laat ook duidelijk zien dat met ‘de arm des Heren’ Jezus Christus bedoeld wordt in  en 16 Jesaja 59 vers 15b(Jes. 59:15b-16 lezen we bijvoorbeeld: “Maar de Here zag het en het was kwaad in zijn ogen, dat er geen recht was. Hij zag, dat er niemand was, en Hij ontzette Zich omdat niemand tussenbeide trad. Toen bracht zijn arm hem hulp en zijn gerechtigheid ondersteun­de Hem” zie ook Jesaja 52 vers 10 (Jes. 52:10).

Heel duidelijk gaat dit over de Heer Jezus. Hij is niet alleen de sterke arm, maar ook de gerechtigheid Gods.

Nog duidelijker spreekt Jesaja 53 vers 1 en 2 (Jes. 53:01-02): “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? Want als een loot schoot hij op voor zijn aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde; hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd”.

Ik denk dat iedere gelovige weet dat deze woorden betrekking hebben op het Lam Gods, Jezus Christus.

En dan bevestigt Johannes dit ook, als hij schrijft over de Heer Jezus in Johannes 12 vers 38 (Joh. 12:38): “En hoewel Hij zove­le tekenen voor hun ogen gedaan had, geloofden zij niet in Hem, opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd, dat hij sprak: Here, wie heeft geloofd, wat hij van ons hoorde? En aan wie is de arm des Heren geopenbaard?”.

De evangelist verklaart dus dat dit profeten-woord op Jezus betrekking heeft. Dit zijn prachtige beelden van hoe God werkt in de schepping.

De Hand is de heilige Geest en de Arm is Jezus Christus.

Goddelijke ordening

Als we nu kijken naar onze eigen arm en hand dan zien we dat onze hand zijn signalen ontvangt via de arm. Maar de arm moet ook bestuurt worden en dat geschiedt vanuit het hoofd.

Vanuit onze eigen situatie verstaan wij dat Jezus Christus, ‘de arm des Heren’, volmaakt Gods wil uitvoert en Zijn signalen krijgt vanuit het Hoofd, vanuit God zelf.

Paulus zegt: “het hoofd van Christus is God” 1 Korinthe 11 vers 3 (1 Kor. 11:03). Dit is heel belangrijk, want zoals er bij ons een ordening is zo is dat bij God of in God ook want wij zijn immers naar Zijn beeld geschapen! De arm kan van zichzelf niets doen. Dat klopt, want als de arm geen sig­nalen krijgt vanuit het hoofd, is het een dood ding! Dat zegt de Heer zelf ook: “De Zoon kan niets doen van Zichzelf” Johannes 5 vers 19 (Joh. 05:19). We zagen het, de hand kan ook niet zonder de arm functioneren. Alle signalen voor de hand gaan via de arm.

In Johannes 7 vers 39 (Joh. 07:39) lezen we: “Want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was”.

Natuurlijk is de Geest van God er altijd geweest, maar de heilige Geest kon nog niet in mensen woning maken en werken, voordat Jezus Zijn werk volbracht had en Zijn plaats in de troon van God had inge­nomen; dus voordat Hij verheerlijkt was.

Petrus legt dat ook uit op de eerste Pinksterdag in Handelingen 2. De ‘hand des Heren’ werkt dus niet uit zichzelf; de heilige Geest werkt dus niet buiten Jezus Christus om, die de arm Gods is.

Dat legt de Heer Jezus zelf uit in Johannes 16 vers 13 tot en met 15 (Joh. 16:13-15). Hij zegt: van de heilige Geest: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zal niet uit zich­zelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide ik: Hij neemt het uit het Mijne en zal het u verkondigen”. Zie je de schitte­rende eenheid en harmonie tussen de Vader de Zoon en de heilige Geest? Hoofd- Arm- Hand.

Een volmaakte eenheid! De Vader als Hoofd doet niets buiten de Zoon om, de Zoon werkt niet los van de Vader, en de heilige Geest werkt niet buiten de Vader en de Zoon om. Maar wat denk je van de plaats van de waarachtige gelovigen daarin? Deze zullen een onverbrekelijke een­heid vormen met de Heer Jezus. Alles wat van de Vader is, is ook van de Zoon; zo zal de gemeente ook in alles delen wat van de Zoon is, want God wil ons met Hem ook alle dim gen schenken Romeinen 8 vers 32 (Rom. 08:32).

Zo zijn wij helemaal in die ‘heilige arm’ van God betrokken. En alle werken en krachten zullen ook in de toekomst geschieden door de heilige Geest. Altijd zal blijven: “Door mijn Geest! zegt God, zal het geschieden”.

Een nieuw tijdperk

Met de uitstorting van de heilige Geest begon er een heel nieuw tijd­perk; een nieuwe machtige werk­zaamheid van God zoals nog nooit had plaats gevonden. Een totaal nieuwe basis voor gemeenschap met God was ontstaan, maar ook een basis voor gemeenschap van men­sen onderling!

Het was de geboortedag van de gemeente van Jezus Christus.

Hij, Jezus, de Hoeksteen die het hele bouwwerk draagt had Zich gezet aan de rechterhand Gods en de Geest uitgestort.

En de apostelen, die door de Heer persoonlijk onderwezen waren, zijn de fundamentleggers en de bouw­meesters. En iedere waarachtige gelovige mag een levende steen gaan vormen in dat prachtige godde­lijke bouwwerk.

De Bouw van Gods huis is geweldig van start gegaan en het ging overeenkomstig het Woord aan Zerubbabel en het zal ook alleen maar door datzelfde Woord zijn vol­tooiing kunnen vinden: “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest zegt de Here der heerscharen.

 

In memoriam Jan Companjen door Gert Jan Doornink

Op de dag dat het vorige nummer van Levend Geloof bij onze lezers in de bus viel, ontvingen wij het bericht van overlijden van broeder Jan Companjen. Hij zou dit jaar 80 worden. Gedurende meer dan 30 jaar ver­scheen er in vrijwel ieder nummer een artikel van zijn hand en daardoor was hij ongetwijfeld mede gezichtsbepalend voor de inhoud van ons blad. Zijn eerste artikel verscheen al in 1961, het oprichtingsjaar van Levend Geloof.

Als schrijvers in Levend Geloof leer je ook van elkaar. Zo herinner ik mij dat ik veel opstak hoe Jan de verschillende facetten van de ‘onzienlijke wereld’ uitlegde. Het was in de tijd dat de behandeling van dit onderwerp nog in de kinderschoenen stond.

Jan, die in het dagelijkse leven 30 jaar rechercheur van politie was, kwam bij mij (en ongetwijfeld vele anderen) over als een blijmoedig, positief gelovige, altijd recht door zee en vol van het werkelijke evangelie waar­voor de Heer hem en zijn vrouw Corrie de ogen had geopend.

In de negentiger jaren bouwde Jan het schrijven van artikelen voor Levend Geloof geleidelijk aan af; zijn laatste artikel verscheen in 1998. Op 28 april vond onder veel belangstelling de afscheids- en herdenkingsdienst plaats die geleid werd door broeder Hans Bulthuis, voorganger van de Christengemeente Den Haag, waarvan Jan en Corrie vanaf het begin deel uitmaakten.

We wensen Corrie en kinderen en kleinkinderen veel sterkte en troost toe. In het bericht van overlijden lazen we onder andere dat “ons verdriet in het niet valt bij de heerlijkheid die hij nu geniet”. Daarvan mogen Corrie en alle anderen die hem gekend hebben, zeker zijn vooral als we bedenken dat de heerlijkheid die Jan kende, overgegaan is in volle heer­lijkheid die ons huidige voorstellings- en bevattingsvermogen ver te boven gaat.

 

Jezus als verlosser verwachten. . .  door Cees Maliepaard

Flitsen uit de Filippenzenbrief Deel 11

“Weest allen mijn navolgers, broeders, en ziet op hen die evenzo wandelen, gelijk u ons tot voorbeeld hebt. Want velen wandelen — ik heb het u dikwijls van hen gezegd, maar nu zeg ik het ook wenende – als vijanden van het kruis van Christus. Hun einde is het verderf, hun eer stellen zij in hun schande, zij zijn aardsgezind. Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als verlosser verwachten, die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt, naar de kracht waarmee Hij ook alle dingen zich kan onderwerpen” Filippenzen 3 vers 17 tot en met 21 (Filip. 03:17-21).

Hemelburgers

Wij mensen hebben meestal een aardse nationaliteit: de Nederlandse, de Belgische, de Noorse, de Zuid- Afrikaanse of die van onverschillig welke volksaanduiding dan ook. Wie in de Christus is ingevoegd, hoeft hier beneden echt niet stateloos te zijn – hij heeft er juist nog een iden­titeit bij gekregen: die van ingezete­ne van het Koninkrijk van de Vader. Het burgerschap van het hemelse koninkrijk is derhalve geen zaak die louter in de toekomst ligt, maar mag tevens tot de heerlijke realiteit van het heden behoren. Het is logisch dat we enerzijds volop deel mogen nemen aan de zichtbare, tijdelijke maatschappij waar we deel van uit­maken, maar dat we aan de andere kant nog meer waarde zullen hech­ten aan het ingezetenen zijn van het eeuwige koninkrijk onder de liefde­volle heerschappij van Christus Jezus, de vredevorst.

Maar een hemelburger (die zich er bewust van zal wezen een geestelijk mens te zijn) zal zich toch niet in kunnen laten met de aangelegenhe­den van de natuurlijke wereld, want daarmee zou hij zich immers het etiket ‘aardsgezind’ opplakken?

Wanneer deze uitspraak van Paulus aldus geïnterpreteerd wordt, lijkt me dat wel wat al te kort door de bocht. Want wie de mening is toegedaan: ‘laat de wereld de wereld maar!’ zou zich wel eens aan een deel van de hem of haar toebedachte verant­woordelijkheden kunnen onttrek­ken. Niemand zal de mening toege­daan zijn dat een geestelijk mens geen verantwoordelijkheid draagt voor het gezin waar hij deel van uit­maakt. Er zal ook geen sterveling te vinden zijn, die vindt dat wie in het lichaam van Christus is ingevoegd, geen natuurlijke verplichtingen in de werksituatie kan hebben. Het lijkt mij dat wie werkelijk in de Christus is, zich eerder serieuzer met het gezinsleven zal bezig houden en met alles wat zich afspeelt op de werkvloer of in het management. Een goede hemelburger heeft ook oog voor de noden en behoeften van natuurlijke medemensen. En als het in zijn vermogen ligt iets ten gunste van een naaste te ondernemen, zal hij dat beslist niet nalaten. Of zou Kaïns bedenkelijke uitspraak: ‘ben ik mijns broeders hoeder?’ voor ons als hemelburgers wél legitiem wezen? Aardsgezind is iemand als hij uit is op een eigenzinnig natuurlijk bezig zijn, vooral als het draait om egoïstische of andere verdorven motieven. Wie gedachten van onheil over anderen koestert, verkeert in de denkwereld van het verderf en is ver­weven met de schandelijkheden die de duivel over Gods schepping tracht te brengen. Zo iemand kan terecht omschreven worden als een vijand van het kruis van Christus. Net zo goed als de mens die in de occulte geestelijke wereld met de duivel verbonden is. Op beide terrei­nen zal er dan een radicale breuk met de machten der duisternis plaats moeten vinden. Soms zal dat bij hernieuwing dienen te gebeuren.

Volgelingen

Paulus roept de Filippenzen op (en over hun hoofden heen ook ons!) navolgers van hem te worden en van iedereen die een soortgelijke levens­instelling heeft. Hij bedoelt hiermee vanzelfsprekend niet dat we hem blindelings moeten volgen. Als we het evangelie van Christus Jezus niet herkennen in een ‘met gesloten ogen’ achter onze Meester aanlopen, zal dat nog minder het geval wezen in een achter een ander mens aanlo­pen met de blik van een mol. De Here God vernieuwt onze jeugd immers als die van een arend? Nou en die heeft een scherpe blik! Zo duidelijk mogen we van lieverlee de altijd goede intenties van onze God leren onderscheiden.

Daarbij ligt het accent ongetwijfeld op de dingen van het Koninkrijk van God. Laten we daar vooral duidelijk over wezen. De bestanddelen van het hemelse bestel hebben eeuwig­heidswaarde, de elementen van de natuurlijke schepping zijn van voor­bijgaande aard. Maar ook in de tijde­lijke besognes van dit aardse bestel, mogen we de vrede van Christus ervaren en uitdragen. Want Gods goede schepping wordt nu eenmaal zowel boven als beneden gevonden. Alles wat Hij heeft voortgebracht kan de toets der kritiek glansrijk doorstaan. Er mankeert in principe niets aan.

Wanneer er sprake is van scheef­groei of van een explosieve ontspo­ring, zijn dat gebeurtenissen die door Satan rechtstreeks of door mid­del van door hem beïnvloede men­sen bewerkstelligd zijn. Aards den­ken heeft dus totaal niets uit te staan met de door God goed geschapen planeet de aarde, maar alles met de door de duivel ontwrichte menselij­ke ordening op de wereldbol.

Als we mensen als Paulus in hun manier van denken navolgen, volgen we de éérste uitvoerder van Gods goede gedachten na: Jezus, de Christus. Hij is de tweede Adam en de eerste geestelijke mens. Hij is ons in alles voorgegaan en is daar­door ook op alle terreinen ons voor­beeld geworden. Hij was Paulus’ richtsnoer en tevens van een ieder die zich door de Geest van de Christus leiden laat.

Moeten we dus allemaal een kleine Paulus worden, of misschien wel grote Paulus? Alsjeblieft zeg! De Here God doet niet aan klonen hoor: elk schepsel is volkomen uniek.

Maar op één manier mogen we gelij­kelijk aan de gang zijn gegaan: we mogen allemaal samen met de Geest die ons gegeven is, invulling aan ons leven geven. Daarmee hoef­de Petrus niet in de huid van Paulus te kruipen en Paulus niet in die van Petrus.

We mogen allen de eigen identiteit behouden en ons ontwikkelen over­eenkomstig Gods bedoeling met ons leven. We worden geen kunstmatig aangelegd bos met enkel bijna iden­tieke naaldbomen, maar ieder van ons mag (overeenkomstig de eigen aard) uitgroeien tot een geestelijke eik, een den, een wilg, een palm­boom, een appel-, peren- of vijgen­boom. Nooit zal de Heer aan een pruimenboom bananen verwachten;

Hij geeft ons alle ruimte om naar ons wezen een volkomen goede boom te kunnen zijn. Alleen zó zul­len we overtuigd mee kunnen zin­gen: Jezus, U volgen wij!

Een hoge positie

In het burgerschap van het Koninkrijk van God is ons een ver­heven plaats geschonken. We mogen het denkniveau van de Meester benaderen en bezig zijn met de gedachten die de eeuwige God zelf van eeuwigheid gehad heeft. De nieuwe schepping waar we deel van uit mogen maken, is geënt op God* ’ oorspronkelijke blauwdruk. Hij is namelijk niet al scheppende tot de ontdekking gekomen dat het nóg beter kan als Hij van tevoren van plan was geweest, maar Hij heeft wegen gezocht om alsnog te berei­ken wat Hem van de aanvang af voor ogen heeft gestaan. Onze posi­tie in de hemel hebben we dus aan de onveranderlijke liefde van de Vader en aan de onbaatzuchtige inzet van Christus Jezus te danken. Dat geeft ons alle reden tot dank­baarheid voor hun genadevol aanbod en geen enkele aanleiding tot een hoogmoedige wandel op de hoge weg.

Ons verblijf in de hemelse regionen (en de uitstraling daarvan op aarde) zal er één zijn in vrijmoedige nede­righeid. We hebben inderdaad een hoge positie van de Heer ontvangen, maar we zullen nimmer vergeten dat we die uitsluitend aan zijn goed­gunstigheid te danken hebben. Ieder zal zich de daarbij horende zegenin­gen op zijn of haar plaats volledig mogen toe-eigenen. Voor valse bescheidenheid is er geen enkele aanleiding, want onze God wil dit aan ieder die komt wel geven.

Er zijn derhalve geen redenen onze weg met ‘hoge ogen’ te vervolgen. Het is Góds weg en wij zijn Gods mensen die zijn uitnodiging aan ieder ander mogen doorgeven. Dat houdt ons op onze plek: huizenhoog verheven boven de machten der duisternis en hun invloedssfeer, maar op gelijke voet met de mensen die met ons de aarde bevolken.

Wie het anders beleeft, wie zich ver­heven acht boven (al of niet gelovi­ge) medemensen, loopt gevaar bui­ten de gezindheid van de Christus te geraken. Hij is de Koning van ons die zijn onderkoningen mogen wezen. En Hij is niet uit op slaafse erkenning, onderworpen gedrag of het naar de ogen kijken. Hij is volko­men zichzelf, de Geest vervulde mens, precies zoals zijn Vader altijd al gedacht had dat de mens eens worden zou. Nou, wij zullen zijn als Jezus. Net zo koninklijk. Met gezag in de geestelijke wereld en met ver­draagzaamheid en acceptatie ten aanzien van de mensen. Dat is een feest! Je hoeft je voor niemand meer te bewijzen en een ander hoeft dat ook niet meer voor jou. Onze identi­teit ligt vast verankerd in de gemeenschap met de eerstgeboren Zoon van de hemelse Vader.

Gaat Jezus ons verlossen?

De gelovige joden verwachten al eeuwenlang de Messias, de Christus, die hen verlossen zal van al hun vij­anden. Ze geloven niet dat Jezus de met Gods Geest gezalfde Zoon is – ze erkennen Hem hoogstens als een wat wonderbaarlijke joodse rabbi. Dat zij voor de komst van de verlos­ser naar de toekomst kijken, is dus allerminst verwonderlijk.

Maar dat geldt toch niet voor ons? Wij geloven dat het verlossende werk van Christus Jezus al een klei­ne 2000 jaar geleden heeft plaatsge­vonden, dus kan het toch niet zo zijn dat we naar Hem opnieuw als naar onze Verlosser uitzien? We zien zijn komst tegemoet als degene die de werken der duisternis definitief teniet zal doen en het oor­deel vellen zal over wie in de tweede opstanding tevoorschijn zal komen. Dat oordeel zal per persoon uitge­sproken of wel de redding of wel de veroordeling betekenen. Wie even­wel al eerder deel gekregen heeft aan de opstanding ten leven, wordt helemaal niet meer geoordeeld. We zijn al lang en breed verlost door Jezus; uitzien naar Hem als onze toekomstige verlosser zal derhalve voor ons niet relevant meer wezen! Toch klopt die redenering niet. Voor geen meter. Wat in de voorgaande alinea beschreven staat is absoluut waar, daar niet van! Maar we ver­wachten Jezus immers ook niet als de verlosser van onze innerlijke mens. . . die is inderdaad allang en breed bekeerd en vrijgemaakt van de verdorven invloeden van de vorst van deze wereld. Terecht schrijft Paulus dat we burgers van een rijk in de hemelen zijn – dat behoeven we dus niet alsnog te worden. We hebben ons domicilie in het hemel­se Jeruzalem en we mogen in de hemelse gewesten vrijuit functione­ren als mensen die hun door de Heer aangewezen plaatsen hebben ingenomen.

Toch is er een niet onbelangrijk ele­ment in ons leven dat in het verlos­singswerk van Christus Jezus nog niet aan z’n trekken is gekomen. Tot nog toe is alleen onze innerlijke mens, onze ziel en onze geest aan het verderf ontkomen. Dat is op zich al van onschatbare waarde. Maar er is meer: ook ons lichaam zal verlost van het verderf tot een totale ver­nieuwing mogen komen.

Daar gaat het over in dit gedeelte van Paulus’ brief. Ons lichaam is vernederd. Zelfs de gezondste en fraaist gevormde mens hier op aarde heeft een lichaam dat aan de natuur­lijke dood niet ontkomen zal. Tenzij de Heer is teruggekomen om ook de laatste fase van het verlossingsplan ten uitvoer te brengen. Dan is er een overgang van de geestelijke mens die op dat moment nog ‘in het vlees’ is, naar een geestelijk mens in een verheerlijkt lichaam aan dat van de Heer gelijk. En de doden die in de Heer gestorven zijn, zullen in de

Heer verrijzen om samen met de overigen voor altijd in de vrede en harmonie van de Meester te functio­neren. In een uiterst spannend g bezig zijn, zonder ooit in een over­spannen toestand te geraken. Dan is de nieuwe schepping af en heeft onze hemelse Vader vele toegewijde zonen.

De mate van vernieuwing van onze innerlijke mens kunnen we zelf mede bepalen in de ontwikkeling van de mens Gods in ons. Die gena­de heeft Hij ons gegeven. Op de laat­ste fase, die van de vernieuwing van ons lichaam, kunnen we evenwel geen enkele invloed uitoefenen. Daarvoor zijn we volledig afhanke­lijk van Christus Jezus. Maar één ding is zeker: we kunnen bouwen op al zijn beloften. We zullen samen nieuwe mensen zijn, naar geest, ziel en lichaam.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 “Als het ergens tijd voor is, dan is het tijd om het Woord hoog te houden”. Zomaar een regel uit een artikel waardoor we onlangs getroffen wer­den en waar wij het natuurlijk voor de volle 100% mee eens zijn. Toch dienen wij ons te realiseren dat het Woord pas werkelijk betekenis krijgt als wij beseffen dat het gaat om ‘het Woord in het Woord’ en daarmee bedoelen wij Jezus Christus, de zoon van de levende God. Hij is het ‘vlees­geworden Woord’ degene waar alles om draait. Zonder Hem zullen wij nooit kunnen begrijpen waarom het in het Woord (de Bijbel) werkelijk gaat. Zeker in de tijd waarin wij leven gaat het erom dat Hij de basis van ons geloofsleven is, Hem volgen wij na en dan raken we niet in de onrust of verwarring, wat er ook in deze wereld gebeurt, maar blijven we ervaren hoe ons leven onder alle omstandigheden gekenmerkt wordt door stabiliteit, vrede en blijdschap.

Tevredenheid en geluk van jonge mensen

Aan de regels: “Neen, de wereld weet het niet; wat Gods grote liefde ons biedt. . . ”, uit een oud lied, moes­ten we denken toen we onder de kop “CBS: Jeugd gelukkig” in een artikel in De Telegraaf van Annemiek Paping lazen dat de meeste Nederlandse jongeren in ons land gelukkig en tevreden zijn met hun leven. “Ze genieten vooral van de enorme vrijheid die ouders hen gun­nen. Dat blijkt uit de landelijke Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de statistiek (CBS)”. “Levensvisies als politiek, godsdienst of verkering vormen nog nauwelijks een punt van discussie”, zegt CBS- woordvoerder Jan Latten in een toe­lichting. “Wat dit betreft is het gene­ratieconflict verdampt”.

Opvallend noemt hij de liberale opvattingen ten opzichte van seks. Liefst 67 procent van de ondervraag­de pubers (15 tot en met 17 jaar) stelt dat ouders er geen bezwaar tegen hebben als een ‘verkering’ bij hen op de kamer blijft slapen”. Meer dan de helft van alle 16- en 17-jarigen gebruikt de ‘pil’. Terugkerende strijdpunten met vader en moeder zijn: meehelpen in huishouding, het tijdstip van thuiskomen ’s avonds en het studiebelang”.

Temidden van de vele berichten in de media over zich misdragende 4 jongeren zou je kunnen opmerken: dus het is allemaal zo erg nog niet met het verval van normen en waar­den waarover zoveel geschreven en gesproken wordt. Waar maken we ons druk over? Een groot deel van de jeugd is immers tevreden en voelt zich gelukkig?

Levensverandering

We kunnen ons voorstellen dat zolang men het nieuwe leven in Christus niet kent dit inderdaad het geval is, want de ontbrekende dimensie van het leven veroorzaakt dat alles geconcentreerd is op het motto: ‘carpe diem’, (pluk de dag), geniet van ’t leven, want je leeft maar even. . . Pas als de werkelijke levensverandering heeft plaats gevonden, doordat men Christus heeft leren kennen, gaat men ont­dekken wat werkelijk gelukkig zijn betekent. Dit betekent niet dat men allerlei wetten krijgt opgelegd die met het werkelijk christen zijn niets heeft te maken. Religieuze, vrome geesten uit het rijk der duisternis hebben wat dat betreft in het verle­den (en vaak ook vandaag nog!) veel schade veroorzaakt waardoor velen zich van het echte geloof hebben afgekeerd.

Jonge mensen die Christus hebben leren kennen en Hem volgen, weten en ervaren hoe er echt perspectief in hun leven komt en laat zien hoe ‘het geluk’ van mensen die Christus niet kennen in feite een surrogaat-geluk zonder inhoud is.

Uiteraard is het hun verlangen dit door te geven aan de jongens en meisjes waarmee ze opgroeien, die bij hen op school zitten of waarmee ze op hun werk te maken hebben. Soms ontstaat een vruchtbaar gesprek of kan er uitgenodigd wor­den voor een jeugdmeeting, maar in de alle gevallen is het belangrijk dat de anderen uit hun wijze van leven gaan ontdekken wat werkelijk geluk­kig zijn betekent en ook het verlan­gen krijgen dat echte geluk te leren kennen. Ook het gebed mag in dit opzicht niet worden vergeten, want nog altijd zijn de woorden van Jacobus ‘rechtsgeldig’ als hij schrijft dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, doordat er kracht aan verleend wordt.

Niet bang zijn voor nieuwe angstaanjagers

Als er iets is dat in de wereld regeert, is het wel de angst. Ongelimiteerde angst vaak. Bang zijn voor zaken die de mensheid bedreigen, is iets dat met grote regelmaat welhaast hysterische vor­men aanneemt. Het is nog niet zo lang geleden dat men in de westerse wereld benauwd was voor het mach­tige communistische Oostblok, met Sovjet Rusland aan het hoofd. Er werden zelfs hele studies over gehouden met de hand op de bijbel. Heden ten dage is daar niets meer van overgebleven. Maar het heeft de angst niet weggenomen. Voor dat waar men beangst voor was zijn nu andere angstaanjagers in de plaats gekomen: de moslimwereld, het internationale terrorisme en de ziek­te sars zetten nu de toon van de verschrikking. Is daar dan geen enkele reden toe? Wel wis en zeker, maar met de psalmdichter mogen we zeggen: “Ik vrees geen kwaad, want U bent bij mij”. Dat is onze zekerheid: Vader zal ons nooit in de steek laten. Hij is in alles wat ons benauwen kan, de betrouwbare die ons perspectief geeft.

(Cees Maliepaard)

De volledigheid van de Bijbel ter discussie

Is de Bijbel zoals wij die kennen wel volledig? Door alle eeuwen heen is dit een telkens terugkerende vraag, evenals de vraag welke vertaling nu de juiste is en het dichtst bij de grondtekst staat. Er wordt over beide onderwerpen vaak veel strijd gevoerd. Wat de ‘volledigheid’ van de Bijbel betreft lazen we in de Zwolse Courant een verslag van een discus­sieavond in Hattem waar voor de vrije geloofsgemeenschap NPB ds. Menno Rouvoet sprak over het onderwerp ‘Wat niet in de Bijbel mocht’.

“De lezing ging over het ontstaan van de bijbel en met name over de boeken en evangeliën die niet in de bijbel terecht kwamen.

In het jaar 367 werd namelijk in Carthago tijdens een belangrijke kerkvergadering de bijbel samen­gesteld uit de bekende 66 Bijbelboeken. Daarnaast werden veel andere terzijde geschoven en vielen buiten de boot. Deze gaan momen­teel door het leven als de apocriefe boeken. Inmiddels zijn deze in het Nederlands vertaald en twee dikke pillen vertellen de verhalen die niet in de bijbel terecht kwamen. Soms bevatten deze boeken waardevolle aanvullingen op de Bijbelverhalen, soms ook leveren ze duidelijk een spanningsveld op met de huidige uitleg van de bijbel, jarenlang wer­den de andere geschriften verketterd, tot ze in 1945 na ongeveer 1600 jaar terug gevonden werden in aarden kruiken in Egypte. Deze geschriften waren er door monniken verstopt toen ze verboden werden.

Voorbeelden

Menno Rougoor gaf een groot aantal voorbeelden van gebruiken en tek­sten die in de kerk spelen en die duidelijk niet uit de bijbel afkomstig zijn, zoals de os en de ezel in de kerststal en het verhaal van de zoge­naamde kindheidsevangeliën waarin vertelt wordt dat Maria 14 jaar oud was toen ze Jezus baarde in de stal die waarschijnlijk een grot was.

Ook blijkt Jezus, volgens Rougoor, niet een braaf jochie te zijn geweest in zijn jeugd en gaf Maria hem regelmatig een flinke afstraffing, tot een pak voor zijn billen toe.

Uiteraard gaven dit soort inzichten een spanningsveld met de verhalen in de bijbel. Geen wonder dat de boeken werden weggestopt.

Rougoor ging tenslotte nog in op de wat mysterieuze tekst ‘Gelukzalig is de leeuw die door de mens wordt opgegeten, want de leeuw zal mens worden. Vervloekt is de mens die door de leeuw wordt opgegeten, want de mens zal leeuw worden’. Deze tekst wijst volgens de predi­kant op het beheersen van dierlijke krachten in de mens.

Ook de androgynie in de mens kwam ter sprake, waarbij de man een vrouwelijke kant heeft en de vrouw ook mannelijke eigenschap­pen toont.

In het evangelie van Thomas zegt Jezus: Als jullie het mannelijke en het vrouwelijke tot één maken, dan zullen jullie het Koninkrijk binnen­gaan. Veel van de beweringen van de omstreden theoloog Kuitert steunen op de vertellingen in de apocriefe boeken. Het was stof genoeg voor 

een boeiende discussie”, zo eindigt dit verslag over deze bijeenkomst.

Waar gaat het om?

Zoals we in het begin al schreven is er altijd discussie geweest of de Bijbel wel volledig is. Maar de vraag is of dit wel van kardinaal belang is en dan is ons antwoord ‘neen’, want wie de Bijbel alleen maar leest als wetenschappelijk boek, al of niet vol­ledig en juist vertaald, zal zich alleen maar hierover druk maken en altijd buiten beschouwing laten waarom het in de Bijbel werkelijk gaat, namelijk om vrede met God te ont­vangen door geloof in Jezus Christus. En die vrede ontvangt men na overtuiging door Gods Geest, die ons maakt tot nieuwe scheppingen. Het is Zijn Geest in verbondenheid met onze geest die ons geestelijk inzicht verschaft. Dan maken we ons niet druk om bijvoorbeeld ‘het beheersen van dierlijke krachten’ in de mens, wat ds. Rougoor naar voren brengt, maar ontstaat de juiste visie hierover, namelijk dat we dan te maken hebben met verkeerde geesten uit het rijk der duisternis waarvan we eerst bevrijd kunnen worden of die we kunnen weerstaan door Gods Geest die in ons is.

Natuurlijk kan het interessant zijn voor de natuurlijke mens allerlei bij­zondere dingen te ontdekken in de Bijbel of andere geschriften, maar als men voorbij blijft gaan aan de dingen waarom het in het Koninkrijk Gods werkelijk gaat, is men bezig met de ‘buitenkant’ van het geloofsleven, terwijl het juist gaat om de ‘binnenkant’. De werke­lijkheid is van Christus en die kun­nen we alleen beleven door Hem te aanvaarden en te volgen. God wil zich door Zijn Geest aan ons open­baren en als die Geest in ons is laten we ons niet in de war brengen door alles wat vanuit de religieuze wereld op ons afkomt.

 

De liefde tot de waarheid door Herman Robbertz (2 Thess. 02:10)

De geest zegt:

God heeft zeker wel gezegd:

“Gij zult niet eten van enige boom in de hof?”

De geest zegt:

Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden;

er staat immers geschreven:

“Aan zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen. ‘

De geest zegt:

Allen die van Israël afstammen zijn kinderen Gods.

God maakt onderscheid tussen een Jood en een Griek, en de tussenmuur die scheiding maakt, mag niet worden weggebroken.

De geest zegt:

De babybesprenkeling is in de plaats gekomen van de onderdompeling na de bekering,

De geest zegt:

Een mens is maar een mens, en geen mens kan ooit volmaakt worden.

De geest zegt:

In elke gemeente is wel wat, en dat zal ook altijd zo blijven.

De geest zegt:

leder die “Heer, Heer” roep t, die komt er wel.

Dus maak je maar niet druk om al die verschillende opvattingen.

Gods Geest zegt:

Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn.

Gods Geest zegt:

Aanvaard de liefde tot de volle Waarheid, dan zul je kunnen standhouden in de strijd, en meer dan overwinnaar zijn, door je eenheid met Hem die de Waarheid is.

 

De levensgeest van de gemeente door Wim te Dorsthorst

Het Pinksterfeest, dat we onlangs weer hebben gevierd, is voor heel veel mensen een onduidelijk en ongrijpbaar gebeuren. Kerstfeest en Pasen, ja, dat gaat nog; met Kerst heb je een kerstboom en een krib­betje met een kindje, met Pasen is er het kruis en het lege graf; dat is allemaal zichtbaar en tastbaar te maken, maar wat moet ik mij bij Pinksteren voorstellen? Wat is dat: ‘de heilige Geest’?

Maar Pinksteren is een heilsfeit van de hoogste orde; de meest grensverleggende en vernieuwende gebeurte­nis.

Het is juist door de heilige Geest dat het nieuwe leven, door de Heer Jezus bewerkt op Golgotha, in men­sen tot leven komt en tot ongekende hoogte wordt gebracht.

Waar de heilige Geest binnenkomt, vinden ongelooflijke veranderingen plaats. Dat was op de eerste Pinksterdag toen de heilige Geest in de wereld binnen kwam, maar dat is ook voor ieder heel persoonlijk, die de heilige Geest bewust ontvangt. Handelingen verhaalt hoe in die bovenzaal, waar de 120 eenparig bid­dend aanwezig waren, daar plotse­ling een geluid was als van een geweldige windvlaag, als van een hevige storm, zegt de Leidse ver­taling. Het schudde de Jeruzalemmers wakker en een grote menigte kwam op dit geluid af. Er waren tongen als van vuur en dat zette zich op ieder van de aanwezi­gen in de bovenzaal. En de toege­stroomde menigte hoorde, piet grote verbazing, hoe ze met andere ton­gen spraken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken, terwijl het gespro­kene toch door al de bevolkingsgroe­pen in hun eigen taal verstaan kon worden. Er wordt vermeld dat al de toehoorders buiten zichzelf waren en geheel met de zaak verlegen! De heilige Geest kwam zeker niet stie­kem en stilletjes de schepping bin­nen en ook niet in het leven van de mensen! Handelingen 2 vers 1 tot en met 13 (Hand. 02:01-13).

 

Dit is het!

In het Oude Verbond rustte de Geest wel eens op een enkeling voor een bepaalde taak, zoals bij Mozes, de Richters, David, de profeten, e. a. , maar nu kwam er een inwoning in het hart van velen en dat was geen tijdelijke zaak, maar een eeuwige verbintenis. De Heer Jezus sprak daarvan en zei dat de Trooster, de Geest der waarheid, zou komen om tot in eeuwigheid bij en in de mens te zijn. Dat grijpt dus zelfs over de dood heen! Johannes 14 vers 16 en 17 (Joh. 14:16-17), De belofte van Joel werd vervuld. Hij sprak: “Het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstor­ten van Mijn Geest op alle vlees” Handelingen 2 vers 17a en Joël 2 vers 28a (Hand. 02:17a en Joël 02:28a).

Tot het volk van God behoren was vanaf nu niet meer beperkt tot het Joodse volk op grond van afstam­ming van Abraham en besnijdenis, maar het Nieuwe Verbond was én voor Joden én voor alle volken. Uit alle volken, naties, groeperingen, talen,. . . zou de Heer Jezus nu Zijn gemeente gaan bouwen met mensen die vervuld zijn met de heilige Geest zoals de apostelen op die eerste Pinksterdag. De apostel Petrus, bij wie angst en schroom plaats heeft gemaakt voor grote vrijmoedigheid, roept het uit: ‘Dit is het’!

Er breekt bij Petrus, door de heilige Geest, een openbarend begrip door, waardoor hij de oudtestamentische profetieën verstaat en begrijpt dat de profeten gesproken hebben van de genade voor de gemeente van Jezus Christus 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12).

Niet alleen Joël, maar verschillende profeten en de Heer Jezus, hebben de heilige Geest aangekondigd als ‘De belofte’ van de Vader voor het Nieuwe Verbond. De heilige Geest is de bevestiging en de verze­geling van het Nieuwe Verbond. Wat een feestdag zal dat geweest zijn daar in Jeruzalem! De rituelen die bij het Pinksterfeest hoorden, zullen nog wel vervuld zijn in de tempel, (Pinksteren was immers het feest van de eerstelingen of het wekenfeest, Deuteronomium 16 vers 9 en 10 (Deut. 16:09-10), maar verder zal alle aandacht uit zijn gegaan naar het ‘Nieuwe Pinksteren’ op het tempelplein. Er was kracht Gods in de prediking van Petrus wat uitliep op een groot doop­feest, en de heilige Geest zal uitge­stort zijn op deze mensen die zich lieten dopen, naar de belofte van God Handelingen 2 vers 38 tot en met 40 (Hand. 02:38-40).

En toen het avond geworden was van die fantastische dag, was de gemeente van Jezus Christus gebo­ren. Drieduizend hadden als ‘Eerstelingen’ het woord van de apostelen aanvaard en gehoorzaamd Handelingen 2 vers 41 (Hand. 02:41).

Het nieuwe is gekomen

Het oude, bestaande uit de wet, met vele rituelen in de tempel in gewijde kleding, wat slechts een schaduw was, had afgedaan en het nieuwe tijdperk in Christus was aangevangen.

God woont niet langer in een tempel met mensenhanden gemaakt, maar in harten van mensen die gereinigd zijn door het bloed van het Lam, gedoopt zijn in water en vervuld met de heilige Geest Handelingen 7 vers 48; Handelingen 17 vers 24; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20 (Hand. 07:48; Hand. 17:24; 1 Kor. 06:19-20).

De apostel Paulus schrijft later aan de Korinthiërs: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbij gegaan, zie, het nieuwe is gekomen. En dit alles is uit God” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17). Het oude is definitief voorbijgegaan en kan derhalve ook nooit meer terug komen. De Heer Jezus heeft eens en voor altijd vrede met God bewerkt door het bloed van het kruis voor alle volken en het Joodse volk is, zonder enig onderscheid, één met alle andere volken.

De apostel schrijft daarover in Efeze 2 vers 11 tot en met 22 (Ef. 02:11-22). Hij schrijft onder andere: “Want Hij is onze vrede, die de twee één heeft gemaakt en de tus­senmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen, en de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijand­schap gedood heeft. En bij zijn komst heeft Hij vrede verkondigd aan u, die veraf waart, en vrede aan hen, die dichtbij waren; want door hem hebben wij beiden (Joden en heidenen) in een Geest de toegang tot de vader” Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18).

De apostel noemt hier de gemeente van Jezus Christus een lichaam waarin Joden en heidenen tot één verbonden zijn en beide door de ene heilige Geest toegang hebben tot de Vader bij Wie de Jood niet meer is dan de heiden.

God heeft gesproken in Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06): “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen” (zie ook het artikel “Niet door kracht of door geweld. . . ”).

Al de gelovigen, van al de volken en culturen, worden door de heilige Geest tot één lichaam verbonden, wat een bijna ongelooflijk wonder is. Door de heilige Geest worden al die leden tot één lichaam samengevoegd, waarvan de Heer Jezus het Hoofd is.

De levensgeest

In 1 Korinthe 12 vers 12 en 13 (1 Kor. 12:12-13) lezen , we die bekende uitspraak van Paulus: “Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van het lichaam, hoe vele ook, één lichaam vormen, zo ook Christus; want door een Geest zijn wij allen tot een lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij slaven, hetzij vrijen, en allen zijn wij met één Geest gedrenkt”.

De apostel duidt hier de gemeente aan met de benaming: ‘Christus’, en zegt dat de gemeente door één Geest tot één lichaam gedoopt is en dat iedere gelovige apart daarin, door die ene zelfde Geest gedrenkt is. Dit is een prachtige en zeer belang­rijke werkzaamheid van de heilige Geest. Dat geldt voor de plaatselijke gemeenten, maar ook voor de gemeente wereldwijd! Over de gehe­le aarde, worden al de waarachtig wedergeboren gelovigen tot één lichaam samengevoegd, door die ene heilige Geest van God.

Dit zal aan het einde tot een volheid komen zoals wij ons nu nog nauwe­lijks voor kunnen stellen. Eén gemeente uit alle volken, talen, stammen, en natiën, met al die ver­schillende culturen en specifieke eigenschappen, maar toch één in Christus. Eén lichaam en één Geest! Geweldig!

De heilige Geest is dus ‘De Levensgeest van de gemeente’ Die aan alle leden leven geeft. 

Een levend organisme

Dat is een belangrijk principe! De apostel maakt in genoemde tekst een vergelijking met ons eigen lichaam. We kunnen dus zeggen: zoals onze eigen “levensgeest” leven geeft, groei bewerkt, alles onder­houdt, bestuurt, opricht en geneest in ons leven, zo doet dat ook de hei­lige Geest in de gemeente. Dat is een voortdurende werkzame kracht in de gemeente. De gemeente is evengoed een levend organisme als het menselijk lichaam.

Dit alles betekent ook dat, daar waar de heilige Geest ontbreekt, in welke groepering of kerkstructuur dan ook, er geen sprake kan zijn van ‘het lichaam van Christus’. Ik denk dat dat wel duidelijk is, want zoals in het natuurlijke geldt dat het lichaam zonder de geest dood is, zo is ook het geestelijke lichaam, de gemeen­te, zonder de heilige Geest dood. Wij hebben in de kerkgeschiedenis gezien hoe waar dit is!

Paulus zegt ook dat iemand die de Geest van Christus niet heeft, Hem ook niet kan toebehoren Romeinen 8 vers 9b (Rom. 08:09b). Dan kun je dus geen lid van het lichaam, de gemeente, zijn want de heilige Geest maakt iemand tot een levend lid van Christus.

De heilige Geest is dus de levens­geest van de gemeente en voegt al die verschillende leden tot één lichaam samen, met Jezus Christus als Hoofd. Vandaar dat de apostel de gemeente aanduidt met ‘Christus’; de gemeente ontleent immers haar identiteit aan het Hoofd.

De Geest uit God

Maar de heilige Geest is ook de levensgeest van God. Ook dat legt de apostel uit in vergelijking met onze eigen mensengeest. Hij schrijft in 1 Korinthe 2 vers 10 tot en met 12 (1 Kor. 02:10-12): “Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is”.

1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor 02:10-11) wil ik nog eens weer­geven zoals het staat in de Willibrord-vertaling:

“Maar aan ons heeft God het geo­penbaard door de Geest. Want de Geest van God doorgrondt alles, zelfs de diepste geheimen van God. Ook onder ons mensen wordt iemands wezen gekend door zijn eigen geest. Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God”.

Als je deze woorden op je in laat werken ga je iets begrijpen van de hoge bedoeling van God met de Gemeente van Jezus Christus. De levensgeest van God is ook de levensgeest van de gemeente, waardoor wij gaan weten wat ons in genade geschon­ken is, zegt de apostel; wat hij in  1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) noemt; “De heerlijkheid die God van eeuwigheid heeft voorbe­schikt voor de gemeente”.

Hij onderwijst ons hiermee over het geheimenis van God en de heilige Geest in vergelijking met ons eigen functioneren als mens.

De Geest weet wat in God is

Duidelijk is uit de woorden van de apostel dat het diepste wezen van God nooit te leren kennen is zonder de heilige Geest. “Zo kent alleen Geest van God het wezen van God”, zegt het Woord.

Verder onderwijst hij dat de mens een ‘geest’ heeft, ‘een levensgeest’, en hij zegt dat dat voor God precies evenzo geldt.

En zoals onze eigen mensengeest het diepste wezen van het menszijn doorgrondt en alleen de diepste geheimen kent (je kunt immers je hele leven een geheim meedragen zonder dat iemand dat weet) zó is dat ook bij God, zegt Paulus, “Want alleen de Geest van God doorgrondt alles van God”.

Zo heeft God de mens geschapen naar Zijn beeld. God en mens lijken op elkaar en passen bij elkaar. De mens is van Gods geslacht Handelingen 17 vers 28 en 29 (Hand. 17:28-29). Gods Geest en de mense­lijke geest kunnen worden tot één geest, zoals man en vrouw in het huwelijk worden tot één vlees 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 6:17). Hoe bijzonder mooi heeft God dit alles geschapen. God is veel men­selijker dan wij ooit gedacht hebben en de mens is veel goddelijker dan wij ooit begrepen hebben! Door de heilige Geest mogen we dat leren verstaan.

Als een lamp

De geest van de mens, zegt Spreuken 20 vers 27 (Spr. 20:27), is als een lamp, als een schijnend licht, en doorzoekt alle schuilhoeken van het menselijk hart. Dat is door God zo geschapen. De mensengeest weet dus precies wat in de mens is en dat klopt hele­maal met wat Paulus ook zegt.

En dan zegt hij verder: “Dat is bij God precies hetzelfde”!

“De Geest van God doorzoekt of doorgrondt alles van wat in God is, Zijn diepste wezen, de meest gehei­me gedachten, zelfs de diepste geheime roerselen, alleen de Geest van God kent het wezen van God”. Wat is dat toch een wonderlijke zaak!

“De Heilige Geest, de Geest van God, is dus de levensgeest van God”.

En die ‘levensgeest’ van God is nu dus ook ‘de levensgeest van de gemeente’, waardoor de gemeente een bovennatuurlijk, op goddelijk niveau functionerend, lichaam behoort te zijn.

Alles wat de heilige Geest werkt in de gemeente, aan gaven, krachten, wonderen, profetie, wijsheid, ken­nis,. . . het is bovennatuurlijk, het is uit God, door Zijn Geest.

De goddelijke natuur

Petrus schrijft dat wij deel hebben gekregen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04). De heilige Geest maakt ons deelgenoot van de natuur van God. Immers de natuur, de soort zou je kunnen zeggen, is in de geest. Dat geldt voor God en voor al het geschapene wat leven heeft.

Zo hebben wij deel gekregen aan de natuur van God en Jezus Christus, en kunnen bovennatuurlijke krach­ten geopenbaard worden en werk­zaam zijn in ons midden en in ons leven. De gemeente van Jezus Christus zal, naar de wil van God een orgaan zijn, een lichaam zijn, in Zijn schepping die door de heilige Geest vervuld zal zijn met de volle kennis van God; met Zijn liefde, barmhartigheid, ontferming, met Zijn hele wezen en Zijn leven.

“Opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” Efeze 3 vers 19b (Ef. 03:19b). Door middel van dit heilige volk zal God in de schepping onge­kend heilzaam werken, en het rijk der duisternis volkomen teniet doen.

Met de komst van de heilige Geest is hemel en aarde, het geestelijke en het natuurlijke, het goddelijke en het menselijke, samengevloeid. Er is een eeuwige verbinding tot stand gekomen tussen God en mensen en dat zal er eenmaal op uitlopen “Dat God alles zal zijn in allen” 1 Korinthe 15 vers 28 (1 Kor. 15:28). En het zal altijd blijven zoals God gesproken heeft: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

 

Een voorbeeld van betrouwbaarheid. Door Roel Schipper

“En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend; dan keerde hij terug naar de legerplaats. Maar zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, een jonge man, week niet uit de tent” Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11).

Beproefd betrouwbaar

Gods Woord geeft ons een aantal voorbeelden van mensen die met grote inzet en toewijding de raad Gods voor hun tijd hebben gediend. Op één van hen willen we hier nader ingaan. We komen zijn naam voor het eerst tegen als het volk Israël, op weg naar de berg Sinaï (in het boek Deuteronomium bij voorkeur Horeb genoemd) zich legert te Refidim. Het feit dat het volk zich hier legert, versterkt de indruk dat hier water­bronnen moeten zijn geweest, “maar daar was geen water voor het volk om te drinken” Exodus 17 vers 1 (Ex. 17:01). Waarschijnlijk waren deze water­bronnen niet toereikend voor zoveel mensen en hun vee. De Amelekieten – rondzwervende woestijnstammen – eisten de zeggen­schap over deze bronnen voor zich op en (verbolgen over de Israëlitische indringing) stortten zich als roofvogels op hen om ze te verjagen en zich te verrijken met de buit van hun bezittingen.

Jozua, die geboren was omstreeks de tijd toen Mozes uit Egypte naar Midian vluchtte, had in zijn jeugd onder de slavenarbeid geleden. Hij had de verdrukking aan den lijve ondervonden. Uit het feit dat Mozes Jozua tot zijn persoonlijke dienaar kiest en hem vraagt de leiding van de strijd op zich te nemen, blijkt dat hij voldoende vertrouwen in hem heeft om hem het opperbevel toe te vertrouwen. Mozes onderscheidt door de Geest Gods zijn zuivere en voortreffelijke eigenschappen. Jozua wordt niet bezield door een geest van lafhartigheid. Integendeel: we bespeuren hier reeds, hoewel hij nog jong is, zijn geloofszekerheid en vastberadenheid.

Goed voorbeeld doet goed volgen. Het is ongetwijfeld op zijn credit te schrijven dat er een opmerkelijke mentaliteitsverandering plaatsvindt. Het is amper een maand geleden dat een ongedisciplineerde bende, bestaande uit slaven en ‘een menigte van allerlei slag’ Exodus 12 vers 38 (Ex. 12:38) uit Egypte was gevlucht. Hun geest was gebroken en hun wilskracht geknakt vanwege de zweep van de slavendrijvers, die hen jarenlang hadden geprest tot steeds zwaardere arbeid. Jozua slaagt erin bij de mannen die hij uitkiest om met hem ten strijde te trekken, het geloof op te wekken. Exodus 17 vers 9 (Ex. 17:09) Let er op dat Jozua hier in feite doet wat later Gideon op last van de Here moet doen ten einde een bruikbare ‘Gideonsbende’ te for­meren.

Jozua zondert diegenen af, die onbe­vreesd de strijd met de vijand aan­durven omdat ze de verlossing van de Here verwachten. Hierin volgt hij zijn grote leider na, die eveneens trachtte het geloof bij het volk aan te wakkeren toen de Rode Zee hun de doortocht versperde. “Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlos­sing des Heren zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien  hebt, zult gij nimmermeer zien. De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn” Exodus 14 vers 13 en 14 (Ex. 14:13-14).

Hoe mooi wordt ons het geheim meegedeeld van die wonderbaarlijke overwinning. Terwijl Jozua in geloof de strijd aanbindt, bidt de op heuvel­top gezeten Mozes het gebed des geloofs, terwijl hij de staf Gods omhoog houdt. Deze staf vertegen­woordigde in de geestelijke wereld de God van Israël. Door de staf Gods omhoog te houden legt Mozes, ondersteund door Aaron en Hur, ‘de hand op de troon des Heren’.

Als de strijd tegen het ondergaan van de zon onbeslist dreigt te blij­ven, spreekt Jozua, zich richtend tot de Here, de bekende geloofswoorden: “Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajjalon!” Jozua 10 vers 12 (Joz. 10:12). Zo brengt hij, in het gebed terzijde gestaan door zijn meester, Amalek de eerste beslissende slag toe. Dit is voor hem een voorproefje en tevens een handgeld voor de komende verovering van het land der belofte.

Er is in het leven van Jozua een ont­wikkeling te zien, een voorbereiding op en een toerusting tot zijn uitein­delijke taak:

Het volk in het beloofde land te brengen.

Toezien op een correcte verdeling ervan.

Voorwaar, geen gemakkelijke opdracht! Voordat hij de leiding van Mozes te zijner tijd kan overnemen, zal hij echter eerst zelf moeten leren om volkomen in de gezindheid en de geest van zijn meester te hande­len. Hiervoor is nodig een innige en vertrouwelijke omgang. Het verlan­gen naar zo’n verstandhouding wordt bij hem gaandeweg groter. We vinden hem dan ook steeds in zijn nabijheid. Dit blijkt o. m. wanneer Mozes en Jozua de berg afdalen en het volk met afgoderij bezig vinden. Beiden zijn volkomen onwetend van hetgeen er intussen in het leger­kamp gaande is.

Trouw zijn in alles

Vanwege zijn niet aflatende trouw en grote betrokkenheid, geeft Mozes hem een vooraanstaande plaats in de tabernakel. Wanneer Mozes het kamp verlaat om ‘van mond tot mond met Jahweh te spreken’, blijft Jozua als zijn vertegenwoordiger in de tent der samenkomst. Hij neemt zogezegd de honneurs waar en houdt de wacht Exodus 33 vers 11 (Ex. 33:11). Mozes kan hem steeds meer toevertrou­wen. Tot de 12 verspieders die uitge­zonden worden om de hoedanigheid van het volk en het land Kanaän te verkennen, behoort ook Jozua.

Alle verspieders brengen een posi­tief verslag uit aangaande de vrucht­baarheid en de aantrekkelijkheid van het land. Daarover bestaat bij nie­mand twijfel of onzekerheid, maar met het oog op de sterkte van de ste­den en de inwoners, hebben alleen Jozua en Kaleb vertrouwen in het vermogen van het volk Israël om het in bezit te nemen. Zij spreken het volk moed in om het goede land dat Jahweh hun onder ede beloofd heeft, zich toe te eigenen.

Hun aanmoedigingen worden echter platgewalst door de angst en negatie­ve uitlatingen van de andere tien, die het volk zozeer afschrikken dat het weigert een poging te onderne­men, ja zelfs naar Egypte wil terug­keren Numeri 14 vers 3b (Num. 14:03b). Het volk dreigt hen te stenigen en ze ontsnappen ternauwernood aan de dood. De Here geeft Jozua en Kaleb de belofte dat zij het land ‘vloeiende van melk en honig’, mogen binnengaan, omdat in hen ‘een andere geest’ is Numeri 14 vers 24 (Num. 14:24).

Mozes is ervan overtuigd dat het plan Gods door de hand van Jozua voortgang zal hebben. Hij geeft hier op profetische wijze uiting aan door zijn oorspronkelijke naam Hosea (verlossing), te veranderen in Jozua (De Here is verlossing). De naam Jahweh wordt aan de zijne toege­voegd en dus in feite met zijn wezen verbonden. Voortaan zal Jozua de belichaming worden van zijn nieuwe naam en gedurende zijn leven komt Israël het dichtst bij de verwerkelijking van het ideaal van het volk van God Jozua 11 vers 15 en Jozua 24 vers 31 (Joz. 11:15; Joz. 24:31).

Als de tijd van het afscheid van Mozes, de grote leider en wetgever, nadert, wordt hem formeel opgedra­gen om Jozua als zijn opvolger aan te stellen en hem en Eleazar, de priester, de taak over te dragen van de uiteindelijke verdeling van het veroverde gebied onder de 12 stam­men.

