2000.05-06 nr. 406

2000.05-06 Levend geloof nr. 406

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Een belangrijke eigenschap van de eindtijdchristen is ongetwijfeld zijn stabili­teit. Hij wordt niet ‘heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt’, zoals Paulus dat beschrijft in zijn brief aan de Efeziërs. Maar zijn geloof vindt zijn basis in Jezus Christus en het evangelie wat Hij bracht. Ons geloof raakt hoe langer hoe meer vast gefundeerd en onwankelbaar, vooral ook als we ver­der (geestelijk) groeien, waar Paulus ook over schrijft.

Deze groei is beslist noodzakelijk, als we ons realiseren welke eindtijdstormen nog over ons heen zullen gaan. Maar een waarachtig christen is daarvoor niet bang. Integendeel, hij ziet met een onbevreesde blik in de toekomst. Hij heeft een blijmoedige verwachting. Zijn leven gaat immers ‘van heerlijkheid tot heer­lijkheid’. Nu nog ‘in geloof’ tot straks de volle werkelijkheid baanbreekt. Dit is geen toekomstmuziek die buiten de werkelijkheid staat, maar nu al mogen we met volle teugen genieten van deze zekerheid waarvan de wortels diep zijn vastgegroeid in ons innerlijk.

Het woord ‘stabiliteit’ wordt in het woordenboek omschreven met bestendig­heid, duurzaamheid. Het is niet voor een moment, maar blijvend aanwezig. Het hoeft niet telkens te veranderen. Vandaar dat we, bij de uitgave van ons blad, proberen een vaste koers te varen. Helderheid en duidelijkheid, staan daarbij voorop. Daarom geloven wij dat ook de verschillende artikelen van dit nummer weer zullen meewerken dat we de ‘eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods zullen bereiken, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus’.

 

Dick Huis Sr.

Zoals we in ons vorig nummer al doorgaven worden er ook deze zomer weer verschillende recreatieweken georganiseerd met het vacantieschip ‘Ut Arkien’. De week van 3 tot 8 juli wordt een speciale week waarin s’avonds Dick Huis Sr. (oud-voorganger van de volle evangelie gemeente te Leidschendam) bijbelstudies geeft. Het thema is ‘Beter’, naar aanlei­ding van wat de Hebreeënbrief schrijft over een betere hoop, een beter priesterschap, enz.

 

Ada Karst

De ‘Leesgroep Aalten’ organiseert een open dag. Als u aan deze dag wilt deelnemen, uw Bijbel mee­neemt en houdt van ‘bladeren’, bent u van harte welkom op zater­dag 30 september a.s. van 10.00 uur tot 15.00 uur in ‘De open Hof’, Hoflaan 2 te Ede.

 

Tip

Maak eens iemand blij met een geschenkabonnement op Levend Geloof. Of geef ons adressen op voor gratis toezending van proef­nummers.

 

De zichtbare gemeente door Gert-Jan Doornink

Het ‘zichtbaar worden van de gemeente’ is een verlangen wat elk waarachtig kind van God in zich heeft. Wie verlangt er nu niet naar dat de werkelijke gemeente tot open­baring gaat komen? Wie schaamt zich niet dat er nog zoveel verdeeld­heid en verwarring is en dat de bui­tenwereld zich afvraagt: Zijn dat nu de christenen? Terwijl bijna tweedui­zendjaar geleden Paulus al de opmerking maakte dat de gehele schepping wacht op het openbaar worden van de zonen Gods!

Wie behoort tot de gemeente?

Wanneer we het in dit artikel heb­ben over ‘de gemeente van Christus’ willen we ons eerst afvragen wat we daaronder behoren te verstaan. Zijn dat de gezamenlijke kerken wereld­wijd? Of is het de kerk waartoe wij behoren? Is het de Rooms Katholieke kerk? Of de Volle Evangelie- of Pinkstergemeente misschien?

De gemeente van Christus bestaat uit mensen die zich bewust zijn dat zij christen zijn. ongeacht welk eti­ket’ men verder ook draagt Er is iets gebeurt in hun leven dat zo ingrijpend was da: zr de volle zeker­heid in zich hebben; ik ben een kind van God. ik ben een nieuwe schep­ping in Christus, de oude “zondaar- status’ is vervangen door het nieuwe schepping in Christus zin. Deze verstrekkende verandering in hun leven gebeurde toen zij bekeerd en wederomgeboren worden. Toen Gods Geest doorbrak’ in hun hart en zij, al of niet stamelend, ‘ja’ zei­den tegen Gods grote liefdeaanbod. Vanaf dat moment behoren we dus tot de gemeente van Christus en groeien op van baby’s in het geloof tot geestelijk volwassenen. Althans dit is Gods verlangen en behoort daarom ook ons verlangen te zijn. Doodat God in ieder mens een ‘vrije wil’ heeft gelegd zijn we dus zelf ver­antwoordelijk of die geestelijke groei er is.

Dat behoort in feite een vanzelfspre­kendheid te zijn, maar is het lang niet altijd. Het is daarom van het grootste belang dat we aansluiting zoeken bij een kerk of gemeente die deze geestelijke groei hoog in het vaandel heeft staan. Daar kan het fundament gelegd worden waardoo wij als nieuwe scheppingen verder tot ontwikkeling kunnen komen. Dit fundament bestaat primair uit het ‘begraven’ van het oude leven in het watergraf (de doop door onder­dompeling). Daarmee geven we te kennen dat we in ‘nieuwheid des levens’ willen wandelen. En om dat waar te kunnen maken is het nodig om dagelijks vervuld te zijn met Gods Geest. Dat begint met de doop in de Geest.

De geloofsgroei die zich nu verder gaat voltrekken is een proces waarbij geloof en gehoorzaamheid een grote rol spelen. Niemand mag zich eraan onttrekken. Gebeurt dit wel dan is ‘ sprake van onverschilligheid, ongehoorzaamheid en ongeloof.

Verantwoordelijkheid

Het zichtbaar worden van de werke­lijke gemeente is primair dus een individuele zaak. Wij kunnen ons niet verschuilen achter medechriste­nen die in onze ogen van het ‘christen zijn’ weinig of niets terecht bren­gen. Wij zijn persoonlijk betrokken bij dit proces van ‘zichtbaar worden’. Deze persoonlijke verantwoordelijk­heid drukt niet als een zware last op ons. Het is geen ‘wet’ waaraan wij plichtsgetrouw invulling gaan geven. Nee, de grote liefde die we van God, hebben ontvangen beantwoorden wij met onze wederliefde jegens Hem… en onze medemens! Dat voltrekt zich op een blijde, ontspannen wijze.

Jezus is daarbij ons grote voorbeeld. Let op de vrije, ongedwongen wijze hoe Hij zich tussen de mensen bewoog. Hij stond niet bóven de mensen, maar naast hen. Hij stond altijd klaar om mensen die in nood waren te helpen, of deze nood nu fysiek, lichamelijk of geestelijk was. Hij functioneerde in de echte, volko­men vrijheid, zoals de Vader die voor Zijn schepping voor ogen had. Hij liet zich in deze vrijheid niet beknotten door de geestelijke leidslieden van die tijd: de Farizeeën en Schriftgeleerden. Integendeel, Hij ontmaskerde hun door vrome gees­ten geïnfiltreerde woorden en optre­dens. Zoals waarachtige christenen zich ook vandaag niet laten afrem­men door alles wat vanuit het naam- christendom op hen afkomt.

De leer van het Koninkrijk

Jezus bracht een leer: de leer van het Koninkrijk. Nu zijn velen in onze dagen wat huiverig en argwanend als het woord ‘leer’ ter sprake komt. Men denkt dan vaak aan allerlei extreme en fanatieke meningen die anderen worden opgedrongen. En ituurlijk zijn er op dit terrein enor­me brokken gemaakt. Maar de ‘leer van het Koninkrijk’ is niet bedoeld om als leer een eigen leven te gaan leiden. Jezus zelf heeft dit op overduidelijke wijze tot open­baring gebracht. Hij bracht deze leer in praktijk! Theorie en praktijk waren bij Hem één. Daarom was de leer die Hij bracht, het evangelie (blijde boodschap) zoals God dat bedoelde. Vandaar dat ook het zicht­baar worden van de gemeente, waar ieder waarachtig kind van God zo naar verlangt, niet tot stand kan komen zonder in het evangelie van Het Koninkrijk te geloven en dat te beleven. Het is dus wel van belang om zichzelf af te vragen of de kerk of gemeente waartoe wij behoren dit evangelie wel centraal heeft staan en er ook praktisch en op een gezonde wijze naar gehandeld wordt. Door het zichtbaar worden van de gemeente gaat er iets geweldigs gebeuren. Want het is een wet van Meden en Perzen dat positieve ont­wikkelingen altijd positieve gevolgen hebben. Wat een mens zaait zal hij immers ook oogsten. Feitelijk behoort in deze eindtijd maar één ding prioriteit te hebben bij elk waarachtig kind van God. En dat ene is dat hij er zich voortdurend van bewust dient te zijn dat het van hem of haar afhangt of de gemeente ‘zichtbaar’ wordt.

Dat zichtbaar zijn begint in ons eigen persoonlijk leven en samen met anderen die de dezelfde doel­stelling voor ogen houden, wordt zo uiteindelijk de totale gemeente zicht­baar. Dat zal veel meer impact heb­ben dan allerlei activiteiten, hoe goed bedoeld ook, om anderen te winnen voor Christus. Natuurlijk keuren we die niet af; in een bepaal­de fase van onze geestelijke ontwik­keling kunnen zij zelfs een duidelij­ke opbouwende functie vervullen. Maar het is niet het einddoel. Hetzelfde geldt voor tekenen en wonderen, waar velen zo door gefixeerd lijken te zijn. De duivel, als grote naaper van God, doet ook teke­nen en wonderen. En wie niet op zijn hoede is en onvoldoende geeste­lijke onderscheiding heeft, kan gemakkelijk in deze val lopen. Natuurlijk maakt elk kind van God in zijn of haar leven tekenen en wonderen mee. Het is echter geen doelstelling op zich maar is een van­zelfsprekend gevolg van ons geloof. Het behoort een normaal onderdeel van ons geloofsleven te zijn.

De vrucht van de Geest

Wat de duivel echter altijd zal haten is de werkelijke openbaring van ons nieuwe schepping zijn, zodra wij in ons gewone dagelijkse leven de vrucht van de Geest gaan openba­ren. In Galaten 5 vers 22 (Gal. 05:22) noemt Paulus de verschillende facetten van deze vrucht: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.

Het is dus van levensbelang dat deze eigenschappen zich gaan openbaren. En, nogmaals, ze liggen niet als een soort wet op ons waaraan wij moe­ten voldoen, maar ze komen auto­matisch tevoorschijn bij elk kind van God dat zijn nieuwe-schepping-zijn serieus neemt. Laten we bij onszelf te rade gaan in hoeverre er in dit opzicht nog een manco is in ons leven.

 

Kunnen wij bijvoorbeeld vergeven als ons (al of niet vermeend) onrecht is aangedaan? Nog vrij recent kregen wij een brief van iemand waaruit niet alleen teleurstelling sprak voor alles wat hem als onrecht was onge­daan, maar ook verbittering. Je zou kunnen zeggen: hij was op het ver­keerde spoor terechtgekomen. Na het lezen van zijn brief kregen we de woorden van Paulus in onze gedach­ten: “Waarom lijdt gij niet liever onrecht?” 1 Korinthe 6 vers 7b (1 Kor. 06:07b). Natuurlijk ontkomt geen enkel kind van God aan allerlei teleurstellingen en nare ervaringen in zijn leven. En vooral als ze door mede-christenen zijn veroorzaakt komen ze vaak kei­hard aan. Maar ga eens bij uzelf te rade hoe vaak u zelf medebroeders en zusters hebt teleurgesteld. Naarmate we echter op gezonde wijze geestelijk groeien gaan we van­zelf meer de vrucht van de Geest openbaren in allerlei situaties van het leven. En dan snijdt het mes aan twee kanten: wij zijn ten zegen voor de ander en worden daardoor ook zelf gezegend. De openbaring van ons nieuwe schepping zijn wordt realiteit.

Als deze ontwikkeling doorgaat wordt meer en meer de openbaring van de werkelijke gemeente een realiteit. Ieder waarachtig kind van God draagt de persoonlijke verant­woordelijkheid dat de ‘wachttijd’ van het openbaar worden van de zonen Gods meer en meer wordt ingekort. Uiteraard haat de duivel deze ont­wikkeling. Maar één ding is zeker: het gaat wel door! Dat kan hij op geen enkele wijze tegenhouden. God staat achter al Zijn beloften. En naarmate de volle gehoorzaamheid en het volle geloof doorbreekt in allen die waarachtig geloven, zal de echte Gemeente van Christus in al zijn facetten zichtbaar worden als een machtig getuigenis dat uiteinde­lijk het Rijk van de levende God triomferen zal over elke vorm van duisternis.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

In tegenstelling tot heel veel moderne christelijke bewegingen heeft Jezus, tijdens zijn verblijf op aarde, z’n uiterste oest gedaan om niet op te vallen. Hij hoefde zich niet zo nodig te manifeste­ren en zocht evenmin de publiciteit. Altijd sprak hij over geheimenissen, ver­borgenheden, over zijn Vader “die in het verborgene is”.

Alleen met zijn volgelingen besprak hij de meest wezenlijke dingen die hem beroerden, want alleen aan vertrouwe­lingen kon hij dat kwijt. Een werkelijke volgeling kan dan ook een geheim bewaren.

Desondanks moest hij hen vele malen verbieden hem bekend te maken. Ook verbood hij de genezen blinden te vertellen wie hij was en herhaaldelijk ver­bood hij de boze geesten dat ze riepen wie hij werkelijk was. Petrus was, wat dit betreft, nogal hardleers in zijn enthousiasme, want het zit diep om altijd maar weer ‘Koning Jezus’ te kraaien.

Het feit dat God aansluiting zocht bij Maria, ligt denk ik hierin dat ze een geheim, hét geheim, goed kon bewaren. Kortom, als er iets was waar Jezus voor waakte, was het wel uiterlijk vertoon. Hij bleef liever gewoon, een echt mens, onopvallend. Hij hield niet van twisten of schreeuwen en op de media-pleinen zou je zijn stem niet horen. Liever wendde hij zich in alle bescheidenheid tot de geknakte en gebrokene, de verdrietige en onbeminde mens. Daarom kon God Zijn Geest op hem leggen omdat deze Geest de gedachten van God alleen kwijt kan aan ootmoedigen, aan mensen zonder enige vorm van aanmatiging.

Daar is veel over te zeggen, maar dat doe ik niet. Wat dat betreft kan ieder­een bij zichzelf wel nagaan of het ego groter is dan het onopvallende konink­rijk van de Vader. De beste plek lijkt mij de “stille wateren”, of, zoals de Vulgaat vermeldt: “wateren der wederbrenging”. Een stille plek waar je tot inkeer, tot jezelf kan komen. Waar je jezelf de vraag laat stellen ‘waar je mee bezig bent’. Het heeft alles te maken met je verborgen mens die in het ver­borgene de omgang zoekt met de Vader. Dan zal je ziel weer gerestaureerd wor­den en kun je in de juiste voetsporen het Lam volgen. Velen volgen liever een leeuw… Nooit zal Vader zijn heilsgeheimen kunnen vertellen aan schreeuwlelijkerds met een ‘speciale bediening’, noch aan hen die zwanger zijn van wind of gebakken lucht verhandelen in hun theologische wisselkantoren. Nee, wie Jezus ziet, ziet de Vader. En God is liefde, en die is niet opgeblazen. Die praalt niet, zoekt zichzelf niet en kwetst niemands gevoel. Wat zijn vele mensen verdrietig wegge­lopen uit lawaaierige samenkomsten, soms zó onherkenbaar gehavend dat ze zichzelf kwijt waren. Zelfs hun hoop is soms zó vervlogen dat er geen toekomst meer overgebleven is. Dat alles heeft te maken met het beeld datje van God hebt. En het mooiste beeld is Jezus zelf, de bescheiden, een­voudige mens die de karaktereigen­schappen van z’n Vader heeft en daar­door een zuiver en goed mens was: zachtmoedig, vol ontferming over de voortgejaagden. Iemand aan wie je je kunt toevertrouwen omdat hij je heel laat, heel maakt. Iemand aan wie je je diepste wonden durft te laten zien, zodat ze kunnen worden aangeraakt. Ben ik zo’n mens? Ben ik een beeld van Jezus? Kan mij iets toevertrouwd worden? Kan een mens mij vertrou­wen ? Ben ik een medemens in wie de Vader zich herkent? Dan worden Zijn diepste wensen ver­vuld in mensen die de barmhartigheid van hem in alle bescheidenheid doen. Je zó laten liefhebben door degenen die Hem lief zijn datje wordt wie je bent en zelf kunt liefhebben met de liefde waarmee Vader van je houdt.

 

Discipel van het Koninkrijk door Hans Bulthuis

 

In Markus 13 vers 52 (Mark. 13:52) spreekt Jezus over een schriftgeleerde die een dis­cipel van het Koninkrijk der heme­len is geworden. Er blijkt dus een overgang van de een naar de ander mogelijk te zijn. Dit is zelfs zeer noodzakelijk, omdat het Koninkrijk van God nabij gekomen is. Aan deze nieuwe en door God bedoelde situatie is alleen deel te nemen, indien men er een daadwer­kelijke volgeling van wordt. Schriftgeleerde blijven, de theoreti­cus zijn, verhindert namelijk om in te gaan in die nieuwe en goddelijke wereld die Jezus toegankelijk heeft gemaakt.

Het is een al eeuwenlang durende, geraffineerde truc van de duivel om gelovigen zowel van het oude Israël als onder de christenen – eindeloos bezig te laten zijn met de leer, de theorie en de letter, vaak gepaard met discussie en twist. Hoe dikwijls stonden vele schriftgeleerden tegen­over Jezus om Hem dwars te zitten, om Hem op een woord te vangen, om met Hem te redetwisten. De Heer spreekt het ‘wee u’ over hen uit als zij bij hun onzalig en onvrucht­baar bedrijf blijven. Het is een boze geest die de heilige Geest tracht te weerstaan, met veroordeling en afwijzing van de andersdenkenden. Wie echter uit dat levenloze en bekrompen wereldje weet te ont­snappen en in de ruimte van Gods Koninkrijk komt, beseft pas goed welke heerlijkheid en mogelijkheden God bereid heeft voor de mens. Het is zijn uitdrukkelijke bedoeling dat zijn kinderen uitgeleid worden uit het aards georiënteerde en op oud­testamentische leest geschoeide christendom om hun verheven plaats in Christus Jezus in de hemelse gewesten te gaan innemen. Wie dorst heeft, kome en drinke, opdat hij vol worde van het water des levens dat daartoe uit Jezus’ binnen­ste vloeit.

Typering

Wie, wat en hoe is dan die discipel van het Koninkrijk der hemelen? Wat typeert hem, wat is zijn identi­teit, waardoor wordt hij bepaald? Omdat het discipelschap van het Koninkrijk der hemelen zo rijk en uitzonderlijk mooi is, kan geen enkele omschrijving de voorgaande vragen compleet beantwoorden. Dit discipelschap vormt immers de ker van Gods geheimenis. Uit de veel- heid van informatie daarover in het evangelie is het echter mogelijk een profielschets samen te stellen. Daarbij is evenwel opgemerkt dat het bewust beleven van dat discipel­schap altijd de beste leermeester is. Het kennen van binnenuit, het door de praktijk geproefd en doorleefd hebben, gaat alle woorden en beschrijvingen verre te boven. Een discipel van het Koninkrijk der hemelen is een wedergeboren en in heilige Geest gedoopte christen die gelooft in de onzienlijke wereld en alles wat daarin aanwezig en werk­zaam is. Hij/zij neemt daar actief zijn plaats in Christus in, tegenover het rijk der duisternis. Vanuit de kennis over die onzienlijke wereld benadert hij alles wat zich in zijn leven aandient. Hij leeft vanuit de werkelijkheid en de mogelijkheden die hem in Christus ten deel zijn gevallen. Vanuit die geestelijke reali­teit verklaart hij de optredende zaken in het leven en zoekt er oplos­singen voor.

Hij verzamelt geestelijke schatten en wordt gaandeweg rijk in God alleen. Hij laat zich voeden, bepalen en vor­men door het woord van God, dat is het evangelie van Jezus Christus. Hij laat zich gehoorzaam leiden door de heilige Geest, doordat hij in een voortdurende en innige relatie met de Heer wandelt. Hij werkt in geloof door de gaven en kracht van die Geest. Hij neemt deel aan de strijd tegen de machten der duisternis, zowel in eigen hemel als in die van de gemeente. In Christus staat hij boven alle dingen en leeft verzekerd en onbeweeglijk in de goddelijke natuur. Hij is zelf ‘van boven’ gewor­den, een uit God geborene en gezalf­de, een zoon van de levende God. En zoals Jezus is, is ook de discipel van het Koninkrijk der hemelen in deze wereld.

In geest en in waarheid

Een discipel van het Koninkrijk der hemelen is een losgekochte van de aarde. Voor de wereld, het vlees en haar begeren is hij gekruisigd, door­dat hij zichzelf voortdurend door zijn geloof in Christus’ dood onder­gedompeld houdt. De boze geesten met hun verleidingen laat hij niet meer toe. Hij is met Christus daar­voor gestorven en begraven. Hij is ook dood voor elke religieuze poes­pas, vormendienst en uiterlijk ver­toon. Hij heeft geen attributen nodig om zijn geloof te beleven. Hij dient God met zijn geest in het evangelie van zijn Zoon. Gelijk zijn Meester heeft hij eveneens geen religieuze steun op aarde nodig, geen steun­punt of steen om zijn hoofd op neer te leggen. Noch een nest om zich religieus in te nestelen ter bescher­ming, ter bewaring en ter beleving van zijn geloof. Al deze babelse zaken zijn hem vreemd, omdat hij in geest en in waarheid met de Vader en de Zoon wandelt. In Hem alleen heeft hij zijn wortels en zeker­heid.

Hij is in de hemelse gewesten naar de innerlijke mens dag en nacht voor de troon van God en het Lam. Lofprijzend en aanbiddend, biddend en voorbiddend, luisterend en medi­terend, gevend en ontvangend. Daar zoekt hij naar de dingen die van Christus zijn en bedenkt ze. Daar vindt hij dagelijks het hemelbrood, het verborgen manna dat hem leven geeft, naast hetgeen de Geest door middel van de plaatselijke gemeente aanreikt. Hij heeft zich geheel en al afhankelijk gemaakt van Jezus. Zonder Hem kan hij niets doen in alles wat Gods plan en leven betreft. Christus wordt zodoende meer en meer zijn leven. Christus leeft in hem en hij door Hem.

Gevolgen

De zichtbare gevolgen daarvan blij­ven niet uit. Liefde en barmhartig­heid bepalen zijn houding ten aan­zien van de naaste, inzonderheid de gelovigen. De vrucht van de Geest is zijn gewaad, zijn tooi, waarmee hij zich bekleedt.

Zó presenteert hij zich in deze wereld. Hij dient de belangen van zijn Meester voor de mensen. Hij gaat rond en doet goed. Hij komt daarin niet over als een vertegen­woordiger van zijn christelijke deno­minatie, maar als een universeel christen waardoor Jezus zich open­baart.

De plaatselijke gemeente, waarbin­nen de gelovige opgroeit, dient zulke zonen voort te brengen inplaats van uniforme, beperkte en kerkgekleur- de gemeenteleden. Innerlijk zich heel goed bewust van zijn hoge komaf en zijn opdrachten, zich daar­bij niet laten afleiden van zijn gees­telijke identiteit en doelstelling, kan hij niettemin alle gelovigen aanvaar­den en positief benaderen. Hij gaat onbaatzuchtig voor de zaak van Christus, voor diens lichaam, de Gemeente (allereerst zijn eigen plaatselijke gemeente) en voor zijn plan. Het is voor hem zaliger te geven dan te ontvangen. Eigen belang, eer en macht tellen niet. De diepe levenslessen die Jezus onderrichte in zijn beroemde berg­rede. hebben de discipelen van het Koninkrijk der hemelen zich met vreugde en volharding eigen gemaakt. Geen oog om oog, maar zegening als reactie bij onrecht. Vrede en goedheid als antwoord op geweld en agressie. Het positieve tegenover het negatieve. Door hun barmhartigheid zijn zij kinderen van de Allerhoogste en door Hem gekend. Daarbij sieren ootmoed en nederigheid, bescheidenheid en een­voud de volgeling van Jezus. Hij heeft dat van Hem geleerd en wil beslist als z’n Meester zijn. De ruimte van hart en de goddelijke gezindheid zijn een gevolg van de goddelijke wereld waarin hij naar de innerlijke mens leeft. Gods Koninkrijk wordt immers volledig bepaald door de Almachtige die enkel goedheid en liefde is. Het is een geestelijke situatie van leven en overvloed. Van volheid en rijkdom aan kennis en kracht. Er is daar altijd een goed geschudde, overlo­pende maat aan voorzieningen voor zijn zonen. Een gaan van genade tot genade, van kracht tot kracht, van heerlijkheid tot heerlijkheid. Al het Zijne is onbeperkt het hunne, gemakkelijk en volmaakt. Belofte en geloof, ja en amen gaan er hand in hand.

Hoofdrolspeler, overblijver en koning

In het laatste bijbelboek komen wij die schare discipelen van het Koninkrijk tegen als een overwin­nend Godsvolk, dat alles wat Hij voor hen bereid heeft, beërft. Ondanks de geweldige pressie van de duisternis in de eindtijd en de grote verdrukking, komen zij onbe­rispelijk en sterk tevoorschijn. Ze zijn dé hoofdrolspelers in dat grote eindtijddrama. Omdat het evangelie van het Koninkrijk Gods in hen tot hun eigen leven wordt, zijn zij onuitroeibaar, onoverwinnelijk en ongrijpbaar voor satan en zijn anti­christelijke krachten. Ze zijn volle­dig uit het gezicht van de slang weg- gegroeid, al gelovende, al strijdende, het woord Gods uitwerkende. Omdat zij overwinnende zijn, wordt hen steeds meer gegeven van de geestelijke erfenis, van de goederen Gods. Want niet wie alleen ‘Here, Here’ zeggen, maar ook doen wat Hij dagelijks gebiedt, bouwen op de onwrikbare rots en ontvangen eeu­wig leven in zichzelf. Niet alleen worden zij zelf daardoor behouden, maar kunnen en zullen zij tevens anderen gaan behouden die tot hen vlieden. Die de slip van hun jas aangrijpen en om de weg des levens vragen en leiding voor hun verloren leven zoeken. Zij weten hen naar de bronnen van levenswater te brengen, omdat zij daar zelf steeds gedronken hebben en dus de weg kennen. Zij weten hun innerlijk aan de Christus te bin­den en niet aan zichzelf of aan hun eigen christelijke beweging. Zij vormen met hen de rest die behouden ingaat in het volle zoon­schap en voeren een ontelbare scha­re met zich mee het hemels Koninkrijk binnen. Zij zijn de enige overblijvers uit een verbasterd wereldchristendom. Deze overwinnaars op het beest uit de afgrond en deze navolgers van het Lam, zullen als koningen met Christus gaan heersen over een kapotte wereld en mensheid. Alle dingen worden dan hersteld. Het grote vrederijk van God zal volop beleefd gaan worden op aarde. Eindeloos zal die vrede zijn. Zonden en ziekten worden niet meer getoler­eerd maar uitgebannen, zodra zij zich manifesteren. De mens die zich daar niet van wil laten scheiden, zal met de vloek, dat is de dood, getrof­fen worden Jesaja 65 vers 20d (Jes. 65:20d). Er zal geen enkele gelegenheid geboden worden aan de geweldenaar, aan de leugenaar en aan de gruwelbedrijver. Dié aarde wordt enkel goed en hei­lig, enkel liefde en vrede, enkel waarheid en gerechtigheid.

Volg Mij

Deze zonen van de hemelse Vader zijn eens begonnen met gehoor te geven aan Jezus’ oproep om Hem te gaan navolgen. De mogelijkheid daartoe is nog steeds aanwezig. Het is nog volop genadetijd. Er kan nog voldoende reserve-olie ingekocht worden om straks op de juiste tijd en op de juiste plaats in het grote geestelijke proces aanwezig te zijn om in te gaan in de heerlijkheid van onze hemelse Leidsman en Heer, Jezus Christus, de zoon van de levende God.

Zij hebben uit liefde tot de waarheid die waarheid gezocht en met vreug­de hun leven binnengehaald. Zij geven daar dagelijks een plaats aan in hun handel en wandel. Zij zijn er naar gaan staan. Navolgen is niet naapen, maar de waarheid, de weg en het leven Gods door de Geest aan het hart geopenbaard krijgen, zodat door de bijstand van die Geest dat leven hun eigendom wordt. Het doortrekt de persoonlijkheid en doet de gestalte Gods langzamerhand tevoorschijn komen door te ‘doen’ wat Hij gebiedt.

Geliefde lezer, ook voor u geldt de bewogen oproep van Jezus om Hem te gaan volgen in geest en in waar­heid door de hemelen. Ook voor u is de overgang van schriftgeleerde, kerkganger en doorsneechristen naar het koninklijk discipelschap mogelijk en haalbaar. Geef gehoor aan Jezus’ roep en volg Hem getrouw in volledige overgave en geloof. Hij zal ook u gelijkvormig maken naar zijn beeld, tot eer van God.

 

Is ons leven werkelijk heilig door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van Je wet Deel 7 “U zult niet doodslaan” Exodus 20 vers 13 (Ex. 20:13).

Daar kunnen we gauw klaar mee zijn! Ik denk niet dat er onder ons iemand is die de mening is toege­daan: moord en doodslag… dat moet kunnen, als je er maar een goede reden voor hebt.

Als schapen ter slachtbank?

Iemand van het leven beroven? Natuurlijk kan dat zomaar niet. Zelfs los van de wet van Mozes kan dat niet, tenzij iemand uit noodweer handelt. Of mag wie in de Christus is zich niet verdedigen of voor een ander in de bres springen? Moet je je echt in de natuurlijke wereld als een schaap ter slachtbank laten lei­den? Jezus deed dat weliswaar ook, maar dat voorbeeld van Hem is niet zonder meer voor ons ter navolging gegeven, net zomin als zijn kruis­dood dat is. Moet je je naaste (waar je tot op zekere hoogte verantwoor­delijk voor bent) gewoon laten afslachten? Ook als het een kind van je is bijvoorbeeld? Ik denk dat het antwoord op zo’n vraag niet al te moeilijk zal wezen. Niet voor de natuurlijke christen… maar ook niet voor de geestelijke! Het mag duidelijk zijn dat de Here God met dit woord doelt op het heb­ben van eerbied voor het leven van je medemensen. Het menselijk leven is immers een beeld van God zelf – alleen daarom al mag je er zomaar niet aankomen. Ik ben dan ook zeker geen voorstander van de doodstraf, want er is werkelijk geen rechtvaardiging denkbaar voor het opleggen van de natuurlijke dood als straf. In de meeste beschaafde lan­den is de doodstraf dan ook afge­schaft.

Iets anders lijkt het me, als men de maatschappij bij zware misdrijven voor recidivisme wil behoeden. Als er in bepaalde landen nog doodvon­nissen worden voltrokken, zou men dit niet als bestraffing van de delin­quent moeten zien, maar eerder tot bescherming van hen die zich bedreigd voelen: slachtoffers en potentiële slachtoffers. Men beneemt een bij herhaling in dezelf­de fout vervallende crimineel dan het natuurlijke leven, omdat onschuldigen anders geen leven meer zouden hebben. In de landen van de Europese Unie is dit niet actueel. In de rechtspraak kennen we hier in vredestijd geen doodvon­nissen meer. En misschien is dat maar beter ook, gezien de regelma­tig voorkomende gerechtelijke dwa­lingen in Amerika bijvoorbeeld.

Vrij van de dood

We lezen in Exodus 20: “U zult niet doodslaan”. Is slaan dan niet zo erg, als je maar geen doodklap geeft? Nee, we zullen moeten leren in de natuurlijke wereld onze handen thuis te houden. Alles wat met zicht­baar geweld te maken heeft, valt bui­ten onze bevoegdheden. Onze strijd is immers tegen onze geestelijke belagers in de hemelse gewesten! Het is wel een heel leerproces om alles geestelijk te benaderen, want dat gaat nu eenmaal niet vanzelf; de geestelijke benadering kun je alleen in het klimaat van de Heer leren. Het is eigenlijk het begin van de eer­ste opstanding, waarover in Openbaring 20 vers 5 en 6 (Openb. 20:05-06) geschre­ven staat: “Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft de tweede dood geen macht”.

Die zaligheid en heiligheid komen vooral tot uiting in het geen deel hebben aan de tweede dood. De tweede dood is immers van een totaal andere orde dan de eerste (lichamelijke) dood. De eerste dood is alleen het afleggen van het natuurlijke lichaam, maar de tweede dood is het (naar je innerlijk) voor eeuwig los van God zijn. Wie in de Christus is heeft deel aan het opstandingsleven – over zo iemand heeft de tweede dood geen enkele macht. Niets zal ons immers nog kunnen scheiden van het leven in de liefde van Christus! Koning Dood kan nog wel ons vergankelijk lichaam in z’n greep krijgen, maar niet onze innerlijke mens, niet ons geestelijk lichaam, niet onze ziel, de kern van ons innerlijk wezen… niet degene die we zijn in het diepst van ons innerlijk.

Niet door kracht of geweld…

Uiteraard zullen we afblijven van het natuurlijke lichaam van een mens. maar méér nog van iemands inner­lijke statuur. Een mens kan iemands lichaam doden, al of niet met voor­bedachten rade. Als het van tevoren beraamd is, is het moord. Als het zonder planning vooraf gebeurt, is het doodslag. En bij een ongeval zóu het dood door schuld kunnen wezen. Elke nodeloze kwetsuur van het lichaam van een mens is ver­keerd, dat mag duidelijk wezen.

Maar als je iemands innerlijk gewe[1]aandoet, is dat minder erg? Een kind stelselmatig naar de inner­lijke mens mishandelen… door ver­werping, miskenning of kleinering, maakt het naar het innerlijk kapot. Een volwassene kan dat op die manier trouwens ook overkomen. Innerlijke verwondingen vallen wel­licht minder op dan zichtbare kwets­uren, maar ze werken veel geraffi­neerder. Daar kan de boze zich nog beter in vinden, want daardoor kan hij het innerlijk van de betrokkene in bezit nemen.

Over zo’n mensenkind zullen we met innerlijke ontferming bewogen zijn, want het verkeert als het ware in het klimaat van de dood. Op hen is van toepassing, het woord uit Spreuken 24 vers 11 (Spr. 24:11): “Red hen die ten dode gegrepen zijn, wend u niet af van hen die ter slachting wanke­len”.

Van de dood redden

Het ‘U zult niet doodslaan’ is ook nu nog een verbod om iemand lichame­lijk te doden, maar zeker ook een verbod iemands innerlijke structuur aan te tasten. De bedrijvers van een dergelijk kwaad zijn niet te helpen, tenzij ze onder ogen willen zien wat ze aangericht hebben en proberen goed te maken wat nog goed te maken valt. Voor een slachtoffer die de natuurlijke dood gestorven is, kan je niet veel meer doen. Die kan je alleen nog aan de Heer opdragen en het lichaam ter aarde bestellen. Maar voor iemand die geestelijk de vernieling in geholpen is, kan je in dr geestelijke wereld op de bres staan. En daar zul je zonodig jarenlang mee door dienen te gaan. Hoe fijn is het dan als je zo’n leven van lieverlede in balans ziet komen. Daar kan je van genieten – net zoals de Heer daar plezier aan zal beleven. Ik denk dat we meer bewogen die­nen te zijn met de slachtoffers van geestelijke doodslag dan met de bedrijvers ervan. Ze zijn beiden wel de dupe van satanisch geweld, maar er zit wel degelijk verschil in. De eersten zijn zonder meer slachtoffer, zowel van de Satan als van de mens die diens instrument geworden is. De bedrijvers van het kwaad zijn óók wel door de Satan aangetast en wer­ken nu onder zijn supervisie, maar zij hebben daar een werkzaam aan­deel in waar ze zelf voor kiezen.

Onder de bedekking vandaan “U zult niet doodslaan” is voor wie in Christus is, eigenlijk een vanzelf­sprekende zaak. Dat is voor ons een allang gepasseerd station. In Christus ingevoegd zullen we nog °en belangrijke stap verder gaan. We Wijn immers helemaal niet bezig in het klimaat van de dood, maar in dat van het leven. We zullen de (geeste­lijke) dood niet zien, maar in alle eeuwigheden met de Heer leven. Een ander het geestelijke moeras in helpen, valt buiten ons bezig zijn. We zijn er juist op gericht mensen ‘het leven’ mee te delen. Het leven in het klimaat van de Heer. “U zult niet doodslaan” past in het Oudtestamentische denken, daar is het op z’n plaats.

Nieuwtestamentisch hebben we een ander uitgangspunt, we mogen ons thans uitstrekken naar de volheid in Christus, daarmee haal je zo’n Goddelijk woord onder de bedekking van de wet vandaan. De wet geeft nu een­maal een gevoel van beperking, alsof je een gekortwiekte vogel bent. Terwijl Christus Jezus ons juist in de vrijheid van de kinderen Gods geplaatst heeft.

En als kinderen Gods mogen we vrijmoedig op weg zijn naar het volle zoonschap. De natuurlijke dood heeft immers voor wie in Christus is z’n prikkel verloren, want we hebben deel aan de opstan­ding van Christus Jezus. Alleen ons lichaam is nog sterfelijk – onze innerlijke mens is onaantastbaar geworden voor de doodsmachten.

Een verdieping van denken

Wie nu eventueel mocht denken dat het met betrekking tot het niet dood­slaan allemaal wel goed zit, zolang je maar niemand naar het vlees of naar het innerlijk te na komt, zou zich wel eens lelijk kunnen vergissen. In tegenstelling tot de rabbijnen, die de geboden op velerlei wijzen trachtten te beperken, leerde Jezus juist een verdieping van Gods woorden. In Matteus 5 vers 21 en 22 (Matt. 05:21-22) zegt Hij: “U hebt gehoord dat er tot de ouden gezegd is: ‘U zult niet doodslaan’ en: ‘Wie doodslag pleegt zal vervallen aan het gerecht’. Maar Ik zeg u: Een ieder die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht”.

Als je kwaad bent op een mede-lid in Christus’ lichaam en als die boos­heid van blijvende aard is. is ten aanzien van hem of haar jouw hart in het klimaat van de boze. Want boosheid kómt van de boze en toorn komt van degene op wie Gods toorn voor eeuwig rust, op Satan. Boosheid en ergernis die zich vast­zetten, worden in het innerlijk van de mens tot wrok en die komt tot stand in het klimaat van de dood. Daar spelen occulte machten op in. Paulus schrijft: “Alle bitterheid, gramschap, toorn, getier en gevloek worde uit uw midden gebannen, evenals alle kwaadaardigheid. Maar weest jegens elkander vriendelijk, barmhartig, elkander vergevend zoals God in Christus u vergeving geschonken heeft” Efeze 4 vers 31 en 32 (Ef. 04:31-32). Als we leven uit wat er in vers 32 staat, hebben we deel aan Gods Geest zoals die ons door Jezus geschonken is. Dan zijn we vriende­lijk, barmhartig en vergevensgezind en kan de Christus in ons openbaar komen. Zo zullen we door kunnen groeien en het beeld van Jezus in onze levens ten volle zichtbaar laten worden. Waar dat bij een ieder van ons persoonlijk het geval is, zal het ook in de gemeente als geheel tot uitdrukking kunnen komen. Het woord ‘U zult niet doodslaan’ vertelt alleen maar wat we niet moe­ten doen. De Heer zegt ons echter ook wat we wel mogen doen: het leven Gods meedelen. En daar kun­nen we wat mee… toch? Het hele plan van God, dat wonderschone idee van een harmonieuze schep­ping waarin overal de heerlijkheid van de eeuwige God geproefd en aanschouwd kan worden, dat mag beginnen bij het huisgezin van God. Of als u het wat ouderwetser gezegd zou willen hebben: de volle raad Gods zal in onze levens gestalte krij­gen.

Het is daarom logisch dat we, bezig zijnde met de dingen van onze hemelse Vader, niet de werken van Koning Dood zullen onderstrepen, maar de heerlijkheden van het Koninkrijk van God. Die klikken in ons binnenste. En die zijn bedoeld om er in de komende tijd de hemel en de aarde mee te vervullen.

 

Levend water door Truus van Kaam

Een kraan die een miezerig straaltje water geeft, kan ons ergernis bezorgen. Er behoort een flinke straal water uit te komen. Meestal is kalkaanslag de oorzaak daarvan en dat is te verhelpen.

Maar hoe staat het met ons? Komen onze woorden ook druppelsgewijs naar buiten? Of spreken we vanuit de overvloed van ons hart? De boze wil met zijn gedachten ook in ons hart binnenkomen. In de natuur zien we dat een gestage druppel zelfs een weg uitholt. En een uitgeholde weg zal weer opgehoogd moeten worden.

Zo kunnen ook in ons leven, mede door geweld en onderdrukking, diepe

groeven ontstaan.

Zou daar een oplossing voor zijn?

Vast en zeker!

We leren te gaan onderscheiden hoe verkeerde gedachten ons willen beïn­vloeden en sluiten ons daar innerlijk voor af: die kraan moet dicht! Na verloop van tijd zullen we tot onze vreugde opmerken dat uit ons hart meer en meer stromen van levend water zullen vloeien. Jezus zegt in Johannes 7 vers 38: “Wie gelooft, gelijk de Schrift zegt, stro­men van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Daar wij dan volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heilig­dom door het bloed van Jezus, langs de nieuwe en levende weg, die Hij ons ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is, zijn vlees, en wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij toetreden met een waarach­tig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water. Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij die beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken” Hebreeën 10 vers 19 tot en met 24 (Heb. 10:19-24).

Onze kostbare tijd

‘Opzij, opzij, opzij!’ Waarom hebben wij toch zo’n vreselijke haast? Zo begint een boekbespreking in het financieel economisch magazine FEM over het in Amerika versche­nen boek van James Gleick, getiteld “Faster. The acceleration of just about everything”. Johannes van Bentum, die het boek in genoemd blad bespreekt, schrijft onder ande­re: “Het centrale thema is tijd en de obsessie van de moderne mens om zoveel mogelijk tijd te besparen. Tot in het absurde toe. Gleick schrijft in zijn boek over het knopje ‘deuren sluiten’ in liften en het halfautomati- sche systeem waarmee een telefonist van de dienst inlichtingen per uur voor een kleine 250 klanten een tele­foonnummer opzoekt. Tijdens het lezen ontstaat een gevoel van beklemming. Moet het allemaal zo snel? Waarom eigenlijk? Wat is het nut?”

Tijd besparen

In zijn boek neemt Gleick de lezer mee op een wilde tocht langs alle mogelijke manieren om tijd te defi­niëren, te meten en te analyseren. En vooral te besparen. Dat ziet Gleick toch wel als het centrale thema in deze samenleving, waarin de meeste ‘gadgets’ worden verkocht onder het mom dat zij ’tijd besparen’. Tegelijk maakt hij pijnlijk dui­delijk dat tijd helemaal niet kan wor­den bespaard. Want waar is de zee van tijd waarin alle bespaarde secon­den, minuten en uren zachtjes klot­sen?

Wat Faster niet biedt is een afweging van de voor- en nadelen van het steeds hogere tempo”, schrijft Van Bentum in zijn bespreking. “Is het goed? Of is het juist niet slecht? Gleick weigert een oordeel te vellen over het steeds hogere tempo. Zijn boek toont aan dat telkens wanneer de mens de keuze krijgt tussen een gezapig bestaan en ‘life in the fast lane’, hij voor het laatste kiest. Dat wil niet zeggen dat de mens achter­lijk is. Het kan zijn dat het de juiste keuze is, maar dat de mens af en toe moeite heeft de noodzakelijke aan­passingen te doen om ermee te kun­nen leven. Eén ding maakt Gleick in elk geval zonneklaar: een leefwijze die gericht is op het zo efficiënt mogelijk gebruiken van tijd heeft niets te maken met succes. Het enige wat de mens kan doen is kiezen wat hij op elk moment wil doen”. Als hij dan maar de goede keuze doet en de juiste beslissingen neemt, zouden we daaraan toe wil­len voegen.

Het boek van Gleick is één van de vele boeken die er in de afgelopen jaren over het onderwerp ’tijd’, en het omgaan ermee, zijn verschenen. Het op de juiste wijze omgaan met onze tijd is een must in deze tijd.