Getrouw van begin tot eind

Na verloop van jaren volvoert Jozua, inmiddels een oud man, zijn laatste opdracht. Dan blijkt opnieuw zijn grote onbaatzuchtigheid. Hij, de grote leider, die zo lang op zijn erf­deel had moeten wachten vanwege de ongehoorzaamheid van het volk, had het beste voor zich kunnen opeisen. Hij laat echter alle anderen voorgaan en neemt genoegen met de laatste plaats Jozua 19 vers 49 en 50 (Joz. 19:49-50). Bovendien wil hij zich niet verrijken ten koste van zijn broeders en neemt hij geen extra bezit boven de anderen. Hoe edelmoedig en voorbeeldig!

Lange tijd nadat de Here Israël rust gegeven had van alle vijanden, roept Jozua geheel Israël (vertegenwoor­digd door hun stamhoofden, rech­ters en opzieners) bijeen te Sichem. Eens ontving Abraham op deze plaats Gods eerste belofte aangaande dit land, en deze was volkomen in vervulling gegaan. Ooit had Jakob op zijn terugreis uit Mesopotamië zich in Sichem gevestigd en de vreemde góden die zijn huisgenoten bij zich droegen, verwijderd door deze te begraven onder de terebint.

Op deze plaats, eeuwen later, wekt de hoogbejaarde Jozua in een laatste toespraak het volk nogmaals op, de Here met een volkomen toegewijd hart lief te hebben en te dienen.

“Doet weg de góden die uw vaderen gediend hebben aan de overzijde der Rivier en in Egypte, en dient de Here”.

De Septuagint zegt hier: “doet de vreemde góden weg die in u zijn”. Jozua legt de beslissing van degenen die de Here willen dienen vast in een verbond en richt een gedenk­steen op als een stille getuige van hun belofte. Hij spreekt de bekende woorden: “kiest dan heden, wie gij dienen zult. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!” Jozua 24 vers 15 (Joz. 24:15).

Hoe verstrekkend zijn deze woor­den! Jozua wijst niet alleen anderen de weg, hij geeft zelf het voorbeeld.

Met ‘mijn huis’ worden dan ook niet 4 slechts zijn huisgenoten bedoeld, maar deze woorden hebben een veel grotere reikwijdte. Vergelijk Genesis 18 vers 19 (Gen. 18:19): ‘Want Ik heb hem gekend, opdat hij gebieden zou, dat zijn zonen en zijn  huis na hem de weg des Heren zouden bewaren door gerechtigheid en recht te doen, opdat de Here aan Abraham vervulle wat Hij over hem gesproken heeft’.

Het gaat hier over het (geestelijk) nageslacht van Abraham. Het huis van Abraham vormen dus diegenen die de geloofsweg van Abraham gaan. Naar analogie hier­van kunnen we zeggen het huis van Jozua vormen zij die in het voet­spoor van het geloof van Jozua wan­delen en de weg des Heren bewaren. Ruim 34 eeuwen na zijn heengaan is zijn levenswijze voor ons die de voetstappen drukken van de ware Jozua van het Nieuwe Verbond, nog steeds tot geestelijke inspiratie en aanvuring. Immers, tot Zijn huis behoren wij.

 

God is liefde door Duurt Sikkens

Deze uitspraak van Johannes is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Het is een gedachte die langzaam en zeker is gaan rijpen in zijn leven. Hij ging veel om met Jezus, zat ’t liefst dicht bij hem, “aan zijn boe­zem” Johannes 13 vers 23 (Joh. 13:23) en kwam daar tot de sterke en ontroerende conclusie dat de omgang met de zoon werkelijk leven betekende: alleen liefde en niets anders. Immers, de zoon was altijd zelf “aan de boezem des Vaders” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18) en vanuit deze innige en daardoor sterke relatie kon hij de mensen vertellen wie God was (en is).

Vele volgelingen van Jezus hadden daar toentertijd moeite mee en van­daag de dag is het niet veel anders. God, die enkel liefde is? Dat is toch niet mogelijk? Hij is daarnaast toch ook streng, vreeswekkend en angst­aanjagende in zijn onverbiddelijke oordelen?

De ellendige gevolgtrekking van vele gelovigen die Hem niet werkelijk kennen is dat God meer dan één gezicht zou hebben. Dat komt over­een met de visie van het oude volk Israël dat zich in al die jaren nog niet geestelijk had losgemaakt van de “andere góden voor Zijn aange­zicht”. Ik noem dat maar ‘Egyptisch denken’. Egypte met zijn veelgoden­dom.

En de eigenschappen van de afgo­den werden geprojecteerd op hun God. Hem werden eigenschappen toegedicht die Hij niet bezit: ziekte en dood, macht en geweld, voor- én tegenspoed en noem maar op. Alles zou van God afkomstig zijn.

Samengevat zijn goed en kwaad ver­enigd in een en dezelfde persoon. Dit verwerd tot een onberekenbare God met vele gezichten. Een kind kan je vertellen dat dat geen gezicht is. Stel je een grillige, onberekenba­re huisvader voor, onderhevig aan allerlei stemmingen. Daarbij voelt een kind zich absoluut niet veilig, ondanks de inspanningen van een sussende moeder die met die man heeft leren leven. . .

Jezus kon daarom rekenen op heel veel tegenstand. Zijn strijd was niet zozeer tegen boze geesten, maar veeleer tegen de ingevreten misvat­tingen omtrent het Vaderbeeld. Hij kwam tot de zijnen, maar hij werd niet aangenomen want wie de Vader niet kent zal ook het Vaderbeeld ver­werpen. Dat beeld was hij zelf, Zijn gelijkenis. Toen Jezus zei dat wie hem zag de Vader zag, werd de tegenstelling tussen de denkwerel­den duidelijk. De God die hij open­baarde strookte immers niet met de heersende!) opvattingen.

“God is één” is een heel andere uit­spraak. Het betekent dat Jezus zelf ook één is, net als de Geest. En degenen die daaruit zijn geboren worden ook één.

Je kunt je afvragen waarom ‘gods­dienstige’ mensen zo afknapten op zijn zachtmoedigheid, zijn beschei­denheid en ontferming. Ze ergerden zich kapot aan hem. En wie zich zó ergert gaat dan zelf kapot. Ik denk dat het wordt veroorzaakt door het verschil in gezindheid tussen hoe­den en heersen, tussen genade en machtsdrift. Wordt aan dat laatste getornd dan slepen ze er hun god bij om hun macht te bekrachtigen en te spreken van ‘Zijn wil’. De bron van leven wordt voor zulke ‘andersden­kenden’ een bron van ergernis.

 

Enkel liefde

God is liefde. Deze liefde is niet een van zijn vele eigenschappen maar is de bron waaruit al Zijn andere eigenschappen voortkomen. Hij is enkel liefde. Zijn diepste verlangen gaat uit naar de mens, Zijn mede­mens, naar jou. Kun je je Zijn gezicht voorstellen wanneer Hij omgaat met degene die ‘aan Zijn boezem’ zit? Een mens met wie Hij Zijn gedachten kan delen? Hij doet Zijn aangezicht over je oplichten omdat jij bij Hem bent, omdat je Jezus’ woorden gelooft en hij heeft laten merken hoe en wie zijn Vader is: iemand die net zolang heeft gezocht tot Hij jou heeft gevonden. En Hij blijft bij jou als de altijd Aanwezige, omdat Hij zélf jou zo liefheeft. En als er iets is wat rust geeft is het wel te weten dat er van je wordt gehouden. Als er iemand is die rust geeft is Hij het wel. En je mag komen en bij Hem zijn zoals je bent, met je onvermogens, je tekort­komingen, je wonden, je teleurstel­lingen, je verleden. Hij is veel te blij dat je weer thuis bent.

In die rustgevende relatie ontvangt je ziel genezing. Je mag dan veel kennis bezitten en inzicht en zo, maar het gaat uiteindelijk om jou, je kwetsbare en gekwetste wezen. Dan wordt datgene wat zo in je verdeeld is weer heel. Dat is je heling, wan­neer je ook één wordt. Dan wordt het gebed van Jezus als de goede herder ‘dat we één worden’ verhoord Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22).

De Vader en de zoon zijn inherent, ze gaan innig samen. Dat is een kostbaar geheim dat alleen in de Geest, in Zijn Geest van liefde is te beleven. Dat is de ‘tent der samen­komst’, die in de hemel is en tegelij­kertijd op aarde Openbaring 21 vers 3 (Openb. 21:03), met andere woorden Zijn tent. Dat heeft niets te maken met godsdienstige plichtplegingen en ander uiterlijk vertoon, met heerschappij of mani­pulatie.

Dit samenzijn (wat is dat eigenlijk een mooi woord) kan slechts in het verborgene worden beleefd, in stil­heid en vertrouwen. Er staat ergens geschreven dat het evangelie bestemd is voor de ootmoedigen, de barmhartigen, de ‘stillen in den lande’.

En degenen die wachten op zijn ver­schijning zullen Hem zien gelijk hij is in de Zijnen die Hem liefhebben en die Hij liefheeft. Laten we daar­om liefhebben met de liefde waar­mee hij ons liefheeft. Ik denk dat we dan werkelijk vrij worden.

 

Voorwoord bij kenmerken van sektarisch denken door redactie

Wat is een sekte? Het woord wordt in de Grote Van Dale omschreven als: “de gezamenlijke aanhangers van een, met name godsdienstige gezind­heid, die op bepaalde punten afwijkt van een meer oorspronkelijke waaruit zij is voortgekomen”. Het woord heeft veelal een ongunstige betekenis.

Omdat ook echte christenen soms het etiket ‘sekte’ krijgen opgeplakt (dat gebeurde ook al in de begintijd, zie Handelingen 24 vers 5; Handelingen 24 vers 14; Handelingen 28 vers 22 (Hand. 24:05; Hand. 24:14; Hand. 28:22) is het belang­rijk dat we over dit onderwerp een juiste visie hebben. Jildert de Boer behandelt in dit speciale artikel op uitvoerige maar duidelijke wijze de verschillende facetten van deze mate­rie (-red. ).

 

Kenmerken van sektarisch denken door Jildert de Boer

Wat is een sekte?

Dr. F. Boerwinkel definieerde het in de vijftiger jaren van de vorige eeuw het begrip sekte als volgt: “een sekte is een groep mensen, die, voorname­lijk uit begeerte naar zuiverheid en met verabsolutering van een deel­waarheid, de solidariteit met het grote geheel van de groep verbreekt, en die deze breuk niet meer als smart ervaart”. Het woord komt van het Latijnse woord sequi (=volgen). Men volgt een bepaalde leider of stichter of men behoort bij een groep volgelingen rondom een lei­dend beginsel. In het Nieuwe Testament komt het voor als vert­aling van het Griekse woord hairesis, dat duidt op een partij, dan wel (negatiever) een ketterij. De ongun­stige betekenis van het woord “sekte” heeft de overhand gekregen, waarbij men denkt aan groepen met duidelijk afwijkende gedachten van de gangbare, historische christelijke doctrines. Geen enkele groep wil uiteraard zichzelf als “sekte” gebrandmerkt zien. Toch kom je regelmatig bewegingen tegen -bin­nen het brede gebied van wat chris­tendom heet- die wellicht in de Geest begonnen zijn, maar zich van lieverlee verkeerd ontwikkelden, of zelfs in het vlees eindigden.

Overigens tekenen we hierbij aan dat er soms sprake was en is van herstelbewegingen, die veelal (tijde­lijk) “heilzaam eenzijdig” de geves­tigde kerk(en) onder terechte kritiek plaatsten en vergeten (deelwaarhe­den met vreugde herontdekten! We denken bijvoorbeeld aan dg doop in de heilige Geest en de gaven van de Geest, aan de werkelijke mogelijk­heid tot heiliging en aan het proces tot volwassen zoonschap. Dergelijke groepen werden vaak ten onrechte met het etiket “sekte” gelabeld.

Karakteristieken

Welke karakteristieken vertonen naar het sektarische neigende groe­pen? We willen een aantal typerende kenmerken op van sektarisch den­ken binnen het christendom in het algemeen opsommen. De meeste geestelijke kringen die men wel als sekte aanduidt zullen niet alle teke­nen tegelijk vertonen die we hier vermelden. Als een groepering een aantal van deze karakteristieken wel vertoont, dan is het nodig om alert te zijn. In verband met de gevaren die christelijke stromingen bedrei­gen, ook de meer charismatische onder hen, willen we een aantal ijk­punten noemen, die ons er opmerk­zaam op kunnen maken dat schone schijn bedrieglijk kan zijn.

Daarbij is het addertje onder het gras dat er in twijfelachtige bewe­gingen vaak een mix is van veel goeds, maar gemengd met on-Bijbelse leringen of kwalijke praktijken. Het gaat niet altijd om een valse leer, maar soms ook om een exclusieve, elitaire houding tegenover andere christenen, terwijl de leer groten­deels juist kan zijn en het leven best oprecht. Daarbij willen we niet alles wat zich (nieuw) aandient op het christelijke erf bij voorbaat als fout zien, maar het is wel nodig een wachter te blijven en dat is iets anders dan een bangerik voor elke nieuwe geestelijke impuls die geuit wordt en waarvan men op onderde­len best het een en ander zou kun­nen leren. Een gewaarschuwd mens telt echter voor twee!. De gave van onderscheiding van geesten is broodnodig! Wanneer men namelijk nadenkt over het fenomeen “sekta­risch denken” dan resoneren er machten der duisternis mee op de achtergrond (gecamoufleerd of ach­ter de schermen) of zelfs op de voor­grond (brutaal en openlijk).

We geven de volgende belangrijke wezenstrekken van sekten of -milder aangeduid- groepen met sektarische neigingen aan:

1.Naast Christus het op de voorgrond treden van de persoon van de stichter en de huidige leider (s) van de beweging

Deze beschouwt men als de aller­grootste Godsmannen, waardoor men ertoe komt de hoofdleiders op een voetstuk te plaatsen en wordt er op een ongezonde manier hulde aan hen bewezen. Dit eerbewijs aan grondleggers kan zelfs bijna concur­rerend worden met de eer die alleen past voor het hoofd van de gemeen­te, Jezus Christus. De stichter of hedendaagse leider, dan wel groep leiders, wordt een positie toegekend, die doet denken aan grote of kleine pausen.

Charismatisch leiderschap kan indruk wekken, maar wordt helaas te weinig naar Bijbelse maatstaven getoetst. Mooie woorden van “de Heer dit en de Heer dat” zeggen lang niet alles en sluiten een moge­lijk manipulerend optreden niet uit. Toetsing aan het Woord en aan het leven (van in het bijzonder de lei­ders) blijft altijd geboden!

Er is dikwijls sprake van een pirami­devormig, dominant en autoritair leiderschap, waarbij onderricht en leiding altijd van de pers(o)on(en) aan de top komt. Bij de onderlaag moet er meestal sprake zijn van tota­le onderwerping. Op de keper beschouwd kan er machtsmisbruik van leiders aanwezig zijn door over de kudde te heersen.

Bij Bijbelse gemeentevorming is er juist sprake van een omgekeerde piramide, waarin Christus de onder­ste en eerste steen is, Hij die kwam om te dienen. Daarin komt vervol­gens vooral de dienst van alle gele­dingen in groeiende mate naar voren in een wederzijds dienstbe­toon Efeze 4 vers 16; 1 Petrus 4 vers 10 en 11 (Ef. 04:16; 1 Petr. 04:10-11).

2.Bij de Bijbel als Gods Woord komen de geschriften en/of openbaringen van de grondlegger van de groep en diens hedendaagse opvolgers als juiste uitleg van (of zelfs toevoeging aan) de Bijbel

Deze menselijke geschriften of mon­delinge openbaringen krijgen een (bijna) absoluut gezag, waaraan men zich moet conformeren. Vanuit deze bronnen -namelijk de eigen geschriften en/of speciale openba­ringen- wordt de interpretatie van de Bijbel ter hand genomen en een andere zienswijze wordt niet getoler­eerd. Geschriften van andere god­vruchtige broeders of zusters (buiten eigen kring) worden niet geaccep­teerd, of in elk geval als van veel lagere waarde bekeken.

Er is sprake van een eigenaardig, bij­zonder leersysteem, vaak met een absolute claim. Eigenaardig kan betekenen vreemdsoortig, maar tevens duiden op eigenaardigheden, die goede nevenaccenten vertolken, die -tussen de afwijkingen door- zor­gen voor een bepaalde mystieke aan­trekkingskracht op geloofspunten die men veelal elders mist, zoals bij­voorbeeld een bepaalde mate van geborgenheid van de groep.

3.De eigen beweging of groep ziet men als de enige echte kerk, Gods ware gemeente en/of (leidend tot) de Bruid van Christus

Contacten met andere christenen worden ontmoedigd, behalve wan­neer het naar meer zoekenden zijn, die mogelijk voor de groep gewon­nen kunnen worden als zij interesse tonen.

Eigendunk, zelfingenomenheid en collectieve trots spelen een grote rol. Er is een neiging om alleen eigen lectuur en slechts eigen liederen aan te bevelen en al het andere verdacht te maken of met een korreltje zout te nemen. Dit heeft tot gevolg dat men in isola­tie ten opzichte van andere god­vruchtige gelovigen leeft. Zoiets duidt op een werking van geestes- machten vanuit de onzichtbare wereld, die eenheid in verscheiden­heid loochent, want alleen wij zijn uniek, denkt men. Andere christelij­ke bewegingen worden bij voorbaat met argusogen bekeken en gemi­nacht.

Sommige sekten gaan zover dat alleen mensen die tot hun uitverko­ren groep behoren behouden wor­den. Andere groepen, die naar het sektarische neigen, zien zichzelf als DE gemeente, die de “broedplaats” van de Bruid van Christus zal (gaan) vormen, hoewel men wel erkennen wil dat andere christenen door ver­geving van zonden gered kunnen worden.

Echter het aanhouden van relaties met vroegere gemeenteleden wordt doorgaans sterk afgeraden of zelfs verboden. Deze afvalligen hebben in hun optiek het licht van de waarheid losgelaten. Daarom kunnen “uittre­ders”, die de hechte gemeenschap om diverse redenen verlaten, te maken krijgen met een sociaal isole­ment, omdat men vrijwel alleen in de groep vrienden en geloofsgeno­ten had. Dit scheiden doet lijden!

4.De meeste naar het sektarische nei­gende, christelijke groepen werken in het algemeen vooral onder christenen, om hen in hun groep in te lijven, maar evangeliseren weinig onder niet-christenen

Teleurgestelde christenen kunnen aangetrokken worden door het goede leven van liefde en broeder­schap in de beweging zonder het gevaar te onderkennen van de exclu­sieve opstelling van de gemeen­schap. Een nieuw contact wordt met veel toegenegenheid en aandacht omringd, om hem/haar tot een deelgenoot van de groepsgemeenschap te maken. Veelal werkt men niet of nauwelijks onder de echte, niet bereik­te heidenen. Men schiet graag onder de “duiven” van andere gemeen­schappen en men zoekt daar vooral naar de ontevredenen en de teleurgestelden. We merken daarbij op dat veel mensen terecht naar meer van God hunkeren, maar in diverse ker­ken en kringen helaas “stenen voor brood” krijgen.

5.Onderwaardering van de rechtvaar­diging uit het geloof en over beklemtoning van de rechtvaardiging uit goede werken

Men spreekt veelal weinig over de ultieme waarde van Golgotha en de vergeving van zonden zonder wer­ken door het vergoten bloed van Christus. Vaak is er sprake van “werkheiligheid”.

De leden van een christelijke cult gaan vaak innerlijk gebukt onder de last die de leiders hen opleggen, hoewel zij naar buiten toe een voor­treffelijk leven (lijken te) presente­ren. Sommigen onder hen lijden onder een voortdurend schuldgevoel van de aanklager der broeders, satan, en voelen zich veroordeeld. De sociale controle in de hechte groep maakt velen benauwd zich aan de geschreven of ongeschreven regels van de leiders te onttrekken of er zelfs maar vragen over te durven stellen. De angst is aanwezig om buiten de fijne broederschap terecht te komen, waarvan men zich afhan­kelijk voelt. Er is sprake van een bepaalde mate van bewustzijnscontrole en velen ontwikkelen een zwak geweten waardoor het denken wordt besmet. Goede werken in God ver­richt komen voort uit een levend geloof en daar is niets mis mee!

6.- Geheimzinnige geslotenheid betreffende de geloofsinhoud

Tegenover buitenstaanders wordt er anders gesproken dan tegenover mensen van de eigen groep.

Wanneer men bevraagd wordt over de geloofsinhoud binnen de gemeenschap, dan worden afwijken­de opvattingen niet genoemd of slechts vaag omschreven, om naar buiten toe gemakkelijker geaccep­teerd te worden. Er is soms sprake van een bepaalde geheimzinnigheid, die alleen doorbroken kan worden als men zelf betrokken raakt in de gemeenschap en een ingewijde wordt in die bijzondere kennis.

Als er door buitenstaanders doorge­vraagd wordt naar punten die niet zo helder vanuit de Bijbel kunnen wor­den aangetoond, dan beroept men zich op speciaal licht en de openba­ring van de heilige Geest over de geheimenissen van God. Gods geheimenissen worden echter in het Nieuwe Testament geopenbaard!

De ware christelijke gemeente is een open gemeenschap, die niets te ver­bergen heeft, maar van harte naar buiten het licht van het evangelie laat schijnen. Wel zal zij openbare zonde uit haar midden weren.

7.Opgedrongen gelijkvormigheid

Er is weinig plaats voor enige ver­scheidenheid in denken, want iedere uitverkorene moet zo mogelijk exact dezelfde denkbeelden en vormen erop na houden als het model van de grondlegger of het hedendaagse hoofdkwartier. Voor het hebben van kritiek wordt voortdurend gewaar­schuwd, zelfs als dit slechts opbou­wend bedoeld is tot een vruchtbare gedachtewisseling, waartoe even­wel meestal weinig ruimte bestaat. Er kan soms sprake zijn van het na papegaaien van de inzichten en het spraakjargon van de leiders, ook als die terminologie niet recht­streeks aan de Bijbel is ontleend. Er ontstaat hierdoor een eigen groeps­cultuur met een eigen sfeer en niet zelden een gedrukt, wettisch klimaat en een stand ophouden van een bepaalde mate van geestelijkheid tegenover de andere groepsleden, want er wordt op elkaar gelet. Dan wordt er geleefd voor het aangezicht van mensen en voor de erkenning van mensen. Het gaat er juist om alleen voor Gods aangezicht te (leren) leven in de volle vrijheid van de Geest van Christus zonder een slaaf te zijn van mensen 1 Korinthe 7 vers 23  (1 Kor. 07:23).

8.Onderwaardering van studeren, familiebanden en hobby’s

Vaak eist het leven in de (sub)groep van de gemeenschap het individu zo op, dat zaken als doorstuderen, het onderhouden van natuurlijke ban­den buiten de broederschap en het bezig zijn met hobby’s van minder belang of zelfs als ongewenst wor­den gezien. Al naar gelang een groep meer naar het sektarische neigt, wordt de opstelling op deze levensterreinen rigoureuzer. In gematigder bewegingen zal men zulke zaken niet of nauwelijks onder de aandacht brengen. Natuurlijk is het voor elke christen van belang na te denken over een goede verdeling van de tijd. Daarbij zullen bepaalde dingen uit gesorteerd worden, die wellicht tijds- en arbeidsintensief zijn, zonder dat het nut ervan groot is. Er bestaan groepen die van hun leden verwachten dat al dit soort aardse zaken opgegeven dienen te worden, dan wel beperkt moeten

blijven. Uiteraard mogen we leren bewust te leven, maar vrijheid van keuze op aards (niet: zondig!) gebied is een groot goed!

De teksten in Lucas 14 vers 26; Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:26 en Luc. 14:33) over het haten van je eigen leven en het afstand doen van alles wat je hebt worden in dit verband nogal eens oneigenlijk gebruikt. Het gaat er hier om ons eigen leven achter te stellen bij het leven met God en om innerlijk los te zijn van al het aardse en niet vast te zitten aan iets of iemand, wat als een rem zou kun­nen werken op het volle, volledige, leven met God.

9.Een ongezond omgaan met geld, macht en seks

Geldzucht, machtsstreven en seksuele onregelmatigheden zijn drie gevaren die elke christen bedreigen, inzon­derheid geestelijke leiders. Hoge bomen vangen veel wind van demo­nische geesten. Op dit gebied kun­nen we een woord van Paulus goed toepassen: “Daarom, wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle” 1 Korinthe 10 vers 12 (1 Kor. 10:12). Hoe goed is het om nederig te blijven, ook als men lei­ding geeft.

Naarmate een groepering naar het sektarische neigt, zien we vaker dat de geldstromen oncontroleerbaarder worden, of dat er een ongezonde (na) druk wordt gelegd op het geven van geld aan het hoofdkwartier of de eigen organisatie. Het uitsluitend geven aan of werken voor (eigen) gemeente projecten wordt (over)gestimuleerd. Soms kan het voorkomen dat leiders zich in de meest letterlijke zin verrijken door gulle gevers. Wanneer het denken in een sektarisch vaarwater terecht komt, krijgen leiders soms een bijna onaantastbare positie, van waaruit zij macht kunnen uitoefenen over de leden, dan wel dat die leden hun geestelijke leiders zo adoreren dat zij die macht krijgen toebedeeld. Een gezonde christelijke leider staat ech­ter zeker altijd open voor correctie! Op seksueel gebied doen zich in meer sektarische kringen vaker ont­sporingen gelden, dan in christelijke kringen waar een nuchtere en even­wichtige kijk op de Bijbel wordt aan­gehouden. Sekteleiders zijn op dit terrein lang niet altijd koosjer. Deze onreinheid weten zij veelal lang ver­borgen te houden op grond van hun bijna onaantastbare, verheven plaats binnen de gemeenschap.

10.Een krampachtig leven in het per­spectief van de eindtijd

Sektarische groepen wagen zich aan voorspellingen omtrent de opname van de Bruid, de wederkomst van Jezus Christus of het einde van de wereld en brengen hun leden vaak in een kramp door deze overspan­nen eindtijdverwachtingen. Als de profetie vals blijkt te zijn, zien we veelal het verschijnsel dat sommigen zich ontgoocheld afkeren en ande­ren des te fanatieker volharden in hun streven. In dit klimaat van druk door opgelegde voorschriften ont­breekt de ontspannen geloofsverwachting die zo typerend is voor waarachtig bijbels christendom. Echt christendom is een leefwijze van binnenuit door de heilige Geest. Het is een voortdurende ontwikkeling op de weg van heiliging zonder opjutte- rij van religieuze geesten!

11.- Manipulatie, intimidatie, indoc­trinatie en controle spelen een niet geringe rol

De leden moeten met hun houding, spreken en gedrag loyaal aan de groep, de leiders en hun speciale meer of minder aan de Bijbel ont­leende leer blijven. Ze ervaren drei­ging van de boven hen geplaatsten dat het slecht met hen zal gaan als ze erover mochten denken weg te gaan. Op die manier wordt er op het gevoel ingewerkt en doen leiders hun gezag gelden. Deze leiders wor­den dikwijls opgehemeld en een kri­tische noot ten aanzien van hen is volstrekt ongewenst. Als mensen overwegen enige afstand te gaan inbouwen, dan komen zij gemakke­lijk in een loyaliteitsconflict terecht. De levens van de sektarisch denken­de groep worden veelal beheerst door de talrijke activiteiten, waarbij zij hekelen dat velen die zich christe­nen noemen zo lauw zijn en daar schuilt een kern van waarheid in. Activisme in de zichtbare wereld hoeft evenwel niet zonder meer een graadmeter te zijn voor een gezond innerlijk geestelijk leven. De inzet voor de groepsactiviteiten, waarbij men niet kan achterblijven, geeft emotionele verbondenheid en een mate van saamhorigheidsgevoel.

Niet het bouwen op Christus, maar het goede leven voor en in de bewe­ging komt dan in het centrum, al zal het duidelijk zijn dat wie op Christus bouwt en in Hem blijft, levensverandering, ervaart. De vraag is echter wie in relatie met Jezus Christus als hoofd en Heer leeft en daarom gemeenschap heeft met anderen die in Zijn licht wandelen, of wie slechts op een bepaalde “broederschapsgeest” drijft.

In een gezonde christelijke gemeen­te staan Woord en Geest beide in het middelpunt en wordt er tevens hoge prioriteit geschonken aan onderlinge gemeenschapsoefening, elkaar leren kennen naar het hart, kortom: er ontstaat een “relatievlechtwerk”, die het individuele denken en handelen evenwel niet verdringt.

De leden van een sektoïde gemeen­schap mogen niet los denken van de groep, maar moeten de groepsmentaliteit aannemen en er afhankelijk van blijven. Bij een niet voldoen aan de groepsnorm ontstaan er schuld- complexen, die psychische proble­men kunnen veroorzaken, vooral bij hen die alles met een nauw geweten op proberen te volgen. De persoon­lijke vrijheid wordt ingeperkt door wat het sektarisch denken niet toege­staan acht. Daardoor komt men ook vaak in identiteitsproblemen terecht. De Heer wil juist dat onze persoon­lijkheid zich ontplooit, dat we tevoorschijn komen als een mens Gods in Christus. Uiteraard gaat dit gepaard met reiniging van alles wat niet past in het goddelijke herstel­plan.

Onbetaalde rekeningen

Vroeger noemde men sekten vaak de onbetaalde rekeningen van de kerk(en). Zij appelleerden op deel­waarheden en onderbelichte geloofs­punten. Bijvoorbeeld: “de eschatolo­gie is het meest verwaarloosde onderdeel van de theologie”, of wel over de leer van de laatste dingen -de eindtijd- is het minst nagedacht in de geloofsleer.

Het probleem van de officiële, geves­tigde kerk was en is soms nog dat men ook niet genegen was die zoge­naamde onbetaalde rekeningen te gaan betalen. Naar het sektarische neigende groepen, maar ook echte herstelbewegingen, hebben terecht de vinger gelegd bij de zere plekken. Ook heeft men sekten wel vergele­ken met insecten, die gaan zitten op de rotte plekken van de institutione­le kerken. Die hebben deze irriteren­de insecten vaak weggejaagd zonder de rotte plekken weg te snijden of ze hebben deze lastige, om hen heen gonzende insecten in een doosje gestopt, dat wil zeggen in de onder­ste la van het kerkelijke archief.

Vaak wist men ook geen raad met mensen die zich lieten (over)dopen, of die bijvoorbeeld blijk gaven van een zogenaamde “pinkster tic”. Zij konden in het kerkelijk klimaat meestal moeilijk gehandhaafd blij­ven of zichzelf daar nog thuis voelen, zodat de evangelische gemeenten in de laatste decennia toenamen. In het gunstigste geval zijn opwekkings- en vernieuwingsbewegingen plus aspecten uit sektoïde groepen een appèl geweest aan het geweten van gevestigde kerken en bestaande gemeenten, die leden aan ingezonkenheid, sleur en traditie zonder levend, sprankelend geloof en zon­der warme betrokkenheid op elkaar!

Lessen ter harte nemen!

Mensen en groepen die min of meer sektarisch in denken zijn, kunnen echt en oprecht overkomen en zijn dat vaak ook, al zijn ze ten dele mis­leid door “vrome” geesten.

Laten wij echter niet vergeten de les­sen grondig ter harte te nemen, die men op positieve punten van naar het sektarische neigende groepen kan leren. Er zijn vragen te beant­woorden als het bijvoorbeeld gaat om het gestalte geven aan een warme, hechte onderlinge gemeen­schap of als er opgeroepen wordt tot geestelijke groei en heiliging.

Daarbij dienen we ons tevens voluit bewust te zijn van de genoemde gevaren die zich via het sektarische denken aandienen. We hebben deze aangereikt om het inzicht in deze niet altijd gemakkelijk te onderken­nen werkingen te verhogen en hopen dat het geestelijk onderscheid tot beoordeling daarmee is toegeno­men!

 

De stem door Froukje Huis

Rrrrrrrrt. . . De telefoon. De vrolijke stem van onze kleindochter kondigt aan dat ze ons komt bezoeken, als het schikt. Natuurlijk, dat schikt altijd.

“Femke komt!” “Gezellig”, zegt Dick.

Rrrrrrrrt. . . Dick neemt de telefoon op en luistert. Een opgewonden stem klinkt door de kamer. “Kalm maar!’, maant Dick, “vertel nu maar eens rustig, wat er aan de hand is”. Buiten blaft een hond. Een boze stem roept: “Castor, hier!”.

Blijkbaar luistert Castor niet.

“Castor, hierrrr zeg ik!”

In de verte huilt een baby: “Lèèèh, lèèèh!”. Alle baby’s huilen op dezelf­de toon , bedenk ik, ’t is voor hen de enige manier om zich te uiten.

Allemaal geluiden uit het leven van alledag. Mensen, dieren en appara­ten die te kennen geven dat er naar hen geluisterd moet worden. Maar alleen de mens is in staat om zelf onder woorden te brengen waarom hij aandacht vraagt.

God heeft ons een stem gegeven als een heel kostbaar bezit. Het geeft ons niet alleen de mogelijkheid om te communiceren maar ook om onze gevoelens te tonen.

Stel je voor dat we alleen maar op één toonhoogte, één dreun konden praten, zoals vroeger wanneer we in de klas de ‘tafels’ opdreunden. We zouden er gauw genoeg van krijgen!

Neen, met onze stem kunnen we duidelijk weergeven, door stembui­ging en kracht, hoe onze gevoelens zijn. We kunnen een vrolijk geluid geven of een somber, verdrietig of boos, wanhopig of overmoedig. We kunnen met onze stem vreugde brengen of ergernis, vrede of twist, liefde of haat. Wat een verantwoor­delijkheid! Hebt u daar wel eens bij stilgestaan?

Ons spreken is vaak zo gedachte­loos. Of is het u nooit overkomen, dat u bij nader inzien tot de conclu­sie kwam: Had ik het maar nooit gezegd!

Jacobus weet ervan mee te praten als hij schrijft over de tong: “Zij is een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn. Met haar loven we de Heer en Vader en met haar vervloeken we de mensen die naar de gelijkenis Gods geschapen zijn. Uit dezelfde bron komt zegening en vervloeking voort. Dit moet niet zo zijn”.

Misschien zijn we ons nog te weinig bewust waartoe God ons geschapen heeft. Paulus vertelt ons duidelijk in Efeziërs 1 dat we geschapen zijn

“tot lof van de heerlijkheid van zijn genade en tot lof zijner heerlijk­heid”.

De psalmdichters hadden dat goed begrepen, want de psalmen staan er vol van. Al uit de mond van zuige­lingen en kinderen bereidt God ziel# lof! David wil de Here te allen tijde prijzen en een andere dichter roept: “Mijn mond is vervuld van uw lof, de ganse dag van uw luister” en hij getuigt: “Hij gaf mij een nieuw lied in de mond, een lofzang tot onze God”.

Toch komt ook David tot het inzicht dat hij het wel wil, maar niet altijd doet, daarom bidt hij: “Heer, stel een wacht voor mijn mond en waak over de deuren van mijn lippen”.

We zijn vaak zo vol van de dingen om ons heen, vooral als die bedrei­gend zijn, dat we daar de mond vol van hebben.

Wij hebben echter Gods Geest ont­vangen en kunnen en mogen de dingen zoeken die boven zijn waar Christus is. Als we daar vol van zijn, zal onze stem daarvan spreken. Dan zegt God door zijn Geest tot ons: “Open uw mond en Ik zal hem vul­len”. En zullen we getuigen van de grote daden Gods, want daartoe zijn we geroepen!.

2003.03-04 nr. 423

Levend geloof 2003. 03. 04 nr. 423

Persoonlijk. . . door Gert Jan Doornink

Het verval van normen en waarden is een onderwerp dat velen bezighoudt. Er gaat vrijwel geen dag voorbij of we lezen of horen er wel wat over. Allerlei oplossingen worden aangedragen, maar iedereen is het er over eens dat er maar weinig veranderd. Ook in ons blad hebben we er dikwijls over geschreven om dan tot de conclusie te komen dat het hoort bij deze tijd waarin de scheiding der geesten zich hoe langer hoe meer gaat manifesteren en dat de enige ‘sleutel’ tot herstel gelegen is in het aanvaarden en beleven van Christus in ons leven. Want alleen wanneer wij de gezindheid van Christus openbaren is er een leven zoals God dat bedoelt. Dan is daar het échte leven, vol harmonie en vrede. Nu bestaat het gevaar dat wij denken: “Nu ja dat is waar, maar wat kun­nen wij, als kleine minderheid van waarachtige christenen, nu van invloed uit­oefenen in een wereld die in de ban van de vorst der duisternis is? De duivel is immers nog de overste van deze wereld?”

Laten we afrekenen met deze negatieve gedachte want Jezus heeft immers al als eerste van een ‘nieuwe generatie’ getoond dat de duivel niet het laatste woord heeft? Hij heeft hem radicaal overwonnen en wij, die in de voetsporen van Jezus gaan, mogen delen in deze overwinning! Nu nog ‘in ’t geloof’, maar geloof is de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen die we (nog) niet zien. Geloof is het enige wat God van ons vraagt, niet als een soort ‘tegenprestatie’ omdat Hij zo’n groot geloof in ons heeft. Maar omdat wij naar Zijn beeld geschapen zijn, wij behoren bij Hem, en Hij heeft ons daarom te allen tijde lief. In dat geloof wat Hij in ons hart gelegd heeft, is letterlijk alles aanwezig wat het mogelijk maakt in het doen van de wil van God. Een ‘wil’ die niet als een soort wet op ons ligt maar die leeft in ons hart en daarom niet ver­borgen blijft. Dan kunnen we tijdelijk nog met lijden te maken hebben, het deert ons niet en geven we als ‘kleine kudde’ invulling aan de grote taak: een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn. Het is over deze en andere facetten van het evangelie waarover u in dit nummer in de verschillende artike­len weer kunt lezen en wij wensen u daarbij veel zegen en geloofsinspiratie toe!

 

Als wij een nieuwe schep­ping zijn door Gert Jan Doornink

. . . is het tot groei en ontwikkeling komen van het nieuwe leven in Christus een belangrijke doelstel­ling die ons bezighoudt.

. . . hebben wij het fundament, zoals dat omschreven wordt in Hebreeën 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02), gelegd zodat van daaruit ons geloofsleven verder wordt opgebouwd.

. . . worden wij beheerst door het verlangen dat ook anderen het nieuwe leven in Christus leren ken­nen en weten dat daarbij de ‘open­baring van de gezindheid van Christus’ een belangrijk facet van ons getuige zijn is.

. . . weten wij dat wij te maken krij­gen met aanvallen uit het rijk der duisternis, die wij echter kunnen weerstaan met de inwonende kracht van Gods Geest en door het ter hand nemen van het ‘schild des geloofs’.

. . . zal de tegenstander steeds meer bakzeil bij ons halen omdat wij, door geestelijke groei, stabiele, overwinnende christenen worden.

. . . is ons oog voortdurend gericht op Jezus Christus, want Hij is niet alleen onze Verlosser, maar ook ons grote geloofsvoorbeeld.

. . . zijn wij niet bang, ook niet in moeilijke omstandigheden, omdat wij weten dat God alle dingen doet meewerken ten goede.

. . . zien wij niet meer achterom (naar ons oude leven) omdat wij weten dat wij dan, zoals Jezus zei, niet geschikt zijn voor het Koninkrijk Gods.

 

Principes inleiding door redactie

Folkert Pool, de schrijver van dit arti­kel, is al vele jaren voorganger van de volle evangelie gemeente ‘Perspectief’ te Leeuwarden. In dit speciale artikel laat de schrijver zien hoe de beleving van Gods liefde, als belangrijkste eigenschap van ons christen-zijn, in de praktijk behoort te functioneren en hoe daarbij primair de gemeente de plaats is om dit te realiseren.

 

Principes van een levende relatie door Folkert Pool

Wat is het belangrijkste in het leven? Wat wordt van ons gevraagd bij de eindbeoordeling? Barmhartigheid roemt tegen het oordeel, dus barmhartigheid of wel de verbondstrouw geeft de doorslag. Je zou kunnen stellen dat ‘het niet toelaten en/of doorgeven van de liefde van God zonde is’.

Het gebod of wel de onderwijzing is: “Gij zult mij liefhebben”. Niet-lief-hebben is dus gebedsovertreding en dus zonde. De zonde waaruit alle overtredingen voortkomen.

Wie niet liefheeft en zijn binnenste voor zijn broeder toesluit, hoe kan de liefde Gods in hem blijven? Hij blijft in de dood en in de duisternis omdat hij niet liefheeft. Dan heb je dus geen relatie met je Schepper, die liefde is, en ook niet met elkaar.

De sleutel tot leven

Voorafgaand aan dit alles is of er plaats is voor mezelf. Weet ik mezelf geaccepteerd, geliefd, bemind, een koninklijk kind of voel ik mezelf altijd minder door afwijzing en ver­werping? Liefde kunnen ontvangen is de sleutel tot leven. Wel of niet ontvangen hangt af van een keuze, waarop een leerproces volgt. Met een dankbaar hart liefde toelaten is een groot geheim, toegang geven door de poorten van lof en dankbaarheid. Door liefde te betonen, door elkaar te dienen, door genade op genade uit te delen, vervul je de wet! Immers wie steelt of liegt of over­spel pleegt, doet de ander tekort en zo stopt de relatie, de verbondenheid of betrokkenheid met de mens en met God. Door niet lief te hebben ontstaan de negatieve emoties in de mens: boosheid door tekort aan lief­de; angst door tekort aan veiligheid; verdriet door tekort aan troost; leegte door tekort aan bevestiging; een­zaamheid door tekort aan nabijheid. In het Koninkrijk van God draait alles om liefde, troost, bemoediging, aanvaarding, dat wil zeggen: er zijn voor de ander, omdat die Ander er ook voor jou is. Niet in theorie, maar in praktijk. Paulus bidt dat Filemons gemeenschap in het geloof zich werkzaam tone, dat het in de volheid tot wasdom komt, zoals velen reeds hadden ervaren doordat hun harten door hem waren verkwikt.

Misschien is er zelfs: verouderde boosheid; weggedrukte angst; ver­waarloosd verdriet; gecamoufleerde leegte; verborgen eenzaamheid.

Juist dan is er heel veel liefde en ver­trouwen nodig om door “olie en wijn” wonden te verzorgen, zodat de gebukt, gebogen, gekneusde mens zich op kan richten, in het besef een beminde te zijn van God en men­sen.

Versterking of -beperking?

Relatie is een emotionele uitwisse­ling, verbinding, verbondenheid. Relaties worden vooral gevormd door emotionele inhoud.

Enkele voorbeelden waarbij het wel of niet uiten van basisemoties de relaties versterken of beperken:

Boosheid

Wanneer terecht, of niet terecht boosheid is ontstaan, is het uiten daarvan naar de bron van die boosheid noodzakelijk om tot ver­zoening te komen. Immers als boos­heid is ontstaan door belediging, kwetsing, afwijzing, manipulatie en dergelijke, geeft dit verwijdering in de relatie, maar door deze gebeurte­nis/beleving aan het licht te brengen kan er verzoening ontstaan, waar­door het contact beter wordt dan voordien.

Agressie is vaak een gevolg van boosheid. Alice Miller schrijft in haar boek: “Het drama van het begaafde kind”: Agressie en geweld zijn het resultaat van de onderdruk­king van de verboden, maar gerecht­vaardigde woede van het geminachte kind. Door minachting, dat wil zeg­gen door gebrek aan respect en hoogachting, gaan alle relaties stuk. Boosheid moet geuit, verzorgd en verwerkt worden door woorden van liefde, rechtvaardiging en bemoedi­ging-

 

Verdriet

Wie troost wil ontvangen, dient zijn verdriet te uiten. Het ver­dringen van verdriet kan zeer grote negatieve gevolgen hebben. In dit verband kun je met de Spreuken­dichter zeggen: “Wie zijn overtredin­gen (zijn tekorten, zijn negatieve emoties) bedekt zal niet voorspoedig zijn, maar wie ze belijdt en nalaat (na verzoening), die vindt ontfer­ming”. Of Psalm 32 vers 3 (Ps. 032:003): “Zolang ik zweeg kwijnde mijn gebeente weg”.

Paulus uit regelmatig zijn strijd, nood en verdriet, maar wordt ook overvloedig getroost door de God aller vertroosting, maar ook door mensen die hem komen opzoeken: “God, die de eenzamen troost, heeft ons getroost door de komst van Titus” 2 Korinthe 7 vers 6 (2 Kor. 07:06).

God gebruikt vaak mensen om zijn mensen te helpen, om hen te voor­zien van het broodnodige.

In een boek las ik: “Verwaarloosd verdriet geeft ommuurde woede”. Door niet te uiten, bouw je muren en blijf je in woede eenzaam achter.

Angst

Wie zijn angsten uit omdat hij zich veilig weet, wordt bevrijd uit zijn angsten zodat een gevoel van veiligheid kan groeien. Zoals de dood van zijn kracht is beroofd, heeft Jezus ook de angst ontkrachtigd. Hij is de Vredevorst die vrede bewerkt in angstige harten.

Gideon was bang, maar de Heer sprak: “Vrede zijn u, vrees niet!” Wie met Christus gestorven is, heeft niet te vrezen want zijn leven is gebor­gen met Christus in God.

Maar Gods schuilplaats is soms moeilijk te ervaren als je geen schuilplaats vindt in je geestelijk Huis. In 1 Korinthiërs 13 vers 7 (1 Kor. 13:07) staat in onze vertaling: “Liefde bedekt alles”, maar eigenlijk wordt er bedoeld: Liefde brengt alles onder één dak. Liefde doet mensen thuis komen, in een huis wonen. Waar liefde heerst, daar wordt zijn herstel verkregen. Dat is een evangelie dat klinkt als een blijde boodschap.

Leegte

Veel mensen kennen een gevoel van leegte. Waar te weinig woorden zijn gehoord van liefde, ondersteuning en bevestiging, waar te weinig aandacht en begrip is getoond, waar te weinig liefde en warmte en aanraking is gevoeld tij­dens de kinderjaren is het leven niet gevuld.

Aanvullen, opvullen met meer dan woorden alleen is dan op latere leef­tijd alsnog nodig, zelfs door liefde­volle aanraking.

Gemeente zijn – gemeenschap zijn is dan ook geen luxe maar noodzaak om aan te reiken wat ontbreekt. Met elkaar vormen we elkaars ‘lege vak­kenvullers’ binnen de gemeente. Om de vakken van een ander te kun­nen vullen, moet je zelf eerst ont­vangen. Immers: Dient elkaar met de rijkdom van onverdiende liefde die jezelf ontvangen hebt als goede uitdelers (Statenvert. ) van alles wat je zelf van God ontvangt 1 Petrus 4 vers 10 (1 Petr. 04:10).

Wie emotioneel op slot zit en zelf niets heeft ontvangen, heeft niets om uit te delen. Immers, liefde is niet een functie van het verstand, maar van het hart.

Jezus zegt: “Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf die de Heer over zijn dienstvolk heeft gesteld, om ’ hun op tijd hun voedsel te geven?” Matteus 24 vers 45 (Matt. 24:45).

Ontvang of geef het goede voedsel waardoor eigenwaarde, waardig voe­len en identiteit toeneemt, en faal­angst, gevoel van tekorten en min­derwaardigheid verdwijnt.

Wat beslist nodig is

Wat is in dit alles nodig? Een onthul­lende, genezende, veilige gemeen­schap waar elk oordeel en elke ver­oordeling ontbreekt. Immers iedere veroordeling brengt verwijdering. Maar barmhartigheid roemt tegen het oordeel of triomfeert over het oordeel Jakobus 2 vers 13 (Jak. 02:13). Gemeente-zijn is een gemeenschapsvorm die een oordeelsvrije ruimte schept.

Door veroordeling wordt je onrecht aangedaan, maar een eerlijke beoor­deling in liefde geuit is waardevol. Evaluatie is zelfs noodzakelijk. Jesaja 5 vers 20 zegt: “Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter”.

Maar je mag ook bij een beoordeling voor jezelf opkomen.

Jezus zegt tegen een soldaat: “Indien Ik verkeerd gesproken heb, geef aan wat verkeerd was, maar indien het goed was, waarom sla je Mij?” Wat is meer nodig? Dat is het ont­vangen of ontwikkelen van een zachtmoedig en nederig hart, want dat is voorwaarde om rust te vinden voor je ziel. Verzet, hoogmoed en afgunst verhinderen ons tot herstel en genezing, tot groei en ontwikke­ling te komen. Jezus zegt over het volk Israël: “Hun hart is vet, onbereikbaar geworden, hun oren zijn hardhorend geworden opdat ze niet horen en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen” Matteus 13 vers 15 (Matt. 13:15).

Door eerlijk, open en duidelijk je angst, verdriet, boosheid, leegte of eenzaamheid onder ogen te zien, door de moed en het lef te hebben ze te erkennen en er over durven praten, geeft bevrijding en herstel. De waarheid zal je vrijmaken. Onderkennen, herkennen, uiten aan de Heer en naar elkaar geeft ruimte aan de Heer en aan de ander om te vullen.

Het is belangrijk dat iemand vol­doende van je houdt om je de waar­heid te zeggen.

Relaties en verbond

Onze God is een God van relaties. Doel van de schepping was: God op zoek naar partners, God op zoek naar aanbidders. God wist wat een­zaamheid – alleenzaamheid bete­kent. Daarom de uitspraak: ‘‘Het is niet goed dat de mens alleen is”. Onze God weet wat relaties inhou­den. Daarom noemt Hij Zich: de God van het verbond, van de verbin­tenis, van het verbonden zijn. Hij is de God van de goedertierenheid of wel de verbondstrouw. Gods verbond is niet een maatschap, een contract, een vennootschap, maar een verbon­denheid in betrokkenheid. De Israëlieten hadden het verbond ont­bonden en dan is er geen verbinding meer.

Voor God houdt een verbond in, dat je je om de ander bekommert, zorg hebt voor de ander, troost geeft via de Trooster.

Verbond = relatie = verbondenheid = betrokkenheid = gemeenschap.

Wij mensen zijn geroepen tot een relatie met Jezus Christus 1 Korinthe 1 vers 9 (1 Kor. 01:09), tot samen beleven, samen delen, ook uitdelen in plaats van naar binnen gericht zijn. Hoe blijft anders de liefde Gods in ons?

Hoeveel samen delen is er in je huwelijk? Hoeveel gesprek, uitwisse­ling, diepte in liefde beleving?

Hoeveel heb je gemeenschappelijk in de beleving van een zondags­dienst of in de huiskring door de week? Hoeveel ontmoeting waardoor verdriet, angst, boosheid en een­zaamheid afneemt? Is er voldoende ruimte, vrijheid, veiligheid om je verhaal kwijt te kunnen?

Jezus gaat zover dat Hij Zijn bloed en vlees samen met ons deelt -aan ons uitdeelt- in een nieuw verbond. Hij gaf alles opdat de relatie met de Vader weer hersteld zou worden. Dit houdt ten diepste in: je om iemand bekommeren, je zijn lot aantrekken. Dan kun je weer zeggen: “Mijn Vader”. Van hieruit kunnen alle rela­ties hersteld worden.

In het Paradijs gingen alle relaties stuk tussen: God en mensen (mens verbergt zich, schaamte geeft afstand); man en vrouw (de vrouw wordt beschuldigd, grote verwijde­ring); ouders en kinderen (Kaïn ver­trekt); broer en broer (Kaïn slaat Abel dood).

In onze tijd is dit nog zeer actueel. Hoe vaak verwijderen wij ons niet van iemand door onze woorden. Het is nodig elke morgen alle goddelozen uit ons land te verdelgen. Een goddeloze is een doemdenker die beschuldigt en aanklaagt waardoor de relaties niet worden versterkt maar juist verstoord Psalm 101 vers 8 (Ps. 101:008). Daarom biedt weerstand aan de dui­vel, de doemdenker en doembewerker bij uitstek en hij zal ons met rust laten.

Relatieverstoorders

Enkele voorbeelden van verstoringen van de relatie:

– In onze huisgezinnen heeft de tele­visie als vriendelijke huisgenoot een grote invloed op onze relaties. Hij eist vaak het alleenrecht van spreken op zodat het gesprek niet meer gevoerd wordt.

– In een discotheek wordt het gesprek niet verstoord want er is helemaal geen gesprek en dus geen relatie meer mogelijk. Waarbij drugs en alcohol de mens zozeer beneve­len dat hij zelfs geen gesprek met zichzelf kan voeren en eenzaam­heid, leegte en verdriet tot volheid komen. De dood in de nog levende mens.

– Zelfs in de schepping is de harmo­nie verbroken. Lam en leeuw kun­nen niet meer samen. Mens en dier gaan niet meer samen om hun Schepper te aanbidden. In plaats daarvan worden dieren opgeofferd aan de afgod van het geld.

Koopkracht en economische groei zijn heilig, ten nadele van schepping en wereld. De moderne slavernij heeft een omvang die het in de geschiedenis nog nimmer heeft gekend.

Egoïsme, individualisme, macht, eerzucht en geldzucht bepalen onze maatschappij.

Kaïn sprak: “Ben ik mijn broeders hoeder?”, maar Jezus liet zien: Ik bén mijn broeders hoeder!” Jezus laat zijn broeder niet vallen, neemt geen aanklacht tegen hem aan en laat de relatie niet verstoren, daarom en daarin was Hij zonder zonde! Hij grijpt elke gelegenheid aan om de relatie te versterken. Wanneer Thomas moeite heeft om te geloven dat Jezus is opgestaan, veroordeelt Jezus hem niet maar komt hem tegemoet en leidt hem tot een diepe­re relatie. Petrus verloochende de Heer, maar Jezus herstelt wat stuk ging en stelt Petrus via berouw en verzoening volkomen in de vrijheid zodat Petrus werd tot een geweldige werker in Gods Koninkrijk, immers: Jezus houdt van mensen.

Hij houdt altijd vast en komt altijd voor je op. Wanneer je terecht moet staan omdat er iets misging, scha­kelt Hij op jouw verzoek de aankla­ger uit en brengt je weer terecht, daar waar je thuishoort.

Thuis bij de Vader en bij je broers en zussen.

Thuis bij de gemeente – de gemeen­schap der heiligen.

De gemeente

Door middel van de gemeente brengt God mensen thuis.

De gemeente is het lichaam van Christus en via Zijn lichaam maakt het Hoofd zichtbaar wat Hij bedoelt. Zo zal de denkwijze en de werkwijze van Jezus door ons gezien worden. Een gemeente is niet in de eerste plaats een groep mensen met dezelf­de leer, maar een gemeenschap zon­der veroordeling, zonder aanklacht, enz. onder verstoring van relaties. Een gemeenschap met versterking van de relaties door verzoening. Ook naar en in jezelf!