Tijd is immers geld? Elke minuut, elke seconde moet zo effectief moge­lijk benut worden, is de mening van allerlei deskundigen op dit terrein. En wie de kneepjes en vaardigheden van het effectief omgaan met de tijd eenmaal onder de knie heeft, heeft dan ook voldoende tijd ter beschik­king om die, naar eigen inzicht, met prettige dingen te kunnen invullen. Zo wordt het tenminste voorgescho­teld, ook in allerlei cursussen die er op dit terrein bestaan. Nu zullen wij de laatste zijn om te ontkennen dat er veel tijd verknoeid wordt die nuttiger besteed kan wor­den. En dat sommigen -ook christe­nen helaas- op een chaotische wijze omgaan met hun tijd. Elke zorgvul­digheid ontbreekt en de negatieve doorwerking ervan gaat zich dan op allerlei terreinen van het leven open­baren. Daarom is het niet verkeerd om eens een of meerdere ’time- management’-boeken te lezen. Maar in de praktijk blijkt vaak dat er vaak wat meer moet veranderen dan het proberen de regels die aangegeven worden in dergelijke boeken of geschriften op te volgen.

Wat is tijd?

Dat meerdere wat moet veranderen houdt ook verband met de opvatting die we over het begrip ’tijd’ hebben. Wat is ’tijd’ eigenlijk? Het woord is Ingeleid van het Griekse ‘daiesthai’. wat ‘verdelen of indeling’ betekent Het is in feite abstract want je kunt het niet tastbaar maken, ook al leven we er middenin en hebben er elk moment van ons leven mee te maken.

Gelukkig krijgt het begrip ’tijd’ voor een waarachtig christen een heel andere dimensie, als we beseffen dat ’tijd’ verbonden is met ‘leven’. Dan komt het uit de ondefinieerbare, abstracte sfeer terecht in de geeste­lijke en daardoor onbegrensde wereld met zijn mogelijkheden die God biedt. Het leven dat we van Hem hebben ontvangen is immers een ‘eeuwig leven’, dat wil zeggen er komt nooit meer een einde aan, ook niet bij ons lichamelijk sterven. Hoe we ons dat allemaal precies moeten voorstellen is vooralsnog verborgen, maar in feite ook minder belangrijk. We hebben immers met het ‘nu’ te maken, we leven in déze tijd. Onze hartslag klopt in de tijd waarin we nu leven. Dit ‘nu-leven’ vormt de realiteit van ons huidige bestaan en is -zoals de Bijbel ook duidelijk aangeeft- zeer belangrijk. Wat doen wij nu met ons leven? Verstaan wij de tijd waarin wij leven? Gaan wij op verantwoorde wijze om met onze tijd? Laten we leren, in alle vrijheid en onspannen- heid, op de juiste wijze invulling te geven aan de tijd die ons gegeven is, zodat we ook meer en meer tot de ontdekking komen welke onbe­grensde mogelijkheden en heerlijk­heden de Heer ons in Zijn grote lief­de heeft toevertrouwd.

Vier evangelisten: wie heeft gelijk?

Enige tijd geleden kregen we het boekje “Het evangelie volgens Markus, Mattheüs, Lukas en Johannes in de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf” onder ogen. Fraai gebonden lag het bij V&D in de opruiming, afgeprijsd van fl. 39,90 naar fl. 10,-. Wat de verkoop betreft dus een mislukte uit­gave zou je kunnen zeggen. Toch werd onze nieuwsgierigheid over de inhoud opgewekt, toen we lazen dat de schrijvers proberen aan te tonen dat veel van wat in de evangeliën vermeld wordt niet altijd waarheids­getrouw is. De schrijvers doen een poging om met hun vertaling aan te geven wat er werkelijk in de Griekse tekst staat. Het boek is dan ook bedoeld voor, zoals de achterflap ver­meldt, ‘kerkgangers én verstokte atheïsten’.

In een toelichting bij de vertaling schrijft Mario Molegraaf dat gestreefd werd om de “authentiek evangeliën recht te doen. Dat bete­kent dat sommige bij christenen geliefde, maar onechte passages ver­vallen. De oorspronkelijke geschrif­ten bestaan trouwens niet meer. Er zijn eindeloos veel afschriften, waar­uit men probeert de oerversie te reconstrueren. Zelfs al lijkt af en toe in oude vertalingen de tekst het zui­verst te zijn overgeleverd. Maar het meeste belang wordt toch toegekend aan de honderd papyri met fragmen­ten uit de Nieuwe Testament”. Volgens de schrijvers zijn “de evan­geliën in de loop der eeuwen met stupide én scherpzinnige exegese, oprechte én bevooroordeelde theolo­gie overladen. Je moet dat alles kun­nen vergeten. Want voor je het weet, dreigt het je zicht te benemen op de ware betekenis van deze literatuur”.

Literatuur?

De schrijvers geven ruiterlijk toe dat ze de evangeliën als literatuur beschouwen: “literatuur van een ongewoon genre, literatuur van een eenvoudig en soms onbeholpen soort, maar literatuur. Zoals bij alle literatuur is het nodig te luisteren naar de echo’s uit de periode van ontstaan, moet worden nagegaan door welke andere literatuur de auteurs zijn beïnvloed en dienen we te bepalen wat de schrijvers hun gehoor hebben willen zeggen. Maar wat we vooral niet uit het oog mogen verliezen, is dat het om vier afzonderlijke verhalen gaat, met een afwijkende opvatting over Jezus, met een verschillend wereldbeeld, met een persoonlijke theologie. Het ver­mengen van de vier evangeliën leidt er toe dat we de eigen boodschap van de teksten niet meer kunnen horen”.

Deze laatste regel bevestigt, wat de schrijvers overigens ook toegeven, dat ze zelf niet gelovig zijn. Het zijn juist de vier verschillende visies van de evangelisten die het verhaal over het leven van Jezus zo boeiend en verrijkend maken. Natuurlijk is het logisch dat de verhalen en uitspra­ken in de evangeliën, die ongeveer een halve eeuw nadat Jezus op aarde was zijn geschreven, niet op alle onderdelen juist zullen zijn weerge­geven. En ook zijn misschien bepaalde teksten later toegevoegd. Maar dit doet uiteraard niets af aan de werkelijke betekenis van Jezus’ woorden en zijn bediening. Het gaat uiteindelijk niet om de letter, maar om de Geest (Gods Geest) die ons doet verstaan waar het in de evange­liën werkelijk omgaat. Dan worden de vier evangelisten niet tegen elkaar uitgespeeld met de gedachte: ‘wie heeft er nu eigenlijk gelijk?’ maar gaan we meer en meer de werkelijke betekenis ontdekken. Wat dat betreft kunnen we wel onderschrijven wat de schrijvers als slotconclusie van hun boek opmerken: “Voor een waarachtig geloof – en dat is iets anders dan geharnast vasthouden aan een conventionele moraal of aan dode tradities, waar christendom in de praktijk zo vaak op neerkomt – moet je worden als een kind. Jezus zegt het: ‘Ik dank u, vader, heer van de hemel en de aarde, dat u deze dingen voor wijze en verstandige mensen verhult en ze aan kinderlij­ke mensen onthult’ Lucas 10 vers 21 (Luc. 10:21)”.

Gezondheid en welzijn

Onlangs namen we uit het informatierek van de supermarkt een bro­chure mee getiteld: ‘Boeken over gezondheid en welzijn’. Toen we er thuis doorbladerden werden we nog weer eens geconfronteerd met de talrijke boeken en brochures die er op het terrein van de lichamelijke en geestelijke gezondheid verschijnen. Bovendien kun je geen krant of tijd­schrift opslaan of je leest er wel weer het een en ander over. Hetzelfde geldt voor de aandacht die televisie, internet, enz. eraan besteden. Kortom, we worden geadviseerd om ons bezig te houden met ons licha­melijk en geestelijk welzijn. Daar is toch niets mis mee? kan men opmerken. In zekere zin niet natuurlijk, want iedereen wil graag dat het hem of haar zowel lichame­lijk als geestelijk goed gaat… maar de praktijk blijkt maar al te vaak dat dit niet het geval is. En zeker in de tijd waarin wij leven lijkt het wel of ieder mens voortdurend bezig is zich zorgen te maken over zijn gezondheid en welzijn, terwijl steeds meer mensen te maken krijgen met stress, burn-out, depressies, en noem verder maar op. Bovendien zijn er allerlei vreemde uitwassen op dit terrein. Zo zijn er mensen die voortdurend bezig zijn te denken dat ze ziek zijn, terwijl ze het niet zijn. Zij zijn niet eerder tevreden tot de dokter een of andere ziekte bij hen meent te constateren. Bij velen is er kennelijk iets fundamenteel mis. En ondanks dat de mens gemiddeld tien jaar ouder wordt dan enkele tientallen jaren geleden en er onge­kende welvaart is, zijn velen niet werkelijk gelukkig. Denk in dit ver­band ook aan het nog steeds toene­mende aantal echtscheidingen. Is er dan geen oplossing? Gelukkig wel en eigenlijk is het een hele sim­pele oplossing, namelijk geloven in Christus en daarna leren ontdekken en beleven wat dat werkelijk bete­kent. Dat laatste is uiteraard een pro­ces dat niet van de ene op de andere dag gerealiseerd wordt, maar wat van werkelijk Levensbelang (let op de hoofdletter!) is. Sommige christe­nen spreken van een ‘duistere tijd’ waarin wij leven. De kerken lopen hoe langer hoe meer leeg en wat nog wel naar de kerk gaat is vaak verbon­den met een traditioneel geloof zon­der geestelijke beleving. Er is, zoals onlangs broeder Bulthuis opmerkte, bij velen een ‘aangeplakt geloof. Het spreekt vanzelf dat een dergelijk geloof geen enkele waarde heeft omdat het een dood geloof is. (Lees wat de apostel Jakobus daarover schrijft). Maar voor hen die werkelijk geloven, werken alle dingen mede ten goede! En dat betekent dat aan de ene kant alle franje, alle dode leerstellingen, alles wat onecht is hoe langer hoe meer ontmaskerd wordt, maar aan de andere kant ook het echte tevoorschijn gaat komen. En dat echte leven bergt het het wer­kelijke geluk in zich, zodat we temidden van alle omstandigheden ervaren dat het licht altijd sterker is dan welke vorm van duisternis ook.

Onechte Christussen en profeten

Door alle eeuwen heen zijn ze er geweest: de valse Christussen en pro­feten, waartegen Jezus zo uitdrukke­lijk waarschuwde. In duidelijke niet mis te verstane woorden sprak Jezus op de Olijfberg tot zijn discipelen over de ‘eindtijd’ Hij begon met te zeggen: “Ziet toe, dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen ver­leiden” Matteüs 24 vers 4 (Matt. 24:04). “En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden” Matteüs 24 vers 11 (Matt. 24:11). Gelet op de woorden ‘vele’ en ‘verlei­den’ is het onbegrijpelijk dat velen zich wél hebben laten verleiden en dat gaat door tot op de dag van van­daag. In Trouw gaat Carl Friedman in een artikel in op dit fenomeen door verschillende voorbeelden aan te halen uit de geschiedenis. “De invloedrijkste valse messias was Sabbataj Tsvi, een van oorsprong Turkse jood, die in de zeventiende eeuw een regelrechte massahysterie ontkende. Hij voorspelde de verlos­sing der joden in 1666. Tweemaal trad hij in het huwelijk, maar beide echtgenotes lieten zich reeds na enkele dagen van hem scheiden op grond van zijn impotentie. Vervolgens nam hij plechtig de Tora zelf tot bruid. Geschokt door deze heiligschennis deden de rabbijnen hem in de ban, maar het was te laat om hem onschadelijk te maken. Ongeveer een miljoen joden, van oost tot west, zagen in hem de lang­verwachte messias. Nadat Sabbataj een vierde huwelijk had gesloten met een Poolse hoer, trok hij op naar Contantinopel om sultan Mohammed IV van de troon te sto­ten. De sultan liet hem in de kerker werpen, waar Sabbataj zich bekeerde tot de Islam. Maar zijn messiaanse status was onaantastbaar. Blind voor zijn bedrog bleven zijn volgelingen naar Contantinopel stromen om hem eer te bewijzen. In 1691 stierf hij in gevangenschap”. In zijn artikel wijst Friedman ook op die christenen die, nu het nieuwe millennium is begonnen, hun aard­se bezittingen hebben verkocht om naar Israël af te reizen om daar de (weder)komst van de Messias af te wachten.

Wat Nederland betreft denken we bijvoorbeeld aan de in 1968 op 70- jarige leeftijd gestorven Lauwrens Voorthuyzen, beter bekend als ‘Lou de palingboer’. Afkomstig uit christelijk-gereformeerde kring, werd hij aanhanger van de Pinksterbeweging en vormde daarin een aparte groep. In 1950 ging hij zelfstandig verder en beweerde het wederopgestane lichaam van Christus en God zelf te zijn en niet meer te kunnen zondi­gen, ziek te worden en sterven. Op het hoogtepunt van zijn beweging, eind jaren vijftig, had hij ongeveer 3000 volgelingen.

Nieuwe beweging?

Verschillende bladen hebben de afgelopen tijd aandacht geschonken aan “veertien mannen en vrouwen die zichzelf (zoals Uitdaging schrijft) een weekend lang hebben opgeslo­ten in een gebouw in het Amerikaanse Colorado Springs en daar, volgens eigen zeggen, ‘met God spraken’.”

De veertien noemen zichzelf profe­ten en voorspelden onder andere een nieuwe beweging van tekenen en wonderen die de Toronto Blessing zal reduceren tot ‘iets kleins’. Overal op aarde zullen grote stadions moeten worden afgehuurd omdat de kerken te klein zijn om de mensenmassa’s aan te kunnen. De beweging zal slechts van korte duur zijn (van 2000 tot 2003), maar voor­al gekenmerkt worden doordat op grote schaal doden zullen worden opgewekt. Maar ook wordt gespro­ken over orkanen, overstromingen en aardbevingen, die in toenemende mate de aarde zullen teisteren en waardoor grote wereldleiders in het openbaar, letterlijk op de knieën zul­len vallen en Jezus Christus zullen aanbidden…

We gaan maar weer even terug naar Mattheüs 24 , waar Jezus al sprak over het feit dat we horen zullen van “oorlogen en van geruchten van oor­logen. Ziet toe, wees niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet. Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. Doch dat alles is het begin der weeën”. Wie dus nu allerlei rampen, etc. voorspelt, doet geen profetische uit­spraak, want tweeduizend jaar gele­den heeft Jezus dit alles al aangege­ven. Vandaar dat er bij ons een rood lichtje gaat branden als we dergelij­ke berichten lezen. Terecht zet ‘Uitdaging’ het woord ‘profeten’ ook tussen aanhalingstekens. Waarachtige christenen laten zich niet imponeren door allerlei geeste­lijke leiders die zo nodig hun imago moeten opvijzelen. Al is het natuur­lijk wel mogelijk dat sommigen hun uitspraken doen met oprechte bedoelingen, zonder dat men zich bewust is wat voor verwarring en angst men hierbij zaait, vooral bij ‘gewone’ gelovigen die slechts het verlangen hebben de Heer te dienen in geest en in waarheid.

De ultra-bedelingenleer ontmaskerd

“Wanneer wij een leer willen toet­sen, dan stellen wij voorop, dat we geen mensen of aanhangers van een visie willen aanvallen. Integendeel, het gaat juist om liefde tot de men­sen én om liefde tot het Woord der waarheid”, Zo begint Jildert de Boer zijn zojuist verschenen brochure getiteld ‘De Schrift recht snijden?’ – over de ultra-bedelingenleer. Op duidelijke wijze toont de schrij­ver aan dat deze leer, die al vele jaren in bepaalde delen van de gemeente van Christus wordt aange­hangen, een gevaarlijke dwaalleer is. Bij de ‘gewone’ bedelingenleer, zoals die onder andere geleerd en geloofd wordt in de Vergadering der gelovi­gen, de Maranathabeweging (Het Zoeklicht) en in delen van de Pinksterbeweging, onderscheidt men zeven heilsbedelingen. De ‘ultra-bedelingenleer’ gaat echter veel verder. Deze leer is de afgelopen twee eeuwen van de grond gekomen door de geschriften van onder ande­re Ethel W. Bullinger, Charles H. Welch en A. E. Knoch. De laatste liet deze bedelingen- en aionenleer uit­monden in alverzoening. Jildert de Boer schrijft hoe op het ogenblik deze leer onder andere wordt uitge­dragen door de Eben-Haëzer-bewe- ging te Rotterdam. De aanhangers geloven dat de gaven des Geestes, als tongentaai en gene­zing, niet meer voor deze tijd zijn, maar ook de doop der onderdompe­ling wordt meestal afgewezen, ter­wijl over het opleggen der handen, avondmaal, etc. zeer verschillend wordt gedacht. Ook het evangelie van het Koninkrijk der hemelen wordt afgewezen als een aards, uit­sluitend voor Israël bestemd Koninkrijk. Deze leer beschouwt minstens 20 van de 27 boeken van het Nieuwe Testament weliswaar als nuttig, maar als niet gericht tot ons en dus als niet volledig gezagheb­bend over ons. Het zouden allemaal geschriften zijn speciaal voor Israël, met voorschriften die haaks staan op de leer van Paulus, vooral in zijn latere brieven.

Rechtsnijden of versnijden?

In plaats van het woord recht te snij­den 2 Timoteüs 2 vers 15 (2 Tim. 02:15) kan men bij deze visie spreken over het vérsnijden in stukken, terwijl de Schrift niet gebroken kan worden. Bovendien – schrijft Jildert de Boer- krijg je ont­zettend veel onderscheidingen, waarover de bedelingen- en aionen- experts het onderling geenszins eens zijn. Als je niet uitkijkt kom je bij het lezen van hun lektuur in een labyrint van verwarring terecht. Men heeft het al over 6 of 7 evangeliën, terwijl de gewone bedelingenleer het nog bij 4 laat”.

Op duidelijke wijze laat de schrijver zien tot welke dwaze opvattingen men kan komen als men deze dwaalleer aanhangt. En ook hoe het functioneren van de gemeente van Christus in deze tijd, vanuit de basis het evangelie van het Koninkrijk, zoals Jezus en de apostelen dat brachten, op een zijspoor wordt gerangeerd: “De duivel heeft er alle belang bij dat wij de gaven des Geestes terugschuiven naar de tijd van de apostelen (voor Handelingen 28), dan wel vooruitschuiven naar het duizendjarig rijk (of in elk geval na de opname van de gemeente vol­gens anderen) waar ze dan voor Israël zouden gelden. ‘De gedachten van de satan moeten ons niet onbe­kend zijn 2 Korinthe 2 vers 11

(2 Kor. 2:11). Eén van zijn trucs is: het is ‘voor vroeger’ óf het is ‘voor later’, maar het is niet ‘voor ons’! Geloven wij in deze verleiding, dan lacht het rijk der duisternis!”, merkt Jildert de Boer terecht op.

Degene die deze brochure willen bestellen maken wij er op attent dat deze niet bij ons besteld kan wor­den, maar verkrijgbaar is of te bestellen bij de (evangelische) boek­handel. Het ISBN-nummer is: 90- 803836-2-7.

 

Mijn boog (gedicht) Wim Kant

Genesis 9 vers 13 (Gen. 09:13)

Mijn boog is het teken

voor alles wat leeft,

voor de mens, voor de aarde

In trouw ga Ik voort,

in strijd tegen d’ afbraak

geweld en lijden,

‘k zal hem bevrijden.

 

Mijn boog is het teken

dat heerlijk zal schijnen,

de schepping vernieuwt,

voorbij is de haat,

pijn en tranen ontdaan van verdriet,

in dank en aanbidding,

zingt elk wezen zijn lied.

 

Mijn boog nu omspant

van ‘oosten tot ’t westen

de bergen en dalen,

van ’t zuiden tot ’t noorden

de zeeën, woestijnen.

Over grenzen en oorden

de bronnen, fonteinen,

rivieren en land.

 

Mijn boog is een feit

door ’t bloed van Gods Zoon

door ‘t vernieuwde verbond

wordt ’t herstel nu Zijn loon.

De duivel verliest

in de strijd om de mens,

de strijd om de aarde,

die God ons bewaarde

naar ’t doel van de reis,

de aard’ Paradijs.

 

Op weg naar de eeuwige stad door Wim te Dorsthorst

Lees vooraf Hebreeën 11 vers 8 tot en met 10 en Hebreeën 11 vers 13 tot en met 16 en Hebreeën 12 vers 18 tot en met 29 en 2 Korinthe 4 vers 18 en 2 Korinthe 5 vers 6 en 7. (Heb. 11:8-10 en Heb. 11:13-16 en Heb. 12:18-29 en 2 Kor. 4:18 en 2 Kor. 5:6-7.

Ik las onlangs een gedicht waarbij mijn aandacht werd getrokken door een regel die luidt: ‘Als ik maar loop op ‘t smalle pad en spreek van de eeuwige stad’. Daarbij was de ‘eeu­wige stad’ vet gedrukt en onder­streept.

Het deed mij denken aan wat Jezus zegt over de enge poort en de smalle weg die ten leven leidt en door wei­nigen gevonden wordt. En ook van een wijde poort en een brede weg die tot het verderf leidt en door velen bewandeld wordt. Matteüs 7 vers 13 en 14 (Matt. 07:13-14). Wil je echter in de eeuwige stad komen dan zul je in moeten gaan door de smalle poort en over het smalle pad dienen te gaan. In de huidige wereld is niets vast, is niets blijvend, alles is betrekkelijk. Het ene wordt door het andere inge­haald. Wat vandaag nieuw is, is mor­gen al weer oud.

Prediker, die schrijft over de dingen onder de zon, begint z’n boek met: “IJdelheid der ijdelheden, welk voor­deel heeft de mens van al z’n zwoe­gen, waarmee hij zich aftobt onder de zon?”, enz. Daar heeft Prediker helemaal gelijk in, maar wat een bevrijdende gedachte dat je temid­den van de ijdelheid der ijdelheden, gaande over het smalle pad op weg kunt zijn naar de eeuwige stad. Naar iets dat blijvend en vast is, iets wat eeuwig is, wat van God is!

Abrahams gehoorzaamheid

We lezen in de Bijbel dat Abraham door God geroepen wordt en aan hem dingen bekend gaat maken over die eeuwige stad. God roept hem uit Ur der Chaldeeën, één van de belangrijkste steden van Babel uit die tijd. Hij is dan al 75 jaar. Een hele leeftijd om nog op reis te gaan en dan ook nog met totaal onbeken­de bestemming. Een geloofs-avontuur wat je je maar moeilijk voor kunt stellen.

En dat is nou zo schitterend van Abraham. Hij pakt zijn hele boeltje bij elkaar en gaat op reis. Dat lezen we in Hebreeën 11 vers 8 (Heb. 11:08): “Door het geloof is Abraham, toen hij geroe­pen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij ter erfenis zou ontvangen, en hij ver­trok, zonder te weten waar hij komen zou”.

Dat is toch geweldig! In het geloof gaat hij op de roepstem van God in en dan loopt hij op het smalle pad, wat God hem gaat tonen, naar de eeuwige stad.

Abraham gaat in gehoorzaamheid! Dat is zo’n woord dat het niet zo goed meer doet in deze tijd. De schepping gaat ten onder aan onge­hoorzaamheid en wetteloosheid. Dat bewerkt een verkilling van de liefde van de mensen onder elkaar, in de eindtijd, zegt de Heer Jezus Matteüs 24 vers 12 (Matt. 24:12). Dagelijks is te horen en te zien wat dit voor verschrikkelijke gevolgen heeft.

Gehoorzaamheid is één van de pij­lers in de schepping van God. Het is zó belangrijk om gehoorzaamheid te oefenen in je leven. God heeft gezag

ingesteld, daar hoeven we niet van te schrikken. Iedere vorm van gezag is in wezen door God ingesteld zie Romeinen 13 vers 1 tot en met 7 en 1 Petrus 2 vers 13 tot en met 19 en Titus 3 vers 1 (Rom. 13:1-7 en 1 Petr. 2:13-19 en Titus 3:1). ‘Gehoorzaamheid’ is ook de sleutel om in Gods eeuwige plannen en bedoelingen te komen. Leren de kinderen nog gehoorzaam­heid in de gezinnen? Als vader en moeder maar moeilijk gezag accep­teren, vaak negatief afgeven op de regering of welke andere vorm van gezag, misschien wel op de gemeen­te-leiding, hoe moeten de kinderen dan gehoorzaamheid leren aan en respect hebben voor gezagsdragers? Ur was voor die tijd een behoorlijke moderne en welvarende stad. Zij stak ver uit boven al het omringende gebied, het was ook een handelsstad. Abraham zal daar best een rijk bestaan opgebouwd hebben. Wij lezen niet dat Abraham met God in discussie ging, maar hij laat al het oude vertrouwde achter zich, zijn familie, zijn bezittingen, zijn land, volk en cultuur en gaat op Gods roepstem in.

Het geheim was voor Abraham en dat is nu voor iedere gelovige: Wie in de eeuwige stad aan wil komen, zal uit moeten trekken. Uittrekken uit het wereldse en uittrekken uit alles wat Babel is, uit alle religie en godsdienstige verwarring en de smalle weg van God, die ten leven leidt, willen gaan. Van de brede weg gaan wandelen op de smalle weg!

Een heilige roeping

Wat een geweldige les zit hier in voor de gemeente van Jezus Christus en wat een geweldige toets­steen is dit. De gemeente bestaat immers ook uit geroepenen, uitver­koren heiligen en geliefden Gods! Door God geroepen met een heilige roeping. Dan is het goed je eens af te vragen: hoe radicaal ben ik uitge­trokken als ik een geroepene ben met een heilige roeping? Durf ik het aan, evenals Abraham, en wil ik al het oude vertrouwde ach­ter mij laten om volledig op die smalle weg van God te wandelen? Wil ik eigenlijk het nieuwe wel? Ja maar…, dat oude met al die zekerhe­den, moet dat dan helemaal weg? Het was toch zeker niet allemaal ver­keerd?

Waar het om gaat is, dat er in het hart de wil en de beslissing is om er alles voor op te willen geven. De Bijbel is daar heel duidelijk in; als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, brengt zij geen vrucht voort. Misschien heeft Sara of z’n familie of z’n vrienden en buren hem nog wel tegen willen houden en gezegd: man, je bent gek! Wie gaat nu op reis zonder te weten waar naar toe? Nu weet je wat je hebt, blijf toch bij ons! Maar Abraham gaat op de roep van God in en gaat in gehoorzaamheid. We lezen in Hebreeën 11 vers 16 (Heb. 11:16): “Maar nu ver­langen zij naar een beter, dat is een hemels, vaderland. Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid”.

Daar gaat het om.

Wat is diep in het hart het verlangen en de verwachting? Gaat het om die eeuwige stad naar Gods bedoelin­gen, waarvan God Zelf de ontwerper en de bouwmeester is, of gaat het om allerlei bijzaken? Een zoeken naar allerlei zegeningen in het hier en nu op aarde! God schaamde zich niet voor hen, omdat ze zo radicaal waren en Zijn weg wilden gaan. Het waren geen halfslachtige mensen, die op het randje gingen wonen. Met één been in Babel en met het andere been in de stad Gods. Je zou kunnen zeggen: ’s zondags in de gemeente, door de week helemaal in beslag genomen worden en opgaan in de wereld, wat toch één groot Babyion aan het worden is.

De beloften niet verkregen

In Hebreeën 11 vers 13 (Heb. 11:13) lezen we: “In dat geloof zijn deze allen gestorven, zonder de beloften verkregen te heb­ben; slechts uit de verte hebben zij die gezien en begroet, en zij hebben beleden, dat zij vreemdelingen en bijwoners waren op aarde”. Wat een mentaliteit is dat! Ook als je er niets van ziet, desnoods tot je sterven toe, te blijven geloven en te belijden: Ik ben een vreemdeling en een bijwoner op aarde, want ik ver­wacht ook die eeuwige stad met fun­damenten waarvan God zelf de ont­werper en bouwmeester is. Dat is het volk waarvoor God Zich ook niet schaamt om hun God te heten!

Abraham ging zijn weg in geloof. Dat geldt evenzo voor iedere chris­ten.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 5 vers 6 en 7 (2 Kor. 05:06-07): “Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn want wij wan­delen in geloof, niet in aanschouwen”.

De weg naar de eeuwige stad is voor iedereen een geloofsweg. “De rechtvaardige zal door zijn geloof leven”, zegt God Habakuk 2 vers 4; Romeinen 1 vers 17 (Hab. 02:04; Rom. 01:17). In Hebreeën 11 vers 2 (Heb. 11:02) staat: “Want door dit geloof is aan de ouden een getuigenis gegeven”. Abraham ging door het geloof in gehoorzaamheid en hij ontving een geweldig getuige­nis in z’n hart. God laat zijn mensen niet zomaar in het ongewisse! God heeft Abraham getoond wat Zijn eeuwige bedoelingen waren in Zijn Zoon Jezus Christus, in het Zaad. Die eeuwige stad met funda­menten, waarvan God zelf de ont­werper en bouwmeester is. Hij heeft hem in de geest laten zien hoe die stad gefundeerd is in de eeuwigheid, in Zijn Zoon Jezus Christus.

Jeruzalem of Babylon?

De Bijbel spreekt van twee grote ste­den. Dat is in de eerste plaats de hei­lige stad Gods het hemelse Jeruzalem, en dat is de stad van de grote hoer, het grote Babylon.

Abraham heeft in de ene stad gewoond en de andere heeft God hem in de geest laten zien. De Heer Jezus zegt later tegen de Joden: “Uw vader Abraham heeft zich erop ver­heugd mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd” Johannes 8 vers 56 (Joh. 08:56).

Abraham heeft in de geest gezien, wat de komst van Jezus Christus teweeg zou brengen en hoe dit zou uitlopen op één heilige stad Gods, waar God alles zal zijn in allen, en hij heeft het gezien en van vreugde gejubeld, zegt de Petrus Canisius- vertaling. Evenzo getuigt de heilige Geest ook nu in de harten als daar  geloof gevonden wordt. Wbe Heer Jezus zegt voordat Hij weg­gaat: “Ik zal de Trooster zenden, de Geest der waarheid, en die Geest zal van Mij getuigen’! Bij een ieder die de heilige Geest heeft ontvangen, getuigt deze Geest van de waarach­tigheid van Jezus Christus. En bij wie in gehoorzaamheid uit­trekt om de weg Gods te gaan, getuigt de heilige Geest van de heer­lijkheid van de eeuwige stad Gods. Maar de sleutel is uittrekken in geloof, heel radicaal het oude achter je laten en in gehoorzaamheid de weg Gods gaan in volkomen afhan­kelijkheid. Dat is het smalle pad, de smalle weg naar de eeuwige stad. Wie denkt met de brede weg, waar­op alles kan, wat één grote vermen­ging is van goed en kwaad, in de eeuwige stad aan te komen, komt bedrogen uit.

Niet ingaan door ongeloof

Het volk Israël moest óók uittrek­ken. God verloste dat volk met sterke hand uit de macht en slavernij van Egypte. Ze trokken door de Rode Zee. Daar werden ze definitief en totaal afgescheiden van hun vijan­den. Het oude bleef in het water achter. Dit is een prachtig beeld van de waterdoop waar de oude mens definitief begraven wordt en men in jiieuwheid des levens kan gaan wan­delen zie Romeinen 6 vers 1 tot en met 14; Kolossenzen 2 vers 11 tot en met 15 Rom. 06:01-14 en Kol. 02:11-15)-

De Israëlieten hadden met eigen ogen gezien hoe Farao met zijn hele leger ten onder ging in het (doop)water.

Er was geen weg terug. Ze ontvin­gen de woorden van God bij de berg Sinaï wat een beeld is van de doop met de heilige Geest, waarbij de wet­ten Gods in het verstand geschreven en in het hart gelegd worden. Ze zouden nu in geloof en in gehoor­zaamheid de weg Gods moeten gaan, die door middel van de dienstknecht Mozes tot hen kwam. In een volkomen nieuwe situatie, in de woestijn, moesten ze leren leven uit de hand van God. God voorzag in alles. Iedere dag vers brood uit de hemel en koel water uit de rots. En toen dat nog niet genoeg was, iedere dag ook nog vers vlees. Geen zorg voor kleding en schoeisel want God zorgde dat het niet versleet. Overdag een wolk tot schaduw tegen de hitte, en een vuurkolom als licht in de nacht. En God zelf woonde in de tabernakel (in de tent) temidden van Zijn volk. Je zou zeggen: wat wil je nog meer, kan het nog beter? Maar o, wat ging het fout! Zeuren, mopperen, klagen, verzet tegen de leiding, roddel zal er geweest zijn, afgoderij, hoererij, terug willen naar de vleespotten van Egypte, want ‘van deze flauwe spijzen die we van God krijgen walgen wij’, zeiden ze, enz. Hoe is het mogelijk? Zeker, ze hadden geroepen, geschreeuwd tot God: Als u dan al bestaat, haal ons hier dan uit Egypte! Haal ons uit die slavernij! En God had gehoord en verlossend gehan­deld. Maar wat was de oorzaak? Ze wilden wel van die slavernij en die verdrukking af, ze wilden wel van de problemen af, maar met hun hart waren ze niet uitgetrokken. Ik geloof dat dat het grote probleem was. In hun hart zaten ze nog gewoon in Egypte en droegen ze nog alle afgoden mee. Ze lieten Mozes tot God roepen en zeiden: We zullen alles doen wat God van ons vraagt en in hun tentjes bogen ze zich neer voor de afgoden van Egypte. Heb. 3:7-19 leert dat ze hun hart verhardden, dat ze God verzochten en verbitterden, dat ze dwaalden met hun hart en bleven zondigen, terwijl ze toch Gods won­derwerken zagen. Dan besluit dat gedeelte in vers 19 met: “Zo zien wij, dat zij niet konden ingaan wegens hun ongeloof”. Precies het tegenovergestelde van hun stamva­der Abraham.

Geestelijke strijd

Nu kunnen wij ach en wee roepen over dat domme volk wat toch dage­lijks in één groot wonder leefde, maar zien we dan niet hoe daar in de geestelijke wereld een geweldige strijd gevoerd werd? Hoe de duivel met zijn hele rijk alles heeft gedaan om het plan van God met dit volk te verijdelen?

Uit dat volk zou immers Gods Zoon, Jezus Christus geboren moeten wor­den! Dat volk droeg het geheimenis van die eeuwige stad Gods in zich. Dat was de grote belofte, de belofte van het ‘Zaad’, aan Abraham gege­ven.

En wat denk je hoe fel de strijd is en de haat tegen het ware volk van God in Christus, het volk dat waarachtig op weg wil zijn naar die eeuwige stad? De duivel is doodsbang voor het Volk van God die deze dingen ziet en verstaat en handelend optreedt in de geestelijke wereld in de Naam van Jezus. Het wordt onherroepelijk zijn totale onder­gang. Hij zal zeker nü alles doen, en dat zien we al wel om ons heen, om dat Volk van God van die smalle weg af te trekken, om te verleiden, te misleiden, te ontmoedigen, ja, tot afval te brengen. Om zich over te geven aan allerlei zichtbare manifes­taties.

Die brede weg en die smalle weg kun je helemaal gescheiden zien zoals je dat wel eens ziet op afbeel­dingen, maar die smalle weg loopt gewoon temidden van die brede weg. De christen leeft gewoon temidden van dat hele vijandige gebied. “Daar waar de troon des satans is”, zegt de Heer Jezus Openbaring 2 vers 13 (Openb. 02:13). En de duivel zal alles proberen om de christenen maar weer voetje voor voetje van die smal­le weg af te halen zodat er weer een vermenging ontstaat. En vermen­ging is ‘niet uittrekken’.

Uittrekken is radicaal

Wie niet radicaal uittrekt en breekt met het wereldse en breekt met het babelse, en geen vreemdeling en bijwoner wil zijn op aarde, loopt voort­durend gevaar steeds iets verder door de duivel meegezogen te wor­den.

Maar wij zijn gewaarschuwd door alles wat het oude volk Israël is over­komen. Paulus schrijft in 1 Korinthe 10 vers 6 tot enmet 11 (1 Kor. 10:06-11): “Deze gebeurtenis­sen zijn ons ten voorbeeld geschied, opdat wij geen lust tot het kwade zouden hebben, zoals zij die had­den. Dit is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgete­kend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen geko­men is”. Over de gemeente van Jezus Christus is het einde der eeu­wen gekomen. Laten wij daar dus ons voordeel mee doen! Ook in Hebreeën 12 vers 25 (Heb. 12:25) staat een ernstige waarschuwing aan de gelovigen om deel te krijgen aan die eeuwige stad: “Ziet dan toe, dat gij Hem, die spreekt, niet afwijst. Want als genen niet ontkomen zijn, toen zij Hem afwezen, die zijn Godsspraak op aarde deed horen, hoeveel te minder wij, als wij ons afwenden van Hem, die uit de hemelen spreekt”. Twee vormen van spreken: de Godsspraak op aarde en de Godsspraak uit de hemelen. Wij hebben deel gekregen aan het nieu­we, aan het betere verbond, met betere beloften. De Heer spreekt nu rechtstreeks in het hart door de heilige Geest. Als het Woord gelezen of gehoord wordt, dan werkt de heilige Geest daar in en kan het in de gees­telijke betekenis verstaan worden. Dat is veel directer en veel duidelij­ker dan wat dat oude volk over­kwam. Daarom is de verantwoorde­lijkheid voor het Nieuwtestamenti­sche volk ook des te groter. Bij het oude volk ging het gepaard met angst Hebreeën 12 vers 18 tot en met 21 (Heb. 12:18-21). Met vuur, donkerheid, duisternis en storm­wind. Zelfs Mozes zei: ik ben enkel vreze en beven. Een zichtbare berg in de zichtbare wereld. De Godsspraak op aarde. Dan vervolgt de Hebreeën-schrijver met het woordje ‘maar’, Hebreeën 12 vers 22 (Heb. 12:22), wat zo duidelijk de tegenstelling tekent tussen het Oude- en het Nieuwe Verbond. Maar Nieuw-testamentische volk van God: “Gij zijt gena­derd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen van engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgebo­renen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten der rechtvaardigen, die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de mid­delaar van een nieuw verbond, en tot het bloed der besprenging, dat krachtiger spreekt dan Abel”.

Geestelijke realiteit

Dit is de geestelijke realiteit waar de Nieuw-testamentische gelovige uit mag leven. Als daar je verwachting ligt, dan springt je hart op van vreugde en blijdschap. Dit schildert ons die eeuwige stad voor ogen. waarvan God zelf de ontwerper en de bouwmeester is. Het is nog niet in aanschouwen, maar in het geloof is het al een realiteit. Dat is verheugend voor God. Hij ziet Zijn plan, waar Hij al van eeuwig­heid mee bezig is, tot voltooiing komen. In Zijn Zoon Jezus Christus komt die eeuwige stad tot voltooiing En de zuchtende schepping zal ook blij zijn als eindelijk die zonen Gods eens te voorschijn gaan komen Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Abraham heeft het slechts uit de verte gezien en begroet. Hij is in gehoorzaamheid gegaan en is gestorven zonder er deel aan te krij­gen. Hij leefde nog niet in het Nieuwe Verbond. Later schetst de Heer Jezus dat Abraham in het dodenrijk is Lucas 16 vers 23 (Luc. 16:23). Hij kon nog niet ingaan omdat Jezus nog niet gekomen was. Het Nieuwe Verbond had nog geen gestalte gekregen, maar de kern van de belofte aan Abraham was dat het Zaad zou komen, en dat dat Zaad nageslacht zou hebben. God sprak tot hem in Genesis 26 vers 4 en 5 (Gen. 26:04-05): “Ik zal uw nageslacht vermenigvul­digen als de sterren des hemels, en Ik zal uw nageslacht al die landen geven, en met uw nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend wor­den, omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten”. Abraham geloofde dit woord van God en ging in gehoorzaamheid! God zegt: “Omdat Abraham naar Mij geluisterd en mijn dienst in acht genomen heeft: mijn geboden, mijn inzettingen en mijn wetten”. Ziet u het grote geheim van gehoorzaamheid en gewillige onderwer­ping aan God? Dat is het gaan van de smalle weg waar ook wij op gaan, en dat is een heerlijke weg! Je kunt dus zeggen: Dankzij de gehoor­zaamheid en het blinde vertrouwen van Abraham op God is de eeuwige stad, het hemelse Jeruzalem werke­lijkheid geworden. Want Jezus Christus, het Zaad, is er uit voort gekomen.

Nageslacht van Abraham

En wie is nu dat nageslacht van Abraham, die de aarde zullen beër­ven en waarin alle volken der aarde gezegend zullen worden? (‘Alle volken’ is dus niet het nageslacht van Abraham, maar in het nageslacht van Abraham zullen alle volken gezegend worden!) Is dat het natuurlijke nageslacht van Abraham, het volk Israël in het Midden-Oosten dus? Neen, het nageslacht van Abraham dat zijn de mensen die evenals hij de weg gaan in geloof. Dat is de gemeente van Jezus Christus! Galaten 3 vers 29 (Gal. 03:29) zegt het zo duidelijk: “Indien gij nu van Christus zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en naar de belofte erfge­namen”. De gelovigen die de smalle weg tot het einde gaan, die de wil van God doende, volharden tot het Irinde om zo het beloofde te verkrij­gen (Heb. 10:36), zijn de mensen die de aarde zullen beërven. Die zul­len dan, met de Heer Jezus aan het hoofd, de nieuwe aarde regeren. Openbaring 20 vers 6 en Openbaring 22 vers 5 en Daniel 7 vers 18 en Daniel 7 vers 27 (Openb. 20:06 en Openb. 22:05 en Dan. 07:18 en Dan. 07:27).

Het hemelse Jeruzalem

“Wij moeten werken de werken desgenen, die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht, waarin niemand werken kan”, Jezus in Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04).

De hemelse stad, het hemelse Jeruzalem nadert zijn voltooiing en zal dan vanuit de hemel neerdalen op aarde. Zo schetst Openbaring dat. Vanuit de hemel komt die stad dan op aarde, wat gewoon betekent dat het zichtbaar wordt op aarde bij de wederkomst van Jezus Christus, want het is nu nog verborgen. God woont dan in die stad, in al die levende stenen van die stad, te mid­den van de volkeren.

In het Oude Testament lezen we dat van Jeruzalem de wet uit zal gaan voor de volkeren.

Zó zal dan de wet des levens uitgaan van het hemelse Jeruzalem tot zegen van alle volkeren, waarin de belofte aan Abraham vervuld gaat worden. Het levenbrengende, genezende water zal uit het heiligdom stromen. De Heer Jezus zei toch dat het uit ons binnenste zou stromen? Dat is het heiligdom en overal waar dat water komt zal alles leven en gezond worden. Dat is de belofte. Dan bre­ken weer geheel nieuwe tijdperken aan in de prachtige schepping van God. Als wij maar in gehoorzaam­heid gaan op het smalle pad op weg naar de eeuwige stad.

 

Zoekend bezig naar ontwikkeling door Jildert de Boer

Het eerste deel over van dit artikel verscheen in het vorige nummer. In dit tweede en laatste deel komen nog enkele gevoelig liggende facetten van dit onderwerp aan de orde, waarvan we alleen maar willen zeggen: ‘lezen en ter harte nemen!’ (red.).

Verdeeldheid of eenheid?

Velen zijn teleurgesteld of gefrus­treerd, omdat zij zelfs met de heer­lijke boodschap van het volle evange­lie een scheuring, dan wel een uit­eenvallen van een gemeente hebben meegemaakt, of moesten constate­ren dat een voorganger een scheve schaats had gereden. Dit zijn ingrijpende dingen, die veel pijn en verwonding veroorzaken. Deze beschadigingen in de verhou­dingen doen leed en het kost tijd, om deze wonden te laten helen en tot herstel te komen. Sommige verwijdering en verdeeld­heid berust puur op persoonlijke tegenstellingen, of louter op mense­lijke misverstanden, waar de boze mee aan de haal gaat. Wil men hier iets uitrichten, dan komen we op een gevoelig terrein, dat door bepaal­de ervaringen in het verleden gestal­te heeft gekregen. Er is wijsheid voor nodig om op eieren te lopen en in grote behoedzaamheid onderling vertrouwen te herwinnen. Lang niet elke scheuring kan terug gevoerd worden op “scheuringen die er wel moeten zijn, zal het blijken, wie onder u de toets kan doorstaan’ 1 Korinthe 11 vers 19 (1 Kor. 11:19). Evenmin kan alles her­leid worden tot de wet van de letter V, waarbij de benen die eens bij elkaar begonnen in de processen van de eindtijd steeds verder uiteen­lopen. Natuurlijk is dit proces gaan­de: richting Babylon of richting Jeruzalem en deze ontwikkeling zal tot een climax komen.