Door liefde en trouw wordt de onge­rechtigheid verzoend, door de vreze des Heren wijkt men van het kwaad Spreuken 16 vers 6 (Spr. 16:06). Zo kom je bij elkaar, bij jezelf, bij de Heer. Hoe is de relatie met jezelf? Is deze positief? Zonder veroordeling, zonder afwijzing, omdat Jezus Christus jou aanvaard heeft Romeinen 15 vers 7 (Rom. 15:07). Kun je uit de voe­ten met het gezegde: “Geloven is aanvaarden dat je aanvaard bent?” Jezus zegt: “Wanneer je eenmaal tot bekering bent gekomen, versterk dan uw broeders”.

Na bekering van hoogmoed, egoïs­me, hebzucht, enz. En wanneer je geleerd hebt zachtmoedig en nede­rig van hart te zijn, zul je rust vin­den voor je ziel en in staat zijn je broeder te hoeden en te verzorgen. Dan wordt je een ‘goede herder’. Zie Matteus 11 vers 28-29; 1 Petrus 2 vers 24 en 25 en Matteus 9 vers 36 tot en met 38 (Matt. 11:28-29; 1 Petr. 2:24-25 en Matt. 9:36-38).

Wat zonde is

Zonde is de relaties laten verstoren of zelf verstoren. Zonde is alles wat de ontwikkeling van relaties tot vol­heid tegenhoudt, alles wat scheiding aanbrengt met de Ander, de ander en met mezelf. De schepping ziet uit naar de bevrijding van de dienst­baarheid aan de vergankelijkheid tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods Romeinen 8 vers 21 (Rom. 08:21).

Farizeeërs en Schriftgeleerden lieten de armen, de tollenaars en de hoe­ren vallen. Ze waanden zich beter en werkten samen met de aanklager, de oude slang. Daarom noemt Jezus ze adderengebroed en witgepleisterde graven. Door hen wordt scheiding aangebracht en worden relaties kapotgemaakt.

Er gaat teveel stuk in gezinnen, huwelijken, families en gemeenten. Wat is nodig? Wat hebben wij nodig? Wat is onze grootste nood? Een groep mensen – een gemeen­schap waar het koningschap van Jezus Christus wordt beleefd. Een liefdevolle, genezende gemeenschap. ’ Immers, waar liefde woont, daar woont de Heer en wordt onze gene­zing naar geest, ziel en lichaam ver­kregen. Alleen waar men open, eer­lijk, duidelijk en nederig met elkaar omgaat, heeft men verbondenheid en betrokkenheid en reinigt het bloed van Jezus van elke zonde of wel van elke relatie-verstoring 1 Johannes 1 vers 7 (1 Joh. 01:07).

Is er vertroosting, vriendschap, vei­ligheid? Zijn we lotgenoten?

 

Ons grote voorbeeld

Jezus werd lotgenoot van alle ver­drukten en zondaars, van allen die zich minderwaardig en eenzaam voelen en daardoor misschien zijn gaan doemdenken. Hij is ons voor­beeld – volg Hem na in woord en daad, dan ben je een verstandig mens. Dan ontstaat er een gemeen­schap, dan ben je gemeente van Jezus Christus samen met broers en zussen, vaders en moeders, die juist daarin de wil van God ten uitvoer brengen. Er groeit steun, begrip, zorg, verbondenheid, respect en ple­zier in elkaars gemeenschap. Nodig overwicht – overgewicht, inhoud geven aan positieve gevoelens, zo ontstaat een diep gevoel van gemeen­schappelijke zingeving.

“God is liefde en Jezus is het bewijs”, staat op een poster; je zou als variant kunnen zeggen: “God is liefde en de gemeente is het bewijs”.

 

Het nieuwe leven in Christus. Stappen voorbij het kruis deel 14 door Wim te Dorsthorst

Ja, de genade van onze goede God in Zijn Zoon Jezus Christus is onvoor­stelbaar groot. De eeuwigheid zal er voor nodig zijn om het te tonen aan Zijn volk Efeze 2 vers 5 tot en met 7 (Ef. 02:05-07).

Waar mensen gehoorzamen aan Gods woord, krijgen ze deel aan die genade en opent zich een hele nieu­we belevingswereld met ongekende perspectieven. Hopelijk is dat met deze artikelenserie, “Het kruis voorbij”, dichter bij het hart van de lezers gekomen.

Nooit meer hetzelfde zijn

Als een dopeling opstaat uit het watergraf is misschien het enige wat je ziet, na wat geproest, een stralend blij gezicht, maar Gods woord zegt dat er onomkeerbare veranderingen in dat leven zijn gekomen.

Geestelijke realiteiten die een heel nieuw bestaan inluiden. Iemand die zich heeft laten dopen en naar Gods belofte ook de heilige Geest ontvan­gen heeft Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), kan dus nooit meer hetzelfde zijn. Zo iemand is met Jezus gestorven, maar ook weer met Hem opgestaan uit de dood door de kracht van de heilige Geest.

Sceptici zeggen: Kom nou, alles is nog precies hetzelfde gebleven. Het is maar een symbolisch gebeuren, waar je geen wonderen van moet verwachten! Nee hoor, het blijft strij­den tegen de zonde tot de dood toe; dat is nu eenmaal onze natuur!

Misschien komt zo’n praten voort uit onwetendheid, maar het is niet waar! Dit zijn leugens van de duivel om te voorkomen dat de mens in nieuwheid des levens gaat leven.

Natuurlijk is het gekruisigd worden en het sterven met Hem symbolisch, want Hij is immers in werkelijkheid gekruisigd en gestorven als één voor allen, maar de doop is veel meer dan een symbool. Het is een gebeuren met een enorme geestelijke beteke­nis. Een bevrijding en verlossing van de oude mens, het lichaam der zonde, waarin slavernij was van de zonde en de duivel en dienst­baarheid aan de dood.

Een toestand waarin het onmogelijk was naar de wil van God te leven Romeinen 8 vers 7 en 8 (Rom. 08:07-08). De doop bewerkt een overgang naar een nieuw leven in Christus dat bepalend zal zijn voor de eeuwigheid. Een leven waarvan geen terugkeer mogelijk is en waar­in ook geen vermenging van oud- nieuw, vlees- geest mogelijk is. Het is geen opgelapte oude schepping, maar een ‘nieuwe schepping. Er is geen element van verderf meer in die nieuwe schepping, want het is naar de wil van God geschapen in waarachtige gerechtigheid en heiligheid!

Uit geloof leven

Na de doop zal het er op aan komen of men gaat geloven en gaat doen wat God zegt of dat men z’n oor leent voor wat mensen zeggen, wat maar al te vaak geïnspireerd is door de boze geesten.

God zegt: “De rechtvaardige zal uit geloof leven” Romeinen 1 vers 17b (Rom. 01:17b). Dat wil zeggen: ‘onvoorwaardelijk geloof in het woord van God’. God zegt niet: ‘de rechtvaardige zal geloven’, maar: ‘de rechtvaardige zal uit geloof leven’!Dat is het geheim voor het nieuwe leven.

Wat Romeinen zes zegt over de waterdoop, de eenwording met Jezus Christus hierin en de mogelijkheid van de nieuwe schepping is waar! En eveneens wat er verder in de Schrift over gezegd wordt is waar! Wie het gelooft en er naar gaat leven zal ervaren dat het leven verandert!

Waarom hebben we zo uitvoerig stil­gestaan bij alles wat het offer van de Heer Jezus betreft, bij de rampzalige toestand van de in zonden gevallen mens, bij de diepe geestelijke waar­de van de waterdoop en de geestelij­ke werkelijkheid van de nieuwe schepping in Christus?

Omdat zoveel christenen nauwelijks weet hebben van deze dingen en geestelijk gezien ver onder de armoedegrens leven, terwijl een ongekende rijkdom hun deel is geworden.

Of je leeft verder als onveranderde, omdat alles misschien nog hetzelfde lijkt of zelfs voelt, of je gaat leven vanuit de geestelijke werkelijkheid naar wat Gods woord zegt; leven uit geloof dus!

Een mens leeft immers vanuit z’n geestelijk gedachtegoed en vanuit geestelijke werkelijkheden. Als dat volgens Gods woord na de doop geheel anders is dan daarvoor, en dat is werkelijk zo, hebben we gezien, dan moet men leren van daar uit te gaan leven. Bekeren bete­kent o. a. ook ‘vernieuwen van den­ken en levenswandel’.

Gods woord zegt, dat de oude mens met Christus gekruisigd is, met het doel dat aan ‘het lichaam der zonde’ z’n kracht om te zondigen ontnomen zou worden en wij niet langer slaven van de zonde zouden zijn Romeinen 6 vers 1 tot en met 7 en Romeinen 6 vers 16 en 17 (Rom. 06:01-07; Rom. 06:16-17). De apostel Johannes durft het aan om te zeggen: “Een ieder, die uit God geboren is, doet geen zonde; want het zaad Gods blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren”.

En veder zegt hij ook nog: “Wij weten, dat een ieder, die uit God geboren is, niet zondigt; want Hij, die uit God geboren werd, bewaart hem, en de boze heeft geen vat op hem” 1 Johannes 3 vers 9 en 1 Johannes 5 vers 18 (1 Joh. 03:09 en 1 Joh. 05:18).

Wie deze woorden van God gelooft en belijdt, wanneer de duivel tot zonde wil verleiden, zal ervaren hoe­veel kracht daar van uitgaat en dat ze dat doen wat God zegt. Zie ook Romeinen 10 vers 10 en Romeinen10 vers 17 (Rom. 10:10 en Rom. 10:17).

Nieuw leven in Christus

In de rest van Romeinen zes beschrijft de apostel dan het nieuwe leven in Christus.

Hij gaat daarbij uit van de eenheid die is ontstaan met Hem in alles. Hij is gestorven, dan zijn wij met Hem gestorven. Hij leeft, dan gelo­ven wij dat wij ook met Hem zullen leven. De dood voert geen heer­schappij meer over Hem, dus ook niet meer over ons!

Nu Hij leeft, leeft Hij voor God.

En dan vervolgt de apostel met: “Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus” Romeinen 6 vers 11 (Rom. 06:11).

Kijk, zegt hij, dat is de positie van de mens die in gehoorzaamheid alle gerechtigheid Gods vervuld heeft, naar het woord van God. Dat is de nieuwe mens, waarvan hij in Efeze 4 vers 24 (Ef. 4:24) zegt dat die geschapen is naar de wil van God in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. Dat is dus heilig en zuiver zonder een spoor van verderf. Dit dus in tegen­stelling met de oude schepping die verdorven was, dood door zonde en ongerechtigheid.

Deze dingen moeten voor iedere christen ‘vaststaan, begint hij vers 11. De duivel zal immers altijd weer komen om deze kostbare waar­heden aan te vechten en onze blik weer op de omstandigheden te vesti­gen, die hij organiseert. Hij kan rechtstreeks in het denken ingang proberen te krijgen of hij doet het door mensen heen die komen als engelen des lichts 2 Korinthe 11 vers 13 tot en met 15 (2 Kor. 11:13-15). ” De duivel is en blijft de grote leuge­naar, de dief en de moordenaar die kost wat kost zal trachten te verhin­deren dat de gelovigen zonder zon­den in onberispelijkheid gaan leven. Maar Gode zij dank het is mogelijk! Dat moet voor iedere gelovige vast­staan.

 

De apostel vervolgt dan ook in 2 Korinthe 11 vers 12 tot en met 14 (2 Kor. 11:12-14) met: ‘Wij zijn in dienst van God gekomen’! Is er een groter verschil denkbaar in vergelijking met het oude leven?

Niet langer dienstbaar aan de onge­rechtigheid en de zonde, door het lichaam der zonde, maar onze leden, onze werkzaamheden van het lichaam, zullen nu geheel ten dien­ste van de gerechtigheid, ten dienste van God staan, zie ook 2 Korinthe 11 vers 16 en 17 (2 Kor. 11:16-17).

Wet en genade

Hij besluit vers 14 met: “Want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade”.

Dat is een hele belangrijke uit­spraak. Dat is het Nieuwe Verbond in Jezus Christus. De apostel ver­bindt deze uitspraak aan z’n voor­gaande betoog door het woord ‘want. Dat is een redengevend voegwoord; ‘aangezien je niet meer onder de wet, maar onder de genade bent, zijn deze dingen moge­lijk!

Hij geeft hiermee twee totaal ver­schillende leefwerelden aan.

  1. a) onder de wet,
  2. b) onder de genade. In hoofdstuk zeven beschrijft hij deze twee leefwerelden als volgt

a): “Want toen wij in het vlees waren, werkten de zondige hartstochten, die door de wet geprikkeld worden, in onze leden, om voor de dood vrucht te dragen”. Dat is de verschrikkelijke toestand van de mensheid buiten Christus. En dan toestand

b): “Maar thans zijn wij van de wet ontslagen, dood voor haar, die ons gevangen hield”. En wat is het gevolg: “Zodat wij dienen in de nieuwe staat des Geestes en niet in de oude staat der letter” (vers 5-6).

De oude staat der letter is de bedie­ning van de wet en dat is de bedie­ning van de dood schrijft hij in 2 Korinthe 3 vers 6 en 7 (2 Kor. 03:06-07). Die letters waren door God in stenen tafelen gegrift, wat volgens mij een beeld is van het stenen hart van de mens na de zondeval, zie 2 Korinthe 3 vers 3; Jeremia 31 vers 33; Ezechiel 36 vers 25 tot en met 27 (2 Kor. 03:03; Jer. 31:33; Ez. 36:25-27). De mens had de weg gekozen van kennis van goed en kwaad, wat duidelijk in de wet verwoord wordt, en dat is de weg van de dood Genesis 2 vers 17 (Gen. 02:17). Dat was de weg van het oude verbond, onder de wet.

Maar dan komt de Heer Jezus om het nieuwe verbond, in de genade, te openen. Hij is het einde der wet en heeft de weg geopend om door geloof in Hem gerechtvaardigd te kunnen worden buiten de wet om Romeinen 10 vers 4; Romeinen 3 vers 21 en 22; Romeinen 5 vers 1 (Rom. 10:04; Rom. 03:21-22; Rom. 05:01; enz. ). In Zijn vlees, in Zijn lichaam is de wet, bestaande in geboden en inzettingen buiten werking gesteld, is met Hem of in Hem gekruisigd, Efeze 2 vers 15 (Ef. 02:15). Waardoor zijn onze overtredingen kwijtgescholden? De apostel schrijft hiervan: “Door het bewijs uit te wis­sen, dat door zijn inzettingen en geboden, dat is dus de wet, tegen ieder mens buiten Christus getuigde en een bedreiging vormde. Dat is weggedaan door het aan het kruis te nagelen!”

En wat is het heerlijke gevolg? Hij heeft hiermee de duivel alle macht over de mens die in Christus is ont­nomen.

Hij heeft de overheden en de mach­ten, dat is de duivel met z’n hele rijk, de wapens die hij tegen de mens had door de wet, afgenomen. Hij heeft ze openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd Kolossenzen 2 vers 13 tot en met 15 (Kol. 02:13-15).

En hoe was dit mogelijk? Doordat de Heer Jezus in alles aan de mens gelijk geworden is, geboren onder de wet in een lichaam der zonde, verzocht is geweest als alle mensen, maar nooit op geen enkele wijze overtreden heeft Hebreeen 4 vers 15 (Heb. 04:15).

Door Zijn heerlijk offer heeft Hij de weg van de genade geopend, zodat een ieder die in Hem gelooft en de weg Gods gaat, vrijgekocht is van de wet en het recht van zoon verkrijgt, wat evengoed ook voor vrouwen geldt Galaten 4 vers 4 en 5 (Gal. 04:04-05).

Vrij vertaald schrijft Johannes in 1:17 (Joh. 01:17): “De wet met alle geboden en inzettingen, die Mozes door bemid­deling van de engel ontving op de Sinaï, heeft hij aan het volk gegeven. Dat was de bediening van de dood! Maar door Jezus Christus is de gena­de gekomen, door Zelf de wet te ver­vullen en aan het kruis de mens er van vrij te kopen”.

De Heer Jezus zegt: “Ik ben geko­men om leven te geven, en dat in overvloed” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).

Dat zijn twee totaal verschillende bedelingen, tijdperken; eeuwige dood en eeuwig leven!

De nieuwe mens kan dus niet meer zondigen want waar geen wet is, is ook geen overtreding Romeinen 4 vers 15 (Rom. 04:15).

Een hart van vlees

De profeten hebben het op verschil­lende manieren aangekondigd.

Jeremia beschrijft het in prachtige bewoordingen als het geheel nieuwe wat komen zal. Het zal niet te verge­lijken zijn met het Oude Verbond van de Sinaï. Een verbond waarbij de wet niet meer buiten de mens zou zijn op stenen tafelen gegrift, maar een verbond waarvan de Heer zegt: “Ik zal Mijn wet in hun bin­nenste leggen en die in hun hart schrijven” Jeremia 31 vers 33 (Jer. 31:33).

De profeet Ezechiël wordt door Gods Geest geïnspireerd en schrijft: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettin­gen wandelt en naarstig mijn veror­deningen onderhoudt” Ezechiel 36 vers 25 tot en met 27 (Ez. 36:25-27). Hier vindt je de elemen­ten bij elkaar waar we in deze serie over gesproken hebben.

Het reine water hebben we gezien. Numeri 19 en Hebreeën 10 vers 19 tot en met 22 (Heb. 10:19-22 en art. 09) is een heenwijzing naar de waterdoop. Een nieuw hart, een hart van vlees in plaats van het hart van steen. Dat is een gevoelig en gewillig hart, besneden in de besnijdenis van Christus. Een nieuwe geest in uw binnenste is de geest die weer levend is gemaakt door de gerechtig­heid Gods Romeinen 8 vers 10 (Rom. 08:10).

Mijn Geest zal ik in uw binnenste geven. Jeremia schreef: Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun harten schrijven. Dat is als de Heilige Geest ontvangen wordt. Dat is het nieuwe verbond in Jezus Christus. En dan die prachtige slotzin: “Door de Heilige Geest zal Ik maken, zegt God, dat je naar mijn inzettingen wandelt en nauwkeurig Mijn verordeningen onderhoudt”.

Ziet u het grote verschil met het oude verbond waarin de apostel uit­roept: “Wat ik uitwerk, weet ik niet; want ik doe niet wat ik wens, maar waar ik een afkeer van heb, dat doe ik. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?

Hij heeft het antwoord gevonden voor hemzelf en voor ieder die wil geloven en zegt: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here”!

Het werk door de Heilige Geest

Bedoel ik nu met dit alles dat de doop een tovermiddel is? Nee, maar naar ik meen is toch overduidelijk geworden van hoe groot belang de volwassen waterdoop is en wat God daar aan verbonden heeft. De Heer Jezus noemt het niet voor niets ‘het vervullen’, of wat het ook betekenen kan, ‘volledig maken’, van de gerech­tigheid Gods.

Door dat de mens in gehoorzaam­heid de door God gewezen weg gaat en de Heilige Geest ontvangt als een ver­zegeling van God zelf, is hij/zij vrij van de wet en heeft deel gekregen aan de goddelijke natuur. Dat is zó wonderlijk dat het bijna niet te vat­ten is!

Zijn dan ineens alle problemen opgelost? Ja en nee! Ja, omdat naar de geestelijke werkelijkheid gezien de mens in alles deel heeft gekregen aan wat Jezus voor hem volbracht heeft, zoals we gezien hebben. Maar ook nee, omdat er een weg te gaan is van afleggen van het oude en aan­doen van het nieuwe. Een heiliging door de Heilige Geest en een diepe reini­ging door het waterbad van het woord van God.

Als je niet meer kunt zondigen kun je dan nooit meer iets verkeerd doen? Ja zeker wel! Maar je bent geen zondaar meer onder de wet van zonde en dood. Dat is in Christus definitief voorbij. Je bent gekomen onder de wet van de Geest des levens en er is geen veroordeling voor hen die in Christus Jezus zijn. “geen veroordeling” Romeinen 8 vers 1 en 2 (Rom. 08:01-02).

Je zondigt niet meer als een zondaar onder de wet, maar je doet best nog wel eens dingen fout als rechtvaardi­ge. Wie dat dan belijdt ontvangt ver­geving en reiniging door het bloed van de Heer Jezus 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09).

De Heilige Geest is nu de levenswet in je binnenste, in je verstand en in je hart. Er vindt een samengroeien plaats van de menselijke geest met

de Heilige Geest met als gevolg dat het leven van God en Jezus steeds meer je leven gaat worden.

Zo zal er een volk ontstaan wat onberispelijk gesteld zal worden voor het aangezicht van God, onbe­rispelijk naar geest, ziel en lichaam. Ook naar het lichaam, want met onze ledematen zullen we steeds minder zondigen tot ze volledig rein in dienst zijn van God. Dat hebben we gezien in Romeinen zes. Bovendien zal, wanneer de zevende bazuin zal klinken, de Heer Jezus terug komen en dit heilige volk zal dan verheerlijkt worden zodat het ook naar het lichaam aan de Heer Jezus gelijk zal zijn.

Het kruis is fundament

Maar het begint met in gehoorzaam­heid de weg van God te gaan om in alles deel te krijgen aan wat de Heer Jezus volbracht heeft.

Het kruis van Golgotha is het funda­ment van de nieuwe schepping. Het kruis is het begin van alle heil, van alle oprichting, van alle genezing, van eeuwige heerlijkheid, van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid zal wonnen.

Een eeuwig Koninkrijk van vrede, omdat de Heer Jezus als de Vredevorst het gesticht en gegrond­vest heeft met recht en gerechtig­heid van nu aan tot in eeuwigheid Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Ik wil deze serie ‘Het kruis voorbij nu afsluiten met de drie woorden waar ik mee begonnen ben:

“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zich­zelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort” Johannes 12 vers 24 (Joh. 12:24). “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voor­bijgegaan, zie, het nieuwe is geko­men. En dit alles is uit God” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17)-

“Want ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven. Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefge­had en Zich voor mij heeft overgege­ven” Galaten 2 vers 19 en 20 (Gal. 02:19-20). Amen!

 

Jezus en het demonisch bedrog door Cees Maliepaard

“De duivel nam Jezus mee naar een zeer hoge berg en hij toonde Hem al de koninkrijken der wereld en hun heer­lijkheid. En hij zei tot Hem: ‘Dit alles zal ik U geven indien U zich neerwerpt en mij aanbidt’. Toen zei Jezus tot hem: “Ga weg Satan! Er staat immers geschreven: ‘De Heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen’.

“Daarop liet de duivel Hem met rust, en zie: engelen kwamen en dienden Hem” Matteüs 4 vers 8 tot en met 11 (Matt. 04:08-11).

 

Naar het hooggebergte

De duivel nam Jezus mee naar een zeer hoge berg. Dat is niet in het natuurlijke geweest, want zelfs op de hoogste berg zal de gehele wereld niet overzien kunnen worden. Satan nam Jezus mee naar Beëlzebub, de overste van de demonen. En bij die goddeloze grootvorst werden Jezus al de koninkrijken van de wereld als op een presenteerblaadje aangebo­den. Dat leek de realiteit sterk te benaderen, maar het was slechts schijn. En nog niet eens schone schijn!

Wanneer de duivel iets begerenswaardigs aanbiedt, zit er altijd een bedenkelijk luchtje aan. In dit geval was het de knieval die Jezus voor hem zou moeten maken. Want daar­door zou met onmiddellijke ingang z’n gave relatie met de Vader een onherstelbare deuk opgelopen heb­ben. De vorst van deze wereld zou te allen tijde de supervisie over de mensen behouden hebben, en ook Jezus zou onder hem een bedenke­lijke plaats in het koninkrijk van Satan zijn toebedeeld. Met alle gevol­gen van dien voor de schepping.

Op de hoogste van de bergen

Volgens de Schrift zal de geestelijke berg Sion de hoogste van de bergen zijn Jesaja 2 vers 2 (Jes. 02:02). Op de natuurlijke berg Sion in Israël waren de natuur­lijke tempel en de dito regeringscitadel gesitueerd. Op de ‘berg’ Sion in de hemelse gewesten is de geeste­lijke tempel gebouwd en de hemelse koningstroon gevestigd. Daar ver­blijft Jezus als onze hogepriester en als de koning der koningen. Het aanbod van de duivel is derhalve van een te lage orde, en bovendien proef­de Jezus direct de valse voorwend­sels die er aan ten grondslag lagen.

Op de hoogste van de bergen zullen we samen met Jezus onze lof en aanbidding de Vader toe kunnen doen komen. De hemelse tempel is immers bij uitstek de plaats waar we alle eer bewijzen kunnen aan de Heer der Heren. Hij heeft ons gemaakt en Hij heeft alles bedacht wat de hemel en de aarde tot oorden van heerlijkheid, rust en vrede zul­len maken. In de verering van de God die dit alles tot stand gebracht heeft, zal ook de zorg voor elkaar en voor het geheel van de schepping tot uitdrukking gebracht mogen wor­den.

Daarom is het in alle opzichten een heerlijk en aangenaam vertoeven bij de eeuwige God en bij Hem die een getrouw beeld van Hem is: Christus Jezus. Dat mogen we uit ervaring weten in de dagelijkse omgang met Hen. Wie in contact met Jezus of met de Vader is, die verblijft op zulke momenten op de top van de hoogste berg in de hemelse gewes­ten. Daar wordt het smetteloze wit van de eeuwige sneeuw gevonden, de reinheid tot in alle onderdelen van het leven. En daar schijnen ver­kwikkende zonnestralen die van de Vader en de Zoon naar ons uitgaan wanneer we tot Hen naderen.

In die weldadige zonnegloed zullen we een ieder die met ons te maken krijgt laten delen. Dat past helemaal in het getuigenis dat we met woord en daad naar buiten uit zullen doen gaan. Dan kan men niet alleen over Gods liefde van ons horen, maar dan zal een ieder dat ook bij ons aan den lijve kunnen ondervinden. Er valt voorlopig niet aan te ontkomen dat dit nog maar ten dele lukt. De regering op de hemelse berg Sion functioneert perfect, maar de gemeente hier op aarde is nog onvolkomen. Dat komt doordat zij uit onvolmaakte mensen bestaat. En dus zullen we geduld met elkaar hebben.

Het doel voor ogen

Wat is het doel eigenlijk dat ons voor ogen staat? De volmaakte gemeente lijkt het meest aangewezen gegeven object in dit opzicht. Maar dat is toch betrekkelijk, want dan lopen we gevaar de blik op oneindig te hou­den en aan de actuele situatie niet toe te komen. We mogen immers bouwen aan het volmaakte huis van God. . . en bouwen doe je steen voor steen. Het doel waar we ons dagelijks op richten zullen, is dus de te bereiken pasvorm van onszelf als levende stenen in Gods tempel. De volmaakte vorm bereik je niet met één houweelslag! Daar zal wel een poosje werk mee gemoeid zijn, en ook met fijnzinniger gereedschap dan pikhouwelen. Je mag een ander in bepaalde situaties best eens een stuk gereedschap aanreiken, maar maak nooit de fout zélf aan een ander te gaan zitten prutsen! De stukken die er dan af kunnen vlie­gen, zouden wel eens haast onher­stelbare schade kunnen aanrichten. Het doel dat dag na dag te verwezen­lijken valt, is je gezamenlijk richten op het model dat Jezus ons nagela­ten heeft. Dat betekent niet dat iedereen exact dezelfde afmetingen zal moeten hebben – allesbehalve!

We mogen gewoon onszelf blijven, want we worden niet gebakken in een steenfabriek, maar we worden in de steengroeve uit natuursteen gehouwen. Zó wordt Gods tempel gebouwd: geen steen is gelijk aan de ander, maar desondanks passen we naadloos op elkaar. In dit hechte ver­band zal nimmer de ene steen tegen de andere zeggen: jij moet net zo groot worden als ik! En die zal nooit reageren met: nee hoor, jij moet kleiner worden – net zo klein als ik! Want God heeft in zijn wijsheid besloten dat het formaat er niet toe doet, enkel de pasvorm.     

Wat een prachtig gebouw is dit aan het worden! Dat vormen we met elkaar, steen voor steen klaarge­maakt in de steengroeve, en door de opperbouwmeester ingevoegd in het luisterrijke bouwwerk dat God zelf heeft uitgedacht. Over de basis en de afwerking hoeven we ons geen zor­gen te maken, want Jezus is het fundament en de sluitsteen.

Daartussenin zullen we het samen heel goed kunnen hebben. Want we ervaren Gods liefde in onze harten. En die grenzeloze liefde zullen we elkaar bewijzen en ook naar buiten de tempel zonder beperkingen uit mogen stralen.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Er wordt ons als christenen wel eens verweten dat we, omdat we geestelijk denken, spreken en handelen, een soort ‘zwevende christenen’ zouden zijn die niet meer met beide benen in de werkelijkheid van het leven staan. Niets is minder waar want juist omdat we ons volledig openstellen voor de leiding van Gods Geest, kun­nen we ook in het gewone leven van elke dag, functioneren naar de wil en de bedoeling van God. In de tijd waarin we leven blijven we daardoor gemotiveerd om onder alle omstan­digheden ons oog hemelwaarts gericht te houden en ons volledig af te sluiten voor alles wat uit de verkeerde bron tot ons komt. Lees 1 Petrus 5 vers 8 tot en met 11 (1 Petr. 05:08-11).

De geestelijke douche van een magnetiseur

‘Alternatief genezer populair’. Onder deze kop publiceerden de regionale dagbladen van het Wegener-concern onlangs weer eens een uitvoerig arti­kel over de alternatieve genezers.

Het blad schrijft: “Het aantal alterna­tieve geneeswijzen neemt snel toe. Alleen Apeldoorn al telt honderden alternatieve genezers die bijna even­veel verschillende behandelingen aanbieden. Alternatieve genezers ontvangen in Nederland nu per jaar 5,5 miljoen cliënten. Het pallet behandelwijzen wordt steeds kleurrijker, maar door de bank genomen neemt het aantal cliënten dat er om hulp aanklopt niet meer toe. Robin van Dongen uit Zutphen, organisa­tor van de Paranormale beurs, beves­tigt dat. Hij is kenner van de markt van alternatieve geneeswijzen en houdt beurzen in vooral Oost- Nederland. ‘Je kunt zeggen dat het aantal mensen dat belangstelling toont ongeveer gelijk blijft, maar wel dat die interesse komt vanuit steeds bredere langen van de bevolking’. Opvallend is dat men vanuit de meest bekende organisatie van natuurgenezers, de NNG, wel moet toegeven dat ‘het veld ondoorzichtig is en dat er teveel organisaties, registratie-instituten, opleidingen, beroeps- en belangenorganisaties zijn, die het veld ondoorzichtig maken’. Men ziet vaak door de bomen het bos niet meer. Iedereen kan zich alternatieve genezer noemen.

Geen bewijs

Gelukkig blijven de meeste reguliere artsen sceptisch staan tegenover de alternatieve geneeswijzen. Pijnpunt is ‘evidence based medicine’ (bewe­zen dat het werkt).

‘Dat bewijs ontbreekt heel vaak’, constateert bijvoorbeeld voorzitter J. Bouwman van de huisartsenvereni­ging Apeldoorn en Omstreken.

‘Neem homeopathie. Als dat werke­lijk veruit beter zou zijn dan al het andere, dan zouden we in Nederland toch niets anders doen? Ik denk genuanceerd over alternatieve geneeswijzen. Ik zeg altijd: Als je er baat bij hebt, doen. Maar of er ook mensen zijn die er werkelijk baat bij hebben weet ik niet. Ik zie ze in ieder geval nooit, die wondergenezingen. Hooguit af en toe mensen met een chronische kwaal die zeg­gen dat ‘het’ iets helpt. En voor de rest zie ik alleen maar mensen die na verloop van tijd weer bij mij terugkomen omdat ze er niets aan hadden’.

Tot zover deze huisarts in het artikel van Lex van Kooten, die verder in een apart artikel onder de titel ‘Magnetiseur geeft geestelijke dou­che’ aandacht besteed aan de mag­netiseur Harry Streppel, waarbij een mevrouw wordt geïnterviewd die met vage stressklachten bij hem kwam: ‘Ik had vage stressklachten, zat niet lekker in mijn vel. Zoiets waar een huisarts nou niet iets mee kan. Maar ik liep er al langer mee’. De behandelingen van de magneti­seur hielpen niet meteen: ‘Pas de vierde keer voelde ik ineens iets doorkomen. Ik kijk nu uit naar de behandelingen. Het is net een gees­telijke douche. Stress en spanningen stromen weg’.

Uit de verkeerde bron

Het is voor ons christenen duidelijk dat deze ‘geestelijke douche’ uit de verkeerde bron afkomstig is. Vooral als je verder leest wat de jongste opdracht van deze magnetiseur is: Nieuwe-tijds kinderen. ‘Vanaf 1987 is een golf zielen in kinderen gereïn­carneerd om de wereld beter te maken, liefdevoller en met meer respect voor elkaar. Dat was nodig, ja, dat zie je toch om je heen? Nieuwe-tijds kinderen hebben vaak paranormale gaven. Die kinderen komen soms problemen tegen. Zij botsen soms op een harde maat­schappij en kunnen er niet goed mee uit de voeten. Dat zadelt ze op met emotionele problemen omdat mensen niet zien dat zij bijzondere gaven hebben. Zij spelen bijvoor­beeld met fantasiefiguren die zij écht zien, maar de wereld rond die kinderen ziet dat niet. Ik leer ze dat wat ze zien gewoon is, geef ze meer zelfvertrouwen. En dat helpt’. Wat deze magnetiseur vertelt is slechts één van de vele voorbeelden die we zouden kunnen aanhalen om aan te tonen hoe vanuit de occulte wereld (magnetiseurs, waarzeggers, hypnotiseurs, helderzienden, etc. ) gepoogd wordt te infiltreren om de mens verder onder het beslag van de vorst der duisternis te brengen. Daar komt het in feite op neer, ook al zal men dat ontkennen. De magnetiseur waarvan in dit artikel sprake is beweert zelfs dat hij demonen kan uitdrijven. . . We behoren daarom als christenen de noodzaak te zien om gedoopt en vervuld te zijn met Gods Geest. Want alleen door het onderscheiden van geesten zijn wij ook in staat om deze te weerstaan. Soms openbaren bepaalde geesten zich heel subtiel door bepaalde mensen als zijnde ‘onschuldig’, maar in wer­kelijkheid brengt het ons in het ver­keerde vaarwater van het rijk der duisternis. Als christenen kunnen we pas voldoende weerstand bieden als Gods Geest de dagelijkse inwo­nende kracht is die ons beschermd en bewaard voor alles wat vanuit de verkeerde kant tot ons komt. En dat hebben we in de tijd waarin we leven zeker nodig!

Sabbat of zondag? Waar gaat het werkelijk om?

“Dick Hutter Verschut en zijn vrouw Marion gaven onlangs in Vierhouten een spreekbeurt over wat hen beziel­de om op de Noordwest-Veluwe 100.000 boodschappen te versprei­den over de sabbatviering”. Dit bericht lazen we in de Zwolse Courant die er nog aan toevoegde: “Alhoewel de meeste christenen de zondag als rustdag aanmerken, zijn er wereldwijd ook zo’n 20 miljoen sabbatvierende christenen zoals zevendedagsadventisten, zevendedagsbaptisten en evangelische sabbat-christenen. Hutter Verschut is ervan overtuigd dat het veel uit­maakt welke rustdag mensen hou­den”.

De bijeenkomst waar hij sprak werd georganiseerd door de Sabbatstichting.

Men kan zich natuurlijk afvragen of we ons wel druk behoren te maken over christenen die menen de sabbat weer te moeten vieren. Als ze dat menen, voilà, laat ze hun gang gaan. . . Maar zo simpel ligt het beslist niet, vooral niet als we beseffen dat veel ‘sabbatvierders’ ook op allerlei andere punten afwijken van de gezonde leer zoals deze geopenbaard werd door Jezus Christus.

Het gaat namelijk niet om de ‘vie­ring’ van de sabbat of zondag als zodanig, maar dat veelal het geeste­lijk inzicht ontbreekt waarom het werkelijk gaat.

In een uitvoerig en goed gedocu­menteerd artikel in Levend Geloof nummer 411, onder de titel ‘Aardse- of hemelse sabbat?’, heeft Jildert de Boer reeds uitvoerig aandacht geschonken aan deze materie, waar­bij hij onder andere opmerkte dat zij die de Schriften naar de letter lezen, daaruit de conclusie trekken dat ook christenen de sabbat moeten vieren. Ook de zondag is niet in de plaats gekomen van de sabbat. De Boer schrijft: “Jezus en de apostelen namen de sabbat en tilden deze van de aarde naar de hemelse gewesten, van het uiterlijke rusten en adem scheppen op een speciale dag Exodus 31 vers 16 en 17 (Ex. 31:16-17) naar het ingaan in de innerlijke rust door het geloof in Jezus Christus Hebreeën 4 vers 3; Hebreeën 4 vers 10 (Heb. 04:03; Heb. 04:10). Elke dag is dan een heden, indien gij zijn stem hoort! Hebreeën 4 vers 7 (Heb. 04:07).

Nieuwe schepping

Nog enkele citaten uit dat artikel: “De geestelijke, hemelse sabbat gaat veel dieper dan alleen maar een zevende deel van je tijd geen arbeid te verrichten, uiterlijke rust te genie­ten en God op die dag extra, heel specifiek te dienen. In de Galatenbrief noemt Paulus in het bijzonder het gevaar terug te keren naar de wet van Mozes en opnieuw daaraan dienstbaar te worden. In dit verband zegt hij: “Dagen, maanden, vaste tijden en jaren neemt gij waar.

Ik vrees dat ik mij wellicht tever­geefs voor u ingespannen heb” Galaten 4 vers 10 en 11 (Gal. 04:10-11). Toch verwachten sommigen hier gerechtigheid door. Dat deden ze in die tijd ook met de besnijdenis. Paulus wist wat werkelijk van bete­kenis was: of men een nieuwe schepping is”.

“In Romeinen 14 lezen we over ster­ken en zwakken. Daarbij komt ook het al of niet houden van dagen aan de orde. Paulus schrijft: “Deze immers stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze allen gelijk”. Dit probleem kwam naar voren bij een uit Joden en uit heidenen gevormde gemeente”.

In onze dagen proberen allerlei leringen de Gemeente van Christus binnen te dringen, die hoewel ze soms heel subtiel en minder belang­rijk lijken, veelal afremmend en ver­warrend werken. Het is daarom eens te meer belangrijk op te groei­en tot stabiele, volwassen christe­nen, zodat onze tegenstander geen enkele rol kan spelen die belemme­rend werkt. Het gaat er tenslotte om dat we geheel en al gaan functione­ren naar de wil en de bedoeling van God, zodat al Zijn eigenschappen (liefde, blijdschap, goedheid, recht­vaardigheid, enz. ) zoals deze geo­penbaard werden in Jezus Christus, ook in ons ten volle tot openbaring komen.

Ayaan Hirsi Ali en de Islam

“De drie grote godsdiensten, Jodendom, Christendom en Islam, hebben zoveel gemeen dat ze maar samen moesten gaan en misschien gebeurt dat op de duur ook wel”. Opmerkingen als deze en andere horen we zo nu en dan en ook christenen maken soms opmerkin­gen in die richting: “We hebben toch allemaal met dezelfde voorgeschie­denis te maken, we kennen bijvoor­beeld allemaal Abraham en weten wie hij was, waarom zou dat dan niet kunnen?”

Natuurlijk is het niet verkeerd over deze vragen na te denken, maar dan blijkt al spoedig dat we hier te maken hebben met een gevaarlijke redenering die niets met het echte geloof te maken heeft. Dit is name­lijk altijd gebaseerd op Jezus Christus. Hij is de enige weg om vrede met God te ontvangen en -wat zeer belangrijk is- Hij maakt het mogelijk als nieuwe scheppingen te kunnen functioneren. Dat gebeurt na de ‘grote verandering’ als we het rijk der duisternis verlaten hebben en het Koninkrijk van God binnen­gaan.

Juist dit ‘functioneren als nieuwe schepping’ maakt ons tot gelovigen die geen theorie aanhangen maar het leven zoals God dat bedoeld praktisch te kunnen beleven.

Alleen theorie

Veel religie is alleen theorie, dat wil zeggen zonder het door God bedoel­de leven. Men kan geloven in ‘de let­ter’ van Koran of Bijbel, maar wan­neer Zijn goedheid en liefde niet aanwezig zijn, wanneer uit niets blijkt dat het nieuwe leven, zoals Christus dat tot openbaring bracht, ook in eigen leven zich gaat openba­ren, zijn we misschien wel religieus bezig, maar hebben met een schijn van godsdienst de kracht daarvan verloochend.

Hoe men intensief verbonden kan zijn met een bepaalde religie blijkt nog eens weer uit de grote aandacht die de media de laatste maanden hebben geschonken aan Ayaan Hirsi Ali die in 1969 in Somalië werd geboren, zich losmaakte van de Islam en in Nederland kwam om hier te studeren. Ze werkte als tolk in abortusklinieken en Blijf van­ mijn lijfhuizen en als wetenschappe­lijk medewerker was ze verbonden aan de Wiardi Beckmans stichting van de Partij van de Arbeid. Met haar openlijke kritiek op de Islam oogstte zij, behalve lof, ook veel kritiek. Dreigementen zorgden er voor dat zij moest onderduiken. In okto­ber 2002 stapte Hirsi Ali over naar de VVD omdat ze meent bij die par­tij de belangen van de mishandelde allochtone vrouw beter te kunnen behartigen.

In een uitgebreide interview, dat Arjan Visser van het dagblad Trouw onlangs met haar had, vertelt Hirsi Ali onder andere dat zij de Islam, je overgeven aan de wil van Allah, een achterlijk uitgangspunt vindt, “maar dat wil niet zeggen dat ik de dragers van het geloof ook achterlijk vind. Zij lopen achter. Dat is iets anders. Zij kunnen nog vooruit”.

Mohammed

Over Mohammed zegt zij het vol­gende: “Op het beledigen van Allah ’s profeet, Mohammed, staat de dood­straf. Dat heeft de profeet zelf van God vernomen, zoals hij wel vaker boodschappen doorkreeg die hem goed van pas kwamen. Lees het maar na in de Koran: hij stal Zayneb, de vrouw van zijn leerling door te zeggen dat het de wil van Allah was. En erger nog: hij werd verliefd op Aisa, de negenjarige dochter van zijn beste vriend. Haar vader zei: ‘Wacht alsjeblieft tot ze de puberteit heeft bereikt’, maar Mohammed wilde niet zo lang wachten. Dus wat gebeurt er? Hij krijgt van Allah de boodschap door dat Aisha zich moet klaarmaken voor Mohammed.

Dat is kennelijk de leer van Mohammed: het is geoorloofd om het kind van je beste vriend af te pakken. Mohammed is, gemeten naar onze westers maatstaven, een perverse man. Een tiran. Hij is tegen vrije meningsuiting. Als je niet doet wat hij zegt, loopt het verkeerd met je af. Dat doet mij denken aan al die megalomane machthebbers uit het Midden-Oosten: Bin Laden, Khomeini. Saddam. Vind je het vreemd dat Saddam Hoessein er is? Mohammed is zijn voorbeeld. Mohammed is een voorbeeld voor alle moslimmannen. Vind je het vreemd dat zoveel moslimmannen gewelddadig zijn? Jij schrikt ervan als ik die dingen zeg, maar je maakt een fout die de meeste autochtone Nederlanders maken: je vergeet waar ik vandaan kom. Ik ben moslim geweest, ik weet waar ik over praat.

Postume chantage

Ik vind het verschrikkelijk dat ik, levend in een democratisch land, waar het recht op vrije meningsui­ting ons hoogste goed is, nog altijd te maken heb met de postume chantage van de profeet Mohammed. In Nederland mag meneer Aboutaleb de Koran lezen en denken: die Mohammed is fan­tastisch. En ik mag vinden: Mohammed is als individu verachte­lijk. Mohammed zegt dat een vrouw binnenshuis moet blijven, een sluier moet dragen, bepaald werk niet mag verrichten, niet hetzelfde erfrecht heeft als haar man, gestenigd moet worden als zij overspel pleegt – ik wil laten zien dat er ook een andere wer­kelijkheid is dan de ‘waarheid’ die, met behulp van Saoedisch geld, over de wereld wordt verspreid. Ik weet dat de vrouwen die zich moslim noemen mij nog niet zullen snap­pen, maar op een dag zullen ze de oogkleppen afdoen. We moeten alle socialisatiekanalen – gezin, onder­wijs, media – inzetten, om ervoor te zorgen dat moslimvrouwen zelfstan­dig en inkomensonafhankelijk wor­den. Dat vergt heel veel jaren, maar op een dag zal die vrouw, net als ik destijds, beseffen: ik wil het leven van mijn moeder niet”.

“Allah zegt: eerst gehoorzaam je mij, dan gehoorzaam je de profeet Mohammed en daarna je vader en moeder. In alles. Er is maar één moment waarop je ongehoorzaam mag zijn: als ze je vragen niet langer in Allah te geloven. Ik heb lang gewacht met het naar buiten bren­gen van mijn breuk met de Islam. Bang voor de consequenties: het ver­lies van mijn familie. Ik heb mijn leven lang de kool en de geit willen sparen – tot het niet langer kon. Alles wat ik nu doe, alles wat ik schrijf en zeg, had ik niet kunnen doen als ik in die spagaat was blij­ven steken. Nu staat er een grote, lege God tussen ons in; mijn familie wil mij niet meer zien. Zo pervers kan religie zijn: ze infiltreert in intieme relaties en dwingt ouders te kiezen tussen hun kinderen en hun God”.

“Ze zijn altijd in mijn gedachten. Er is gemis. Verdriet. En toch kan ik mijn schuldgevoelens beter de baas nu ik niet langer geloof dat ik mijn ongehoorzaamheid moet bekopen met een plaatsje in de hel. Wat mij zo verdrietig maakt, is de gedachte dat dit allemaal zo onnodig is: waar­om accepteren ze mij niet zoals ik ben?”

Geen automatisme

Tot zover Hirschi Ali in het inter­view in Trouw, waarover wij de vol­gende opmerkingen willen maken: Wij bewonderen de moed en zijn blij dat Hirschi Ali radicaal heeft gebroken met de Islam. Wat zij schrijft over de profeet Mohammed alleen al laat zien hoe pervers deze man was. Zeker niet iemand om na te volgen! Daarmee willen we ons niet negatief opstellen tegenover de vele miljoenen moslims die als zodanig niet beter weten omdat ze uit ‘ moslimouders geboren zijn en opgroeien in landen waar deze reli­gie de overhand heeft. Hetzelfde geldt trouwens voor een religie als het Christendom, waarmee we dan het naam-christendom bedoelen. Wij kunnen uit ‘gelovige ouders’ geboren zijn, christelijk opgevoed, maar zullen uiteindelijk zélf moeten kiezen om een werkelijk christen te worden. Er is geen automatisme! En onder een ‘werkelijk christen’ ver­staan wij dan zij die door bekering en wedergeboorte een nieuw leven zijn begonnen. Gods Geest heeft hen overtuigd, zij zijn ‘uit de Geest’ geboren en gaan hoe langer hoe meer ontdekken wat dit nieuwe leven werkelijk betekent.

Vooral dat laatste is zeer belangrijk! Blijft dit achterwege en blijft men in een beginstadium van dit nieuwe leven steken dan kan het rijk der duisternis toch nog geregeld infiltre­ren en de geloofsontwikkeling afremmen. Dan ontdekt men bij­voorbeeld niet dat God enkel goed is en Zijn liefde alle mensen omvat! Ook ontdekt men dan niet wat het betekent in de echte vrijheid van Christus te kunnen leven. En wat Hirsi Ali betreft: laten we hopen, bidden en geloven dat ook zij dat échte geloof leert kennen. Daarbij mogen wij bedenken dat niets onmogelijk is bij de God die wij die­nen!

 

Genade en gehoorzaamheid door Jildert de Boer

Onder de titel ‘Gehoorzaamheid en genade’ verscheen in het vorige num­mer het eerste deel van dit tweedelige artikel over dit onderwerp. Het accent werd toen gelegd op de gehoorzaam­heid. In dit tweede artikel volgt een verdere belichting van dit belangrijke onderwerp waarbij het accent valt op de genade. Jildert de Boer maakt vooral duidelijk hoe beide facetten van ons geloofsleven onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn (-red. ).

 

De genade gekomen

Wat een wonder als wij weten dat we genade van God hebben ontvangen over ons (zondige) leven. De genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen! De wet is door Mozes gegeven  Johannes 1 vers 17 (Joh. 01:17) en die omvatte niet de volledige waarheid over God. (Overigens wordt het woord “genade” volgens de concord­antie wel zo’n 30x  gebruikt in het oude testament). Jezus Christus heeft ons (werkelijk) God doen ken­nen Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18). Let wel: Jezus kwam met genade en waarheid. Genade zonder waarheid maakt slap en week. Waarheid zonder genade maakt hard en liefdeloos. Genade en gehoorzaamheid horen daarom bij elkaar en mogen niet van elkaar los­gemaakt worden, of tegenover elkaar worden gezet.

In het voorgaande hebben we uitge­breid stilgestaan bij de gehoorzaam­heid aan de waarheid. We zagen dat je je mag beroepen op de genade van God, maar dat dit een valse ondertoon krijgt, als je doorgaat met het je niets aan te trekken van som­mige geboden van God. Wij weten dat Gods grote gebod de liefde is. Dat neemt niet weg dat het onder­richt van Jezus, bijv. , in de Bergrede, of in Johannes 14, 15 en 16) en het onder­wijs der apostelen (bijv. in de eerste Johannesbrief, enz. ) doorspekt is met vermaningen, aansporingen, opdrachten, richtlijnen of geboden en raadgevingen of adviezen. We noemen maar de uitdrukking in 2 Petrus 3 vers 2 (2 Petr. 03:02): “het gebod uwer apostelen van de Here en Heiland”. ‘ Genade maakt nu juist dat je de Here en zijn woorden gaat gehoorzamen in alles. Door genade leren we Hem kennen als Verzoener en Heiland; door gehoorzaamheid aanvaarden we Hem tevens als Heer en Koning over ons leven bijvoorbeeld Kolossenzen 2 vers 6 (Kol. 02:06).

Een dubbel deel

In 2 Korinthe 1 vers 15 (2 Kor. 01:15) gebruikt de Statenvertaling de term “opdat gij ene tweede genade zoudt hebben”. In Johannes 1 vers 16 (Joh. 01:16) staat de uitdrukking: “Immers uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade”. Zo kun je bijvoorbeeld spreken over de genade tot zonde­vergeving en de genade om de heili­ge Geest te ontvangen met kracht tot overwinning op de zonde. De Geestesdoop is een genadedoop (zoals je de waterdoop een getuigenisdoop en de vuurdoop een lijdens- doop zou kunnen noemen).

De eerste genade die God ons geeft, is ons al onze ongehoorzaamheid te vergeven. Het zijn de gunstbewij­zen des Heren dat wij niet omgeko­men zijn! Klaagliederen 3 vers 22 (Klaagl. 03:22). Lof en dank aan God!

De tweede genade is dat God ons helpt en kracht geeft, om te gehoor­zamen aan Gods wil.

In Romeinen 6 vers 14 (Rom. 06:14) staat: “immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade”. Je zou kunnen spreken over bedekkende genade (over zonden) en beheersen­de genade (tot overwinning). Onder deze genade verliest macht der zonde zijn heerschappij.

Er is passieve genade als vrije, onverdiende gunst van God aan zondaren (“O, God wees mij zon­daar genadig”, Lucas 18 vers 13 (Luc. 18:13) en actieve genade, die je werkzaam en gehoor­zaam maakt.

Er is een genade tot redding die je niets kost bijv. Romeinen 3 vers 24 en Handelingen 15 vers 11 (Rom. 03:24, Hand. 15:11) en er is een genade tot Discipelschap, die je alles kost, omdat die je oproept tot totale gehoorzaamheid Lucas 14 vers 2; Lucas 14 vers 6; Lucas 14 vers 27; Lucas 14 vers 33 (Luc. 14:02; Luc. 14:06; Luc. 14:27; Luc. 14:33). Nogmaals: bij een discipel hoort een gedisciplineerd leven. Een discipel hoeft niet te zoeken naar “roeservaringen”, zoals bijv. het zogenaamde “vallen, lachen en schudden in de geest” of een andere “zucht naar manifestaties”, maar de Geest richt je juist met dubbele genade op, om te gaan dienen en zegenen in het praktische leven.

Er is een genade voor ons (Jezus is voor mijn zonden gestorven en dat is mijn redding om niet, d.w.z. gra­tis) en er is een genade met ons en in ons, waarin we kunnen groeien 2 Petrus 3 vers 18; 2 Korinthe 4 vers 15 (2 Petr. 03:18; 2 Kor. 04:15). Paulus zegt eerst “maar door de genade Gods ben ik, wat ik ben” en vervolgens: “en zijn genade aan mij is niet tever­geefs geweest, want ik heb meer gearbeid dan zij allen, doch niet ik, maar de genade Gods die met mij is” 1 Korinthe 15 vers 10 (1 Kor. 15:10).

Tegen de Korinthiërs heeft Paulus ook als een medewerker van God vermaant “de genade Gods niet tevergeefs te ontvangen” 2 Korinthe 6 vers 1 (2 Kor. 06:01). Dan werkt de genade niets uit en dat is triest.

De eerste genade is genade zonder werken (der wet) (Gal. 02:21; Gal. 05:04; Ef. 02:08-09), maar de tweede genade voert tot een overvloed aan goede werken 2 Korinthe 9 vers 8 (2 Kor. 09:08). Dit zijn werken in God verricht, door de kracht van de heilige Geest.

Genade wordt soms voorgesteld als een “zacht doekje voor het bloeden”, maar de Bijbel wekt veeleer op tot “wees krachtig in de genade” 2 Timoteüs 2 vers 1 (2 Tim. 02:01). Voor verdere, diepere gehoorzaamheid in de details of sub­tiele dingen van ons leven is er weer meer genade van God nodig. Er is een voortdurende wisselwerking tus­sen genade en gehoorzaamheid! In 1 Petrus 1 vers 13 tot en met 17 (1 Petr. 01:13-17 wordt zowel gesproken over “vestig je hoop volkomen op de genade” als over “voegt u als gehoor­zame kinderen” en “wordt ook gij- zelf heilig in Al uw wandel”. Des te grotere genade Jakobus 4 vers 6 (Jak. 04:06), des te meer volkomen gehoorzaamheid 2 Korinthe 10 vers 5 en 6 (2 Kor. 10:05-06). Heerlijk om je naar uit te strekken, nietwaar? Lees de aan­hef van sommige brieven in het nieuwe testament, die spreken over een vermenigvuldiging van de gena­de! In de komende eeuwen zullen wij een overweldigende rijkdom Zijner genade mogen tonen naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus Efeze 2 vers 7 (Ef. 02:07).