Wij lezen echter ook: “Weest allen eenstemmig en laten er geen scheu­ringen onder u zijn” 1 Korinthe 1 vers 10 (1 Kor. 01:10). Partijschappen worden in Galaten 5 vers 20 (Gal. 05:20) radicaal gerekend tot de wer­ken van het vlees! Partijvorming komt voort uit een vleselijke, mense­lijke instelling 1 Korinthe 3 vers 1 tot en met 4 (1 Kor. 03:01-04).

Onze gezindheid

Welke gezindheid hebben wij getoond? Was het werkelijk de die­nende mentaliteit van Christus? ” Laten wij dan allen die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren; maar het­geen wij bereikt hebben in dat spoor dan ook verder” Filippenzenb 3 vers 15 en 16 (Filip. 03:15-16). Willen wij op het ingeslagen spoor van het evangelie van het Koninkrijk verder? Dan kunnen er lichte ver­schillen van inzicht zijn en zeker ook onderlinge kleurnuances, die evenwel aanvullend dienen te wer­ken.

Als wij blijven in hetgeen wij in het spoor van de Geest bereikt hebben, dan zal God -terwijl wij elkaar niet loslaten- openbaring geven op enig punt van anders gezind zijn. Op die manier treedt de wet van de letter A in werking: de benen zoeken elkaar en er komt een dwarsverbinding. Zalig degenen die zich beijveren tot ‘lieflijkheid en samenbinding’ waar ook maar enigszins mogelijk! Laten wij “wandelen waardig der roeping… met alle nederigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, en elkander in liefde te verdragen en u te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes” Efeze 4 vers 1 tot en met 3 (Ef. 04:01-03).

De splijters en slopers van de gemeente zijn geesten uit de onzien­lijke wereld, die aanzetten tot het drijven van wiggen tussen christe­nen, die heerlijke inzichten kennen en desondanks soms tegenover elkaar komen te staan. Als wij niet waakzaam zijn, vallen we terug naar het zichtbare en neemt de strijd tegen vlees en bloed weer een aan­vang. Hoe goed is het om met een oprechte gezindheid de harten van je medebroeders en zusters te zoe­ken in zo’n situatie!

Herstel van relaties

Helaas zijn er onnodig vele contac­ten en gemeenschapsbanden teloor gegaan in de volle evangelie bewe­ging. Mogelijk komt men elkaar nog eens tegen op de begrafenis van een pionier, die de boodschap van de strijd in de hemelse gewesten ver­tolkte. Mag het daarbij blijven? Misschien leidt de Geest meerderen om de pen te pakken, teneinde ver­geving te vragen en verloren gegane relaties te herstellen. Wellicht neigt Gods goede Geest ons om de tele­foon te nemen en het broederlijk gesprek te zoeken, dan wel een afspraak daartoe te maken. Dat zou een heerlijke uitwerking van God uit kunnen geven, die lonend is. Wat baat het ons elkaar met argusogen te bekijken? Veel beter is het de even­tuele kwade vermoedens weg te doen en opnieuw de gemeenschaps­banden aan te knopen of aan te halen.

De beste reclame voor de volle evan­gelie boodschap is de eenheid tus­sen degenen die deze met woord en daad belijden. Laten wij zoekend bezig zijn naar de ontwikkeling en praktische realisatie van die eenheid door allereerst onverdeeld te zijn in eigen leven, vervolgens met broeders en zusters ter plaatse te bouwen aan broederschap en in regio- en lande­lijke contacten onderlinge gemeen­schap te beoefenen. In dit alles is een ootmoedige gezindheid nodig, want dat is de voedingsbodem van de vrucht van de Geest. Dienen van­uit ootmoed leidt tot liefde en een­heid.

De betekenis van het kruis

Mogelijk is de diepte van het woord van het kruis niet genoeg gepeild. Wellicht een punt om zoekend naar meer licht mee bezig te zijn. Het kruis behelst veel meer dan alleen de boodschap dat Christus voor ons is gestorven als een verzoening voor onze zonden, hoe heerlijk overigens ook.

Het kruis biedt voorts de afdoende remedie tot eenheid, want als al die vleselijke, menselijke, presterende ‘willen’ blijven leven, krijg je altijd onenigheid en geharrewar en nim­mer de goddelijke eenheid, die Jezus bedoelde in Johannes 17. Het hoofd Christus kent slechts de gehoor­zaamheid aan die ene wil, namelijk Gods wil. Door ons aan het hoofd te houden en die ene wil van God uit te voeren, wordt het lichaam van Christus gebouwd. Er ontstaat broe­derschap, want wie de wil van de Vader doet, behoort tot Jezus’ fami­lie Matteüs 12 vers 50 (Matt. 12:50). Daar gaat het niet aan menselijke meningen te (willen) handhaven, maar het Woord is toon­aangevend en bepalend voor eigen leven en voor gemeentebouw. Het kruis van Christus is het sum­mum van vernedering en ootmoed, van waaruit het opstandingsleven met de vrucht van de Geest opbloeit, de liefde voorop.

Daar bewerkte Hij vrede door de vij­andschap te doden Efeze 2 vers 14 tot en met 17 (Ef. 02:14-17). Daar is ook onze oude mens door het geloof medegekruisigd Romeinen 6 vers 6 (Rom. 06:06). Daar heeft Hij de overheden en machten ontwapend en openlijk ten­toongesteld en zo over hen gezege­vierd Kolossenzen 2 vers 15 (Kol. 02:15). Daar werden de gelovige Jood en de gelovig gewor­den heiden tot één lichaam verbon­den. Daar kunnen o zo verschillende mensen zonder onderscheid door God tot een eenheid gemaakt wor­den onder het motto: alles en in allen is Christus Kolossenzen 3 vers 11 (Kol. 03:11). Daar geldt: aan de zonden afgestorven, opdat wij voor de gerechtigheid zou­den leven 1 Petrus 2 vers 24 (1 Petr. 02:24). “Want wie Christus Jezus toebehoren hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24). Daar is geen plaats meer voor huichelarij, afgunst, machtsstreven, eer­gevoel, beledigd zijn, eigen gelijk, geldingsdrang, heerszucht, twist, tweedracht en dergelijke, die zo ken­merkend zijn voor het vlees en die leiden tot spanningen, wrijvingen en botsingen. Deze zaken zullen in de dood van Christus gegeven worden, opdat het leven van Christus in ons geopenbaard wordt!

Gestorven én opgestaan!

In 2 Korinthe 5 vers 14 tot en met 17 (2 Kor. 05:14-17) lezen wij: “Want de liefde van Christus dringt ons, daar wij tot het inzicht gekomen zijn, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem (niet in eerste instantie dus voor de ander!), die voor hen gestorven is en opgewekt. Zo kennen wij dan van nu aan nie­mand naar het vlees… Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schep­ping: het oude is voorbijgegaan, zie, het nieuwe is gekomen”. Hoeveel trammelant krijg je in een gemeente met gestorven mensen? In deze kunnen wij iets leren van het kerkhof. Daar staan ze niet tegen elkaar op en daar vechten ze niet voor hun eigen gelijk. Niemand roept: ‘ik wil niet horen tot de onder­liggende partij’. Rust en vrede heerst alom. Wij kunnen door het geloof in dit leven reeds de rust ingaan en deel krijgen aan de goddelijke natuur!

Het inzicht ‘met Christus gestorven te zijn’ hier en nu is een geheim! Velen geloven dat de (lichamelijke) dood een doorgang is tot het eeuwi­ge leven en dat na dit leven het land der ruste ons wacht en dat dan pas de hemelse harmonie ons deel kan zijn. Wij leggen echter nu reeds onze oude bestaans- en leefwijze af, die was overeenkomstig het vlees, de loop van deze wereld en de overste van de macht der lucht. Door het geloof laten wij ons dopen en getui­gen wij ervan dat wij met Christus gestorven en opgestaan zijn Romeinen 6 vers 3 en 4 (Rom. 06:03-04).

Beide processen van ‘dood aan het oude’ en ‘opstanding van het nieu­we’ moeten echter nog volop in ons leven uitgewerkt worden. Na de doop is er dan ook een weg te gaan, waarlangs het leven Gods in groei­ende mate ons deel wordt, terwijl wij bevrijd worden van bindingen met boze geesten, verlost worden van (subtiele) zonden en genezen wor­den van innerlijke verwondingen. De weg van heiliging voert tenslotte tot het zoonschap in volheid!

Volharden in de hoop

Hoe nodig is het te blijven volhar­den in de hoop, ook als wij inzichten verkondigen, waarvan wij de volle uitwerking en doorwerking in de praktijk nog niet altijd gerealiseerd zien.

“Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij die belooft heeft is getrouw” Hebreeën 10 vers 23 (Heb. 10:23). “Maar het is onze begeerte, dat ieder uwer dezelfde ijver blijve betonen tot de verwezenlijking van de hoop tot het einde toe, opdat gij niet traag wordt, maar navolgers moogt zijn van hen die door geloof en geduld de beloften beërven” Hebreeën 6 vers 11 en 12 (Heb. 06:11-12). Jezus, onze voorloper en gangmaker, heeft het einddoel immers bereikt en nu hebben wij een krachtige aan­sporing om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. Hebben wij die anker­ketting vast en komen wij in geloof en gehoorzaamheid al binnenhalend het heerlijke doel steeds nader? Jazeker! vgl. Hebreeën 6 vers 18 tot en met 20 (Heb. 06:18-20). Zijn wij ook bereid de weg door lijden en moeiten heen te gaan? Verzoekingen, lijden en verdrukking worden door Paulus niet lang en zwaar genoemd, maar kort en licht! 1 Petrus 1 vers 6 en 1 Petrus 5 vers 10 en 2 Korinthe 4 vers 17 (1 Petr. 01:06 en 1 Petr. 05:10 en 2 Kor. 04:17).

Het is van levensbelang nooit moe­deloos te worden in dit ontwikke­lingsproces, waarin wij de wil van God trachten te verstaan en onze hoop op Hem gevestigd hebben, dat Hij de weg ons banen zal! “Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd tot alle volharding en geduld” Kolossenzen 1 vers 11 (Kol. 01:11). Op die wijze worden wij net als de Heer ‘lang van moed’ ten aanzien van onze medebroeders en zusters, want dat is toch de betekenis van de vrucht van de Geest, die lankmoe­digheid heet. Tevens is het mogelijk altijd vol goede moed te zijn wat betreft ons persoonlijk leven en onze groei. Ook voor de ontwikkeling van de gemeente houden wij de levende hoop op het volle zoonschap voor ogen.

De moed niet verliezen

Wij besluiten met enkele verzen, die ons opwekken, om de moed niet te verliezen, noch in ons persoonlijke leven, noch in de gemeente:

” Daarom, nu wij deze bediening hebben, verliezen wij de moed niet…” 2 Korinthe 4 vers 1 (2 Kor. 04:01). “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uit­wendige mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag ver­nieuwd” 2 Korinthe 4 vers 16 (2 Kor. 04:16).

“Daarom zijn wij te allen tijde vol goede moed, ook al weten wij, dat wij, zolang wij in het lichaam ons verblijf hebben, ver van de Here in den vreemde zijn…”

2 Korinthe 5 vers 6 (2 Kor. 05:06).

-“… maar wij zijn vol goede moed en wij begeren te meer ons verblijf in het lichaam te verlaten en bij de Here onze intrek te nemen” 2 Korinthe 5 vers 8

(2 Kor. 05:08).

-“… De een hielp de ander en zeide tot zijn makker: Houd moed! De werkman bemoedigt de goudsmid; wie met de hamer plet, bemoedigt degene die op het aambeeld slaat, en hij zegt van het soldeersel: het is goed. Daarop bevestigt hij het met spijkers, opdat het niet wankele” Jesaja 41 vers 6 en 7 (Jes. 41:06-07).

Moge de Heer u krachtig zegenen, om praktisch nut te halen uit het geschrevene!

 

De gemeente spelenderwijs door Sonja den Hollander

Als dochter van een Feyenoord-sup- porter door dik en dun, ging ik als kind en ook later af en toe met mijn vader mee naar een wedstrijd van zijn geliefde club. Mijn ouders gin­gen niet naar de kerk al geloofden zij wel dat er ‘iets hogers’ bestond. Door een lieve juffrouw op de lagere school leerde ik Jezus kennen als een Vriend en begon mijn zoektocht naar Hem in verscheidene kerken fern gemeenten, tot ik mijn plaats gevonden had bij het ‘volle evange­lie’. Mijn vader en moeder hebben mij daarin altijd vrijgelaten. Ik mocht echt zelf kiezen, daar ben ik nog altijd heel dankbaar om. Wat heeft dit nu met voetbal te maken? Nou dit: elke keer als ik voetballers op de TV of kleine jochies in het echt balletje zie trap­pen, denk ik: ‘vroeger stond ik aan de zij-lijn te juichen (of te janken), maar nu mag ik zelf meespelen in het elftal van God ‘de Gemeente’. Van onze nieuwe (Ver)bondscoach leer je om niet alleen voor jezelf te spelen maar om je kwaliteiten in te zetten voor het ‘hele elftal’. Hij geeft je de ruimte om te groeien in je spel, terwijl Hij op elke training zegt, dat je het samen moet maken. Dus ook je medespelers alle ruimte geven.

Als er iemand door de tegenpartij (Satans elftal) op het verkeerde been wordt gezet, leer je dat samen op te vangen. Je leert hoe je de tegenspe­ler in de buitenspel-val kunt laten lopen en als je er zelf ingelopen bent, vangen jouw medespelers je op. Mooi spel is meegenomen maar zuiver spel daar gaat het om. Niet de woorden op zich maar de bedoeling erachter is belangrijk. Vaak kom je door een één-twee combinatie dich­ter bij het doel.

Op onze Coach, Trainer, Aanvoerder, Verzorger, Supporter Jezus kunnen we altijd terugvallen. Hij is een meester in het bedenken van de juis­te tactiek. Bij de opstelling hoeft er nooit iemand op het reservebankje te zitten.

Alleen soms bij blessures tijdelijk om zich te laten verzorgen en nieu­we kracht te putten. Onze Coach heeft voor ieder per­soonlijk en voor het hele elftal altijd het juiste woord op het juiste moment, dat Zijn Geest uitademt van opbouw, bemoediging en liefde voor de spelers. Wat zijn we bevoor­recht om bij zo’n Trainer in de leer te zijn en samen in de ‘Eredivisie’ te spelen!  

 

Korte gedachten

Heerlijkheid (1)door E. Stanley Jones

Het is heerlijk, christen te zijn. Het is heerlijk te leven in een wereld waar in het middelpunt het kruis staat. We weten dat in de schaduw van dat kruis staat de Liefde, die ons nooit meer loslaat. God bedoelt het niet alleen goed, hij bedoelt ook ons goed te maken. Zijn wonden genezen onze wonden. Het wreedste, het hardste, het slechtste woord dat het leven spreken kan, dat is gesproken, dat wrede woord was het kruis, en God heeft dat vreselijke woord veranderd in een woord dat de mensen geneest.

Heerlijkheid (2)

Het is heerlijk christen te zijn. Het is heerlijk te leven in een wereld waarover een Paasmorgen is opgegaan. Stel u eens voor dat die morgen nooit was gedaagd, dat het laatste woord van het universum het kruis geweest was, in plaats van een Paasmorgen, dan zouden op dat kruis voor eeuwig de zonen der mensen gemarteld zijn, zoals de Zoon des mensen er gemarteld is. Maar nu ik eenmaal zeker weet, dat het laatste woord van het leven voor mij Pasen zijn zal, nu maakt het mij niet bang dat ik om mij heen niets zie dan kruisen. Wat kan het leven mij doen, als hét Leven alles volbracht heeft?

Heerlijkheid (3)

Nog heerlijker wordt het, christen te zijn, wanneer al die heerlijkheid concreet, bereikbaar, een levende werkelijkheid wordt, in Pinksteren. Hier wordt de Jezus uit de geschiedenis de Christus van de ervaring. Wat onwezenlijk scheen wordt in wezen met ons één. En het maakt ons gezond.

 

Onvoorwaardelijk blijven liefhebben door Cees Maliepaard

 

Blijf je medechristenen liefhebben… maar vergeet niet datje ook vreem­den goed moet behandelen”.

De hiernaaststaande tekst is een weergave van Hebreeën 13 vers 1 (Heb. 13:01) door Anne de Vries. De NBG-vertaling heeft het volgende: “Laat de broederlijke liefde blijven. Vergeet de herbergzaamheid niet”. De woorden van Anne de Vries spre­ken mij persoonlijk meer aan, omdat deze het uit de sfeer van de ‘mannen-broeders’ halen. In Christus is immers geen sprake van mannelijk en vrouwelijk, lezen we elders in de woorden van het Nieuwe Verbond. Als daar dan wer­kelijk sprake van is, dienen we er in ons spreken zeker rekening mee te houden. Dan kun je moed vatten, de broeders én zusters ziende! Ik kan echt niet zeggen door wie ik meer bemoedigd ben: door mannen of door vrouwen. Maar dat is ook niet van belang.

Onaantastbare liefde

De nadruk ligt op het eerste woord van de begintekst boven dit artikel. Blijf je medechristenen liefhebben, altijd en onder alle omstandigheden. Niet alleen als je het tot in de klein­ste lettertjes met elkaar eens bent – maar evengoed als je geneigd bent sommige details anders te interpre­teren dan dat sommigen dat plegen te doen. Wat men aanziet voor de liefde van Christus onder ons, blijkt soms niet meer dan goedbedoelde kameraadschap te wezen. Mensen kunnen zich van een zekere lotsverbondenheid bewust zijn. Dat is zo bij het samen lid zijn van dezelfde vakbond of van een zelfde politieke partij. Op zich is daar niets verkeerds aan: je zet je immers samen in voor hetzelfde (natuurlij­ke) doel. Maar als de meningen bin­nen partij of bond verdeeld zijn, kali» maar zo de vlam in de pan slaan! Dan heb je al gauw de poppen aan het dansen en is er vaak geen hou­den meer aan. Van de aanvankelijke eensgezindheid valt dan niet veel meer te bespeuren. Er wordt niet zonder reden in de Schrift geconstateerd dat wij ‘geheel anders’ zijn! De liefde tot mijn medegelovigen is niet afhankelijk van het over elke komma eenslui­dende mening te hebben. “De liefde van Christus dringt ons” volgens 2 Korinthe 5 vers 14 (2 Kor. 05:14). En in de liefdevolle benadering van de mens door Christus Jezus hebben de woorden van God de hoogste prioriteit. Want onze God heeft uitslui­tend gedachten van heil over ons. Die passen immers in zijn plan met de mens!

Als Jezus zijn

Jezus heeft de mens onvoorwaarde­lijk hef. Zijn liefde wordt niet pas geactiveerd doordat een mens Hem (als een goed discipel) in alles volgen gaat, maar Hij houdt sowieso al van ons. Dat Hij zijn liefde pas goed aan ons kwijt kan bij een onberouwelijke keuze voor Hem en het plan van de Vader, is een andere zaak. Zijn gezindheid is zonder meer liefdevol. Hij behoefde bij de kruisiging zijn innerlijke gevoelens geen geweld aan te doen om de moordenaars aan weerskanten van hem lief te hebben, maar Hij kon die liefde tenslotte maar aan één kant kwijt. Deze houding mag ons ten voor­beeld zijn. De liefde van God gaat door ons heen naar alle mensen die we bereiken kunnen. Of we de liefde Gods ook echt aan hen kwijt kun­nen, hangt af van de individuele mens waar we mee te maken heb­ben. Maar als we niet eens het nodi­ge respect en een oprechte liefde voor onze medeleden van Christus zouden hebben, behoeven we aan een Goddelijke opdracht voor de wereld al helemaal niet te denken, blijf je medechristenen liefhebben – inzonderheid degenen die tot dezelf­de zichtbare uitingsvorm van het lichaam van Christus behoren, meestal is dat de eigen gemeente waartoe men behoort. Geef elkaar de nodige levensruimte. Als we dat van­uit een geestelijke houding doen, zullen we elkaar kunnen stimuleren gezamenlijk dóór te gaan op de weg waarop de Heer ons is voorgegaan.

Naar de Heer luisteren

We doen er verstandig aan in het voortgaan op Gods weg naar de stem van de Heer te luisteren. Hij spreekt in ons hart en in de harten van de ideren in de gemeente. Samen zullen we Gods wijsheid, zijn liefde en barmhartigheid verstaan. We mogen dat ook met elkaar uitwerken. Alleen zal het niet lukken, want de Heer heeft ons nu juist daartoe aan elkaar gegeven.

De noden in het zielse vlak (zoals men dat wel noemt) zullen onze aandacht hebben, maar ook die die­nen met geestelijk inzicht benaderd te worden. Dat voorkomt ook dat we natuurlijke zaken van dusdanige waarde gaan achten, dat het evange­lie van het Koninkrijk der hemelen erdoor op de achtergrond zou komen. Wat we te weten zijn geko­men over het satansrijk en het is een sprekende God. Hij commu­niceert met ons in het verborgene van onze harten.

Koninkrijk van God, hoe we van het eerste afstand kunnen nemen en ons in het tweede mogen ontplooien naar het eeuwige plan van de Vader, is van onschatbare waarde in onze groei naar het beeld van de Zoon van God.

Alle belemmeringen die er in de geestelijke en in de natuurlijke wereld opgeworpen worden, zullen ondergeschikt te maken zijn aan het eeuwige voornemen van de Schepper van hemel en aarde. Dat lijken grote woorden. Ze zullen het ook blijken te zijn als we er niet op alle terreinen van ons leven invul­ling aan zullen geven. Al luisterend naar de stem van de Heer… want Hij

Daaruit mogen we wijsheid putten om bruikbaar te zijn voor zijn plan. Niet de ideeën van de mens zijn doorslaggevend in de vorming van het lichaam van de Heer, maar het woord van de levende God zal dat wezen. En daarmee bedoelen we dan natuurlijk behalve het woord dat ons in geschreven vorm is overgele­verd, ook de actuele gedachten die de Here God ons door zijn Geest in het hart legt. Daar komen we verder mee. Wat Jezus ons van de Vader openbaart is maatgevend voor onze verdere groei en ontwikkeling.

 

Welke Dag is het vandaag? door Ada Karst

 

Als je weet welke dag het is, dan weetje ook waar je gebleven bent. Met het oog op het geloofsleven kun je de vraag stellen: “Met welke dag is God bezig? Welke fase in Zijn handelings­plan is actueel? Wat is het ‘heden’ voor een ‘dag’?”

Vanuit Hebreeën 1 vers 1 (Heb. 01:01) kunnen we zien dat het ‘de dag van Gods spreken’ is. In de dagen van het Oude Verbond heeft God, tot Zijn volk toen, gesproken in de profeten. Maar er is een daarna. Na die dagen heeft God, tot Zijn volk nu, gesproken in de Zoon! Heden is het ‘de Dag van Jezus Christus’. Daarom staan we met beide geloofsbenen in het heden van het Woord (Jezus) en Geest (God). De dagen van het uiterlijke, let­terlijke voldoen aan voorschriften zijn (als waren het zes dagen) voorbijge­gaan. De dag van verstaan van Jezus spreken (als de zevende dag) is aange­broken.

De zevende dag was, als voorschrift, van oudsher de sabbatsdag. Zo had God het toen al in Mozes gesproken. Het vernieuwde voorschrift heeft ons nu in de Zoon, de eeuwige sabbatsrust doen ingaan. In die dag verblijven we, overeenkomstig Hebreeën 4. Van daar­uit kunnen we de volgende tekst verstaan: “Bedenkt toch wat voorafgegaan is aan deze dag… Van deze dag aan zal Ik u zegenen” Haggaï 2 vers 19 en 20 (Hagg. 02:19-20).

Voorbereiding

Wat voorafgaat aan zo’n geweldige Dag is de voorbereiding. En al waren er die de Nieuwe Dag van Jezus Christus niet opmerkten, er zijn er altijd die wél opmerken. Let op Jozef van Arimatea! Hij verwachtte, zoals we dat lezen in Markus 15 vers 42 tot en met 46 (Mark. 15:42-46), het Koninkrijk Gods! Dat is een goede voorbereiding. En zo’n voorbe­reiding loopt altijd op iets uit. Kijk hoe hij handelt en hoe hij het lichaam van Jezus behandelt. We kunnen het weer nemen en geloven zoals het er staat. En tegelijk kunnen we weer verder kijken! “En deze kocht linnen en hij nam Hem af van het kruis, wikkelde Hem in linnen en legde hem in een graf dat in een rots uitgehouwen was”.

Wat een volzin! Er staat dus dat Jozef het lichaam van Jezus van het kruis nam…

Het lichaam van Jezus? Verder kij­kend weten we dat de Gemeente het Lichaam van Christus wordt genoemd!

Van het kruis af? Weer doordenken wat dit betekent voor de gemeente, het betekent dat de Gemeente van Christus vanaf nu met een andere aanpak de oude woorden van de Schrift benadert. Het letterlijk ver­staan ruilt ze voor het geestelijk ver­staan. Het hout wordt ingewisseld voor het goud!

In linnen gewikkeld? Dat is luchti­ge kleding! Niet vanwege een licht­vaardig omgaan met wat geschreven staat. Maar vanwege het einde van zwoegen en zweten om aan de voor­schriften te voldoen. Het was onder het Oude Verbond voor de priesters dan ook verboden om zich te omgor­den met iets dat doet zweten Ezechiel 44 vers 18 (Ez. 44:18). Als nieuwtestamentisch priestervolk verstaan we dit voor­schrift. Het nieuwe is gekomen!

Gelegd in een graf, dat in een rots uitgehouwen was? In dat nieuwe graf, in die verborgen nieuwe geeste­lijke situatie, is de zweetdoek terzij­de gerold op een andere plaats Johannes 20 vers 7 (Joh. 20:07). Opgerold is het doek van menselijke inspanningen voor de zaak Gods. Voortaan zal er geloofs­ontwikkeling zijn. En dat zal vanzelf gaan. Zoals Jezus zei dat zó het Koninkrijk Gods is: “De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar” Markus 4 vers 26 tot en met 28 (Mark. 04:26-28). Vanzelf, dat wil zeggen het is ontdaan van menselijke uitleggin­gen. Er komt geen mensenhand aan te pas. Jezus is “tot Heer én tot Christus gemaakt” Handelingen 2 vers 36 (Hand. 02:36). Dat is Pasen en Pinksteren beleven^ op één dag, op die eeuwige sabbats­dag van Christus!

Geestelijk verstaan

De levende Heer spreekt! Hij doet Zijn Gemeente de woorden nieuw verstaan. Nadat wij Hem naar de let­ter, en met geloof hebben gevolgd, volgen we Hem nu in Zijn spreken naar de Geest, maar ook nu weer met geloof. Alle woorden uit de Bijbel ondergaan daardoor weer een vernieuwing. Dat maakt dat de Gemeente van Christus de rust van het rijpingsproces ondergaat. Voor déze Dag heeft ze zich voorbereid en gereedgemaakt. Haar vervolgstadi- , um ligt besloten in de geestelijke Rots Christus.

“Van deze Dag aan, zal Ik zegenen”. Van ‘zegenen’ zullen we niet een optelsom maken. Met de vernieuwde taal zeggen we nu dat Jezus Christus de oude woorden in ‘vermeerderde waarde’ heeft gebracht. En de Gemeente mag, vanuit de sabbats­rust, Zijn spreken daarin verstaan. Gekleed in luchtig linnen (vanwege het ‘vanzelf, van Godswege’) laten we elkaar horen wat we op deze Dag zien.

Dit is de Dag die God in Christus heeft gemaakt. Laten we juichen en ons daarover verheugen!

 

Verleiding door Froukje Huis

‘Er is heel wat veranderd, hè? De apo­theek is verhuisd, de fotozaak is weg en die kleine winkeltjes aan deze kant zijn allemaal boetiekjes geworden! We lopen samen door het dorp en herkennen het haast niet meer. ’t Is al enige tijd gele­den dat we hier waren. ‘Kijk daar is een restaurant gekomen en ook één tegenover de kerk. De rieten stoeltjes staan al uitnodigend buiten. En daar is de bakker; gelukkig, die is er nog’.

We blijven even staan kijken. De kleine winkel is vol mensen. Achteraan, vlak bij de etalage staat een moeder met een meisje van een jaar of drie. In de smalle open etala­ge troont een grote schaal met cho­colaatjes. Aan de schaal is een kleu­rige strik bevestigd. Het kind vermaakt zich met overal heen te kij­ken… Plotseling valt haar oog op die prachtige schaal. Voorzichtig draait ze zich om. Er verschijnt een handje en het aait over die mooie strik. Dan grijpt het de strik. Moeder kijkt om, zegt iets en wuift het handje weg. Het meisje wacht tot moeder kijkt of ze al aan de beurt is. Het handje komt weer tevoorschijn, maar nu aait het over een chocolaatje… het grijpt…!

Hoe het afloopt mag u zelf beden­ken, want wij lopen verder. Een ondeugend kind? Welnee, je zult maar met je neus op zo’n grote schaal chocolaatjes staan!

Zijn wij vaak niet als zo’n kind dat de verleiding niet kan weerstaan? Of overkomt u dat nooit? Zondagmorgen. De hele week heeft het geregend en nu is het prachtig weer! Zullen we maar thuisblijven van de samenkomst? We kunnen nu nog van het mooie weer profiteren. Bijbellezen? Straks maar, eerst even dat telefoontje plegen. Maar als het gezellige praatje dan te lang duurt…? De slager heeft een gulden te weinig berekend! Nou ja, wat is nu een gul­den! Daar ga ik niet voor terug, hoor. ‘Kom, kom, nou moet je niet over­drijven’, hoor ik iemand zeggen. ‘Dat kun je toch geen zonde noe­men!’

Wij misschien niet maar de Heer wel. Hij zegt in zijn Woord: “Wees heilig, want Ik ben heilig”. Als je goed nadenkt, weet je best dat je het met jezelf op een akkoordje hebt gegooid. Het kind wilde ook alleen maar even de strik aaien. De Bijbel houdt ons voor:

“Vangt ons de kleine vossen, die de wijngaard verderven” Hooglied 2 vers 15 (Hoogl. 02:15).

“Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur” Galaten 5 vers 9 (Gal. 05:09).

“Laten wij dan afleggen alle last en zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt” Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01).

Loopt u ook mee? Dan kunnen we elkaar bemoedigen en steunen!

 

 

 

2000.03-04 nr. 405

2000.03-04 Levend geloof nr. 405

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Als ik in het land ben voor spreekbeurten kijk ik meestal even rond op de boeken- of informatietafel van de gemeenten. En als er een folder bij ligt over de gemeente zelf neem ik die meestal mee. Zo is er in de loop der jaren al heel wat informatiemateriaal in ons archief beland. Informatie over de gemeente, variërend van een eenvoudig A4-stencil tot een professioneel verzorgd boekje. Zij vormen als het ware het visitekaartje van de gemeente. Niet alleen worden de plaats en aanvangstijden van de samenkomsten vermeld, maar ook de belangrijkste adressen van de leiding van de gemeente. Wat mij echter het meest interesseert is wat men in de betreffende gemeente gelooft en leert. Omdat ik er zelf spreek weet ik dat natuurlijk wel, maar het is toch vaak interes­sant om te lezen hoe men zich naar buiten toe presenteert.

Dezer dagen was ik in een gemeente waar zojuist een nieuwe folder was uitgekomen. Toen ik het thuis gelezen had, dacht ik meteen: Dit is het! Wat een goede folder! Waarom? Omdat men niet alleen de nadruk legde op wat er gelooft en geleerd werd, maar ook op welke wijze men daaraan probeerde invulling te geven. Voorop stond: ‘Hoe wij geloven in God en Jezus Christus en… hoé wij zoeken te leven’.

Ik dacht: dit is nu precies wat wij ook als Levend Geloof-redactie voor ogen willen houden: de duidelijke uitleg van het evangelie van het Koninkrijk der heme­len, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, maar ook de ‘vertaling’ naar het praktische leven van elke dag. Want men kan nog zo’n goede ‘leer’ hebben, als het in het gewone leven niet geopenbaard wordt, heeft het geen enkele waarde.

Ik hoop dat u door de verschillende artikelen in dit nummer weer mag proeven, dat het niet alleen gaat om het vergaren van kennis, maar om de verdere door­werking in ons leven, zodat wij beantwoorden aan het verlangen van Jezus dat wij het zout der aarde en het licht der wereld zijn.

 

Bij de voorplaat door redactie

De illustratie op de voorpagina is deze keer gebaseerd op Matteüs 26 vers 13 tot en met 29 (Matt. 26:13-29). Beter bekend als ‘het laatste avondmaal’ is dit één van de meest bekende tekeningen die Gustave Doré maakte naar aanleiding van verhalen uit de Bijbel. Hoewel deze Franse tekenaar en lithograaf uit de 19e eeuw slechts 51 jaar oud werd, staan bijna 10.000 illustraties op zijn naam. Hij tekende in de regel op houten blokken en liet zijn werk door bekwame graveurs nasnijden.

 

 

Hessel Hoefnagel

Elders in dit nummer treft u een artikel aan van Hessel Hoefnagel over het zendingswerk van de stichting ‘Lecture Ministries’. De oproep om dit werk financieel te ondersteunen kunnen wij van harte onderschrijven.

 

Jacob en Marry Roosendaal

In juli en augustus vaart het vakantieschip ‘Ut Arkien’ weer uit voor verschillende tochten over de Nederlandse binnenwateren. Voor inlichtingen over de te houden recreatieweken kunt u contact opnemen met: Jacob en Marry Roosendaal

 

Jan Weerd

In de komende zomer is Jan Weerd (mede-oudste van de volle evange­lie gemeente te Maassluis) weer reisleider op één van de vakantie- rondreizen naar het Midden- Oosten (Israël, Egypte). Voor inlichtingen, over deze van 1 tot 15 augustus georganiseerde reis, kunt u contact opnemen met Jan Weerd.

 

Zwak zijn en toch sterk! door Gert-Jan Doornink

Zwak zijn en toch sterk! Deze ogen­schijnlijke tegenstelling is gebaseerd- op een uitspraak van Paulus in zijn tweede brief aan de gemeente te Korinthe. Paulus heeft het op een gegeven moment over een ‘doorn in het vlees’ waarmee hij te maken had. Lees vooraf het betreffende gedeelte: 2 Korinthe 12 vers 6 tot en met 10 (2 Kor. 12:06-10).

Paulus: wie was hij?

Paulus was ongetwijfeld een bijzon­der figuur in Gods Koninkrijk. Niet alleen is er veel over hem bekend door wat Lucas in Handelingen over hem schrijft, maar vooral ook door wat hij zelf schrijft in zijn, aan ver­schillende gemeenten, gerichte brie­ven. Daardoor weten wij veel van wat hij dacht, welke adviezen hij gaf, hoe hij midden in het gewone leven stond, al was hij dan niet getrouwd en hoe hij zich niet boven de men­sen ging stellen, maar naast de men­sen, om hen te dienen, hen voort te helpen in hun geloofsleven. Hij was zeer zeker niet een of ande­re ‘geestelijke krachtpatser’, die zich­zelf op hoogmoedige wijze op de borst sloeg en zijn belangrijkheid uitspeelde. Dat zou hij wel kunnen, want hij was, zoals hij zelf ook schreef, een ‘geroepen apostel’. Hij was zich bewust van zijn bijzondere taak en opdracht in dienst van Gods Koninkrijk.

Maar hij wist dat hij deze belangrij­ke taak slechts op productieve wijze kon vervullen, als hij zich op afhan­kelijke wijze van de levende God ging opstellen.

Duidelijk is in ieder geval dat we ook als christenen die in deze tijd leven, veel van hem kunnen leren. Niet voor niets zei hij destijds al: “Wees mijn navolgers, zoals ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1; zie ook Efeze 5 vers 1; Filippenzen 3 vers 17 (1 Kor. 11:01; Ef. 05:01 en Filip. 03:17). Wie een studie van zijn leven maakt ontdekt dat hij niet alleen een echte zendeling/evangelist was, maar in zijn brieven komt ook tot uiting dat hij de gelovigen niet aan hun lot overliet, maar hen -zelfs vanuit de gevangenis- corrigeerde, bemoedig­de en stimuleerde.

Paulus’ onthulling

Daarbij -ik zei het al- ging hij zich niet bóven de mensen verheffen, (hoewel die verleiding zich ongetwij­feld zal hebben voorgedaan), maar naast de mensen staan. Dat blijkt bijvoorbeeld ook weer uit 2 Korinthe 12 vers 6 tot en met 10

(2 Kor. 12:06-10). Eigenlijk een merkwaardig stukje. Paulus ont­hult daar dat er iets in zijn leven was wat hem afremde, wat hem hinder­de, iets waarvan hij zeker wist: dit hoort niet bij mij want ik ben een nieuwe schepping in Christus, ik behoor nu tot het Koninkrijk van God. Hij sprak over “een doorn in het vlees, een engel van satan, die – hem met vuisten sloeg”. Wat is er in de loop der eeuwen al veel gediscussieerd, gezegd en geschreven over wat dat nu precies geweest is. Ik heb er in allerlei boe­ken nog eens over gelezen. Daarbij komen verschillende schrijvers tot de conclusie dat het een ziekte is geweest. Maar ik geloof dat niet. En niet vanwege het feit dat een kind van God niet ziek kan zijn. (Ik heb de tijd nog meegemaakt dat kinde­ren Gods hun ziekte gingen verber­gen… Wat zouden de anderen er niet van kunnen denken…) Ik geloof niet dat Paulus hier over

ziekte spreekt. In de eerste laats omdat Paulus, die altijd zeer openhartig was, dat zelf niet zegt. Terwijl hij bijvoorbeeld in Galaten 4 vers 13 (Gal. 04:13) wél een keer schrijft dat hij ziek geworden was, maar deson­danks toch het evangelie verkondig­de. Hij schrijft er zelfs bij dat dat bij de Galaten toch niet als een verzoe­king overkwam.

Waarschijnlijk had dit te maken met een of andere oogziekte die hij toen had, want er wordt ook nog bij ver­meld dat zij hun ogen wel aan Paulus hadden willen geven.

De doorn in het vlees

Wat die ‘doorn in het vlees’ geweest schrijft Paulus niet. In ieder geval geloofde hij in de volle verlossing door Jezus Christus. Hij wist dat zonde, ziekte, neerslachtigheid, angst, en noem verder maar op niet van God afkomstig zijn maar zijn oorsprong vinden in het rijk der duisternis. We mogen echter niet over het hoofd zien dat, hoewel Jezus als eerste mens van een nieu­we generatie, de duivel volkomen heeft overwonnen, deze nog altijd de overste van deze wereld is en we er nog allemaal mee te maken hebben.

Ook Paulus had er dus mee te maken. Tot tweemaal toe maakt hij de opmerking dat die ‘doorn in het vlees’ er was opdat hij zich niet al te zeer zou verheffen. De bedoeling van de duivel was natuurlijk dat Paulus niet ‘hoog’ mocht leven van hem. Dus niet om Paulus’ zijn even­tuele hoogmoed te onderdrukken, maar de tegenstander gunde hem niet dat deze ‘hoge gedachten’ over­dacht. Hij wou niet dat Paulus “de dingen bedacht die boven zijn”. En ondanks deze tegenwerking was hij daar tóch mee bezig! Maar hij gaf, ondanks z’n tegenslagen’, de moed niet op. Hij wist (en ook wij mogen het weten) dat de duivel niet het laatste woord heeft. Integendeel: hij is al door Jezus overwonnen en, evenals Paulus, mogen ook wij meer en meer leren hem te overwinnen.

Leren is belangrijk

Dit ‘leren’ is dus erg belangrijk voor elk kind van God. In Christus zijn we een nieuwe schepping en nu gaan we stap voor stap leren wat het betekent hoe God ons meer en meer van Zijn wezen, Zijn karakter, Zijn heerlijkheid toevertrouwt. Stel dat God ons ineens Zijn volle heerlijkheid zou hebben toever­trouwd! Ik denk dat we het niet eens zouden hebben aangekund en we ons misschien vol onbegrip van Hem zouden hebben afgewend. Een kind van vier jaar vertrouw je geen dingen toe die een volwassene wel zou kunnen begrijpen. Wij hebben misschien wel eens te gemakkelijk de kreet gebruikt: ‘Jezus redt en geneest en doopt met de Geest’, zonder te beseffen wat dat werkelijk inhoudt. En laat ik even duidelijk vooropstellen: Dat is 100% waar, maar pas tijdens de groei van ons geloofsleven gaan we meer en meer beseffen wat dit werkelijk bete­kent, want Zijn woord ontwikkelt zich gaandeweg in de gelovige mens.

Een engel van Satan

Ik vind wat Paulus hier beschrijft zeer belangrijk. Hij zegt namelijk in de eerste plaats dat deze ‘doorn in het vlees’ niet iets is wat van God afkomstig is. Hij noemt man en paard: het is een ‘engel van satan’. Heel duidelijk en radicaal, hij windt er geen doekjes om. Laten we het dus nog maar eens dui­delijk stellen: al het negatieve, alle ellende die er is in deze wereld, is niet van God afkomstig, maar van het rijk der duisternis. U moet er eens op letten hoe vaak God de schuld krijgt en de narigheid in de schoenen wordt geschoven, van alles wat Satan veroorzaakt. Nog vrij recent noemde Midas Dekker, Nederlands meest bekende bioloog, God in dit opzicht zelfs een Sadist en stelde de vraag: “Waarom heeft de Schepper zoveel ellende geschapen?”

Jezus prikte deze ballon door. Hij zei: “De dief kwam om te stelen, te slachten en te vernietigen” Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10). Hij leverde het bewijs dat niet God de ellende geschapen heeft. Hij ging het land door, goeddoende en genezende allen die door de dui­vel overweldigd waren Handelingen 10 vers 38 (Hand. 10:38).

Paulus had hierover dus ook geen enkele twijfel: hij wist, ik wordt door die engel van Satan, deze boze geest, met vuisten geslagen, ik word door de boze gekweld in mijn lichaam.

Paulus komt in actie

En wat ga je dan doen als nieuwe schepping in Christus? Dan ga je de confrontatie aan met het rijk der duisternis. Je gaat geestelijk strijden, je gaat bidden. Dat deed ook Paulus. Hij bad, en nog eens en nog eens. En het heerlijke is: als wij bidden, krijgen we antwoord. Laat geen van ons daar ook maar een moment aan twijfelen.

Ook Paulus kreeg antwoord. Het was niet het antwoord dat hij ver­wachtte; hij verwachtte dat die ‘doorn in het vlees’ zou worden weg­genomen. Het was echter wél het antwoord dat God op dat moment voor hem nodig achtte. En laten we niet vergeten: God is een goede God, Hij geeft geen stenen voor brood. Maar het antwoord dat God geeft is soms anders dan wij denken of verwachten. Zo ook hier: God sprak: “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”.

Paulus had verwacht dat God die ‘engel van satan’ bij hem zou heb­ben weggenomen. Dat was natuur­lijk heel logisch geweest, maar het gebeurde niet. Integendeel, God gaf hem bij wijze van spreken een geschenk dat veel groter was dan hij in gedachten had.

Paulus’ reactie

Wat was de reactie van Paulus? Werd hij opstandig? Raakte hij in de war? Ging hij voor een vierde maal bid­den? Neen, Paulus wist heel zeker: Gód heeft gesproken, Gods Geest maakt me dit duidelijk. Ik denk dat dit één van de dingen is die we als kinderen Gods, naarmate we geestelijk groeien, ook meer en meer gaan leren. Dan laten we ons niet altijd beïn­vloeden door wat anderen zeggen, ook al zijn dat misschien kinderen Gods met goede bedoelingen. Natuurlijk kan Gods Geest ook tot ons spreken via de ander. Maar dan hebben we daar ook 100% zekerheid over.

Paulus wist: dit is het! Dit is wat ik nodig heb! De kracht van de levende God, temidden van alle omstandig­heden. Ook al voel ik me zelf zwak. Door Gods kracht in mij ben ik onoverwinnelijk.

Wat een nederlaag voor de duivel, wat een afgang voor het rijk der duisternis! Satan dacht: ik ga je net zo lang met vuisten slaan, tot je uit­eindelijk geheel bent uitgeschakeld. Maar opnieuw blijkt dat hij niet het laatste woord heeft.

Geen afwachtende houding

Nu moeten we niet gaan denken dat we een soort afwachtende houding moeten aannemen als we aangeval­len worden. Integendeel. Paulus ging tot actie over door te bidden (zoals ook van ons gewaagd wordt of door voorbede te vragen in de gemeente).

God gaf dat antwoord dat hij nodig had en wat op dat moment het beste voor hem was. In de zogenaamde ‘zwakheid van Paulus’ openbaarde zich de kracht van God. Daarom komt hij uiteindelijk ook tot de con­clusie: “Als ik zwak ben, dan ben ik machtig”. Je zou je afkunnen vragen: is dit niet een onoverbrugbare tegenstel­ling: ‘Gods kracht’ en ‘onze zwak­heid’? Laten we oppassen voor de gedachte: Dus ik stel toch niets voor, ik ben niets, wordt niets, ik ben zwak, enz.

Dan komen we weer in het negatie­ve circuit terecht waar de duivel ons zo graag wil hebben. Nee, God werkt niet buiten ons om, maar schakelt ons volledig in.

Denk aan wat er op de Pinksterdag gebeurde toen Gods Geest op de dis­cipelen viel. Er ontstond grote beroe­ring in de geestelijke wereld. Er waren bijzondere tekenen, maar ’t ging uiteindelijk om wat er met de discipelen gebeurde! (Gods Geest werd niet naast de discipelen uitge­stort, maar op, dat wil zeggen in de discipelen. Soms denk ik wel eens dat het sommige christenen meer gaat om de uiterlijke tekenen dan om de innerlijke kracht die God geven wil).

Gods kracht werkt niet onafhanke­lijk van ons, maar in en door ons. En ook als wij denken dat iets onmogelijk is, komt er iets moois uit tevoorschijn. Door onze onmogelijk­heid, schept God de mogelijkheid. God is creatief. Zoals Hij ons op cre­atieve wijze geschapen heeft, zet hij deze creativiteit in werking.

Een geweldig voorbeeld

Daarom kan ik niet anders zeggen: wat een geweldig voorbeeld voor ons christenen, die nu, in deze tijd leven, die behoren tot de eindtijdge­meente, waarvan Paulus zei dat het uiteindelijk een gemeente zal wor­den “stralend, zonder vlek en rim­pel, zodat zij heilig is en onbesmet”. Eigenlijk leven we in een geweldig heerlijke tijd: de tijd van herstel, waarbij elk waarachtig kind van God betrokken is.

Maar het gaat wel door de diepte heen. Elke oppervlakkigheid gaat verdwijnen. Het kaf verdwijnt, het koren blijft over.

En dan gaat het wel eens anders dan wij denken of verwachten. Maar wat geeft dat? Laten we God danken dat, als we Hem oprecht dienen, alle din­gen meewerken ten goede, omdat we met heel ons hart geloven in de Overwinnaar van Golgotha en deel­genoten zijn van Zijn overwinning.

Een God van wonderen

Er leeft in onze dagen een sterk ver­langen naar tekenen en wonderen. Laat ik voorop stellen: dat is een goed verlangen, God is een God van wonderen. En ik verblijd me met iedereen die zich verblijdt in de wonderen die de Heer doet. Ook in wonderen van genezing en bevrij­ding. Maar laten we niet verontrust zijn of in paniek raken als soms het wonder anders is dan wij verwach­ten. Eigenlijk is er dan sprake van geestelijke onvolwassenheid. Uit het verhaal van Paulus’ doorn in het vlees kunnen we leren dat God altijd het beste met ons voor heeft, ook al krijgen we soms een ander antwoord dan wij verwachten. En laten we vooral niet vergeten dat hét grootste wonder in ons leven al heeft plaatsgevonden, toen wij van een zondaar een kind van God wer­den, wij het rijk der duisternis ver­lieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen. Dat kan door geen enkel ander wonder wor­den overtroffen!

We hebben een goede God, die zich in Jezus Christus als zodanig heeft geopenbaard. Hij sprak “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed”.

En ’t heerlijke is: Hij wil zich ook in en door ons openbaren, want Zijn kracht wordt in onze zwakheid, en temidden van alle omstandigheden, volbracht.

Die omstandigheden kunnen soms niet gemakkelijk zijn. Paulus kon erover meepraten. Maar toch hoop ik dat u met hem kunt instemmen als hij schrijft, in 1 Korinthe 12 vers 9 en 10 (1 Kor. 12:09-10) hoe God tot hem sprak: “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”. En hoe hij daaraan toevoegt: “Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome… Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen terwille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig”.

 

Korte gedachten

Vrucht dragen door Truus van Kaam

Het voorjaar gaat komen. De verwachting is dat er weer volop fruit geoogst kan worden na de zomer. Als je de bomen van dichtbij bekijkt ontdek je hier en daar oude, dode takken. Wat aan de boom geen vrucht draagt wordt gesnoeid. Na verloop van tijd zie je dan weer jonge loten tevoorschijn komen; ze groeien hard. Het gevolg is dat in het najaar, als de vruchten geplukt worden, er een grotere oogst is dan het jaar daarvoor… Van Jozef lezen we in Gen. 49:22 dat hij ‘een jonge vruchtboom aan de bron’ was. Zo mogen ook wij een boom zijn die vrucht geeft op zijn tijd. De hemelse landman ziet uit naar de vrucht van de Geest in ons leven.

Gods geliefde door Duurt Sikkens

“Buiten Mij is er geen God”, zegt Jesaja meerdere malen. Met andere woorden geen enkele andere god is goed voor de mens. Alle andere godsdiensten of religieuze bewegingen zetten de mensen op een dwaalspoor en houden hen druk bezig. Van een ontspannen en gelukkig leven is geen sprake meer. Andere godsdiensten houden de mensen een spiegel voor waarin het beeld van de mens ellendig wordt vertekend. Die spiegels vertonen alleen maar zondaren, losers, nietswaardigen, volmaaktheid najagende hijgers, slaven, hyperactieven en ga zo maar door… En dan Jezus’ woord: “Ik zal jou rust geven”. Niks spiegels, maar Hem zien, van aangezicht tot aangezicht, God zien, herkend worden door Hem die jou ziet zoals je echt bent, al ben je nog zo gewond. Dat geeft rust, dat is je bestaansrecht, wantje bent Zijn geliefde”.

Geweld en zinloos geweld door Gert Jan Doornink

Wat is het verschil tussen geweld en zinloos geweld? Naar mijn mening is er geen verschil. Terecht lanceerde onlangs een student de stelling: ‘Zinloos geweld is net zo zinloos als geweld zinloos is’. Geweld vindt zijn oorsprong in het rijk der duisternis en is op geen enkele wijze verbonden met het Koninkrijk van God. Al in het Oude Testament lezen we over het woord des Heren, oorspronkelijk gericht tot Zerubbabel, maar nog van even grote betekenis: “Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt de Here der heerscharen” Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06).

 

Eer uw vader en uw moeder door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 6

Eer aan het voorgeslacht… om langer te leven?

“Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat de Here uw God, u geven zal” Exodus 20 vers 12 (Ex. 20:12).

Het eren van (voor)ouders

In veel niet-christelijke religies doet men aan voorouderverering. Dat betreft dan overleden figuren uit het voorgeslacht, want daarvan is (naar men denkt) het heil voor vandaag afhankelijk. De voorouders bepalen leven en voorspoed voor hun nog in dit leven aanwezige nakomelingen. En daarmee komt een mens dan onmiddellijk in de occulte sfeer terecht. Satan speelt er maar al te graag op in, teneinde grip op de mens te krijgen.

Het zal een ieder duidelijk zijn, dat we hierin niet dienen mee te gaan. Niet onze overleden (voor) ouders bepalen het wel en wee in hemel en op aarde, maar de Here God en onze Here Jezus Christus doen dat. Ten tijde van de totstandkoming van de oudtestamentische wet speelden dergelijke gedachten bij het volk van God geen enkele rol. Iedereen besef­te wel dat het uitsluitend de in levenden lijve aanwezige ouders betrof.

De relatie met je ouders

De relatie tussen ouders en hun (al of niet volwassen) kinderen, was in de tijd van Mozes van andere aard dan dat heden ten dage het geval is. Het was veel meer een kwestie van de nodige eerbied en ontzag voor hen hebben, dan dat er liefde of zelfs diepe genegenheid aan ten grondslag lag. De houding in die ti; van de doorsnee vader naar zijn kin­deren, was er één van een duidelijk autoritair karakter. Natuurlijk is het zo dat er van goed functionerende ouders best wel wat autoriteit uit mag gaan, maar dit had nooit mogen leiden tot een domi­nante rol van de vader in relatie tot z’n kinderen, ook al paste dat aardig in het cultuurpatroon van die dagen. Sommige Bijbelteksten uit het Oude- , maar toch ook wel uit het Nieuwe Testament, duiden op een openlijk aanwezige autoritaire achtergrond in de karakters van de bekleders van de vaderrol. Dat werd blijkbaar als vol­komen normaal gezien. Vandaar dat Eli’s slappe, toegefelijke houding naar z’n goddeloze kinderen, niet gezien werd als een tekort aan vader­liefde, maar meer als een manco aan vaderlijke autoriteit. Maar net zomin als een antiautoritaire opvoeding echt zoden aan de dijk zet, zal een met al teveel gezag beladen benade­ring van een kind het beoogde doel kunnen bereiken. Eerbied en ontzag voor de ouders hebben, past zeker in een gezonde ouder-kindrelatie. Maar een zowel ouders als kinderen als het ware ingeschapen liefdeband, is in een normaal gezinspatroon eigenlijk onontbeerlijk.

De liefde van Christus

Paulus schrijft in Romeinen 13 vers 8 tot en met 10 (Rom. 13:08-10), volgens Het Boek, het volgende: “Wij mogen bij nie­mand in de schuld staan. Maar één ding blijven we elkaar schuldig en dat is de liefde. Wie zijn medemens liefheeft, voldoet daarmee aan de wetten van God. Alle voorschriften die God aan Mozes heeft gegeven, zoals: ‘U zult trouw zijn in het huwelijk, niet moorden, stelen of verlangen naar iets dat van een ander is’, worden in dit ene gebod vervuld: ‘U moet de ander liefheb­ben als uzelf’. Wie van zijn mede­mens houdt, doet hem geen kwaad. Als er werkelijk liefde is, worden de andere voorschriften overbodig”. Met die hemelse waarheid kunnen we wat! In alles zullen ook ouders en kinderen die de Heer toebehoren, kunnen zeggen: “De liefde van Christus dringt ons”. Vanuit het beginsel van goddelijke liefde zullen de kinderen eerbied (ofwel: respect) voor hun ouders hebben. Maar ouders die vol van Gods Geest zijn, zullen net zo goed respect voor hun kinderen hebben. Zij zullen die niet als hun persoonlijk bezit beschouwen, maar als tot zelfstan­digheid opgroeiende persoonlijkhe­den die niet hun eigendom, maar dat van de Heer zullen zijn. In alles zullen ouders en kinderen door de liefde van Christus geleid worden. Is dat een ideaalbeeld? Misschien, maar we leven toch in de ontwikkeling van het zoonschap in onze levens en in die van onze kin­deren?

Nou, dat leidt regelrecht naar een alleszins ideale situatie toe! Als je als ouders respect af moet dwingen, schiet dat niet op. Dan zijn we nog niet ver boven het peil van de oud­testamentische wetmatigheid geko­men. Een zoon van God wordt niet gekenmerkt door het nakomen van allerlei voorschriften, maar door een onberouwelijke keuze vanuit een Gode toegewijd hart.

Lang zullen ze leven?

Wanneer kinderen Gods eerbied voor hun ouders hebben, is hun dan een lang leven op aarde beschoren? Worden dat stuk voor stuk respecta­bele grijsaards? Bij een vluchtig beschouwing van Exodus 20 vers 12 (Ex. 20:12) zou je dat inderdaad zeggen. Het Boek versterkt die indruk nog met de weergave: “Heb eerbied voor uw vader en uw moeder, dan krijgt u een lang en goed leven in het land dat u de Here uw God, u zal geven”. Dus: heb eerbied voor je ouders… en je wordt stokoud! Maar die betekenis mag je er niet aan geven.

Hierin wordt namelijk niet de mens apart aangesproken, maar het gehele volk. In het Oude Verbond wilde dat zeggen, dat het als natie lang in het beloofde aardse land zou mogen ver­blijven. In alle rust en vrede. In het Nieuwe Verbond mogen we eronder verstaan, dat het resultaat van het betonen van onderling respect en van het gezamenlijk beoe­fenen ervan naar onze Meester toe, ons een eeuwigdurend verblijf in Gods Koninkrijk garandeert. Niets meer, maar ook niets minder! En dat ondanks Paulus’ woorden in Efeze 6 vers 2 (Ef. 06:02), waar hij het beloofde land voor de heidenen van Klein-Azië wij­zigt. Want Jezus’ woorden gaan immers boven die van Paulus uit. En Hij zegt tegen ons: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld”. Op grond van Jezus’ woorden mag je dus stellen dat deze woorden boven het aardse niveau uitstijgen.

In het natuurlijke gezin

In de gezinnen van onze gemeenten zullen we nimmer op de wettische toer gaan. Daar is al genoeg ellende door tot stand gekomen! Je slaat je kinderen niet met de woorden Gods om de oren, want daar zijn Gods woorden niet voor bedoeld. De oren van je kinderen trouwens ook niet. We mogen Gods liefdevolle bood­schap doorgeven met het gezag dat de Heer ons daarin verleent. Maar dat werkt alleen op de manier die Jezus zelf ook altijd toepast, name­lijk gedreven door de liefde Gods. We lazen immers in 2 Korinthe 5 vers 14 (2 Kor. 05:14): “De liefde van Christus dringt ons”?

Als we Gods gedachten met harde hand op onze kinderen proberen over te brengen, zal dat bij hen tot een innerlijke verharding leiden of tot een geestelijke en natuurlijke puinhoop. Dat laatste in de zin van slaafse denken.

Waar we echter geleerd hebben van­uit de gezindheid van Christus bezig te zijn, zullen we dat in het klimaat van Gods liefde bij onze kinderen naar binnen kunnen brengen. Of ze dat bij het volwassen worden ook daadwerkelijk over zullen nemen, zal afhangen van de keuze van hun hart. En die mogen ze van de Heer (en dus ook van ons) in alle vrijheid maken!

In Gods huisgezin

Zou het er in het huisgezin van onze hemelse Vader anders aan toe gaan? Dat is niet aannemelijk. Als de plaat­selijke gemeente er een uitdrukking van is (en dat is ze!) zullen we elkaar ook in de gemeente geen wettische lasten opleggen. Je mag elkaar in alle vrijmoedigheid op Gods plannen en bedoelingen wijzen en op onze verantwoordelijkheden. Maar altijd in de liefde Gods. Met respect voor elkaar. Respect voor de oudsten van de gemeente en voor ieder ander met een door God gegeven bedie­ning.

Maar net zo goed met respect van de oudsten voor ieder ander die de Heer aan de gemeente heeft toege­voegd. Als dit niet mogelijk was, zou ik persoonlijk niet in staat zijn als oudste te functioneren. Maar het is niet alleen mogelijk, het is zelfs Gods bedoeling! Gelukkig maar, want alleen zó kan het plan van de Vader in onze levens openbaar komen.

In de mate van respect hebben van de één voor de ander zit geen enkel verschil. Het is immers hetzelfde respect dat ook de Heer voor een ieder van ons heeft. En zo worden onze dagen verlengd: vanuit onze tij­delijke beslommeringen in de rust van het bezig zijn in Gods eeuwige Koninkrijk.

We zouden Exodus 20 vers 12 (Ex. 20:12) voor deze tijd kunnen weergeven met: ‘Eer elkander, opdat uw dagen in het Koninkrijk van God tot in alle eeu­wigheid verlengd worden’. Zo mag je Exodus 20 vers 12 (Ex. 20:12) natuurlijk niet vertalen, want dan zou je daarmee de grondtekst geweld aandoen. Maar je mag het binnen het raam van het lichaam van Christus zo wel gééstelijk transponeren. Als je je dan maar wel realiseert, dat je de Schrift zo niet naar de letter weergeeft, maar naar de geest waarin het voor de tijd van het Nieuwe Verbond van toepas­sing is. En daar zijn we vandaag de dag nu juist mee bezig!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Zo langzamerhand kun je tot de ontdekking komen dat een mens een kost­baar en tegelijkertijd een kwetsbaar wezen is. Dat heb je meer bij fragiele kunstwerken. Ze kunnen soms zo gemakkelijk beschadigd worden door zinloos geweld. En dan zijn er brokken, splinters in je bestaan of er ontbreken dingen waarvan je wel het besef hebt dat ze origineel deel uitmaken van je persoonlijkheid, maar je bent ze kwijt. Een verdrietig-makende constatering; en dan heb ik het nog niet over de pijn van het gemis.

Eén van die dingen is je gevoel aan eigenwaarde. Bij vele mensen is dit een leegte in het bestaan. Je kunt dat een minderwaardigheid noemen, maar die

valt op wanneer je je gaat vergelijken met anderen. Het ellendige is datje dan wilt meetellen en je vult het ‘gat’ op met dingen die de bewondering van andere mensen zal afdwingen: een stu­die, een carrière, een positie. Ook een foute interpretatie van het evangelie van Jezus heeft ertoe bijgedra­gen: in de kleine kring van gelovigen wil men graag iemand zijn, het liefst iemand waartegen men op kan kij­ken… En mocht een gelovige het in zijn/haar hoofd halen daar iets van te zeggen, dan wordt er een god bijge­sleept, bij gebrek aan autoriteit, om deze of gene eens flink op zijn/haar nummer te zetten.

Deze dingen gebeuren en leveren nog steeds veel slachtoffers op en, tot mijn grote schrik, zijn sommigen er in hun mens-zijn beroerder aan toe dan vóór hun bekering. Sommigen verbitteren, anderen nemen ijlings de wijk naar een beter asiel, weer anderen proberen met hulp hun normale leven weer wat op het goede spoor te zetten, maar over­heersend is toch wel een enorm verdriet tengevolge van deze teleurstellingen.

Veel religieuze stemmen klinken momenteel op in de hemel en op aarde, de een nog dwingender dan de ander, met de teneur: Volg mij! En doe wat ik zeg, anders… Ik bedoel dit te zeggen: Herders met een fors minderwaardigheidsgevoel hebben doorgaans de niet te stuiten neiging om te gaan heersen over de schapen van God. En in deze tijd zijn er stemmen die je dan weer willen onderwerpen aan wetten en voorge­schreven regels en als schaap wordt je dan opgejaagd om het beter te doen dan goed voor je is. Stemmen die verde­len wie bijeen horen, die je zelfs inner­lijk verdelen, zodat je op ’t laatst aan alles twijfelt.

Ook zijn er stemmen die fanatiek over Jezus spreken en Hem zelfs een hogere plaats toedichten dan die van Zijn Vader, onze Vader.

Jezus heeft eens gezegd dat zijn scha­pen zijn stemgeluid herkennen en dat deze schapen geen vreemde stemmen zullen volgen, al klinken die nóg zo godsdienstig.

De stem van een goede herder is goed voor je ziel, daar gaat rust en veiligheid van uit, immers, bij zo’n herder ben je geborgen, die geneest je van innerlijke pijn. Zulke stemmen mag je best beproeven, want het gaat om jouw kost­bare en kwetsbare leven. Zulke herders zijn bescheiden, ze verheffen hun stem­men niet op straten en pleinen. Zulke herders gaan voorzichtig met je om wanneer je zwaar gewond bent. Je krijgt eindelijk, eindelijk rust in een grazige weide bij een stil meertje. Een goede herder herken je aan barm­hartigheid en mededogen. Dat is heel wat in deze tijd. En de schapen kunnen dan ontdekken hoe zeer God hen lief­heeft, zonder ooit meer bang behoeven te zijn. Je hoeft je nooit meer eindeloos aan te passen, je te laten vervormen, om ergens aan te moeten voldoen, immers, God heeft zo’n respect voor de werkelijke mens, voor jou dat, mét dat respect, jij weer terugkeert naar je wer­kelijke waarde die Hij aan jou hecht. Nooit meer bang zijn. En als je dat, ontroerd, hebt vastgesteld ben je in goede handen, de Zijne. Natuurlijk heb ik zelf ook het een en ander meege­maakt, doorgemaakt. En wanneer je de schade opneemt en de schande vaststelt, is het heerlijk te ervaren dat er broeders en zusters zijn die je ziel tot rust bren­gen, je de genegenheid van Vader laten zien door als goede herders zich over je te ontfermen. Mensen naar zijn beeld, je naasten, die je barmhartigheid bewij­zen in woord en daad. Iedereen die goede oren heeft begrijpt wat ik bedoel.

 

Een gedicht: door Duurt Sikkens

Jij

voortgedrevene

door storm en fluistering

ongetrooste

zo bang, zo moe

 

kom in de stille morgen

die Ik ben

 

Ik zal je hullen

in het parelmoer van Mijn geborgen­heid

je tooien

met de lazuurstenen van de hemel

met de robijnen van mijn bloed

geliefde.

 

Hebt zout in uzelf door Hans Bulthuis

Het evangelie van Marcus vertelt kort en bondig de bewogen levens­loop van onze Heer Jezus. Indringend en direct komen de ver­halen op de lezer af Hoofdstuk 9 is daar een duidelijk voorbeeld van. Eerst wordt de wonderlijke verheer­lijking van Jezus op de berg ver­haald. Voor de drie discipelen die daar getuige van waren, was dit hemels visioen een aangrijpende gebeurtenis. Onmiddellijk volgt de beschrijving van de bevrijding van de bezeten jongen, waar de andere discipelen geen raad mee hadden geweten. Jezus proclameerde daar de stelling dat alle dingen mogelijk zijn voor wie gelooft.  Vervolgens moest de Heer ingrijpen in het geruzie van zijn volgelingen over de vraag wie de meeste van hen wel was. Daarna gaf Hij uitsluitsel over de afwijzing van geloofswerkers die hen’ niet volg­den. Een schoolvoorbeeld van het veel voorkomend sektarisch denken, dat destijds ook al woekerde. En tenslotte eindigde Hij met een korte maar niet mis te verstane aanzeg­ging over levensheiliging, omdat een ieder met vuur gezouten zal worden. De boze geesten trachten immers elk kind van God te verzoeken en te verleiden tot zonde en afvalligheid. De Heer zelf stond in al deze ingrij­pende en problematische situaties onbeweeglijk als een ware hemelko­ning uit het rijk van God. Hij was bij machte erover te heersen door de wijsheid en de kracht van God in Hem. Hij was geladen met de vol­heid der godheid. Hij had ‘zout in zichzelf’. Daardoor overwon Hij keer op keer. Daardoor wist Hij te volhar­den. Daardoor kon Hij zijn discipe­len bewaren voor de zifting van de satan. Hij toonde hierin zijn groot­heid in God en wilde dit tevens op zijn volgelingen overbrengen. Vandaar zijn uitspraak: “Hebt zout in uzelf!

Zout

Zout staat voor bederfwerende kracht Het bewerkt duurzaamheid en zekerheid  van het product waar het aan wordt toegevoegd. Het geeft er smaak aan en behoudt het. Jezus gebruikte dit beeld voor de kracht en de heilzame werking van het goddelijke leven in de gelovigen. In het nieuwe verbond dat God met de mens sloot door het bloed van hef lam, kan Hij immers deel krijgen aan de goddelijke natuur. De Vader en de Zoon komen namelijk door de heilige Geest in hem wonen door de indompeling in zijn Geest. Indien daarbij het woord van God rijkelijk in hem is, zal in relatie met Jezus, een immense levenskracht ontwik­keld kunnen worden door het geloof. Zijn goddelijke kracht begif­tigt de gelovige met alles wat leven en godsvrucht voortbrengt. De kennis van Jezus, die Hij over­draagt op iedere ervoor ontvankelij­ke christen, staat daar ten dienste van. De gelovige wordt zodoende met kostbare en zeer grote beloften verrijkt. Hij is deelgenoot geworden van het eeuwige onvernietigbare leven dat in de Heer is. Dat leven is het licht voor jezelf en voor de omringende wereld. Door dit alles wordt de gelovige her­steld, geheiligd, gevormd en uitein­delijk geestelijk volwassen. Het maakt overwinning mogelijk op het rijk der duisternis en bewerkt onaantastbaarheid. Het geeft de gelovige de smaak en de geur van Christus, de sterkte en de heerlijk­heid van het zoonschap. Het ‘zout Gods’ bewaart hem ten eeuwigen leven. Als een heenwijzing naar deze heerlijke situatie sprak God destijds al tot Israël over ‘het zout van het verbond uws Gods” Leviticus 2 vers 13 (Lev. 02:13).

Het goddelijke leven in ons is de enige en blijvende kracht tot behoud van ons leven ten aanzien van Gods plan. Het evangelie in ons is een kracht tot volledig behoud. Het is bestand tegen elke vorm van verderf vanuit het rijk der duisternis. Ons leven krijgt zin en betekenis, doel en functie, waarde en inhoud. Het zout van Gods leven is zeer goed en maakt dat de ware christen ‘pit’ krijgt. Hij weet dan voor zichzelf wat hij is en wat hij wil en wat hij kan door de geladenheid van de Christus in hem.

Als de Heer ons aanzegt om dat goddelijke zout in onszelf te hebben, roept Hij op om ons ermee te laten doortrekken. Door overgave aan en meegaan in Gods willen en werken in de inwendige mens neemt Christus in de gelovige toe. Het is een rijpingsproces dat uitloopt op de volle openbaring van Jezus door hem.

In jezelf

Zout in jezelf hebben is een zeer persoonlijke zaak. Dat betekent een eigen keus maken, bereidheid en geloof in zijn voorziening en mening hebben. Het vraagt om een eenwording van je eigen geest met die van Jezus. Het is een samen­groeien met Christus tot een nieuw mens. Het is een zaak van het hart, van een alles of niets, van een tot één worden in hem. In jezelf is niet ‘aan’ jezelf. Niet de buitenkant van het bestaan beplak­ken met wat christelijke vormelijk­heid, Geen meelopen met en nadoen van wat anderen zijn en doen. Bij Jezus gaat het om volgelin­gen die in geest en in waarheid met Hem wandelen.

Het geloofsleven zal echt, zuiver en persoonlijk dienen te zijn. Het zal het eigen bezit moeten worden van iedere individuele christen. Paulus durfde te spreken over ‘mijn’ evan­gelie. Het betekent dat Gods woord je eigen vlees en bloed wordt. “Wordt navolgers van God”, schreef de apostel.

In jezelf is ook niet ‘in de ander’. Het jaar in jaar uit op de ander blij­ven steunen brengt namelijk slaven, weke christenen en onmondigen voort. Het wegkruipen in de plaatse­lijke gemeente, dus het naamloos opgaan in het collectief, werkt dat sterk in de hand. Eveneens het met de mond beroepen op wat ‘wij’ heb­ben terwijl dat niet in het eigen leven met vrucht functioneert, is klatergoud dat verbrandt bij het eer­ste het beste beproevingsbrandje. Slechts het jezélf eigen maken van de geestelijke zegeningen in Christus bewerkt verandering van heerlijkheid tot heerlijkheid. Alleen een daadwerkelijk, persoonlijk stre­ven om tot de eenheid van geloof en de volle kennis van Jezus te komen, leidt tot mannelijke rijpheid en vol­heid in jezelf. De Heer wil iedere afzonderlijke gelovige zó doen laten toegroeien naar Hemzelf. Het begint bij u! En die ander dan? “Wat gaat dat u aan, volgt gij Mij”, zegt Jezus.

Zout hebben

Het leven Gods valt ons niet auto­matisch als persoonlijk eigendom ten deel. Jezus zegt namelijk: “Bidt, zoekt en klopt”. Dan zullen we ont­vangen, vinden en opengedaan wor­den. Hij spoort ons dus aan tot actie, tot het nemen van initiatief. “Verzamelt u schatten in de hemel”, is eveneens zo’n advies. “Nadert Mij en Ik zal tot u naderen”, roept ook op tot bewegen. Het “drijft handel” (met de gegeven talenten), wijst in dezelfde richting.

Dit alles roept ons op tot handelen. Afwachten, passiviteit en het gedu­rig door anderen laten verzorgen houdt de christenen onder de maat. Hij verschraalt en wordt arm en naakt. Ook het eindeloos theoretise­ren zonder tot daden over te gaan, is een dood geloof, schrijft Jacobus. Alleen de christen die het woord Gods met de bijstand van de heilige Geest omzet in een dagelijks prakti­seren van het Jezusleven, ontwikkelt zout in zichzelf. Hij ‘heeft’ dan wer­kelijk iets van eeuwigheidswaarde. Die schat vergaat nimmer en is niet aan te tasten door mot, dief of roest. Zout in jezelf’ hebben’ begint bij het zelf in geloof verzamelen van de geestelijke goederen van onze erfe­nis in Christus. Het persoonlijk bezit ervan wordt vervolgens werke­lijkheid door het dagelijks uitleven van hetgeen geloofd wordt. Zó werk­te dat bij Jezus.

Hij is ook hierin ons grote voor­beeld. Door zijn rijke ervaring wil en kan Hij de leidsman van ons geloofsleven zijn, opdat het rijk en rijp wordt en veel vrucht gaat voort­brengen voor zijn God. Wat Hij zelf van zijn Vader hoorde en zag, zette Hij om in leven. Hij deed wat Hij de Vader zag doen. Daardoor is Hij nu wie Hij is en heeft Hij nu wat Hij bezit. Hij heeft zout in zichzelf. Zijn uitdrukkelijke wil is dat zijn volge­lingen dat levenszout eveneens in zichzelf zullen hebben.

Vaste spijs

De Heer liet zich bepalen door wat God over hem dacht en sprak. Op dezelfde wijze wil Hij dat wij ons laten bepalen door zijn woorden. Jezus zei bijvoorbeeld: “Ik weet van­waar Ik kom”. Dat wist Hij omdat God gezegd had: “Dit is mijn gelief­de Zoon”.

Wel, het evangelie zegt over de wedergeboren christenen dat zij (ook) uit God zijn 1 Johannes 4 vers 4a (1 Joh. 04:04a). En door het ontvangen van de heilige Geest worden zij zonen van God Galaten 4 vers 6 (Gal. 04:06). Dit zijn twee zeer funda­mentele zaken. Ze vormen het uitgangspunt voor hun nieuwe situatie en positie in deze schepping. Wie daar gelovig en vasthoudend van uitgaat, net als de Heer dat zelf deed, ontwikkelt de kracht en de grootte van zijn geestelijke status. Alles staat of valt met het vernieuw­de denken en gelovig belijden wat Gód zegt wie we zijn geworden in Christus. We hebben in principe deel gekregen aan zijn goddelijke natuur. De sleutels van het Koninkrijk der hemelen worden ons geschonken, als we serieus op zoek gaan naar kennis en inzicht in Gods plan. Wij hebben macht gekregen over de ganse legermacht van het rijk der duisternis en niets zal ons enige schade doen. Hebreeën houdt ons de belangrijkste geloofszaken voor die na het leggen van het gees­telijk fundament dienen te volgen voor de opbouw Hebreeën 3 vers 6; Hebreeën 6 vers 4 tot en met 6 (Heb. 03:06. Heb. 06:04-06). Daar is de vaste spijs voor gegeven. Daarmee verzamelen we zout in onszelf. Er wordt dan gesproken over genieten (grieks: eten, uit erva­ring weten) van de hemelse gave. Die gave bestaat in de overvloedige genade van de mens Jezus Christus Romeinen 5 vers 15b tot en met 17b (Rom. 5:15b-17b).

Het eerste gevolg daarvan is het deel krijgen aan de heilige Geest. Door die Geest komen de Vader en de Zoon eeuwig bij ons wonen. Er ont­staat een directe aansluiting van God met onze geest. Hierdoor kan alles wat naar zijn voornemen is, in ons gerealiseerd worden. In de Geest is Gods eigen, eeuwige leven en zijn onuitputtelijke kracht. Door het deel krijgen aan het goede woord van God voert de Heer ons het geheimenis binnen en roept Hij tot aanzijn wat niet is. Door het smaken (Grieks: eten, uit ervaring weten) van de krachten der toeko­mende eeuw herstellen we en door het gelovig hanteren ervan kunnen we anderen bevrijden en genezen. De mens wordt hierdoor verlicht. Wie deze leven brengende regens indrinkt en gewas voortbrengt, ont­vangt zegen van God.

Als Jezus

Paulus schrijft in 2 Timoteüs 1 vers 10 (2 Tim. 01:10) dat Jezus door het evangelie onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft. De Heer heeft eerst zelf dat evangelie van heerlijkheid uit de mond van God gehoord en het vervolgens zich eigen gemaakt. Gods woord werd vlees in Christus, doordat Hij gewillig aanvaardde en geloofde, het praktiseerde en ermee werkte. Dat getuigt van een totale eenwording van Hem met de gedachten, de Geest en het wezen van de Vader.

Hierdoor ontwikkelde het goddelijke leven in Hem, waardoor Hij kon zeggen dat “de Zoon gegeven is leven in zichzelf te hebben”. Dat is het zout! Het is onvergankelijk leven, door niets aan te tasten of te overwinnen. Het is van de hoogste kwaliteit, van goddelijk niveau en gehalte. Het is eeuwigheidsbestendig. Het bergt de grootste kracht in zich die maar denkbaar is. Het kan alles aan.

Dat leven, dat zout, biedt de Heer ons aan om niet. Wie zich daarmee verzadigt, door voortdurend het vlees en het bloed van Jezus te eten en te drinken, zal eveneens godde­lijk leven hebben in zichzelf. De eenwording met het woord en de Geest van God door Christus staat daar garant voor, maar is en blijft tevens de voorwaarde. De gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon begint, waar wij zijn woorden en geest in geloof aanne­men en vervolgens dagelijks uitwer­ken in onze handel en wandel. Zo worden we gaandeweg geladen met de Christus, vervuld met het leven Gods, doortrokken met het zout. Grijp dit eeuwige leven!

Zout der aarde

Alleen de met Gods leven gezouten christenen hebben iets te bieden aan de wereld. Hun zekerheid, hun pit, hun leven, hun geloof, hun liefde en hun gaven zijn inzetbaar voor de verloren mensheid. De wereld wacht niet op mooie vrome woorden, op uiterlijk religieus vertoon, op eigen­gereide en hardvochtige betweters, op mystieke zwevers en mens vererende dwepers, op kerkje spelende en om leerstellingen ruziënde chris­tenen. Dat alles is zout dat zijn kracht allang verloren heeft en nergens meer toe deugt. Het wordt weggeworpen en door de mensen vertreden, zegt Jezus in Matteüs 5 vers 13 (Matt. 05:13). Dat zien we in deze tijd helaas meer en meer gebeuren. De wereld schreeuwt om concrete oplossingen voor haar noden, vragen en problemen. Zij wil, en terecht, boter bij de vis. Geen eindeloos getheoretiseer, maar praktische hulp. Zij wil herders en leiders zoals Jezus is. Hij voegde steeds de daad bij zijn woord. Uit Hem vloeide het water des levens. De kracht Gods stroom­de uit Hem naar de mens in nood. Door zijn charismatisch handelen werden de mensen gered, bevrijd, genezen en gerehabiliteerd. Hij zette ze op de goede levensweg en gaf zelf het voorbeeld. Hij bezat zout in zichzelf, waardoor Hij een zout werd voor allen die in Hem geloofden. Zijn zout veranderde de mensen ten goede. Waar Hij geweest was en gewerkt had, liet Hij vernieuwde, bevrijde en gezonde mensen achter. Hij bracht door zijn bovennatuurlijk optreden hoop, levensmoed en toekomst voor hen. Hij schonk leven en overvloed en heeft alles wel gemaakt. En dat doet Hij nog steeds. Wie het zout Gods in zichzelf heeft, kan pas echt zout voor deze wereld zijn. Vandaar Jezus’ oproep om zijn zout in jezelf op te slaan. Vol worden van zijn woorden en zijn kracht, vol worden van zijn liefde en zijn geloof, vol worden van zijn gezindheid en zijn werken. Dit niet ter eigen schittering en streling, maar om in te zetten voor een verloren en kapotte wereld. Zulk dienstbetoon vatte Paulus in Kolossenzen 1 vers 29 (Kol. 01:29) in één zin samen: “Hiervoor span ik mij ook in, onder zware strijd, naar de wer­king, die in mij werkt met kracht”. Lezers, zoekt het zout Gods om zout der aarde te kunnen zijn in deze eindtijd. Weest, nu het nog dag is, bezig met de dingen die van boven zijn, waar Christus is. Wordt vervuld met Hem die alles in allen volmaakt. Hebt zout in uzelf!

 

In nevelen gehuld door Truus van Kaam

Het landschap is in de vroege morgen in nevelen gehuld. De zon komt er maar moeizaam doorheen.

Ons geestelijk leven kan hiervan een afdruk zijn: steeds nevelig, mistig, een helder zicht wil maar niet doorbreken.

In Psalm 139 vers 23 (Ps. 139:023) zegt de dichter: “Doorgrond mij, o God. en ken mijn hart, toets mij en ken mijn gedachten”.

Ook David had daar moeite mee, het begrijpen was hem te wonderbaar. Als we Hem willen gaan vertrouwen, in elk opzicht, zal het licht in ons gaan doorbreken. Het zal gaan stralen als een volle dag. We komen in een ruimte en gaan door de nevelen heen zien.

Paulus zegt in 2 Korinthe 6 vers 13 (2 Kor. 06:13): “Gij moet ook ruimer worden”. Een vreugdevol leven ontstaat in een diepe relatie met Hem. Het is zeker de moeite waard om hieraan te werken, opdat meer heil en heerlijkheid in ons gezien gaat worden.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

“Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Jezus op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrij­den, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren.

Want over engelen ontfermt Hij zich niet, maar Hij ontfermt zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekin­gen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen” Hebreeën 2 vers 14 tot en met 18 (Heb. 02:14-18).

Karin Amstrong en het beeld van God

Als we Karin Amstrong (55) mogen geloven heeft het beeld van een per­soonlijke God zijn langste tijd gehad. “God is een drieletterwoord dat we beter niet meer kunnen gebruiken”, verklaarde zij. Maar we hoeven haar natuurlijk niet te gelo­ven, want als waarachtige christenen weten we gelukkig wel beter. Wie is deze vrouw die vele boeken op haar naam heeft staan en hoe komt ze tot dergelijke uitspraken? Gerry van der List schrijft in een artikel over haar in Elsevier, dat de grote opgang van haar boeken (haar nieuwste boek is getiteld: ‘De strijd om God’) “vermoedelijk te maken heeft met haar modieuze opvatting van het hogere. In de hoop God te ontmoeten ging de Engelse op jonge leeftijd het klooster in. Toen het con­tact niet tot stand kwam en de katho­lieke congregatie in Tripton boven­dien een zeer benauwende omge­ving bleek, stortte ze in. Haar roe­ping vond de God zoekster pas toen ze zich in haar eentje, als ascetisch geleerde, geheel aan de wetenschap­pelijke studie van religie kon wijden. Hoewel ze dus afrekende met God, meent Amstrong, dat “dit niet wil zeggen dat elke godsidee afgeschre­ven moet worden. De mens is nu eenmaal een religieus wezen met behoefte aan spiritualiteit. Na een ‘donkere nacht van de ziel’ zal hij nieuwe beelden van God oproepen die inspiratie bieden. Dit is van groot maatschappelijk belang, omdat een samenleving zonder metafysi­sche basis een moreel houvast mist. Het godsbesef van Amstrong past bij deze tijd: -schrijft Van der List- er is ‘iets’, maar niemand weet wat pre­cies. Ze noemt zich een freelance monotheïst met boeddhistische trek­jes, die graag het beste uit de wereld­godsdiensten wil combineren. Ze gebruikt zelfs de muziekterm ‘samp­len’ voor haar levensbeschouwelijke aanpak, Door hier een stukje van dit en daar een beetje van dat te nemen probeert ze een zinvol geheel te creëren”.

Het is duidelijk dat door deze opmerkingen de aap uit de mouw komt. Karin Amstrong stelt alle wereldgodsdiensten op één lijn en gaat geheel voorbij aan het unieke van het werkelijke geloof in God, namelijk Christus. Johannes is zeer duidelijk als hij schrijft: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggebo­ren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen ken­nen” Johannes 1 vers 18 (Joh. 01:18). Het werkelijke beeld van God werd en wordt alleen in en door Christus geopenbaard. Hijzelf maakte dit ook zeer duidelijk, onder andere met de opmerking aan Tomas Johannes 14 vers 7 (Joh. 14:07): “Ik ben de weg en de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij”.

New Age is over en uit

Bovenstaande kop werd niet door ons bedacht maar troffen we aan als blikvanger op de voorpagina van het opinieweekblad HP-De Tijd. Het opschrift werd verder nog aangevuld met de opmerking: ‘Maar we hebben er allemaal iets van meegekregen’. Het artikel in het blad werd samen­gesteld door Annemiek Ledaire en vertelt eerst iets over de ondergang van het bekende spirituele centrum ‘Oininio’, het paradepaardje van Ronald Jan Heijn. vervolgens blijkt dat allerlei ‘New Age-mensen’ nu te kennen geven dat ze er niets meer mee te maken willen hebben. Enkele voorbeelden: George Hulskramer, verkoper bij de eerste esoterische boekwinkel in Nederland, zegt: “Ik zou niet graag zien dat mijn winkel ‘new age’ wordt genoemd. Dan liever ‘old age’.”

Boekverkoper Roel Ottens, hoofd van Oininio’s boekwinkel: “New Age bestaat niet. Het is bedacht door de media”.

Annemiek Leclaire schrijft: “Hoewel aromatherapie, geneeskrachtige edelstenen en de ‘morfogenetische Resonantie’ van bioloog Sheldrake ver van elkaar afliggen, zijn er genoeg overlappingen om new age een beweging te noemen. Volgens Wouter Hanegraaff, de voornoemde hoogleraar hermetische filosofie, wijzen alle therapieën, theorieën en cursussen dezelfde dominante wes­terse waarden af.

Zo is er een gedeeld verzet tegen het rationalisme van de gevestigde wetenschap dat de mens tot een bio­chemisch product, maar ook tegen het van hogerhand opgelegde, dog­matische geloof van het christen­dom. Alle elementen van new age bieden een alternatieve manier van leven, één waarvan het holisme de basis vormt: de gedachte dat alle mensen in diepste wezen met elkaar, de natuur en de kosmos zijn verbonden. Door innerlijke verdie­ping – van psychotherapie tot medi­tatie – kan de allesomvattende levensstroom worden ervaren. Een ander -we citeren nog steeds Annemiek Leclaire- gemeenschappe­lijk kenmerk van de afzonderlijke uitingen van new age, is het opti­misme over de menselijke ontwikke­ling. Zolang je ‘aan jezelf werkt’, kunnen alle obstakels voor een volle­dige ontplooiing worden overwon­nen. Dit groeiproject hoeft niet beperkt te blijven tot het aardse leven; een mens mag er meerdere levens over doen (reïncarnatie -red.). Het eigenlijke begin van de bewe­ging is lastig te markeren; oprichters zijn er niet.

Volgens Wouter Hanegraaff begin­nen de eerste contouren zich af te tekenen bij UFO-clubjes in de Verenigde Staten, eind jaren vijftig. De leden geloofden dat de UFO- bestuurders wezens van een hogere orde, de mensheid voor een op han­den zijnde wereldondergang pro­beerden te waarschuwen. Wie de tekenen verstond, zou, zodra de rampen zich voltrokken, door boven­natuurlijke hulp in veiligheid wor­den gebracht, om daarna, op de lege aardbol, een nieuwe harmonieuze samenleving op te kunnen zetten: de New Age”.

Godsbeleving

Duidelijk is dat de New-Age aanhan­gers een nieuw soort godsbeleving wilden, want zo wordt in het artikel verwoord, “de spirituele praktijken waarmee ze dit zouden realiseren, waren gedeeltelijk afkomstig uit de westerse esoterie; een verzameling opvattingen en bewegingen die zich door de eeuwen heen tegen het gevestigde christendom en de aardse rationaliteit van de wetenschap had­den verzet. In deze diffuse verzame­ling, waartoe ook theosofie en antro­posofie worden gerekend, lag een sterke nadruk op ‘gnosis’: de inner­lijke, persoonlijke ervaring van het goddelijke,

Deze godsbeleving leek democrati­scher dan die van het geïnstitutiona­liseerde christendom, waarin de goddelijke openbaring slechts was voorbehouden aan een handjevol ingewijden. “Het is niet gek”, schrijft Hanegraaff in zijn dissertatie ‘New Age Religion en Western Culture’, “dat mensen die tegen de ‘mainstream’ cultuur in opstand kwamen, in dit erfgoed naar inspira­tie zochten”.

Dat wat de protestgeneratie aan oude wijsheden selecteerde, werd vertaald naar de moderne tijd. Traditionele Europese aspecten, zoals tarot, runen en vrijmetselarij, werden gecombineerd met inzichten uit het boeddhisme, hindoeïsme, sjamanisme”.

Tot zover Annemiek Leclaire in HP- De Tijd. We hebben met opzet nogal wat geciteerd uit dit artikel, om iets meer inzicht te krijgen in de achter­gronden van het new age denken. New Age mag dan als beweging wat minder zichtbaar zijn geworden, het is een duidelijke zaak dat het den­ken van velen er door is aangetast, ook binnen de wereld van het chris­telijk denken en geloven. Vooral bij hen die menen dat alle wereldgodsdiensten wel wat goeds in zich hebben en het uiteindelijk toch allemaal één gaat worden, heeft het new age denken wortel gescho­ten.