Van Jezus is geschreven dat er woor­den van genade van zijn lippen kwa­men Lucas 4 vers 22 (Luc. 04:22) en in de gemeente komt er heel wat genade via anderen over ons heen door middel van nut­tige, opbouwende woorden vol zegen Efeze 4 vers 29 vergelijk Handelingen 4 vers 33 (Ef. 04:29; Hand. 04:33).

Genade en nederigheid

Een belangrijke zaak is ook dat genade en nederigheid met elkaar in verband staan, want “de nederigen geeft Hij genade” Jakobus 4 vers 6 en 1 Petrus 5 vers 5 (Jak. 04:06 en 1 Petr. 05:05).

In de gemeente kan van alles gebeu­ren, maar door te kunnen buigen, je te verootmoedigen en de minste te zijn, kan Gods genade je te hulp komen en alle lastige situaties oplos­sen. Problemen ontstaan als we op de ander zitten te wachten dat die zijn ongelijk bekend (dat is zijn/haar zaak), of als wijzelf voor ons eigen gelijk op onze strepen gaan staan over misschien wel onbenullige zaken. Genade van God helpt je om te kunnen te relativeren, hoofd- en bijzaken te onderscheiden en zelf als eerste vergevingsgezind te zijn bij misverstanden, miscommunicatie en misinterpretatie. Je bewust te zijn van ontvangen genade van God, maakt je ruimhartig om de ander royaal genade te schenken bij een fout, verkeerde beoordeling of iets dergelijks.

Uiterlijke gehoorzaamheid?

Laten we niet tevreden zijn met uiterlijke gehoorzaamheid, zo van: we zitten in de samenkomst en lopen mee in het gareel. Denk aan de plichtsgetrouwe, wettische oudste zoon, die alle genade van de Vader ter beschikking had, maar het niet kon verkroppen dat aan “die zoon van u” (de jongste en wetteloze) genade en vreugde werd bewezen door de Vader. Laten we onszelf de spiegel voorhouden, of we hier enige gelijkenis met onszelf kunnen vin­den.

Natuurlijk hoeven we ook niet (aan de buitenkant) de indruk te wekken achter te blijven vergelijk Hebreeën 4 vers 1 (Heb. 04:01) door bijvoorbeeld niet mee te zingen in de samenkomst, of de collectezak achteloos aan ons voorbij te laten gaan. Hierin kan men elkaar niet oordelen, maar ieder zie toe op zijn of haar eigen wandel en wij mogen elkaar stimuleren tot het goede, wel­gevallige en volkomene. Ware gehoorzaamheid is uiteindelijk een hartenzaak, die weliswaar uit werken blijkt. Want: “zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk, en die, waarmee het anders gesteld is, kun­nen niet verborgen blijven” 1 Timoteüs 5 vers 25 (1 Tim. 05:25).

Een W. W. J. D. -armbandje (=What would Jesus do?) dragen is een aar­dig symbool, maar is die gezindheid aan de binnenkant ook zo, dat ik genade vind om hulp te verkrijgen te gelegener tijd (Heb. 4:16) dat wil zeggen als er een verzoekingssituatie zich aandient? Vind ik dan genoeg helpende genade, om aan God gehoorzaam te reageren, dat wil zeggen “als Jezus”, die zachtmoedig en nederig van hart was? Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

Veranderde genade

Tegen Paulus zei de Heer in de let­terlijke en figuurlijke stormen in zijn leven “Mijn genade is u genoeg” 2 Korinthe 12 vers 9 (2 Kor. 12:09). Sommigen veranderen en vervalsen dit tot het maar door kunnen gaan met zondigen met als argument “er is toch genoeg genade” Romeinen 6 vers 1; Romeinen 6 vers 15 (Rom. 06:01; Rom. 06:15). Met zulke leuzen maakt men de genade goedkoop, ter­wijl het een dure losprijs was waar­mee Hij ons gekocht en betaald heeft 1 Korinthe 6 vers 20 Statenvertaling (1 Kor. 6:20). Op die wijze wordt de genade in los­bandigheid verandert Judas 4 (Judas 01:04). Losbandigheid= los van banden, dus zonder geboden ofwel zonder te gehoorzamen aan onze enige Heerser en Here Jezus Christus. In 2 Korinthe 12 vers 9 (2 Kor. 12:09) bedoelt de Heer met “Mijn genade is u genoeg” nu juist dat Zijn genade ook in de moeilijkste omstandigheden, als een engel van satan met vuisten slaat, voldoende zal zijn, om ertegen bestand te zijn, kortom: dat Hij toereikende genade zal geven om die zware situaties aan te kun­nen. Er is genade om leed te kunnen verdragen 1 Petrus 2 vers 19 en 20; Filippenzen 1 vers 29 (1 Petr. 02:19-20; Filip. 01:29). Laten wij de ware genade vasthou­den 1 Petrus 5 vers 12  (1 Petr. 05:12), dat is de genade Gods die je in waarheid hebt leren kennen Kolossenzen 1 vers 6 (Kol. 01:06). Deze ware genade geeft je nooit een vrijbrief om te zondigen, of van de genade een “slappe voorstelling” te maken, om aan de gehoorzaamheid te ontko­men, of er niet zuiver, serieus en nauwkeurig mee om te gaan. Helaas nemen sommigen een loopje met de vrijheid in Christus door deze te gebruiken als een aanleiding voor het vlees Galaten 5 vers 13 (Gal. 05:13).

Tweevoudige genade

Er is genade van God als men de nederlaag geleden heeft tegen de vij­and op een bepaald punt. Ik noem dit voor het gemak “lig-genade”, maar blijkens 1 Johannes 2 vers 1 en 2 (1 Joh. 02:01-02) is dat niet het gewone, maar als dit gebeurt dan hebben wij een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de rechtvaardige. Dit kunnen we ook aandui­den met “genade achteraf” en dat is een troost.

Maar Gods bedoeling is “sta-genade”, dat is genade te vinden, om te blijven staan in gehoorzaamheid aan God en dit is “genade vooraf” en dat is dubbele troost. Iemand zei eens: “liggen staat ons veel meer aan dan dat staan ons ligt” en dat is wel raak getypeerd, maar zo mag het niet blij­ven! “Zo moet het voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, doch levend voor God in Christus Jezus” Romeinen 6 vers 11 (Rom. 06:11). Je kunt dood voor God zijn en levend voor de zonde of je bent dood (en doof!) voor de zonde en levend voor God! In Titus 2 vers 11 (Titus 02:11) lezen we dat de genade Gods verschenen is, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden. Deze opvoedende genade brengt ons onder meer tot een recht­vaardig en godvruchtig leven Titus 2 vers 12 (Titus 02:12) en tot een volijverig zijn in goede werken Titus 2 vers 14 (Titus 02:14).

Opvoeding

Opvoeding, van genade tot gehoor­zaamheid of de invloed van de geestenwereld tot wetteloosheid.

Wat mij op het hart ligt is erop te wijzen dat kinderen en jeugd “aan hun ouders ongehoorzaam” 2 Timoteüs 3 vers 5 en Romeinen 1 vers 30 (2 Tim. 03:05 en Rom. 01:30) een teken is van zware tijden in de laatste dagen en dit gaat ons in de gemeenten en in de gezinnen niet automatisch voorbij. De geest van wetteloosheid is in opmars en doet wat hij kan om onze kinderen en jeugd mee te sleu­ren. Dit geeft geen reden tot paniek of angst, maar we mogen ons opstel­len vanuit Gods rust Hebreeën 4 vers 11 (Heb. 04:11) en elkaar opwekken, opdat niemand ten val kome door voorbeelden tot ongehoorzaamheid te volgen.

Integendeel: laten wij met vrijmoe­digheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden, om hulp te verkrijgen te gelegener tijd. Als wij als ouderen het zegel van God niet aan onze voorhoofden heb­ben (=vernieuwing van denken), dan lopen wij het gevaar dat het “groene gras” verbrandt, dat wil zeggen: dat de opgroeiende jonge mensen een prooi kunnen worden van wetteloze machten der duisternis Openb 8 vers 7; Openbaringaring 7 vers 3; Openbaring 9 vers 4 (Openb. 07:03; Openb. 08:07; Openb. 09:04). Laten wij onze kinderen en onze jeugd vurig claimen voor het Koninkrijk God en de genadetroon in onze bidstonden als het ware “bestormen”, zodat de goede engelenwereld ten dienste van hen bewogen wordt en zij wel bewaard blijven. De boze machten kunnen dan niet zomaar met onze kinderen hun wetteloze werk ver­richten, wat zij wel wensen. De goede engelen zijn er ook nog en zij worden door God ingezet ten dien­ste van ons Hebreeën 1 vers 14 (Heb. 01:14). Let erop dat Samuël en Mozes in een goddeloze  omgeving genadig bewaard bleven in gehoorzaamheid aan God op het gebed van hun ouders!

In de opvoeding gaat het naast bescherming en geborgenheid bie­den toch ook om het bij het opgroei­en steeds meer los te durven laten in vertrouwen op de genadevolle en liefderijke hand van de Heer.

Uiteraard ontslaat dit ons niet van goede, ouderlijke zorg en -al naar gelang de leeftijd- het houden van de vinger aan de pols.

Onze kinderen komen op school en werk met heel veel in aanraking uit het rijk der duisternis, maar wij als ouders geloven dat de engelen erbij kunnen, waar wij er op een bepaald moment niet (meer) bij kunnen.

Wat een genadegift zijn ook onze kinder- en jeugdleiders, die soms hun harten kunnen bereiken, waar wij als ouders dat op een gegeven moment niet altijd kunnen, ook al dragen wij de eerste verantwoorde­lijkheid.

Wij hebben continu genade en wijs­heid van God nodig. Daar bidden we al om als wij de kleine kinderen “opdragen” aan de Heer te midden van de gemeente. We werken eraan dat ze gehoorzaamheid leren: “Kinderen, weest uw ouders gehoor­zaam [in de Here], want dat is recht” Efeze 6 vers 1 (Ef. 06:01). Maar ook: “Vaders, prik­kelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden” Kolossenzen 3 vers 21 (Kol. 03:21). En: “voed hen op in de tucht en in de terechtwijzing des Heren” Efeze 6 vers 4 (Ef. 06:04). Wij dienen ons op te stellen tegen een geest van brutaliteit, die tegenwoordig heel algemeen tot de (wetteloze) “tijdgeest” hoort. Het is duidelijk dat we hier genade moeten leren vinden, om gehoorzaamheid te bevorderen in onze huizen. Een gouden regel daarbij is: “woorden wekken, maar voorbeelden trekken”. Respect kun je namelijk niet afdwin­gen, maar wel door verlokking ver­werven. Daarbij hoort allereerst het zoeken naar een goed contact en een harte band met de kinderen. Tijd in je kinderen investeren is waardevol gebruikte tijd. Op dit gebied moet ik zelf ook regelmatig door herinnering wakker gehouden worden. Dat het hart der vaderen (merk op het initia­tief!) teruggevoerd wordt tot de kin­deren en het hart der kinderen tot hun vaderen (als gevolg!) reikt Maleachi 4 vers 6 (Mal. 04:06) ons zo opwekkend aan. Op die wijze wordt de zogenaamde generatiekloof onder ons gedicht en verstaan oudere en jongere mensen wat er in elkaars hart leeft!

Het aloude negatieve geluid van “die jeugd van tegenwoordig” verstomt daarbij en de ouderen ontwikkelen een warm hart voor het geslacht dat na hen opgroeit!

Wat gaaf als jonge mensen breken met de geest van brutaliteit en respectloosheid jegens ouderen, wat in de maatschappij zo algemeen voorkomt en geheel anders gaan leven Efeze 4 vers 20 (Ef. 04:20) en niet een beetje anders al O.K. vinden. Hoe heerlijk als jonge mensen genade vinden om te kiezen voor gehoorzaamheid en zich kunnen (leren) houden aan bepaalde huisregels, die hun ouders op een bepaalde leeftijd tot hun heil en vrede gesteld hebben. Wie gehoorzaam wil zijn, leert simpel klokkijken en kan (mobiel) bellen naar zijn ouders of het wellicht een half uur later mag worden, dan thuis eerder was afgesproken.

Geweldig als bijvoorbeeld -door genade van de Here- het inzicht bij de jeugd ontstaat dat het nachtleven niets is voor christenjongeren, omdat wij de dag toebehoren en de werken der duisternis af willen leg­gen vergelijk 1 Thessalonicenzen 5 vers 5 tot en met 8; Romeinen 13 vers 11 tot en met 14

(1 Thess. 05:05-08; Rom. 13:11-14).

Genade tot reinheid

Tenslotte wil ik attenderen op een heldere richtlijn die de apostel Paulus ons gaf: “Vormt geen onge­lijk span met ongelovigen” 2 Korinthe 6 vers 14 (2 Kor. 06:14), een gebod dat ook in de natuurlijke wereld geldt en wat onder andere inhoudt: zoek geen verkering met een ongelovige jon­gen of meisje. Kijk uit met zoge­naamde bekeringen, om de jongen of het meisje te krijgen.

Als de ene helft van het span op een tafel staat en de andere helft van het span ongelijk op de grond, dan is het veel makkelijker om degene op de tafel (de christen) naar beneden te trekken, dan dat degene die bene­den staat naar boven gehesen kan” worden. De invloed van beneden doet zich sterker gelden en helaas hebben wij kostbare jonge mensen af zien glijden naar beneden door een ongelijk span te vormen in verkering met een ongelovige.

Daarom mogen wij meebouwen aan de positieve instelling om alleen een relatie aan te gaan met iemand die van harte de Heer wil dienen en te waarschuwen voor ongelijke span­vorming. Dit bespaart een heleboel problemen. De Heer wekt op tot gehoorzaamheid bij relatievorming en bij Hem kunnen we ook genade vinden over ons leven, om op dit ter­rein de goede keuzes en beslissin­gen te nemen, niet in hartstocht en begeerlijkheid, zoals de wereld, maar in heiligheid en eerbaarheid 1 Thessalonicenzen 4 vers 4 en 5; Hebreeën 13 vers 4 (1 Thess. 04:04-05; Heb. 13:04). Men leze eens Ezra 9 en 10 en Nehemia 13 vers 23 tot en met 27 (Neh. 13:23-27). Dat mag dan oude verbond zijn, er zitten voor ons toch nuttige lessen tussen. Dat geldt bijv. ook voor het aandachtig lezen van Spreuken 5, 6 en 7.

Oproep

Nu gaat het erom een besluit te nemen tot volledige overgave aan Gods wil op elk (bewust) punt van ons leven en radicale keuzes daarin te maken. God wil u en mij volle genade daartoe geven!

Gehoorzaamheid wordt dan geen loden last, maar een vreugdevolle zaak om de Heer waardig te wande­len, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10).

 

Op jacht naar het doel  Flitsen uit de Filippenzenbrief deel 10 Cees Maliepaard

“Niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag ernaar of ik het ook grij­pen mocht, omdat tk ook door Christus Jezus gegrepen ben. Broeders, ik voor mij acht niet dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrek­kende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roe­ping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Laten wij dan allen die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien u op enig punt anders gezind bent, God zal u ook dat openbaren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!” Filippenzen 3 vers 12 tot en met 16 (Filip. 03:12-16).

Samen op jacht?

Er is een fundamenteel verschil tus­sen het hijgend hert waarop meedo­genloos gejaagd wordt en de jagers die in een wilde achtervolging het hert naar het leven staan. Het hert is slachtoffer en de jagers zijn de geweldenaars. Geen van beiden zul­len model kunnen staan voor de christen die zich uitstrekt naar het heil dat de eeuwige God in Christus Jezus geven wil. Het hijgend hert laat de psalmdichter niet ten tonele verschijnen vanwege het gehijg of het opgejaagd worden, maar vanwe­ge het feit dat het net zo naar het verfrissende water verlangt als hij dat zelf naar God doet.

Jagers in de zin van geestelijke geweldenaars zullen het Koninkrijk van God helemaal niet kunnen bin­nengaan, ook al zullen ze dat zeker proberen. Geweld heeft immers geen plaats in het vrederijk dat de Here God zich gecreëerd heeft. Want Gods gedachten van heil worden nooit gerealiseerd onder de indrin­gende dwangmatigheid van, bijvoor­beeld, religieuze geesten. Nimmer zal een zoon Gods in ontwikkeling, zich tot een gewelddadige opstelling mogen laten verleiden. En het hert dat meedogenloos achtervolgd wordt, dat smachtend van dorst is en welhaast in ademnood verkeert, kan uiteraard niets doen aan de situatie waarin het terechtgekomen is. Het heeft de boze jagers zeker niet opge­zocht.

Natuurlijk kan een dergelijke situ­atie zich ook wel bij mensen voor­doen, maar dat is dan niet het gege­ven dat Paulus hier bedoelt. Hij heeft niet de jagers van mensen op het oog, maar al evenmin de door hen opgejaagde mens. Paulus jaagt zélf ergens naar. Niet naar geld, het slijk der aarde, niet naar macht of aanzien onder mensen of naar roem die vergaat, maar naar het door God gestelde doel van zijn leven. Hij strekt zich uit naar wat hij van zijn God en Vader en van zijn Meester verwachten kan. Hij noemt dat ‘de prijs der roeping Gods’. Bij een dergelijke opmerking kan men zich afvragen wat de prijs is die de roeping door God zal moeten bedra­gen of wat de (ere) prijs is die genoemde roeping op zal leveren.

Ik ben een koning!

De prijs voor alles waar God een mens toe roepen kan, is al betaald. Die heeft Jezus voldaan. Maar de prijs die ons wordt toegekend bij de voleinding van alle dingen, is iets waar we ons zelf naar uit mogen strekken. Er wordt wel eens gezegd: aan alles hangt een prijskaartje. Maar dat is niet waar als de prijs er eenmaal voor betaald is. Het volle heil dat God een mens wil geven, is derhalve voor ons geen onbereikbare kostbaarheid, maar een gegeven dat duidelijk binnen onze mogelijkhe­den is gekomen. Je moet er voor bij Jezus zijn. Hij heeft zijn leven inge­zet, opdat wij het leven op zouden kunnen pakken dat God van meet af aan bedoeld heeft voor wie burgers van zijn koninkrijk zouden wezen. Dat is de prijs die Paulus najoeg. Niet als een hijgend hert dat met de tong uit de bek over de vluchtweg raast, maar als een koningszoon die de koninklijke waardigheid in ont­vangst gaat nemen. We jagen dus louter op een koninklijke manier. En daarbij dienen we niet te denken aan de jachtpartijen in de koninklij­ke bossen op de Veluwe, want daar zullen we weinig of niets koninklijks aan kunnen ontdekken. We zullen er op bedacht mogen wezen, net als Jezus bezig te zijn. Hij stelt zich er op in, met ons medelevend, ons het koninklijk heil toe te doen komen. Hij is immers de koning van de koningen; Hij voelt zich derhalve voor ons verantwoordelijk. Hij heerst in gerechtigheid over ons ter­wijl wij óók aan het leren zijn als rechtvaardige koningen onze bedie­ningen te vervullen.

Als koningen in het vrederijk van de Vader, bezitten we de autoriteit elke weerstrevende werking der duister­nis te verjagen. Dat doen we dus zonder op een doorlopende demonenjacht uit te wezen. Met Satan worstelen is namelijk helemaal ons doel niet, en nog minder voelen we ons geroepen met hem in discussie te gaan. We hebben slechts de opdracht de duivel te weerstaan, en niet hem in z’n hol op te zoeken. Iemand weerstaan kun je pas als jij of één van je maatjes aangevallen of onder druk gezet wordt. Welnu, de brute bezigheden van Beëlzebub breken we onder zijn handen af. Hoe? Gewoon door hem met gezag in de naam van Jezus weg te jagen. Voorkom dat je door hem wordt opgejaagd, blijf in het klimaat van Gods Koninkrijk. . . in het klimaat dat bepaald wordt door Goddelijke rein­heid, vrijheid, vrede, blijdschap en gerechtigheid. Je mag je ontwikkelen als een koninklijke zoon van de Vader.

Een koninklijk vergeten

Evenals Paulus dat praktiseerde, mogen ook wij met alle vrijmoedig­heid vergeten wat achter ons ligt. Dat is gewoon nodig om los te komen van de dingen uit het verle­den. Dat kan van alles en nog wat wezen: van een verkeerd, zondig leven tot beschadigingen door de inwerking van duivelse machten, al of niet door mensen heen. Je mag herstellen door de onnoemelijke genade van onze Heer, en je zal van alles wat het beeld van God in jouw leven aantast, los mogen komen. Laat het achter je. Van sommige zaken kan een mens vrij eenvoudig loskomen, maar van andere komt er heel wat meer voor kijken. Als je leven een puinhoop is geweest, krijg je er alle tijd voor het puin te rui­men en daarna orde op zaken te stellen. Je mag alles voor het eerst in je leven of voor de tigste keer gaan richten op het plan dat God met jouw leven heeft. Want jij en ik kun­nen veranderen, maar onze God wij­zigt zijn bedoelingen met de mens niet. Met geen enkel mens!

Toch wil ik hier wat bij opmerken. Vergeten wat achter ligt, kan in som­mige gevallen een wel erg goedkope oplossing wezen. Zó goedkoop bedoelt Paulus het niet. Ik denk aan iemand die in een gemeente zeer onheus behandeld is. Zo’n persoon kan tegen degenen die hem mis­kend hebben, zeggen: laten we het maar vergeten. Dat is dan een koninklijk gebaar. Maar wanneer dit tegen het slachtoffer gezegd wordt door een gemeenteleiding die zelf in de fout gegaan is, rammelt zoiets aan alle kanten. Andersom is het natuurlijk niet anders, als de fout bij het individu ligt en deze het naaide gemeenteleiding vergeten wil, is dat is ook een handelwijze die niet door de beugel kan. Alleen degene die onheus behandeld is of schade gele­den heeft zal kunnen vergeten wat achter ligt. Wie zelf een verkeerde houding aan de dag gelegd heeft, zal slechts op één manier aan het verge­ten van het verleden kunnen toeko­men, namelijk wanneer hij z’n onjuiste houding aan God en de betrokken mens (en) beleden heeft. Soms kom je tegen dat een futiliteit jaren later nog wordt kwalijk geno­men. Vergeven en vergeten zijn dan begrippen waarvan men de beteke­nis waarschijnlijk eerst in een woor­denboek op zal moeten zoeken. Degene die zo doet, zal moeilijk kunnen beweren in de gezindheid van Christus te leven. Maar ook komt het voor dat wie echt gele­den heeft onder de onchristelijke houding van medechristenen, hier op een koninklijke manier afstand van nemen kan en het anderen totaal niet toerekent. Dat laatste cor­respondeert uiteraard wél op de levensvisie die ook Christus Jezus had. En dat is ook vandaag de dag nog de levenshouding van de onovertroffen Koning der koningen.

Doe wel en zie niet om!

Wie werkelijk levensvernieuwing kent (op basis van het volbrachte werk van Jezus) mag leren niet meer bezig te zijn met wat achter ligt. Een geestelijk mens werkt normaliter niet met een achteruitkijkspiegel. Je hebt die in het leven met de Heer alleen nodig om een achteropko­mende vijand te signaleren, en niet om doorlopend geconfronteerd te worden met de bedenkelijke sporen die je wellicht zelf achtergelaten hebt. Trouwens, omzien naar wat je goed gedaan hebt, heeft ook een bedenkelijke kant: Sowieso als het een terugblik is naar zaken waar je schouderklopjes voor verwacht. Die aanrakingen hoeven op zich natuur­lijk niet verkeerd te zijn, maar dat is wel het geval als het iemand daarom te doen is.

Hoe zit het trouwens met het vol­maakt zijn – zijn we dat nu wel of niet? Paulus schrijft in dit kleine stuk zowel het één als het ander. Eerst staat er: niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds vol­maakt zou zijn, en even verder: laten wij dan allen die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. We hebben al eens eerder geconstateerd dat er geen ‘bijbelheiligen’ zijn. Paulus was een mens van gelijke bewegingen als wij. . . ook hij vergaloppeerde zich wel eens, en dat was hij zich kenne­lijk bewust. Vandaar zijn erkentenis: niet dat ik volmaakt zou zijn. Toch heeft hij het enkele zinnen daarna over wij allen die volmaakt zijn. Hoezo volmaakt; praat Paulus hier (profetisch) met toekomstvisie? Nee hoor, zo ingewikkeld ligt het niet. Hij geeft hiermee aan dat de gezind­heid van Christus (die de onze mag wezen) de volmaakte levensinstel­ling is. Wie allengs meer binnen deze gezindheid leert leven, zal evenredig daaraan naar Gods maat­staven volmaakt bezig zijn.

Paulus moedigt ons aan, naar het­zelfde doel als hij te jagen en in alle rust het beeld van de eeuwige God te dragen. Net zoals Jezus dat deed. Wie over een bepaald punt wellicht anders denkt, mag verwachten dat God hem of haar dat zelf door open­baring duidelijk zal maken.

Kortgeleden zei een jong gemeente­lid tegen mij, dat ze over een niet onbelangrijk leerstellig punt anders denkt dan wij. Ze dacht waarschijn­lijk dat we haar om deze reden niet voor vol aan zouden zien. Maar op de troon van de Koning zal niet wor­den gewikt en gewogen of ieders leer wel voor 100 % correspondeert op Gods volmaakte beginselen, kom nou! Jezus is als fundament van de geestelijke tempel niet fundamenta­listisch bezig, en als de sluitsteen van datzelfde bouwwerk sluit Hij geen levende stenen uit die zich in zijn gezindheid aan het ontwikkelen zijn. Zouden wij het dan anders doen dan onze Meester? Nee toch zeker!

Hoe nu verder?

Als we in Jezus’ gezindheid bezig zijn, zullen we dan alle mogelijke dwalingen in de leer ter wille van de lieve vrede dienen te accepteren? Dienen we door Gods liefde gedre­ven alles maar een plaats te laten krijgen en is het te allen tijde onjuist een afgerond geheel in de prediking naar voren te brengen? Natuurlijk niet: we zullen juist zeer duidelijk mogen wezen over de gedachten van goedheid en heil die God ons open­baart. Maar dat zal in eendracht met de Vredevorst nooit mogen ontaar­den in gedram over de boodschap. We verkondigen het woord van de levende God immers – we rammen het er niet in! Wanneer het iemands verlangen is met ons in het huis van de Vader samen te wonen, daarmee accepterend dat de boodschap van het Koninkrijk der hemelen gebracht wordt zoals die door ons is verstaan, dan verheugen wij ons in het samen in de liefde van de Heer verbonden zijn. Zo simpel is dat. Het is pas dan van problematische aard, als iemand in de gemeente dwars gaat liggen. Maar dan is er geen sprake meer van een verschil van inzicht in de boodschap, dan zal er eerder gedacht moeten worden aan een rebellerende geest. Zo’n geest neemt er immers geen genoe­gen mee alleen maar van mening te verschillen over de interpretatie van een bepaalde Bijbelse gedachte. . .

nee, die is het er echt om te doen het lichaam van Christus schade te berokkenen. Toegeven aan zo’n demonische werking (of nog erger: er zelf mee behept zij Jj) legt de basis voor een definitieve tweedeling in het huisgezin van God. Daarom mogen we de geesten leren onder­scheiden. Dat voorkomt aan de ene kant dat de gemeente het slachtoffer wordt van een dwaalgeest en aan de andere kant behoedt het Gods fami­lie ervoor een goedwillende huisge­noot op een gedachte die van de gangbare mening afwijkt, onheus af te rekenen.

We gaan verder in het spoor dat we gezamenlijk bereikt hebben. We jagen Gods mensen de gemeente niet uit, maar we richten ons mét hen op het doel dat God gesteld heeft. Het kan daarbij heel verrij­kend zijn van elkaars mening kennis te nemen. Dat hoeft geen verwarring te zaaien, want bij een respectvolle benadering tussen leden van het lichaam van Christus onderling, zal niemand een ander onder druk zet­ten. We zijn immers op jacht naar het doel? Welnu, dat is te allen tijde het doel dat door God gesteld is. Ik wil anderen of mijzelf het doel niet laten missen door leerstellige haarkloverijen. Want het gaat er niet om dat ieder mijn visie of die van een ander overneemt, maar dat Gods goedheid in alle mensen open­baar komt. Ieder die wil mag komen op Gods uitnodiging. De fijnzinnigste Schriftgeleerde en de grofste crimineel, elkeen is van harte welkom bij de Heer. Laat het bij ons niet anders wezen!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Leven in onschuld

Aan ene Philippus van Macedonië wordt het gruwelijk gezegde ‘Divide et impira’ (verdeel en heers) toegeschre­ven. Het wil zoveel zeggen als ‘zaai verdeeldheid, dan zul je kunnen heer­sen’. Als er iets is wat onze tegenstander ten voeten uit tekent, dan is het deze uitspraak wel. Zijn naam ‘duivel’ is afgeleid van het Griekse woord ‘diabolos’, vaak vertaald met ‘tegenstander’ en aanklager’. Wanneer je dit woord wat nauwkeuriger bekijkt wil het zoveel zeggen als ‘uiteenwerper’ en ‘door elkaar gooier’. Samengevat wilde ik maar concluderen dat hij dat wat bij elkaar hoort uit elkaar trekt en dat wat niet bij elkaar hoort met elkaar ver­mengt.

Origineel horen mens en God bij elkaar, ook de mensen onderling (‘brotherhood of men’) en de tegenstander heeft dat vanaf een vroeg begin uiteen getrokken, met geweld en verleiding. De mens werd van God losgemaakt en God zag Zijn dierbaarste schepsel gaan. Er moet een groot verdriet door Hem zijn heen gegaan toen dit gebeur­de. Daarna heeft Hij gelukkig vijand­schap gesteld tussen de duivel en de vrouw (de mensheid), want mens en duivel horen niet bij elkaar. De liefde maakt scheiding tussen goed en kwaad, de zoon van Zijn liefde heeft dat bewe­zen, zodat de gelovige mens weer kan worden verenigd met de Vader.

Ook heeft de duivel de mensheid onder­ling verdeeld en is erover gaan heersen. Wat heeft er in alle eeuwen al veel bloed gevloeid, het is onvoorstelbaar. En de dood is ook door hem bedacht. Daarenboven heeft hij het beeld van God verduisterd door hem goed én kwaad toe te schrijven, een vermenging. De uitspraak van Jezus: “Luister goed, God is één” maakt een eind aan deze verwarring over de bronnen van goed en kwaad. En tegenover de duivelse gedachtewereld van de verdeling en de heerszucht zou ik graag het tegenover­

gestelde willen plaatsen als uitgangs­punt voor de gelovigen, bewaarheid in Jezus als eerste: “Verbind en wees dienstbaar”.

Er is zoveel verdeeld, er wordt zoveel geheerst en het trieste voorbeeld vind je vooral in de politiek en religie, maar daarover wil ik het nu niet hebben. Wel wil graag iets anders noemen: je kunt innerlijk zo verdeeld zijn. Je wordt dan wel een ‘gebrokene van hart’ genoemd. Eensdeels komt dat doordat je tóch nog een tegenstrijdig idee van God hebt (Hij zou altijd nog wel wat tegen je hebben want er is altijd nog wel wat slechts te vinden nietwaar. . . ?) en anderdeels worstel je (dus) nog steeds met een latent schuldgevoel, meestal iets vaags. Een sterke, genezende vraag van David in Psalm 86 luidt: “Verenig mijn hart”. Met andere woorden: hef die innerlijke verdeeldheid op. En God heeft dat gedaan. Je kunt dan innerlijk wel wonden hebben, maar dat zijn geen zonden. Wanneer Jezus, namens Zijn Vader sprekend, tegen jou zegt: “Je bent rein omdat Ik dat zeg”, dan is dat zo. Je hebt je gebaad, je bent helemaal schoon van binnen. En mocht je, in contact met de aarde, vuile voeten heb­ben, dan is er wel iemand die je voeten wil wassen. Maar je bent schoon voor God en dat is het enige wat telt. Alzo genezen ook je wonden wantje bent innerlijk niet meer verdeeld, je wordt heel, je heelt, wantje bent één aan het worden.

Op dat moment, wanneer je dat

gelooft, komt de tegenstander om die eenheid weer ongedaan te maken* Dan hoefje niet meer in discussie te treden of met veel wapengekletter boze geesten weg te jagen, maar je hanteert het eeuwig-geldige argument in deze rechts­zaak: “Ik beroep mij op het bloed van het lam van God’. En de aanklager verstomt omdat de grond onder zijn beweringen is weggeslagen. En jij hebt weer de genezende ruimte in je leven. Wat een rust geeft het om de eerste zoon van God te geloven, te weten dat God niets tegen zulke mensen kan heb­ben. Hij is veel te blij datje weer teug bent bij Hem.

We zouden, wat deze grondgedachte betreft, een voorbeeld kunnen nemen aan Job. Wat heeft die man geleden en zag er niet uit, maar hij hield zijn onschuld vast in handen. Sommige vrienden waren zo ‘vriendelijk’ om een oorzakelijk verband te leggen tussen zijn ellendige, aardse omstandigheden, zijn ziekte en de dood van Zijn kinde­ren door met vage beschuldigingen te komen, want die mogelijkheid bestond toch? Of niet Job? Ze hielden hem zelfs “voor een door God geslagene en ver­drukte Jesaja 53 vers 3 (Jes. 53:03). Maar Job bleef staan en bond zijn heerlijke onschuld als een diadeem om zijn voorhoofd Job 31 vers 36 (Job. 31:36), een glanzend sieraad in zijn bewust­zijn. Je mag dit kostbare sieraad, gekre­gen van je geliefde, in de hemel laten zien, want je bent getooid met de onschuld van het lam van God.

 

De onzichtbare wereld van God door Gert Jan Doornink

Werkelijke christenen zijn zich, evenals Paulus, bewust dat hun plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Voor velen is dit onbegrij­pelijk, want zij geloven, en zo is het hun ook altijd geleerd, dat zij pas later naar de hemel gaan, daar leef je nu toch nog niet? Zolang we ons echter niet bewust zijn dat we een geestelijke plaats hebben ontvangen, kunnen we ook niet denken, spreken en handelen in overeenstem­ming met de wil van God.

Deze ‘geestelijke plaats’ komt er als we opnieuw geboren worden. Onze eerste geboorte was natuurlijk, toen we als baby in de wereld kwamen, maar onze tweede geboorte is gees­telijk en betekent dat we behalve een wereldburger en ingezetene van het land waar wij als baby geboren zijn, ook ‘ingezetene’ worden van het Koninkrijk Gods, het nieuwe rijk dat eeuwig standhoudt.

Een geestelijk Rijk

Dit is een geestelijk Rijk, nu nog in zijn totaliteit onzichtbaar, maar wel aanwezig. De inwoners ervan zijn mannen en vrouwen die hun geloofsbasis in Christus hebben gevonden en daarom werkelijke christenen zijn. Zij bevinden zich nu nog verspreid in allerlei gemeen­schappen, kerken en kringen, want hun groei naar de volkomenheid in Christus heeft nog niet geresulteerd in één zichtbare, volmaakte gemeen­te die zich kan presenteren als dé Gemeente van Christus.

Dit betekent niet dat een groep christenen onder welke benaming ook, zich niet ‘gemeente van Christus’ mag noemen, als men maar niet van het standpunt uitgaat dat men de enig ware gemeente is en de anderen dat dus niet zijn. Werkelijke christenen gaan anderen niet discrimineren, maar behoren wel geestelijk te groeien en mogen zich daarvan ook bewust zijn. Anders zou men anderen die niet geestelijk gegroeid zijn ook niet kun­nen helpen en stimuleren om ook de ‘volle weg met Jezus’ te gaan. Dat zij geestelijk gegroeid zijn is genade van God. Een genade die God echter bestemd heeft voor alle mensen, maar die men wel moet accepteren. Genade is niet vrijblij­vend, zoals wel eens gedacht wordt, maar behoort aanvaard én beleefd te worden! Anders maken wij een kari­katuur van het woord genade.

De geestelijke geboorte als nieuwe schepping in Christus brengt dus met zich mee dat men geestelijk opgroeit, waarbij het einddoel is: de volwassenheid in Christus.

Daarvoor heeft God een belangrijk ‘hulpmiddel’ ter beschikking gesteld, namelijk Zijn Geest. De doop- en vervulling met Gods Geest is bestemd voor elk nieuw kind van God. Zonder deze Geest kan men het einddoel niet bereiken.

Een nieuwe wereld

Zoals we in het begin van dit artikel al opmerkten betekent het ‘opnieuw

geboren worden’ binnengaan in de geestelijke, onzichtbare wereld van God. De geloofswereld waarvan de basis is de levende God, geopen­baard in Jezus Christus. Het is de ‘nieuwe wereld’ die uiteindelijk ten­ volle gestalte zal krijgen, want het is de wereld zoals God die van oor­sprong heeft bedoeld.

Belangrijk is dat we mogen weten dat God de totstandkoming van deze nieuwe wereld, het volmaakte Rijk Gods, niet zonder ons doet. Wij zijn ten volle ingeschakeld als Zijn mede­werkers. Paulus was daar in zijn tijd al van overtuigd en noemde de gelo­vigen waaraan hij zijn brieven richt­te ‘Gods medewerkers’.

God heeft vanaf het begin de mens er volledig bij betrokken. Wij zijn immers ook de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. En dat de dui­vel -een gevallen engel- roet in het eten heeft gegooid doet daar niets aan af. Het lied “God is getrouw, Zijn plannen falen niet” is ook in dit opzicht volledig waar.

God wil ons deelgenoot maken van alles wat met de totstandkoming van Zijn Rijk te maken heeft. Daarom kunnen we ook niet zonder ons bewust te zijn dat we behoren tot de geestelijke wereld. Zijn Geest ver­bindt zich hoe langer hoe meer met onze geest zodat we daarvoor oog krijgen.

Geestelijke strijd

Juist omdat we behoren tot Zijn geestelijke wereld kunnen we ver­keerde geesten die deze wereld pro­beren binnen te dringen, weerstaan en overwinnen. We noemen dit de ‘geestelijke strijd’ waarmee elk kind van God nu nog te maken heeft, maar die ons geen angst aanjaagt omdat we weten dat we nu nog in een overgangstijd leven, waarin de gevallen engel Satan alles op alles zet om te verhinderen dat Gods Rijk tot stand zal komen. Zijn strijd is echter al bij voorbaat een verloren strijd. Jezus heeft hem als eerste al volledig overwonnen en de werkelijke christenen gaan Hem daarin volgen. Willen we Satan uiteindelijk volledig overwinnen dan is alleen al daarom kennis en inzicht in de geestelijke wereld absoluut noodza­kelijk. En hoe meer we ons bewust zijn te behoren tot die geestelijke wereld, hoe meer we ook daarin inzicht hebben!

Dit is een belangrijk gegeven, want juist daardoor weten we ook hoe te spreken en te handelen in bepaalde situaties.

Dit is het grote verschil met ieder­een die niet behoort tot de werkelij­ke Gemeente van Christus. Niet- christenen en naamchristenen zijn dan ook gemakkelijk te beïnvloeden van de verkeerde kant met alle nega­tieve gevolgen van dien. Het ont­breekt hen aan iedere vorm van geestelijke onderscheiding met als gevolg dat verkeerde en occulte gees­ten hun slag kunnen slaan.

Te behoren en te beleven dat de onzichtbare wereld van God een realiteit voor ons is, is een boeiende en geestelijk rijk makende aangele­genheid. Wij verzamelen daarmee als het ware ‘schatten in de hemel’ wat Jezus al adviseerde toen Hij de vergelijking trok met het ‘verzame­len van aardse schatten’.

Het is de werkelijke Gemeente van Christus, allen die tot het Koninkrijk Gods behoren, die dit de komende tijd meer en meer gaan ontdekken en beleven. En als leden van die Gemeente houden we stand temid­den van alle duisternis tot het licht van Gods heerlijkheid uiteindelijk ten volle gaat doorbreken!  

 

Wie ben ik? Maar. . . wie werkelijk?  Door Peter Koumans

Een bekend TV-programma heet: “Wie ben ik?”.

Daarin moeten mensen proberen uit te zoeken welke persoon of wat voor een voorwerp op het bordje voor hen vermeld wordt. Dat doen zij door vragen aan de anderen te stellen, die alleen als antwoord “ja” of “nee” mogen geven. Door halve waarheden als aanwijzing te geven wordt de ver­warring groter en komt het vaak voor dat men het niet kan raden. Dit is slechts een spelletje.

Geen spelletje is het om een juist ant­woord te vinden op de vraag “Wie ben ik werkelijk?” Dat is soms een moeilijk te beantwoorden vraag.

Daarin wordt je beïnvloed door wat anderen over je denken of zeggen, maar ook door wat jezelf zou willen zijn, maar niet bent.

 

De blijde boodschap

We zullen alleen het antwoord vin­den als we nagaan wat God over ons zegt. Over wie we zijn in Zijn ogen. Als we het evangelie van het Koninkrijk van God gaan ontdekken en beleven.

Evangelie betekent: “blijde bood­schap”. Dus geen boodschap waarin we verkondigen dat God een strenge God is die niets liever wil dan alle zondaren voor eeuwig uitroeien; een God die er lievelingetjes op na houdt en niet omziet naar anderen die bui­ten hun schuld voor altijd verworpen zouden zijn.

Gods evangelie is er altijd op gericht dat de hoorder tot inkeer komt, zich gaat bekeren en Jezus Christus als zijn of haar Heiland aanneemt. En daar blijft het niet bij: God doet er alles aan dat we veranderde men­sen worden. Jezus is ons grote voor­beeld: Hij maakte mensen vrij van boze geesten, Hij herstelde hun innerlijk en vaak ook hun lichaam. Hij laat ons nooit meer alleen, maar belooft dat Hij altijd bij ons zal zijn.

Hij maakt met ons een nieuw ver­bond, dat eeuwig blijft. Ja, Hij geeft ons zelfs de inwoning van de Heilige Geest, die ons wil leiden en vertroosten.

Ieder mens is uniek. We zijn niet zoals auto’s, die van de lopende band komen. We lijken niet op elkaar: niet uiterlijk, maar ook ons geestelijke innerlijk is verschillend. En dat is zeker geen veroordeling.

Integendeel: Paulus laat heel duide­lijk zien in zijn beschrijving van het lichaam van Christus dat het uit ver­schillende delen bestaat. En dat daarin geen verschillen in belang­rijkheid zijn: een hand niet meer is dan een voet, of een oog ten opzich­te van een oor.

De les van Romeinen 7

Romeinen 7 staat op een heel opval­lende plaats. Eerst begint Paulus in zijn brief aan de Romeinen uitgebreid uit te leggen dat niemand door eigen verdienste kan zeggen: “ik ben rechtvaardig”. Alle (volwassen) men­sen zijn ergens in de fout gegaan, dus hebben gezondigd. Dat zijn niet alleen de heidenen (de niet-Joden), maar ook de Joden. En voor allen is Jezus Christus gekomen. Als we Hem gelovig aannemen worden we door Hem vrij van zonden en recht­vaardig voor God.

Als je zover bent dat je gelooft dat Jezus voor je is gestorven en beseft dat Hij wil dat we ook gestorven zijn voor de zonden om te leven voor Hem is het niet moeilijk om de vol­gende stap te nemen: Dopen! Romeinen 6.

Het zou fijn zijn als nu Romeinen 8 daarop zou aansluiten: het leven door Gods Geest en een leven van overwinning. En vaak wordt wel over Romeinen 6 gepredikt en nog veel meer over Romeinen 8, maar Romeinen 7 komt zelden aan bod. Daar zijn we kennelijk in het Volle Evangelie al lang mee klaar. Maar dat is naar mijn mening meestal onterecht.

In Romeinen 7, de verzen 15-17 (Rom. 07:15-17) staat het volgens de Willibrord vertaling zo: “Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe immers niet wat ik wil, maar wat ik verafschuw. Maar als ik doe wat ik eigenlijk niet wil, bete­kent dit dat ik met de wet instem en haar goed acht. In feite echter ben ik het niet meer die handelt, maar de zonde, die in mij woont”.

En in Romeinen 7 vers 21 (Rom. 07:21): “Zo vind ik dan deze regel: als ik het goede wens te doen, is het kwade bij mij aanwezig; want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet van God, maar in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet van de zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? Gode zij dank door Jezus Christus, onze Heer!”

Paulus laat hier de situatie zien van vele oprechte Christenen. Zij heb­ben bewust gekozen voor Jezus Christus en zij trachten de geboden van God te volbrengen. Maar steeds weer zien ze dat het helemaal of gedeeltelijk mislukt. Ze gaan naar de Heer met de bede: ” Heer kom mijn ongeloof te hulp”. Ze weten dat de Heer hen vergeeft, maar worden langzamerhand bang dat de Heer hen toch zal afwijzen. De Heer wil immers dat je gehoorzaam bent, dat je overwinnaar bent. Ze vinden zich­zelf een slappeling, een mislukke­ling.

Soms menen ze de oorzaak gevon­den te hebben: het komt door het “eigen ik”. Die moet je doden, dan ben je er. Maar met zo’n strijd kan je een leven lang bezig zijn en dan nog geen overwinning halen.

Maar vele Christenen gaan niet zover als Paulus. Ze proberen een soort inwendige vrede te maken door te handelen zoals het hun het beste uitkomt. Ze zeggen of denken: “Je kunt ook te fanatiek zijn”. “Je moet voor jezelf opkomen, anderen doen dit niet”. “Zo ben ik nu een­maal, daar moeten anderen reke­ning mee houden”. “Als ze mij niet voldoende waarderen, ga ik weg (bij­voorbeeld uit de gemeente)”.

De Goddelijke maatstaf

Gods Woord zal ons oordelen. En daaruit blijkt dat het niet zozeer het van belang is hoe hard we voor God, of voor de Gemeente werken, maar de gesteldheid waarmee we dat doen.

Dat lezen we in Galaten 5 vers 21 (Gal. 05:21) “Maar de vrucht van de Geest is: lief­de, blijdschap, vrede, lankmoedig­heid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheer­sing. Tegen zodanige mensen is de wet niet”.

En die vrucht moet overal openbaar worden, niet alleen in de gemeente- samenkomsten, maar ook thuis, op het werk, op school. Die vrucht moet onlosmakelijk met ons verbonden zijn. Als je dit beseft ga je ook Romeinen 7 beter begrijpen. Dan blijkt dat er dingen een rol spe­len in je leven, die beletten dat je zachtmoedig bent, die je zelfbeheer­sing te niet doen. Die maken dat je achterdochtig, wantrouwend, jaloers en noem maar op bent.

De Heer wil dat we gaan onderschei­den wat ons drijft in ons handelen en denken. En daar is voor nodig dat we gaan zien wie we werkelijk zijn en dat we scheiding gaan maken tussen wie we echt zijn en tussen alle satanische invloeden, die ons leven negatief beïnvloeden.

De oplossing

Als je die innerlijke strijd onderkent en gaat zien wat (of wie) je drijft om te handelen op een manier, die God niet wil, dan is er maar één oplos­sing: Jezus Christus! Hij maakt vrij. Hij is onze verlosser.

Als gelovigen mogen we voor elkaar bidden en bij elkaar de boze mach­ten uitdrijven in de Naam van Jezus Christus en in Zijn autoriteit, die Hij ons gaf om dat te doen. “In Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrij­ven”.

We verkondigen geen probeer-evangelie. Niet zo: vandaag lukt het niet in eigen kracht, nu dan probeer je het morgen nog eens. Want dat evangelie oorden onze voorouders en ze werden zich bewust dat zij zwakke, armelijke zondaren waren, die nooit zekerheid konden krijgen of zij wel behouden zouden worden. Steeds opnieuw moeten we ons zelf voorhouden: God heeft ons lief. We zijn kostbaar voor Hem. We behoren alleen Hem toe, want God heeft ons gekocht met Zijn Zoon Jezus Christus. Hij wil ons vrijmaken van alle boze machten, die ons leven wil­len beheersen en Hij wil ons gaan herstellen opdat we gaan worden tot degenen, zoals we werkelijk zouden moeten zijn.

Het herstelproces

We zouden wel willen dat alles in één oogwenk was gebeurd: verlos­sing en herstel. Maar het gaat meest­al geleidelijk. Het is een proces dat begint bij onze bekering en doorgaat zolang als we op deze aarde wande­len. Het gevaar is juist dat we gaan denken: “we zijn er”, of “we zijn toch heel wat verder dan die ande­ren”. Paulus was zijn hele leven daarmee bezig. Hij schreef immers in Filippenzen 3, vers 12 tot 14 (Filip. 03:12-14): “Niet dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er naar”.

Gods Woord zal ons daarbij helpen. Daarom zei Jezus in Johannes 8, de verzen 31 en 32 (Joh. 08:31-32): “Als gij in Mijn woord blijft, zijt gij waarlijk discipe­len van Mij en gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrij­maken”.

Die waarheid is alleen in Jezus Christus als het levend geworden Woord! En dat Woord van God helpt om te onderscheiden wat in onze innerlijke mens goed is en wat niet. Zo staat in Hebreeën 4 vers 12 (Heb. 04:12): “Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherper dan enig twee­snijdend zwaard en het dringt door, zo diep, dat vaneenscheidt ziel en geest, gewrichten en merg, en het schift de overleggingen en gedach­ten des harten”.

Het gaat hier niet om onze ziel van onze geest te scheiden. De – Statenvertaling spreekt over verde­ling van de ziel en van de geest. Ik meen dat het gaat om het onder­scheiden het goede, het zuivere van de foutieve beïnvloeding op onze ziel en onze geest.

Wie ben ik?

Daar ben ik mee begonnen en daar eindig ik mee. Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat we vaak niet goed weten wie we zijn. We hebben wel ideeën wat we zouden willen zijn, op wie we zouden willen lijken, of met wie we zouden willen ruilen. Ieder van ons heeft in zijn leven moeilijkheden meegemaakt. Dat kan op allerlei gebied liggen. Hoe zijn we daar mee omgegaan? Hoe heb­ben we dat verwerkt in ons leven? Waarschijnlijk zijn de verwachtin­gen die u had in uw jeugd niet uit­gekomen.

Bent u geworden wat u hoopte? Hebt u gekregen wat u hoopte? We werden teleurgesteld in anderen, door anderen, ja, zelfs in onszelf. We moeten terug naar de bron van ons leven: Jezus Christus! Wat zegt Hij over ons leven? Wie zijn wij voor Hem?

Daarover staat in 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09): “Gij echter zijt een uitverkoren ge­slacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, om de grote daden te ver­kondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zon­der ontferming, nu in zijn ontfer­ming aangenomen”.

 

Innerlijke stabiliteit door Truus van Kaam

Een bos bloemen straalt warmte en hartelijkheid uit.

De verschillende kleuren passen bij elkaar.

Helaas blijven de bloemen niet mooi, na korte tijd zijn ze verwelkt.

In Jesaja 40 vers 8 (Jes. 40:08) lezen we dat het gras verdort en de bloem afvalt, maar dat het Woord van onze God eeuwig standhoudt.

Het gaat om de duurzaamheid en de betrouwbaarheid en niet in eerste instantie om de schoonheid.

Als we ingaan op de roepstem van God in ons hart, komt het zaad binnen.

En als het zaad vrucht gaat dragen begint het herstel.

Door het Woord komt er innerlijke stabiliteit; we worden een altijd groenen­de cipres, van buiten fris en van binnen duurzaam en betrouwbaar zie Jesaja 55 vers 13 (Jes. 55:13).

Als we teruggaan naar het beeld van de bos bloemen zien we dat de bloe­men verwelken en de bladeren afvallen.

Maar, indien we blijvend vrucht dragen zullen de bladeren niet meer afval­len, want zegt Psalm 1 vers 3 (Ps. 001:003):

Hij is als een boom,

Geplant aan waterstromen,

Die zijn vrucht geeft op zijn tijd. Welks loof niet verwelkt;

al wat hij onderneemt, gelukt.

 

Vrees niet! door Froukje Huis

We schrijven eind februari, eigenlijk nog midden in de winter. Maar deze maand is bijzonder zonnig geweest. Aan alles kun je merken: ‘t wordt weer lente. We staan samen voor het raam om te zien of de geplante bol­len al op komen

“Kijk”, zegt Dick, “daar komt poes”. Ja hoor, daar is ie weer, de poes van onze buren, zwart met wit en een wit staartpuntje. Elke morgen stapt hij langs alle tuinen naar ’t zijstraat­je en na enige tijd gaat hij over het plein terug.

Maar vanmorgen blijft hij plotseling staan. Hij snuffelt in het gras, spitst zijn oren en kijkt rond, maar wij zien niets bijzonders.

Plotseling komt hij naar het terras. De grote stenen bloempot, die ’s zomers vol bloemen staat, ligt op z’n kant, gesteund door een steen. Daar sluipt hij heen, gaat er voor zitten en wacht gespannen. . Maar er gebeurt niets.

Dan steekt hij zijn kop tussen steen en pot en probeert met zijn poot iets te pakken. Aan de andere kant wordt iets bruins zichtbaar en. . . floep is poes erbij. De poot gaat er weer tus­sen en hier verschijnt een schim. Floep daar is poes weer!

Nieuwsgierig blijven we kijken. Het spelletje duurt even en dan opeens vliegt er ‘iets’ met een reuze sprong naar het gras. Maar poes is er al bij, geeft het een tik met de poot en dan. . . ziet hij ons staan! Het muisje, want dat is het, maakt gauw van de gelegenheid gebruik en verdwijnt in het gras.

Poes doet zijn best, snuffelend en zoekend maar hij heeft het nakijken!

Op dezelfde manier ‘spelen’ de machten der duisternis vaak met de mens. Dan weet het slachtoffer niet waar hij het zoeken moet en door angst gedreven neemt hij een nood­sprong. Maar of die werkelijk red­ding brengt?

Wat is het dan een voorrecht te weten dat je als kind van God een Vader in de hemel hebt die je gade­slaat en altijd klaar staat om je te helpen.

Je hoeft niet bang te zijn want Jezus zegt: “Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.

En in Jesaja 41 vers 10 (Jes. 41:10) kunnen we lezen: “Vrees niet want Ik ben met u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met mijn heilrijke rechterhand”. * Paulus schrijft het weer op een andere manier in 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13): “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te doorstaan, want God is getrouw die niet zal gedogen dat gij boven vermogen verzocht wordt”.

Misschien zegt u, ja dat weet ik alle­maal wel, maar als ik in de benauwdheid ben, kan ik dat niet grijpen. In Psalm 107 vers 6 en 13 (Ps. 107:006; Ps. 107:013) staat: “Toen riepen zij tot de Here in hun benauwdheid en Hij verloste hen uit hun angsten”.