Een geweldige taak is hier wegge­legd voor de werkelijke gemeente van Christus, voor hen die het nieu­we leven van Christus in zich heb­ben. Niet alleen met onze woorden, maar vooral door het in praktijk brengen van wat wij geloven, ook in het gewone alledaagse leven, zal dui­delijk dienen te worden wat het bete­kent in gemeenschap met de leven­de God te leven.

 

Het ware leven (gedicht) Piet Snaphaan

“Ik ben een vreemde geworden

voor mijn broeders,

een onbekende voor de zonen

van mijn moeder;

want de ijver voor Uw huis heeft mij verteerd,

en de smaadwoorden van wie U smaden,

kwamen op mij neder” Psalm 69 vers 9 en 10 (Ps. 069:009-010).

 

Profetisch werd het hier beschreven

en door Gods Geest werd het verstaan,

voor wie het was bestemd ten leven

Jezus Christus was zijn naam.

 

Hij was ’t die Gode deed behagen

als de Zoon van God, en aller Heer,

smaad en hoon heeft Hij verdragen

alles kwam op Hem terneer.

 

Hij werd veracht, de man van smarte

was onbekend, en onbemind,

wie toch ging Hem ter harte

weinigen waren Hem goed gezind.

 

Zijn ijver heeft Hem doen verteren

zijn ijver voor het huis van God,

het was zijn lust om God te eren

om te voldoen aan Zijn gebod.

 

Hij was gekomen voor de zijnen

doch zij hebben Hem niet aanvaard,

toch heeft Hij het duister doen verdwijnen

het ware licht bracht Hij op aard.

 

Hij heeft zichzelf aan ons gegeven

als Zoon van God, als levend brood,

opdat wij waarlijk zouden leven

een eeuwig leven, ook na de dood.

 

Zo mochten wij Hem leren kennen

als Herder, leraar van Gods Woord,

aan Hem ons hechten, aan Hem gewennen

Hij bracht ons het ware leven voort.

 

Aan Hem dan ook de eer en glorie

voor Zijn ijver voor Gods huis,

voor Zijn gemeente, de victorie

Hij bracht ons bij de Vader thuis.

De wapens waarmee wij strijden ¿?

Het woord ‘strijd’ heeft bij vele christenen nogal een beladen klank. Vaak denkt men aan de vele conflicten en verschillen van inzicht, soms ontaardend in ruzies, die er tussen christenen bestaan. Men strijdt dan om het eigen gelijk te halen, maar dat is niet de strijd die we als christenen hebben te voeren. Paulus schrijft in 1 Timoteüs 1 vers 19 (1 Tim. 01:19) over “de goede strijd te strijden met geloof en met een goed geweten”. Hij roept zijn medewerker op déze strijd te strij­den 1 Timoteüs 6 vers 12 (1 Tim. 06:12) en geeft in zijn tweede brief aan hoe hij zelf deze strijd gestreden heeft 2 Timoteüs 4 vers 7 (2 Tim. 04:07). De ‘goede strijd strijden’ is dus in de eerste plaats een kwestie van geloof. Vertrouwen op God en gebruik maken van de ‘wapens’ die Hij ter beschikking heeft gesteld. Dat zijn uiteraard geestelijke wapens, want we kunnen alleen maar succesvol strijden als we dat doen vanuit onze plaats in de gees­telijke wereld. Zoals Paulus ook duidelijk uitlegt aan de gemeente te Efeze zie Efeze 6 vers 10 tot en met 18 (Ef. 06:10-18). Bij deze ‘geestelijke wapens’ den­ken wij primair aan het gedoopt en vervuld zijn met Gods Geest. Zonder deze geestelijke krachtbron in ons zijn we onmogelijk in staat te strijden totdat de overwinning daar is. Maar ook het ‘woord van ons getuigenis’ is een krachtig wapen. Zijn wij één geworden met de woorden van Jezus en spreken en handelen wij in Zijn naam? Wie geestelijk bewapend is en deze wapens, onder de leiding van Gods Geest hanteert, zal in deze eindtijd stand kunnen houden temidden van alles wat uit het rijk der duis­ternis op ons afkomt. En dat is heel veel, want ook de vijand wordt, in de tijd die hem nog rest, steeds veel venijniger en geraffineerder in zijn tactiek en aanvallen en wie niet op zijn hoede is wordt telkens weer door hem gevloerd. Ook de vijand bewapend zijn onderdanen, dat betreft dus allen die buiten de Gemeente van Christus leven. Daaraan moesten we denken toen we de paginagrote krantenkop lazen: ‘Moderne mens wapent zich tegen oerangst’. In het artikel over dit onderwerp wordt de verschijning van het boek ‘De magische kracht van amulet, mas­cotte en talisman’ aangekondigd. Het boek is geschreven door de bekende schrijver Desmond Morriy (71) die dertig jaar geleden het boek ‘De naakte Aap’ op de markt bracht. Dit boek waarin aangrijpen­de observaties van mens en dier worden beschreven bereikte een miljoenenpubliek. Desmond die daarnaast meer dan dertig andere boeken over verschil­lende onderwerpen op zijn naam heeft staan, schrijft in zijn nieuwe boek over de ‘oerangst’ die in ieder mens aanwezig is en die hij tracht te bestrijden door het (bij zich) dra­gen van allerlei attributen en amu­letten, waarvan men meent dat er een beschermende werking van uitgaat.

Desmond zegt zelf totaal niet bijgelovig te zijn. Maar ook niet gelovig, zegt hij erbij. Hoe het zij, als gelo­vigen laten we ons niet in met deze wapens. De angst heeft plaats gemaakt voor geloof, onvrede door vrede, haat door liefde, leugen door waarheid, kortom: het nieuwe leven van Christus is in ons! En ook al leven we nu nog in een periode dat we geroepen zijn gees­telijk te strijden, met Paulus kun­nen we getuigen dat de “wapenen van onze veldtocht niet vleselijk zijn, maar krachtig voor God tot het slechten van bolwerken” 2 Korinthe 10 vers 4 (2 Kor. 10:04).

 

Zoekend bezig naar ontwikkeling door Jildert de Boer

In dit artikel komen een aantal hartenkreten in de praktische strijd gebo­ren aan de orde. Ongetwijfeld haalt de beschreven zoektocht langs een paar onderwerpen het een en ander overhoop. Daarbij hebben we geens­zins alle wijsheid in pacht en even­min de oplossingen in onze broekzak zitten.

Vandaar een zoekend bezig-zijn, om al tastende te vinden en te trachten de wil van de Heer te verstaan. In de nood komt het er te meer op aan in Wie we ons vertrouwen stellen. Gods bedoeling is altijd geestelijke ontwikkeling via de weg van loute­ring. Die loutering leidt tot verede­ling, tot een kwaliteitsleven met een verdiepte inhoud. In de crisis van ons leven, of in een gemeentecrisis is het zaak in geloof en geduld te volharden zonder het bijltje erbij neer te gooien.

Tot die opgeef-houding wil de boze ons verzoeken, maar in geloof stalen we onze geestelijke spieren en mogen we op onze geestelijke benen blijven staan. In onze strijd zijn we afhankelijk van de Heer en Hij vormt ons dwars door teleurstellin­gen heen, zodat wij geen ‘zielig hoopje mens’ worden of blijven, maar ons kunnen verblijden in het doel dat de Heer met ons beoogt: de levende hoop tot de heerlijkheid van de zonen Gods!

Houd moed temidden van…

Jezus sprak: ‘In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houd goede moed, Ik heb de wereld overwon­nen” Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33). In de Amplified vertaling wordt verdrukking omschreven met: frustraties, teleur­stellingen en ontgoochelingen. Welke christen kent niet de teleur­stelling in een medechristen? Wie heeft er nog nooit een onrechtvaardi­ge behandeling van medebroeders meegemaakt? Kan het gebeuren dat het bouwen van de gemeente frus­traties oplevert? Is ontgoocheling van gemeenteleden denkbaar als voorgangers in een ernstige zonde vallen?

De vijand is er als de kippen bij om voeding te verstrekken aan gevoe­lens en gedachten van frustratie, teleurstelling, ontmoediging en ont­goocheling. Jezus leefde zelf op aarde ook in bezet gebied en Hij kende de listige intriges van de over­ste van deze wereld. Hij roept ons op om evenals Hij dwars door alles heen goede moed te houden en met Hem te overwinnen! De vijand der mensen is er doorlo­pend op uit ons beentje te lichten. Als het even kan onderneemt hij zijn pogingen om ons onderuit te halen. Wij kennen de situaties dat in ons leven het ‘geduvel’ op ons af komt. Dan mogen wij leren ons te oefenen in het strijden van de goede strijd des geloofs. Er is waakzaam­heid vereist, om niet tot mismoedige gedachten te komen als het in het zichtbare, naar wat voor ogen is, volop tegen zit. De Heer is er echter ook nog en Hij wil ons daar door­heen halen!

Moeiten rondom het werk. Worden wij werkeloos dan voelen we ons misschien verworpen in ons maatschappelijke functioneren en een ‘afdankertje’ onder de mensen die ons kennen. Nu komt het er temeer op aan dat wij helder voor onze (geestelijke) ogen hebben hoe­veel wij waard zijn in Gods ogen. Op die manier blijven wij in onze opstelling en houding fier overeind in vertrouwen op God dat Hij in deze omstandigheid uitkomst zal geven en dat wij ondertussen volop nuttig blijven.

Op ons werk kunnen wij ook in nij­pende omstandigheden terechtko­men. Laten wij dan de mentaliteit van Christus zien? Of wordt het onrecht van een ‘verkeerde’ baas 1 Petrus 2 vers 18 (1 Petr. 02:18) ons te heet onder de voe­ten, waardoor we niet heel anders dan de meesten reageren? De gezindheid bereidwillig dienst­baar te zijn als aan de Here en niet aan mensen Efeze 6 vers 7 (Ef. 06:07) is een schit­terende christelijke deugd. “Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte als voor de Here en niet voor men­sen” Kolossenzen 3 vers 23 (Kol. 03:23) is hier ons oefenter­rein. Op dit gebied is het zoeken naar het naar behoren verrichten van je dagelijks werk zonder een slaaf van je werkgever te zijn, of zo door je aardse werk opgeslokt te worden dat je er gestrest van raakt.

Moeiten in het gezinsleven

Ons gezin is een “proeftuin”, waar wij van alles tegenkomen, om er ons (geestelijke) voordeel mee te doen. Als het echter lijkt dat het met een kind slecht gaat, dan dienen we te leren die proef te doorstaan. Dat wil zeggen: niet bij de pakken neer te gaan zitten, maar door- te- blijven- staan in volhardend geloof en gebed. En: door te gaan met het geven van warmte, je kind te heiligen, en zicht te hebben op mee dienende engelen, ook al zie je nog geen uiterlijke resultaten.

De dienst thuis goed vervullen is de eerste prioriteit voor iemand die ook graag in de gemeente wil dienen 1 Timoteüs 2 vers 10 tot en met 13 (1 Tim. 03:10-13). Daar worden we allereerst op de proef gesteld. Vangen we daar de kleine vossen van ergernis en irritatie? Hoe is mijn eigen houding en toon ten opzichte van een kind? Als het nodig is gedrag te corrigeren, dan is het van enorm belang niet het kind zelf af te wijzen (“jij bent ook altijd…”). Durf ik mijzelf kwetsbaar op te stel­len tegenover mijn kinderen? Zijn wij bereid te investeren in onze ‘inboorlingen’ dichtbij? In het laatste vers van het Oude Testament lezen we dat God (eerst!) de harten van de vaderen tot de kinderen terugvoert en (dan!) het hart der kinderen tot hun vaderen Maleachi 4 vers 6 (Mal. 04:06). Voor het leiden van een gezin is heel wat stuurmanskunst vereist, om zonder averij tussen de klippen door te varen en vaak is het zoeken naar de goede koers. We zijn om raad ver­legen, maar niet radeloos. Het is bidden om wijsheid van God, om goede keuzes en doeltreffende beslissingen te nemen. Als wij daar in de eerste plaats een reddend werk verrichten, dan zijn wij tevens geschikt om de gemeente en anderen te dienen. Het huwelijk vraagt om blijvende investeringen, teneinde elkaar te ver­staan, te blijven communiceren, elkaar te begrijpen en elkaar aan te voelen. Dat zijn dingen die ons niet komen aanwaaien, maar die tijd en inzet vergen.

Als de harmonie op sommige pun­ten onder druk staat, hoe gemakke­lijk is het dan langs elkaar heen te leven, of zelfs elkaar te verwijten, in plaats van te werken aan begaanbare wegen, om samen verder te gaan. Soms is het zoeken naar wijsheid waar te spreken en waar te zwijgen en te wachten. Het doorduwen van eigen mening ligt naar de mens gesproken dichtbij. Het leren reke­ning houden met elkaar is de koninklijke weg, waarop je zoekt het voor de ander fijn en aangenaam te maken.

Moeiten in de gemeente

De gemeente is een werkplaats of een bouwplaats. Daar wordt geschaafd en geschuurd en zodoen­de worden wij aan elkaar geslepen. “Zoals men ijzer met ijzer scherpt, zo scherpt de ene mens de andere” Spreuken 27 vers 17

(Spr. 27:17).

In de gemeente gebeuren echter nog een heleboel onbegrijpelijke dingen, die je onder christenen feitelijk niet verwacht, maar die vallen onder de categorie ‘vleselijk’. Kan ik dan de dingen die gebeuren overgeven aan Hem die rechtvaardig oordeelt? 1 Petrus 2 vers 23 (1 Petr. 02:23). Ben ik in staat om het kwade te overwinnen door het goede? Romeinen 12 vers 21 (Rom. 12:21). Als ik aanstoot neem, dan loop ik het gevaar mij te branden aan een geest van kritiek en oordeel. Maar waarom groet hij me niet? Hoe komt het dat ik zo’n koud antwoord van haar krijg? Waarom word ik gepasseerd voor die taak? Enzovoort.

De hoofdzaak in deze dingen, en vele meer, is dat God mij kan veran­deren en dat ik begrip krijg voor de ander, zelfs als hij/zij het bewust of onbewust fout doet voor zover als ik kan zien…(ik heb echter ook ‘blinde vlekken’ en interpreteer nog niet vol­komen).

Scheid ik de veelal goedwillende mens van de machten der duister­nis, of ga ik dan toch nog bij vlees en bloed (het menselijke inzicht) te rade en voer ik de strijd op het natuurlijke vlak door bijvoorbeeld een discussie aan te gaan die tot niets nuttigs leidt?        

De boze blokkeert maar al te graag de broederschap en tracht ons door kleine misverstanden op het verkeer­de been te zetten. Zoeken wij dan contact en gemeenschap met elkaar of laten wij ons door de lagen van de tegenstander, die ons focust op het zichtbare bij de ander, in de luren leggen?

Hier kunnen wij zoeken naar ont­wikkeling van gemeenschap als wij ons door de Geest laten leiden en niemand meer naar het vlees te ken­nen. In zo’n klimaat wordt de broe­derschap opgebouwd en wordt er gewerkt aan relaties met een gezindheid vanuit het hart elkaar echt te ontmoeten. Het is een kostbare zaak in gemeente bouw oog te hebben voor de enke­ling, opdat die tevoorschijn komt. In de bediening van Jezus valt het ons telkens weer op dat Hij niet slechts de schare leerde, maar bovenal oog en hart had voor de individuele mens in nood.

We denken bijvoor­beeld aan de gesprekken, die voor ons staan opgetekend, met Nicodemus en met de Samaritaanse vrouw in Johannes 3 en 4.

Op zoek naar genezing

Velen zijn teleurgesteld dat -ondanks de herontdekking van de geloofs- en gebedsgenezing- niet allen genezen worden. We verlangen naar een ont­wikkeling, waarbij ook de gaven van genezing in de gemeenten beter tot functioneren komen. Bij het zoeken naar genezing en het op de bres staan voor zieken kwam mij de geschiedenis van Jezus in Markus 8 vers 22 tot en met 26 (Mark. 08:22-26) te binnen. De eerste keer dat Jezus in dat ver­haal een blinde de handen oplegt, heeft als resultaat dat hij de mensen als bomen ziet wandelen. Dan staat er zo leerzaam: “vervolgens legde Hij weder de handen op zijn ogen, en hij zag duidelijk en was hersteld. En hij zag voortaan alles scherp”. Jezus genas hier in twee etappes en Stat is iets om over na te denken! Natuurlijk geloven wij in directe, instantelijke genezing. De praktijk leert evenwel dat de genezing vaak ook in een proces, door strijd heen, al dan niet met hulp van artsen, tot stand komt. Bovendien hebben wij onze worsteling met nog niet gene­zen zieken en herinneren we ons gelovigen, die ondanks aanhoudend en intensief gebed om genezing, toch overleden zijn. Op onze vragen in deze hebben we nog niet altijd een helder antwoord, maar we zijn zoekend bezig naar meer licht op dit terrein. Wij die bezig zijn met aankomend zoonschap merken dan, dat we nog niet alle wetmatigheden in de geestelijke wereld kennen, waardoor de resulta­ten die we op grond van Gods woord verwachten, soms nog uitblijven. Toch is het wezenlijk geloof en hoop voor de zieken te verkondigen en ze desnoods vele keren de handen op te leggen, zoals de Heer ons opdroeg. Van het allergrootste belang is dat Satan onze inwendige mens niet kan aantasten met zijn geloof ondermijnende activiteiten, zodat wij, als ons lichaam wordt aangetast, de innerlijke vrede kunnen bewaren in vertrouwen op de Heer, die uitkomst geeft.

Op weg naar het zoonschap willen wij leren werken met de krachten der toekomende eeuw en oefenen wij ons in het anticiperen op die tijd! Al tastende willen wij meer wijsheid van de Heer opdoen en balanceren wij tussen het ‘reeds’ en het ‘nog niet’.

Sektarische neiging

Als je gevormd bent door een per­soon of richting, die bepaalde unie­ke dingen heeft, dan kun je in de verzoeking komen te denken: ‘wij zijn het, wij hebben het en wij weten het’. Er ontstaat dan een sek­tarische tendens, die je isoleert van andere christenen die je mogelijk in de naam van de Heer iets te zeggen hebben, zelfs als er in ons midden dingen zijn geopenbaard, die je elders in de christenheid tamelijk weinig tegenkomt. In voorzichtigheid en met wijs beleid geloof ik dat het van geestelij­ke volwassenheid getuigt als wij ver­bindingslijnen leggen in den lande, om -waar mogelijk- anderen tot zegen te zijn en omgekeerd geze­gend te worden door datgene wat de Heer aan anderen heeft toever­trouwd.

Uiteraard kan het daarbij voorko­men dat je lang niet altijd waarachti­ge broederschap vindt of ontmoet. Het Babylonisch-religieuze is groot en onderscheiding van geesten is onontbeerlijk! Dat ontslaat ons ech­ter niet van de roeping om gemeen­schap te zoeken met de oprechten van hart en de getrouwen in den lande. De opdracht luidt: “Verzamelt Mij mijn gunstgenoten, die met Mij het verbond sluiten met offers” Psalm 50 vers 5 (Ps. 050:005) en: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met hen, die de Here aanroe­pen uit een rein hart” 2 Timoteüs 2 vers 22 (2 Tim. 2:22).

Gemis aan identiteit

De tegenovergestelde beweging ont­staat als er identiteitsverlies optreedt en het niet meer zoveel uitmaakt wat je leert en gelooft, zodat men zich gemakkelijk associeert met de brede evangelische wereld. Op die toer glijdt men gemakkelijk uit naar dubieuze manifestaties als het ‘val­len in de geest’ en dergelijke. Zonder elitair of fanatiek te zijn mogen wij dankbaar zijn voor het geheim van de ‘hoge weg’ door de hemelse gewesten, als deze heerlijke inzichten tenminste tevens praktisch omgezet worden in leven Gods. Het is van geweldig groot belang dat wij balans zoeken tussen gezonde leer en leven en tussen Woord en Geest, tussen openheid voor ande­ren en bewaring van het goede in ons door de Heer aangereikte inzichten. In dit heilzame evenwicht komen wij niet in de ‘sloten’ aan weerskanten van de weg, namelijk aan de ene kant de verabsolutering van de boodschap, die soms een bepaalde hardheid in opstelling met zich meebracht, en aan de andere kant de nivellering van de bood­schap, die soms een bepaalde onver­schilligheid ten aanzien van de leer veroorzaakte. Hoe goed is het als ons getuigenis luidt: “Ik wandel op het pad der gerechtigheid, midden op de wegen van het recht” Spreuken 8 vers 20 (Spr. 08:20). Laten wij zoekend bezig blijven naar een positieve ontwikke­ling en een zuivere koers naar Woord en Geest!

 

De strijd om het geloof door Wim te Dorsthorst

 

“Geliefden, daar ik mij in alle opzichten beijver u te schrijven over ons gemeenschappelijk heil, zie ik mij genoodzaakt het te doen met de vermaning tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is” Judas 3 (Judas 01:03). “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk” 2 Korinthe 13 vers 5 (2 Kor. 13:05).

Dat zijn best confronterende woor­den van twee dienstknechten van Jezus Christus, die gelovigen van deze tijd wel iets te zeggen hebben. Judas zegt dat het zijn grote verlan­gen is om te schrijven over het gemeenschappelijk heil. Het heil dat in Jezus Christus open­baar is gekomen is zó allesomvat­tend voor het leven, zó verheffend voor de mens, zó vol gelukzaligheid, dat het altijd weer vreugdevol is om er mee bezig te zijn. En het was ook de diepste wens van Judas daar over te schrijven.

Maar zegt hij, terwijl ik niets liever wil, zie ik mij toch genoodzaakt het te doen met de vermaning: “tot het uiterste te strijden voor het geloof, dat eenmaal de heiligen overgeleverd is”.

Waar zo’n groot heil voor de mens geopenbaard wordt, ontbrandt ken­nelijk ook een grote strijd in de gees­telijke wereld om de mens dat heil te ontfutselen of in ieder geval krachte­loos te maken.

Judas zegt: ‘Daarom moet ik jullie vermanen tot het uiterste te strijden, voor het geloof dat eenmaal de wereld is overgegaan in de begintijd, en de heiligen gepredikt is’. Waarschijnlijk heeft Judas niet kun­nen voorzien dat zijn briefje, nu zo’n 1950 jaar later, zo actueel zou zijn. Het is een echte eindtijd-brief en veel van wat hij schrijft zien we al volop in werking!

De apostel Paulus heeft het over het­zelfde heil als Judas, als hij zegt: “Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf. Of zijt gij niet zo zeker van uzelf, dat Jezus Christus in u is? Want anders zijt gij verwerpelijk”. Woorden om eens bij stil te staan, omdat ze zeker ook op deze tijd, waarin wij leven, betrekking hebben en van toepassing zijn. Stel uzelf op de proef en onderzoek uzelf. Maak de balans maar eens op! Een aansporing die nuttig is voor iedere gelovige om zo af en toe eens pas op de plaats te maken en zich­zelf het een en ander af te vragen. Te kunnen geloven is één van de schitterende vermogens die ieder mens van zijn Schepper ontvangen heeft. Daar gaat het Judas en Paulus hier echter niet om. Zij spreken over ‘het geloof’ en bedoelen daar­mee niet het geestelijk vermogen om te geloven, maar om alles wat het evangelie Gods inhoudt. Daar wordt mee bedoeld de gehele geloofswaarheid. Alles wat ons in de Bijbel aan heil geopenbaard wordt. Dat wordt in de Bijbel over het alge­meen aangeduid met ‘het geloof’, waar we door ons per­soonlijk geloof deel aan hebben. Daarom spreekt Judas ook van ‘het geloof’ dat eenmaal de heiligen overgeleverd is. Dat is dan de totale prediking van ons gemeenschappe­lijk heil zie bijv. ook Galaten 3 vers 23 tot en met 25 (Gal. 03:23-25 ter verduidelijking).

Het gemeenschappelijk heil

Het gemeenschappelijk heil wat vanaf de eerste Pinksterdag de wereld is overgegaan, is nog onver­anderlijk hetzelfde. Centraal daarin staat het kruis van Christus. Als Paulus ergens een gemeente stichtte, dan was dat het begin van alle prediking: “Jezus Christus die gekruisigd is voor alle mensen”, naar 1 Korinthe 2 vers 2 (1 Kor. 02:02). Maar Hij is niet alleen gestorven en begraven, maar ook weer opgestaan, anders zou de prediking zonder inhoud zijn evenals uw geloof, zegt Paulus in 1 Korinthe 15 vers 14 (1 Kor. 15:14). Maar het heil is niet alleen schuld­vergeving en verzoening met de Vader in de hemel, het is ook het evangelie van ‘de behoudenis’ en van de ‘heerlijkheid’. Alles wat God de mens in genade schenken wil om tot volledige behoudenis en tot vol­heid in Christus te komen; om onberispelijk naar geest, ziel en lichaam voor Zijn aangezicht gesteld te kunnen worden. Ieder mens die in gehoorzaamheid de weg van God wil gaan in beke­ring, doop in water en het ontvan­gen van de heilige Geest, naar Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38), is een nieuwe schepping in Christus en gezegend met een onuitsprekelijke schat aan zege­ningen en mogelijkheden in de hemelen.

Petrus spreekt van levende stenen in de tempel van God, uitverkoren en kostbaar om in dat geestelijke huis een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus. Een uitverkoren geslacht, een koninklijk priester­schap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom 1 Petrus 2 vers 4 tot en met 9 (1 Petr. 02:04-09)-

Erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Jezus Christus. Wat is het niet geweldig om erfge­naam te zijn van een rijk iemand. Hoeveel te meer om erfgenaam te zijn van de Schepper van hemel en aarde! Om opgeleid te worden tot het heilige koningschap en om met Jezus Christus als Hoofd te dienen en te regeren in de komende eeu­wen. Dit en nog veel meer, is het gemeenschappelijk heil van alle waarachtige gelovigen op aarde.

Dat is ‘het geloof’ en het gemeen­schappelijk heil dat van het begin af verkondigd is.

Stel uzelf op de proef

Dat is het waar het om gaat. Onderzoek u nou zelf eens, zegt de apostel, en stel uzelf op de proef of u nog wel in ‘dat geloof’ bent. Ben ik er zeker van dat Christus in mij is? Heb ik een helder besef van ons gemeenschappelijk heil? Wil ik er dan ook tot het uiterste voor strij­den? In hoeverre bepaalt dit mijn leven? Leef ik daarin, leef ik daaruit en leef ik daardoor? Wat is mij het evangelie waard? Hoe dicht mag Gods woord bij mij komen om mij te bevragen over mijn leven? En mag Hij het ook totaal veranderen? Hoe groot is mijn verlangen en mijn liefde om Gods wil te leren kennen en te doen?

Hoe groot is mijn verlangen om Gods woord te lezen? (Zoals de Israëlieten dagelijks het manna moesten verzamelen om niet om te komen in de woestijn). Probeer maar eens, zegt Paulus, of u de proef kunt doorstaan! Zo niet, ja, dan ziet het er niet zo best uit. Hij zegt: “dan bent u verwerpelijk”.

Andere vertalingen zeggen: “Dan bent u te licht bevonden” – “Dan bent u ongeschikt” – “Dan staat u er helemaal buiten”. Wij zouden kunnen zeggen: Dan wordt het hoog tijd om orde op de geestelijke zaken te stellen. Zo’n woord van Judas en Paulus is wel heel persoonlijk. Het brengt ons heel dicht bij ons zelf! Na jaren lang het goede woord Gods gehoord te hebben kan er misschien gewenning zijn ontstaan. Laten we eerlijk zijn, hoe kunnen de mooiste woorden en beloften Gods niet hun glans en waarde verliezen als het niet meer verstaan wordt met een warm kloppend en dankbaar hart. Een groot gevaar in deze tijd is zeker, zó in beslag genomen te wor­den door de dagelijkse beslomme­ringen, dat het gemeente-gebeuren min of meer een sleur wordt. Dat het iets is geworden naast al het andere in plaats van dat het de hoofdzaak is.

Het kan zijn dat vreugde en dank­baarheid over de reiniging van vroe­gere zonden vergeten is, en Petrus merkt op dat dat verblinding teweeg kan brengen en onvruchtbaarheid 2 Petrus 1 vers 9 (2 Petr. 01:09).

Verblinding voor het feit dat we de hemelse Hogepriester en de reini­ging door Zijn bloed nog altijd nodig hebben.

Reiniging van zonde

Dit kernpunt van ons gemeenschap­pelijk heil wordt in onze post­moderne tijd sterk aangetast. Zondebesef en schuldbesef is steeds meer en meer aan het verdwijnen; men praat daar liever niet over. Men praat liever over ‘schuldgevoel’. Dan wordt het objectief. Heeft iemand geen schuldgevoel dan is er ook geen schuld!

Maar zo spreekt God er niet over en de Heer Jezus is ook niet voor ‘schuldgevoelens’ gestorven. God laat Jesaja opschrijven: “Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden” Jesaja 53 vers 5 (Jes. 53:05). En ook: “Ik vaag uw overtredingen weg als een nevel en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost”. God spreekt niet over schuldgevoel, maar heel concreet over overtredingen en zonden. Jesaja vervolgt dan met: “Jubelt, gij hemelen, want de Here heeft het gedaan; juicht, gij diepten der aarde, breekt uit in gejubel, gij bergen, gij woud met alle geboomte daarin, want de Here heeft Jakob verlost” Jesaja 44 vers 23 (Jes. 44:23). Zó groots en allesbepalend in een mensenleven is de verlossing die God ons geschonken heeft in Zijn Zoon Jezus Christus, dat alles in ons (want dat bedoelt Jesaja met z’n beschrijving) dient uit te breken in gejuich en gejubel. Bovendien is het één van de machtigste wapens in de strijd tegen de aanklager die ons dagelijks van de gerechtigheid Gods wil beroven.

Het fundament

Een indringende oproep dus, om onszelf te onderzoeken en te beproe­ven of we nog wel in het geloof zijn! Is het fundament uit Hebreeën zes nog een levende werkelijkheid in mijn leven? Beleef ik de bekering van dode werken nog? Wat is nog de waarde van de waterdoop, waar de oude mens met Christus werd begraven en de nieu­we mens bekleed met Christus te voorschijn kwam? Wordt dit nog dagelijks beleefd en er uit geleefd als mensen die werkelijk gestorven zijn? Is het een dagelijkse keuze om het oude ook werkelijk in de dood te laten en te leren in nieuwheid des levens te wandelen? Het oude kan de ontwikkeling van de nieuwe mens totaal verstikken. Er kan dan ook geen doorbraak komen in psychische noden en problemen.

Wordt de doop in de heilige Geest nog beleefd? Brandt dat vuur van binnen nog? Wordt Zijn leiding nog gezocht of is de Geest al lang uitge­doofd door prachtige theorieën hier­over, of omdat men eigen wegen wil gaan?

Wordt de Geest niet bedroefd, door dat Hem maar nauwelijks de ruimte gegeven wordt bij het tot stand bren­gen van vrucht in het leven, in hulp bij het bidden, in het spreken in nieuwe tongen, in het werken van de gaven, in Zijn werk van de levensheiliging?

Dit zijn alleen nog maar de meest fundamentele zaken. Hoe oneindig veel meer is ons totale gemeen­schappelijke heil? Hoeveel meer is ‘HET GELOOF’ wat in vele jaren aan ons gepredikt is?

Laat u niet verleiden

Is dat nu allemaal zó belangrijk? Is dat niet sterk overdreven? We zijn als volk van God een tijd ingegaan waarin de meest funda­mentele waarheden van het christen zijn, zoals hierboven genoemd, wor­den ondergraven.

Wij zullen als christenen van de een­entwintigste eeuw tot het uiterste moeten strijden voor ‘het geloof’ wat eenmaal de heiligen overgeleverd is; het geloof wat in de begintijd na Pinksteren de aarde overgegaan is.

De Heer Jezus waarschuwt en zegt – en dan heeft Hij het over de eindtijd waar wij al in leven-: er zullen ‘valse profeten, valse leraren, valse aposte­len’ komen, ja, zelfs mensen die zich ‘christus’ zullen noemen. Mensen die zich ‘gezalfde dienst­knechten’ noemen, allemaal met het doel de heiligen te verleiden en te misleiden met leugen en bedrog. De Heer zegt dan verder: “Ziet toe, dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden”, Matteüs 24 vers 4 en 5 (Matt. 24:04-05). Dat is heel triest wat de Heer zegt: “Velen zullen zich laten verlei­den”! Er zal steeds weer opnieuw een aan­slag gedaan worden op de waarachti­ge Bijbelse waarheid, op ‘het geloof’. De waarheid zal aange­tast worden, afgezwakt worden, ver­anderd worden en van zijn kracht beroofd worden. Men probeert het aan te passen aan de tijd. Men pro­beert het woord van God te ‘moder­niseren’. Je hoort dan: Ja, dat is zó cultuurgebonden geweest, dat geldt nu niet meer!

De meest fundamentele geloofs­waarheden worden door mannen van naam, in Nederland maar ook daar buiten, ontkracht. Dat slaat dan in als een bom. Dan is er weer een boek of een uitspraak van een of andere grote theoloog wat een soort aardbeving veroorzaakt, wat nog lang naschokken tot gevolg heeft in de harten van gelovigen. Men maakt de meest fundamentele geloofswaar­heden tot drogredenen. Het is met name de Heer Jezus die steeds weer oproept tot waakzaam­heid. Wees waakzaam en blijf waak­zaam en volhardt tot het einde toe, zegt Hij dan. De enige mogelijkheid schrijft Paulus, om in de eindtijd staande te kunnen blijven, is om de waarheid Gods onverkort lief te blij­ven hebben, en uiteraard ook te doen.

De Bijbel ontkracht

Het is nu juist de waarheid van de Bijbel, Gods woord, die het de afge­lopen eeuw zwaar te verduren heeft gekregen. Net voor de eeuwwisse­ling kwam er nog een aanval uit onverwachte hoek. In oktober verle­den jaar hebben we in alle kranten kunnen lezen: “Archeologen ont­krachten de Bijbel”! De Telegraaf van 29 oktober kopte een artikel met: “Bijbelse claim joden op Israël blijkt fictie”! Het arti­kel wordt dan ingeleid met: “Na 70 jaar intensief archeologisch onderzoek naar bijbels-joodse wortels in het ‘Beloofde Land’ wordt het fundament onder de joodse claim op Israël vandaag onderuitgehaald door een groep archeologen”. Het blijkt dan verder in het artikel dat de joodse archeoloog Zev Herzog met zijn team tot de voor hem ‘onomstotelijke’ conclusie is geko­men dat de Bijbelse verhalen niet berusten op historische waarheid. Niets berust voor deze geleerden op waarheid.

Ja, dat slaat natuurlijk in als een bom, maar het trieste is dat het bij veel christenen blijft knagen in hun harten als ze de Bijbel willen lezen. “Zou dit wat ik lees nu waar zijn of niet? Als het alleen maar verhalen zijn met een morele of geestelijke waarde waarom heeft de Heer Jezus of de apostelen daar dan nooit op gewezen? Waarom spraken die juist altijd met overtuiging over de schriften? Of: “Er staat geschreven”, enz. Het brengt onzekerheid en verwar­ring en daar is het de duivel, die achter dat alles zit, juist om te doen. Een dag later, 30 oktober, in dezelfde krant een interview met ds. Nico ter Linden, de schrijver van: “Het ver­haal gaat”. Een herschrijving van de Bijbel in verhaalvorm naar zijn eigen ideeën. Hij zegt: “Veel Bijbelse figuren hebben nooit bestaan. Natuurlijk stortten de muren van Jericho niet ineen toen Jozua op de zevende dag zevenmaal om de stad trok, terwijl de priesters op de rams­hoorn bliezen”.

Voor Ter Linden is “Adam een voor 100% bedacht figuur”, waarmee dan

de hele scheppingsorde van God onderuit gehaald wordt. De geest van de antichrist

Zo maar enkele voorbeelden die wel aangeven in wat voor tijd we leven. Wie nog in de Bijbel gelooft als het geïnspireerde woord van God wordt zo langzaam aan wel voor dwaas ver­sleten.

Al die verkondigingen en meningen hebben juist ook tot doel de gemeente binnen te dringen en ‘het geloof’ te ondermijnen! Zo groeien we steeds meer en steeds duidelijker naar een volheid des tijds waarin de mens der wetteloosheid, de antichrist zich zal openbaren. Die geest heeft al vanaf het begin als een anti-kracht in de gemeente gewerkt. De apostel Johannes schrijft daarvan in zijn eerste brief: “Wie is de leugenaar dan wie loo­chent, dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent” 1 Johannes 2 vers 22 (1 Joh. 02:22). “Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse pro­feten zijn in de wereld uitgegaan. Hieraan onderkent gij de Geest Gods: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld” 1 Johannes 4 vers 1 tot en met 3 (1 Joh. 04:01-03). Wij zien nu dat steeds openlijker juist die dingen beleden worden waarvan Johannes zegt: het is uit de geest van de antichrist!

Waakt te allen tijde

In die wereld van verwarring zal de gemeente van Jezus Christus tot vol­heid moeten komen. Is dat mogelijk en is ontkoming mogelijk? Ja, zegt de Heer Jezus: “Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen” Lucas 21 vers 36 (Luc. 21:36). Deze woorden van de Heer zijn een geweldige bemoediging voor de mens die het evangelie Gods werke­lijk in z’n hart sluit en de waarheid onverkort lief wil blijven hebben. Er is te ontkomen!

Wij behoren dus waakzaam te zijn, en te bidden om bijstand en kracht om staande te blijven, dwars tegen alle verleugening en verdrukking in. De Heer zegt: “Ik weet, waar gij woont, daar waar de troon des satans is” Openbaring 2 vers 13 (Openb. 02:13). Hij zal Zijn volk machtig nabij zijn en ondersteunen om te ontkomen aan alles wat geschieden zal. Hij zal er op toe zien dat niemand boven zijn kunnen verzocht zal worden 1 Korinthe 10 vers 13 (1 Kor. 10:13). Bovendien is er een hemelse legermacht aan onze zijde, want de grote vorst Michaël en zijn engelen strijden met Gods volk mee tegen de draak en zijn engelen, Openbaring 12 vers 7; Daniel 12 vers 1 (Openb. 12:07 en Dan. 12:01). Zo zal er, ondanks alle druk en list van de dui­vel, toch een volk komen, wat in de kracht van de heilige Geest, tot het uiterste heeft gestreden en voor het aangezicht van de Zoon des mensen gesteld zal worden. Een volk dat tot het uiterste gestre­den heeft om ‘het geloof’ dat eenmaal de heiligen overgeleverd is vast te houden. Een volk dat bidden­de waakzaam is gebleven en onbe­rispelijk zal blijken te zijn naar geest, ziel en lichaam. Het volk waar de zuchtende schepping met smart naar uitziet.

 

Doortocht en uittocht door Ada Karst

 

“De woorden van Prediker, de zoon van David, koning te Jeruzalem”. Zo begint het Bijbelboek Prediker. En vervolgens kunnen we daarin lezen wat deze koning, in grote opmerk­zaamheid, allemaal heeft waargeno­men onder de zon. Onder de zon? Als gelovigen van het Nieuwe Verbond lezen we hierin meteen ‘onder de Zon’ (met een hoofdletter)! Bekleed met en onder­steund door Jezus Christus hebben wij, als zonen Gods, ook een grote opmerkzaamheid ontvangen door de uitstorting van de heilige Geest in ons.

Dat is een geestelijke opmerkzaam­heid, vandaar: onder de Zon. Als we dan de Schrift lezen en overdenken, doen we dat vanuit de Geest die Hij ons schonk en steeds opnieuw schenkt; vanuit Zijn volbrachte werk. Dan is het lezen van het Oude- en Nieuwe Testament niet als het plukken van groene, nog onrijpe korrels. Het lezen en verstaan van ons eigen geloofsleven is daarin. Zo is het geworden tot het plukken van gerijpte korrels. Want het geduld van de Landman is er overheen gegaan. Vroege en late regen, het eerste en tweede onderwijs, redding en behoud hebben en doen hun werk in ons. Het is volbracht en het wordt volbracht in ons, de Gemeente. De Gemeente mag nu genieten van de verheldering der Schriften. Dit is haar ‘eredienst’. Hoe kijkt de Gemeente tegen dit vol­brachte werk aan? Hoe gaat ze ermee om? In Prediker 2 vers 12 (Pred. 02:12) lezen wij: “En ik wendde mij, om wijsheid benevens dwaasheid en onverstand in ogenschouw te nemen, immers hoe staat de mens die de koning opvolgen zal, tegenover wat deze al gedaan heeft?”

De plaats van eredienst

God heeft het eerste woord! Voor het volk Gods van het Oude Verbond en Nieuwe Verbond ook nog maar één voet in het beloofde land had gezet, had God al via Mozes gesproken over die ene plaats van eredienst: “Maar wanneer gij de Jordaan zult zijn overgetrokken en woont in het land dat de Here, uw God, u zal doen beërven, en Hij u rust geeft van al uw vijanden aan alle kanten, en gij veilig woont, dan zult gij naar de plaats die de Here, uw God, ver­kiezen zal, om daar Zijn naam te , doen wonen, alles brengen wat Ik gebied… en de gehele keur der gelof­ten die gij Here doen zult” Deuteronomium 12 vers 10 en 11 (Deut. 12:10-11).

Daar staat nogal wat! Voor hen toen, voor ons nu. Wie dit leest en geeste­lijk verstaat, weet dat toen en nu een hele geloofsweg is afgelegd. Rust en veiligheid aan alle kanten. Daar heeft Jezus, in opdracht van Zijn Vader, ons -de Gemeente- gebracht. En wat dan? De Gemeente is niet pas geboren. Ze is op goede leeftijd gekomen zodat ze de onderwijzing kan verstaan.

Dan lezen we de waarschuwing: “Neemt u ervoor in acht dat gij uw -‘Nieuwtestamentische) eredienst niet brengt op elke willekeurige plaats, maar op de plaats die de Hére verkiezen zal” Deuteronomium 12 vers 13 en 14 (Deut. 12:13-14). In onze tijd zijn veel gemeenten ont­staan. Er is echter maar één Gemeente, bestaande uit gelovigen aller tijden. Dat is de plaats waar God sprak en nu Jezus spreekt. Onder leiding van Mozes, door mid­del van de stam Levi, zijn toen de woorden Gods in het zichtbare uit­gewerkt. Maar Gods plechtige woord heeft gesproken over de tijd na de wet. Dat woord stelt de Zoon, die Heer de Gemeente is! Wat is het, door Hem, nu een heerlijke ‘door­tocht’ geworden: via het oude naar het nieuwe! Het is ook een ‘uittocht’! Een uit­tocht uit de letters! We zijn immers in de nieuwe staat des Geestes (2 Korinthe 3).

“Men achtte oudtijds

diegene een ketter,

die min den geest dient, dan de letter

Maar wie dient beide alom het meest?

Hij die de letter maakt tot Geest!”

(De herkomst van dit gedichtje is mij onbekend. Misschien weet iemand die dit leest er meer over te vermelden?)

Wat een Ere-dienst!

Voortaan is de Zoon de ene plaats van eredienst. Hij is het Altaar. De Leeuw uit de stam van Juda heeft daartoe Zijn werk in ons leven vol­bracht en tot bevoegd priestervolk gemaakt. Zo mogen we Hem ‘eten’ Johannes 6 vers 22 tot en met 60 (Joh. 06:22-60).

Dat is ‘de eredienst op de juiste plaats’. Dan worden alle woorden in het Oude- en Nieuwe Testament ver­klaard, door de inwoning van de hei­lige Geest. Dat is onze redelijke Ere­dienst.

Wij hebben een altaar, waarvan zij (van het Oude Verbond) nog niet konden eten, Hebreeën 13 vers 9 tot en met 15  (Heb. 13:09-15). Het Altaar waarvan wij eten kent geen ceremonieel. Het gaat immers om het horen van de prediking van Jezus, die Woord in Geest verklaart. Daarom nemen we niet zomaar tek­sten uit het Oude- of Nieuwe Testament om ze naar de letter, naar hun uiterlijk, voor een of ander doel te gebruiken. Dat brengt geen verdergaande ontwikkeling. Integendeel, het brengt verdeeld­heid, verderf. Dat is een willekeurige plaats van eredienst. Dat bewerkt wel veel, maar het kan niet brengen tot vernieuwing, verheldering en ontwikkeling. Dan verwordt de ere­dienst tot een hinken op twee gedachten. Het oude vasthouden en het nieuwe? Immers ‘het verdwij­nende’, dat zeker heerlijkheid bracht voor de gelovigen van die tijd, is ver­dwenen! Jezus overwon en wij met Hem!