Ja sterker nog beschrijft Jesaja het in hoofdstuk 63 vers 9 (Jes. 63:09) : “In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd en de Engel zijns aangezicht heeft hen gered”. Zou Hij u dan niet redden?

2003.01-02 nr. 422

Levend geloof 2003.01-02 nr. 422

Onder de boom door Duurt Sikkens

Veel volwassen mensen hebben, vaak tot hun schrik en verdriet, op latere leeftijd ontdekt dat ze eigenlijk nooit kind zijn geweest. De oorzaken zijn dikwijls vele. Die kun je zoeken en benoemen en misschien anderen verwijten, maar daarbij kun je wel de aantekening maken dat de opvoeders zelf waarschijnlijk ook nooit kind hebben kunnen zijn, ook effectief verwaarloosd waren. Veiligheid, geborgenheid, onschuld, onbevangenheid, warmte, allemaal begrippen en dingen waarin een klein kind zich zou moeten laten baden om daarin te wortelen en op te groeien. Wat is bijvoorbeeld eerlijkheid een zeldzame eigenschap geworden onder christenen en niet-christenen.
Het woord ‘kind’ was een door Jezus Christus veel gebruikt woord voor de nakomelingen van God. Hij hanteert dit woord met name wanneer hij zijn navolgers, die een discussie voeren over de vraag wie van hen het belangrijkste is en het meest betekent in het Koninkrijk der hemelen. Hij wijst hen erop zichzelf, (om te beginnen…) eerst maar eens zo gering te achten als een kind.
En met die woorden zet hij een kindje midden tussen hen, de Bijbelkenners, in. Jezus is dus zelf ook een kind geweest, eerst in het natuurlijke en later, na zijn geboorte ‘van boven’, in het geestelijke. Toen hij zich in water liet dopen legde hij daarvan getuigenis af. Het warme bad der wedergeboorte. Worden als een kind.
Heel veel christenen uit allerlei opwekkingskringen zijn eigenlijk nooit een kindje geweest. Ze moesten direct de straat op, een wapenrusting aantrekken, de strijd in, overmoedig strijdkreet slakend, bewerend dat ze ‘zonen’ Gods waren, slavend en dravend en eindeloos vragend naar de ‘wil van God’ enz., enz. Ondergetekende heeft er in het stormachtige begin braaf aan meegedaan, want zo ‘hoorde’ het, tenminste dat zei ‘men’.
Totdat… totdat je je ogen niet langer kon sluiten voor de teleurstellingen, de tegenslagen, de dingen die niet gebeurden, ondanks jouw sterke(?) geloof. Je wordt dan ingehaald door de realiteit en de hyperactieve gelovige zijgt amechtig ineen: Nooit geleerd kind te zijn, of liever: nooit ervaren hoe heerlijk het is iemand te zijn “als een geliefd kind aan Zijn zijde, altijd spelend voor Zijn aangezicht” Spreuken 8 vers 30 (Spr. 08:30). Genieten van je onschuld, je geborgen weten in de geborgenheid van God in de armen van je moeder, je medechristenen bij wie je veilig bent.
Zo’n geestelijke moeder had Jezus ook en hij heeft zich gekoesterd in het licht van zijn vrienden die zo graag zijn Vader wilden leren kennen, en zich laten verwarmen in hun liefde. Dat deed hem goed, dat doet je goed.
De ‘arm van God’ waaraan vaak zoveel geweld en ‘power’ wordt toegedicht is in de allereerste plaats een vaderarm, waarin je als kindje veilig en argeloos ligt, vlak bij Zijn hart. En als je dat nou nooit hebt (mogen) ervaren, dan is dat ellendig. Daar wordt je koud van…
Anders: toen je ‘boven’ werd geboren, het levenslicht aanschouwde, en je je ogen opsloeg, wat zag je toen het eerst? Als het goed is de blije gezichten van je hemelse ouders. Ze hadden je gewenst en zo naar je uitgekeken dat ze, toen je er eenmaal was, feest hebben gevierd: “Een kind is ons geboren!”
Mocht je nou dezelfde ervaringen hebben gehad als de mijne, waarbij je direct ‘volwassen’ moest lopen doen, dan zou ik zeggen: Word eens als een kind, beleef je kind-zijn eerst eens tot in de haarvaten van je bestaan, word zwak en afhankelijk en laat je koesteren in Zijn liefde. Je onderscheidt heus wel wie jou waarlijk liefhebben en wie niet.
En zo kun je opgroeien en volwassen worden in het kind-zijn, als je begrijpt wat ik hiermee bedoel. En geef je hemelse ouders de feestelijke gelegenheid je nulde ‘verjaardag’ te vieren. Ik meen het. Want dan gaat Zijn wereld voor je open. ‘Dag, kind van het licht!’

 

Wat van grote betekenis is door Roel Schipper

“Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is. En allen die zich naar die regel zullen richten – vrede en barmhartigheid kome over hen, en ook over het Israël Gods” Galaten 6 vers 15 en 16 (Gal. 06:15-16).
Wat boven is
De gelovige die Gods Koninkrijk is binnengegaan, wordt in Gods woord opgeroepen voortaan ‘de dingen die boven zijn’ te zoeken. Met nadruk voegt de apostel Paulus daar nog aan toe: ‘niet de dingen die op de aarde zijn’. De mens die vervreemd geraakt is van God, heeft een levenswijze ontwikkeld die eerst en vooral gericht is op de dingen van deze aarde. Op instigatie van de machten der duisternis is hij gaandeweg afgeweken, en derhalve voor Gods plan onnut dat wil zeggen onbruikbaar geworden Romeinen 3 vers 12 (Rom. 03:12). Zijn oorsprong was dus goed, er staat dat deze zelfs zeer goed was. Helaas heeft hij de rechte weg verlaten.
De mens nu die op grond van zijn geloof in het verlossingswerk van Jezus Christus in het Koninkrijk Gods gekomen is, mag zich daar vrijmoedig bewegen en zich richten op een volkomen herstel van zijn geest, ziel en lichaam. Het kind van God dat gedoopt is in de heilige Geest en zich steeds meer richt op de eeuwige onzienlijke dingen, zal ervaren dat hij hoe langer hoe meer één geest met zijn Heer wordt. De Geest van Jezus zal hem van lieverlede heerlijker gaan vervullen.
Daar de mens ‘naar de gelijkenis Gods’ is geschapen, is ook hij creatief en vindingrijk in zijn denkvermogen. Hij zal derhalve heerlijke gedachten ten aanzien van het Koninkrijk Gods kunnen ontwikkelen; gedachten die hun oorsprong ontlenen aan het eeuwige woord van God. Het is Gods bedoeling dat onze gedachten voortaan door geheel nieuwe (hemelse) dingen in beslag genomen worden. Het oude is immers voorbijgegaan en het nieuwe is gekomen.
In relatie met God
David heeft zich erop toegelegd Gods gedachten aangaande de mens te doorgronden. Hij roept dan ook in verwondering uit: “Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten o God, hoe overweldigend is haar getal” Psalm 139 vers 17 (Ps. 139:017). Hij heeft een innige relatie met de levende God en raakt diep onder de indruk wanneer hij ontdekt hoe goed en trouw God is. Zijn hart stroomt over van lof en dank voor de grote Schepper.
Waar het hart vol van is, daar vloeit de mond immers van over. Hij gaat zijn inzichten wereldkundig maken, hij deelt ze mee middels de liederen die hij vervolgens gaat componeren. De psalmist gaat profetisch spreken, dat wil zeggen hij gaat spreken vanuit zijn verbondenheid met God. Hij spreekt woorden Gods, want door de heilige Geest, die op hem is, verkondigt hij heil en troost voor de ellendige en de treurende.
Zo mogen ook wij, terwijl we de dingen die boven zijn bedenken, ‘eigen’ gedachten ontwikkelen vanuit een innige relatie met onze Heer. God is geest en deze Geest blijft creatief. Hij gaat door met het realiseren van datgene wat Hij zich ooit voorgenomen heeft. Van de heilige Geest staat geschreven dat Hij de ’toekomende dingen’ (Statenvert.). bekend zal maken. Het heerlijke is dat Jezus door zijn Geest, samen met zijn lichaam (de gemeente) de Goddelijke gedachtegang bekendmaakt.
Het is Gods verlangen om samen met het lichaam waarvan Jezus het hoofd is, te gaan denken, vormen en scheppen. Wat de gemeente dan bedenkt en doet, vloeit voort uit het voornemen van God. Hierbij is de heilige Geest de grote inspirator. Jezus zegt: ‘want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen’. De oproep van de apostel Paulus aan de gelovigen om te bedenken wat boven is, waar Christus is, zal in dit verband duidelijk zijn. De Heer wil zich immers aan degene openbaren die zich bevindt waar Hij is: in de hemelse gewesten of anders gezegd ‘boven’. Alleen daar zal hij de heerlijkheid van de Heer kunnen aanschouwen en zijn stem kunnen verstaan Johannes 17 vers 24 (Joh. 17:24).
Laat je geen wetten opleggen!
Hierbij spelen uiterlijke zaken zoals besnijdenis, het eten of niet eten van bepaalde spijzen, het zich houden aan allerlei voorschriften en dergelijke, geen enkele rol.
Deze ceremoniële verordeningen hebben hun betekenis verloren. Ze behoren tot de tijd der schaduwen. Meer dan enige andere apostel heeft Paulus gezien dat die tijd voorbij is en dat de tempeldienst met al zijn ceremoniën in Christus tot vervulling is gekomen.
Daarom heeft hij in al zijn brieven gewaarschuwd tegen de zuurdesem van het judaïsme, waarmee de gemeenten uit de heidenen werden besmet. De zogenaamde Judaïsten beoogden het samengaan van het christendom en het jodendom. Ter wille van de verdraagzaamheid en de eenheid zou men niet met het oude mogen breken, maar samen op weg moeten gaan naar het Koninkrijk Gods. Ze trachtten dus te bewerken dat het christendom in het oude verbond zou worden ingevoegd vergelijk Lucas 5 vers 36 (Luc. 05:36).
Op deze wijze probeert de vijand Gods plan te laten mislukken. De ontwikkeling tot geestelijke mensen wordt geremd of geblokkeerd, zodat Psalm 115 vers 16 (Ps. 115:016) geen nieuwtestamentische werkelijkheid wordt, ‘want’, aldus deze sluwe vos, ‘er staat immers geschreven: de hemel is de hemel van de Here, maar de aarde heeft Hij de mensenkinderen gegeven’. Hoewel gelovend in de Here Jezus als Verlosser en Zaligmaker, hebben velen geen zicht op Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06), waar de apostel zegt: “en (Hij) heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus”.
Die plaats heeft de Heer voor de wedergeboren mens, die gereinigd en gerechtvaardigd is, verwórven. Die plaats dienen we dan ook in te nemen, die positie mogen we vrijmoedig gaan bekleden. We worden opgeroepen om de dingen te zoeken die boven zijn, waar Christus is. Het staat in de gebiedende wijs en dat betekent dat we dit ernstig dienen te overwegen, anders brengen we onszelf zware schade toe en beschamen we tevens de Heer, die bereid was daarvoor zo duur te betalen.
Een nieuwe schepping
Dank zij de doop in de heilige Geest is het mogelijk voor ieder kind van God, dagelijks als hemelburger te leven en Gods woord vanuit de hemel met verlichte ogen des harten te bestuderen. Als dat realiteit wordt, komt er groei in elk opzicht naar Hem toe, of zoals er letterlijk staat: bij Hem naar binnen.
Dan veranderen we van heerlijkheid tot heerlijkheid, door alles wat er vanuit Hem tot ons komt. We worden dagelijks verder hervormd en vernieuwd. Hardheid versmelt en maakt plaats voor zachtmoedigheid, eigenzinnigheid voor inschikkelijkheid en ontvankelijkheid, onbarmhartigheid verandert in goedertierenheid en bewogenheid. Er ontstaat een gezond geestelijk leefklimaat dat gekenmerkt wordt door Goddelijke vrede.
Let er op dat al deze eigenschappen alleen kunnen voortkomen uit een vernieuwd denken, dat gericht is op de hemelse dingen. De mogelijkheid om te functioneren in de geestelijke wereld is, dank zij de Here Jezus, voor ons realiteit geworden. Hij wordt de tweede Adam genoemd. Door de overtreding van de eerste Adam is de zonde de wereld binnengekomen en zijn zeer velen gestorven, maar door de gehoorzaamheid van de laatste Adam – de eerste mens van de nieuwe schepping – is de genade voor zeer velen overvloedig geworden Romeinen 5 vers 15 (Rom. 05:15).
Wie zijn genadeaanbod aanvaardt en gaat leven uit de waarheid zoals deze door Jezus Christus wordt geopenbaard, is een nieuwe schepping. Die wordt opgeroepen om voortaan te bedenken wat ‘boven’ is. Paulus bemerkt tot zijn grote droefheid dat de Galaten de visie op de hemelse dingen beginnen los te laten en zich weer bezig gaan houden met religieuze, aardse zaken. Hij ziet hoe ze door de Judaïsten worden misleid, zodat ze zich gaan richten op het naleven van godsdienstige wetten en leefregels.
Paulus benadrukt dat slechts één vraag voor de God dienende mens centraal dient te staan: Ben ik een nieuwe schepping? Dat wil zeggen ben ik met Jezus Christus gestorven aan het kruis en daarna met Hem opgestaan tot een nieuw leven?
Leven naar die regel
De apostel spreekt vervolgens een zegenbede uit over allen die zich ‘naar die regel zullen richten’. Voor ‘regel’ staat in de Griekse manuscripten het woord ‘kanoon’, wat aanvankelijk een aanduiding was voor een rechte stok. Hiermee werd getest of iets recht was. Later kreeg het meer de betekenis van een liniaal of richtsnoer van een timmerman. Vandaar dat het in overdrachtelijke zin gebruikt werd om iets ’te meten of te bepalen’ (Exp. Dict.).
Het woord ‘canon’ is hier ook van afgeleid. In de muziek is een canon een compositie waarbij een gegeven melodie model staat voor de formatie van alle delen; anders gezegd: het is een zangstuk waarbij de ene partij na de andere hetzelfde thema zingt en steeds herhaalt. Dit leidmotief nu, is de verlossing van de mens en de vernieuwing die door de Geest Gods in hem tot een heerlijke volheid komt Titus 3 vers 5 (Titus 03:05).
De apostel Johannes ziet een teken in de hémel. Ondanks verdrukking en lijden op aarde, zijn z’n gedachten ‘boven’. Hij ziet en hoort de overwinnaars van de tegenstander. Ze hebben hem overwonnen die tot het laatst getracht heeft te verhinderen dat in hen het wonder van de herschepping gestalte zou krijgen. Ze zingen het lied van het Lam. Door Hem zijn zij tot deze heerlijkheid geleid.

 

Brood eten in Gods Koninkrijk door Cees Maliepaard

“Zalig wie brood eten zal in het Koninkrijk van God”. Dit staat in Lucas 14 vers 15 (Luc. 14:15). Dat merkte een disgenoot op, die samen met Jezus bij één van de leiders van de Farizeeën tafelde.
Jezus ontkent dit niet, maar geeft wel aan dat degenen die van de tafel van de Heer eten, vaak niet de officiële geestelijke leiders zijn. Vele van hen menen het levende brood wel te kunnen missen, vanwege hun parate kennis van de woorden Gods en hun niet geringe mensenkennis. Ook zonder een habijt of toga kan een mens de geestelijke krachtpatser uithangen. Waarmee ik overigens niet beweren wil dat wie zich in bepaalde uniforme kleding hult, geen ootmoedig kind van God zou kunnen wezen.
Een zaak van het hart
Wie bezig is op de weg van de Heer zich gaandeweg naar het beeld van Jezus te ontwikkelen, zal zich er nimmer op beroemen een geestelijke disgenoot van onze Meester te wezen. Je mag er uiteraard met volle teugen van genieten en er alle profijt aan ontlenen, maar het zal niet mogen werken als een soort onderscheidingsteken waaraan men de vermeende geestelijke status zal kunnen aflezen. Want wie zich écht in deze zin onderscheidt, zal eerder uitblinken in nederigheid en in dienende liefde naar de mensen om zich heen.
Wat leeft er in het hart van een mens, waar is de in een groeistadium verkerende zoon Gods werkelijk mee bezig? Als dat met het opvoeren van een stukje hemels theater is, mag de betrokken persoon zich er van bewust zijn dat dit zich dan wel in de zwarte hemel afspeelt. Want in het Koninkrijk van God worden nu eenmaal geen toneelstukken opgevoerd. Daar is alles puur en echt.
Ieder zal zich wel eens af mogen vragen wat de drijfveer is van het bezig zijn met van alles en nog wat in het gemeentewerk. Is ons motief de Heer en onze geloofsgenoten te dienen, en is datgene waar we door gedreven worden zuivere liefde en barmhartigheid? Als dat zo is, zullen we daar al lerende wel fouten in maken, maar zal er nimmer een fundamentele afwijking deel van uit mogen maken. Nooit zullen we gedreven mogen worden door gevoelens van geldingsdrang of heerszucht. Onder geen beding zal het ons er om mogen gaan een zekere ‘status’ in de gemeente op te bouwen.
Je bént iemand!
Ieder die met Gods Geest gezalfd is hééft al een geestelijke gestalte: die wordt immers gevonden door in de Christus te zijn. Je persoonlijkheid bouw je derhalve niet op door activiteiten binnen of buiten de gemeente te ontplooien – die ontvang je door Gods genade in een leven in de gezindheid van Christus Jezus.
Vóór we iets gaan doen, is onze identiteit al bepaald: we zijn burgers van het Koninkrijk van de Vader in de hemel. Vergelijk het maar met de natuurlijke geboorte van een mens. Wat is de nationaliteit van een pasgeboren Nederlandse baby? Is dat op dat moment nog niet bekend, moet de kleine die bij het opgroeien alsnog dienen te verwerven? Nee: de nationaliteit van het kind staat al vast: dat is de Nederlandse.
Met onze geestelijke status in Gods Koninkrijk is het niet anders gesteld. Onmiddellijk bij ons opnieuw in de Geest geboren worden, ZIJN we burgers van het hemelse koninkrijk geworden. Maar evenals op de natuurlijke geboorte een ontwikkelingsproces volgt, maken ook wij in het Koninkrijk van de Vader een omvangrijke groeiperiode mee.
Samen aan tafel
Uitermate gelukkig is de mens die het hemelse brood mag eten in Gods Koninkrijk. Met elkaar en samen met Jezus hebben we daarmee deel aan Gods rijke gedachten. Dat zijn altijd gedachten van heil over de mensen van zijn welbehagen. En bij die bevoorrechte lieden behoort een ieder die op de uitnodiging van Jezus is ingegaan. Het brood dat daar genuttigd wordt, is bijzonder smakelijk. Het heeft geen nare, egocentrische bijsmaak, maar het is bereid op basis van Gods liefde.
Brood eten in het Koninkrijk van God is werkelijk een verrukkelijke zaak, waarbij men terecht zou kunnen roepen: mm, zalig! In het Rijk van God krijgt een mens deel aan het levende brood: aan Jezus zelf. Met behoud van de eigen identiteit zullen we ons de zuivere gedachten van de Heer zelf eigen kunnen maken. Dat bewerkt in de eerste plaats dat dit ons godsbeeld ten goede komt en de waardebepaling van de persoon van Christus Jezus. Vervolgens leert het ons voor elkaar ruim baan te maken en een opening naar mensen in de wereld te geven.
Het levende brood brengt onze innerlijke mens in een geestelijk gezonde toestand. Ronduit zalig is het deel te hebben aan het denkpatroon van de levende Heer, want dat krikt eigen leven en dat van anderen op tot een beleven van alles wat God van de aanvang af bedoeld heeft voor mensen die zijn beeld dragen. En het beeld van God in eigen leven gestalte geven, is weggelegd voor ieder die ingaat op Gods uitnodiging tot het eten van het levende brood aan zijn hemelse tafel.
Dit betekent dat we zowel in Gods hemel als op onze plaats op aarde, in een klimaat van zuiverheid en vrijheid onze relatie met Jezus en met elkaar verder uit zullen kunnen bouwen. Echt hoor: zalig is hij of zij die brood eten zal in het Koninkrijk van God.
Zekerheid
In de wereld valt vandaag de dag niet veel aan zekerheden te beleven. Wat heden zo vast als een huis lijkt te zijn, blijkt morgen zo wankel als wat te wezen – en andersom. Dit valt op het internationale vlak te onderscheiden, maar even zo goed binnen onze landsgrenzen. Je komt in de wereld van vandaag nog mensen tegen die voor 100% betrouwbaar zijn, maar het lijkt onderhand wel of je ze met een lantarentje op zal moeten zoeken.
Over een bekende Nederlandse politicus werd kortgeleden door iemand opgemerkt: hij is ongrijpbaar als een stukje zeep; hij glibbert alle kanten op! Het is niet bijster verstandig met zo iemand in zee te gaan; je weet nooit waar je dan terechtkomt.
Daarom is het een verademing in het Koninkrijk van de Vader te vertoeven. Jezus is daar als de door God aangestelde Koning volledig betrouwbaar. Het is gewoon een feest dat een burger van dit hemelse rijk hier onbekommerd verkeren kan. Hij is de rots waarop we staan, en in Hem ingevoegd zullen we dezelfde zekerheid aan elkaar en anderen mee kunnen delen.

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel IX –

De waarde van de besnijdenis door Cees Maliepaard

“Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis! Want WIJ zijn de besnijdenis, die door de Geest van God Hem dienen, die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen” Filippenzen 3 vers 2 tot en met 11 (Filip. 03:02-11).
De hond als verschoppeling
In onze westerse maatschappij zijn honden vooral bekend als geliefde huisdieren. Vandaar dat het woord ‘hond’ hier niet zo gauw als een scheldwoord over zal komen. Maar in oude tijden was dat wel even anders. Een hond was een onbetrouwbaar, soms gevaarlijk en in elk geval onrein dier. Een hond mijdde men zo veel mogelijk. Alleen de hond van de schaapherder was een dier dat de eeuwen door z’n nut bewezen had. De hoeder van de schapen zag z’n hond louter als een werkmaatje waar hij dagelijks gemak van kon hebben. Maar zelfs bij hem zou het niet opgekomen zijn, z’n hond als een huisdier te beschouwen.
Oudtestamentisch werd het woord ‘hond’ overdrachtelijk voor een heiden gebruikt. En een heiden was in die tijden een niet-jood, iemand uit de volkeren. In de optie van de gelovige jood was een heidense ‘hond’ dus ook onbetrouwbaar, soms gevaarlijk en zeker onrein. Een (onbekeerde) heiden paste dan ook niet in de Israëlitische gemeenschap van die dagen. Hier gebruikt Paulus deze benaming echter in een nieuwe betekenis: het slaat nu op de bestrijders van de christelijke gemeente, en dat waren veelal joden. Dit betreft vooral hen die in Gods gemeente infiltreren willen met oudtestamentische ideeën. Want daarmee wordt de door kinderen Gods in Christus Jezus verworven vrijheid radicaal teniet gedaan.
In onze dagen zou dat te vergelijken zijn met een vasthouden aan menselijke regels die ons de vrede van God en de vrijheid die we in Christus hebben, plegen te roven. Als we belijden niet meer onder de oudtestamentische wet te leven, maar elkaar allerlei andere onnodige regels opleggen, hebben we net zo goed een ander fundament gekregen dan dat van de gekruisigde en opgestane Heer. De besnijdenis staat een door Christus Jezus vernieuwd leven in de weg, want die hecht ons immers vast aan een voorbijgegaan verbond. Het snijdt de mens Gods af van de inhoud van het Nieuwe Verbond in Christus Jezus. Daarom typeert Paulus dit als ‘de versnijdenis’.
Maar allerlei zogenaamd nieuwtestamentische regels, belemmeren evenzo de ontplooiing die we in samenhang met onze Meester na mogen streven. We dienen in de hemelse gewesten dus ook op onze hoede te zijn voor diegenen daar die met roofzuchtige honden zijn te vergelijken. Want zij staan te allen tijde een bedenkelijke vorm van versnijden voor.
Besneden van hart
Wie besneden van hart is, kan het geregel in en rondom de plaats die ons in de hemel van Gods heerlijkheid en op Gods aarde is toevertrouwd, missen als kiespijn. En denk nu niet dat regelgeving en paternalistisch bedisselen is voorbehouden aan gelovigen op min of meer gevorderde leeftijd, want ook van sommige jonge mensen krijg ik wel eens te horen dat alles maar op één manier kan, en dat er bij de Heer geen ruimte is voor wát voor alternatieve mogelijkheid dan ook. En dat doet me dan zeer, want bij de eeuwige God en onze goede Meester bespeur ik zulk een benauwd denken niet. Veelal is men zich niet bewust van de gevaren die hierin schuilen. Sektarisch denken doet vlugger z’n intrede dan vaak gedacht wordt. En als het eenmaal vaste grond onder de voeten gekregen heeft, zal het al vlug een hardnekkige infiltrant blijken te zijn die moeilijk op z’n retour te krijgen is.
Wie besneden van hart is, zal het per definitie niet meer om het eigen gelijk gaan. Maar besnedenen van hart zullen al evenmin geneigd zijn zich slaafs naar de overtuiging van anderen te voegen. Wat de Heer elk persoonlijk voor ruimte en mogelijkheden geeft, is bepalend voor ieders voortgang op de weg omhoog. Die weg mogen we allemaal samen met de Heer gaan, en die weg plegen we ook gezamenlijk te volgen.
Toch zal de Heer ieder die ruimte geven die elkeen nodig heeft voor de ontplooiing tot volwaardige zonen van Vader. En dat kan voor de één andere facetten hebben dan voor de ander. In onze gezinnen zijn we als ouders toch niet anders bezig? Of kan er geen sprake zijn van enige flexibiliteit in de begeleiding van het ene kind ten opzichte van het andere? Wie dat niet kent, en derhalve slechts gebruik maakt van starre regelgeving, is niet bezig overeenkomstig de wijsheid die van boven is.
De godsdienstige joden uit de dagen van Paulus kwamen niet boven het peil van de besnijdenis van het vlees uit. Zij waren het nageslacht van Abraham, want zij waren op jeugdige leeftijd overeenkomstig de wet besneden. Een besnijdenis van het hart kenden zij niet; ze erkenden enkel een natuurlijk teken, waardoor ze slechts tot een natuurlijk volk behoorden en zich daarmee onderscheidden van de andere nationaliteiten van deze wereld. Door de inwerkingtreding van het nieuwe verbond, was de besnijdenis aan het vlees van geen grotere betekenis meer dan het huidige kenteken IL op de motorvoertuigen van Israël.
Door de besnijdenis van het hart hebben we in de natuurlijke wereld geen andere nationaliteit gekregen. We kunnen in Nederland gewoon in het democratisch bestel mee blijven draaien, zoals we ook dóór kunnen gaan met onze natuurlijke werkzaamheden. Maar wel zullen we alles in de hemel en op de aarde vanuit hemels perspectief leren bekijken. Dan zie je mensen en engelen, maar ook alle zaken en aangelegenheden als door de ogen van onze Meester. Besnedenen van hart hebben een ruime blik (vanaf hemelse hoogten) en veel begrip en geduld met de mensen waar ze mee te maken hebben. In toenemende mate zal dat het begrip en het geduld van onze hemelse Vader wezen.
We kénnen elkaar!
We doen er wijs aan het godsdienstige dat we van vroeger kennen, voor vuilnis te houden. Net zoals Paulus dat deed. Het is niet eens goed genoeg voor de biobak, we kunnen het zó in de vuilcontainer dumpen. We kennen immers elkáár zelfs niet meer naar het vlees, laat staan de voorstelling die we vroeger van God en van Jezus hadden. Want daar klopte gewoon geen hout van. In het beste geval zagen we hen als door de oudtestamentische bril van het ‘oog om oog en tand om tand’. Maar die bril vertekende de hemelse werkelijkheid dusdanig, dat onze God en onze Meester daarmee tot onherkenbare grootheden vervormden. Ten tijde van het oude verbond zag men zichzelf, de medemens en God als in een onduidelijke metalen spiegel. Maar Jezus bracht ons de werkelijkheid. We hebben ontdekt hoe de Vader is en hoe Christus Jezus is. We zien nu ook meer en meer onszelf en de anderen als door Gods ogen. En dat is best een onthullende aanblik!
Alle vertekeningen die door de boze zijn aangebracht, worden gaandeweg weggenomen. De floers van de veroordeling verdwijnt en maakt plaats voor de klare, ons van Godswege bereide aanneming tot zonen. HIJ heeft ons geadopteerd en een rechtmatige plaats in zijn hemel gegeven. Zouden wij elkaar dan niet op die plaatsen herkennen en Gods beschikking blij bevestigen?
Dan leren we elkaar pas écht kennen. Niet meer naar het oude vlees, maar naar de vernieuwde geest. We zien elkaar dan zoals God ons ziet: als zijn geliefde kinderen. We behoeven elkaar niet persé broeder en zuster te noemen, maar dan is de onderlinge verstandhouding er gewoon één geworden als die van naaste bloedverwanten.
Wanneer ieder de ander echt ‘in de Heer’ kent, lopen de contacten ook altijd via de Meester. Dan zie je Jan, Piet en Klaas als Jan, Piet en Klaas in de Heer. En hun vrouwelijke tegenhangers uiteraard evenzo. Dát voorkomt een hoop onverkwikkelijke uitbarstingen! Want tegen de mens zou je wat kunnen hebben, maar tegen diezelfde mens ingevoegd in de Heer zal dat heel moeilijk worden. Dan kunnen we alleen nog maar hetzelfde tegen een ander hebben wat ook de Heer tegen hem of haar heeft. En wat zou dat dan wel kunnen wezen? Nou, daar is maar één antwoord op mogelijk: helemaal niets! Besnedenen van hart kennen elkaar van haver tot gort. Wat kunnen we dus een waarheden over de anderen in Gods hemel uit de doeken doen: onvoorstelbaar veel goeds mag dat wezen!
God zegt meermalen tegen mensen: Ik kén jou immers! Met andere woorden: Ik weet hoe goed je bent! Ik heb dat ook wel eens in die betekenis tegen een gemeentelid gezegd. Misschien zouden we het vaker moeten zeggen.

 

Gehoorzaamheid en genade (1) door Jildert de Boer

Vormen genade en gehoorzaamheid een tegenstelling? Een wijd verbreid misverstand is dat het Oude Verbond gehoorzaamheid vroeg onder de wet, maar dat wij onder het Nieuwe Verbond (gelukkig) de genade hebben. De boze is er altijd op uit halve waarheden te prediken en Bijbelse begrippen door elkaar te haspelen met zijn verwarring zaaiende vraag: is het ook dat God gezegd heeft? (je kunt de spreektrant van bepaalde moderne theologen horen in dit tot twijfel leidende gelispel!).
Wanneer we spreken over de balans tussen genade en gehoorzaamheid, dan zal de boze ons óf in de ene “sloot” naast te weg proberen te krijgen (gehoorzaamheid op een uiterlijke en wettische manier, waarbij genade wordt verdonkeremaand), óf hij tracht ons in de andere “sloot” naast de weg te doen belanden (genade als een goedkope dekmantel voor een valse vrijheid, die tot wetteloosheid leidt en waarbij gehoorzaamheid wordt gerelativeerd of teniet gedaan).
In dit artikel doen we een poging om het een en ander uiteen te zetten in een bijbels evenwicht. Dit is van groot belang voor ons leven, omdat het gaat om twee kernbegrippen in de Bijbel en hoe die zich tot elkaar verhouden. Hoewel er veel voor valt te pleiten om te beginnen met “genade” en daarna “gehoorzaamheid”, heb ik ervoor gekozen in te steken bij “gehoorzaamheid” (in het eerste artikel) om daarna terug te komen op “genade” (in het tweede artikel met een omgekeerde titel erboven).
Overal in de Bijbel: geboden
Al direct in de Hof van Eden kreeg de mens de proef op de som door middel van een gebod Genesis 2 vers 16 en 17 (Gen. 02:16-17). Door ongehoorzaamheid kwam de mens tot zonde en zaten we om zo te zeggen met de “gebakken peren”. Door de gehoorzaamheid aan de oude slang, dat is de duivel en satan, werd de weg tot de boom des levens afgesloten.
In de grote confrontatie in de eindtijd met de boze blijft weer dat belangrijke gegeven staan van het zaad der vrouw, dat gekenmerkt wordt door de volharding in het bewaren van de geboden Gods en het hebben van het getuigenis en het geloof van Jezus Openbaring 12 vers 17 en Openbaring 14 vers 12 (Openb. 12:17 en Openb. 14:12). Op de laatste bladzijde van de Bijbel staat, in de Statenvertaling, Zalig zij die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan het geboomte des levens Openbaring 22 vers 14 Openb. 22:14). Letterlijk staat daar “hout des levens”. In Openbaring 22 vers 2 (Openb. 22:02) vertaalt de Leidse Vertaling dit treffend met “levensbomen” (vergelijk ook de bomen langs de tempelbeek in Ezechiël 47 vers 12 (Ez. 47:12).
Het is geweldig dat de boom des levens -beeld van Jezus Christus- uiteindelijk in de weg van gehoorzaamheid zich vermenigvuldigt tot een geboomte des levens en deze levensbomen staan daar als beeld van de zonen Gods, die tot genezing van de volken zullen zijn. Aan dit herstelproces mogen wij deelhebben, allereerst in eigen leven door gehoorzaamheid!
Middenin zien wij dat de door ongehoorzaamheid afgesloten weg tot de boom des levens opnieuw wordt ingewijd door het kruis van Christus. Een lied zegt daarvan: “met de boom des levens wegend op zijn rug, droeg de Here Jezus Gode goede vrucht”.
Door de gehoorzaamheid van Eén zullen zeer velen rechtvaardig worden Romeinen 5 vers 19 (Rom. 05:19). Hij is gehoorzaam geworden tot de dood, ja tot de dood des kruises Filippenzen 2 vers 8 (Filip. 02:08). Ook Jezus moest -hoewel Hij de Zoon was (niet vanzelfsprekend: omdat Hij de Zoon is!) -de gehoorzaamheid leren, uit hetgeen Hij heeft geleden Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08) tijdens verzoekingen Hebreeën 2 vers 18 (Heb. 02:18). Toen Hij het einde had bereikt is Hij voor allen die Hem gehoorzamen (niet: voor allen die het wel geloven!) een oorzaak van eeuwig heil geworden Hebreeën 5 vers 9 (Heb. 05:09).
Nu is het onze beurt om in de situaties van verzoekingen de gehoorzaamheid te leren, om uit te groeien tot volwassen zonen Gods, die net als hun Meester leven in zichzelf Johannes 5 vers 26 en Johannes 6 vers 53 (Joh. 05:26 en Joh. 06:53) mogen ontwikkelen door de Geest Gods, om uit te delen aan een zuchtende schepping. Prachtig dat we nu al mogen anticiperen op het komende volledige herstel en dat we reeds krachten van de toekomende eeuw kunnen smaken Hebreeën 6 vers 5 (Heb. 06:05) We mogen getrouw in het kleine oefenen, want het waarachtige licht schijnt reeds 1 Johannes 2 vers 8

(1 Joh. 02:08), om het straks in het groot en in volledige mate uit te gaan oefenen, als het eeuwig oordeel, de totale scheiding tussen licht en duisternis, tussen gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid, tot stand komt. Heerlijk (voor)recht!
We zien derhalve een proces vanuit het verloren paradijs via Jezus Christus op weg naar het herwonnen paradijs, waarbij de in alles gehoorzaam geworden zonen Gods als herstellers zullen optreden met een geloof in alles wat in Gods voornemen beloofd is.
Denk aan de grote opdracht, die kort gezegd in vier delen kan worden aangegeven:

(1) “Ga heen,

(2) maak discipelen van Jezus,

(3) doopt ze in Zijn naam en

(4) leert hen te onderhouden al wat Ik u bevolen (geboden, Statenvert.) heb” Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). Pas dan volgt de belofte, die je zo vaak los op tegeltjes, wandbordjes en ansichtkaarten ziet: “en (=voegwoord!) zie, Ik ben met u al de dagen tot aan het einde der wereld” Matteüs 28 vers 20 (Matt. 28:20).
In het Oude Verbond
Wanneer we lezen over de mannen Gods in het oude verbond, dan valt ons onmiddellijk hun gehoorzaamheid op.
Van Noach lezen we aangaande de ark, dat hij er maar niet wat op los timmerde, maar: “En Noach deed het; geheel zoals God het hem geboden had, deed hij” Genesis 6 vers 22 (Gen. 06:22).
Door het geloof is Abraham, toen Hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats die hij ter erfenis zou ontvangen en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou Hebreeën 11 vers 8 (Heb. 11:08).
Tegen Mozes zei God niet: “Bouw een huis voor Mij en maak er maar wat moois van”. Nee, Hij gaf nauwkeurige instructies voor de bouw van de tabernakel en haar indeling en Mozes deed zoals de Here geboden had. Het gevolg was dat de heerlijkheid des Heren in de tabernakel verscheen. De les daaruit voor ons is dat een opwekking of een herleving altijd tot stand komt in de weg van gehoorzaamheid. Als we in de gemeente maar wat aanrommelen, dan kunnen we het schudden dat Gods heerlijkheid er gemanifesteerd wordt.
Over Kaleb lezen we dat hij een andere geest had en dat hij de Here volkomen gevolgd heeft Numeri 14 vers 24 (Num. 14:24). Hij kreeg deel aan de (volledige) erfenis Jozua 14 vers 6 tot en met 15 (Joz. 14:06-15) vanwege zijn volkomen trouw Jozua 14 vers 8 tot en met 14 (Joz. 14:08-14). Voor bijna alle anderen gold, dat zij weliswaar vergeving van zonden hadden gekregen op Mozes’ voorbede, maar dat de weg naar het beloofde land voor hen geblokkeerd werd door ongehoorzaamheid, ofwel ongeloof Hebreeën 3 vers 18 en 19 (Heb. 03:18-19).
Ook in onze tijd rusten veel christenen op hun lauweren (overwonnen vijanden in het verleden), maar zijn niet bezig met de strijd tegen de geestelijke reuzen der duisternis in de hemelse gewesten, waarvan het land Kanaän een schaduwbeeld was. Ze vinden het onderwerp “strijd” maar zwaar. Wij kunnen evenwel niet teren op vroegere zegen (de eerste druiventros uit Eskol), maar het gaat om een volharding in gehoorzaamheid tot de goede strijd van het geloof, die vrucht draagt en heerlijkheid oplevert. Anders worden wij wel behouden op grond van het geloof in Christus’ offer voor onze zonden, maar missen wij de erfenis of het erfdeel Handelingen 26 vers 18 (Hand. 26:18) van (gods)vrucht en goddelijk leven in onszelf. De Heer had ons juist Zijn Geest gegeven als onderpand van de erfenis Efeze 1 vers 13 en 14 (Ef. 01:13-14) en die geeft ons kracht om gaandeweg het goddelijke land te veroveren en in bezit te nemen. Wij zijn immers begiftigd met alles wat tot leven en godsvrucht strekt 2 Petrus 1 vers 3 (2 Petr. 01:03).
Koning Saul was ongehoorzaam, 1 Samuel 15. Ooit was ook hij onder de profeten in geestvervoering geweest. Zijn ongehoorzaamheid had verstrekkende gevolgen: het kostte hem zijn koningschap! Als wij ongehoorzaam worden, kost het ons ook ons koningschap, al kunnen we mogelijk nog door vuur heen behouden worden. Dan krijgen wij geen deel in het parlement ofwel het regeren met Christus. Daarvoor heb je meer wijsheid nodig dan een Pim Fortuyn bezat en ook een compleet andere levensstijl. Bij koning Saul ging het van kwaad tot erger. Hij kwam bij de waarzegster terecht en zijn leven eindigde door zelfdoding.
Boeken als Deuteronomium en Jeremia spreken veel over de voorwaarde om gehoorzaam te zijn. Dan gaan Gods beloften in vervulling!
Jezus’ leven en onderwijs
Jezus had van meet af aan de intentie: “Zie, hier ben Ik, om uw wil, o God, te doen” Hebreeën 10 vers 7 (Heb. 10:07). De Zoon kon niets doen wij van Zichzelf, of Hij moest het de Vader zien doen Johannes 5 vers 19 en Johannes 15 vers 5b (Joh. 05:19) en zonder Jezus kunnen wij niets doen (Joh. 5:19 en Joh. 15:05b). Verder zei Jezus: “Want Ik zoek niet mijn (menselijke) wil, maar de (goddelijke) wil van Hem die Mij gezonden heeft”  Johannes 5 vers 30 (Joh. 05:30).
Om Gods wil te gehoorzamen, waartoe Hij Zichzelf helemaal beschikbaar stelde, moest Hij zijn eigen wil verloochenen en opgeven in alle levenssituaties. Dat leerproces van het kwade te verwerpen en het goede te verkiezen Jesaja 7 vers 15 (Jes. 07:15) begon al heel jong, zodra Hij Zich dit bewust werd. Hoewel Hij ontvangen of verwekt werd door de heilige Geest van God, was Hij volkomen mens uit Maria geboren.
Bij het opgroeien van Jezus zal Hij de nodige lessen hebben geleerd in de timmermanswerkplaats van zijn pleegvader. Het gezin van Jozef en Maria bestond op een gegeven moment uit minstens zeven kinderen Markus 6 vers 3 (Mark. 06:03). Ik stel me zo voor dat als Jozef Jezus’ broer Jacobus aan het eind van de dag van het buiten spelen riep, om de timmermanswerkplaats aan te vegen, dat deze wel eens -net als onze kinderen bij een klusje- zal hebben geroepen: “Pa, dat heb ik gisteren ook al gedaan, laat nu Judas en Simon maar eens aan de beurt komen. Als Jozef Jezus bijvoorbeeld als tienjarige jongen riep, om de houtkrullen op te ruimen, dan stel ik me voor dat Hij dan gehoorzaamheid leerde door zijn eigen wil (om dóór te spelen bijvoorbeeld) opzij te zetten en Zijn mond te houden (over gisteren ook al en de anderen kunnen ook wel eens). Hij begon met helpen en dienen.
Natuurlijk kostte elke verzoeking Hem strijd, want Hij was mens, maar door de Geest van God koos Hij altijd voor gehoorzaamheid. Als Hij op straat uitgescholden werd, dan schold Hij niet terug, zoals de meeste natuurlijke mensen wel doen. Zelfs toen Hij op twaalfjarige leeftijd in de tempel bleef, omdat Hij bezig moest zijn met de dingen van Zijn (hemelse) Vader, kon Hij het opbrengen op met hen terug te gaan en Zijn aardse ouders in Nazareth onderdanig te zijn. Juist na deze gebeurtenis staat er: “En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen” Lucas 2 vers 52 (Luc. 02:52). Er waren nog 18 vormingsjaren te gaan in Nazareth (=wachtplaats) tot Zijn openbare optreden op 30-jarige, dat is volwassen leeftijd. Toen startte Zijn bediening onder de mensen.
In het onderwijs van Jezus sprak Hij vaak over gehoorzaamheid. Ik noem maar enkele voorbeelden:
– “Een ieder nu die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots, Matteüs 7 vers 24 (Matt. 07:24).
– “Want al wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is, die is mijn broeder en zuster en moeder” Matteüs 12 vers 50 (Matt. 12:50).
– “Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij mijn geboden bewaren Johannes 14 vers 15 (Joh. 14:15); wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft Johannes 14 vers 21 (Joh. 14:21); wanneer gij mijn geboden bewaart, zult gij in mijn liefde blijven” Johannus 15 vers 10 (Joh. 15:10).
Dus niet zoals lichtvaardig kan gebeuren, dat je bij wijze van spreken 1000x over Gods liefde zingt zonder zijn geboden te bewaren(=gehoorzamen). Die liefde van God zal iets uitwerken in je binnenste, zodat je graag God gaat gehoorzamen! Niet als een uiterlijke plichtsbetrachting, of een vorm naar de letter, maar door Geest, van binnenuit, van harte! Zo gedreven te worden door de liefde en de genade van God is het “leidmotief” van ons leven. Ware genade (we komen daar nog op) maakt namelijk gehoorzaam!
Gehoorzaamheid in het Nieuwe Verbond
Petrus zegt in de Handelingen dat men aan God meer gehoorzamen moet dan aan de mensen Handelingen 5 vers 29 (Hand. 05:29) en ook over de heilige Geest die God hun gegeven heeft, die hem gehoorzaam zijn Handelingen 5 vers 32 (Hand. 05:32).
In de Romeinenbrief heeft Paulus het aan het begin en aan het eind over gehoorzaamheid des geloofs bewerken (Rom. 1:5 en Rom. 16:26). Geloofsgehoorzaamheid is bij hem een eenheid. Immers, gehoorzaamheid zonder geloof is de letter van de wet en het omgekeerde: geloof zonder gehoorzaamheid (of geloofswerken) is dood. Gehoorzaamheid houdt discipline van binnenuit in, maar uiteraard geen menselijke kadaverdiscipline in de stijl van “geef acht” en “voorwaarts mars”. Evenmin is er sprake van die ouderwetse, strenge orde in het onderwijs, zo van “1,2 in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad”.
Gehoorzaamheid in de gemeente past in de vrijheid van Christus, maar sommigen vatten het op als slavernij. Midden in de Romeinenbrief merkt Paulus op dat in wiens dienst je je stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven… Vervolgens jubelt hij: “Maar Gode zij dank: gij waart slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht die u overgeleverd is Romeinen 6 vers 16 en 17 (Rom. 06:16-17).
In dezelfde geest spreken alle apostelen. Jacobus heeft het erover: “Weest daders van het Woord en niet alleen hoorders; dan zoudt gij uzelf misleiden” Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22). Petrus spreekt over je gehoorzaam voegen tot heiliging in Al je wandel en over de reiniging die daarmee gepaard gaat 1 Petrus 1 vers 14 tot en met 16 en 22 (1 Petr. 01:14-16; 1 Petr. 01:22). Johannes zegt vlijmscherp: “Wie zegt: Ik ken Hem en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar” 1 Johannes 2 vers 4 (1 Joh. 02:04).
Praktische consequenties
Gehoorzaamheid heeft een radicale impact op ons leven: recht is recht en krom is krom en als je ongehoorzaam bent, dan ben je dom, want het doel dat is Gods heerlijkheid! Je laten dopen bijvoorbeeld is een daad van gehoorzaamheid en daar hoef je geen “vijfjarenplan” van te maken.
In de gemeente hebben we geen voorschriften van “raak niet, smaak niet, roer niet aan” Kolossenzen 2 vers 21 (Kol. 02:21) en dus ook geen opgelegd “rook niet, smook niet”- verbod. Maar wie het innerlijk gaat verstaan, dat hij door niets geknecht wil worden 1 Korinthe 6 vers 12 (1 Kor. 06:12), die breekt met deze verslaving en kan gaan spreken over “vroeger waren ook wij verslaafd aan velerlei begeerten en zingenot” Titus 3 vers 3 (Titus 03:03).
Het mooie van de Heer is dat Hij gehoorzaamheid vraagt, maar ook gehoorzaamheid wil bewerken! Wie het vatten kan, die vatte het! Het geheim is dat God er genade toe geeft, om te gehoorzamen. De vraag is alleen of ik gewillig ben mij restloos te geven aan Jezus als Heer van mijn leven en dat mijn instelling is: “Heer, wat wilt u dat ik doen zal”?
Denk eens aan bijvoorbeeld bidden, Bijbellezen, evangeliseren en gemeenschap beoefenen.
De Heer vraagt van ons dat we “stille tijd” houden. Al snel na mijn bekering hoorde ik hiervan: je moet “stille tijd” houden. Ik zette mijn wekker op twintig minuten, want zolang wilde ik bidden. Als de wekker afliep, kon ik stoppen. Zo wettisch-gehoorzaam vulde ik dit in. Later las ik de tekst “bid zonder ophouden” 1 Thessalonicenzen 5 vers 17 (1 Thess. 05:17) en viel ik in het andere uiterste, dat ik soms op de fiets bad en tussendoor in allerlei situaties, maar geen tijd meer afzonderde om God speciaal te zoeken, tenzij dan in bidstonden met anderen.
Ik geloof dat ik nu een bepaalde mate van balans heb gevonden, dat het zowel goed is, om in allerlei levensomstandigheden “zonder ophouden “te bidden (verbinding met onze “Bovenleiding”!), als ook regelmatig apart tijd te nemen voor -met eerbied gesproken- “onderonsjes” met de Heer. Intimiteit vereist beslist tijd!
De Heer wekt ons ook op om niet te gronde te gaan door het gebrek aan kennis Hosea 4 vers 6 (Hos. 04:06).Het opdoen van kennis en inzicht in het Woord kost zeker inzet en doorzettingsvermogen. Ik ben dankbaar voor de levenslessen van God, vaak ook door middel van anderen en voor inzichtverrijkende lectuur, zoals onder meer “Levend Geloof”.
Alert zijn op afleiders
Intussen dienen we ons bewust te zijn van al die moderne “afleiders” als het gaat om een stukje “stille tijd”, zoals bijv. T.V., video, muziek, hobby’s, (mobiele) telefoon. Dit kunnen “tijdvreters” worden als wij ze zonder “gebruiksaanwijzing” hanteren. Als het “slokops” van buitenaf worden, gaan ze ten koste van onze gehoorzaamheid van binnenuit tot het zoeken van gemeenschap met de Heer, dat is: bezig zijn in de hemelse gewesten. Wees daarom alert op “afleiders” in de zichtbare wereld, die je voortdurend willen binden aan de aarde.
Als je evangeliseert is de voorwaarde dat je zelf gehoorzaam aan God leeft, anders sta je met je getuigenis met een mond vol tanden, of verkoop je “gebakken lucht” en is het alleen maar “bla bla” wat je uit. We kunnen niet blijven hangen in ongehoorzaamheid of gebondenheid op punten die we drommels goed weten, want dat schaadt niet alleen ons eigen leven, maar het verzwakt of verlamt ook ons getuigenis naar anderen.
Gemeenschap met elkaar ontstaat, wanneer wij onze zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid hebben gereinigd tot ongeveinsde broederliefde en opgeroepen worden om elkaar van harte en bestendig lief te hebben, als wedergeborenen 1 Petrus 1 vers 22 en 23 (1 Petr. 01:22-23). Dit is de doodsteek voor huichelarij en een schop tegen een “groepjesgeest”(=de macht van partijschappen).
Goddelijke gehoorzaamheid leidt tot volledige onderwerping aan God Hebreeën 12 vers 9b  (Heb. 12:09b), tot gehoorzaamheid aan je voorgangers (is tot je eigen nut!) Hebreeën 13 vers 17 (Heb. 13:17), maar zeker ook tot “wees elkander onderdanig in de vreze van Christus” Efeze 5 vers 21 (Ef. 05:21) en “omgordt u allen jegens elkander met nederigheid” 1 Petrus 5 vers 5 (1 Petr. 05:05). Dit zijn twee sleutelteksten tot het krijgen van eenheid. Dat wordt een prachtgemeente, een gemeente zonder trammelant en herrie! “Mensonmogelijk” zegt u? Ja, naar de gezindheid van het vlees gesproken wel, want dat kan zich niet onderwerpen aan de wet van God Romeinen 8 vers 7 (Rom. 08:07). Onhaalbaar? Ja, dat vindt de duivel ook, want die houdt van “vlekken en rimpels” en dat wil hij graag zo houden zie Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Maar God heeft het volkomene bedacht en dat is goddelijk haalbaar en mogelijk! Dikke willen en sterke persoonlijkheden leren buigen voor het samen doen van die ene wil van God, want het wachtwoord is: gehoorzaamheid!
(Kleine) kinderen struikelen nog over van alles en kunnen nog heen en weer slingeren, maar (aankomende, zich ontwikkelende) zonen Gods, die in elk opzicht naar Hem toegroeien, hebben een stabiele, vaste gang. Ze leren te (blijven) staan in alle dingen tijdens hun rijpingsproces naar alle volheid van God, zie Efeze 4 vers 13 en Efeze 3 vers 19 (Ef. 04:13 en Ef. 03:19). Zij hebben werkelijk aan de roeping van de God van alle genade tot eeuwige heerlijkheid beantwoord, die hen -na een korte tijd van lijden- zal volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).
We recapituleren met een subliem woord: “God is bij machte alle genade in u overvloedig te schenken, opdat gij, in alle opzichten ten allen tijd van alles genoegzaam voorzien, in alle goed werk (=gehoorzaamheid) overvloedig moogt zijn” 2 Korinthe 9 vers 8 (2 Kor. 09:08).