Psalm 19 vers 3 tot en met 5 (Ps. 019:003-005) heeft ons, nu we vernieuwd zijn in ons denken, veel te zeggen: “De Dag (van Christus; het Licht) doet sprake toe­stromen aan de dag (aan hen die in het Licht wandelen)” En de nacht (duisternis) predikt ‘kennis’ aan de nacht (aan hen die dus niet kunnen ‘zien’). Maakte God niet scheiding tussen licht en duisternis?!

Dat is de taal van de Geest! We mogen wandelen in de door Jezus

bereide geloofswegen. We genieten van het Altaar: Jezus! Wat een vol­heid om nieuw te lezen en te leven. De beleving van deze volheid mogen we niet uitstellen met woorden als: ‘dan’ en ‘later’.

Eén Gedachte

De Gemeente heeft in het eerste onderwijs gestaan. Dat was het begin van de jaren van geloofsont­wikkeling.

Maar hoe voleindigt de Gemeente die jaren? Hoe kijken we aan tegen het werk dat de Koning al gedaan heeft?

In Psalm 90 vers 9b (Ps. 090:009b) lezen we: “Wij voleindigen onze jaren als een gedachte”. ‘Een’ gedachte? Wat een volheid om dit nieuw te lezen! We zullen niet aan talmen denken nu de Heer van de Gemeente Woord in Geest verklaart. Het geduld van de Landman is als een rijpingsproces over deze woorden heen gegaan. En nu lezen en beleven we de vernieu­wing vanuit de Schriften. Daardoor kunnen we zeggen: ‘We voleindigen onze geloofs-ontwikkelingsjaren als één gedachte!’ Eén gedachte: Jezus leeft en spreekt! Immanuel! “We verheugen ons over Het Woord als De Gemeente die rijke buit vindt” Psalm 119 vers 162 (Ps. 119:162).

 

De ware tempel komt tot stand door Roel Schipper

“En nadat Johannes was overgele­verd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te prediken. En Hij zei: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie” Markus 1 vers 14 en 15 (Mark. 1:14-15).

Als Johannes de Doper overgeleverd is, gaat Jezus naar Galilea. De tijd is vervuld. Johannes, de wegbereider voor de komende koning, heeft zijn taak volbracht. Hij heeft in de wil­dernis een pad geëffend, in de woe­stijn een weg gebaand voor de Here. In de letterlijke zin heeft Johannes zijn boodschap gebracht in de woe­stijn van Judea. Daar zijn de mensen tot hem gekomen en door hem gedoopt.

De symboliek is duidelijk: als de her­aut van de koning in de woestijn gaat roepen, wil dat natuurlijk zeg­gen dat de koning daar een weg begeert. Romeinen 3 vers 26 zegt dat God de zonden had laten gewor­den die gepleegd waren onder zijn verdraagzaamheid. De tijd is vervuld waarin, naar 2 Timoteüs 2 vers 17 (2 Tim. 02:17) de vorst der duisternis in de harten der men­sen zijn leugen deed voortwoekeren als de kanker.

Vervulling van profetie

Het is niet toevallig dat de Here Jezus zijn prediking begint in Galilea. Er was namelijk een profetie over dit gebied uitgesproken door de profeet Jesaja, zie Jesaja 8 vers 23 (Jes. 08:23). “Het land Zebulon en het land Naftali, aan de zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen: het volk dat in duisternis gezeten is heeft een groot licht gezien, en voor hen die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods is een licht opgegaan” Matteüs 4 vers 15 en 16 (Matt. 04:15-16).

Deze profetie was een heerlijke bemoediging voor Galilea, want op religieus gebied stond deze streek niet hoog aangeschreven. Uitspraken als: ‘het Galilea der hei­denen’ en ‘de schare die de wet niet kent, vervloekt zijn zij’, spreken voor zich.

Robert Aron zegt in zijn boek ‘Het verborgen leven van Jezus’: “Uit Nazareth afkomstig zijn, betekende voor de heren die Grieks en Latijn spraken zoiets als uit het achterland afkomstig zijn. Het was een bewijs van boersheid en misschien zelfs van onbeschaafdheid. De Nazareners spraken Aramees, de volkstaal van die tijd, en zij hadden een typisch plaatselijk accent waaraan zij altijd herkend konden worden. Het maak­te hen ook vaak tot een voorwerp van spot. ‘Kan er iets goeds komen uit Nazareth?’ zegt Nathanaël. Men betitelt de inwoners van Nazareth met een antiek equivalent van ons eigen scheldwoord ‘boerenkinkel’. Het zijn am-ha-arets (achterlijke mensen van het platteland)”. Galilea was het land waar ‘de scha­duw des doods’ heerste, waar het licht langzamerhand door de duis­ternis was verdrongen.

Het gevaar van vermenging

Ongeveer 1000 jaar eerder leefde koning Salomo. Hij liet bouwwerken verrijzen, waaronder een schitteren­de tempel. Het hout hiervoor (zoveel hij maar wenste) werd geleverd door Hiram, de koning van Tyrus, in Phoenicië. Bovendien leverde Hiram een reusachtige hoeveelheid goud, dat gebruikt werd voor deze tempel: 120 talenten. Als we beden­ken dat 1 talent goud ongeveer 91 kg is, ging het dus in totaal om bijna 11.000 kg!

Zij hadden een verbond gesloten, en het gevolg hiervan was dat deze hei­dense vorst z’n stempel drukte op Salomo’s bouwwerken. Hij zond namelijk behalve het materiaal, ook zijn hoofdarchitect mee. Weldra zou het hele gebied afhanke­lijk worden van de heidense koning. Is het een wonder dat later (in de tijd van Ezechiël) de koning van Tyrus geïdentificeerd wordt met de diepst gevallen hemelvorst. Satan die het begin was van de eerste schepping? (Ezech. 28). Op geraffineerde wijze heeft de sluwe misleider kans gezien verwar­ring te stichten door zijn leugenzaad te vermengen met het ware zaad Gods.

We zien ditzelfde in de opbouw van de kerk in de loop der eeuwen. Vele heidense filosofieën en culturen hebben hun invloed doen gelden op Gods volk. Predikanten kregen vaak in hun opleiding te maken met het bestuderen van de Griekse wijsbe­geerte. Helaas is in dit opzicht het gezegde: ‘De geschiedenis herhaalt zich’ maar al te waar gebleken. Het is zeer aannemelijk dat Salomo vanwege zijn vele dure transacties in financiële problemen is geraakt. Om uit de moeilijkheden te komen, kwam hij met Hiram het volgende overeen: hij zou 20 steden in het land Zebulon en Naftali (in Galilea) aan de heidense koning afstaan, om op deze wijze zijn schuld af te los­sen.

Toen Hiram het gebied kwam bezichtigen – wat in feite betekende dat hij de landstreek in bezit kwam nemen – was hij niet bepaald blij met dit geschenk. Hij noemde landstreek ‘kabul’ (‘stelt niets voor’ ofwel ‘zo goed als niets’; 1 Koningen 9 vers 10 tot en met 14 (1 Kon. 09:10-14).

We mogen met zekerheid aannemen dat Salomo de God van Israël niet geraadpleegd heeft, toen hij het besluit nam om deze ‘am-ha-arets’ prijs te geven. Blijkbaar hechtte hij zelf weinig waarde aan dit gebied. De God van het verbond zou er nooit in hebben toegestemd dat om deze reden een deel van Israël in heidense handen zou vallen. Salomo geeft een stuk van de erfenis des Heren aan een land welks afgo­derij dit gebied straks meer en meer gaat overwoekeren, zodat het op de duur het ‘Galilea der heidenen’ wordt genoemd. Er is een bres gesla­gen in de verdediging van het volk van God. De vijand is binnengeko­men en zal weldra z’n snode plan­nen uitvoeren.

Als een honderd jaar later koning Achab trouwt met Izebel, de dochter van de koning van de Sidoniërs, voert zij de baal godsdienst in. Een tijd van diepe duisternis breekt aan voor dit deel van Gods volk. De Baalpriesters brengen de kinderen Gods tot afgoderij. Vervolgens komt er een zware vervolging… zó hevig dat Elia moet vluchten voor z’n leven. Hij verzucht: ‘Ik ben als een profeet des Heren alléén overge­bleven, en de profeten van Baal zijn 400 man’. Wat is het dan kostelijk te horen dat God dit arme, geminachte deel van zijn volk bij monde van de profeet Jesaja bemoedigt.

De nieuwe tempel

Circa 1000 jaar na Salomo maakt de ware Vredevorst deze fout weer ongedaan! De tijd is vervuld. De Vader zendt zijn Zoon uitgerekend naar Galilea om daar de boodschap van het Koninkrijk der hemelen te verkondigen, het evangelie van de onzienlijke wereld. Hij kondigt het oordeel aan, de scheiding: enerzijds vergeving en verlossing voor de misleide en gebonden mens, anderzijds de ver­oordeling van de veroorzakers van de wetteloosheid, de machten der duisternis. Het is opvallend dat de Heer zijn discipelen niet in Jeruzalem gaat zoeken. Hij gaat niet naar de scholen van de bekende rab­bijnen Hillel en Schammai om daar zijn discipelen te rekruteren. Hij zoekt ze niet bij de intelligentia. Voordat Hij z’n volgelingen gaat roe­pen, gaat de Heer de berg op om in de stilte de gemeenschap met zijn Vader te zoeken. Hij brengt de nacht door in gebed. De profeet Zacharia noemt dat ‘heilzaam overleg’: “Zo zegt de Here der heerscharen: zie, een man wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en Hij zal de tempel des Heren bouwen. Ja, hij zal de tempel des Heren bouwen en Hij zal met majesteit bekleed zijn en als heerser zitten op zijn troon; en hij zal priester zijn op zijn troon; heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn” Zacharia 6 vers 12 en 13 (Zach. 6:12-13) De hemelse Vader wijst de plaats waar de Meester mag beginnen de ware tempel des Heren te bouwen. Deze ‘ongeletterde en eenvoudige mensen uit het volk’ Handelingen 4 vers 13 (Hand. 04:13) worden door de Heer uitgenodigd om ingeleid te worden in de gehei­menissen van het Koninkrijk der hemelen.

Zo wordt het prijsgegeven gebied het beginpunt van de verkondiging van heil en verlossing voor heel de wereld. Hoe wonderbaarlijk is Gods goedheid en genade!

 

Oproep Lectuur Project door Hessel Hoefnagel

Nu inmiddels al weer vijf jaar gele­den werd het ‘Project Lectuur’ omgezet in de stichting ‘Lecture Ministries’. De intentie van het lectuurproject is het in principe kosten- loos verstrekken van bijbelstudielectuur in gangbare wereldtalen aan (leidinggevende) broeders en zusters van gemeenten en kerken in de zo genoemde ‘derde wereld landen’. Indertijd gaf ik in totaal een hon­derd vijftigtal bijbellessen aan een interkerkelijke bijbelgroep. Deze les­sen had ik op schrift, zodat ze nader­hand konden worden gebundeld in twee opeenvolgende brochures, welke respectievelijk werden geti­teld; ‘Op weg naar de volkomenheid’ en ‘De Geest van de Gemeente’. Door ontstane contacten werden deze bundels ook in het Engels ver­taald en in een oplage van elk 2000 exemplaren verzonden naar een aan­tal Engelssprekende landen in Afrika. Dit kon plaatsvinden dank zij binnengekomen giften. Uit diverse reacties bleek dat de bundels in een grote behoefte voorzien.

Franse uitgave

Vanuit het Franstalige Ivoorkust bereikte ons zo ook het verzoek van­wege Dr. Ayoh, een leidinggevende pinksterbroeder aldaar, om de bro­chures ook in het Frans te vertalen. Deze broeder heeft vanuit innerlijke roeping en motivatie, een project opgezet om bijbelscholen te stichten in de hoofdsteden van alle Franstalige landen van Noord West Afrika. Zowel voor deze bijbelscho­len als bij de leidinggevenden bin­nen de groeiende christelijke kerken en gemeenten, bestaat echter een schrijnend tekort aan verantwoord bijbelstudiemateriaal, terwijl de Islam in deze landen een groeiende invloed te zien geeft.

In het voorjaar van 1999 hadden we in Brussel nader overleg met Dr. Ayoh. Voor een verantwoorde vert­aling in het Frans werden daarna de nodige contacten gelegd. De vertaling van de brochures is inmiddels tot stand gekomen, deels door br. Hofman van de stichting ‘Elia’ (momenteel ook penningmees­ter van de stichting ‘Lecture Ministries’) en voor het merendeel door de inzet van een pinksterzuster in België, Monique Audoor. Zij kwam als een besturing van onze hemelse Vader op onze weg en is perfect tweetalig (Nederlands en Frans) opgegroeid. Broeder en zuster Hofman zijn nu bezig met de layout van de beide brochures en het nodige overleg ter voorbereiding van de druk die bin­nenkort zal plaatsvinden. In mei of juni hopen we van elke brochure 2000 exemplaren te versturen naar broeder Ayoh in Ivoorkust. Deze zal de coördinatie voor de verdeling over de genoemde bijbelscholen en gemeenten op zich nemen. Een klein aantal boekjes zal tegen een redelijke vergoeding te verkrijgen zijn bij het secretariaat. De aanleiding tot het opzetten van het project Lectuur was voor mij indertijd de diep in mijn ziel gebrande opdracht van de Heer, die tot me sprak tijdens mijn gebed voor de vele van goed geestelijk voedsel verstoken broeders en zusters in de alsmaar groeiende kerk, met name in de ‘derde wereld’. Twee uitspraken van de Heer zijn nog steeds in mijn hart gegrift als een principieel uitgangspunt:”… De velden zijn wit om te oogsten, maar het ontbreekt aan voldoende arbei­ders” en “Wat je voor niets hebt gekregen, geef dat ook weer voor niets weg”.

Ook in het Spaans?

Terwijl de (druk en verzending van de) Franstalige brochures verder wordt voltooid, denken we als bestuur van de ‘Lecture Ministries’ alweer aan een mogelijk Spaanse vertaling, naast een herdruk van de Engelse vanwege de blijvende vraag hierom. Reeds tekenen zich de eer­ste (nog oriënterende) contacten voor vertaling in het Spaans zich af. Ook gaan onze gebeden nog steeds uit naar een mogelijk Russischtalige versie. Zowel voor het één als het ^ ander is het nodig dat de juiste men­sen op onze weg komen en de bin­nenkomende giften de voortzetting van dit werk toelaten. Ik besef echter dat voor de Heer niets te wonderlijk is en ben daarin alleen maar gesterkt door de wonderlijke wegen, welke Hij tot heden heeft geopend. Daarom, laten we de werken van onze Zender blijven doen, zolang het nog ‘dag’ is, want er komt een ‘nacht’, waarin niemand werken kan, zoals de Heer al voorspelde Johannes 9 vers 4 (Joh. 09:04).

Als u mee wilt doen in dit project, doe het vanuit het hiervoor genoem­de geldende principe. Ik meen in dit opzicht te mogen stellen, dat het blijmoedig en vanuit innerlijke betrokkenheid gegeven ‘dubbeltje’ meer bewerkt dan de achteloos of vanuit verplichting gegeven ‘gulden’. De Heer moge u leiden in uw over­weging en (eventuele) daadstelling. (Giften voor dit werk kunt u overma­ken).

Hessel Hoefnagel

 

Gastvrijheid door Froukje Huis

’t Is zondagmiddag, de tafel staat gedekt voor het middagmaal en het eten is klaar. Een vriend die even kwam aanlopen, haast zich onder verontschuldigingen de deur uit. We zitten net aan tafel als er gebeld wordt. Dick gaat naar de deur en allen zitten met gespitste oren te luisteren. ‘Kom jongens, wij gaan eten, anders wordt alles koud’, maan ik. Het duurt nogal even en de stem is onbekend. (Gelukkig de voordeur gaat dicht! De kamerdeur gaat open… En ik zie de ogen van de kinderen groot worden!

‘Goeiemiddag’. zegt een stem en binnen stapt een eersteklas zwerver, raar gekleed, ongeschoren, beetje vies! Dick pakt een stoel, zo gaat u maar zitten.

Jongens, dit is meneer Voet. hij eet met ons mee’. De kinderen kijken mij aan met een blik van ‘gaat dat maar zo?’ Maar wat moet ik zeggen?

Er wordt een bord en bestek gehaald en even later zit meneer Voet heerlijk te smullen van het voor hem ongewone maal. ‘Nou, nou’, zegt hij smakkend, ‘jullie eten er goed van!’ De kinderen hebben geen oog van hem af en er worden heel wat elle­boogstootjes en schopjes onder tafel gewisseld.

Meneer Voet kijkt de kamer eens rond en merkt op: ‘Mooie spulletjes hebben jullie’. Wat de jongens een stiekeme lachbui bezorgt. Hij vertelt dat hij op straat leeft en slaapt in een oude auto. Onze suggestie om hulp te zoeken bij daarvoor bestemde instanties, wijst hij resoluut van de hand. Hij zou het in een huis niet uithouden! Na het eten trekt hij wel­gemoed weer de wijde wereld in. En de jeugd heeft de hele middag stof tot praten en spelen.

‘Hoe kon je die man zomaar bin­nenlaten?’ zeg ik tegen Dick als we samen zijn.

‘Ik had mijn portemonnee al klaar om hem geld te geven”, zegt Dick, ‘maar de Heer zei tegen mij: ‘Geef gij hem te eten’.

‘Bovendien’, voegt Dick eraan toe, ‘rook ik drank!’

‘Ja dan is hij nu beter af, maar hoe kwam hij ertoe om bij ons aan te bellen?’

‘Hij was onze vriend, die net weg­ging, tegen het lijf gelopen en die

zei, ga maar naar nummer 26, daar wonen goede mensen!’ vertelt Dick lachend.

‘Dat zal ik hem nog wel eens onder de neus wrijven’, zeg ik wraakzuchtig.

Deze gebeurtenis van lang geleden schoot me te binnen, toen we op onze gesprekskring spraken over gastvrijheid. Is gastvrijheid je huis openstellen voor kennissen, vrien­den van je kinderen of gasten van je kerk, die onderdak nodig hebben? Een adres waar men op rekenen kan? Mensen een dienst bewijzen, die op hun beurt voor jou hetzelfde zijn?

In Matteüs 25 vers 36 (Matt. 25:36) is sprake van: een vreemdeling huisvesten, naak­ten kleden en hongerigen te eten geven, onverschillig wie. Vandaar dat Petrus de gemeente oproept: “Weest gastvrij jegens elkander, zonder morren” 1 Petrus 4 vers 9 (1 Petr. 04:09). En Paulus zegt in Romeinen 12 vers 13 (Rom. 12:13): “Legt u toe op de gastvrij­heid”. Dat is de gastvrijheid van een open hart, vol ontferming en een open oor, gericht op de Heer.

Heer, wat wilt U dat ik doen zal?

 

Vergelijkenderwijs door Duurt Sikkens

Een vreemde is mijn herder

Ik ben mezelf kwijt

Hij schopt mij overeind

De kale steppe in

Hij dwingt mij

In kolkende stromingen

Hij verminkt mijn ziel

Hij jaagt mij

Langs kronkelende paden

Omwille van zijn naam

 

En dan moet ik door een dal

Van diepe duisternis

Ik ben zo bang

Want jij zit me op de hielen

Jouw stok en jouw staf

Die verwonden mij.

 

Je richt voor jezelf een dis aan

Voor de ogen van wie jou vertrouwden

 

Je slaat mijn hoofd tot bloedens toe

Ik heb geen tranen meer.

 

Ja, onheil en onbarmhartigheid

Achtervolgen mij

Al de dagen van mijn leven

 

En toch zal ik huis

Van mijn Heer zoeken

En daar blijven

Tot in alle eeuwigheid.

 

De Heer is mijn Herder

ik ontbreek niet.

Hij doet mij neerliggen

in weiden vol gras.

Hij voert mij naar rustige wateren.

Hij verkwikt mijn ziel.

Hij leidt mij

in goede banen

omwille van zijn naam.

 

Zelfs al ga ik door een dal

van diepe duisternis

ik vrees geen kwaad

want jij bent bij mij;

je stok en je staf

die vertroosten mij.

 

je richt voor mij een dis aan

voor de ogen van wie mij benauwen.

 

Je zalft mijn hoofd met olie

mijn beker vloeit over.

 

Ja, heil en goedertierenheid

zullen mij volgen

al de dagen van mijn leven.

 

Ik zal in het huis

van de Heer verblijven

tot in lengte van dagen.

Duurt Sikkens

 

2000.01-02 nr. 404

2000.01-02 Levend geloof nr. 404

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

‘Veelzijdigheid’ is een woord dat ook dit jaar bepalend zal zijn voor de inhoud van Levend Geloof. Daarbij denken wij in de eerste plaats aan de variatie van de diverse artikelen wat ‘geloofsinhoud’ betreft. Sommige zijn meer bestemd voor hen die geen of weinig kennis hebben van het evangelie, terwijl andere artikelen zijn bedoeld voor de verdere geloofsopbouw en de ontwikkeling naar een volwassen stadium.

Uiteraard zijn ‘beginnelingen’ en ‘gevorderden’ in de ogen van God even belangrijk; Hij kent geen discriminatie en heeft alle mensen lief. Maar de lees en leerbehoefte is nu eenmaal verschillend. Sommigen vinden bepaalde artike­len te eenvoudig en anderen te moeilijk. Een bewijs dat er variatie moet zijn. Veelzijdigheid komt ook aan de orde wat betreft de onderwerpen. Sommige artikelen zij meer persoonlijk gericht, andere meer bedoeld voor het functione­ren als (plaatselijke) gemeente. Ook haken wij in op de dingen die ons bezig houden in de wereld waarin wij leven.

Maar altijd weer proberen we het evangelie van het Koninkrijk centraal te stellen. Het is dit evangelie waarvan Jezus sprak dat het gepredikt zal worden in de gehele wereld tot een getuigenis voor alle volken Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14). De veelkleurigheid van dit evangelie raakt nooit uitgeput. We leven in een tijd waarin door Gods Geest steeds meer facetten van dit evangelie worden ont­dekt. Geestelijke rijkdommen die tot dusver verborgen waren komen tevoor­schijn. Het is heerlijk daarover te schrijven en te publiceren. En vooral ook als we bedenken dat het de mensen, die op dit evangelie ingaan en eruit leven, werkelijk gelukkig maakt en goed doet functioneren in het plan van God, ook onder moeilijke omstandigheden.

Het beleven van het nieuwe schepping zijn in Christus is een fascinerende aan­gelegenheid. Het doet ons de werkelijke vrede en vrijheid ervaren en rekent af met alles wat niet echt is. Het is dan ook met grote blijdschap en toewijding dat we ons in dit nieuwe jaar weer inzetten om Levend Geloof te maken tot een duidelijk leesbaar en op de praktijk gericht geloofsmagazine.

 

Geef Levend Geloof kado! Door redactie

Bij het verschijnen van dit nummer kunnen we alweer een aantal nieu­we abonnees welkom heten. Uiteraard zijn we blij met de groei van ons lezersbestand, maar zijn wel van mening dat veel meer mensen kennis zouden moeten nemen van de inhoud van ons blad. Wij doen daarom een beroep op onze lezers en lezeressen ons hierbij te helpen. Hoe? Door bij­voorbeeld iemand een abonne­ment kado te doen! In de loop der jaren hebben al heel wat lezers de werkelijke (geestelij­ke) waarde van het evangelie, zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten, leren kennen door­dat iemand hen had opgegeven voor een (geschenk)abonnement. Een bewijs dat een geschenkabon­nement zeer effectief kan zijn wan­neer we anderen willen laten delen in het evangelie wat ons zo geluk­kig heeft gemaakt. Ga eens na wie van uw familie of kennissen in aan­merking zou kunnen komen voor een geschenkabonnement! Evenals gewone abonnementen kost een geschenkabonnement fl. 30, – waarvoor een acceptgiro wordt toegezonden. Wanneer u iemand opgeeft sturen wij hen per omgaande de twee laatst versche­nen nummers toe. Daarna wordt aan het nieuwe adres een jaar lang (6 nummers) Levend Geloof toege­zonden. In ’t geheel ontvangt men dus 8 nummers, waarna men kan beslissen of men zelf abonnee wil worden. Om vergissingen te voor­komen kunt u nieuwe adressen het beste schriftelijk opgeven. Dat geldt ook voor adreswijzigingen, proefadressen, etc. Mogen wij op uw medewerking rekenen?

 

Gods Koninkrijk is nabijgekomen door Hans Bulthuis

Toen Jezus met zijn bediening begon, sprak Hij: “De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgeko­men. Bekeert u en gelooft het evan­gelie” Markus 1 vers 15 (Mark. 01:15). Wat de profeten eertijds hadden voorzegd, werd eindelijk vervuld.

De beloften van God ten aanzien van zijn komend Rijk werden door zijn Zoon omgezet in konkrete daden. Het woord werd werkelijkheid. Het was Gods tijd om daarmee te begin­nen en het gaat sindsdien nog steeds door. Zijn Koninkrijk is altijd komende en komende en komende. Het is een proces in mensen en door de tijd heen.

Ook nu, in onze tijd, is het komen­de. Om daar ook deel aan te kunnen hebben, is het van belang dit goed te begrijpen. De hemelse Vader heeft zijn Rijk immers in grote liefde voor ons bereid. Jezus is gekomen om ons het leven en de overvloed ervan te schenken, opdat wij rijk zullen worden in Hem.

Wat moeten we ons nu voorstellen bij de uitdrukking ‘het Koninkrijk van God’? Een koninkrijk veronder­stelt de aanwezigheid en de heer­schappijvoering van een koning én een volk dat hem gehoorzaamt. Wel, voor de gelovigen is Jezus, de Zoon van God die grote Koning. Hij is door de Vader aangesteld en bevestigd. Indien deze hemelse Koning werkelijk in en over mensen -zijn gemeente- regeren mag, is de gees­telijke situatie die zodoende in hen ontstaat: ‘Koninkrijk van God’. Dit heeft tot gevolg dat in die (gelovi­ge) mensen vrede, vreugde, gerech­tigheid, liefde en kracht van hun hemelse Koning beginnen te komen en te ontwikkelen. Waar deze godde­lijke én door de heilige Geest opgewekte elementen in mensen aanwe­zig zijn, is er sprake van Gods Koninkrijk in hen Romeinen 14 vers 17 en 1 Korinthe 4 vers 20 (Rom. 14:17 en 1 Kor. 04:20). “Het Koninkrijk is bij u”, zei de Heer, doordat “de Vader en Ik bij u wonen” Lucas 17 vers 21 en Johannes 14 vers 23 (Luc. 17:21 en Joh. 14:23). Het is dus een innerlijke aangele­genheid. Bij een volhardende en gehoorzame geloofswandel in Christus zullen de hierboven genoemde kenmerken de gelovigen steeds meer gaan doortrekken en bepalen. Het Koninkrijk neemt dan gaandeweg in werking, in omvang en duidelijkheid binnenin hen toe. Het groeit, omdat de gelovigen groeien. Tenslotte zal de gezindheid en de kracht ervan hen geheel ver­vullen, zoals dat bij Jezus zelf het geval was. Dat is de door God beoog­de doelstelling voor zijn kinderen, zijn zonen.

Dit alles geldt naar de inwendige mens en is bedoeld voor nu. De christen is een burger van dat Rijk in de hemelen en zal dus als zoda­nig mogen leven en handelen Filippenzen3 vers 20 (Filip. 03:20). Door te ontslapen of middels de opname worden de gelovigen geheel losgemaakt van het stoffelijke lichaam en onttrokken aan deze wereld. Zij beleven dan alleen nog de onzienlijke, eeuwige, geestelijke ftuatie. Zij worden dan het Koninkrijk van God binnengebracht, schrijft Paulus 2 Timoteüs 4 vers 18b (2 Tim. 04:18b). Zo zullen zij dan voor altijd met de Heer zijn 1 Thessalonicenzen 4 vers 17b (1 Thess. 04:17b). Dit is dan mogelijk, doordat zij tijdens hun leven deel hadden gekregen aan dat Koninkrijk van God.

Nabijgekomen

Deze heerlijke, goddelijke situatie van leven en van eeuwig welbevin­den is voor alle mensen bereikbaar geworden sinds de komst en de ver­schijning van Jezus Christus. Nabijgekomen betekent namelijk dat het voor ’t eerst in de wereldgeschiedenis mogelijk werd om het koninkrijk Gods in jezelf te ontvangen, er deel aan te hebben en het te ervaren. Het is geen fata morgana, maar levensecht aanwezig. Het is participeerbaar, exploiteerbaar en concreet beleefbaar. In principe zou niemand meer zonder het Koninkrijk in zich behoeven te leven. Gods Rijk, met al zijn kwali­teiten en mogelijkheden van de god­delijke natuur in zich, is voorgoed door allen te verkrijgen, te nemen en uit te leven. “Grijp het eeuwige leven”, luidt immers de uitdagende nodiging van het evangelie 1 Timoteüs 6 vers 12 (1 Tim. 06:12).

De Vader biedt door zijn Zoon het inkrijk geheel uit genade ons aan en het mag slechts door persoonlijk geloof ontvangen worden. De mens behoeft niets anders te doen dan het evangelie te geloven en Jezus als Heer te aanvaarden. Het is niet bedoeld voor een bepaald type mens, dat er meer geschikt voor zou zijn dan een ander. Er zijn geen voorwaarden. Geloof alleen. Door Jezus offer te aanvaarden wordt ieder mens goed bevonden om het Koninkrijk in zich te ontvangen. Het bloed van Jezus reinigt de mens. maakt hem acceptabel voor God en geschikt voor zijn Koninkrijk. God maakt de mens die in Jezus gelooft tot een rechtvaardige Romeinen 3 vers 21 tot en met 26 (Rom. 03:21-26). Dat kan de mens zelf nooit bewerken of bereiken. Genade en geloof vormen de kleinstmogelijke drempel om het Koninkrijk binnen te gaan. Eenvoudiger en gemakkelij­ker bestaat er niet. Zó heeft God het gewild, opdat niemand verloren zou gaan en niemand er tegenop zou zien of ervan weerhouden zou wor­den. Het Koninkrijk is zeer nabijge­komen. Tot op deze dag en voor iedereen!

Het Koninkrijk zien

Het Koninkrijk van God bestaat niet in woorden, maar in kracht. Het is niet abstract en ook niet samenge­steld uit vage verdichtsels of beschouwingen. Het is reëel, feite­lijk en concreet. Het is te zien en te voelen. De handelingen van Jezus en de apostelen zijn daar het grote voorbeeld van. De Heer zei onder andere dat als Hij door de Geest Gods de boze geesten bij iemand uitdreef, het Koninkrijk van God over die mens gekomen was Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28). Het Koninkrijk ontstaat namelijk uit de kracht van het god­delijke leven dat van de Vader en de Zoon uitgaat tot de mensen. Als een zieke in Jezus’ naam genezen wordt, zie je door dat herstel de werking van het Koninkrijk. Als demonen uitgeworpen worden in Jezus’ naam, zie je de kracht Gods domineren en overwinnen. In tekenen en wonde­ren wordt door Gods oneindig sterke kracht de heerlijkheid van zijn Koninkrijk mede manifest gemaakt. Het wordt zichtbaar en merkbaar. De verandering van zondaren tot geliefde heiligen in Christus is ook zo’n tastbaar bewijs van de rehabili­terende en regenererende kracht Gods. Deze wordt gezien in de ver­nieuwde levenswandel. De schare die Jezus hoorde spreken en zag werken, riep uit: “Hij heeft alles wel gemaakt” Markus 7 vers 37 (Mark. 07:37). Het was over­duidelijk en onomstreden bewezen en vastgesteld. Johannes schrijft in de aanhef van zijn eerste brief dat zij als apostelen met hun eigen ogen hadden gezien en met hun handen getast hebben van het Woord des levens. Dat is nu het Koninkrijk van God!

Wie voor al deze zaken en gebeurte­nissen oog heeft, ja, er zelf deel aan heeft, ziet het Koninkrijk komen en komen en komen. Zowel in eigen leven als bij andere gelovigen. Dit manifesterende van het Koninkrijk zal in de komende tijd vele malen duidelijker en sterker worden, zodat ook de ongelovigen het Rijk Gods gaan zien. God, zijn Koninkrijk en zijn Koning Jezus zijn niet vaag, ver­holen of afstandelijk. Zij zijn nabij, uitermate sterk en aktief. Wat van hen komt, is altijd krachtig en con­creet.

Kracht

Dat het Koninkrijk in kracht bestaat, zal toch duidelijk zijn. God zelf is er in aanwezig. Hij bepaalt het wezen en de sfeer van zijn eigen Koninkrijk. Nu Jezus, zijn Zoon, de overwinning heeft behaald over het rijk der duisternis, verzoening heeft gedaan voor alle zonden en opge­staan is ten eeuwigen leven, heeft de Vader Hém al zijn macht, kracht en bevoegdheden geschonken. Jezus moet nu heersen als koning, 1 Korinthe 15 vers 25a (1 Kor. 15:25a). Hij is verklaard Gods Zoon te zijn in kracht. Zijn evangelie is daarom een kracht tot behoud Romeinen 1 vers 4b en Romeinen 1 vers 16 (Rom. 01:4b; Rom. 01:16).

We hebben geen praatevangelie, geen theologiseergeloof, maar een reëel werkende, goddelijke kracht tot ons volledig behoud voor Gods eeuwige bedoeling ontvangen. Alles wat Hij toegezegd heeft daarvoor te zullen inzetten, realiseert Hij thans door zijn Zoon én samen met ons, 1 Korinthe 1 vers 20

(1 Kor. 01:20). Hij bekrachtigd Zijn volk. “De Here zal komen met kracht en zijn arm zal heerschappij oefenen”, profeteerde Jesaja. “Groot onze Here en geweldig in kracht, zijn verstand is onbeperkt”, jubelde een psalmist.

Hij werkt in ons dit uit door Jezus. Onze Heer is de liefde Gods, de wijsheid Gods en de kracht Gods zelf.

Dit geweldige aanbod van genade, deze heerlijke mogelijkheid van het bovennatuurlijke, goddelijke vermo­gen staat ons ter beschikking. Niet in eigenzinnig beheer, maar onder leiding van de grote Koning, Jezus die Geest is 2 Korinthe 3 vers 18c (2 Kor. 03:18c). De kracht is en blijft van Hem, maar wij mogen erin leven, ermee werken en ons voordeel ermee doen. Veel ruzie en discussie, twisten en scheuringen over leerstellingen en wie de ‘echte’ waarheid eigenlijk bezit zou wegvallen, indien de gelo­vigen het woord Gods in hun leven lieten werken in kracht. Dan zal het namelijk in leven en liefde en her­stel worden omgezet. Daartoe zendt de Heer het immers. Gelukkig dat de tijd genaderd is dat dit wereldwijd begint te gebeuren. Het Koninkrijk van God gaat zich baanbreken met kracht, met tekenen en wonderen, door reddingen, bevrijdingen en genezingen, in wer­kingen van de Geest, tot overwin­ning en herstel, voor opvoeding en vorming van Gods volk, in eenheid en liefde met allen die Jezus onver­gankelijk liefhebben.

Komen

In Markus 9 vers 1 (Mark. 09:01) profeteerde Jezus dat sommigen die bij Hem stonden de dood niet zouden zien, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is met kracht. Vanwege het ‘altijd weer komende’ karakter van het Koninkrijk gelden zijn profetiën voor elke tijd. Het verschil met vroe­ger is dat tegenwoordig het evange­lie van kracht grootschalig over heel de wereld verkondigd wordt. De Heer voorzei elders dat daarna het einde komen zal. Velen ervaren dat er grote en heerlijke dingen staan te gebeuren. Er komt zeer zeker een geweldige opwekking, ook in ons land.

Dat heeft echter niets te maken met de (nogal hysterisch gevierde) eeuw­wisseling van een maand geleden. Onze kalender is niet Gods kalender. Hij alleen heeft de tijden en gelegen­heden in handen. De maanden en jaren die in de Bijbel worden genoemd, zijn symbolisch bedoeld als beeldspraak voor fasen en ont­wikkelingen in Gods plan. Toch heeft de Heer in zijn woord de gemeente gewezen op tekenen der tijd, maar dan positieve, geestelijke tekenen. Zo schrijft Paulus dat wan­neer Jezus komt (dat is zijn aanwe­zigheid IN zijn volk door heilige Geest), de wereld Hem met verba­zing zal aanschouwen IN allen die tot geloof gekomen zijn 2 Thessalonicenzen 1 vers 10 (2 Thess. 01:10). De heerlijkheid van zijn sterkte zal allerwege zeer merkbaar zijn in de zijnen.

Dit geschiedt uiteraard niet van de ene dag op de andere. Het volk van God zal zich bewust en terdege daar­op dienen voor te bereiden. Door gemeenschap met het lam en geloof in zijn evangelie kan het zich hech­ten aan hem en één geest met hem worden. Door volhardende strijd tegen de machter der duisternis zal er gaandeweg ruimte en vrijheid ontstaan, zodat de Geest Gods alle mogelijkheden krijgt om zich te laten gelden. De geestelijke gaven kunnen zodoende ontwikkeld en ten dienste gesteld worden voor het her­stel en de vorming tot geestelijke volwassenheid van het lichaam van Christus.

De komende zonen tooien zich reeds met de vrucht van de Geest en wandelen in liefde, vrede en eenheid met elkaar. Allen hebben maar één doel: de verheerlijking van de Zoon en het nabij brengen van het Rijk Gods.

Door daadwerkelijk mee te willen werken aan het ‘komen’ van het Koninkrijk vanuit een gezonde bij­belse visie erop, zullen de gelovigen in deze tijd zich niet langer mogen bezighouden met het onderhouden

van hun eigen religieuze tradities en verworvenheden, maar de werken gaan doen die Jezus zelf destijds deed. Hij bracht onvervalst het woord Gods in al zijn kracht en bedoeling. Hij speelde geen kerkje en dienstje, maar droeg Gods leven en kracht over op allen die geloof­den. Dat verandert mensen, dat vernieuwt ze, dat bevrijdt en geneest hen, dat leidt op tot volwassenheid in de Geest.

Wij mogen en kunnen medewerkers van God zijn om diens Rijk nabij te brengen door als getuigen van Jezus zijn woorden te spreken en zijn wer­ken te gaan doen. Daar is deze arme en lijdende wereld mee gediend. Daar ziet de schepping reikhalzend naar uit.

Ook u

God roept ons allen op om de heer­lijkheid van Jezus te verkrijgen. Niemand is bij voorbaat daarvan uit­gezonderd of ongeschikt. Wel zullen wij ons goed dienen te bezinnen op de manier van omgang met dit evan­gelie. Het is namelijk een evangelie van heerlijkheid aangaande een Koninkrijk van kracht. Theologische woordentwist en beuzelarijen over secondaire zaken moeten voorgoed beëindigd worden. Onderling gehar­rewar en veroordeling gestopt. Wie Jezus’ komende verschijning in zijn volk’ liefheeft, reinigt zich. Hij wandelt in een intieme relatie met Jezus en slaat de handen eendrachtig ineen met ieder die ook in ware gemeenschap leeft met Gods Zoon 1 Johannes 3 vers 3; Filippenzen 2 vers 2 (1 Joh. 03:03; Filip. 02:02). Door ongeveinsde liefde gedreven zullen wij dan met elkaar er naar jagen Jezus te leren kennen én de kracht van zijn opstanding. Dan komt Hij tot ons als de late regen, Hosea 6 vers 3 (Hos. 06:03).

Het zal de grootste en diepste ver­vulling met de heilige Geest worden die Gods volk ooit heeft gekend. Christus zal dan alles in allen volma­ken, Efeze 1 vers 23 (Ef. 01:23). Boven de kennis uit zal de gemeente zijn oneindige liefde gaan leren kennen en vervuld worden tot alle volheid Gods, Efeze 3 vers 19 (Ef. 03:19). Zijn eeuwig Koninkrijk zal zich in al zijn schoonheid en kracht openbaren tot een getuigenis voor alle volkeren.

Geliefde lezer, behoort u ook al tot degenen die zich door God laten roe­pen om tot de volheid van zijn Zoon te komen, om deel te mogen krijgen aan hem en zijn Koninkrijk van kracht? Zijn liefderoep gaat naar u uit, ongeacht hoe u er ook voor staat op dit moment. Laat er geen gras over groeien, maar treed toe tot dit genadeheil. Neem om niet het leven­de water dat uit Jezus’ binnenste vloeit, zodat het u vervulle tot overlo- pens toe. Hij is ook voor u gekomen met leven en overvloed. Verzadig u met zijn beeld, opdat wanneer Hij straks verschijnt, u met Hem zult verschijnen in heerlijkheid.  

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

“Je naaste liefhebben als jezelf”. Daarover is al veel gedacht en geschre­ven. Toen ik jong was kwam het er voor mij op neer dat ik mijn naaste (degene waarmee ik direct te maken had) méér moest liefliebben dan mezelf. Je moest je aanpassen aan de wensen van die ander, altijd klaar staan. Jezelf liefheb­ben? Dat werd uitgelegd als ‘egoïsme’ en niemand wil een egoïst zijn, wel? Deze houding van dienstbaarheid werd tot een zeer hoge deugd verklaard en heeft dan ook geleid tot een vorm van vrome slaafsheid die de mens zijn eigenheid deed verliezen. Alsof God zou willen dat je je persoonlijkheid inlevert en jezelf verliest.

Maar er staat toch: “Wie zichzelf ver­loochent… etc?” Dat gaat over je aardse status, je betekenis in de wereldje aan­zien in de religieuze wereld. Als er één is die respect heeft voor je persoonlijkheid, iemand die erop uit is jouw ziel te bewaren, die graag met jou wil samenwonen, met jou wil omgaan en gaandeweg jouw unieke wezen tot zijn volle recht wil laten komen, dan is het God wel. Dat kon je zien aan Jezus. Hij was (en is) een weerspiege­ling van z’n Vader, zoals de maan het licht van de zon doet schijnen in het duister van je denken. God is licht, en licht is leven, en leven doe je in een relatie waarin de liefde de grootste kracht is. God is liefde, en, net als het licht, maakt liefde scheiding tussen goed en kwaad, liefde en haat. Nu zijn er velen die het niet gewend zijn dat er van ze gehouden wordt, dat ze bemind worden, dat het warme hart van de Vader juist naar hén uitgaat die al zoveel hebben moeten ontberen. Mensen die hebben ‘gegeven’ om maar door anderen geaccepteerd te worden…

Die altijd het gevoel hebben tekort te schieten.

Wat is het wezenlijk om de Vader te leren kennen zoals Hij is. Jezus zegt ergens dat “je naaste degene is die jou barmhartigheid bewijst”, in de gelijke­nis over de barmhartige gastarbeider. Je kan dus niet zonder je naaste, dege­ne die jou als mens tot je recht laat komen. Laatje daarom liefhebben met de liefde waarmee God jou liefheeft. Hij staat naast je om jou eerherstel te geven Leviticus 10 vers 3 (Lev. 10:03) en jou tot je goddelijke recht te laten komen. Je wordt liefgehad door Hem. God zelfheeft Zijn naaste lief, de mens.

De wijze raad: “Heb je naaste lief als jezelf”, kun je dus veel beter lezen als: “Heb je naaste lief zoals je zelf wordt liefgehad”. Met andere woorden: laatje door Hem liefhebben, dan komt de ont­roering, je innerlijke genezing door de aanraking van zijn woord, dat eigen­lijk alleen maar zegt: “Kom je bij Mij? Dan kan Ik je liefhebben met heel Mijn hart!”

 

In de rust van de Heer door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel 5

Over de nieuwtestamentische sabbat

“Gedenk de sabbatdag, dat u die hei­ligt. Zes dagen zult u arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Here, uw God, dan zult u geen werk doen. U, noch uw zoon, noch uw dochter, noch uw dienstknecht, noch uw dienstmaagd, noch uw vee, noch de vreemdeling die in uw steden woont. Want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte op de zevende dag. Daarom zegende de Here de sabbatdag en heiligde die”, Exodus 20 vers 8 tot en met 11 (Ex. 20:08-11).

Wat is de sabbatdag?

Dat is een dag waarop een mens in de rust van de Vader mag wezen. Je mag van die rust genieten: je hoeft je op zo’n dag niet zo nodig waar te maken. Onder het Oude Verbond sloeg dat op de wekelijkse onderbre­king van de natuurlijke werkzaam­heden. Zes dagen mocht men volop werken, maar de zevende dag zou een sabbat voor de Here God zijn. Daarop mocht men zélf niet werken, maar ook geen werk laten verrichten door anderen – zelfs niet door even­tuele slaven. De rust moest werkelijk algemeen zijn!