 

De kennis die wij nodig hebben door Jack Schoenaers

Dit artikel handelt over een zeer belangrijk onderwerp, namelijk onze kennis. Velen binnen de gemeente van Christus halen daarbij nog al eens de tekst aan van Paulus als hij schrijft dat kennis opgeblazen maakt. Hun redenering is dan dat kennis dus minder belangrijk is. Maar welke kennis bedoelt Paulus hier? En waarom is juist kennis erg belangrijk en absoluut noodzakelijk bij onze groei naar het zoonschap? Jack Schoenaers legt op duidelijke wijze dit onderwerp uit. Br. Schoenaers is voorganger van de volle evangelie gemeente in Hasselt (België) en ook een bekend spreker in verschillende gemeenten in Nederland en België (-red.).
Lees vooraf 2 Petrus 2 vers 1 tot en met 11 (2 Petr. 02:01-11).
Hoe kostbaar is ons geloof? Zien we reeds, zoals Petrus, dat “genade en vrede vermenigvuldigd worden door de kennis van God en van onze Here Jezus Christus”? Heel wat christenen zijn de mening toegedaan dat het maar beter is ons bij de eenvoud van het geloof te houden dan steeds maar bezig te zijn kennis te vergaren over de onzienlijke wereld. Daarbij beroept men zich dan op de woorden van Paulus als hij schrijft: “Kennis maakt opgeblazen, maar de liefde sticht” 1 Korinthe 8 vers 1b (1 Kor. 08:01b).
Als je zulk soort opmerkingen hoort is het altijd goed en erg belangrijk je de vraag te stellen: Welke kennis bedoelt Paulus hier? Wie heeft het in dit gedeelte over kennis? En wélke kennis maakt opgeblazen volgens Paulus?
Simon Petrus was een dienstknecht (in de grondtekst ‘doulos’, wat slaaf betekent), die geheel toegewijd, het eigendom was van zijn Meester. Hij was ook apostel en dat zijn mensen die op de hoogte zijn van de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen. Ze hadden de Heer gezien en gehoord en waren getuigen geweest van Zijn opstanding uit de dood Handelingen 1 vers 21; 1 Korinthe 9 vers 1 (Hand. 01:21; 1 Kor. 09:01).
Vers 1 van 2 Petrus 1 (2 Petr. 01:01-02) zegt wel duidelijk dat het is voor hén, die een éven kostbaar geloof als wij (de apostelen) hebben verkregen, door de gerechtigheid van onze God en Heiland Jezus Christus. Genade en vrede vermenigvuldigd, door de kennis van God.
Echte kennis van God
Naarmate déze kennis van God toeneemt, naar dié mate neemt ook de vrede en liefde, de genade, de inzichten, de wijsheid, het geloof en het vertrouwen in waarheid en gerechtigheid, in goedheid, geduld, begrip, innerlijke bewogenheid voor mensen, en ook onze blijdschap toe.
Lees maar eens naar wat vers 3 (2 Petr. 01:03) zegt: “Zijn goddelijke kracht immers heeft ons met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd dóór de kennis van hem, die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en macht; door deze zijn wij met kostbare en zéér grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zoud hebben aan de goddelijke natuur”.
Is het reeds goed tot ons doorgedrongen wat hier staat? Denk eens een ogenblik terug aan de Emmaüsgangers. Jezus spreekt met hen en toch herkennen zij Hem niet.
Hoevelen zijn ook heden met Christus op stap? De Meester spreekt dagelijks door Zijn Woord en door Gods Geest tot hen en toch kennen of herkennen velen Hem helaas niet of dan toch onvoldoende? Het is daarom goed ons bij herhaling deze vraag te stellen, persoonlijk, als gezin en gemeente. Het volle licht ontvangen hebben en toch niet zien. Dit kan, door kommer en zorgen des levens of door eigengereidheid of gebondenheden.
Doch uit het herkennen en kennen van De Christus wordt alles nieuw! Ook de Emmaüsgangers komen tot de ontdekking wie Jezus is! Hoe? Door omgang met Hem. Ze nodigen Jezus uit om met hen het avondmaal te nuttigen. Zó dient het ook met ons te worden. Kennis niet alleen halen uit veel boeken, ook niet alleen en uitsluitend uit de Bijbel, maar bovenal: kennis door omgang en gemeenschap met Hem. Mijn geest verbonden in eenheid met Gods heilige Geest. Zoals een lied uit Glorieklokken het zo prachtig verwoordt: “

‘k Wandel thans in het licht, nauw met Hem verbonden.

Leef ik stil, naar Zijn wil, vrij van ’t juk der zonden.

O, mijn hart, zing dít lied vol van liefde en glorie!”
Door déze kennis van Christus ontspruit er dan een Goddelijke kracht, die ook ons zal overschaduwen en zwanger maken, teneinde alles vernieuwend Zoonschap Gods voort te brengen, zodat God ook nu, door ons heen, opnieuw buitengewone krachten kan gaan doen. “Dit alles, om Hem te kennen en de kracht Zijner opstanding”, zegt Paulus in Filippenzen 3 vers 10; Filippenzen 4 vers 13 (Filip. 03:10 en in Filip. 04:13) voegt hij er triomfantelijk aan toe: “Ik vermag alle dingen, in Hem die mij kracht geeft, ja, ik vermag alle dingen in Hem”.
Wat houdt kennis van God in?
Wat houdt die kennis nu in? Dat we in denken en doen door God beheerst, gecorrigeerd, geleid en gestuurd worden. Kennis van God houdt ook in: leven met, in en door God en in alles Hem te vrezen. Dit niet in de betekenis van angst hebben, maar veel meer, met diep ontzag aan Hem, vol zijn van Hem. Vol vertrouwen Hem liefhebben, geloven, gehoorzamen en dienen.
Het betekent ook: kennis verkregen te hebben van de weg der gerechtigheid 2 Petrus 2 vers 21 (2 Petr. 02:21). Deze kennis is een genadegave van God 1 Korinthe 1 vers 5 (1 Kor. 01:05) en van Gods Geest 1 Korinthe 12 vers 8 (1 Kor. 12:08). Met dient er in op te wassen, zegt 2 Petrus 3 vers 18 (2 Petr. 03:18), en dit alles met als doelstelling: “dat onze gemeenschap in het geloof zich werkzaam tone in een grondig kennen van al het goede, dat in ons naar Christus uitgaat en “dat onze liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden waarop het aankomt. Dan zullen wij rein en onberispelijk zijn tegen de dag van Christus, vervuld van de vrucht der gerechtigheid, welke door Jezus Christus is, tot eer van God”.
We zien dus duidelijk dat deze kennis gericht is op de praktijk en het betekent dan ook dat deze tevens inzicht verschaft in het geheimenis Gods, namelijk Christus, in wie al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn. Als ze verborgen zijn, dan wil dit zeggen dat ze wel degelijk aanwezig zijn, en dat wie er naar op zoek gaan, die schatten ook zullen vinden. Laten we daarom zoals Paulus zegt in Kolossenzen 3 vers 1 tot en met 4 (Kol. 03:01-04), “indien wij van Christus zijn, de dingen zoeken die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want wij zijn gestorven en ons leven is verborgen met Christus in God. Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zullen ook wij met Hem verschijnen in heerlijkheid”. De Hebreeënschrijver voegt er in Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06) aan toe: “Wie tot God komt moet geloven dat Hij bestaat, en een beloner is, voor wie Hem ernstig zoeken”.
Geen aardse kennis
Opgemerkt dient te worden dat de kennis, waarvan sprake is in de aangehaalde tekstgedeelten, niets te maken heeft met aardse kennis. Deze is immers onvolkomen 1 Korinthe 13 vers 9 (1 Kor. 13:09).
Naar de maat van mijn omgaan met Christus zal ook de maat zijn van vermeerdering van mijn kennis en inzichten. En naar de maat van wijsheid waarmee ik de opgedane kennis en inzichten aangaand het Koninkrijk Gods van toepassing breng in eigen leven, naar die mate zal de Christus dan ook door mij heen openbaar komen, want ik ga dan ook meer en meer op Hem gelijken. Dit is immers de wil en het verlangen van God, onze Schepper.
Weten alleen dat Christus mét ons is, is niet voldoende, we dienen het ook waar te nemen. Christus zien, betekent zoveel meer! Het houdt ook in met Goddelijke kracht begiftigd zijn en dan ervaren dat Christus niet alleen met ons is, maar ook in ons, door verbondenheid van onze geest met en in de heilige Geest van God.
De Geest van wijsheid en openbaring Gods is nodig om Hem recht te kennen. Lees maar eens wat Paulus schrijft in Kolossenzen 1 vers 9 en 10 (Kol. 01:09-10).
“Met kracht bekrachtigd!” Wat een uitspraak! Je ontvangt kracht en deze wordt dan nogmaals bekrachtigd. (Denk bijvoorbeeld aan een raketlancering). Wat een majesteit en Goddelijke heerlijkheid! Vers 3 heeft het over het feit dat “Zijn Goddelijke kracht ons immers, met alles, wat tot leven en godsvrucht strekt, heeft begiftigd, dóór de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door Zijn heerlijkheid en macht. Door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur, ontkomen aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst”.
Déze kennis maakt toch niet opgeblazen?! Neen, uitgesloten, want met of zonder deze kennis van Jezus, de Christus, staat of valt ons geloofsleven tot een volmaakt, volwassen Zoonsleven Gods.
Zó staat of valt ook het geloofsleven van de gemeente. Misschien niet zozeer in het zichtbare, maar dan toch in het Koninkrijk van God. Dáár is immers onze plaats. Zijn we dáár van waarde? Voor God alleszins, maar we dienen dit vertrouwen wel waar te maken!
Vele gemeenten zoeken jammer genoeg van waarde te zijn in de natuurlijke wereld. Ze doen er dan ook alles voor, bijvoorbeeld hulp aan onderontwikkelde gebieden. Niet dat daar iets op tegen is, integendeel, maar als het ten koste gaat van het geestelijk groeiproces naar de maat van de wasdom der volheid in Christus, gaat het misschien om gezien en erkend te worden. Dan heb ik daar wel mijn bedenkingen over. Vraag is en blijft, wat bij God van waarde is!
Deze vragen zijn ook op ons van toepassing. Heeft wat wij doen waarde voor God? Onze plaats in het Koninkrijk van God dient door ons niet alleen ingenomen te worden, maar vooral ook gehandhaafd. Dáár immers wordt de waarde bepaald wat in en uit liefde voor Christus gedaan werd! En dat houdt zijn waarde en zal nimmer vergaan, maar blijvend bestaan!
Kennis van Christus, zegt Paulus, gaat alles te boven. En heeft hij niet het recht van spreken hierover? Ja toch? Lees maar wat hij daarover schrijft in Filippenzen 3 vers 7 tot en met 11 (Filip. 03:07-11). Paulus durft zelfs zover te gaan, dat hij de conclusie niet alleen voor zichzelf maakt, maar ook ten aanzien van allen, dat hij deze kennis van Christus gelijkstelt met volmaaktheid! In vers 15 zegt hij: “Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn”.
Welke kennis maakt opgeblazen?
We willen nu de vraag onder ogen zien welke kennis Paulus bedoelt als hij het in 1 Korinthe 8 vers 1 (1 Kor. 08:01) heeft over de kennis die opgeblazen maakt. Waarom zegt hij dit? Omdat in hun brieven aan Paulus de Korinthiërs nogal hoog opgaven van hun kennis aangaande de afgoden en het eten van offervlees. Ze gingen er prat op om wél offervlees te durven eten. Degenen die nog bezwaar maakten werden geminacht, ja zelfs veracht. Paulus begint dan ironisch met te zeggen: “Wij weten dat wij allen kennis bezitten”. Maar déze kennis, hun kennis, maakte opgeblazen, omdat ze volkomen natuurlijk en daarom aardsgezind was.
En niet alleen dat, maar ok in hun denken, uitspraken en levenshouding en praktijken, had deze aardsgerichte kennis de belangrijkste plaats ingenomen. Het gaat hier over spijswetten, dus over eten en drinken. De christenen uit de heidenen hielden geen rekening met hun Joodse broeders, de zwakken in het geloof, die wél nog vasthielden aan de Joodse wetten.
Zij misten dus op dit punt de liefde, de ander werd door deze houding namelijk niet gesticht. Indien die zogenaamde sterken in het geloof, kennis van het evangelie van het Koninkrijk van God hadden, dan zouden ze wel degelijk rekening met de zwakken hebben gehouden.
Paulus is hierin dan ook kordaat door te stellen: “Door zo tegen de broeders te zondigen, en hun geweten te kwetsen, zondigt gij tegen Christus. Daarom, indien wat ik eet, mijn broeder aanstoot geeft, wil ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, om mijn broeder geen aanstoot te geven” 1 Korinthe 8 vers 12 en 13 (1 Kor. 08:12-13). Zien we hoe Paulus zijn leven erop afstelde om Christus beter te leren kennen, door van daaruit voor de ander geen aanstoot of sta in de weg te zijn?
Wat ons kan schaden
Wat schaadt ons nog, dat wij Christus Jezus nog niet ten volle kennen? Is het de leer waarin we zijn grootgebracht? Is het de invloed van mensen of situaties waarin we zijn terecht gekomen? Hebben we ergens toch niet gebroken met het verleden? Is er mogelijk toch iets blijven hangen van machten van het voorgeslacht? Jezus zegt: “Laat los en gij zult losgelaten worden!” Lucas 6 vers 37 (Luc. 06:37).
We hebben gezien dat Paulus, vanuit de kennis van Christus en mede door de opstandingskracht van Christus en de gemeenschap aan Zijn lijden, komt tot de opstanding der doden, dat wil zeggen: tussen al het geestelijk dode dat hem omringde, op kon staan en geestelijk verder kon groeien naar het zoonschap Gods.
Zijn wij bereid, alles wat ons schade berokkend, los te laten, om de kennis van Christus te winnen? En volkomen naar Zijn en Vaders wil te leven? Volkomen van Hem afhankelijk zijn! Dát is leven en kracht ontvangen!
Als je een graankorrel opensnijdt, dan zie je geen kracht. Maar steek je die graankorrel in de aarde, al is die dan duizenden jaren oud (zoals uit opgravingen in Egypte is gebleken), dan nog gaat die graankorrel groeien en vrucht dragen, want het leven Gods zit erin, en wat God erin gelegd heeft, komt er ook uit; wonderlijk, maar waar!
Dit nu is de kracht Gods, het leven Gods! Het gevolg van toegepaste kennis van God, is dan ook kracht Gods ontvangen, en het gevolg vanuit dié kracht Gods te leven en daden te stellen hiermee in overeenstemming, biedt ons geestelijk leven, overvloed en ware, echte Godsvrucht. Halleluja!
En Godsvrucht heeft te maken met vrucht dragen. Dat God dus in ons en door ons heen vrucht kan plukken waaraan Hij zich kan verzadigen.
Godsvrucht is van en in Hem te vinden. Wij nemen het in ons op, verzadigen ons ermee, verwerken het in onze innerlijke mens, leven ernaar, brengen vrucht voort naar hetzelfde beeld en gelijkenis wat we erin hebben gestopt. En op die wijze keert deze Godsvrucht dan terug tot Hem.
Begrijpen we nu waarom 2 Petrus een vers 4 (2 Petr. 01:04) zegt dat wij “door deze met kostbare en grote beloften begiftigd zijn, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de Goddelijke natuur”?
Gods beloften
Door de kennis van God en Jezus Christus, gaan wij steeds méér de beloften ontdekken voor iedereen. God houdt er geen lievelingetjes op na. Beloften zijn er ten behoeve van ons.
Voorwaarden: “Want hoeveel beloften Gods er ook zijn, in Hem is het Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot éér van God door ons”.
God zegt dus ja op Zijn beloften en wij zeggen amen. We houden dit dus ook voor wáár. Het zij zó, en het is zoals Hij belooft, dan zijn Gods beloften ook voor ons. Prijs God! Mede door Jezus Christus zijn wij met grote beloften begiftigd! Wat een genade!
Welke beloften zijn dan in Jezus Christus ‘Ja en Amen’?
Ten eerste de belofte van de Vader, namelijk de doop in of met de Heilige Geest. Buiten de zalving en leiding van Gods Geest is er geen waar kennen van Christus en het evangelie van het Koninkrijk Gods. Geen ware kennis ook van God. Dat kennen van God was in het Oude Verbond ook niet uit te spreken en ook met het menselijke verstand nog niet te vatten. Johannes werd opgetrokken tot in de derde hemel, tot voor de troon van God. De discipelen waren pas in staat om al de kennis en inzichten die zij van Jezus hadden ontvangen, in alle wijsheid te begrijpen en om te zetten, nadat ze gedoopt en vervuld werden in heilige Geest. Jezus werd ook gedoopt en vervuld in de Geest van Zijn Vader, de heilige Geest. En wij? De discipelen gaan uit en het resultaat is 3000 bekeringen.
Ten tweede de belofte van deelhebben aan de goddelijke natuur. Het komen tot de volle kennis van Jezus Christus, en deze toegepast, dragen er toe bij, ons deelachtig te maken aan de Goddelijke natuur. Wij zijn uit genade van Zijn geslacht, koningen en priesters, een heilige natie, een volk Hem tegen eigendom, zegt 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09).
En nu de keerzijde van de medaille. Naarmate de beloften Gods in ons leven ontbreken, hebben wij ook geen deel aan de Goddelijke natuur! Dat is wat! Dit wil natuurlijk geenszins zeggen dat iemand geen kind van God is als hij of zij niet in Gods Geest gedoopt is. Het wil echter wel zeggen dat je zonder heilige Geestesdoop je bestemming, je doel dat God met je voor heeft moet missen, namelijk “opwassen in de genade en in de kennis van onze Heer en Heiland, Jezus Christus” 2 Petrus 3 vers 18  (2 Petr. 03:18) of zoals Paulus het zo treffend verwoordt: “… dat gij met de rechte kennis van Zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zó wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht Zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht” Kolossenzen 1 vers 9 tot en met 11 (Kol. 01:09-11). Wát een evangelie!
Prijst God, broeders en zusters, want via de weg van kennis van God en van Jezus Christus, wordt ons de toegang verleend, niet met de hakken over de sloot, maar zoals het er terecht staat in vers 11: “Want zó zal u rijkelijk worden verleend de toegang van het Eeuwige Koninkrijk van ons Heer en Heiland, Jezus Christus”.
Werkelijke eenheid
Kennis dus door omgang, gemeenschap en eenwording. Mijn menselijke geest verbonden in éénheid met Gods Geest. Hem leren kennen zoals een man en een vrouw elkaar leren kennen en begrijpen. Zo één, dat ze elkaars diepste innerlijke leven leren verstaan. Op die wijze één zijn met Jezus en met God. Dat is een geheel andere eenheid dan waar de oecumenische beweging het over heeft en waartoe vele kerken, groeperingen en gemeenten oproepen. Het gaat er bij God immers om, dat ál Gods beloften en Christus Jezus uitgewerkt, ook in ons hun uitwerking vinden in een alles omvattend “Ja en Amen tot eer van God de Vader”.
Door deze beloften deelhebben aan de Goddelijke natuur is: Volmaaktheid of volkomenheid. “Gij dan zult volmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is”, zei Jezus aan het einde van Zijn zaligsprekingen Matteüs 5 vers 48 (Matt. 05:48). Door het geloof én het kennen van Hem, krijgt dat gestalte in ons. De gestalte van het volle zoonschap Gods, resulterend in wat Paulus verwoordt met: “de verlossing van ons lichaam” Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23).
Onmogelijk? Neen, maar gelukkig mogelijk! Prijst God! Daartoe is nodig de gezindheid en bereidheid van Maria bij de opdracht een Zoon te gaan ontvangen en te gaan baren. Zo ook bij ons. Willen we Jezus De Christus terug in de openbaarheid brengen, dan zal dit pas gebeuren als gevolg van onze bereidheid daartoe. “Zie de dienstmaagd-dienstknecht, mij geschiede naar Uw Woord!”
Déze kennis maakt dus geenszins opgeblazen, maar haalt weer zonen Gods -eerstelingen- tevoorschijn, naar het voorbeeld dat de Eerste en Oudste ons stelde. In Hem zijn wij gezegend! Halleluja!

 

Stappen voorbij het kruis Deel 13 – Levend gemaakt met Christus door Wim te Dorsthorst
De apostel schrijft in Efeze 2 vers 5 tot en met 7 (Ef. 02:05-07): “God heeft ons intens lief gehad en ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, (door genade zijt gij behouden), en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom Zijner genade te tonen naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus”.
Het is deze grote en heerlijke genade waar we in deze artikelenserie mee bezig zijn, maar ook om te zien hoe iemand daar naar Gods woord deel aan kan krijgen.
De rijkdom van Gods genade
De apostel spreekt van: “De overweldigende rijkdom van Zijn genade naar Gods goedertierenheid”.
Er wordt nog al eens neerbuigend over Paulus gesproken en geschreven, maar wat was deze Godsman gegrepen door, en vervuld van een intense dankbaarheid, voor wat God de mens in genade aanbiedt. Hij schrijft er nog bij dat de komende eeuwen nodig zullen zijn om aan ons, in Christus Jezus, de overweldigende rijkdom van deze genade te laten zien en te beleven. Dat klinkt ook door in al z’n brieven, met het verlangen dat Gods volk het zal gaan begrijpen en er naar zal gaan leven.
Daar gaat het ook om in deze artikelen serie. Niet een dorre theoretische beschouwing, maar een poging om iets van die overweldigende rijkdom van Gods genade dichter bij het hart van de lezer te brengen om er meer en meer uit te kunnen gaan leven.
Maar ook om te beseffen hoe goddelijk groot de werkelijkheid van de nieuwe schepping in Christus Jezus is en wat God en Jezus daar voor over hebben gehad.
Het is de grootste openbaring van de liefde van God en de Heer Jezus voor de in zonde gevallen mensheid.
Immers: In Zijn kruisdood is onze kruisdood, in Zijn begrafenis is onze begrafenis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid is onze heiligheid en rechtvaardigheid, in Zijn verheerlijking is onze verheerlijking.
Mede levend gemaakt met Christus, mede opgewekt met Hem en mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten, in Christus Jezus. Halleluja!
Alles wil God de mens in Hem en met Hem in genade schenken. Dit gaat alle bevattingsvermogen te boven!!
En deze overweldigende genade valt aan iedereen ten deel die in gehoorzaamheid de door God gewezen weg wil gaan.
Alles onder de vloek
In het vorige artikel hebben we stil gestaan bij de verschrikkelijke gevolgen van de zonden voor mens en schepping. Hoe alles verontreinigd is door alle zonden en ongerechtigheden, die we in deze tijd in steeds heviger mate horen en zien via de media.
God had Adam (en de uit hem voortkomende mensheid) de opdracht gegeven (dienend) te heersen over al het geschapene Genesis 1 vers 26 tot en met 28 (Gen. 01:26-28). Door de zonde van Adam en Eva is alles onder de vloek gekomen Genesis 3 vers 17 (Gen. 03:17). Door de mensheid heen kreeg de satan macht over het geschapene. Als de door God aangestelde koning heeft Adam het a.h.w. aan de satan overgegeven door hem te gehoorzamen.
Deze zegt ook vol trots tegen de Heer Jezus bij de verzoeking in de woestijn: “Al deze macht en heerlijkheid zal ik U geven, want ze zijn mij overgegeven” Lucas 4 vers 6 (Luc. 04:06).
Niet alleen de mens moest weer met God verzoend worden, maar ook de aarde en al het geschapene, alles was onder de vloek en was vijandschap geworden met God.
Daarom zegt Kolossenzen 1 vers 19 en 20 (Kol. 01:19-20): “Want het heeft de ganse volheid behaagd in Jezus Christus woning te maken, en door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed van Zijn kruisdood, alle dingen weder met Zich te verzoenen, door Hem, hetzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is”.
Hier kun je ook weer met recht zeggen: “En alles is uit God”, en wat was Hij er bij betrokken! Het was Zijn Eigen Zoon die de straf van alle mensen onderging

2 Korinthe 5 vers 19 (2 Kor. 05:19).
Als er staat ‘alle dingen’, dan betekent dat de ganse ‘kosmos’, al het geschapene, hetzij wat op de aarde hetzij wat in de hemelen is. Alleen de Heer Jezus kon al het geschapene als Middelaar vertegenwoordigen. Alles wat in Hem en door Hem en tot Hem geschapen is, is met Hem in de dood gebracht. Hij was de enige die dit in de schepping tot stand kon brengen. Geprezen is Zijn Naam!
Dit is het absolute en enige fundament voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid zal wonen en waar alle eerste dingen voorbij zijn gegaan. Een gereinigde hemel en een gereinigde aarde door het bloed van het kruis.
Vergelding en reiniging
Het offerdier stierf tot vergelding in plaats van de zondaar en het bloed werd aan de voet van het altaar uitgegoten tot reiniging van de aarde voor de bedreven zonden.
Zo heeft de dood van de Heer Jezus ook vergelding, en Zijn bloed wat op de aarde werd uitgestort reiniging, teweeg gebracht van ‘alle dingen’.
Hij is voor alles wat onder de vloek was gekomen tot een vloek geworden en heeft zo de schepping vrijgekocht en gereinigd. Hij bewerkte vrede en verzoening met God van al het geschapene.
De Hebreeën schrijver zegt: “En nagenoeg alles wordt volgens de wet met bloed gereinigd, en zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving” Hebreeën 9 vers 22 (Heb. 09:22).
Wilde God dan niet vergeven? Ja zeker wel, dat ligt immers in Zijn wezen besloten, maar daarmee was de zonde niet weg. Er moet een vergelding plaats vinden en een diepe reiniging, die alleen maar met de dood van de schuldige, met zijn bloed dus, uitgewist kan worden. God zegt: “De ziel die zondigt, die zal sterven” Ezechiël 18 vers 4b (Ez. 18:04b). (Zie ook het vorige artikel).
En dat heeft God zelf, in Zijn Zoon Jezus Christus als Middelaar, voor de schepping bewerkt.
“Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen” Jesaja 53 vers 5 en 6 (Jes. 53:05-06).
De Heer Jezus hing daar werkelijk als een misdadiger in onze plaats aan het kruis en in Zijn kapot geslagen lichaam droeg Hij alle zonden en ongerechtigheden van mens en schepping. Hij heeft op het kruis alle gerechtigheid Gods vervuld, wat wil zeggen dat er recht gedaan is overeenkomstig Gods wil. “Één is voor allen gestorven, dus zijn ze allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15 (2 Kor. 05:15).
Geen zondeslaaf meer
En als we nu terug keren naar Romeinen zes dan zien we dat God vraagt dat de mens die van Hem wil zijn, die Hem wil dienen, ook zijn oude leven in de dood zal brengen.
Hij/zij hoeft echter niet zelf te sterven, maar in de doop die God van de mens vraagt, wordt hij/zij deelgenoot van de kruisdood van de Heer Jezus en is het oude bestaan in de zonde voor eeuwig in de dood gebracht.
Zo heeft God dat in Zijn wonderlijke liefde en genade bepaald. Niet om de mens een last op te leggen, maar om hem te bevrijden!
En als een mens in gehoorzaamheid de gerechtigheid Gods vervult, heeft dat geweldige gevolgen waardoor hij/zij dan voor God kan leven.
De apostel schrijft in Romeinen 6 vers 6 en 7 (Rom. 06:06-07): “Dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”.
‘opdat’ zegt de apostel, ‘met het doel dat’: “aan het lichaam der zonde zijn kracht ontnomen zou worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn, want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”.
Andere vertalingen spreken van: “Opdat ons zondige lichaam ’te niet’ gedaan zou worden”.
De Willibr. Vert. heeft: “Daardoor is aan het bestaan in de zonde een einde gekomen, zodat we niet langer aan de zonde dienstbaar zijn”. Er is dus werkelijk iets geweldigs gebeurd!
Geen leeg ritueel
Ik heb eerder wel eens gezegd (Art.. 6), bij het bestuderen van Romeinen 6 moet je, liefst jezelf, als dopeling in het water zien staan. Jezelf onder zien gaan en vervolgens weer uit het water zien opstijgen, en geloven dat alles wat de apostel schrijft over de doop waar is en op dat moment geestelijke werkelijkheid wordt in de geestelijke en de natuurlijke wereld, met onomkeerbare gevolgen voor het hele bestaan, voor nu en tot in eeuwigheid.
Want de doop is geen leeg ritueel!
Aan ‘het lichaam der zonde’ of ‘het lichaam dezes doods’ of ‘het lichaam des vlezes’, is werkelijk de kracht ontnomen om te moeten zondigen.
Je bent niet langer een slaaf van de zonde of dienstbaar aan de zonde. ‘De oude mens’, wat synoniem is met het lichaam der zonde, met z’n vleselijke hartstochten en begeerten is werkelijk gekruisigd, bestaat niet meer, anders zou het offer van de Heer Jezus voor niets zijn geweest!
En evenals de Heer Jezus is opgewekt door de majesteit van de Vader, zo ook wij met Hem om in nieuwheid van leven te leven.
Uiterlijk zichtbaar of organisch verandert er niets, maar het lichaam der zonde wordt getransformeerd tot een lichaam wat nu de tempel van de heilige Geest is 1 Korinthe 6 vers 19 (1 Kor. 60:19). Nog wel een aarden vat, zegt de apostel, maar geen lichaam der zonde meer. Dit lichaam wat eerst dienstbaar was aan de zonde en de dood, dient nu God te verheerlijken in goede werken

1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 06:20).
In Christus is werkelijk totale bevrijding van die erbarmelijke toestand waarin de mens een slaaf van de zonde was. De toestand waarin de apostel uitriep: “Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods”?
Maar dan ook het vreugdevolle antwoord: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here”! Romeinen 7 vers 24 en 25 (Rom. 07:24-25).
En hier in Romeinen 6 schildert de apostel ons voor ogen hoe dat tot stand komt in een mensenleven in de waterdoop.
Aan dat lichaam der zonde is het vonnis voltrokken op het kruis.
Dat had geen recht meer van bestaan, want dat maakte de mens krachteloos en vormde als het ware een muur tussen God en mens.
Het voorhangsel
Deze scheiding werd in de tempel uitgebeeld met het voorhangsel, wat een ondoordringbaar dik gordijn was. Vandaar dat we lezen in Hebreeën 10 vers 19 tot en met 22 (Heb. 10:19-22): “Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, Zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water”.
Er staat: “… de levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, Zijn vlees, …” Wij hebben duidelijk gezien dat Zijn vlees, Zijn lichaam waarmee Hij op aarde was, een lichaam was zoals wij hebben, het lichaam der zonde Romeinen 8 vers 3 zie ook de afl. 6 t/m 9 (Rom. 08:03).
Het voorhangsel in de tempel beelde dus het vleselijke bestaan van de mens uit, het lichaam der zonde.
In Zijn lichaam is ons lichaam gevonnist en aan het kruis te niet gedaan.

Toen de Heer stierf, scheurde dat voorhangsel van boven naar beneden Matteüs 27 vers 51 (Matt. 27:51), als bewijs dat door Gods handelen in Zijn Zoon de scheiding opgeheven was en de mens weer met God verzoend was.
De ware besnijdenis
De scheiding tussen God en mens wordt ook vergeleken met de voorhuid. Vandaar dat de Israëlieten besneden moesten worden, wilden ze bij het volk van God horen. Die besnijdenis moest geheel naar Gods woord uitgevoerd worden, maar was slechts een afbeelding van een andere besnijdenis, nl. de besnijdenis van het hart. Daarvan schrijft de apostel in Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 13 (Kol. 02:11-13): “In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook medeopgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt. Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem”.
Ook hier verdwijnt deze scheiding tussen God en mens door het afleggen van ‘Het lichaam des vlezes’, bij het met Hem begraven worden in de waterdoop.
Ook nu kan iemand alleen maar bij het volk van God horen als deze besnijdenis dus heeft plaats gevonden in de doop!
De profeet Jesaja zegt: “Waak op, waak op, bekleed u met sterkte, Sion; bekleed u met uw pronkgewaden, Jeruzalem, heilige stad. Want geen onbesnedene of onreine zal meer in u komen” Jesaja 52 vers 1 (Jes. 52:01).
Een duidelijk profetisch woord voor de gemeente van Jezus Christus.
Het nieuwe leven
In Titus 3 vers 5 tot en met 7 (Titus 03:05-07) noemt Paulus de waterdoop: “Het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus, onze Heiland, opdat wij, gerechtvaardigd door zijn genade, erfgenamen zouden worden overeenkomstig de hope des eeuwigen levens”.
Toen de Heer Jezus door Johannes gedoopt was, opende de hemelen zich en sprak de Vader: “Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in wie Ik mijn welbehagen heb” Matteüs 3 vers 17 (Matt. 03:17).
Zo zal de Vader ook nu spreken als iemand de gerechtigheid Gods vervuld in de waterdoop: Je bent nu een zoon van Mij, geboren uit onvergankelijk zaad, door Mijn levende en blijvende Woord. Je bent nu ingeschreven als een burger van het Koninkrijk Gods in het boek des levens van het Lam, met een nieuwe naam.
Je bent nu een wedergeborene, een nieuw mens, die naar Mijn wil geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid, 1 Petrus 1 vers 23; Filippenzen 3 vers 20; Openbaring 13 vers 8; Efeze 4 vers 24 (1 Petr. 1:23; Filip. 3:20; Openb. 13:8; Ef. 4:24).
Als de mens gehoorzaam is aan God, opent zich een hele nieuwe belevingswereld met ongekende perspectieven.

 

Liefde, kennis en (mede)lijden door Duurt Sikkens
De bekende Engelse filosoof Bertrand Russell opent zijn biografie met de zin: “Drie enkele maar bovenmenselijke hartstochten hebben mijn leven beheerst: het verlangen naar liefde, het zoeken naar kennis en een ondraaglijk medelijden met het menselijk lijden”.
Wat een ontroerend en diep menselijk uitgangspunt. Zijn hele leven en werken is door deze drie principes ondersteund geweest. Ze vormden de grondslag en het ware te wensen dat alle mensen deze beginselen de hunne konden noemen.
Het frappante is dat, wanneer je deze drie dingen belicht met de ogen van iemand die God heeft leren kennen, ze herkenbaar zijn. Want toen ik deze zin las kwam ik met een blijde schok tot de conclusie: dit klopt! Weliswaar ben ik dan zo vrij om deze mooie gedachten over ter planten in het daglicht van het Koninkrijk van God, waar Jezus het altijd over had.
Het verlangen naar liefde
Dat zit van nature in ieder mens, het intense verlangen bemind te worden, iemands geliefde te zijn. Een zoon van David zegt ergens: “God heeft de eeuw in hun (de mensenkinderen) hart gelegd” Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11). Een betere vertaling van ‘eeuw’ is: ‘de eeuwigheidsbehoefte’. En dan denk ik nog niet zozeer aan een onbeperkte tijd, maar aan het eeuwigdurende leven, met de nadruk op léven. Zonder een relatie is leven onmogelijk, de mens kan niet zonder de ander, blijft vruchteloos. Hoe zou iemand op een andere wijze tot zijn recht kunnen komen? Leven is samenleven.
Wanneer nu dit verlangen, deze levensbehoefte van nature in de geest van de mens is gelegen, dan is er eigenlijk maar één die dit verlangen kan beantwoorden: God is liefde. Deze liefde is niet een van zijn vele eigenschappen, nee, Hij is een en al liefde, en alle andere eigenschappen zijn daarvan aspecten, als de facetten van een diamant.
Deze liefde gaat uit naar de mens en Hij hunkert naar de beantwoording daarvan. Hij heeft ons eerst lief, ons Zijn diepste verlangen naar samenzijn verklaard in Jezus, de Christus, en deze Jezus is zelfs door de Vader afgestaan om de verbinding tussen Hem en mensen weer tot stand te brengen.
Deze Jezus heeft ons met zijn kostbare leven uit liefde, dezelfde liefde, losgekocht, vrijgekocht van de wetteloze gijzelnemer, de duivel, zodat wij weer bij God terecht kunnen. Jezus, de vleesgeworden liefde van God.
Zijn liefde maakte scheiding tussen verbond en verdeeldheid, tussen licht en duisternis, tussen dood en leven. Wat hij ook deed, of hij nou gelijkenissen vertelde, een gesprek aanging, boze geesten wegstuurde, zieken genas, gehoorzaamheid leerde, zich liet uitschelden, leed of zelfs zich liet vermoorden, zijn grote kracht op de zwakste momenten was de liefde waarmee de Vader hem liefhad en waarmee beiden ons liefhebben. Gods kracht (dit is Zijn liefde) komt in onze afhankelijkheid tot zijn recht, in de zwakke mens.
Ik schrijf dit nou maar zo op, maar het raakt me diep wanneer ik me dit allemaal realiseer. Dit licht, deze liefde is zo oneindig als de kosmos. Dat is onvoorstelbaar. Hou het maar voor beantwoordt en geniet ervan. Ik denk dat je dan Zijn liefde beantwoordt. Zó veel gelovigen denken nog dat aan deze liefde voorwaarden zijn verbonden, of dat er uit dankbaarheid een soort tegenprestatie moet worden geleverd. Je zal zo’n huwelijk op aarde hebben…
Mensenkinderen die zó worden bemind zijn ingelukkig. Hun ‘kracht’ is: wéten een geliefde te zijn, of ze nou ziek of gezond zijn, verdrietig en bang of vrolijk. God heeft je wezenlijk lief. Wat moet God gelukkig zijn wanneer Hij zijn zoon ziet met diens metgezellin, zijn vrouw.
Het zoeken naar kennis
Uiteraard kun je onder het woord ‘kennis’ alle wetenschappen samenbundelen, echter, en nou zeg ik het wat kort-door-de-bocht: Ik heb mijn vrouw en kinderen niet leren kennen door het bestuderen van meters boeken of met het doen van allerlei proeven, maar door met haar en onze kinderen om te gaan. Wat zeg ik? Ik heb mijzelf daardoor ook leren kennen.
Die verborgen omgang in de Geest doet ons meer en meer de Vader kennen. Kennen is bekennen, is liefhebben, en daarin is een van de mooiste dingen dat je gekend bént. Iemand heeft weet van je, kent je diepste motieven, je sterkste verlangen. Jezus heeft de mens het Vaderhart doen kennen in de religieuze chaos van zijn tijd en de onzienlijke wereld geopend met als eerste doel het aangezicht van God kenbaar maken. Hij bleek zo anders te zijn dan ‘men’ dacht. Wat dat betreft verschilt onze tijd niet van de zijne.
En zitten de dingen tegen, soms bij het wanhopige af en weet je niet waar je het zoeken moet, dan is er altijd één die jou zoekt en niet van jouw zijde wijkt. Eén die jou echt kent en zich kenbaar heeft gemaakt opdat je beseft dat Vader zélf jou liefheeft. Dat is een troostrijke gedachte, een vertrouwelijke werkelijkheid waardoor jij leert kennen zoals je zelf gekend bent. En dat is nog eens ‘zien’, twee geliefden die elkaar zien, elkaar aankijken, van aangezicht tot aangezicht.
Veel mensen zijn niet gewend bemind te worden, hebben geen weet van de tedere liefde van de Vader en Zijn zoon. Ze verliezen zich in ‘geven’, want je moet(!) toch je naaste liefhebben… en ze lijden grote schade aan hun ziel. Ik ben daar zelf een voorbeeld van geweest. (Wat kun je toch denkfouten maken). Achter deze uitspraak van Jezus, die hij van zijn Vader wist, staat: “… als uzelf”. Dat laatste werd vaak uitgelegd als een verkapte vorm van egoïsme. Van een rabbi las ik de uitspraak: “Heb je naaste lief, hij is als u zelf”. Dat is al heel wat barmhartiger omdat het ook wijst op de medemens in je. Nog mooier vind ik de volgende uitspraak: “Heb je naaste lief zoals je zelf wordt bemind” (door de Vader). Je kunt pas werkelijk liefhebben wanneer je weet een geliefde te zijn. Dan zie je je naaste zoals die werkelijk is en de naaste jou. Deze kennismaking, dat vind ik nog eens “zoeken naar kennis”.
Ondraaglijk medelijden met het menselijk lijden
Je wordt met heel veel lijden geconfronteerd. Een axioma in verband hiermee is het volgende: Alle lijden wordt veroorzaakt door de duivel en zijn engelen. Hij is de vader van het lijden, het geweld, de onderdrukking, de dood. Zijn lijfspreuk is: “Verdeel en heers”. Hij wil alles wat van oorsprong bij elkaar hoort, uit elkaar trekken en wat niet bij elkaar hoort wil hij samenbinden. Hij maakt tevens scheiding tussen wie bij elkaar horen, bijvoorbeeld God en mens, mens en medemens. ’t Is maar goed dat God vijandschap heeft gezet tussen ‘verbinding’ en ‘verdeling’. Het verdraagt elkaar niet.
De hele schepping, de onzichtbare en de zichtbare, lijdt onder het dodelijke schrikbewind van deze tiran, de tegenstander van de Barmhartige. Over de verantwoordelijkheid van de mens hierin valt ook veel te zeggen en kort gezegd komt het hierop neer dat het aan de mens zelf is te beslissen in wiens dienst hij wil staan, met andere woorden: kies je voor genade of ongenade.
Nu gebruikt Russell het woord ‘ondraaglijk’. Hij is tot de slotsom gekomen dat de ene mens het lijden van de andere wel enigszins kan verlichten en hier en daar kan verhelpen, zowel lichamelijk als geestelijk, maar merkt dan toch dat zijn medelijden, dat niet toereikend is, voor hem ondraaglijk is. Hij kan het niet hebben dat anderen zo moeten lijden. Het lijden is zwaarder dan de kracht van zijn mededogen. Soms moet zijn hart zich wel eens hebben omgedraaid in zijn lijf bij het zien wat mensen elkaar kunnen aandoen. Je kan je erdoor laten benauwen en laten lamleggen.
Jezus en het lijden
En dan… treedt er een zekere Jezus (uit Nazareth, Palestina) op. Een mens, een zó volkomen mens in wie het erbarmen en het mededogen van God zó duidelijk gestalte heeft gekregen, dat degenen die hem ‘volgen’ (begrijpen) hebben gezien en erkend dat hij de zoon van de werkelijke God was: de door Hem bedachte en bedoelde mens, Zijn gelijkenis. Jezus was zo meegaand met zijn Vader, hij kon Hem zo goed ‘volgen’ dat die hem kon vormen naar Zijn aard: Licht en liefde.
Petrus, de man die als eerste werd gegeven dat Jezus de beloofde Christus was en die hem later zag in zijn ware gedaante op de ‘berg der verheerlijking’, vertelt op de eerste geestelijke Pinksterdag dat God hem (dit is Jezus) “zowel tot Heer als tot Christus gemáákt heeft”.
Dat is dus een proces en omdat de duivel dat opvoedingsproces alleen maar wil dwarsbomen, komt er veel lijden aan te pas. En toch heeft Jezus, onze voorganger, desondanks de gehoorzaamheid geleerd, omdat zijn liefde voor de Vader en voor de mens hem deze moeiten deed doorstaan. Zo werd hij de trooster, de broer naast de medemens, de naaste.
Hij ging nog verder. Omdat God vele mensen graag naar Zijn beeld wil vormen, opvoeden, heeft Jezus alle ellende, alle zonden, alle zwakheden en trauma’s op zijn schouders genomen, is tot zonde gemaakt, vervloekt geweest en gedood. De liefde die hieruit spreekt kun je niet beschrijven, want hij heeft de zijnen, waaronder ook jij, liefgehad tot het uiterste. Wat een gift, trouwens, ook van zijn Vader om zijn zoon op te offeren terwille van een lijdende mensheid.
En omdat Jezus dát lijden heeft gedragen, hoeven wij dát lijden niet op onze nek te nemen. Daaronder zou je bezwijken omdat dat ondraaglijk is en tevens een miskenning van wat Jezus op zich heeft genomen.
Het lijden van een christen is een lijden om Christus’ wil. Dat is anders. Dat is de druk die op ons wordt uitgeoefend opdat wij het opvoedingsproces maar loslaten zullen. Maar daar wil nog eens uitgebreider op ingaan. Wel staat vast, wie Jezus volgt in het liefhebben ook deel krijgt aan het lijden van de christus in ons.
Ik eindig met een herhaling van wat er in het begin staat, denkend aan Jezus, aan ons, en dientengevolge ietwat gewijzigd: ” Drie elementaire, Goddelijke compassie hebben mijn leven beheerst: Het verlangen naar Gods liefde, het zoeken naar Hem en naar wie Hij verloren was en het leven uit de genade van onze Heer Jezus die de smarten en zwakheden van de lijdende mens heeft gedragen, opdat deze, verbonden met de Vader, weer kan gaan leven”.

2002.11-12 nr. 421

2002.11-12 Levend geloof nr. 421

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Ook het jaar 2002 is weer bijna voorbij en u zult ongetwijfeld met mij tot de conclusie komen dat het jaar weer is omgevlogen; sommigen zeggen zelfs dat het lijkt of de tijd steeds vlugger gaat. Dat laatste is natuurlijk niet het geval maar zo beleven we het wel. Dat is natuurlijk een gevolg van onze wijze van leven. In de moderne westerse wereld is een soort haastcultuur ontstaan; we proberen ons leven zo intensief mogelijk te beleven. En door alle moderne technische ontwikkelingen is er zoveel wat ons bezighoudt dat we vaak tijd tekort komen. Daaraan proberen we dan weer invulling te geven door bijvoor­beeld drie of vier keer per jaar op vakantie te gaan, of door in retraite te gaan. We zoeken de stilte van de natuur op of gaan de stilte samen met anderen beleven om zo weer te kunnen functioneren in het gewone leven van elke dag. Maar ook dat brengt vaak niet de oplossing, want als we daarbij niet radicaal het roer omgooien, door bijvoorbeeld wat minder uren aan internet te besteden of aan de televisie gekluisterd zijn, om maar een paar voorbeelden te noemen, komt er natuurlijk van een werkelijke levensverandering die ons rust en vrede brengt en ons leven stabiel en gelukkig maakt, weinig terecht.

Een te somber beeld wat we hier schetsen? Wij geloven het niet en daarom is het goed dit aan het einde van het jaar onder ogen te zien, want zeker als chris­tenen weten wij dat een andere wijze van leven zeer wel mogelijk is. Daar hebben we in ons blad in het afgelopen jaar weer veel over geschreven en hopen dat ook in 2003 te blijven doen. Het gaat daarbij primair om te bouwen op het fundament wat er in ons leven ligt: Jezus Christus. Hij is de Heer en Heiland van ons leven. En naarmate we geestelijk groeien, ervaren we de kracht en krij­gen de mogelijkheden aangereikt om het leven aan te kunnen. Dan kunnen de omstandigheden nog zo moeilijk zijn, we raken niet meer in de onrust en zijn niet bang wat de toekomst ons brengen zal. En wat wij ervaren, geldt ook voor ieder ander die ingaat op de eens door Hem uitgesproken woorden: “Komt allen tot Mij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven!” Een gezegende jaarwisseling toegewenst!

 

Bij de voorplaat door redactie

De illustratie van de voorpagina van dit nummer is gebaseerd op Openbaring 21 vers 9 tot en met 21 (Openb. 21:09-21), waar beschreven wordt hoe door een engel aan Johannes het ‘nieuwe Jeruzalem’ wordt getoond. Deze voorstelling is uiteraard volgens de interpretatie van Gustave Doree. Over de geestelijke, dus werkelijke, betekenis hiervan schrijft Hessel Hoefnagel in een artikel in dit num­mer onder de titel: “Twee profeti­sche tegenstellingen”.

 

Op de drempel… (gedicht) Astrid Poldervaart

Als ik op de drempel sta

En ik schroom om door te gaan

Omdat ik over m’n schouder zie

Naar dat wat is geweest…

 

Dan voel ik Uw aanwezigheid

Die zorgt dat ik weer vooruit kijk

M’n blik wordt weer gevangen

Door wat nog komen gaat.

 

Subtiel en heel doortrapt

Zijn de afleidingsmanoeuvres

Het verleden wordt gebruikt

Om de toekomst te vergeten,

 

Maar Uw aanwezigheid maakt scherp

Wat is geweest hebt U vergeven

Uw kracht ligt nu in mijn heden

En naar wat nog komen gaat.

 

Als ik op de drempel sta

En ik schroom om door te gaan

Voel ik Uw aanwezigheid

En wordt de drempel verleden tijd.

Astrid Poldervaart

 

Alle medewer­kers van Levend Geloof wensen u gezegende kerstdagen en een voorspoedig 2003 toe!

 

De evolutie in ons denken door Gert-Jan Doornink

Het woord ‘evolutie’ heeft bij heel wat christenen niet zo’n beste klank. Dat komt vooral door de felle discussie die enkele jaren geleden gevoerd werd over het onderwerp ‘Schepping of evo­lutie’. Maar in dit artikel gaat het niet over het ontstaan en de ontwik­keling van het leven op aarde, waar­van het woord ‘evolutietheorie’ is afgeleid, maar over een evolutie waar iedere christen dagelijks mee te maken heeft. Het betekent namelijk ook de ‘geleidelijke ontwikkeling tot iets anders, met name tot iets hogers of beters’ zoals het Groot Woordenboek van de Nederlandse taal dat omschrijft.

Elk woord dat wij spreken, elke han­deling die wij verrichten, alles wat wij doen of niet doen, wordt vooraf gegaan door een beslissing die wij nemen in onze gedachtewereld. Veelal zijn we ons dat niet bewust en heel wat handelingen doen we automatisch en vinden het vanzelf­sprekend. Ze passen in ons leefpa­troon en zijn er een dagelijks onder­deel van geworden. Hetzelfde geldt voor alles wat wij zeggen. Ook als we bepaalde dingen niet doen of bepaalde dingen niet uit­spreken en voor ons houden, is dat voorafgegaan door een beslissing die wij in onze denkwereld hebben genomen. Naarmate wij iets moeten doen of zeggen wat belangrijk is, gaan wij er eerst in meerdere of mindere mate over nadenken, maar uiteindelijk nemen we dan een besluit. Het spreekt vanzelf dat ons denken dus heel belangrijk is. Het is als het ware het hoofdkantoor waardoor de besluiten hoe ons leven functioneert worden genomen.

De grote verandering

Voor een christen is dit hoofdkwar­tier -om dit woord nog even aan te houden- totaal nieuw geworden toen we het rijk der duisternis verlieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen. Satan die voor die tijd de scepter zwaaide moest plaatsmaken voor God. Daardoor worden wij in staat gesteld door Zijn Geest elke verkeerde geest de wacht aan te zeggen te vertrekken.

Wij behoren dus zelf deze beslissing te nemen, want Gods Geest werkt samen met onze geest. Aan de ‘vrije wil’ die in ieder mens aanwezig is, komt geen verandering als wij een nieuwe schepping in Christus zijn geworden. God laat alle beslissing/ die wij ook in ons nieuwe leven nemen geheel aan ons over. Alleen zijn we ons nu bewust geworden van onze nieuwe status. Satan met zijn verkeerde geesten heeft ons leven verlaten, de machten der duis­ternis voelen zich niet thuis daar waar het licht van God is doorgebro­ken. Alleen hij probeert wel terug te komen, te infiltreren en als we ons denken niet zuiver houden, lukt het hem maar al te vaak ons leven als nieuwe schepping af te remmen. Vaak vertroebeld hij ons denken en maakt gebruik van ogenblikken dat we niet waakzaam zijn. De geestelijke strijd die we dagelijks voeren om hem geen kans te geven ons af te remmen, heeft dus alles te maken met onze denkwereld. Dat is het kardinale punt, de plaats die hij als eerste aanvalt. Het is hem er alles aan gelegen ons denken in meerdere of mindere mate te beïn­vloeden of te beheersen.

Ons wapen in de strijd

God heeft ons echter een machtig wapen ter beschikking gesteld om hem buiten de deur te houden, namelijk Zijn Geest. Hoe meer we daarvan gebruik maken, hoe meer we gaan ontdekken hoe belangrijk het is vol van Zijn Geest te zijn, hoe ^er ons denken blijft afgestemd op God en hoe meer we dus ook de juiste beslissingen nemen bij alles wat wij doen of zeggen. In de eerste tijd van de Gemeente van Christus speelde dit gegeven ook al een belangrijke rol. Dat blijkt wel uit de opmerking van Paulus in zijn brief aan de gemeente te Rome als hij de gelovigen oproept her­vormd te worden door de vernieu­wing van hun denken Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02). Een paar opmerkingen in dit ver­band. Deze gemeenteleden waren dus al vernieuwd in hun denken, doordat zij nieuwe scheppingen in Christus waren geworden! Toch ‘maakt Paulus hen er nog eens attent >p. Hij wil als het ware zeggen: zorg nu dat dit niet tot stilstand komt maar zo blijft en doorgaat. Daarom schrijft hij ook niet opnieuw dat zij omgevormd zullen worden door hun denken, maar door de vernieuwing  daarvan.

Stilstand is in geestelijk opzicht altijd achteruitgang. Paulus wil zeg­gen: dat nieuwe denken moet door­gaan, evolueren, zodat het ‘beelddra­ger van Christus zijn’ er uiteindelijk helemaal uit gaat komen. Nu zijn er wel eens gelovigen die zeggen dat was voor die tijd mis­schien van toepassing, maar geldt dat nu nog wel? We leven toch immers in een heel andere tijd? Toen waren er nog geen computers of televisie, geen auto’s en e-mails en een sms’je versturen was er ook niet bij. Wat moeten we nu nog met dingen die in die tijd aan de orde waren? Er is toch een heel nieuwe fase in het menselijk bestaan inge­treden?

Het grote verschil

Inderdaad is de tijd waarin de Bijbelse verhalen zich afspeelden voorbij, maar niet wat ons mens-zijn als zodanig betreft. Het menselijk hart, en ook ons denken als zodanig over bijvoorbeeld goed en kwaad, is nog

precies zo als twee- of vijfduizend jaar geleden. Alleen omdat wij nu na de komst van Jezus en na de uitstor­ting van Gods Geest leven, zijn wij als christenen bevoorrecht dat zodra wij een nieuwe schepping in Christus zijn geworden en gedoopt worden met de heilige Geest, meer geestelijk inzicht hebben over ons bestaan en het doel wat God met ons heeft.

Paulus wees er in zijn uitspraak over de noodzaak van vernieuwing van denken al op een belangrijk positief gevolg daarvan. Hij schrijft namelijk dat we daardoor gaan erkennen wat Gods wil is, namelijk het goede, welgevallig en volkomene! Wat een geweldige uitwerking heeft dus de evolutie van ons denken alleen al in dit opzicht. Want hoeveel christenen leven nog met de gedach­te dat van God zowel het goede als het kwade afkomstig is. Het is één van de grootste leugens waar vele christenen mee geïnfecteerd zijn vanuit het rijk der duisternis. En één van de eerste pijlen die de duivel vaak afschiet naar de gelovigen is dan ook hoe God het kwade kan toe­laten en waarom er zoveel ellende in deze wereld is.

Als ons denken niet is vernieuwd hebben wij daar geen antwoord op, maar een waarachtig christen weet dat het goede van God afkomstig is en het kwade van Satan. Wat heeft Jezus dat al prachtig geformuleerd met de uitspraak dat de dief (Satan) komt met geen ander doel dan om ’te stelen, te slachten en te verdel­gen’, maar dat Hij gekomen is opdat wij ‘leven en overvloed’ zullen heb­ben Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). En daarbij mogen we ons realiseren dat Jezus ten volle in dienst van God stond. Alle narigheid die ons soms over­komt in het leven, ook een christen blijft daarvoor niet gespaard, zal dit vaste gegeven nooit kunnen aantas­ten, want voor hen die geloven wer­ken alle dingen mee ten goede! Ook dat maakte Paulus de gelovigen van

zijn tijd al duidelijk en is ook voor onze tijd nog even actueel.

Ons grote voorbeeld

De evolutie van ons denken is in onze dagen actueler dan ooit gewor­den, want vooral nu de werkelijke gemeente van Christus tot stand gaat komen zal de vijand alles op alles zetten om dat af te remmen en zo mogelijk te verhinderen. Maar het zal hem niet lukken. Zij die ont­dekt hebben hoe belangrijk het is de vijand al op het terrein van het den­ken aan te pakken, geven zich niet gewonnen. Het is soms niet gemak­kelijk, maar altijd weer staan wij aan de overwinnende kant. Ook wat dat betreft is Jezus ons grote voorbeeld. Hij hield zijn den­ken zuiver afgestemd op de bedoe­ling en wil van de Vader, die het goede met de mens (Zijn schep­ping!) voor had. Daardoor was Jezus’ grote opdracht ook dit door woord en daad door te geven aan de gelovi­gen van Zijn tijd, met de bedoeling dat dit ook na Zijn heengaan door zou gaan. Nu via allen die dit gingen geloven. Zij kregen dezelfde bevoegdheid en autoriteit in Zijn Naam om de vijand te weerstaan in Zijn Naam onder de leiding van Gods Geest. Maar altijd weer was het beginpunt van alle woorden die gezegd moesten worden en de han­delingen die verricht moesten wor­den: de denkwereld. In deze eindtijd behoort de evolutie van ons denken door te gaan en laat de waarachtige gelovige zich niet uit het veld slaan door gelovigen die dat niet willen opbrengen en afhaken. Iedere dag mogen wij nieuwe kracht putten uit de woorden van Jezus toen Hij op een gegeven moment zei: “Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven” Lucas 12 vers 32 (Luc. 12:32).