Waarom was dat eigenlijk zo? Moest onze God elke week aan z’n rust komen of was er een andere reden voor het sabbatsgebod? Jezus geeft daar een duidelijk antwoord op. Hij zei dat de sabbat er is voor de mens, die mocht elke week tot rust komen, Markus 2 vers 27 (Mark. 02:27). Dat betrof dus elke zaterdag. De kalenderweek begint immers op zondag; dat men de werkweek op zondag laat aanvangen verandert daar niets aan. De vroege gemeenten hebben de zaterdagse sabbat nooit naar de zon­dag verplaatst. Dat wordt wel beweerd, maar dat slaat nergens op! In Handelingen 18 vers 4 (Hand. 18:04) luidt een notitie over Paulus: “Hij hield elke sabbat besprekingen in de synagoge, en trachtte Joden en Grieken te over­tuigen”.

Elke sabbat, elke zaterdag dus. Want de Joden hielden hun sab­batten nu eenmaal op zaterdag. Een tegenwerping is vaak, dat men in die tijd elke zondag een collecte hield, 1 Korinthe 16 vers 2 (1 Kor. 16:02) en dat zoiets alleen dan succes kon hebben, als er zondags samenkomsten gehouden werden.

Maar om dat uit die tekst te halen, moet een mens wel z’n zondagse sabbatsbril opgezet hebben. Want wat staat er eigenlijk? Dit: “Elke eer­ste dag van de week legge ieder van u thuis iets weg en hij spare dat op”. Men kwam dus niet op de zondag bijeen, maar men zou elke week op de eerste werkdag thuis iets wegleg­gen om dat op te sparen tot Paulus’ komst.

Een andere tekst die de zondag als rustdag zou aangeven, is genomen uit Openbaring 1 vers 10 (Openb. 01:10) waar Johannes schrijft: “Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren”. De Heer is op zondag opgestaan dat zou dus zijn dag moeten wezen – naar men beweert de nieu­we rustdag. Maar het was immers van geen enkel belang op welke dag van de week Johannes in vervoering kwam. Het is daarentegen interes­sant te weten naar welke periode in de heilsgeschiedenis Johannes in geestvervoering geraakte. Hij kreeg een gezicht over de tijd van Jezus’ wederkomst, en dat is de dag des Heren!

Wanneer sabbat houden?

Maar wanneer moeten we nu onze rustdag houden, op zaterdag of op zondag? Het antwoord vinden we in Kolossenzen 2 vers 16 en 17 (Kol. 02:16-17): “Laat aan niemand u blijven oordelen op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijk­heid van Christus is”. Dat is nogal duidelijk, zou ik den­ken. Paulus is niet bezig met de din­gen van de natuurlijke schaduwwet, ook niet met de tien geboden of woorden. Hij zit niet onder de wet, maar hij leeft in de werkelijkheid die van Christus is.

En is daarin plaats voor rust, of gonst het er alleen maar van de (geestelijke) activiteiten? Krijgt het leven met de Heer vorm door een aaneenschakeling van bezigheden in de hemelse gewesten? Ben je altijd in de strijd, voortdurend gewikkeld in een gevecht op leven en dood, waarbij eventuele rust naar een later tijdstip verschoven wordt? De gees­telijke strijd is heel reëel, die moet je niet veronachtzamen. Maar een leven dat overwegend met de strijd tegen de machten der duisternis gevuld is, is een scheefgetrokken leven. Gods plan met de mens omvat méér.

In de rust zijn

We lezen in Hebreeën 4 vers 9 (Heb. 04:09): “Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God”. Het is niet langer een afschaduwing op een natuurlijke dag van de week. Het is niet meer een kwestie van zes dagen werken en dan een dag tot rust komen, in een telkens repeterende cyclus – het is nu de werkelijkheid in Christus, zoals die bij de Vader altijd al reëel was. Wanneer gaat iemand tot die rust in; als hij de natuurlijke dood achter de rug heeft? Als ie is aange­land in wat men wel het hierna­maals pleegt te noemen? Zo van: hier beneden is het strijden en zwoegen – de rust komt later! In de plaats waar ik woon, staat een huis dat als opschrift draagt: ‘De rust is elders!’ Wel, veel christenen leven zo; ze worden constant opgejaagd. Geestelijke strijd voeren en geloofs- werken ten uitvoer brengen zijn noodzakelijke bezigheden, maar als je niet kunt strijden en werken van­uit een innerlijke rust, is het hebben van een overwinningsleven een uto­pie. Die rust is gebaseerd op de rela­tie tussen God en de mens. Daarin vind je echte sabbatsrust. Heel per­soonlijk.

De sabbatsrust voor het volk van God heeft dus niets van doen met een verplichte wekelijkse onderbre­king van de natuurlijke werkzaam­heden (zoals ik me die uit mijn jeugd herinner). Zo’n rustdag maak­te deel uit van de schaduw van de kerkelijke wetten. Onze sabbatsrust is geen onderbreking van de dage­lijkse gang van zaken – het is een doorlopende situatie, een onafgebro­ken innerlijke geborgenheid, een je veilig weten bij de Vader (ongeacht wat er allemaal op je afkan komen voor dreiging van buitenaf). Je hebt eeuwigheidsvisie gekregen vanwege je relatie met God en met Christus Jezus. Het is een zeker weten deel te hebben aan al Gods beloften.

Werken in alle rust

Dat de sabbatsrust die er overblijft voor het volk van God niet op een kalenderdag slaat, is een gegeven dat vanzelfsprekend ook onder natuur­lijke christenen opgeld doet. Maar jammer genoeg schuift men die dan door naar een volgend leven. Alsof het leven zou bestaan uit een de eeuwigheid durend ‘zalig nietsdoen’. Zo zal het beslist niet wezen! Want altijd zitten te niksen, is helemaal niet zo zalig als sommigen blijkbaar denken. We zullen in de eeuwigheid zinvol bezig zijn – met plezier, dat wel! Maar toch bezig zijn. Wie tot Gods rust is ingegaan, is tot rust gekomen van zijn werken, even­als God van de zijne, lezen we in Hebreeën 4 vers 10 (Heb. 04:10). We zullen net zo in de rust zijn als de Vader en ook daarin diens beeld dragen. En zit de Here God in alle eeuwighe­den alleen maar stil op z’n troon te zitten?

Jezus laat daar wat anders over horen tegen de aanhangers van het oudtestamentisch sabbattisme. Volgens Johannes 5 vers 17 (Joh. 05:17) zegt Hij: “Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook”. En dat zegt Hij uitgere­kend op de wekelijkse sabbatsdag. De Vader werkt klaarblijkelijk in alle rust aan degenen die Hem in Christus Jezus toebehoren. En onze Meester werkt hierin met Hem samen. Ook in de rust, naar men mag aannemen. Nou die weldadige rust is voor het volk van God bedoeld, voor óns dus!

Laat je niet bezig houden!

Laat je niet voor het vrome karretje van de boze spannen, want daar is je plaats helemaal niet. Je behoeft je nooit meer op te laten jutten door religieuze geesten, waar je van alles van moet. Zelfs bidden… vooral als het om natuurlijke zaken gaat. Want daar wil Satan de mens Gods graag mee bezig houden. Liefst dit hele korte leven lang! De geest van de antichrist probeert de mensen vast te houden met zaken die op zich niet verkeerd behoeven te zijn, maar wel ontoereikend. Zoals? Je als gemeente in gaan zet­ten voor de nood in het groot waar dan ook in de wereld. Als dat niet een eenmalige actie is (of iets dat zo af en toe eens voorkomt) maar een constructief gegeven, zal blijken dat de geest van de antichrist de gemeente daarmee aan het lijntje houdt. Op die manier kom je ook in de onrust terecht, zoals meestal als je buiten het plan van de Vader bezig bent. Satan maakt ons graag wijs dat we als een soort Atlasfiguren de totale nood van de wereld kunnen torsen. Of dat we dat tenminste dienen te proberen. En daar vertillen we ons zowel natuur­lijk als geestelijk aan. God roept ons als gemeente van Christus Jezus niet op tot activiteiten waardoor we in de onrust komen. Ook niet tot de strijd tegen de wereldbeheersers in de hemelse gewesten, als we dat niet voor het lichaam van Christus doen, maar voor de wereld daarbuiten. Jezus zei volgens Mattéüs 24 vers 6 (Matt. 24:06): “Jullie zullen horen van oorlogen en van geruch­ten van oorlogen”. En wat volgde er toen? Een opdracht boven de strij­dende partijen de vorsten in de gees­telijke wereld te binden? Nee, Hij zegt alleen: “Wie volhardt tot het einde, zal behouden worden”. “Hoe erg het ook is wat we allemaal zien gebeuren in de wereld om ons heen, we zullen ons nooit laten opjutten tot een strijd in de hemel of op de aarde waar de Héér ons niet toe oproept. Jezus sprak tot z’n Vader in de hemel over wie Hem toebehoren: “Ik bid voor hen; niet voor de wereld bid ik U, maar voor hen die U Mij gegeven hebt” Johannes 17 vers 9 (Joh. 17:09).

De rust die blijft

Niets zal onze rust nog écht kunnen verstoren – wel even, maar niet blij­vend! Het is de innerlijke rust van een heerlijk, blij en ontspannen leven. Daarin komen wij vrij van satanische druk in ons innerlijk. We mogen als mensen Gods toegerust zijn tot alle goed werk, in dezelfde rust als die van de Vader en van onze Meester.

Op het hoogtepunt van ons leven? Nee, want daar raak je overheen en dan gaat het weer bergafwaarts. Gods doel met ons leven is geen hoogtepunt, maar een hoogvlakte! Een plaats waar je leven kunt. Echt leven, werken in alle rust overeen­komstig Gods plan voor de dag van vandaag en voor de eeuwigheid lang. Dat is de sabbatsrust die er overblijft voor het volk van God.

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

“Wij behoren niet aan nacht of duis­ternis toe; laten wij dan ook niet sla­pen gelijk de anderen, doch wakker en nuchter zijn. Want die slapen, sla­pen des nachts en die zich bedrinken, des nachts dronken. Maar laten wij, die de dag toebehoren, nuchter zijn, toegerust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zaligheid. Want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven” Paulus in 1 Thessalonicenzen 5 vers 5 tot en met 10

(1 Thess. 05:05-10).

Megatrends 2000

In onze boekenkast staat al verschil­lende jaren het boek ‘Megatrends 2000’. Onlangs heb ik het weer eens van de plank gehaald, vooral uit nieuwsgierigheid of en hoe de ver­wachtingen die in dit boek werden uitgesproken, nu het nieuwe millen­nium is begonnen, al of niet zijn uit­gekomen. Dit boek werd namelijk al eind jaren ’80 geschreven door John Naisbitt en Patricia Aburdene en in 1990 uitgegeven. De volledige titel is: ‘Megatrends die tot het jaar 2000 ons leven bepalen’. Niet minder dan 8 miljoen exemplaren werden des­tijds van het boek verkocht. In het kort komt de inhoud hierop neer dat iedereen ziet hoe onze samenleving snel verandert, maar dat er ook tallo­ze onzichtbare wijzigingen plaats vinden en dat vooral deze ons leven en werk gaan bepalen. Allerlei ver­wachtingen worden uitgesproken die al in de aanloop naar het jaar 2000 zich gingen aftekenen. Het is interessant te lezen hoe de schrijvers bijvoorbeeld al wisten te onderkennen dat de telecommunica­tie ons leidt naar een wereldwijd informatienetwerk, net zoals we eco­nomisch een wereldmarktplaats wor­den: “Er komt een tijd waarin het mogelijk is met iedereen, overal, over alles te communiceren, in iede­re vorm – stem, data, tekst of beeld – met de snelheid van het licht”. Onvoorstelbaar eigenlijk, maar met het nieuws over de voortgaande ont­wikkelingen in dit opzicht worden we vrijwel dagelijks geconfronteerd. In het boek komt ook de religie aan de orde, waarbij in het hoofdstuk ‘De religieuze opleving in het derde millennium’ onder andere wordt opgemerkt dat er aan de vooravond van het derde millennium tekenen zijn die wijzen op een “wereldwijde multiconfessionele opleving. Amerikaanse kinderen uit de geboortegolf van na de oorlog, die de kerkelijke godsdienst in de jaren zeventig verwierpen, keren met hun eigen kinderen in hun kielzog terug in de kerk of sluiten zich aan bij de New-Age-beweging”. Duidelijk is ook dat de schrijvers, die jaarlijks, ook in ons land, voor­drachten houden voor topmanagers, politici, journalisten, wetenschap­pers en studenten, alle godsdiensten over één kam scheren en daardoor te kennen geven geen weet hebben van het werkelijke geloof in Christus en Zijn Koninkrijk.

De schrijvers memoreren ook de negentiende eeuw, toen de samenle­ving van een agrarische op een industriële economie overging: “Die eeuw was getuige van de stichting van enkele grote religies in Amerika: mormonen, adventisten, Jehova’s Getuigen, Christian Science, tegelijk met de opkomst van de trancendentale filosofie en de populariteit van het spiritisme.

Als mensen zich door veranderin­gen heen en weer geslingerd voelen, neemt de behoefte aan spirituele waarden toe. De meesten zoeken geruststelling op een van de volgen­de twee manieren: óf door bewegin­gen die uitgaan van de innerlijke aanwijzingen onder het motto ‘ver­trouw op je eigen gevoel’, óf door uitwendige autoritaire godsdiensten die van buitenaf opleggen ‘zó is het’. Beide floreren heden ten dage”.

Onderscheiding

We kunnen ons voorstellen dat som­mige van onze lezers bij zichzelf denken: ‘Moeten we ons daar nu wel zo druk om maken? Het komt toch zoals het komen moet’. Toch is het zeer belangrijk dat we ons realiseren dat we leven temidden van een wereld waarin de verwarring en mis­leiding hand over hand toeneemt, óók binnen de Gemeente van Christus. Het is daarom zo relevant om door de gave van onderscheiding van geesten, als onderdeel van het vervuld zijn met de heilige Geest, te leren onderkennen waarop het wer­kelijk aankomt. Daarbij is geestelijke groei naar het volwassen christen­zijn (het zoonschap) een absolute voorwaarde om niet in dwalingen terecht te komen, maar de juiste koers aan te houden zodat het eind­doel bereikt wordt. Iedere rechtgeaard christen heeft het verlangen in zich dat ook anderen Christus leren kennen. Revivals, opwekkingen, evangelisatie, enz. zijn gemeengoed bij de meeste christenen. Dat is een goede zaak… maar dat is niet voldoende! Wie in het beginstadium van zijn geloofs­ontwikkeling blijft steken, zal al spoedig achterblijven en meegezo­gen worden door allerlei trends die geen blijvende waarde hebben. Laten we op onze hoede zijn voor deze ‘megatrend’. En laten we ons ook niet laten afschrikken door verdrukking of ver­volging. Jezus heeft gezegd: “Wie volhardt tot het einde, die zal behou­den worden” Matteüs 24 vers 13 (Matt. 24:13). Hij zei dit toen Hij de verschillende eind­tijdgebeurtenissen onder de loep nam. En Zijn woorden blijven niet alleen tot in eeuwigheid hun waar­de behouden maar zullen in deze nieuwe eeuw een steeds actueler betekenis krijgen!

De grote Vredestichter

Onder de titel ‘De Bijbel is geen pacifistisch boek’ is in het HN- magazine een interview opgenomen met Harry Zeldenrust. scheidend secretaris van ‘Kerk en Vrede’. Deze 75-jarige organisatie staat bekend als een christen-pacifistische organisatie die oorlog en geweld totaal afwijst, al wordt er de laatste jaren veel genu­anceerder gedacht. De oprichting van Kerk en Vrede 75 jaar geleden was een reactie op de Eerste Wereldoorlog toen gifgassen waren gebruikt. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de organisatie vooral bekendheid toen ze samen met het IKV grote demonstraties en acties op touw zette tegen het gebruik van kruisraketten.

Oorlog en vrede

In het interview komt aan de orde hoe Harry Zeldenrust, die oorspron­kelijk predikant was, vanuit de Bijbel denkt over oorlog en vrede. Zo zegt hij onder andere: “De Bijbel is voor mij een samenstel van visies waar één lijn doorheen loopt: Gods bevrij­dend handelen. Dat is de enige vaste lijn die je eruit kunt halen. Je vindt in de Bijbel pacifistische geluiden, maar ook wraakgevoelens om het kwaad te verdelgen, desnoods met extreem geweld. Dat is een visie van de schrijvers. Tegelijk maakt de Bijbel geweld belachelijk. Zie het verhaal van David en Goliath. Ik begrijp dat zo dat Goliath uitgeschakeld moet worden. De strijd tegen Goliath gaat niet met dezelfde wapens. Er zit iets ontspannends in omdat de wapens van Goliath bela­chelijk gemaakt worden. Maar het pacifistische idee dat Goliath ook moet blijven bestaan, ontbreekt. Gelukkig.

Goed lezen van de Bijbel geeft inzicht in hoe het mechanisme werkt en maakt het kwaad en het geweld belachelijk. Dat betekent ech­ter niet dat de Bijbel een pacifistisch boek is. Als men het er wel uithaalt, is dat op grond van een eenzijdige selectie. Het ‘gij zult niet doden’, staat in het Oude Testament in het kader van allerlei geboden die ook gaan over wraak en vergelding. Dan kun je het op twee manieren lezen: je mag nooit doden of de mens mag nooit eigenmachtig beschikken over het leven van een ander. In het laat­ste geval wordt het geplaatst in een breder kader waarin ook ruimte is voor vergelding. Omgaan met leven is gebonden aan waarden en nor­men hoe je met anderen omgaat. De grondgedachte van de Bijbel is – volgens Harry Zeldenrust- dat leven en dood ten diepste geen zaak van mensen is, maar Gods zaak. Daar zit een godsbeeld achter dat waarschijnlijk niet meer helemaal de onze is. maar ook dat de mens het leven niet vanuit eigenbelang in eigen hand mag nemen. De Bijbel is geen pacifistisch boek. maar biedt voortdurend openingen naar ande­ren en – dat is de ontwikkeling in het Oude Testament – naar andere volken.

Een kerngedachte in het Oude Testament is voor mij de belofte aan Abraham: je zult een groot volk wor­den en een zegen zijn voor alle vol­ken van de aarde. Dat hebben ze in Israël wel eens vergeten, omdat ze ook exclusief gingen denken. Maar altijd komt weer naar voren: het gaat om het vredig samenleven met andere volken. Ondanks vele oorlogen in het Oude Testament gaat dat perspectief niet verloren. Misschien is dat ook wel de inspira­tie voor vredeswerk”, meent Harry Zeldenrust, die verder nog opmerkt: “Je bent er nooit voor jezelf, je bent er altijd weer voor het samenleven met de ander, ook internationaal. Om dit te erkennen hoef je geen jood of christen te zijn. Het gaat om een mondiale ethiek die de afzon­derlijke religies overstijgt. Met bijbellezen moet je overigens voorzich­tig zijn, niet de Bijbel gebruiken als gezaghebbend woord dat recht­streeks van boven komt vallen. Ieder woord van de Bijbel staat ter discussie. Ik ben het met Kuitert eens dat de bijbelwoorden van beneden komen, al vind ik wel – en hij ook – dat je dan toch op een geheim stuit. Je komt in aanraking met een raad­sel, iets wat meer is dan ik kan bevatten. Het mysterie van het god­delijke is onder meer dat mensen niet alleen maar leven vanuit zich­zelf. We leven dan ook vanuit wat ons overkomt en waardoor we geraakt worden. We moeten de Bijbel niet gebruiken als recht­streeks geboden, maar als bron van inspiratie”.

Tot zover Harry Zeldenrust in het HN-magazine.

De werkelijke vrede

Het is natuurlijk interessant deze opvattingen te lezen. Maar wat voor­al opvalt is dat Zeldenrust niet los­komt van een oudtestamentisch den­ken, terwijl wij nu leven na de komst van Jezus en na de eerste uit­storting van de heilige Geest. Als belangrijk figuur van deze vredesbe­weging zou men toch op zijn minst mogen verwachten dat hij wijst op de grote vredestichter Jezus Christus. We kunnen daarom ook rustig stellen dat wie aan Hem voor­bijgaat altijd verkeerd bezig is. Hij kan zich nog zo inspannen voor de vrede, maar het zal nooit de echte vrede zijn, zoals God die bedoeld en Jezus als eerste mens heeft geopen­baard. Hij sprak tot Zijn discipelen: “Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft(!), geef Ik hem u” Johannes 14 vers 27 (Joh. 14:27). Maar, zal iemand opmerken, hoe zit het dan met die andere opmerking van Jezus, als Hij zegt: “Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want Ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoon­moeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn” Matteüs 10 vers 34 tot en met 36 (Matt. 10:34-36)?

Uit het verband blijkt duidelijk wat Jezus hier bedoelt. Wie voor Hem kiest neemt een radicale en persoon­lijke beslissing om Hem te volgen in een nieuw leven waarin geen plaats is voor de werken van de vorst der duisternis. Wie nog niet voor Hem gekozen heeft, en dat kunnen dus ook eigen huisgenoten of familiele­den zijn, bevindt zich nog op het ter­rein van de tegenstander. De schei­ding die dit veroorzaakt brengt vij­andschap mee, maar deze vijand­schap gaat niet uit van ons nieuwe- schepping-zijn. Integendeel, daaraan geven we invulling door gehoor te geven aan de woorden van Jezus: “Hebt uw vijanden lief, doet wel degenen, die u haten; zegent wie u vervloeken; bidt voor wie u smade­lijk behandelen” Lucas 6 vers 27 (Luc. 06:27). Wanneer we de werkelijke Vredevorst hebben leren kennen doen we er ook alles aan dat dit niet verborgen blijft en zijn we in elk opzicht vertegenwoordigers van de grote Vredestichter en Zijn Koninkrijk. “Want het Koninkrijk Gods bestaat in rechtvaardigheid, vrede(!) en blijdschap door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

De explosie van tienergeweld

De laatste tijd verschijnen steeds meer berichten over de onrustbare toename van de criminaliteit bij jon­geren. Het grootste dagblad van Nederland wijdt er zelfs een redac­tioneel commentaar aan. Het blad schrijft onder de kop ‘Tienergeweld’: “De berichten van de laatste dagen zijn schrikbarend. Een zestienjarige medewerker van een supermarkt wordt door drie nog jongere kinde­ren belaagd en krijgt een dolk in zijn rug gestoken. Een boze 13 jarige fietser trapt een negenjarige belager zo hard in zijn buik dat hij komt te overlijden. Boze tienermeisjes molesteren een buschauffeur omdat zij te laat was.

Gruwelijke voorbeelden van tiener­geweld op één dag. Het zijn uitlatin­gen van het toch al stijgende geweld onder de jongeren dat zeker niet alleen het gevolg is van meer aan­dacht van justitie en politie voor dit bedroevend fenomeen. Aan het geweld ligt een grondhou­ding ten grondslag. Wie zich bele­digd voelt door een ander, rekent direct met hem af, of poogt dat te doen. Het recht van de jungle in de kinderwereld, wat des te kwalijker is vanwege het gemak waarmee ook kinderen aan steekwapens kunnen komen.

Ook deze vorm van zinloos geweld moet een halt worden toegeroepen. Hierbij hebben primair de ouders en de school een taak. Ze moeten kin­deren voortdurend voor houden dat het oog om oog en tand om tand niet in deze maatschappij past. Het uitbannen van deze afrekencultuur onder jongeren is ook dringend noodzakelijk om later veel ellende te voorkomen als ze volwassen zijn”, zo eindigt het redactioneel commen­taar van De Telegraaf. Het is een typisch verschijnsel van de tijd waarin wij leven, waarin de normen en waarden steeds meer vervagen en waarbij de oplossingen die worden aangedragen ook vaak geen enkel effect hebben. Als chris­tenen worden we ook met deze negatieve ontwikkeling van de maat­schappij geconfronteerd. Nu zijn er nog wel eens christenen die menen dat men hier niet te veel aandacht aan moet besteden. Men is dan negatief bezig wordt er dan gezegd, terwijl God juist wil dat we op positieve wijze door het leven gaan. Dat laatste is volkomen juist, maar dat wil nog niet zeggen dat we net moeten doen of onze neus bloedt. Het onderkennen van de negatieve verschijnselen betekent nog niet dat we daarin opgaan. Iemand die een rood stoplicht negeert weet ook dat hij zichzelf (en anderen!) in gevaar brengt.

Het zout der aarde

Maar het is wel belangrijk hóé wij als christenen staan in dit leven. Wij kunnen ons niet afsluiten voor alles wat er in ons dagelijks leven gebeurt. Christenen die in een isole­ment gaan leven matigen zich een vorm van onverschilligheid aan die tot gevolg heeft dat ze buiten de wer­kelijkheid van het leven komen te staan. Terwijl Jezus juist gezegd heeft dat wij het ‘zout der aarde’ en het ‘licht der wereld’ vormen. Wel is het uitermate belangrijk dat wij op de juiste wijze aan ons chris­ten-zijn invulling geven. Dat begint met de aanvaarding en beleving van het evangelie zoals Jezus dat bracht: het evangelie van het Koninkrijk. Iedere andere vorm van evangelie heeft geen werkelijke waarde in de ogen van God. Het verwijst mis­schien wel naar het ‘hiernamaals’ als alles goed en volmaakt zal zijn, maar het functioneert niet in de dagelijkse realiteit van het leven. Gelukkig komt in de tijd waarin wij leven ook het échte evangelie weer tevoorschijn. Alles wat alleen maar in naam bestaat is onecht en heeft geen positieve uitwerking. Maar bij het echte evangelie komt de werke­lijke levensverandering, die begint met het van een zondaar een kind van God worden, tot openbaring. De doorwerking hiervan, onder lei­ding van Gods Geest, blijft niet ver­borgen. Het heeft een positieve uit­werking ook in het gezinsleven, waardoor kinderen op gezonde en normale wijze kunnen opgroeien en zich ontwikkelen en als ze uiteinde­lijk door Gods Geest worden over­tuigd, ook zelf de beslissing nemen om voor Christus en Zijn Koninkrijk te kiezen.

Laten we ons niet laten meesleuren door de grote massa die zich in meerdere of mindere mate laat manipuleren door verkeerde gees­ten. Ook moeten we niet denken dat wij als christenen toch maar een kleine minderheid vormen en onze invloed gering is. Nee, de waarachti­ge christenen zullen uiteindelijk de loop van de wereldgeschiedenis bepalen, want het licht zal altijd ster­ker blijken dan de duisternis. En dat ‘licht verspreiden’ begint in onze eigen naaste omgeving: in ons gezin, op school en op ons werk.

Het overwinnen van depressies

Het aantal mensen dat door een of andere vorm van depressie op ern­stige wijze wordt belemmerd in zijn leven is de laatste jaren op onrustba­rende wijze toegenomen. We wor­den er regelmatig via de media mee geconfronteerd. Vrijwel iedereen kent wel mensen uit de familie of kennissenkring die met depressies te maken hebben. Het magazine Elsevier besteedde onlangs uitvoerig aandacht aan deze negatieve ontwik­keling. Vanuit allerlei invalshoeken werd het onderwerp belicht, waarbij vele wetenschappers hun zegje deden en met allerlei goedbedoelde adviezen kwamen, maar vaak niet een werkelijke oplossing konden aanreiken.

Is er dan geen oplossing? Gelukkig wel, al zijn we ons bewust dat er vaak heel wat grondig moet verande­ren, voordat de werkelijke doorbraak naar bevrijding en overwinning een feit is. Omdat ook vele christenen in meerdere of mindere mate met deze nare kwelling te maken hebben, wil­len we enkele adviezen doorgeven met de bedoeling dat een doorbraak ten goede zich gaat openbaren en uiteindelijk depressies, in welke vorm dan ook, geen kans meer maken ons leven negatief te beïn­vloeden.

Nu heeft iedereen wel eens te maken met kortdurende negatieve infiltraties in het gedachtenleven. Die weten we te onderkennen en als ze niet vanzelf verdwijnen kunnen we natuurlijk deze ‘macht’ bestraf­fen in de naam van Jezus. Daar gaat het dus bij de nu volgende tips niet over, maar het gaat om de onderken­ning, bestrijding én bevrijding van ernstige vormen van depressies.

Zeven adviezen

Hou datgene wat je negatief bezig­houdt niet verborgen maar deel het met betrouwbare mensen, primair met je partner, indien deze nog niet op de hoogte is. Bij het bekendma­ken en vragen om voorbede in de gemeente waartoe men behoort, is het beter voorbede te vragen in besloten kring, bijvoorbeeld op de bidstond of bijbelkring. Dus niet in de openbare samenkomst op zon­dagmorgen.

Ga bij jezelf na wat de oorzaak kan zijn. In sommige gevallen zijn de oorzaken heel voor de hand lig­gend, bijvoorbeeld oververmoeid­heid, door te weinig slaap, een te druk bezet leven, problemen met familie of moeilijkheden op financieel of ander terrein.

Probeer verandering aan te bren­gen in je denkpatroon en daarnaar te handelen. Bijvoorbeeld door bepaalde taken of werkzaamheden af te stoten en meer tijd te nemen voor rust en ontspanning.

Als duidelijk wordt dat meerdere dingen behoren te veranderen in het denk- en leefpatroon, pak dan niet alles tegelijk aan, maar maak gebruik van de ‘salamitactiek’, door stukje voor stukje terreinwinst te gaan behalen.

Bidt bij alles, maar bedenk dat alleen een gelovig gebed waarde heeft. “Wie tot God komt, moet gelo­ven dat Hij bestaat en een beloner is(!)… voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Dus probeer elke vorm van twijfel buiten de deur te zetten door te geloven dat de overwinning zal worden behaald. In het begin zal dit moeilijk zijn, maar het zal zich meer en meer vast gaan funderen in ons geloofsleven. De Heer die wij dienen wil in al Zijn kinderen een ‘vaste geest’ tot stand brengen. 6. Niet in alle gevallen zal men zon­der deskundige hulp van buitenaf (psychiaters, doktoren) tot volledige genezing en bevrijding kunnen komen. Wees vrijmoedig deze hulp in te roepen. Dit heeft niets met

ongeloof te maken, zoals vrome geesten ons willen doen geloven. We hoeven de Heer niet voor te schrij­ven dat Hij ons alleen buiten de reguliere wetenschap om mag her­stellen. Laten we het aan Hem over­laten hoe het herstelproces zich in ons leven gaat voltrekken. 7. Dank de Heer voor de totale over­winning over elke vorm van depres­sie, want één ding is zeker: Niet de vorst der duisternis heeft recht om ons leven te ruïneren, maar de Levensvorst die gezegd en getoond heeft dat Hij is gekomen om ons ‘leven en overvloed’ te geven.

 

Korte gedachten door

Creativiteit

Creativiteit is het scheppend vermogen wat ieder mens in zich heeft. Het is een misvatting te denken dat creativiteit is voorbehouden aan bepaalde mensen zoals beeldhouwers, schilders en andere kunstenaars. God is een cre­atieve God en heeft in de mens, die naar Zijn beeld geschapen is, deze creativiteit gelegd. Christenen mogen hun creati­viteit in dienst van Gods Koninkrijk stellen. Dit betekent niet dat we daarbij fulltimer behoeven te worden, maar juist in het gewone alledaagse leven zal ons ‘nieuwe schepping zijn’ zich openbaren. In Christus worden we weer volledig mens. Vrome geesten proberen ons mens-zijn, en dus ook ons creatief bezig zijn, uit te schakelen, bijvoorbeeld met de opmer­king dat onze wil verbroken moet worden. Onze wil is echter een wezenlijk onderdeel van ons bestaan. Wél is het Gods verlangen dat onze wil gekoppeld wordt aan Zijn wil. En als we ons realiseren dat Zijn wil ‘het goede, welgevallige en vol- komene’ is, zullen we er alles aan doen dat er een eenswillendheid ontstaat die ons maakt dat creatieve, vruchtbare getuigen van Zijn Koninkrijk. (Gert-Jan Doornink)

In de lift

Eindelijk is het dan zover! Toen ik op de lagere school zat (vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog) had de onderwijzer het wel eens over het jaar 2000. Dat leek nog zo onwezenlijk ver weg – dat ging je bevattingsvermogen te boven. Maar nu is het derde millennium na Christus al begonnen. We hebben als gemeenten, maar ook allemaal indivi­dueel, veel zegeningen van onze God ontvangen. We zitten zogezegd in de lift. En zoals dat altijd met deze kreet bedoeld wordt: de lift gaat écht omhoog! We hebben met name in de laatste helft van de twintigste eeuw kracht van omhoog ontvangen en daardoor een levend geloof gekregen. En dat zijn zaken van het innerlijk, in relatie met Jezus. (Cees Maliepaard)

Zachtmoedig en nederig

Eén van de mooiste uitspraken van Jezus vinden we ongetwijfeld in Matteüs 11 vers 27 (Matt. 11:27), bij de uitnodiging aan iedereen die vermoeid en belast is, om tot Hem te komen om rust te ontvangen. Dan zegt Hij dat Hij zachtmoedig en nederig van hart is. Hoewel Jezus heel radicaal en afwijzend was ten aanzien van alles wat met rijk der duisternis te maken had, was Hij niet een of andere krachtpatser, die ten koste van alles zijn gelijk wilde halen. Integendeel, Hij stelde zich vaak heel kwetsbaar op en openbaarde in elk opzicht het karakter van Zijn Vader. Door Hem te volgen nemen we Zijn juk op ons, maar zijn juk is zacht en zijn last is licht, zegt Hij er meteen bij. Het vol­gen van Jezus drukt dus niet als een zware last op ons, zoals wel eens wordt voorgesteld, maar is een blijmakende en rustgevende aangelegenheid. Wat een bemoediging voor iedereen die in Zijn voetstappen wil gaan en dit ook zo mag ervaren! (Gert-Jan Doornink)

 

Omgaan met de Mammon door Wim te Dorsthorst

Ik kreeg van iemand de vraag: Wat betekenen toch de woorden van de Heer Jezus in Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09): “En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwi­ge tenten”.

Zo op het eerste gezicht een wat merkwaardige opdracht van de Heer aan Zijn discipelen: vrienden maken met de onrechtvaardige Mammon, met het oog op de eeuwigheid. Het is dan ook een gelijkenis die al heel wat vragen heeft opgeroepen.

Gelijkenissen verstaan

Zoals altijd, maar zeker ook voor zo’n vers, moeten we bezien in welke context deze woorden gebruikt worden. In parabels of gelijkenissen wil de Heer met (voor)beelden uit de zichtbare wereld Zijn discipelen, dus ook ons, onderwijzen over hogere zaken die de eeuwigheid betreffen. Het gaat ook hier in deze gelijkenis over onderwijzing betreffende het Koninkrijk Gods zie Lucas 16 vers 16 (Luc. 16:16). Zoals de Heer zich in genoemd vers uitdrukt, komt voort uit de gelijkenis die Hij gebruikt, met de praktijken van de rentmeester. Wij moeten dus, en dat geldt voor iedere gelijkenis, proberen de ‘gelijkenistaal’ te ver­staan.

Verder moet in een gelijkenis het beeld niet te lang vastgehouden, en de gebruikte taal te letterlijk geno­men worden, want dan wordt de geestelijke bedoeling niet begrepen.

Het beeld of het verhaal is slechts een hulpmiddel, een voertuig om ons bij de geestelijke waarde of wer­kelijkheid te brengen.

De Mammon

De Heer spreekt in dit vers van de onrechtvaardige Mammon. De Nederlandse Studie Bijbel zegt hier­van: “Mammon is de vergriekste vorm van een Aramees woord dat zoveel betekent als: dat waarop men zijn vertrouwen stelt. Zo werd het een aanduiding voor rijkdom, weel­de, vermogen, bezit, geld. Het bij­voeglijk naamwoord ‘onrechtvaardig’ geeft aan, dat deze dingen een mens tot ongerechtigheid kunnen verlei­den. Zij kunnen voor iemand een afgod worden”.

Het had in de dagen van Jezus dus zeker niet alleen de betekenis van geld. In Lucas 16 vers 13 (Luc. 16:13) spreekt de Heer over twee heren dienen waarmee Hij doelt op God en de Mammon vgl. Matteüs 6 vers 24 (Matt. 06:24). Hij stelt de Mammon als een persoonlij­ke duivelse macht tegenover God. Het is onmogelijk God te dienen en tegelijkertijd de Mammon. Velen in de tegenwoordige tijd stel­len hun vertrouwen volkomen op bezit in velerlei vorm. Er heerst een grote hebzucht en dat is niets anders dan afgoderij, waarom de toorn Gods komt Kolossenzen 3 vers 5 en 6 (Kol. 03:05-06). Hebzucht is het dienen van de afgod Mammon en mag onder christenen absoluut niet gevonden worden, want men kan geen twee heren dienen

Onderwijs over bezittingen

Deze gelijkenis staat temidden van de hoofdstukken 14 tot en met 18 waarin de Heer bezig is, hoofdzake­lijk in gelijkenisvorm, onderricht te geven. Soms richt Hij Zich hierbij tot hele scharen. Een andere keer tot tollenaars en zondaars of tot de leidslieden van het volk. Maar ver­schillende keren ook specifiek tot de discipelen, zoals hier in hoofdstuk 16 waar vers 1 begint met: “Hij zeide tot Zijn discipelen”. Opvallend is dat de hoofdstukken 14 tot en met 18 hoofdzakelijk gaan om bezit en eer van mensen. In Zijn onderwijs gebruikt de Heer hier ten­minste vier verschillende situaties met betrekking tot het omgaan met geld en goederen. Steeds is er spra­ke van iemand met veel geld en bezittingen.

Daar is bijvoorbeeld het verhaal van de verloren zoon in Lucas 15 vers 11 tot en met 32 (Luc. 15:11-32). De jongste zoon eist het deel van het vermogen van zijn vader op dat hem toekomt. Hij maakt alles te gelde en gaat op reis naar een ver land waar hij zijn vermogen ver­kwistte in een leven van overdaad Lucas 15 vers 11 tot en met 13 (Luc. 15:11-13). Deze zoon toonde zich een zeer slechte rentmeester over het vermogen van zijn vader. Zijn zonde is: ontrouw aan het hem toe­vertrouwde deel en door zelfzucht er geen enkele barmhartigheid mee te bwijzen.

In hoofdstuk 16 vers 19 tot 31 lezen wij het verhaal wat de Heer vertelt over de rijke man en de arme Lazarus. Van de rijke man lezen we dat die gekleed ging in purper en fijn linnen en dat hij elke dag schit­terend feest hield. De Willibrord- vertaling zegt: “… die iedere dag uit­bundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zwe­ren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde er naar zijn honger te stil­len met wat bij de rijkaard van tafel viel. Ja, zelfs kwamen honden zijn zweren likken” Lucas 16 vers 19 tot en met 21 (Luc. 16:19-21). De grote zonde van deze rijke man was dat hij eveneens met zijn rijk­dom geen enkele barmhartigheid bewees aan de minste broeder, die notabene zelfs bij hem op de stoep lag, maar alles in een weldadig leven voor zichzelf gebruikte. Hij doet zeker niet onder voor de verloren zoon.

Dan is er de rijke jongeling, een hooggeplaatst man, die zeer rijk was Lucas 18 vers 18 tot en met 27 (Luc. 18:18-27). Als hij van de Heer te horen krijgt dat hij om het eeuwi­ge leven te beërven alles moet verko­pen wat hij bezit om het te verdelen onder de armen om zo een schat in de hemelen te hebben, ging hij bedroefd heen want hij was zeer rijk, zegt vers 23.

De zonde in deze drie voorbeelden is dat Gods gebod met voeten getre­den wordt. God had gezegd tot Mozes: “Want armen zullen nooit in het land ontbreken; daarom gebied ik u aldus: Gij zult uw hand wijd openen voor uw broeder, voor de ellendige en de arme in uw land” Deuteronomium 15 vers 11 (Deut. 15:11).

Het is kennelijk van groot belang hoe binnen het volk van God, “kin­deren des lichts” zegt vers 8, omge­gaan wordt met geld en goederen. Het hele Woord van God besteedt daar vrij veel aandacht aan. Ook de Heer Jezus geeft daar uitvoerig onderwijzing over zoals we hier zien in het evangelie van Lucas.

De onrechtvaardige rentmeester

In hoofdstuk 16 is er opnieuw spra­ke van een rijk man. Nu richt de Heer de schijnwerper echter op de rentmeester van deze rijke man. In dit verhaal van de onrechtvaardige rentmeester schittert de goddelijke wijsheid van onze Meester heel bij­zonder. Hij onderwijst hiermee Zijn discipelen, dus ook ons! Deze rentmeester verkwistte het bezit van zijn heer, lezen we in vers 1. Dat woord verkwisten zien we ook bij de verloren zoon Lucas 15 vers 13 (Luc. 15:13). Maar evengoed is het van toepassing voor de rijke man en de rijke jongeling, want ze gebruikten geld en goederen voor een weldadig leven, geheel voor zichzelf.

Als discipelen van de Heer dienen wij heel goed te weten dat niets hier op aarde ons eigendom is. Wat we hier ‘bezitten’ aan geld en goederen, ja, zelfs ons leven, is geschonken door de Vader in de hemel. Hij is de Schepper van alles en de gever van het leven. Iedereen is rentmeester over dat wat hem of haar is toever­trouwd in dit leven. Bij het sterven kan niets meegenomen worden. ‘Want wij hebben niets op de wereld medegebracht; wij kunnen er ook niets uit medenemen” 1 Timoteüs 6 vers 7; Prediker 5 vers 14 en 15 (1 Tim. 06:07 en Pred. 05:14-15). Iedereen op aarde zal verder werken met wat door een ander achter gelaten is.

Werken van barmhartigheid

Dit rentmeesterschap heeft de mens al bij de schepping ontvangen zie Genesis 1 vers 26; Psalm 8 vers 4 tot en met 9 (Gen. 01:26 en Ps. 008:004-009). Het is dus niet onbelangrijk je eens af te vragen: hoe ga ik met de goederen van mijn Heer, van mijn Schepper om?

Verkwist ik misschien ook de goede­ren van mijn Heer zoals de onrecht­vaardige rentmeester? In vers twee zien we dat de rent­meester verantwoording moet afleg­gen over zijn beheer. Zo zal ieder mensenkind ook eenmaal verant­woording af dienen te leggen van zijn beheer over de goederen waar de Heer hem of haar over gesteld heeft. In Openbaring lezen we hoe de boeken geopend worden en dat men geoordeeld wordt naar wat in de boeken geschreven staat, name­lijk “naar hun werken” Lucas 21 vers 12 en 13 (Luc. 21:12-13). Prediker 12 vers 14 (Pred. 12:14) zegt hiervan: “Want God zal elke daad doen komen in het gericht over al het ver­borgene hetzij goed hetzij kwaad”. En dan gaat het hoofdzakelijk om werken van barmhartigheid. De grondwet van Gods schepping is barmhartigheid. God is liefde, zegt Johannes in Johannes 4 vers 8 (Joh. 04:08) en die liefde vindt zijn kanaal in barmhartigheid van waaruit weer andere heerlijkhe­den Gods stromen. Zo zegt Psalm 103 vers 8 (Ps. 103:008): “Barmhartig en genadig is de Here, lankmoedig en rijk aan goedertierenheid”. Jacobus zegt: “Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft; barmhartigheid echter roemt tegen het oordeel” Jakobus 2 vers 13 (Jak. 02:13). In Mattéüs 25, waar we in het laat­ste oordeel allen zien staan voor de grote witte troon, wordt dit woord van Jacobus bewaarheid. Dan wordt aan ‘de werken’ inhoud en gestalte gegeven door de Zoon des mensen Jezus Christus als Hij zegt: “Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven, Ik heb dorst gele­den…, Ik ben een vreemdeling geweest…, naakt geweest…, ziek geweest…, in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. En de Koning zal zeggen: voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan”. Zo zal er een positief maar ook een negatief oordeel uitgesproken wor­den “naar hun werken” of ze wel of geen barmhartigheid bewezen heb­ben in de ruimste betekenis van het woord zie Matteüs 25 vers 31 tot en met 46 (Matt. 25:31-46).

Met overleg te werk gaan

Vervolgens kunnen we in de gelijke­nis lezen, wat de rentmeester alle­maal doet met de goederen van zijn heer om er zo van verzekerd te zijn dat hij door de onderdanen van zijn heer in hun huis opgenomen zal worden Lucas 16 vers 3 tot en met 7 (Luc. 16:03-07). En de heer (niet de Heer Jezus!) prees de onrechtvaardige rentmees­ter, dat hij met overleg gehandeld had (vs. 8a). Uiteraard niet om zijn onrechtvaardig handelen maar om zijn handelen met overleg voor de toekomst. Dit is het verhaal wat de Heer Jezus aan ons vertelt. En Hij besluit het met de conclusie: “Want de kinderen dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts” (vs. 8b). Dit zijn woorden van de Meester die diep snijden. “De kinderen van deze wereld” dat zijn de mensen buiten God. Die gaan in hun leefwereld onder elkaar met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts. Dat is nogal wat als de Heer dat zo zegt! De kinderen des lichts” dat is het volk van God. Dat zijn de christe­nen. Die behoren niet meer bij: “dat geslacht van deze wereld”. Kinderen des lichts zijn uit God geboren en hebben hun oude leven met Christus gekruisigd en begraven. Die zijn niet meer van deze wereld maar behoren bij het huisgezin Gods. Ze zijn burgers van het Koninkrijk Gods in de hemelen. Hun zorg voor de toekomst is niet op aarde gericht, zoals bij de onrechtvaardige rentmeester, maar op het eeuwige Koninkrijk Gods in de hemelen.