Als Jezus hier spreekt over een ‘klei­ne kudde’ bedoelt hij natuurlijk niet dat slechts een klein aantal mensen deel zal hebben aan het Koninkrijk Gods. Hij heeft altijd alle mensen op het oog. Hij sprak hier echter tot Zijn discipelen, een kleine groep mensen, die zoals Hij een voor­beeldfunctie vervulde, geroepen en opgeleid werden deze voorbeeld­functie over te nemen, als Hij er niet meer zou zijn.

En nu hebben wij, als waarachtige gelovigen die in deze tijd leven, deze voorbeeldfunctie overgenomen. Wij zijn nu de vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk. Als we ons dat bewust zijn, gaan we door wat de omstandigheden ook mogen zijn. En laten we ons realiseren, dat zolang Satan nog overste van deze wereld is, deze omstandigheden altijd tegen zijn.

Persoonlijke verdrukking

In vele landen is verdrukking en ver­volging, maar er is ook, wat ik zou willen noemen, een ‘persoonlijke verdrukking’. Daarbij denken we niet aan bijvoorbeeld kennissen of familieleden die zich van ons afke­ren als we in hun ogen ons geloof te radicaal beleven, maar aan een ‘ver­borgen verdrukking’, want van deze verdrukking hebben de anderen veelal geen weet. Je zou daarom de verdrukking van ons denken de meest geraffineerde vorm van ver­drukking kunnen noemen. Een echte gelovige heeft eigenlijk continu met deze verdrukking te maken, waar hij ook woont. De tegenstander probeert koste wat het kost te verhinderen dat het ‘nieuwe denken’ de overhand gaat krijgen, want juist de uitwerking en doorwer­king van het vernieuwde denken heeft als uiteindelijk gevolg dat we overwinnaars worden en ons dus als werkelijke zonen Gods gaan openba­ren.

Toch zal het de vijand niet lukken wat God voor ogen heeft: de openba­ring van de werkelijke Gemeente van Christus. De gelovigen die hun denken gezuiverd hebben en zuiver, houden, staan aan de startblokken van het ontstaan van deze gemeente! Voor iedere gelovige die in deze tijd leeft is er dus voldoende werk aan de winkel dit te realiseren. God laat ons niet voor niets geestelijk groeien zodat we hier oog voor krijgen. (Ook in dit opzicht groeien we tegen de verdrukking in)!

Wij hebben wat dat betreft een heer­lijke taak, die niet als een soort wet op ons ligt, maar die we met blijd­schap en toewijding vervullen. Gods Geest is immers in ons en de ver­binding die zich hierdoor met onze geest ontwikkelt, wordt uiteindelijk zo sterk dat het de tegenstander niet meer lukt onze gedachten negatief te beïnvloeden.

Elke vorm van negatief denken gaat verdwijnen en maakt plaats voor het positieve denken zoals dat in God aanwezig is. En positief denken betekent voor een echte christen dat hij vertrouwt op God en Jezus Christus èn op zichzelf dat hij in staat gesteld wordt datgene wat hij denkt te moeten doen of zeggen, ook kan volbrengen. De levende God die ons geroepen heeft, en in Jezus Christus heeft laten zien dat dit mogelijk is, zal het ons doen geluk­ken! Hem willen wij daarvoor loven, prijzen en aanbidden!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Bedenkt de dingen die boven zijn…” Er is dus een ‘boven’ en een ‘beneden’, hemelse dingen en aardse dingen. Het gaat hier niet om goed of fout maar over een lage en hoge werkelijkheid. Vele gelovigen zijn nogal eens bezig met aardse begrippen en menselijk gedoe, maar het werkelijke werkterrein is het koninkrijk der hemelen, de onzichtbare wereld in en rondom ons, daar waar de goede God woont met Zijn zoon, Zijn kinderen, Zijn engelen. Er is nog een koninkrijk, dat van de nacht, waar de tegenstander troont met zijn mensen en zijn engelen.

Wanneer een gelovige, iemand die Jezus aanneemt als de ware zoon van God, wordt gedoopt met de heilige Geest en een christen, een gezalfde, wordt, bevindt deze zich in deze wereld, ook wel hemelse regionen genoemd. Daar is hij/zij verbonden met het hoofd van de schepping, onze heer Jezus. En wie met het hoofd is verbonden behoort tot het lichaam. Hoofd en lichaam vormen “de Christus”, waarover zoveel is geprofe­teerd in de schriften. Dat lichaam, ‘de gemeente’ geheten, kan ‘uitvoerend lichaam’ worden genoemd, omdat het de daden, de activiteiten van de zoon verricht in zijn naam (namens hem). Door de Geest van God ben je in staat je langzamerhand de gedachtewereld van hem eigen te maken, want het koninkrijk Gods is ‘binnen in u’. Kun je beseffen welke Gods uitgangspunten zijn; waarom Hij de mens zo liefheeft; wat de zoon heeft bezield om voor ons door het vuur en de dood te gaan; hoe vader de bevrijding van Zijn schepping aan de zoon en de zijnen heeft gegeven; wat Hem voor ogen staat, uiteindelijk? Dit alles is doordrenkt van mededogen dat voortkomt uit Zijn liefde. Wanneer je dit allemaal overdenkt ben je met kostbare en schitterende dingen bezig. Wat een voorrecht om hiermee doende te zijn, je daarin te verdiepen, deze eeuwige dingen te overwegen en te koesteren.

Als ik merk hoeveel ‘christenmensen’ met dwaze meningsverschillen, met bijbeluitleg-geharrewar en onbenullige gemeente-perikelen worden bezig gehouden, dan ben ik bang dat ze ‘van beneden’, van de aarde’ zijn. Ook merk ik dat velen hun uiterste best doen om maar een goed en flink mens te worden en daarbij passende Bijbelteksten aan­boren om hun motieven te onderbou­wen. (Je moet immers ergens naar jagen…). Maar daarmee wordt helaas de genade ingeruild voor een soort prestatiebeloning. Dat gaat niet goed. Dan raak je los van de gedachten- wereld van de Geest der genade en tevens ben je je wezenlijke rust kwijt. Dat is geen ‘bedenken’ meer, veeleer bedenkelijk. Je raakt verstrikt in allerlei toestanden en gevoeligheden, eindeloze zorgen over welvaarts-‘problemen’, hypotheken, carrièreplanning, rat­races, etc., kortom het werkwoord ‘heb­ben’ belangrijker achten dan het werk­woord ‘zijn’.

Wanneer je je toch realiseert dat we in de geliefde zoon onze intrek hebben gekregen, in wie wij delen kunnen in zijn bestaan en aldus in alle opzichten kunnen herstellen, dan is er toch een andere wereld voor je opengegaan. Je kijkt anders, hoort anders, voelt anders omdat je denken door de Geest van Christus weer op het alleroudste spoor is gezet, namelijk dat van voor de grondlegging der wereld. In de prachti­ge psalmen, waarin het steeds gaat over het ‘overdenken’ van Gods woor­den, staat bijvoorbeeld “uw woord houdt stand in de hemelen” en “ik heb meer inzicht dan de ouden”. Uitspraken die wijzen op de Christus en als een kostbaar geheim bewaard dienen te worden.

Zulke ‘dingen’ zijn alles waard om te bedenken, dingen van boven, van de

Vader der lichten, jouw Vader. Denk alleen al eens aan de gedachte wat er door Hem heengaat als Hij je ziet. Da’s een mooi geheim hoor. En dit geneest je heel diep, van binnen uit. Zo wordt je stapsgewijs gevormd, krijg je de ‘vorm’ van Zijn gelijkenis en in dit verband (de verbinding met de zoon in de Geest) is het ontroerend, Psalm 139 vers 13 tot en met 17 (Ps. 139:013-017) met nieuwe, verlichte ogen te lezen. Je ziet de hemelse werkelijk­heid over de nieuwe mens, over jou. In de baarmoeder, de schoot van lief­lijkheid, wordt het tedere, het eeuwige woord van God ontvangen, het eeuwi­ge, levende beginsel. Het sluit aan bij het eeuwigheidsverlangen van de mens Prediker 3 vers 11 (Pred. 03:11). Je krijgt deel aan “de beginne”. De ’tweede mens’, die uit de hemel is, is eigenlijk de eerstbedoelde, want het natuurlijke is eerst, dan het geestelijke, net als bij Jezus. En langzaam wordt je in het verborge­ne geweven vanuit de oorsprong (oerbe­gin) en heb je deel aan de dag van God, ben je een kind van de dag, Zijn dag, Zijn ‘genezingsverhaal’. Wanneer je dit alles leest, ontvangt, gelooft, word je diep geraakt door dit tedere argeloze beginsel dat zo mooi, zo behoudzaam tot ontwikkeling komt in jezelf in de gemeenschap van de heilige Geest, je broeders en zusters. Geen wonder dat David besluit met een van blijdschap trillend hart: “Hoe kos­telijk zijn mij Uw gedachten, 0 God”. Dat is wat, deel hebben aan Gods gedachtewereld, een Vader die Zijn gedachten met je deelt. Bedenk de dingen die boven zijn…, je wordt er ingelukkig van!

 

De overvloed van Gods genade door Wim te Dorsthorst

Stappen voorbij het kruis -12-

 

Wij hebben in de laatste afleverin­gen gezien, vanuit Romeinen 6 vers 1 tot en met 5 (Rom. 06:01-05) hoe de Vader in de hemel bepaald heeft dat iemand die in gehoorzaamheid al de gerechtigheid Gods vervult in de waterdoop, deel krijgt aan alles wat Zijn Zoon Jezus Christus op het kruis tot stand heeft gebracht.

In Zijn kruisdood is onze kruisdood, in Zijn begrafenis is onze begrafe­nis, in Zijn opstanding is onze opstanding, in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid is onze heiligheid en rechtvaardigheid, in Zijn verheer­lijking is onze verheerlijking. Dat is de wonderlijke liefde en genade van God.

In Adam, de eerste mens, hebben alle mensen deel aan alles van Adam en dragen zijn beeld; in Christus krijgen de gelovigen aan alles deel van Christus en zullen ook Zijn beeld dragen, 1 Korinthe 15 vers 49 (1 Kor. 15:49). In Romeinen 5 vers 12 tot en met 21 (Rom. 05:12-21 beschrijft Paulus dat op schitterende wijze. Er is boven gezet: “Adam en Christus”. De verzen 17 tot 19 geven heel kort het principe weer: “Want, indien door de overtreding van de ene (Adam) de dood als koning is gaan heersen door die ene, veel meer zullen zij, die de overvloed van genade en van de gave der gerechtigheid ontvangen, leven en als koningen heersen door de ene, Jezus Christus. Derhalve, gelijk het door één daad van overtreding voor alle mensen tot veroordeling geko­men is, zo komt het ook door één daad van gerechtigheid voor alle mensen tot rechtvaardiging ten leven. Want, gelijk door de onge­hoorzaamheid van één mens zeer velen zondaren geworden zijn, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van één zeer velen rechtvaardigen ™ worden”.

Eerst overheerst worden door de dood als koning en dan leven en als koningen heersen. Dat is de over­vloed van genade van God! Dit stijgt zóver uit boven het mense­lijk bedenken dat de apostel schrijft in 1 Korinthe 2 vers 9 (1 Kor. 02:09): “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem lief­hebben”. Maar door de heilige Geest mogen wij nu ook leren deze dingen te verstaan 1 Korinthe 2 vers 10 (1 Kor. 02:10).

Medegekruisigd

De apostel komt nu tot een hele belangrijke conclusie in Romeinen 6 vers 6 en 7 (Rom. 06:06-07), wat heel vaak niet goed begrepen wordt of zelfs ontkend wordt.

De apostel begint met aan de Romeinen te schrijven: “Dit weten wij immers”, waar opnieuw uit blijkt dat dit in die tijd tot het fundamen­tele onderwijs behoorde. De Romeinen wisten het, ze waren er in onderwezen, zie Romeinen 6 vers 17 en 18 (Rom. 06:17-18). “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mee gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij

 

niet langer slaven der zonde zouden zijn want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde”. In enkele woorden beschrijft de apostel de geweldige geestelijke wer­kelijkheid die door het kruisoffer van de Heer Jezus voor de gelovigen is ontstaan.

Ik heb al eerder opgemerkt dat de apostel in die eerste 14 verzen van Romeinen zes tenminste negen maal spreekt over het principe van gestorven zijn of dood zijn. Ook hier in vers zes en zeven weer, mede gekruisigd zijn en gestorven zijn. Dat heeft een diepe betekenis! Het principe van de nieuwe schep­ping is niet alleen dat de zonden ver­geven zijn, maar dat de oude mens met Jezus Christus in de dood is gebracht, wat in de waterdoop gees­telijke werkelijkheid wordt. De oude en de nieuwe mens kunnen niet tegelijkertijd bestaan; of men is in Adam en leeft het Adam-leven, of men is in Christus en leeft het Christus-leven.

Verlossing vanuit liefde

In vier artikelen (6 t/m 9) heb ik getracht uitleg te geven over het begrip “het lichaam der zonde” wat in vers zes en zeven het kernbegrip is. Daarin is vrij uit­voerig gesproken over Romeinen zeven, de machteloosheid van de mens onder de wet in de macht van de zonde, met de bekende uitroep van de apostel aan het slot: “Ik ellen­dig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?” Een uit­roep die in principe geldt voor alle mensen! En dan de overgang naar Romeinen acht met de woorden: “Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!”

Dan de eerste vier verzen van Romeinen acht, waarin over de won­derlijke verlossing van onze hemelse Vader in Zijn Zoon, Jezus Christus, geschreven wordt.

Ook heb ik geprobeerd duidelijkheid te geven over het offer van “Het

lichaam van de Heer Jezus”, wat in de verlossing van essentieel belang is, maar wat volgens mij toch altijd onderbelicht is gebleven. Dit vanuit Romeinen 8 vers 1 tot en met 4 (Rom. 08:01-04) en verschil­lende delen uit de Hebreeënbrief o.a. Hebreeën 10 vers 1 tot en met 18 (Heb. 10:01-18). Ook de dierenoffers zoals gebracht onder het Oude Verbond bleken een kostbare onder­wijzing hierin te zijn. De apostel zegt: “Dit weten wij immers, dat onze oude mens mee­ gekruisigd is”. Wat wil dat zeggen en waarom heeft God dat zo bepaald? God heeft de Heer Jezus tot de kruisdood veroordeeld, niet omdat Hij anders niet wilde verge­ven of omdat daardoor Zijn bran­dende toorn gestild moest worden; helaas zijn/worden deze dingen nog wel eens zo geleerd. God zou genoegdoening eisen voor Hij de mens zou kunnen vergeven. Zo is onze hemelse Vader echter niet. De apostel Johannes schrijft: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggebo­ren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en zijn Zoon gezonden heeft als een verzoening voor onze zonden” 1 Johannes 4 vers 9 en 10 (1 Joh. 04:09-10). In de kruisiging van de Heer Jezus komt de grote liefde van God voor de mensheid openbaar. Maar waar­om dan die afschuwelijke kruisiging met daaraan voorafgaand ook nog dat onbeschrijflijke leed van verach­ting, verwerping en de geseling? Daar moet toch een reden voor zijn!

Zonden maken veel kapot

We leven in een tijd dat er maar wei­nig zondebesef meer is, maar daar­om zijn zonden en overtredingen van Gods geboden en instellingen niet minder ernstig. Zonden hebben verschrikkelijke gevolgen of ze nu klein zijn of groot! In de eerste plaats brengt het scheiding tussen God en mensen. Jesaja 59 vers 2 (Jes. 59:02) zegt hierover:

“Uw ongerechtigheden zijn het, die scheiding brengen tussen u en uw God, en uw zonden doen zijn aange­zicht voor u verborgen zijn, zodat Hij niet hoort”. Scheiding tussen Schepper en schepsel, tussen Vader en kind, verschrikkelijk! Geen vrede met God maar vijandschap.

Zonden beschadigen en vervuilen niet alleen de mens, die zondigt, maar brengen ook bijna altijd scha­de toe, en maar al te vaak onbe­schrijflijk leed, aan de medemens. Denk bijvoorbeeld maar aan alles op het gebied van de seksuele zonden met onder andere kindermisbruik. Maar ook met overspel en scheidingen, het leed wat men elkaar en de kinderen hiermee aandoet. Onnoemelijk veel leed is er door ver­slavingen, zoals alcohol en drugs. Wat laden fabrikanten en dealers niet een verantwoording op zich! En niet te vergeten de genocide die dan hier en dan weer daar plaats vindt. In het nieuws en actualiteiten­rubrieken kunnen we dagelijks getuige zijn van wat men elkaar aan­doet. Stelen, moorden, verkrachtin­gen, martelingen en folterpraktijken, laten verhongeren, enz. Huiveringwekkend is het! Het is wel eens goed daar bij stil te staan en te bedenken dat alle mensen van God zijn.

De zondaar die de medemens iets aandoet, staat dus schuldig voor God, zijn Schepper. Ook alle zonden tegen de goede schepping van God; het leegplunderen van de aarde bij­voorbeeld waar Jesaja 24 over spreekt. Hoeveel duizenden komen hierdoor niet om door natuurram­pen die hier een gevolg van zijn. Zeer veel mensen lijden bovendien nog door zonden en de duistere praktijken vanuit de voorgeslachten, wat ook in westerse landen steeds ernstiger vormen gaat aannemen. De dierenoffers in het Oude Verbond laten ons zien hoe ernstig zonden zijn. Eigenlijk zou de mens zelf moeten sterven voor zijn zon­den, maar in Zijn liefde had God bepaald dat in zijn plaats een dier geslacht en geofferd moest worden. Niet dat het offer van dat dier de zonden zou wegnemen, zegt Heb. 10:4, maar zo hield God nog een claim op Zijn volk. De Hebreeën-schrijver zegt niet: “vergeven worden”, maar “wegnemen”. Het Griekse woord ‘ap-hariein’ heeft hier de betekenis van ‘opheffen’, ‘wegdoen’, ‘uitdel­gen’. De dierenoffers waren een afschaduwing van het offer van Jezus Christus als het Lam Gods en zijn ons gegeven als onderwijzing.

Rechtmatige vergelding

In Numeri 35 lezen we over dood­slag, maar het principe wat daar beschreven staat, geldt voor alle zon­den. Numeri 33 en 34 zegt: “Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ont­wijden, want bloed, dat ontwijdt het land, en voor het land kan ten aan­zien van het bloed dat daarin vergo­ten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van dege­ne, die het vergoten heeft. Verontreinigt dan het land niet, waarin gij woont, in welks midden Ik mijn woonstede heb, want Ik, de Here, heb mijn woonstede in het midden der Israëlieten”. God kan niet daar wonen waar het land ontwijd is door moord, zonden en ongerechtigheden! Als je dit op je in laat werken dan besef je hoe de aarde (geestelijk) ont­wijd en vervuild is alleen al door al het bloed dat vergoten is van vele miljoenen mensen. Nadat Kaïn Abel gedood had, lezen we dat God zegt: “Wat hebt gij gedaan? Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem” Genesis 4 vers 10 (Gen. 04:10). Zou nu het bloed van de honderden miljoenen niet roepen tot God? En waarom roept dat bloed van ver­moorden? Dat bloed roept om wraak of je kunt ook zeggen om vergelding of genoegdoening zie o.a. Openbaring 6 vers 10 (Openb. 06:10).

Genesis 9 vers 5 (Gen. 09:05) zegt dan ook: “Wie des mensens bloed vergiet, diens bloed zal door de mens vergoten worden, want naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt”. Wie iemand dood, dood het beeld Gods en schendt op onbeschrijfelijke wijze het beeld van God, een heilig God!

Ook in Exodus 21 vers 12 (Ex. 21:12) lezen we: “Wie iemand zo treft, dat hij sterft, zal zeker ter dood gebracht worden”. Dat gedeelte in Exodus 21 vers 12 tot en met 36 (Ex. 21:12-36) handelt helemaal over: “Voorschriften inzake het leven van de naaste”.

In Leviticus 24 vers 19 en 20 (Lev. 24:19-20) lezen we: “En wanneer iemand zijn volks­genoot lichamelijk letsel toebrengt, dan zal hem evenzo gedaan worden als hij gedaan heeft: breuk voor breuk, oog voor oog, tand voor tand; hetzelfde letsel, dat hij een mens heeft toegebracht, zal hem toege­bracht worden”.

Dat is dus de toestand onder de wet en de apostel Paulus zegt dat de wet geestelijk en heilig is, en ook het gebod is heilig en goed Romeinen 7 vers 12 tot en met 14 (Rom. 07:12-14).

Als je gaat geloven en begrijpen wat Hebreeën 2 vers 2 (Heb. 02:02) bedoelt te zeggen, wordt alles al veel duidelijker. We lezen daar: “Want indien het Woord, door bemiddeling van engelen gesproken, van kracht is gebleken, en elke overtreding en ongehoor­zaamheid, rechtmatige vergelding heeft ontvangen”.

De Hebreeën-schrijver bedoelt hier alles wat in de wet geschreven staat en wat Mozes op de Sinaï van een engel ontving Handelingen 7 vers 38 (Hand. 07:38). Het gaat om “rechtmatige vergelding”, alleen dan is overtre­ding opgeheven en is de schepping er van gezuiverd. Dan is de ontwijding opgeheven. Alleen dan kon God wonen te mid­den van zijn volk.

Het bloed van Jezus reinigt

Door de kruisdood van de Heer Jezus als Middelaar, door Zijn bloei is al het vergoten bloed gewroken en is de aarde gereinigd van de miljoe­nen vermoorde mensen, en het is nu de genade van God dat de moor­denaars niet zelf meer gedood hoe­ven te worden.

“Een is voor allen gestorven, dus zijn ze allen gestorven” 2 Korinthe 5 vers 15

(2 Kor. 05:15). Wat een liefdevol principe van God! Natuurlijk, naar de aardse wetgeving worden overtredingen gestraft, maar voor een ieder die gelooft is er verge­ving, reiniging en rehabilitatie bij God.

Niet allen die zondigen zijn moorde­naars, maar ook de kleine overtredingen maken scheiding met God en tasten Zijn beeld aan. Voor alle zonden en overtredingen geldt hetzelfde principe! Hebreeën 2 vers 2 (Heb. 02:02) spreekt dan ook van alle overtredingen en ongehoorzaam­heid. alle zonden en ongerechtig­heden brengen de dood voort en ver­dienen de dood. Alle zonden en ongerechtigheden ontwijden de aarde en de schepping en vermin­ken het beeld van de Schepper.

Doordat Jezus Zijn leven gaf als los­prijs, is er vergeving mogelijk, kwijt­schelding, maar de schepping wordt er ook van gereinigd, het wordt uitgewist. De apostel Johannes schrijft: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. ” 1 Johannes 1 vers 9 (1 Joh. 01:09). In vers 7 heeft hij ook al gezegd: “Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde”. (Eigenlijk: “Het bloed van Jezus, Gods Zoon, reinigt ons voortdurend van alle zondigheid”). De Heer Jezus heeft voor alle zon­den en ongerechtigheden rechtmati­ge vergelding ontvangen en totale verlossing tot stand gebracht.

 

Behoren baby’s gedoopt te zijn? Door Jildert de Boer

De doop door onderdompeling is in vele kerken nog steeds een heikel onderwerp, terwijl het in de eerste christengemeenten een vanzelfspre­kendheid was voor iedereen die tot persoonlijk geloof was gekomen en

Jezus zelf zich ook op deze wijze liet dopen. In dit artikel doet Jildert de Boer nog eens een indringend appèl op iedereen die weet een nieuwe schepping in Christus te zijn, om zich op deze wijze te laten dopen (-red.).

Behoren zuigelingen gedoopt te zijn? Deze vraag wordt in de traditio­nele kerken met “ja” beantwoord. Zo doet ook ds. J. van Amstel te Ede, die enige tijd geleden mijn boek “Met de doop in de knoop?” in het christelijke gereformeerde blad “De Wekker” recenseerde. Over het alge­meen gesproken doet hij dit op een waardige en sympathieke wijze. In zijn bespreking citeert hij ruim­schoots uit mijn geschrift, zij het selectief.

Helaas is er inzake de controverse kinderdoop-grootdoop in het verle­den vaak vanuit een soort “loopgra­venoorlog” gewerkt. Het zware geschut dat men aanvoerde van de ene partij was: “de dwaling der wederdopers” en de andere partij reageerde fel met: “de kinderdoop is uit de duivel”.

Op deze wijze komt er geen zinvolle gedachtewisseling over dit heikele thema tot stand. Met “vegen uit de pan” uit te delen winnen we over het algemeen geen harten van mensen, die menen te moeten vasthouden aan de kinderdoop. Vandaar dat ik een openlijke poging vanuit Bijbelse overtuiging doe eventuele misver­standen te verhelderen en een nade­re toelichting te geven. Ten onrechte meent broeder Van Amstel als ik het grote, algemene christendom vergelijk met de hoer Babel, de babbelstad, dat ik daarmee alleen de kerk(en) op de korrel neem. Veeleer loopt het Babylonisch-religieuze dwars door allerlei kerken en kringen, ook door de zogenaamde pinkster- en volle evangeliebeweging. Laten wij er vooral persoonlijk op toezien dat ons leven niet door Gods Woord bestem­peld zal worden als “hoer” (God en wereld tegelijk dienen). Vooropgesteld hecht ik eraan het Woord aan het woord te laten en niet allerlei mensenmeningen. In mijn boek heb ik in voetnoten zo’n 500 keer verwezen naar een Schriftplaats en dat is onze enige toetssteen, ook aangaande de vragen die er over de doop leven.

Gods initiatief

De voorstanders van de kinderdoop hebben helemaal gelijk als zij stellen dat God in ons leven de Eerste is. We kunnen niet groot genoeg den­ken van zijn vóórkomende genade in een mensenleven. Het bevreemdt mij dat ds. van Amstel het indrin­gende accent dat ik daarop gelegd heb niet citeert. De Heer gaat voor­aan! De volgorde is: “één Here, één geloof, één doop…” in Efeze 4 vers 5 (Ef. 04:05). (Waarom hanteert men dan voor die ene doop twee heel verschillende formulieren bij de bediening aan volwassenen, of aan kinderen?). Ik zie de volwassendoop niet als ultieme bezegeling van de beslissing van de gelovige. Wij zullen helemaal niet sterk prat gaan op onze geloofs­keuze, maar juist roemen in Gods genade en Hem de eer geven! Want we geloven: genade kocht mij vrij! Het is immers de Here die harten besnijdt in het verborgene en daarvan is de zichtbare doop slechts een uitbeelding.

Graag volsta ik met het verwijzen naar 1 Johannes 4 vers 10 tot en met 19 (1 Joh. 04:10-19), waarin Gods initiatief duidelijk wordt beklemtoond. De doop zegt iets van Gods werking in ons en niet allereerst van een flinke, stoere keus van onze kant. Van Gods werken in ons binnenste mogen wij echter daadwerkelijk uiting geven door onze oude mens symbolisch te begraven door de doop in de dood Romeinen 6 vers 3; Kolossenzen 2 vers 11 en 12 (Rom. 06:03 en Kol. 02:11-12). Het is Zijn geweldige genade dat we met Christus mogen opstaan in een spik­splinternieuw leven, waarin wij door de kracht van de Heilige Geest als discipelen Hem mogen volgen in Zijn voetstappen. Dat is genade op genade! Johannes 1 vers 16 (Joh. 01:16). Van daaruit kun­nen wij door de Geest strijden tegen het vlees, zodat wij niet langer aan de begeerten van het vlees voldoen Galaten 5 vers 16 tot en met 18; Romeinen 8 vers 13  (Gal. 05:16-18; Rom. 08:13) en niet lan­ger wandelen naar de geest(en) die thans werken in de kinderen der ongehoorzaamheid Efeze 2 vers 2 (Ef. 02:02).

Besprenging?

Het gaat mij niet allereerst om de hoeveelheid water, maar om de inhoud van de doop volgens de betekenis, die Gods Woord eraan geeft. Een besprenging kan echter hooguit iets van de afwassing van zonden uitbeelden. In deze uitdruk­kingswijze zit echter niets van het Bijbelse element van sterven aan jezelf, het afzweren en verbreken van de verbindingen met boze gees­ten, het begraven worden met Christus en opstaan met Christus als Heer van je leven. Dit wordt in de onderdompeling zo prachtig weergegeven!

Het Griekse woord “baptizoo” betekent onderdompelen of indopen. Het woord “dopen” heeft niets te maken met “dippen”, maar staat in 1 Petrus 3 vers 20 en 21 (1 Petr. 03:20-21) in vergelijking tot de zondvloed, waarin de oude, zondige wereld verdronk. Daarom zullen wij ons veiliger dicht bij de Schriften houden die zonneklaar van de ondergang in het water getuigen, zie als schaduwbeeld Exodus 14 vers 28; Psalm 106 vers 11 (Ex. 14:28 en Ps. 106:011).

Doopformule en doper

Terecht merkt ds. Van Amstel op dat Johannes Jezus niet doopte met de trinitarische (=drie-eenheids) formu­le van Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). De christelijke doop gaat zeker verder dan die van Johannes. Het is een discipeldoop in de dood en opstan­ding van onze Heer Romeinen 6 vers 3 en 4 (Rom. 06:03-04). Discipelschap houdt kort gezegd in: alles opgeven ter wille van het vol­gen van Jezus Lucas 14 vers 26 tot en met 33 (Luc. 14:26-33). Dat vraagt om een radicale toewijding aan de Heer!

Helaas staan de gevestigde kerkinstituten vanwege hun kerkordes het niet toe aan hedendaagse Filippussen Handelingen 8 vers 12 en vers 38 (Hand. 08:12 en 38) en Ananiassen Handelingen 9 vers 17 en 18; Handelingen 22 vers 12 tot en met 16 (Hand. 09:17-18; Hand. 22:12-16) om mensen te dopen. Om de sacramenten te bedienen moet men ambtelijk bevestigd “dienaar des Woords” zijn.

Het is merkwaardig dat de kerkvader Eusebius Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19) maar liefst 21x in verkorte vorm citeert, namelijk: “doopt hen in Mijn naam”. We zien deze formule dan ook steeds opduiken in de Handelingen der apostelen: het dopen in de naam van (de Here) Jezus Christus Handelingen 2 vers 38; Handelingen 8 vers 16; Handelingen 10 vers 48 en handelingen 19 vers 5 (Hand. 02:38 en Hand. 08:16 en Hand. 10:48 en Hand. 19:05). Deze formulering “in de naam van Jezus”, die het Nieuwe Testament veelvuldig uit, wordt echter -met betrekking tot de doop- niet als volwaardig geaccep­teerd in vrijwel alle kerken. Dit ondanks het feit dat deze uitdruk­king bij het dopen reuze bijbels blijkt te zijn, zoals in onze kringen werd (her) ontdekt.

Erfschuld?

De doop van zuigelingen wordt over het algemeen in verband gebracht met het afwassen van de zogeheten “erfzonde”. In bijna alle gemeenschappen en kerken gelooft men in een zoge­naamde “erfschuld”. Deze houdt in dat God ons allen voor verantwoor­delijk zou houden voor de zonde van Adam in de hof van Eden. We zou­den daar allemaal hebben meege­daan, al weten we niet hoe… Deze gedachtegang rust sterk op de Statenvertaling van Romeinen 5 vers 12 (Rom. 05:12), die met betrekking tot Adam weergeeft: “in welken allen gezondigd hebben”. Veel beter en logi­scher is het hier met de nieuwe ver­taling te lezen: “zo is ook de dood doorgegaan tot alle mensen, omdat allen gezondigd hebben”. Niemand ontkomt in deze gevallen, gebroken wereld aan de zonde. Zij is bezet V gebied geworden door de invasie van de machten der duisternis. Er staat immers dat de gehele wereld in het boze ligt 1 Johannes 5 vers 19 (1 Joh. 05:19). Dit zou men eventueel “erfsmet” kunnen noe­men, maar merk op dat dit al weer geen Bijbelse term is, waardoor dit begrip beter vermeden kan worden. Adam heeft immers de wereld prijs­gegeven aan de overste van deze wereld en daardoor onderworpen aan de vloek Lucas 4 vers 6; Romeinen 8 vers 20 (Luc. 04:06 en Rom. 08:20). Een zuigeling in de wieg kan men evenwel niet aansprakelijk stellen voor Adam’s overtreding. Daarom leggen wij de nadruk op de oorsprong van de zonde: de duivel zondigt van den beginne 1 Johannes 3 vers 8 (1 Joh. 03:08). Dit addergif heeft hij bij het ganse menselijke geslacht ingespoten. Hoe nodig hebben wij het verlost te worden van de vader(=verwekker) der leugen Johannes 8 vers 44 (Joh. 08:44) én van onze persoonlijke zonden als opgestapel­de schuld door het verzoenende werk van Christus! Daarna gaan wij niet langer door met schatten des toorns Romeinen 2 vers 5 Statenvertaling (Rom. 02:05) op te hopen, maar wij willen voortaan schatten in de hemel verzamelen Matteüs 6 vers 20 (Matt. 06:20).

Overigens zij opgemerkt dat het Joodse denken onbekend is met het fenomeen “erfzonde”. De traditionele tjerken, die het begrip “erfzonde” onteren, doen dit veelal vanwege gebrek aan inzicht omtrent het ont­staan van de zonde in de geestelijke wereld. Zonde is niet allereerst een biologische zaak, maar vindt zijn geestelijke bron van ontstaan bij de satan, die als een belager aan de deur ligt Genesis 4 vers 7 (Gen. 04:07). Het is verstandi­ger ons aan Schriftuurlijke uitdruk­kingen te houden, bijv. “zonde heb­ben” 1 Johannes 1 vers 8 (1 Joh. 01:08), of “de zonde die in u woont” Romeinen 7 vers 17 tot en met 20 (Rom. 07:17-20). Wij moeten de ernst van de zonde geenszins onderschatten, maar de bron ervan is niet allereerst de mens, maar Lucifer is de aanstichter van de zonde, die de mens verleidde, wat wij scherp mogen zien is het gegeven dat de eerste zondeval in de engelenwereld plaatsvond. Omdat wij medeplichtig zijn geworden aan het vlees der zonde is Christus juist in dat vlees gekomen als mens Romeinen 8 vers 3 (Rom. 08:03), om ons te verlossen, opdat wij deel zouden krijgen aan de goddelijke natuur 2 Petrus 1 vers 4 (2 Petr. 01:04).

Wedergeboorte bij zuigelingen?

Sommigen zien in het opspringen van Johannes in Elisabeth ’s schoot bij Maria’s groet Lucas 1 vers 41 tot en met 44 (Luc. 1:41-44) een aanwijzing voor diens (veronderstel­de?) wedergeboorte. Nu is Johannes als voorloper en wegbereider van de Messias een speciaal geval, waarvan we onder meer lezen: “en met de Heilige Geest zal hij vervuld wor­den, reeds van de schoot zijner moe­der aan” Lucas 1 vers 15 (Luc. 01:15). Normaliter mogen wij er vanuit gaan dat de wedergeboorte in elk geval plaats vindt na de natuurlijke geboorte. Er is immers sprake van een voor de tweede maal, van boven, uit God geboren worden Johannes 1 vers 13; Johannes 3 vers 3 tot en met 7 (Joh. 01:13 en Joh. 03:03-07). Een klein kind heeft geen weet van goed en kwaad Deuteronomium 1 vers 39 (Deut. 01:39). Wij hebben echter bij het opgroeien allen gezondigd en vol­gens de oude mens met zijn praktij­ken geleefd, waardoor bekering tot vergeving van zonden en wederge­boorte uit God noodzakelijk is! Kleine kinderen van (een) gelovige ouder(s) zijn geheiligd 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14), dat wil zeggen afgezonderd, apart gesteld. Zij liggen als stenen klaar op het terrein van het huis van God, om ingevoegd te (gaan) worden in dat geestelijke huis, de gemeente van de levende God. Daarom dopen wij geen natuurlijke kinderen, maar zegenen hen zoals Jezus deed Markus 10 vers 13 tot en met 16 (Mark. 10:13-16). Wij dopen wedergeboren kinderen Gods die persoonlijk gelo­vig ingevoegd worden als een leven­de steen in het geestelijke huis, 1 Petrus 2 vers 5; Titus 3 vers 5 (1 Petr. 02:05  Titus 03:05).

Conclusie en oproep

De doop komt aan zuigelingen en jonge kinderen niet toe! Als wij dit zouden behoren te doen, dan zou de Heer een duidelijk bevel tot kinder­doop hebben gegeven. Zo’n gebod om van de kinderdoop een “stalen wet” te maken in de christelijke gemeenten ontbreekt eenvoudigweg in het Nieuwe Testament. De afge­zonderde positie van kinderen met gelovige ouders naar 1 Korinthe 7 vers 14 (1 Kor. 07:14) is een voorrecht van God. Kinderen van ouders in de Gereformeerde Gezindte hebben dan ook -door de kinderdoop- niets voor op kinderen van Baptisten-, Vergadering-, Pinkster- (Volle) Evangelie- of Noorse Broeders- ouders, die hun kinderen aan de Heer opdragen en (laten) zegenen in de naam van Jezus. Bij de doop van gelovige discipelen van Jezus door onderdompeling gaat het niet primair om een schitterende belevenis, of een sensationele gevoelservaring. Het gaat om de ern­stige, maar ook vreugdevolle gehoorzaamheid aan het Woord van God! Met recht kunnen we dit een “feestelijke begrafenis” noemen! Wanneer de kinderdoop inderdaad niet in de Bijbel voorkomt -zoals wij oprecht gezien hebben- dan is er geen sprake van een zogenaamde “overdoop”, maar een duidelijke terugkeer naar de leer en de toe­passing van de waterdoop naar de Schriften.

We willen dan ook elke christen opwekken de Bijbelse doop door onderdompeling te ondergaan. Het onder houden duurt maar een ogen­blik (en dat is maar goed ook!), maar daarna leren we te onderhouden al wat de Heer bevolen heeft! Matteüs 28 vers 19 (Matt. 28:19). Welkom op deze weg van heil en ontwikkeling!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

De jaarwisseling staat weer voor de deur en dat betekent: de balans opmaken, zowel persoonlijk als wat betreft ons gezin of familie en de gemeente waartoe wij behoren. Iedereen kan daarbij een eigen invul­ling geven, ook wat onze verwachting voor 2001 betreft.

In deze rubriek gaat het echter om het algemene werelgebeuren en dan – zoals ook aangegeven- in geestelijk licht geplaatst. Er valt heel wat te memoreren over het afgelopen jaar en in het nieuwe jaar zal het ongetwij­feld niet anders zijn. Hoe staan wij als oprechte christenen temidden van alles wat ons te wachten staat? Belangrijk is dat we in de eerste plaats -zoals Cees Maliepaard in een artikel opmerkt- ons bewust zijn dat we leven in twee werelden tegelijk: “met geest en ziel in de hemel en met geest, ziel en lichaam op aarde. Dan is de innerlijke mens, in gemeenschap met Jezus Christus, in staat wat er in de hemel en op de aarde van goede, dan wel van verkeerde herkomst is”. En dit stelt ons in staat het nieuwe jaar positief en blijmoedig tegemoet te gaan!

Heeft de naam ‘protestant’ nog betekenis?

Een deel van de christenheid noemt zich ‘protestant’. Maar waar komt deze naam eigenlijk vandaan en heeft deze in onze tijd nog wel bete­kenis? Daarover lazen wij: “De naam ‘protestant’ kom je al tegen in 1529 tijdens de rijksdag van Spiers. Vorsten in de reformatorische tradi­tie heetten er protestant. Ze dienden een protest in tegen de beperking van godsdienstvrijheid. Ze wezen op de vrijheid van het geweten. Later keert de benaming ‘protestant’ ver­schillende keren terug. Het gaat daarbij steeds om een naam voor christenen die het gezag van de Rooms-Katholieke kerk bekritiseren. Zij plaatsen het levende geloof boven de leer van de kerk. En op die manier wordt het woord ‘protestant’ nog steeds in verschillende landen gebruikt”.

Bovenstaand aangehaald gedeelte lazen we in de dagbladen van de provinciale pers, maar je kunt het uiteraard ook opzoeken en nalezen in allerlei encyclopediën. De schrij­ver van het artikel ‘Protestant’ in genoemde bladen is Klaas van de Kamp die werkzaam is bij de afde­ling Communicatie van de Samen op Weg-kerken. Hij schrijft: “De synode van de Samen op Weg-ker­ken beslist binnenkort over een nieuwe naam voor de verenigede kerk. Het moderamen stelt de naam voor ‘Protestantse Kerk in Nederland’. Daarmee hoopt men een einde te maken aan de langlo­pende discussie in de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden”. Deze discussie loopt al vijf jaar en men kan het maar niet eens worden over de naam. En dan nog is er geen werkelijke oplossing, want zoals Van de Kamp schrijft, beslist iedere gemeente zelf of men ter plaatse tot vereniging overgaat. Als de kerken­raad dat niet doet, blijft er lokaal sprake van een hervormde gemeen­te, een lutherse gemeente en een gereformeerde kerk. Toen we dit allemaal, uitgebreider dan wij het nu weergeven, lazen en dachten we aan de woorden van Shakespeare: “What is in a name?”, want de benaming van een christelij­ke gemeente kan natuurlijk wel enigszins aangeven tot welke deno­minatie van de gemeente men behoort, maar het gaat uiteraard in werkelijkheid om dé Gemeente van Christus en dan is het etiket van ondergeschikte betekenis.

Waar gaat het om?

De werkelijke Gemeente van Christus, zoals deze zich momenteel nog presenteert, loopt dwars door alle kerken, kringen en gemeen­schappen heen, en bestaat alleen uit n die door een persoonlijk geloof Jezus Christus, weten een kind van God te zijn. Geen enkele gemeente kan momenteel daarom nog zeggen: wij zijn de ware gemeente. Als dat wel gebeurt dis­crimineert men anderen die óók behoren tot de gemeente.

Natuurlijk zal een kind van God dat geestelijk groeit, zijn plaats in gaan nemen in een gemeente waar het fundament, zoals Hebreeen 6 vers 1 en 2 (Heb. 06:01-02) dat beschrijft, gepraktiseerd wordt, om zich van daaruit verder te kunnen ontwikkelen tot het volwas­sen stadium in Christus. Toch dient pien voorzichtig te zijn met de bewering, zoals soms wel eens geleerd wordt, dat zolang men niet gedoopt is door onderdompeling en gedoopt en vervuld is met de heilige Geest, men niet behoort tot de Gemeente van Christus. Dit gaat in op het moment dat we ‘ons hart geven aan onze Heer en Heiland’. Dan is het oude door Satan geïnspi­reerde leven voorbij en gaan we als het goed is in gehoorzaamheid de Heer volgen, ’t Gevolg is dat het nieuwe leven wat in ons is, zich geleidelijk aan baanbreekt. Wat een heerlijkheid als we dit nieu­we leven meer en meer leren ken­nen en beelddragers van Christus worden. Dan raken de namen prote­stant, katholiek, baptist, volle evan­gelie en de honderden andere, hoe langer hoe meer op de achtergrond, omdat we gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat. En laten we niet vergeten wat het grote verlangen van Jezus was toen Hij tot de Vader bad: “Ik bid… voor hen, die door hun woord in Mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt” Johannes 17 vers 21 en 22 (Joh. 17:21-22).

Het leven nu en het leven later

Het geloof in de levende God en zijn Zoon Jezus Christus heeft het vraag­stuk van ‘de dood’ definitief opge­lost. Een boude bewering? Neen, een rotsvaste zekerheid voor allen die geloven. Maar ook voor hen die gelo­ven blijven er vaak vele vragen over, bijvoorbeeld hoe is dan onze leefsi­tuatie na het sterven? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Waarom heeft God daarover niet meer geopenbaard?

Om met deze laatste vraag te begin­nen: ik denk dat God, in zijn onein­dige liefde en wijsheid, dit niet gedaan heeft, omdat dit ons huidige voorstellings- en bevattingsvermo­gen ver te boven zou gaan. We zou­den het niet kunnen begrijpen en allerlei fantasievoorstellingen tevoor­schijn roepen zoals heel vaak gebeurt.

Uiteraard is het niet verkeerd bepaal­de gedachten te hebben hoe ons leven na ons lichamelijk sterven zal zijn, gebaseerd op hoe de eerste christenleiders dit zagen. Dan blijkt altijd weer dat zij in de eerste plaats attendeerden op het feit hoe belang­rijk het ‘nu-leven’ is. Dat wil zeggen het hoort ons dagelijks verlangen te zijn nu met Christus te leven en Zijn leven tot openbaring te brengen. Natuurlijk gaat zo’n leven nog gepaard met fouten, we moeten afleren en bijleren, maar tijdens onze geestelijke groei, gaan we toch in heel ons doen en laten hoe langer hoe meer Christus-gelijkvormig wor­den. Daar gaat het uiteindelijk om! We kunnen namelijk zo bezig zijn met onze toekomst, met het idee dat straks is alles ‘mooi en goed’ is, dat we gaan denken: hoe we hier verder leven doet er helemaal niet toe. God vergeeft ons immers te allen tijde. Maar zo heeft God het beslist niet bedoeld! Hij is een goed werk in ons begonnen en wil dit graag van dag tot dag voortzetten. Als dit niet gebeurt ligt het niet aan Hem. Het is onze taak om dagelijks elke vorm van belemmering in dit opzicht op te ruimen. Dit ligt niet als een soort wet die we toch niet kunnen volbrengen, op ons, maar als dit ons dagelijks verlangen is, helpt Hij bij de invulling daarvan! Een heerlijk idee, dat we dan even als Paulus kunnen zeggen en bele­ven dat het leven ons Christus is en het sterven gewin! Het houdt immers niet op met ‘de dood’, want die is tenietgedaan in de overwin­ning van Jezus!

De eindtijdgemeente in wording zal elke vorm van angst, ook ten aan­zien van ons lichamelijk sterven, overwinnen. Zij gaat immers de weg van geloof en geloof is nog altijd de zekerheid van de dingen die we hopen en het bewijs van de dingen we (nog) niet zien.

Geen twijfel maar geloof

Dan sluiten we ons ook af voor het vele negatieve wat in onze dagen op ons afkomt ten aanzien van ons geloofsleven via pers en media. Zoals bijvoorbeeld de gedachte die Ds. Carel van der Linden lanceerde, die de leiding had van de begrafenis van prins Claus, die sterke twijfels heeft of er wel een leven na de dood is. Dan kunnen we maar beter lui­steren naar wat Jezus zei tot Marta, toen haar broer Lazarus gestorven was, zoals Johannes dat noteerde: “Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwig­heid niet sterven” Johannes 11 vers 25 en 26 (Joh. 11:25-26). Ongetwijfeld zal ons ‘leven na de dood’ een grote verrassing zijn! Maar dan wel een verrassing in positieve zin; God is immers enkel goed en heeft ons geschapen naar Zijn beeld. En als David destijds al onder woorden bracht dat we ‘bijna godde­lijk’ zijn en ‘met heerlijkheid en eer zijn gekroond’, is er geen enkele reden om twijfel te hebben over onze toekomst.

Als wij ons daarvan bewust zijn zal dit ons des te meer stimuleren om nü te leven overeenkomstig Gods wil en verlangen. Daarbij is Jezus, Gods Zoon, ons grote voorbeeld. En wie Hem volgt zal geen enkel verlan­gen hebben om nog in de duisternis te wandelen, we hebben immers voor altijd het licht des levens in ons!

 

 

 

Het schilderijtje. Een verhaal met een boodschap. Door Duurt Sikkens

 

Voorzichtig nam de restaurateur het oude schilderijtje in zijn handen en keek aandachtig naar de afbeelding. Het was amper te zien wat het voor­stelde, zó had de tijd het beeld beïn­vloed. De eens zo diep-warme tinten waren versomberd door rook en roet, de kleuren verdonkerd door de aanslag die er in de loop der eeuwen op was gekomen. De achtergrond- kleuren waren zo verduisterd dat het helemaal zwart leek. Hij hief zijn hoofd op en keek naar de klant die bescheiden stond te wachten op zijn deskundig oordeel en vroeg: “Hoe komt u hieraan?” De vrouw antwoordde: “Ik ben kosteres van de oude stadskerk hier op het plein en bij het opruimen van de zolder vonden we dit. Hoewel het er erg smerig uitziet dachten we toch om maar even bij u langs te gaan om te zien of het nog de moeite waard is het te laten res­taureren”.

“Juist ja”, zei de restauratuer, “ik begrijp het”. Hij pakte een vergroot­glas om het oude paneeltje wat zorg­vuldiger te bekijken. “Het lijkt me heel oud”, mompelde hij. “Tjonge, moeilijk te dateren. En er kon hier en daar zelfs wel over­heen zijn geschilderd; ik kan het niet goed zien, maar dat het een gezicht voorstelt is wel zeker”. Hij richtte zich naar de vrouw en vroeg: “Mag ik het portret een poos­je houden? Ik vind het zeker de, moeite van het onderzoeken waard”. “Maar natuurlijk!” antwoordde ze, “heel graag zelfs”. De restaurateur begeleidde haar door zijn winkel en bij de deur zei hij: “U bent een goede kosteres”. Verwonderd keek ze hem aan. Hij lachte en zei: “Het woord koster betekent ‘bewaarder’. Ik ben heel blij dat u het portret niet heb wegge­gooid. Wie weet wat het laat zien na zoveel eeuwen”. Hij opende de deur en zei: “Ik bel u wel, tot ziens mevrouw”. “Goedemiddag”, zei ze en even later verdween ze uit de straat.

De restaurateur zette zich achter een schildersezel waarop hij het paneel­tje plaatste, knipte een felle lamp aan en begon het in alle rust te bestuderen. Zijn ogen dwaalden van links naar rechts en van beneden naar boven om te proberen te ont­dekken wat het precies voorstelde. Zeker was wel dat-ie het eerst gron­dig schoon moest maken met de rei­nigingsmiddelen die hij tot zijn beschikking had. Op een paar plan­ken in zijn atelier stonden eindeloze rijen flessen en potten met watten en lagen stapels doeken. Hij besloot te wachten tot de volgende morgen want bij daglicht kon hij nauwkeuri­ger de vormen en kleuren onder­scheiden.

Diezelfde avond bladerde hij door allerlei standaardwerken over antie­ke schilderkunst, maar eerlijk gezegd kon hij dit paneel nergens terugvinden. Het zou best eens een unicum kunnen zijn, je wist maar nooit. Hoe meer het een raadsel werd, hoe meer het hem intrigeerde. Misschien… misschien was hij wel op iets heel zeldzaams gestuit. Dat zou een vondst zijn! Tot diep in de nacht bleef hij zoe­ken, maar het was kennelijk een onbekend werk van een onbekende kunstenaar, want ook de signatuur ontbrak. Tevens leek de datering onmogelijk, maar hij kon een vriend vragen die de middelen had om aan de hand van het paneel of wat verfschilfers het jaar van ontstaan vrij precies te bepalen. Ze konden tegenwoordig wat. Met een zucht klapte hij zijn laatste boek dicht en ging naar bed, diep in gedachten verzon­ken.

De volgende morgen stond hij vroeg op, ging naar zijn werkplaats, pakte zijn reiniginsspullen en begon heel voorzichtig het paneeltje te bewer­ken, uiterst geduldig, uur na uur en langzaam kwamen de originele kleu­ren naar boven van onder de vuile aanslag. En wat hij al vermoed had bleek waar te zijn: er was hier en daar overheen geschilderd. Wat erg! Het waarom was hem een raadsel. Aanvankelijk leek het portret een nors en ietwat dreigend gezicht, maar toen hij een paar dagen later de latere overschildering had verwij­derd, wat een zeer precies werk was, kwam dan toch het oorspronkelijke gelaat tevoorschijn in warme, zachte tinten.

Hij kon zijn ogen nauwelijks gelo­ven, wat een vriendelijk en zachtaar­dig gezicht vertoonde zich daar. Hij hield zijn adem in toen hij de laatste restjes vuil nabij de ogen verwijder­de. Het leek haast bovenaards, zo mooi. Wat een mededogen sprak uit de ogen van deze oude man. Hij zette het paneeltje in het volle daglicht en ging er eens rustig voor zitten. Het ontroerde hem diep. Nog nooit in zijn leven had hij zoiets gezien, wonderlijk…

Opeens werd de stilte verstoord door het rinkelen van de telefoon. Het was zijn vriend.

“En?” vroeg hij, “weet je al iets?” “Ja”, klonk het. “Het is heel oud. Ik weet het natuurlijk bij benadering want het was nogal moeilijk. Maar ik kan je wel zeggen dat het kort na Christus moet zijn ontstaan, eerste eeuw”.

“Werkelijk? Tjonge! Nou, ik heb het schoongemaakt en je weet niet wat je ziet, zo mooi is het. En dan te bedenken dat de kunstenaar het niet eens heeft gesigneerd”.

“Oh nee? Wel, misschien wilde hij niet op de voorgrond treden en lie­ver de aandacht vestigen op het onderwerp in plaats van op zich­zelf”.

“Ja”, antwoordde de restaurateur, “vermoedelijk is dat het. Enfin, har­telijk bedankt voor de moeite en kom eens langs om het te bekijken”. “Doe ik”, zei zijn vriend. “Ik ben zeer nieuwsgierig, tot gauw!”

Meteen belde hij de kosteres van de oude kerk op. Ze zou direct komen want ze was heel benieuwd hoe het was geworden. Even later zaten ze samen te kijken naar het portret en hoe langer hun ogen erop rustten des te diepere indruk het op hen maakte.

“Wat is dat een lieve, wijze man”, fluisterde ze, “en weet je wat mij zo raakt? Hij is zo… zo barmhartig”. De man zei: “Ik vermoed dat het een zelfportret is, maar dat hoeft natuur­lijk niet. Trouwens, heb je enig idee van wanneer dit dateert?” “Geen idee”, zei ze. “Uit het begin van de eerste eeuw na Christus”.

Met verwonderde ogen keek de kos­teres de restaurateur aan en vroeg: “Wie zou die mooie, oude van dagen kunnen zijn?”

Ze boog zich naar voren en mom­pelde: “Er ligt zo’n mooie glans op, het lijkt wel of het oplicht, ’t Is onge­looflijk, ik heb nog nooit zoiets gezien”.

“Een ding is zeker”, merkte de res­taurateur op, “degene die dit heeft gemaakt moet een begenadigd kun­stenaar zijn geweest”. Toen werd het even heel stil. “Ik weet wat”, vervolgde hij. De kosteres keek hem vragend aan. “Geef dit oude meesterwerk eens een mooi plaatsje in uw kerk”. En met deze woorden vertoonde zich een raadselachtige glimlach op zijn gezicht.

 

Onberispelijk en onbesmet zijn door Cees Maliepaard

 

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 8

“God is het die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat u onberispelijk en onbesmet mag zijn, onbesproken kinde­ren van God temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder u schijnt als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthou­dende” Filippenzen 2 vers 12 tot en met 18 (Filip. 02:12-18).

Bibberend bezig?

In vers 12 merkt Paulus op dat men zijn behoudenis met vreze en beven dient te bewerken. De eeuwen door hebben velen hier met een zekere onbestemde angst kennis van geno­men. Wie als achtergrond ideeën als de dubbele predestinatie heeft, komt al gauw tot de beangstigende gedachte dat het wel eens een reeds op voorhand verloren zaak met een mens zal kunnen wezen. Want met de leer van de uitverkiezing in je achterhoofd, weet je immers maar nooit wat in zijn ondoorgrondelijke wijsheid de Here God van eeuwig­heid over jouw zielenheil besloten heeft. In alle onzekerheid en com­motie dringt het tot de meesten niet eens door dat daarmee God Zelf tot een ongewisse grootheid gede­gradeerd wordt.

Wij naderen niet tot een onbereken­bare God. Hij is immers één in zijn denken en handelen. Je wéét dus wat je aan hem hebt. Hij is enkel goed… dat wist onder het Oude Verbond David al. Vandaar dat deze waardevolle wijsheid alleen al in de psalmen meermalen terug te vinden is. Een kind dat zich met een ang­stig hart tot zijn natuurlijke vader wendt, heeft (al of niet terecht) een bedenkelijk vaderbeeld, want goede ouders hebben altijd het beste met hun kinderen voor. Als een kind dus terecht angst voor één van z’n ouders heeft, zal ie min­stens één verkeerde ouder hebben. Wanneer ze echter uit het goede hout gesneden zijn, weet het kind dat het ook bij verkeerd gedrag geen kwaad van pa of ma te duchten heeft. Zou de eeuwige God dan bij een foutief mensenkind aangepast gedrag gaan vertonen? Dat is com­pleet onvoorstelbaar!

Het goede willen en werken

In de zwaarste calvinistische kringen leert men op grond van bijvoor­beeld Filippenzen 2 vers 13 (Filip. 02:13) dat een mens niet vanuit zichzelf het goede kan doeny dat hij zelfs niet eens instaat is daar zijn wil op te richten. Er werd ons vroeger op catechisatie geleerd, dat ‘zelfs onze beste werken slechts blinkende zonden zijn. En een mens van goede wil bestaat niet; dat is niet meer dan vermaledijde nieuwlichte­rij, in strijd met het protestantse vaderlijk erfgoed’… De mens zou niet instaat zijn tot het doen van enig goed, en daarentegen geneigd zijn tot alle kwaad. Het zal je dus van God gegeven moeten wor­den, anders kan je het wel schud­den! Wie deze leer consequent zou doortrekken, zou onvermijdelijk tot de gevolgtrekking komen dat uitein­delijk Gód verantwoordelijk is voor 5 mensen foutieve daden en ver­keerd gerichte wil. Maar zover mochten we niet doordenken; dat stond haast gelijk aan blasfemie. Wat is het een bevrijdend bezig zijn als je weet dat het niet afhangt van Gods bereidheid het goede in een mens te bewerken. De Here God zit niet in het hemelse koninkrijk te dubben of Hij iemand al of niet het goede wil laten doen, en Hij is ook niet aan de gang gegaan met het ver­schaffen (of juist belemmeren) van iemands wil naar het goede. De Heer zegt echt niet tegen de ene mens: jou geef Ik wel een portie ver­langens naar het goede, en tegen een ander: jij kan hoog of laag sprin­gen, maar jou zal dat nu eenmaal nooit gegeven worden. Schrijft Paulus dit dan niet aan de Filippenzen? Is het dan niet waar dat God het willen en het werken in ons werkt? Ja, dat is het ‘m nu juist! Omdat het waar is wat hier staat, weten we absoluut zeker dat God het willen en het werken in ons werkt.

Er staat niet dat je maar moet afwachten of God dat wel bij jou zal doen; Paulus geeft in deze teksten aan dat God dat gewoon doet. Ik hoef dus niet te gaan zitten wach­ten totdat Vader in actie komt, maar ik mag weten dat deze Goddelijke activiteit ten opzichte van ieder mens een vast gegeven is. God wérkt het willen en het werken, en het is aan de mens wat hij hiermee zal gaan doen.

Onberispelijk en onbesmet

De mens Gods wordt opgeroepen alles wat naar Gods wil is, zonder morren of bedenkingen te doen. Volgen we die raad op, dan zijn we nergens meer in te berispen en valt er geen enkele besmetting bij ons te ontdekken. Een meermalen geuit gezegde is niet van waarheid ont­bloot: ‘Een Nederlander die niets meer te mopperen heeft, gaat mop­peren over het feit dat er niets meer te mopperen valt’. Als Paulus van het bestaan van die landsaard van Nederlanders geweten had, was hij bij ons vast op een zelf­de vermaning uitgekomen. Want morren en mopperen is veel inwo­ners van de lage landen als het ware met de paplepel ingegoten. En zo gauw we (al morrend) over mensen een oordeel gaan vellen, zijn we bui­ten onze van God gegeven bevoegd­heden bezig. Dan zijn we weder­rechtelijk op Gods troon gaan zitten, want het oordeel is nog altijd aan de Heer voorbehouden. Pas bij de voleinding aller dingen zullen we ook daar een taak in krij­gen. Maar dan zullen we het gemek­ker ondertussen wel afgeleerd moe­ten hebben. Want alleen wie door Gods genade onberispelijk geworden is, zal in het uitspreken van het oor­deel over de werken der duisternis, een rol kunnen spelen. En dat behoort helemaal tot de van God gegeven mogelijkheden. We zijn immers ‘in de Christus’? Als dat van binnen uit echt waar is, weten we ons op onze plaats bij het volmaakte hoofd van het lichaam: Christus Jezus. En ook Hij zal zich thuis voe­len bij al zijn Hem toegewijde lichaamsleden

Een ontaard geslacht

Sommige christenen denken dat ver­keerd bezig zijn en naar het inner­lijk ontaard zijn, kenmerkend is voor ons 21-eeuwse geslacht. Maar dat is een schromelijke misvatting: Paulus schreef deze woorden immers in eerste instantie niet aan degenen die in deze tijd bijvoorbeeld tussen Texel, Roodeschool, Vaals en Eede wonen, maar aan de inwoners van het Macedonische Filippi van de eerste eeuw na Christus. Niet dat ons geslacht beter is dan dat uit Paulus’ dagen, maar aan de andere kant toch ook niet van bedenkelijker allooi. Eigenlijk kun je uit Paulus’ woorden opmaken dat de mens naar zijn aard goed is. Vandaar dat een slecht mens een ontaard mens genoemd kan worden. Hoe dienden de Filippenzen destijds en, wat voor ons van meer belang is: hoe dienen wij vandaag de dag een ontaard geslacht te benaderen? Zullen we hun het oordeel Gods aanzeggen? Is het zinvol met de geheven wijsvinger in te gaan tegen de verkeerde bedenkingen en de ontaarde gedragspatronen van som­mige van God losgeslagen schepse­len?

Dat ons zoiets in de ogen van de moderne mens alleen maar belache­lijk zou maken, is iets dat er minder toe doet. Maar dat ze op die manier voor ons onbereikbaar zouden wor­den, is een punt van overweging dat wel eens van doorslaggevende aard zal kunnen zijn.

Want we zullen dusdanig in de gees­telijke wereld en hier beneden bezig moeten zijn, dat het (waar dat moge­lijk is) positieve resultaten op zal kunnen leveren voor de goedwillen­de mensen om ons heen. Opdat zij van ontaard weer rechtgeaard zullen kunnen worden. En dan uiteraard rechtgeaard naar Gods goede maat­staven.

Hoe krijgen we dat nou?

Zal zoiets enige kans van slagen kunnen hebben? Jazeker (en hoe!): wanneer we als ‘lichtende sterren’ in de wereld om ons heen zullen schij­nen. En ik kan u verzekeren dat nie­mand zuiver licht zal kunnen ver­spreiden door eigen vermeende wijs­heden onder de mensen te spuien. Dit zal slechts lukken in het schijn­sel van Gods liefde, dat door ons heen anderen zal mogen bereiken. Zie je de ontspoorde mens als een afgeschreven wagon of als een weer op de rails te zetten, van binnen uit te vernieuwen treinstel? Dat zal bij de NS een wereld van verschil en bij de mens Gods een hemel van verschil uit kunnen maken! Zoiets is slechts te realiseren door het levende woord vast te houden. Te weten: het woord dat onze goede God in Christus Jezus binnen ons bereik heeft kunnen brengen. De Zoon van God sprak woorden des levens en vereenzelvigde zich ermee, zodat Hij zélf het levende woord werd.

Is er iets denkbaar dat meer aanlei­ding tot blijdschap en innerlijke vrede geeft? Zo iets behoort tot de onmogelijkheden, want zelfs dit stijgt al boven ons natuurlijke bevat­tingsvermogen uit. Daarvoor wilde Paulus desnoods z’n leven in de waagschaal stellen. Uit liefde tot de mens, de mens die als het erop aan­komt alleen aan God toebehoort. En waar wij heden ten dage in Nederland en België geen geloofs­vervolgingen kennen, mag het voor ons een voorrecht zijn voor Gods goede zaak (en dus voor de mens waar we mee te maken hebben) ons leven in te zetten. Met andere woor­den: anderen te laten delen in wat God ons in gemeenschap met zijn eerste Zoon gegeven heeft.

 

Dankbaarheid gedicht Tea Keuper

Er is zoveel om dankbaar voor te zijn

in je gewone alledaagse leven.

Maar – in de krant lees’k over vreugd’ én pijn,

dan wil ik biddend daaraan aandacht geven.

 

De grote koppen, op sensatie uit,

willen je geest benauwen, angst aanjagen:

Dat is ‘nieuws’, meestal een negatief geluid,

de kranten staan er vol van, alle dagen.

 

Er is een wapenrusting, het gebed,

er is een leger in d’onzichtb’re wereld,

waar God wacht op jouw taak, jouw inzet,

zodat het goede ’t kwade overmeestert!

 

En dan ontdek je ook het goede nieuws:

Dat mensen helpen, redden, tijd gaan gevenl

Er is zóveel om dankbaar voor te zijn,

juist dan, in ieders alledaagse leven.

 

Twee profetische tegenstellingen door Hessel Hoefnagel

In dit artikel gaat het over de bouw van de toren van Babel en de tempel te Jeruzalem. Op duidelijke wijze laat Hessel Hoefnagel ons zien hoe belangrijk het is dat we als gelovigen in deze tijd een juist inzicht hebben in deze materie, zodat we bewaard blijven voor de verwarring van Babel en ons als ‘levende stenen’ van Zijn Koninkrijk openbaren (-red.).

Babel en Jeruzalem zijn twee profeti­sche tegenstellingen in de Bijbel. Ze spelen in het leven van de christen een belangrijke rol. In Genesis 11 lezen we over de bouw van de stad Babel met daarin een toren, die met zijn top in de hemel reikt. Dat duidt op een intensief bezig zijn in de geestelijke wereld. Wel op een occulte wijze, want er is sprake van een binnendringen van de hemel langs een weg, die de mens zelfheeft bedacht. Daarom verhindert de Schepper deze ontwikkeling, evenals Hij in het gegeven van de ‘Hof van Eden’ een engel stelde om de weg tot de ‘Boom des levens’ te bewaren, zodat de gevallen mens daarvan niet de vrucht zou kunnen eten en vanuit een verkeerd streven kwaad en goed met elkaar zou vermengen als een acceptabele levensstijl. De mens had zich immers van God afgewend en was de ‘weg van Bileam’ opgegaan door van de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ te eten. Deze boom is de tegenstelling met de ‘Boom des levens’ en zou dus ook aangeduid kunnen worden als de ‘boom des Doods’. Zoals de ‘Boom des levens’ een openbaring is van de ware God, zo openbaart zich de Dood als ‘boom van kennis van goed en kwaad’. Zo wordt ook hierin het goddelijk prin­cipe bevestigd, dat wat het eerst is, tot het laatst actief blijft. (De) Dood immers wordt als laatste vijand aan­geduid, die van zijn troon gestoten moet worden in de eindstrijd tussen goed en kwaad 1 Korinthe 15 vers 26 (1 Kor. 15:26). Babel symboliseert dus het rijk van de Dood, waarin satan opereert als de grote misleider. Binnen dit occul­te systeem ontstaan ook de vele anti­christen, die zich uiteindelijk culmi­neren in de grote misleider en mens der wetteloosheid, de ‘zoon des Verderfs’ en tegenstander van alles, wat met de ware God te maken heeft. Hoe heeft het occult georiën­teerde gedachtegoed van de New Age theologie al niet het denken van de godsdienstige mens besmet en goed en kwaad met elkaar vermengd tot een acceptabele godsdienst.

De hoop voor de wereld

Jeruzalem symboliseert in tegenstel­ling met Babel het Koninkrijk van God in vrede, gerechtigheid en blijd­schap door de heilige Geest. Ook een bezig zijn in de geestelijke wereld, maar dan de ontwikkeling in het Koninkrijk van de ware God. Het Koninkrijk van God is de hoop voor de wereld. De hele schepping verlangt ernaar, dat dit Koninkrijk zich openbaart. De Heer Jezus leer­de ons al tot Zijn Vader bidden: “Uw koninkrijk kome, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde”! De Heer kende het verlangen van de Vader naar de openbaring van dit Koninkrijk, in de hemel, dat is de geestelijke wereld en op gelijke wijze daarna ook op aarde, dat is de natuurlijke wereld. De Bijbel leert ons, dat het Koninkrijk van God bestaat uit waar­heid, gerechtigheid, vrede, blijd­schap, rust en harmonie. Deze ele­menten beleeft de gelovige mens in zijn innerlijk, ondanks het voorko­men van uiterlijk tegengestelde din­gen. Door een bewuste bekering, een bewust geloof in God, een innerlijk proces van afsterven en opnieuw geboren worden, kom je in dat Koninkrijk van God. in je waterdoop leg je daarvan getuigenis af. Door de persoonlijke vervulling met de Geest van God word je dan, als volgeling van Jezus de Christus, geroepen om innerlijk bewust te gaan wandelen in de hemel in de sfeer van dat Koninkrijk. Vanuit die hemelse posi­tie gaat dan je leven op aarde ook veranderen.

Ook de niet gelovige mensen om je heen gaan die verandering aan je zien, al zullen ze het wellicht niet begrijpen.

De twee koninkrijken

In de geestelijke wereld, waar wij als gelovigen deel van uitmaken, ont­wikkelen zich de beide genoemde koninkrijken. Het ene koninkrijk heet Babel (Hebr) of Babylon (Grieks) en het andere koninkrijk heet Jeruzalem. Ze worden voor­al in het laatste bijbelboek geopen­baard in hun werkelijke betekenis. Beide koninkrijken komen voor in de godsdienstige wereld. Babylon wordt voorgesteld als ‘de grote hoer en moeder van de hoe­ren’.

Een hoer is een ontrouwe vrouw, die zich niet houdt aan één man, maar ontucht bedrijft met vele mannen. Babel betekent verwarring. In dat koninkrijk is men wel godsdien­stig bezig, maar er wordt gebouwd op basis van religieus bezig zijn op menselijk initiatief en niet op godde­lijke openbaring. En waar mensen bepalen, wat je als mens wel of niet moet geloven of doen, ontstaat abso­luut verwarring.

In Babylon werkt men met materiaal uit de aarde. Hiervan worden door sterke verhitting ‘stenen’ gebakken. En die stenen worden aan elkaar gevoegd eveneens met aards materi­aal en zo nodig met toepassing van druk of desnoods geweld. Door het gebruik van aardse mate­rialen en methoden meent men in Babyion te kunnen opklimmen in de geestelijke wereld van het Koninkrijk van God. De koning van Babylon is echter de vorst Dood en in Babyion heerst de geest of het klimaat van de Dood. Namens deze laatste vijand opereren al sinds de prediking van het ware evangelie de vele antichristen en zij zullen de grote afval bewerken 2 Johannes 1 vers 7 (2 Joh. 01:07).

Uiteindelijk zullen deze antichristen verpersoonlijkt worden in het lichaam van de ‘zoon van Verderf, dé ‘antichristus’, als tegenstelling van het ‘lichaam van Christus’, de ware gemeente van de levende God.

De ‘vorst van de Dood’ is de tegen­stander, die zich verheft tegen alles wat God of voorwerp van verering heet. Hij zal zich in de mensheid als bedoelde ’tempel’ van God’ nestelen en aan zich laten zien, dat hij god is en het voor het zeggen heeft 2 Thessalonicenzen 2 vers 3 en 4 (2 Thess. 02:03-04).

Stenen duiden op mensen. Bij de bouw van Babylon moeten de stenig allemaal dezelfde vorm en afmeting hebben om te kunnen passen in het geheel van de organisatie. Ze moe­ten met een zeker geweld aan elkaar gehecht worden en hebben daarvoor een bindmiddel nodig. Maar ondanks dat bindmiddel blijft het bouwwerk toch kwetsbaar en breek­baar tegen invloeden van buitenaf.

Het nieuwe Jeruzalem

In Openbaring 21 lezen we over het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Dit daalt in de ontwikkeling van het plan van onze God neer uit de hemel, dus wordt zichtbaar op aarde. ‘Jeruzalem’ betekent ‘vrede en rust’. Het is in de geestelijke betekenis de ‘stad van de grote Koning’, waar de troon van de ware God is. Het is de ‘bruid’ van God Zelf, want eenmaal zal Hij alles in allen zijn. Maar heden nog is het de ‘vrouw des Lams’, want zij is nog bezig met het herstel van alle din­gen. Alle ’tranen’ moeten eerst nog van de ogen der mensen gewist wor­den.

Het centrum van het aardse Jeruzalem was in de schaduwtijd de tempel van God. De bouw van die tempel werd door koning David geheel voorbereid en op bevel van God door zijn zoon Salomo gebouwd.

Deze tempel bestond ook uit stenen, maar deze steenblokken werden elk afzonderlijk ‘in de steen­groeve’ klaargemaakt. Ze werden daarna zonder geluid van hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap ingevoegd in de woning van de levende God.

Geen steen was gelijk aan de andere. Toch paste iedere steen perfect bij de andere. Zo werd eertijds van Jeruzalem gesproken als een stad, die wél samengevoegd is (Psalm 122). Bij de voorbereidingen voor het ‘hemelse Jeruzalem’ als het eeuwige huis van God gaat het net zo. Ook wij zijn geroepen om mee te werken aan de bouw van dit huis Gods. Wij zagen daarbij echter niet te werk gaan op menselijk initiatief en in menselijke kracht. We mogen geen ‘lawaai’ van hamers en beitels gebruiken om mensen met enige vorm van geweld te vormen en geschikt te maken voor de bouw van deze stad. We moeten er rekening mee houden, dat ieder onderdeel van het huis van God uniek is en alleen door de Geest van God op de juiste plaats kan worden ingevoegd. Zonder geweld of dwang, maar met grote zorg en kennis van zaken.

Grote verschillen

Tussen het ontstaan van het Koninkrijk van God en dat van Babylon heersen dus grote verschil­len. Beide koninkrijken worden gebouwd met ‘stenen’. Kostbare mensen dus. Onze God echter werkt alleen met ‘levende stenen’. Hij is bezig een tempel en een stad te bou­wen, waarin Hijzelf wil wonen. Een ‘geestelijk huis’, dat bestaat uit ‘levende stenen’, met een kostbare ‘Hoeksteen’ (1 Petrus 2). Namens onze God heersen de vele zonen Gods als koningen. En uitein­delijk zullen deze verpersoonlijkt worden als het lichaam van dé Zoon van God, de ware Christus. In het huis van onze God gelden ook alleen maar ‘geestelijke offers’. Offers die vrijwillig gebracht worden zonder vrees voor God en vanuit een liefdevol en blijmoedig hart. De verwarring in het koninkrijk van Babel gaat niet als vanzelf aan ons voorbij. Ook het stempel ‘Volle Evangelie’ beschermt ons daar niet tegen. Ook wij moeten blijvend alert zijn op de ontwikkelingen in de godsdienstige wereld. Wij moeten waakzaam zijn, zodat we niet ten prooi vallen aan verwar­ring stichtende geesten, die ons op dwangmatige wijze willen invoegen in het huis van God. Wij moeten rekening houden met de gaven en mogelijkheden, die ieder van ons heeft. Daarbij moeten we elkaar aan­sporen om toch vooral in de harmo­nie en vrede van het Koninkrijk van onze God te blijven. Daar geldt namelijk geen spraakverwarring, maar er is slechts één taal en dat is het evangelie van onze Heer Jezus Christus.

Waarschuwing voor Babel

Onze Vader in de hemel wil, dat wij vooral vrede ervaren. Hij jut ons niet op. Hij dwingt ons niet tot allerlei schematische activiteiten, zoals in Babel gebeurt. Hij kijkt niet met argusogen naar ons, of we de dingen wel precies volgens schema doen. Of we wel genoeg voor Hem doen. Hij straft ons niet. Hij corrigeert ons echter zo nodig met zachte hand (Zijn Geest) en bewaart ons juist ervoor, dat we niet in de verwarring van Babel terecht komen. Babylon is een geheim. Deze verbor­genheid kan niet met het verstand worden ontdekt. Het moet geopen­baard worden. En dat kan alleen door de Geest, die onze God aan Zijn kinderen geeft. Daarom is het zo belangrijk, om dicht bij Hem te leven en veel met Hem te overleg­gen over je persoonlijk leven. Voor de kinderen van God geldt de waarschuwing: “Trek uit die grote stad Babylon, Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Want de zonden van Babel stapelen zich op tot de hemel en haar ongerechtigheid wordt door onze God bezocht” Openbaring 18 vers 4 en 5 (Openb. 18:04-05). Laten wij elkaar helpen en bemoedigen om op een eigen wijze deel te hebben aan de bouw en vorming van het Huis van onze God. De Geest van onze God zal ons dan lei­den en Hij weet precies waar Hij ieder van ons kan invoegen in het geheel. Zo zal de Tent of het Huis van God bij de mensen zijn. De zuchtende schepping zal dan ook deel krijgen aan de heerlijkheid van de kinderen God.

 

De ark van het Nieuwe Verbond door Jan H. Weerd

 

“In de ark zult gij de getuigenis leggen, die Ik u geven zal” Exodus 25 vers 21b (Ex. 25:21b).

Het volk Israël droeg in de woestijn de ark van het verbond mee. De ark was een onderdeel van de tabernakel en stond in het heilige der heiligen. In de ark lagen twee stenen tafelen, die Mozes van God ontvangen had op de berg Sinaï. Boven op de ark lag het verzoendeksel met aan beide kanten cherubs.

Deze ark van het verbond kan ons iets leren. De ark is het beeld van Gods tegenwoordigheid. God, die temidden van zijn volk woont en zijn woorden spreekt en voor zijn volk zorgt. Met het verzoendeksel wil God zeggen: Ik weet dat het mis­schien niet lukt om je aan mijn woorden te houden, maar weet, dat er vergeving is en Ik alle zonden ver­zoen, als je Mij je zonden belijdt. Het is bijzonder dat juist midden in de woestijn, een plek waar niets in leven blijft, God aan zijn volk laat merken dat Hij ze niet aan hun lot overlaat. Dag en nacht is Hij bij hen.

In Gods tegenwoordigheid

Als Jozua als nieuwe leider met het volk Israël de rivier de Jordaan over­steekt om het Beloofde Land in te nemen, ontbreekt ook de ark van het verbond niet. Jozua had gezien en ervaren hoe belangrijk het is om in Gods tegenwoordigheid te zijn. Hij was niet geweken van de tent der samenkomst, de tent waar Mozes in de woestijn God ontmoette en waar God als vriend met hem sprak. Mozes straalde zelfs helemaal als hij uit de tent kwam. En als God Jozua dan opdraagt om de ark voor het volk uit te laten gaan, is de keuze voor hem niet moeilijk. De priesters gaan vooruit, en dragen de ark op hun schouders. Midden in de rivier staan ze stil. Dan wordt het water van de Jordaan afgesneden en het volk kan over­trekken.

Nog weer later brengt David de ark over naar Jeruzalem. De ark was 7 maanden in handen van de Filistijnen geweest en had daarna 20 jaar in het huis van Abinalak in Kirjat-Jearim gestaan, bijna vergeten door het volk Israël. Maar David vat het plan op om de ark weer in ere te herstellen.

Onderweg naar Jeruzalem verblijft de ark nog 3 maanden in het huis van Obed-Edom. En terwijl de ark daar is, zegent de Heer dit huis. Een prachtig beeld! Als God ergens tegenwoordig is, verspreidt Hij zijn zegen!

Voorafschaduwing

De ark van het verbond is een voor­afschaduwing van Jezus Christus. Hij is de ark van het Nieuwe Verbond. Hij is het vleesgeworden Levende Woord. Hij draagt het Woord met zich mee. Nog sterker: Hij verspreidt het Woord, waardoor mensen worden genezen en bevrijdt van boze geesten. Weer anderen krij­gen te eten of worden bemoedigd.

De Woorden van God komen door Jezus tot leven en raken de mens in zijn hart, de kern van zijn bestaan. Jezus wil graag dat ze zijn Woorden in hun hart meedragen. Nu onze Heer volkomen in Gods tegenwoordigheid verkeert, geeft Hij aan ons de opdracht om te zijn als een ark van het Nieuwe Verbond. God wil bij ons wonen! In ons! Dat we zijn Woorden in ons meedragen. Dat Gods Woorden ook in ons vlees worden.

Temidden van alle nood en proble­men, midden in de woestijn van het leven, wil de Heer laten zien, dat Hij ons niet aan ons lot overlaat. Dat Hij dag en nacht bij ons wil zijn. Dat ons uitnodigt in Zijn tegenwoorheid te verkeren. Hij roept ons op om de ark van het Nieuwe Verbond hoog te houden, zodat we rivieren in ons leven veilig kunnen oversteken. Om te leven als priesters en konin­gen.

Gods natuur in ons

De Heer verlangt ernaar om Zijn wetten in ons verstand te leggen en onze harten te schrijven. Dat we de Woorden van God zo uitleven, dat Gods natuur in ons zichtbaar wordt. En als de Heer in ons leven aanwe­zig is, zal dit zegen verspreiden. De Heer weet ook hoe moeilijk we het soms hebben en dat er nog zonden. zijn, die ons leven beïnvloeden. Dat die soms in de weg staan. Dat we daardoor niet in zijn tegenwoor­digheid kunnen zijn. Maar Hij wil, dat we leren te leven vanuit zijn ver­geving aan het kruis van Golgotha. Dat we niet telkens zien op onze tekortkomingen en ons falen, maar dat we aanvaarden, dat Jezus eens en voor altijd voor al onze zonden is gestorven. Vaak laten we ons nog aanklagen of proberen we zelf onze zaligheid te bewerken door een bepaalde manier van leven. De Heer wil ook dat we Hem zoeken in zijn Woord, maar ook dat we onze geest met zijn Geest verbinden. Hij roept ons op zijn overwinning en bevrijding over ons leven uit te roe­pen. Hij wil onze zalven met olie, beeld van Gods tegenwoordigheid in ons leven.

In het Oude Testament lezen we, dat voor de ark zangers en muzikanten liepen, om de Heer groot te maken en te aanbidden. Ook wij worden daartoe opgeroepen in de psalmen en in het Nieuwe Testament. Dan zal God neerdalen met zijn tegen­woordigheid en zijn zegen, die we in ons hart, de ark van het Nieuwe Verbond meedragen als een getuige­nis van Gods Woorden!

 

Zijwieltjes door Tea Keuper Dijk

In gezinnen met kleine kinderen zijn ze wel bekend: zijwieltjes, aan een piep­klein fietsje bevestigd aan de achterkant, zodat het nog een driewielig fietsje lijkt… Vandaag zag ik een kleine hummel op haar eerste ‘echte’ fiets, bege­leid door haar vader; er kwam gelijk een gedachte, een beeld bij me op, zoals ik dat wel vaker heb.

Fietsen op twee wielen en voor ’t eerst… daar heb je hulp bij nodig, dat redt zo’n piepklein mensje niet alleen, vandaar de extra wieltjes. Na een tijdje oefenen krijgt het kindje vertrouwen in haar fiets. Ze leert evenwicht te oefenen met haar beentjes aan weerszijden op de grond. En vader of moeder laten haar na een paar goede raadgevingen, geboden en verboden wat betreft de straat, zelf experimenteren. De wieltjes blijven wel een tijdje en vader houdt ze in de gaten. Totdat ze de balans te pakken heeft en de wieltjes niet meer nodig zijn.

Na nog een tijdje wordt het piepkleine fietsje te klein en wordt een tweede­hands groter fietsje aangeschaft; weer oefenen, soms vallen en weer opstaan, pleisters en een knuffel, aanmoedigingen… en voor vader en moe­der het weten, fietst het kind zelfstandig en doet op school verkeersexamen, wat in deze tijd zeker nodig is!

In vergeleek het met iemand die begint een ander leven te leven, die heel bewust heeft gekozen voor een leven met de Here God en met Jezus. Hij hoorde en zag anderen dat doen, wilde dat nieuwe ook bezitten en ermee leren omgaan in de wereld waarin hij leeft. Daar heeft hij andere mensen bij nodig, ouders, vrienden én Vader-God.

Hij wordt daar eerst afhankelijk van, zoals het kindje van de zijwieltjes. Hij luistert, leert en doet. Hij geniet van de kennis over het evangelie, de blijde boodschap, ook de hulp, het geduld en de liefde die hij ervaart om alles te

begrijpen!

En -na een tijd van leunen en leren- is hij zover, dat hij het weer aan anderen kan doorgeven; hij is volwassen geworden! En zelfstandig in zijn geloof, vertrouwend in God, nu ook zijn Vader!

 

Het samenkomen van de gemeente door Jildert de Boer

 

Een facet van ons christen-zijn is het regelmatig met onze medebroeders en zusters bijeenkomen in dienst of samenkomst. Daar heeft, als het goed is, ieder zijn eigen inbreng, zoals dat ook in de eerste christengemeenten het geval was. Een samenkomst behoort geen eenmansbediening te zijn. Paulus schreef er destijds al op duidelijke wijze over in zijn eerste brief aan de gemeente te Corinthe. fildert de Boer reikt in dit artikel enkele praktische tips aan en geeft op duidelijke wijze aan waar het bij het samenkomen van de gemeente werke­lijk om gaat (-red.).

“Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden” 1 Korinthe 12 vers 27 (1 Kor. 12:27).

In de gemeente is veel te doen! Elk lid wordt opgeroepen tot het gaan dragen van medeverantwoordelijkheid! Daartoe behoren bij­voorbeeld:

Een dienende opstelling (stoelen sjouwen, koffie zetten en afwassen dragen bij tot het welzijn van allen!)

Het geven van een maandelijkse bijdrage aan de gemeente, een ieder naar vermogen.

Het geregeld voorbede doen voor de gemeente, haar leidinggeven­den en haar noden.

Het regelmatig danken voor de zegen die God geeft.

Hart en oog hebben voor nieuw­komers in de gemeente, zodat zij aangesproken worden en contact krijgen met ons en met de Heer, die wij dienen.

Iets inbrengen in de samenkomst: een lied, een lering, een open­baring, een tong, een uitleg 1 Korinthe 14 vers 26 (1 Kor. 14:26) of een getuigenis.

Naar een hoger peil

Ons past een actieve op de werking van de heilige Geest gerichte gezind­heid! Als wij naar de samenkomst gaan en verwachten dat “men” wel een woord zal brengen en dat “iemand” wel de zangdienst zal doen, dan is onze instelling passief en op consumeren gericht. De men­taliteit van “geestelijke” tegenover “leek” kan in verfijnde vorm ook in volle evangelie gemeenten aanwezig zijn of binnensluipen, als het podi­um afstand schept tot deelname van­uit de zaal.

“De oudsten zullen het wel doen en regelen” is vanuit de zaal een al te gemakkelijk afschuifsysteem. Of ook: “we hebben een goede gast­spreker, die de tijd wel zal vullen”. Maar als die gastspreker het nu eens op het allerlaatste moment laat afweten, zijn wij daar dan geheel verlegen mee? Of geloven wij dat de Heer via meerderen onder ons toch wel een goede invulling aan de samenkomst zal geven? De Heer verlangt ernaar dat elk lid zijn deel zal kunnen (gaan) geven in een vrije, wederzijdse dienst tot opbouw! Als wij nog op uitsluitend ontvangen gericht zijn, namelijk dat de Heer mij in de samenkomst zal zegenen, dan komen we er niet toe zelf een opbouwende bijdrage aan het geheel te leveren. God wil niet dat wij alleen maar consumeren, maar Hij wil via ons iets goeds “produceren” voor de ander. Wanneer er gebeden wordt, laten het niet steeds dezelfden zijn, maar laten wij ons allemaal uitstrek­ken naar meer vrijmoedigheid! Datzelfde geldt ook voor het streven naar de uitingen van de Geest. Die van de Heer verwachtende houding is gezonder dan passief af te wach­ten wat de broeder of zuster op het podium zal doen.

Geleid door Gods Geest

Het gaat niet om het hanteren van menselijke gebruiken en regels, maar of wij als discipel gediscipli­neerd) de Geest van God willen vol­gen in de samenkomst. Deze disci­pline biedt een goede balans tussen orde en vrijheid! De Heer wil graag werken in de bijeenkomsten en het gesmeerd laten lopen door de verse olie van de Geest.

Het is duidelijk dat de vrijheid in de dienst niet aan menselijke regelge­ving (bijvoorbeeld op de minuut geplande schema’s) onderworpen moet zijn, maar in harmonie met het Woord van God mag functione­ren. Elk lid mag komen tot dienstbe- tron en opbouw van de ander. Dat is immers bijbelse mondigheid! Ieder is medeverantwoordelijk voor de inhoud, voor het geestelijk peil van de samenkomst.

Als wij bijvoorbeeld weten dat als het avondmaal gevierd wordt, dat daar omheen gelegenheid is om iets te delen, dan is het heerlijk dat die ruimte er is en dat veelkleurige bij­dragen -het liefst kort, levend en fris- naar voren kunnen en mogen komen.

Het is goedkoop om elkaar te kritise­ren op een uiteraard nog onvolko­men bijdrage. Wij staan allen in een bepaalde ontwikkeling in ons leven met God en mogen daarin groeien. Uiteraard willen we niet in een omslachtige “verhaaltjessfeer” blij­ven steken, maar meebouwen tot nut voor de anderen door hulp aan te reiken voor de dagelijkse levens­wandel met de Heer. Van een getui­genis kunnen de “rafels en de fran­jes” best afgeknipt worden, zodat het meest kernachtige overblijft, wat God kan gebruiken om het hart van anderen aan te raken.

Een bijdrage tot opbouw

Hoe staat het met mijn door-de- weekse verbinding met de Heer? Ben ik bezig in gebed en Woord? Is het Woord voor mij zo levend, dat ik een frisse bijdrage heb voor het geheel, als de gemeente bijeenkomt? Welsprekendheid is geen vereiste, wel een brandend hart, dat iets goeds doorgeeft van het leven met God! Als wij dat leven dagelijks uit­leven, dan valt er iets door te geven. Het is nodig en nuttig dat wij de oproep verstaan, om iets te hebben in de samenkomst om de ander te zegenen, aan te sporen of te bemoe­digen. Zo niet, dan komen we in de “verkerking” terecht, waar de ene persoon alle diensten verricht en het volk slechts luistert. Laten wij echter gericht zijn op de leiding van de Geest van God, die gebruik wil en kan maken van ons allen, voor ons allen! Geef daarom uw vrijmoedigheid niet prijs en laat uw mond niet snoeren door de boze!

Woordverkondiging blijft nodig

Laat de Heer u en mij kracht geven om te dienen -elk lid op zijn wijze Efeze 4 vers 16 (Ef. 04:16)- tot opbouw van de gemeente! Heerlijke stimulans! En…uiteraard blijft er volop plaats voor goede onderwijzing Romeinen 12 vers 7 (Rom. 12:07) en toerusting Efeze 4 vers 12 (Ef. 04:12) vanuit het Woord, dat levend en krachtig is! Deze stevigheid en gedegenheid wil­len we niet graag missen of inruilen. Als u leiding geeft, doe het met ijver Romeinen 12 vers 8 (Rom. 12:08). Zodoende krijgen we met eik-ander pittige samenkomsten vol van gedeelde inbreng met steeds meer diepgang en inhoud! Daarom: samen op naar volwassenheid in dienstbetoon!

 

 

Wraak is zoet door Cees Maliepaard

“God der wrake, Here, God der wrake, verschijn in lichtglans” Psalm 94 vers 1 (Ps. 094:001).

De eeuwige God, de liefhebbende Vader van onze Here Jezus Christus, kent wraak in zijn leven. Hij ver­schijnt stellig in lichtglans, ofwel: in de vurige gloed van een verterende wraakzucht. En dat beeld zullen wij (als opgroeiende zonen van Hem) eveneens in ons leven mogen open­baren.

God eist de wraak voor zich op!

In de tijd van het Oude Testament stond Jahweh het de mens die Hem diende niet toe, door middel van wraak het toegebrachte leed of letsel te compenseren. “Mij komt de wraak toe en de vergelding”, sprak Hij blijkens Deuteronomium 32 vers 35 (Deut. 32:35). Waarom was dat eigenlijk, waar­om mocht het volk van God zich niet wreken op zijn vijanden? Waarom hield de Here God dat in eigen hand? En waar Hij dat zelf wel deed, waarom mocht het volk dat zijn naam droeg dat dan niet doen? Als de Israëlieten destijds inzicht in de geestelijke wereld hadden gehad, was Deuteronomium 32 vers 35 waarschijnlijk nooit in de Bijbel opgenomen geworden. Dan waren ze zélf wel in staat geweest hun wer­kelijke vijanden te onderkennen. Maar waar zij inzicht in de hemelse toestanden ontbeerden, zouden ze hun vijanden puur op de aarde zoe­ken en zich dus altijd tegen de ver­keerden keren. Dat lag dan niet alleen in het internationale verkeer zo, maar ook in de interne verhou­dingen binnen Israël – het zou een vicieuze cirkel van geweld gaan vormen, waarin de bloedwraak een oneigenlijk grote plaats in zou nemen.

God was ook toen enkel goed

De eeuwige God is onveranderlijk, We hebben Hem leren kennen als een altijd goede God, en dat wil dus zeggen dat Hij dat ook in het verle­den steeds al geweest is. Toch komen we in de boeken van het Oude Testament nogal wat uitspra­ken van God tegen, die in de wereld van vandaag niet meer opgevolgd zouden kunnen worden. Niet alleen dat het binnen de rechts­systemen van deze tijd niet meer geduld zou worden dat hele volkeren uitgeroeid moesten worden – ik denk dat wij het zelf ook niet met de boodschap van Christus Jezus zou­den kunnen rijmen.

Is het voor ons anders?

In het Nieuwe Verbond bewegen we ons bewust in twee werelden tege­lijk: met geest en ziel in de hemel en met geest, ziel en lichaam op de aarde. De innerlijke mens is in gemeenschap met Jezus Christus in staat te onderkennen wat er in de hemel en op de aarde van goede, dan wel van verkeerde herkomst is. Daarom schakelt de Heer het ‘gees­telijke Israël’ in bij zijn strijd tegen de machten der duisternis. Het is nog steeds zo dat God de wraak voor zichzelf claimt, maar doordat Hij met zijn Geest in ons woont, kunnen we dat steeds beter samen met Hem ten uitvoer brengen. Onze strijd is niet tegen vlees en bloed, maar tegen de machten der duister­nis, tegen de duivelse overheden in ‘Je hemelse gewesten. Efeze 6 vers 12 (Ef. 06:12) V dienen onze aardse vijanden lief te hebben, en wie ons hier beneden haten mocht, zullen we met het goede bejegenen. Dat is overeenkomstig de gezind­heid van Christus Jezus, die als Hij leed niet dreigde, en als Hij geschol­den werd zelfs z’n mond niet open deed. Voor ons is het duidelijk anders dan voor de mensen uit het oudtestamentische Israël. Die leef­den onder de wet, en wij zijn in alle vrijheid bezig vanuit een volkomen vernieuwd denken.

Gods wraak is écht zoet!

De Here God wreekt het kwaad dat de zijnen wordt aangedaan. Hoe doet Hij dat dan wel; zoekt Hij met welbehagen vergelding bij de mens die in zonde leeft of die door ziekte­machten niet meer normaal functio­neren kan? Nee, God keert zich nim­mer tegen de mens, die tenslotte slechts slachtoffer is… Hij wreekt het kwaad bij de werkelijke veroorza­ker ervan: bij de duivel. Goddelijke wraak treft de boze het hardst in het herstel van de aange­taste mens. God wederstaat en bestraft de duivelse machten, en Hij verbreekt de werken van de duister­nis door de mens die Hem toebe­hoort tot herstel van zijn beschadi­gingen te leiden. De eeuwige God geniet derhalve niet van de teniet – doening van de demonische wezens op zichzelf, maar van de wegneming van de uitwerking van hun goddelo­ze werken in de mens. Gods wraak is zuiver en volledig in overeenstemming met zijn volmaak­te instelling. In DIE wraak mogen we volkomen delen. Dan gaat onze innerlijke afkeer nooit naar een mens uit, maar altijd naar de werke­lijke veroorzaker van het kwaad: naar de achterliggende duivelse creator van kwalijke overleggingen, naar de satanische inspirator van ideeën die het plan van God geweld beogen aan te doen. Het zoete van Gods wraak (en die van ons!) is derhalve niet gelegen in het schade berokkenen aan wie de ellende van de mens op z’n geweten heeft, maar in het herstel van alles wat door Gods tegenstander in de hemelse gewesten aan de mens mis­dreven is.

 

Vruchtdragen (gedicht) door Piet Snaphaan

Van de wijnstok staat geschreven,

dat haar ranken op z’n tijd

worden gesnoeid om vrucht te geven.

Een prachtig beeld voor ’t geestelijk leven:

laat u ook snoeien, wees bereid.

 

Snoeien om meer vrucht te dragen,

opdat de Landman zich verblijdt,

’t Is een proces van alle dagen,

waarin we God om wijsheid vragen,

die ons te alle tijden leidt.

 

Het mooist zijn vruchten als ze rijpen,

zo is’ t ook met de vrucht van Geest.

Door oefening jezelf verrijken

en door de liefde laten blijken,

dat zij nog steeds is ’t allermeest.

Piet Snaphaan

 

De voortgang van het , ‘Project Lectuur’door Hessel Hoefnagel bestuur

 

Dit project is indertijd opgestart om (nieuwe) christenen in de groeiende evangelische kerken en gemeenten in met name de zo genoemde ‘derde wereld landen’ te voorzien van degelijke bijbelstudie-lectuur. Daartoe is toen de Stichting ‘Lecture Ministries’ opgericht. De in lesvorm opgezette bijbelstudiese­rie ‘Op weg naar volkomenheid’ en de vervolgserie ‘De Geest van de Gemeente’ vormen samen een gedetail­leerd overzicht van het plan van God met de schepping en centraal daarin de mens. Beide series zijn inmiddels ver­taald in het Engels en Frans en in boekvorm uitgegeven. Een Spaanse vertaling is in bewerking en zal binnen­kort gedrukt kunnen worden. Over ver­talingen in Roemeens, Russisch en Bahasa Indonesia zijn onderhandelin­gen gaande.

Met deze studies kan zowel individueel als in groepsverband worden gewerkt tot opbouw en vorming van de gelovi­gen. Van de Engelse en Franse versie worden inmiddels enkele duizenden exemplaren verspreid onder voorname­lijk kerkelijk leidinggevenden in meer­dere landen van met name Afrika. De studieseries zijn mede bedoeld om de christenen in met name deze armere landen te wapenen met degelijke kennis van het Woord van God tegenover de dreiging van de oprukkende Islam. De binnenkort verschijnende Spaanse versie zal via zendingswerkers in Peru verspreid worden in Spaanstalige lan­den in Zuid Amerika. Als principiële uitgangspunten van dit lectuurproject gelden de gegeven opdrachten en aandachtpunten van onze Heer Jezus, toen Hij de scharen mensen zag en met ontferming bewo­gen werd:

… Geef gij hun te eten… Matteüs 14 vers 16 (Matt. 14:16).

… Aanschouwt de velden zijn wit om te oogsten… Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35).

…De oogst is wel groot, maar arbei­ders zijn er (te) weinig… Matteüs 9 vers 37

(Matt. 09:37).

… Om niet hebt gij het ontvangen, geef het om niet… Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08).

Om deze reden worden de boeken in principe kosteloos verstrekt.

Juist in de genoemde ‘derde wereld’ is enerzijds sprake van soms grote opwek­kingen, maar anderzijds een enorm gebrek aan capabele werkers. Het uit­zenden van zendelingen is op zich een juiste, maar vaak tijdrovende en kostbare zaak. Bovendien is het in veel lan­den niet mogelijk vanwege de politieke onrust. Het middel lectuur is, naast televisie en internet, daarom een waardevol element gebleken in de verkondi­ging van het evangelie van Jezus Christus en het voorzien in het zo broodnodige geestelijk voedsel. Op eigen wijze, in eigen omgeving en cultuur en in eigen tempo kunnen de gelovigen de gegeven lessen zich ‘eigen’ maken onder leiding van plaatselijke voorgangers.

Voor de druk en verzending van een Spaanstalige oplage van 2 d 3000 boe­ken per titel is ca. EUR 5.000,- nodig. Momenteel is hier ongeveer de helft van aanwezig. Graag wil ik door middel van dit artikel u als medegelovigen » oproepen om financieel mee te helpen dit deelproject in de komende maand^ te realiseren. Zo zullen we vanuit onze ‘rijkdom’ anderen kunnen helpen ook rijk te worden in het ontvangen van deze studielectuur, vgl. 1 Timoteüs 6 vers 17 en 18 (1 Tim. 06:17-18). Ook in het geven hiervoor is het ‘penningske van de weduwe’ net zoveel waard als een groot bedrag aan geld. Elke bijdrage wordt op prijs gesteld.

 

Kerstimpressie door Froukje Huis

In deze laatste weken van het ‘oude jaar’ houden velen zich alweer bezig met de kerstdagen. De een gaat op skivacantie, de ander heeft een huis­je gehuurd en de derde ziet uit naar het uitgebreide kerstdiner. Ik verheug me erop, samen met broeders en zusters, te gedenken dat Jezus ook voor mij op aarde is gekomen.

Ik liet zo mijn gedachten eens gaan over Lucas 2, waar in zeer kort bestek de geboorte van Jezus wordt beschreven. En ik stelde me voor hoe de herders in de nacht de wacht hielden over de kudde. Hoor ze zit­ten te praten. Zullen we even mee­luisteren?

“Wat duurt zo’n nacht toch altijd lang”, moppert Simon.

“Er is ook niets te beleven”, beaamt Aser, “ik wou dat ik op mijn matje

lag”.

“Ja jij bent nu eenmaal een slaap­kop”, smaalt Judas. “Wat zou jij dan willen beleven, dat er, een leeuw een schaap komt roven en dat jij net als koning David die leeuw bij zijn baard grijpt en hem doodt?”

Ja dat is net wat voor Aser”, lachen de herders.

“Nee”, zegt Aser, “weten jullie nog hoe een half jaar geleden een pries­ter het volk niet kon zegenen omdat hij plotseling stom was geworden? Hoe heette hij ook weer?” “Dat was Zacharias, hij had immers een engel gezien!” “Precies en nu zou ik ook wel eens een engel willen zien” “Welja een engel nog wel”, spot Judas, “wie denk je dat je bent? Engelen verschijnen alleen aan vrome mensen zoals priesters en farizeeërs! Dacht je dat engelen ooit iets met ons te maken zouden willen hebben? Wij zijn niet in tel, hoor”. Nee, ze waren bij de mensen zeker niet in tel.

Dan plotseling… verschijnt er een engel bij hen en hij verkondigt een machtige boodschap, nieuws waar het hele volk al jaren op wacht. En dan dat prachtige engelenkoor! Ik denk dat jaren later Aser aan zijn kleinkinderen vertelt: “Als je gezien had wat ik toen zag op die nacht bij de kudde…!”

En de kleinkinderen zullen reageren met: “O daar komt opa weer met zijn engelen-verhaal! Kom opa, dat hebben we al zovaak gehoord”. Maar Aser zal het nooit vergeten; het zit in zijn hart gebrand, hoe ze met z’n allen de kudde in de steek hadden gelaten en naar de stal waren gegaan. Zomaar in hun werk­pak met hun vuile handen. Maar ze mochten binnenkomen om het kind te zien. Het was een heel gewoon kind, lief natuurlijk, maar toch… toch was het heel bijzonder. En later had hij die drie wijzen gezien, ’t Was een hele oploop geweest toen ze door Bethlehem kwamen. Prachtig in de kleren! Ze hadden grote geschenken meege­bracht, maar ja zij waren heel rijke mensen. Wij hadden niks, bedacht Aser, en toch waren wij de eersten!

Wat een prachtig verhaal! Maar het is al zolang geleden.

Dat kleine kind is inmiddels onze grote Hogepriester geworden en Hij

zit aan de rechterhand van God de Vader.

Toch mogen we ook nu nog naar Hem toe gaan. Hoewel Hij Koning is, mogen we in ons werkpakje met vuile handen bij Hem komen. Komen zoals we zijn. We hoeven ons niet op te poetsen en geen cadeautjes mee te brengen. Nee, we mogen onszelf geven: “Heer, ik wil bij U zijn, mijn leven aan U geven, omdat U Uw leven voor mij hebt gegeven”.

Dat is nog veel heerlijker!

 

Om over na te denken door Gert Jan Doornink

Vertrouwen

Zou Het ooit nog goed kunnen komen? Een uitdrukking die we nogal eens horen komen of zelf uiten, wanneer zich bepaalde moeilijke situaties voordoen; waarvan wij denken: hoe moet dat ooit tot een goede oplossing komen.com, Maar ik zie het echt niet zitten. Meestal is gebrek aan vertrouwen de oorzaak. Als we zo redeneren. Wie op God vertrouwt zal immers nooit beschaamd uitkomen! Hij heeft de oplossing al bij de hand, ook als wij op het moment niet weten hoe te handelen. En zijn oplossing is altijd een goede oplossing, ook al is die soms anders dan wij denken. Hij wil ons leven in overvloedige mate met vertrouwen vervullen. Bid derhalve dat we te allen tijde blijven vertrouwen.

Echt of onecht

Het  Christendom is, net als andere godsdiensten, vervuld met allerlei theorieën die elkaar soms radicaal tegenspreken. Wat is juist en wat is onjuist? Het is goed om ons in de eerste plaats af te vragen of het dan met het naam christendom te maken hebben of behoren we tot de werkelijke gemeente van Jezus Christus. Zei die tot de laatste categorie behoren weten dat het primair gaat om de eenvoudige en loutere toewijding aan Jezus Christus. Ook dan kan men over bepaalde onderdelen verschillend. Denken, wat vaak veroorzaakt wordt doordat niet Iedereen in gelijke mate geestelijk gegroeid is. Maar men gaat elkaar niet bestrijden om altijd gelijk te willen hebben. Echter gisteren ervaarden de ander in liefde en werken zo mee aan de werkelijke eenheid, zoals God die bedoelt en waarvoor Jezus al wat. Toen hij op aarde was.

Gods liefde.

De liefde staat bij God hoog aangeschreven. Wie twijfelt aan Gods liefde, twijfelt aan Gods zelf. Daarom behoort het ons verlangen te zijn Gods liefde voor ons te beantwoorden door onze liefde voor hem en onze medemens. Paulus, één van de werkers in Gods Koninkrijk. Van het eerste uur, schrijft in zijn bekende hoofdstuk over de liefde, een Korinthe 13 onder andere: al ware het dat ik alles had komen, Maar ik had de liefde niet, ik waar er niets. Gods liefde voor ons is 100% liefde. Laten we ons inzetten dat onze liefde voor hem en voor onze medemens ook een zo hoog mogelijk percentage bereid.

Onderscheiding

In vroeger dagen  was ik weeramateur. Zonder mijzelf op de borst te slaan, kan ik ook nu nog vrij goed het weer voorspellen, zonder gebruik te maken van allerlei computer gegevens die de moderne weerkundigen raadplegen. Ook in de Bijbel wordt vaak over het weer gesproken. Denk bijvoorbeeld aan Jezus die op duidelijke wijze de Farizeeën en Sadduceeën van repliek diende toen zij Hem probeerden te verzoeken dat Hij hun een teken uit de hemel zou tonen. Het antwoord van Jezus was: “Bij het vallen van de avond, zegt gij: Goed weer, want de lucht ziet rood. En des morgens: Vandaag ruw weer, want de lucht ziet somber rood. Het aanzien van de lucht weet gij te onderscheiden, maar gij kunt het de tekenen der tijden niet? Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken,  en het zal geen teken ontvangen, dan  het teken van Jona”. Matteüs 16 vers 1 tot en met 4  (Matt. 16:01-40). Het is de geestelijke onderscheiding die wij nodig hebben om als kind van God de juiste koers te kunnen houden en alles waarmee we te maken krijgen te kunnen onderscheiden. Hoe ontwikkelt zich deze onderscheiding in ons?  Door de Heilige Geest! Want het is de Heilige Geest die ons wil leiden in alle waarheid en waarvan Jezus zei dat Hij ons de toekomst zal voorspellen.

Kracht

Het woord ‘kracht‘    roept veelal associaties op met geweld; fysiek of lichamelijk. Wanneer we echter denken aan de Heilige Geest waarvan Jezus zei: “Gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt’, denken we niet aan dit soort kracht. De profeet Zacharia wist het destijds al te verwoorden met de opmerking; ‘Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest!’ Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06). Daarbij sprak hij niet over zijn eigen geest, maar Gods Geest,  want zo had God gesproken! Geen enkel kind van God kan zonder deze Geest, waarin de echte kracht die wij nodig hebben, bijvoorbeeld in de geestelijke strijd, structureel en te allen tijde aanwezig is.