En dan vervolgt de Heer Jezus met de woorden: “En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten” Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09).

Wat de Heer wil leren

In vers 8b begint de Heer elementen van het verhaal te vertalen naar het handelen van de discipelen toe, de kinderen des lichts. Daarom dat er sprake is van een gelijkenis; een ver­gelijk, wat duidelijk spreekt uit dit vers.

De taal die de Heer gebruikt, ‘de gelijkenistaal’, komt voort uit het verhaal wat Hij heeft verteld. De nrechtvaardige rentmeester maakte met overleg gebruik van de goede­ren van zijn heer om zich te verze­keren van een goede toekomst. Wat de Heer dus zegt is: “Doen jullie dat evenzo”.

De Heer zegt niet dat Zijn discipe­len door gebruik te maken van de onrechtvaardige Mammon, de hemel moeten zien binnen te komen. Daar kan niemand binnen­komen door goede werken, maar alleen door geloof in Jezus Christus, door wedergeboorte. Maar eenmaal daar binnen gegaan, zoals ik hierbo­ven beschreef bij vers 8b, dient een discipel van de Heer zich wel te ver­zekeren van een goede toekomst in de eeuwigheid.

Dat is geen elleboogwerk, maar dat is leven in overeenstemming met het evangelie van Jezus Christus en alles wat ons op betrouwbare wijze is overgeleverd door hen die het gehoord hebben Hebreeën 2 vers 3 (Heb. 02:03) Johannes de Doper zegt al: “Brengt dan vrucht voort, die aan de beke­ring beantwoordt” Matteüs 3 vers 8 (Matt. 03:08). Paulus zegt: “Want Zijn maaksel zijn wij in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen die God tevoren bereid heeft opdat wij daarin zouden wandelen” Efeze 2 vers 10 (Ef. 02:10).

Goede werken doen

Bij die goede werken behoort dus ook het omgaan met geld en goede­ren, zoals de Heer dat in verschillen­de hoofdstukken onderwezen heeft. Hoe wij daarmee omgaan is mede bepalend voor ons bestaan in de eeuwigheid. Ik zeg ‘medebepalend’ want er zijn nog meer terreinen van het leven die dat zijn. Maar hier gaat het om het omgaan met de onrecht­vaardige Mammon, wat geweldige gevolgen heeft voor de eeuwigheid. Wat doen wij met geld en goed? Verkwisten wij dat in een leven van overdaad? Gericht op onszelf, dus zelfzuchtig? Dan zal dat over de grens van dit leven heen tegen ons getuigen, als we weg zullen dragen wat we hier tijdens ons aardse bestaan verricht hebben. Of verza­melen wij ons schatten in de heme­len met geld en goederen? Openen wij onze handen wijd voor onze broeder, voor de ellendige en arme in de gemeente, in het land, in de wereld, naar Gods gebod? Deuteronomium 15 vers 11 (Deut. 15:11). Zien wij de arme Lazarus wèl op de stoep liggen? Dan bewijzen wij barmhartigheid naar het beeld van onze goede God en Vader, die rijk is aan barmhartigheid en ontfer­ming Jakobus 5 vers 11 (Jak. 05:11).

Grote schat in de hemel

Paulus zegt: “Hun, die rijk zijn in de tegenwoordige wereld, moet gij bevelen niet hooghartig te zijn, en hun hoop gevestigd te houden niet op onzekere rijkdom, doch op God, die ons alles rijkelijk ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mede­deelzaam, waardoor zij zich een vaste grondslag voor de toekomst verzekeren om het ware leven te grijpen” 1 Timoteüs 6 vers 17 (1 Tim. 06:17). Wie dit doet, maakt zich vrienden met de onrechtvaardige Mammon. Zo verzekert men zich van een ruime toegang tot het eeuwige rijk Gods.

Dan zijn wij daar niet arm, maar schatrijk. Dan zijn we daar niet naakt 2 Korinthe 5 vers 3 (2 Kor. 05:03), maar dan zullen we bekleed zijn met blinkend en smetteloos fijn linnen. Openbaring 19 vers 8 (Openb. 19:08) zegt erbij: “Want dit fijne linnen zijn de recht­vaardige daden der heiligen”. Dat is dus onder andere wat we gedaan hebben met de onrechtvaardige Mammon. Zijn we evenals de rent­meester met overleg te werk gegaan, met geld en goederen van onze God en Vader, wat we hier rijkelijk ten gebruike hebben gekregen, zodat we met eer ontvangen zullen worden in het eeuwige huis Gods? Daar gaat het hier om in deze gelijkenis.

Uitkering van loon

Ik geloof dat nog veel te weinig kin­deren Gods zich bewust zijn van hoe belangrijk het is of we goede werken verrichten met geld en goederen. Want ook het volk van God, wat nu reeds over is gegaan van de dood in het leven, door het geloof in Jezus Christus en dus niet in dat laatste oordeel geoordeeld zal worden Johannes 5 vers 24 (Joh. 05:24), het volk wat nu reeds hemel­burger is, zal ook rekenschap moe­ten afleggen.

Daar staat nogal wat van geschreven. Paulus zegt hiervan: “Daarom stel­len wij er een eer in, hetzij thuis, hetzij in den vreemde, Hem welge­vallig te zijn. Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam (tij­dens zijn of haar leven hier op aarde – WtD) verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad” 2 Korinthe 5 vers 9 en 10 (2 Kor. 05:09-10). In Openbaring 22 vers 12 (Openb. 22:12) horen we de Heer zeggen: “Zie, Ik kom spoe­dig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is”. En in Openbaring 11 vers 18 (Openb. 11:18) lezen we: “De tijd is gekomen om het ‘loon’ te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten”. Aan het volk van God wordt dus loon uitgekeerd bij de wederkomst van de Heer, en dat naar gelang hun werken.

In Lucas 14 vers 12 tot en met 14 (Luc. 14:12-14) leert de Heer Jezus dat het verstandiger is om bedelaars, misvormden, lam­men, blinden…, uit te nodigen bij de maaltijd, omdat die daar niets voor terug kunnen doen. In vers 14 zegt Hij dan: “En gij zult zalig zijn, omdat zij niets hebben om u terug te betalen. Want het zal u terugbe­taald worden bij de opstanding der rechtvaardigen”.

Matteüs 6 vers 1 tot en met 4 (Matt. 06:01-04) spreekt over het geven van aalmoezen. Daar is eveneens het slot in vers 4: “Opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”. Er is dus duidelijk sprake van een afrekening en het ontvangen van loon naar gelang de werken, bij de wederkomst van de Heer.

Rijkdom na dit leven

De uitdrukking: “wanneer deze u ontvalt…” in vers 9 wil zeggen: “Wanneer u sterft” Het hier gebruik­te griekse woord “Ek-leipo” betekent: “ten einde gaan” of “bezwijken”. Wanneer iemand sterft houdt van­zelf sprekend ook de mogelijkheid van werken met geld en goederen op. Dan lezen we verder in vers 9: “… men u opneme in de eeuwige tenten”. Hier dus vooral goed letten op de gelijkenis taal. De onrechtvaar­dige rentmeester verzekerde zich van inwoning hier op aarde en de Heer zegt dat wij ons moeten verze­keren van goede woning in de eeu­wigheid.

In Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13) lezen we: “En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”.

Wij kunnen bij ‘men’, in Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09), of bij ‘zij’, zoals andere vert­alingen zeggen, denken aan de heili­ge engelen zoals we zien dat de arme Lazarus door de engelen gedragen wordt in Abrahams schoot (Luc. 16:22).

Een feestelijke thuiskomst

In Openbaring 14 vers 13 (Openb. 14:13) lazen we: “Want hun werken volgen hen na”. De Willibrord-vertaling zegt: “Want hun daden vergezellen hen”. Iemand die zich vrienden heeft gemaakt met de onrechtvaardige Mammon, met geld en goederen, komt dus niet aan met lege handen in het hemelse Jeruzalem. Zo iemand brengt een grote geestelijke schat mee die van belang is in de eeuwigheid!

De vertaling van prof. Brouwer zegt in Lucas 16 vers 9 (Luc. 16:09): “Opdat men u in de eeuwige tenten verwelkomt”. Ik stel me zo voor dat iemand met rijk gevulde handen met gejuich ontvan­gen zal worden in de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, waar tienduizendtallen van engelen zijn, waar de feestelijke en plechtige vergadering is van de eerstgeborenen, waar God is als rechter over allen, waar de Heer Jezus is als het Lam Gods en waar de geesten der rechtvaardigen zijn die de voleinding bereikt hebben Hebreeën 12 vers 22 en 23 (Heb. 12:22-23).

Daar zijn al de ‘gestorven’ broeders en zusters die van uw mildadigheid kunnen getuigen. Het zou toch ver- schrikkelijk zijn als er geen verwel­koming zou zijn? Als er geen vrien­den en getuigen zouden zijn? Dat men zonder schatten aan zou komen? Dat er naaktheid zou zijn in plaats van een bekleding in blinkend en smetteloos fijn linnen? Daarom zal ieder persoonlijk dienen te overdenken wat te doen met de woorden van de Heer: “Want de kin­deren dezer wereld gaan ten aanzien van hun geslacht met veel meer overleg te werk dan de kinderen des lichts. En Ik zeg u: Maakt u vrien­den met behulp van de onrechtvaar­dige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeu­wige tenten”.

 

Zou je het aandurven? Door Hans Hansen

Zou je het aandurven:

je hart open te houden

voor ieder die je tegenkomt

een leven lang?

Zou je het aandurven

mens te zijn voor een mens

een leven lang?

 

Zou je het aandurven:

de mens te worden

die jij moet zijn

een leven lang?

 

Zou je het aandurven:

de weg van Jezus te gaan

een leven lang?

 

Zou je het aandurven

om levenslang

voor God te staan?

Hans Harmsen

 

De oude beeldhouwer (verhaal) Duurt Sikkens

Hij had gedurende zijn werkzame leven vele mooie beelden gemaakt. Deze waren overal te vinden, tot ver in het buitenland. Maar nu was hij op een leeftijd gekomen dat hij zich had voorgenomen om zijn laatste beeld te maken. Dat moest zijn levenswerk worden, het mooiste wat ooit uit zijn handen zou komen. £lct enkele vrienden sprak hij over zijn ideeën en liet hen enkele schet­sen zien. Toen ze deze zagen en hem welwillend hadden aangehoord, zeiden ze: “Man, waar begin je aan, dat lukt geen sterveling, afgezien nog van het feit of je daar nog wel voldoende tijd voor hebt!” De beeldhouwer keek ze eens aan en zei: “Nou, bedankt voor jullie advies en… maar ik doe het toch. En ik verzeker jullie dat het mijn mooiste werkstuk wordt, aju!”

Dezelfde maand liet hij een enorm blok prachtig wit marmer komen. Hij dook meteen z’n atelier in en sloeg aan het werk. Met heel z’n hart en ziel, al z’n vaardigheid en erva­ring bewerkte hij het marmer. Dit nam vele jaren in beslag. En toen het eindelijk klaar was stond het beeld daar te glanzen in de zonnestralen die door de hoge vensters naar binnen vielen. Het was een mensenpaar op een sokkel, uit één stuk gehouwen. Wat een pracht!

Hij liet het beeld de volgende dag in de tuin zetten, tegen de achtergrond van donkere cypressen. En elke mor­gen, wanneer hij de gordijnen open­schoof gingen zijn blikken als van­zelf naar het beeld en hij genoot ervan.

Toen, op een morgen, bleek het beeld verdwenen te zijn. De plek waar het gestaan had was leeg… Wanhopig dwaalde hij door zijn tuin, maar het beeld was weg. Tegelijkertijd was ook een van zijn personeelsleden er vandoor gegaan. Kennelijk had die hem gestolen. De beeldhouwer weigerde een nieuwe te maken, maar probeerde wel over­al zoekacties te starten. Helaas lever­den deze niets op.

Op een dag moest hij een verre reis maken naar het buitenland en toen hij bij geval over een groot kerkplein dwaalde waar een rommelmarkt werd gehouden, bleef hij plotseling stokstijf staan. Zijn hart bonsde, want hij herkende een deel van zijn beeld! Dit stond nog op sokkel, maar de vrouwenfiguur was eraf gebro­ken.

Hij liep naar de verkoper en zag dat het zijn gewezen personeelslid was. Ze herkenden elkaar, maar de beeld­houwer gunde hem nauwelijks een blik, en zei: “Dat beeld is van mij”. Maar ik heb hem”, antwoordde de ander.

“En waar is de vrouwenfiguur? vroeg de beeldhouwer. “Bij mij thuis”. “Wat moet je ervoor hebben?” De sluwe verkoper noemde een schofterig hoog bedrag. Zonder te verblikken of te verblozen greep de beeldhouwer zijn cheque-boekje, vulde het gevraagde bedrag in en overhandigde het papiertje. Het was een rib uit zijn lijf, maar dat had hij er graag voor over. De beelden waren weer van hem, gekocht en betaald.

Toen hij de beelden een week later weer in zijn atelier had staan, spron­gen de tranen in zijn ogen. Wat zagen ze er uit, ’t was verschrikke­lijk!

De beeldhouwer pakte zijn spullen en begon. Eerst maakte hij alles grondig schoon en toen sloeg hij aan het restaureren. Breuken werden hersteld, ontbrekende delen werden weer toegevoegd, de sokkel werd gerepareerd, kortom, hij maakte alles weer nieuw. Dat kostte heel veel tijd, maar dat hij er heel graag voor over.

Op het laatst, hij had een hele nacht doorgewerkt, was hij tegen de mor­gen klaar met zijn werk. Hij stofte het dubbel-beeld af, deed een paar stappen terug en keek. Het leek wel of het mooier was dan tevoren, die prachtige figuren met hun gezichten naar elkaar toegewend, de vingertop­pen die elkaar licht aanraakten. En net schoven de eerste stralen van de morgenzon door de ramen van zijn atelier binnen en zetten het beeld in zachtglanzende gloed. Zoals die twee mensen elkaar aanke­ken!

En toen… toen gebeurde er een won­der. De oude beeldhouwer haalde diep adem en blies op de beide gezichten. En wat gebeurde? De beelden kwamen tot leven! Ze draaiden hun gezichten naar de oude beeldhouwer en stonden in hun schoonste gestalte naar hem toegewend.

Nog nooit was hij zo diep ontroerd geweest. Nog nooit zó gelukkig, omdat het beeld werkelijkheid geworden was.

 

Jakobs stem en Esaus handen door Jildert de Boer

 

“Jakob dan kwam dichterbij tot zijn vader Isaak, en deze betastte hem. En hij zeide: De stem is Jakobs stem en de handen zijn Esaus handen” Genesis 27 vers 22 (Gen. 27:22).

Een uitspraak van vader Isaak mid­den uit het bekende bijbelverhaal over Jakob en Esau. Typerende opmerking in een situatie waarin dubbele moraal een rol meespeelde. Een wonderlijke mengeling van zegen en bedrog bij Jakob en een hunkering naar het genot van lin­zensoep en wildbraad bij Esau en Isaak. Was hun god wellicht de buik? In elk geval was Isaak te blind om te doorzien!

Toch staan Jakob en het volk Israël model voor een leven naar de Geest. Esau, en in het verlengde daarvan Edom, zijn een beeld van het vlees met daarachter het rijk der duister­nis. Kenmerkend voor de twee bestaanswijzen: leven volgens de Geest van God, of leven volgens reli­gieuze maar boze geesten. Wat heeft in ons leven de heerschap­pij? Herkennen wij nog iets van het proces van Esau? Wij bidden immers voortdurend: verlos ons van de boze! Een diepere doorzuivering, loutering en heiliging hebben we nodig en als we fracties of subtiele werkingen van het tegengestelde proces opmerken, dan kunnen we onszelf reinigen, gelijk Hij rein is 1 Johannes 3 vers 3 (1 Joh. 03:03).

Bij Saul en David waren soortgelijke processen aan de gang. Dit wordt treffend weergegeven met de woor­den: “Er was een langdurige strijd tussen het huis van Saul en het huis van David; David werd gaandeweg sterker en het huis van Saul gaande­weg zwakker” 1 Samuel 3 vers 1 (1 Sam. 03:01). Dit is voor ons een beeld van onze weg door de hemelse gewesten, waarbij wij onze vijanden tegenko­men, de strijd zullen oppakken en ze overwinnen! Of zoals Paulus dat formuleerde: “Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees -want deze staan tegenover elkander- zodat gij niet doet wat gij maar wenst” Galaten 5 vers 16 en 17 (Gal. 05:16-17).

Woorden én daden

Passen wij de woorden over Jakobs stem en Esaus handen toe op ons eigen leven, dan kan dit wellicht ontdekkend zijn. Herkennen wij in de praktijk ‘mooie woorden’ en ‘(helaas nog) andere daden’ in eigen leven? Mogelijk nemen wij prachtige ‘volle evangelie-klanken’ in onze mond, maar zijn onze daden daar niet (vol­ledig) mee in overeenstemming. Stemmen zijn opgegaan met een goed, inzichtgevend geluid, maar de handelingen, die tot scheuringen in het volle evangelie hebben geleid, kloppen daar niet mee. Wij kunnen dan ook persoonlijk de mond vol hebben aan woorden Gods, maar onze handen (= daden) vertonen het tegenovergestelde. In plaats van elkaar broederhanden te reiken, worden mond en stem soms gebruikt voor het verdedigen van eigen, ver­absoluteerde visie. De duivel werkt in dit opzicht ook graag met mis-ver- standen en mis-interpretaties van elkaar, waardoor zelfs het evangelie der heerlijkheid Gods aanleiding wordt voor het mis-verstaan van broeders met verwijdering als gevolg.

Goede woorden aangaande de gees­telijke wereld zullen evenwel worden uitgewerkt in de daarbij behorende daden. Woord en daad, zeggen en doen, zullen op elkaar aansluiten in ons leven. Als onze daden onze woorden niet ondersteunen, dan missen deze hun kracht. Als wij in het gezin Gods woord spreken en onze handen doen niet (geheel) dienovereenkomstig, dan mist het woord (ten dele) zijn uit­werking voor onszelf en voor dege­nen om ons heen. Op dit terrein lig­gen veel oefeningen om te leren in geest en waarheid voor Gods aange­zicht te leven.

Theorie én praktijk

Natuurlijk loopt de theorie voorop, maar de praktijk zal daarbij gaan passen. Als wij hier manco’s zien in Gods licht, dan hoeft ons dat niet te verontrusten, maar geeft dit ons gelegenheid tot reiniging en heiliging, kortom tot ontwikkeling van geestelijk, goddelijk leven in ons. Wij hoeven ons geen schuld door de boze te laten aanpraten, want zijn aanklacht smaakt wrang. Overtuiging door Gods Geest bewerkt echter een diepere reini­ging, een levende hoop tot groei in ons binnenste en een rijpende, smaakvolle vrucht van de Geest! Ons leven zal ongedeeld voor God zijn en elke innerlijke verdeling -hoe subtiel ook- waarmee de boze ons wil opzadelen, mogen wij onderkennen en ons ervan ontdoen. Zolang wij nog niet voleindigd zijn als zonen Gods komen wij punten

of gebieden in ons leven tegen, waar de Heer een verder werk wil doen en er nog het een en ander te doden valt Romeinen 8 vers 13 (Rom. 08:13). In dit proces geldt: “Ik schil Edom af en leg zijn schuil­hoeken bloot; wil hij zich verbergen, hij kan het niet; verdelgd wordt zijn zaad en zijn nakomelingschap en van zijn naburen helpt niet één” Jeremia 49 vers 10 (Jer. 49:10).

Het heerlijke resultaat zal gezien worden: “Verlossers (heilanden, Statenvertaling) zullen de berg Sion bestijgen om over het gebergte van Esau gericht te oefenen, en het koningschap zal zijn aan de Here, Obadja 1 vers 21 (Ob. 01:21).

Eén leven leven

Tegengestelde grootheden in het leven van christenen maken het christendom tot een aanfluiting voor de wereld. Noord-Ierland met zijn godsdienstoorlog is een grof voor­beeld. Dichterbij is al het veel gehoorde verwijt: ‘die fijnen zitten zondags vooraan in de kerk, maar door de week bedriegen ze de zaak’. We kennen dit als een crue vorm van dubbelhartigheid. Maar herkennen we er nog flarden van als we bij onszelf opmerken in de praktijk van alledag een (nog enigszins) andere persoon te zijn met (nog ietwat) andere daden? Het gaat ons nu vooral om de fijnere vor­men, die evenzo het leven Gods uit­eenrafelen en zelfs gemeenten doen scheuren.

De vraag rijst of wij de strijd werke­lijk op het ‘hoge weg’-front tegen boze geesten hebben gevoerd, of dat er heimelijk toch een strijd tegen vlees en bloed meevibreerde. De boze is er als de kippen bij om din­gen op te kloppen en aan te dikken, waardoor er onderlinge kwade ver­moedens gezaaid worden. Waren er soms hoge woorden en toch zo nu en dan lage daden? Dan valt er in Gods ogen een verzoenend en reini­gend werk te verrichten, opdat wij één front vormen tegen de boze en voor de Heer!

Laat onze gezindheid zich zuiver richten op het goede van God en het welzijn van onze broeders en zus­ters en van allen! Laten wij geen afgesloten terreinen in ons leven handhaven waar de boze een vinger mee in de pap probeert te houden, maar ons volledig uitstrekken naar het uitleven van een ongedeeld leven voor God op welk gebied dan ook!

Veelzeggende woorden

We sluiten dit artikel af met het cite­ren van een aantal verzen uit de eer­ste Johannesbrief, die veelzeggend zijn als het gaat om de schone Jakobs-stem en de ruwe Esau-handen:

“Indien wij zéggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben en in de duisternis wandelen, dan lie­gen wij en doen de waarheid niet” 1 Johannes 1 vers 6 (1 Joh. 01:06).

“Wie zégt, Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leuge­naar en in die is de waarheid niet” 1 Johannes 2 vers 4 (1 Joh. 02:04).

“Wie zégt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zo te wandelen, als Hij gewandeld heeft”  1 Johannes 2 vers 6 (1 Joh. 02:06).

“Wie zégt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nu toe” 1 Johannes 2 vers 9 (1 Joh. 02:09).

“Indien iemand zégt: Ik heb God lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar, want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben” 1 Johannes 4 vers 20 (1 Joh. 04:20). Veel zegen gewenst met de uitvoe­ring van dit praktische inzicht!

 

De gemeente: Gods huisgezin door Margreet Gast

 

Nadat in een van de vorige nummers Cees Maliepaard schreef over het belang van de gemeente, brengt Margreet Gast in dit artikel weer enkele aspecten van het gemeente-zijn onder de aandacht.

Daarbij wordt uitgegaan van Handelingen 2 vers 41 tot en met 47; Handelingen 4 vers 32 tot en met 37 (Hand. 02:41-47 en Hand. 04:32-37. Hoe was het in het begin en hoe is het thans? Margreet Gast is mede-oudste van de volle evangelie gemeente ‘In ’t Goudse’ te Moordrecht.

De eerste tijd

Het zijn enorm turbulente weken geweest, op aarde en in de hemel, die tijd vanaf het lijden van Jezus. Toen Jezus stierf, was het alsof alles de adem inhield, alsof er een strijd werd geleverd tussen hoop en wan­hoop. Met zijn opstanding braken hoop, leven, vreugde door. En met de uitstorting van de heilige Geest was de triomf van Jezus niet meer te stuiten: er gebeurde wat nog nooit gebeurd was: mensen kwamen tot bekering, riepen de naam van Jezus aan als hun Heer en werden vervuld met de heilige Geest. De onzienlijke wereld schudde op zijn grondvesten. De duisternis moest geesten van mensen loslaten, omdat ze het eigendom van Christus werden. De tegenstander hoorde steeds sterker en massaler het getui­genis van geloof in Jezus Christus. Het leven van de mensen zelf, die op de prediking van de apostelen tot geloof gekomen waren, veranderde ook radicaal. De heilige Geest, die ze

ontvangen hadden, bewerkte dit. Deze opende hun ogen en hun har­ten voor elkaar: zonder dat een mens hen dat opdroeg, zochten pas­bekeerden elkaar op. Ze ontmoetten elkaar, spraken met elkaar over Jezus, deelden hun gedachten en hun goederen met elkaar. Ze waren één in hun verlangen naar het woord, één in gehoorzaamheid, gebeden en uitdelende liefde. Ze waren gemeente met elkaar. Hun leven draaide niet meer om zichzelf, maar draaide om de eer van Jezus. De onbekeerde mensen in hun naas­te omgeving waren blij en verbaasd dit te zien, want we lezen dat de gemeente in de gunst stond bij het gehele volk Handelingen 2 vers 47 (Hand. 02:47). Dat de religieuze leiders van die tijd welwillend stonden tegen deze nieuwe gemeenschap, staat er niet bij… En dat de boze geesten onmid­dellijk de oorlog verklaarden aan de gemeente van Jezus is overduidelijk.

Na tweeduizend jaar

We zijn nu tweeduizend jaar verder. Hoe is het voor ons? Jezus is niet veranderd, het werk van de Geest gaat door. God weet wat zijn mensen nodig hebben. In Jezus is alles samengevat, waar wij van kunnen leven. De gemeente is het lichaam van Christus. Door de doop in de heilige Geest wordt elk kind van God gebracht tot de gemeente, om daar deel van te worden 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13). ‘De gemeente, dat bent u, dat ben ik!’

Gemeente zijn is een gave aan ons gegeven. Wij ontvangen onderwijs: het woord van God wordt uitgelegd, en we mogen de broeder en zuster doorgeven, wat wijzelf geleerd heb­ben. Als leerlingen van de Meester willen wij ontvankelijk zijn. In de wereld proberen de mensen staande te blijven met bravour, eigenwijsheid en trots. Ongezeggelijk zijn ze. Maar Jezus opent ons hart zodat we zijn woord kunnen aannemen en er naar kun­nen gaan leven. Zo ontvangen we leiding voor ons leven en hoeven we niet te (ver)dwalen. We vormen een gezin met elkaar. Door de heilige Geest leren we wat broederschap en zusterschap is. We groeien daarin, we willen dat immers zelf We herkennen in elkaar Jezus Christus. Daardoor zijn we met elkaar verbonden. De Geest is een Geest van eenheid, niet van verdeeldheid en partijschap. In de wereld leven mensen langs elkaar heen, of -nog erger- in vijand­schap met elkaar. Dit kwaad pro­beert Satan ook in de gemeenten te zaaien. Maar het zaad kan niet ont­kiemen, waar christenen in liefde elkaar vasthouden. Deze liefde geven we elkaar en we accepteren de opgave om haar levend en sterk te houden.

Samen zijn we sterk

We bidden en strijden, loven en prij­zen met elkaar de Heer. Natuurlijk heeft elk kind van God zijn persoon­lijke gebeden, maar de kracht van het getuigenis van Gods volk is ongelofelijk groot: samen proclame­ren we dat Jezus Heer is, samen ver­breken we banden van Satan. De één versterkt in de ander het geloof, de ander geeft de één weer nieuwe moed.

De heilige Geest wordt werkzaam op het gemeenschappelijk geloof van de gemeente. Iedere christen heeft in zich de levensbron, die de heilige Geest is, maar samen zijn we een stroom van reinigend en verfrissend water. Elke christen mag in zijn hart de blijdschap om zijn verlossing kennen, maar samen ontstaat er een vreugde, die niemand vatten kan. Elk kind van God heeft zijn persoon­lijke geestelijke strijd, maar samen wordt de overwinning behaald en de Overwinnaar bejubeld. We willen gemeente zijn. En daar­om kunnen we rekenen op de haat van de tegenstander… Nou… en? Het ‘gemeente willen zijn’ blijft als een paal boven water staan! Waarom? Omdat we niet anders kunnen, door de heilige Geest die ons tot gemeente-zijn gebracht heeft.

We kunnen rekenen op de liefde, de kracht, de blijdschap, de overwin­ning, de troost, het leven, de genade, de bevrijding, de onderwijzing, de rijkdom, de bescherming, de glorie en de heerlijkheid van Jezus, in de gemeente!

 

Wij vormen tezaam

het gezin van de Heer

Vrij door genade groeiend steeds meer.

Mijn zusters en broeders

vereend in Zijn Naam.

’t Gezin van de Heer,

zijn wij allen tezaam.

 

Aaneengesloten gaan wij

steeds voort.

Allen verbonden door Jezus

en Zijn woord.

O, wat een vreugde van

Christus te zijn,

samen in het huisgezin

van God.

 

De openbaring van Gods heerlijkheid door Gert Jan Doornink

“De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid. En wij allen, die met een aangezicht, waar­op geen bedekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weerspiegelen, ver­anderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is” 2 Korinthe 3 vers 17 en 18 (2 Kor. 03:17-18).

“Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen” 1 Petrus 5 vers 10 en 11 (1 Petr. 05:10-11).

In dit artikel willen we het hebben over de openbaring van Gods heer­lijkheid, waarbij we eerst wat opmer­kingen willen maken over de twee woorden die hierbij aan de orde komen, namelijk ‘openbaring’ en ‘heerlijkheid’.

Wat is openbaring? En wat is heer­lijkheid?

Openbaring

Openbaring is het openbaar maken, verkondigen, meedelen van iets wat nog niet bekend is; met name in godsdienstige zin door goddelijke ingeving. Openbaring is dat wat geo­penbaard wordt of is, met name wat God aan de mens van Zijn verbor­genheden te kennen geeft. Openbaring staat dus tegenover ver­borgenheid. En dan denken we aan iets wat geheim is, een mysterie. Vooral bij dat laatste woord denken we aan iets wat dus een mysterie of geheim is en blijft. ‘God blijft een mysterie’ wordt er dan gezegd, maar deze opvatting verwijs ik direct door naar het rijk der duisternis, het is een leugen, want God heeft zich geopenbaard, niet voor een klein beetje, maar in al Zijn glorie en heerlijkheid.

Heerlijkheid

Hoe kun je ‘heerlijkheid’ het beste omschrijven? De Grote van Dale geeft niet minder dan 8 verschillen­de omschrijvingen van het woord heerlijkheid. Eén ervan zegt dat heerlijkheid de luisterrijke staat is, de pracht, de glans van iets, de hoge of hoogste (hemelse) volmaking, als eigenschap of toestand. Een andere omschrijving is: Heerlijkheid is gelukzaligheid. Ik zou het zelf zo willen omschrijven: heerlijkheid is het innerlijk gevoel en de zekerheid van gelukkig zijn; de positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof te maken heeft.

Waarom openbaring?

Waarom openbaart God Zijn heer­lijkheid? Het antwoord is: Omdat we Zijn scheppingen zijn. We zijn geschapen naar Zijn beeld en gelij­kenis. We staan daardoor heel dicht bij God. De mens is immers de hoogste vorm van Gods scheppings­werk.

We stammen niet af van de apen of een andere diersoort. We zijn ook niet geleidelijk aan ontstaan en tot ontwikkeling gekomen uit een of andere oercel, zoals bepaalde weten­schappers ons willen doen geloven, maar Gód heeft ons geschapen! Daarmee wil ik niets af doen aan alles wat uit wetenschappelijk oog­punt wordt ontdekt. Dat is heel veel: in de tijd dat de Bijbel tot stand kwam meende men ook nog dat de aarde plat was, in plaats van rond, men wist toen niet beter. Maar de wetenschap beweegt zich op een geheel ander terrein, op een ander niveau, de verstandelijke ken­nis staat voorop, terwijl bij God ‘het geloof’ voorop staat: “Zonder geloof is het onmogelijk God welgevallig te zijn. Want wie tot God komt moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken” Hebreeën 11 vers 6 (Heb. 11:06). Duidelijker kan het niet gezegd worden, dan dat de schrijver van de Hebreeënbrief dat doet. Dit is ook we ku de sleutel om te kunnen begrijpen waarom God Zijn heerlijk­heid aan ons wil openbaren. God heeft geloof in ons!

DeelgenoteniMmiiHiiV/jnn “naimfiiuwfifirjk^Hnjit/r^Mn/iïï^

God wil ons laten delen in Zijn heer­lijkheid. Hij wil ons niet alleen

gelukkig maken, maar ons ook doen beseffen dat dat geluk altijd en onder alle omstandigheden (ook moeilijke) aanwezig is. Dat is een ander geluk dan de wereld ons aanbiedt. We worden in onze dagen overspoeld met geluks- aanbiedingen: Als je nu eens de honderdduizend zou winnen, of de 14 miljoen.

Gods geluk, Gods heerlijkheid is in geen enkel opzicht met wat ook te vergelijken. Het is het innerlijke geluk, de heerlijkheid die alles over­treft, de heerlijkheid die niet tijdelijk is, maar stand houdt tot in alle eeu­wigheid ook als verdrukking of ver­volging komt. Denk aan de eerste christenen, bijvoorbeeld Stefanus. Toen hij als volgeling van Jezus gestenigd werd, zag hij op het moment van zijn aardse sterven de hemel geopend en, zegt Handelingen 7 vers 55 (Hand. 07:55): “Hij zag de heerlijkheid Gods”. Gods heerlijkheid is verankerd in Zijn wezen, het is Zijn karakter en dat karakter, dat wezen is enkel goed, enkel licht: “God is licht en in Hem is geen enkele vorm van duisternis”, omschrijft Johannes zo mooi in een van zijn brieven. Voor velen is dat maar moeilijk te accepteren. En dan denk nog niet eens aan de mensen die buiten de gemeente van Christus leven, aan de niet-christenen. Maar ook vele chris­tenen leven nog steeds met de gedachte dat God zowel het goede als het kwade in zich heeft.

Geen verborgenheid

Maar hoe weet je nu zo zeker dat deze laatste gedachte fout is? zal iemand opmerken? Het antwoord is: Omdat God Zijn heerlijkheid heeft geopenbaard. God heeft Zijn heer­lijkheid niet verborgen gehouden. Niet alleen bij de schepping van hemel en aarde, maar vooral ook omdat in Zijn Zoon, in Christus, zijn volle heerlijkheid tot openbaring kwam.

Daarom is er voor de mens in feite maar één weg om deel te krijgen aan Gods heerlijkheid, namelijk Christus aanvaarden en Hem vol­gen. En Christus aanvaarden is niet alleen tot bekering komen en een kind van God worden, maar ook de totale belevingswereld van het nieu­we leven waaraan we deel gekregen hebben leren kennen en daarin leven. De Bijbel noemt dat het Koninkrijk Gods. Jezus zei: “Zoek eerst (dus voor alle dingen) Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid”. Let speciaal ook op dat laatste! Het gaat niet alleen dat we weten behou­den te zijn, gered voor de eeuwig­heid, maar het gaat juist om de bele­ving, de voor-leving hiervan.

Geroepen tot heerlijkheid

Met andere woorden: God heeft Zijn heerlijkheid niet verborgen gehou­den maar aan ons geopenbaard, maar dat betekent dus ook dat als die heerlijkheid in ons is, wij die heerlijkheid niet verborgen mogen houden, maar behoren te openba­ren. Daartoe zijn wij zelfs geroepen, zegt Petrus 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).

Dus om het nog even te recapitule­ren: Er is een openbaring van Gods heerlijkheid in ons. Dat begon toen we van een zondaar een kind van God werden. En er is een openba­ring van Gods heerlijkheid door ons, althans die behoort er te zijn. Dat is de grote opdracht, de taak waartoe u en ik geroepen zijn. Dat was ook de taak van Jezus toen Hij op aarde was. Hij, de eerste mens van een nieuwe generatie, leefde ons voor, hoe ook wij behoren te leven.

Hij is in de eerste plaats onze Verzoener en in de tweede plaats ons Voorbeeld, waarbij ik nadrukke­lijk wil stellen dat het tweede niet minder belangrijk is dan het eerste.

De tegenstand(er)

Nu kun je natuurlijk opmerken: Ja, dat is allemaal waar, maar ik vind juist dat tweede -Christus als Voorbeeld volgen- zo moeilijk, Waarom is er zoveel tegenstand? Kan God die tegenstand niet wegne­men?

In feite geven we daarmee God de schuld van iets waaraan Hij part nog deel heeft, van iets dat zeker niet bij Zijn wezen, Zijn heerlijkheid hoort. Maar de vraag blijft natuurlijk: Waarom is die tegenstand er dan? Dan moeten we weer even terug­gaan naar het begin: de schepping. God maakt de mens naar Zijn beeld en gelijkenis. David spreekt zelf van “bijna goddelijk’. En ook dat we “met heerlijkheid en luister gekroond zijn” Psalm 8 vers 6 (Ps. 008:006). Dit ‘bijna God zijn’, zoals David dat formuleert, drukt in feite al uit dat we niet God zelf zijn, zoals bijvoor­beeld, in allerlei variaties, de New-Age beweging ons wil doen geloven.

Nee, de mens in de hof van Eden kreeg volledige bewegingsvrijheid, de mens kreeg een vrije wil. De ‘boom des levens’-God zelf dus- had het zo bepaald, maar God was óók ‘de boom van kennis van goed en kwaad’ en daar moest de mens van afblijven.

Gaf God daarmee een te grote ver­antwoordelijkheid aan de mens? Nee, Hij vond de mens zo uniek dat Hij het aandurfde hem een vrije wil toe te vertrouwen.

Dit werd de mens echter fataal, want die ging luisteren naar de stem van de tegenstander. Dat was -en ik zeg dit met grote nadruk- niet Gods schuld, maar de mens zelf nam de verkeerde beslissing en kwam bui­ten de gemeenschap met God terecht.

’t Liep dus verkeerd af. En je zou kunnen zeggen dat hiermee het ver­haaltje uit is, de kaars is gedoofd, de zonde en de dood en al het negatieve deed zijn intrede in Gods vol­maakte schepping. Wat een triest­heid, wat een tragedie… Gods heer­lijkheid was aangetast, was bescha­digd.

Herstel via de mens

Ho, stop, zou ik willen zeggen, want dat was gelukkig niet zo! Want één ding staat als een paal boven water: Gods heerlijkheid is onaantastbaar en blijft eeuwig bestaan. God liet Zijn schepping niet in de steek, schreef Zijn schepping niet af! Gods grote herstelwerk ging beginnen! En weet u wat zo geweldig is! God ging de mens daarbij betrekken. Zoals Hij ook de mens oorspronkeW lijk al geroepen had als beheerder en uitvoerder van Zijn scheppingswerk, zo ging dat gewoon door! Alleen nu was primair noodzakelijk dat de mens zich ging veranderen, zich ging bekeren. Waarom? Omdat God niets te maken wilde hebben met het vernietigende en afbrekende werk van de tegenstander, de duivel, waardoor de mens werd geïndoctri­neerd.

Weet u wat God deed? Hij schakelde de mens in om hem te weerstaan en te overwinnen. En de eerste mens die daarin slaagde was Zijn Zoon, maar wij die in de voetstappen van Zijn Zoon gaan, zijn daartoe óók geroepen. Met dit verschil, wij hoe­ven niet meer het verzoeningswerk tot stand te brengen, dat heeft Jezus al gedaan, maar wij zijn geroepen Gods heerlijkheid te openbaren, Christus te openbaren, want daarin was Gods heerlijkheid ten volle aan­wezig. Dan deert het ons ook niet als er tegenstand komt, als we te maken krijgen met lijden, verdruk­king en vervolging. Daar komen we voor 100% doorheen, die belofte hebben we, en we weten dat al Gods beloften in Christus ‘ja en amen’ zijn. Dat geloven we. die zekerheid leeft in ons hart.

Petrus beschrijft het zo mooi, nadat geschreven heeft dat de tegen­stander, de duivel, rondgaat als een brullende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden. En dat we hem weer­staan moeten, vast in het geloof: “De God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeu­wige heerlijkheid. Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten” 1 Petrus 5 vers 10 (1 Petr. 05:10).

Weet wat ik zo geweldig vindt? Dat de duivel altijd zijn eigen glazen ingooit, dat wil zeggen: voor hen die geloven werken alle dingen, (let wel: alle dingen, niets uitgezonderd) mee ten goede!

Samenvatting

Laten we nu alles nog eens op een rijtje zetten (om het niet te verge­ten!):

  1. God heeft ons Zijn heerlijkheid toevertrouwd. We zijn nieuwe schep­pingen in Christus. We behoren tot het Koninkrijk van God, we zijn het beloofde land binnengetrokken.

2.Onze taak is Gods heerlijkheid te openbaren. We zijn deelgenoten van Zijn heerlijkheid geworden en we zijn nu geroepen ook anderen deel­genoten van die heerlijkheid te maken.

3.Als wij hiertoe geroepen zijn geeft God ons ook de mogelijkheden om het waar te kunnen maken. Hij vraagt nooit iets onmogelijks van ons. Hij heeft ons geschapen om goede werken te doen.

4.De talenten, de bekwaamheden die Hij in ons heeft gelegd behoren we dus ‘in werking’ te stellen, te sti­muleren, te activeren.

Daartoe geeft God ons verschillende ‘hulpmiddelen’; ik wil er een paar noemen:

a.Zijn Geest. Zijn Geest leidt ons van dag tot dag. Zijn Geest geeft ons overwicht op de vijand, Zijn Geest doet ons onderscheiden wat uit de goede bron of uit de verkeerde bron afkomstig is.

b.Zijn Woord, de Bijbel. Daarbij mag de Bijbel niet als een soort ‘wet­boek’ worden gehanteerd; de Bijbel is een ‘leefboek’ en laat ons zien hoe de mensen met elkaar en met God omgingen. We mogen niet, zoals de orthodox-katholieken met de paus doen, de Bijbel verabsoluteren, dat wil zeggen van de Bijbel als boek een soort afgod maken. De Geest brengt de letters van de Bijbel tot leven en doet ons bovenal verstaan dat de kern van de Bijbel, Jezus Christus is, het ‘vleesgeworden Woord’. Het gaat om Hem als grote voorbeeld.

  1. We hebben elkaar! Ook dat is een heel belangrijk hulpmiddel. We kun­nen niet op ons eentje een christen zijn, we hebben elkaar nodig, we leren van elkaar, we zien ook in de anderen Christus. Dat betekent ook dat de gemeente niet beperkt is tot onze eigen groep of gemeente, maar ook in andere kerken en kringen leven oprechte kinderen Gods.

De werkelijke gemeente

We leven in een tijd dat de werkelij­ke gemeente van Christus tevoor­schijn gaat komen. Die gaat meer en meer het Koninkrijk Gods vertegen­woordigen.

En zo zal zich ook meer en meer de heerlijkheid Gods gaan openbaren in en door allen die de Heer werke­lijk liefhebben.

Ik wil afsluiten met een woord van de apostel Paulus, die aan duidelijk­heid niets te wensen overlaat, en waarin ook mijn verlangen is uitgedrukt. En uiteraard naar ik hoop, ook het verlangen van u die dit leest.

Paulus schrijft in 2 Korinthe 3 vers 18 (2 Kor. 03:18) dat wij allen (let wel: niemand uitgezonderd) de heerlijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is. Gods Geest bewerkt in ons leven de innerlijke groei naar de volkomenheid in Christus. Zo gaat de volle heerlijk­heid Gods uiteindelijk geheel tot openbaring komen!

 

Wandelen met God door Tea Keuper

 

“Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en oot­moedig te wandelen met uw God” Micha 6 vers 8 (Micha 06:08).

Het staat er in één zin, vrij lang, maar toch heel duidelijk, wat God aan de mensen vraagt. Veel profeten, waaronder Micha, hebben steeds weer Gods volk op allerlei manieren vermaand en gewezen op Gods heiligheid. Gewezen op zijn liefdevol plan voor de mensen. Wat Hij eigenlijk met hen, met ons vóór heeft: een leven, volmaakt door de kennis van Hem en van dat goddelijke heilsplan. En Jezus, onze Middelaar en Verlosser, hééft ons God leren ken­nen. Hij was degene, die één was en is met Vader-God. Jezus zegt hiervan: “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de énige waarach­tige God en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt” Johannes 17 vers 3 (Joh. 17:03). Door alle eeuwen heen heeft Gods tegenstander op alle mogelijke manieren geprobeerd dit plan te ver­ijdelen. In de Bijbel staat het niet voor niets allemaal beschreven! Wat zijn mensen bevoorrecht, die Gods woorden serieus nemen, Hem geloven, vertrouwen en gehoorza­men! Dan is er wel strijd, omdat we in een wereld leven, waar de zonde zijn vernielend werk doet. Het ergste is dat mensen, in onwe­tendheid en ongehoorzaamheid, God de schuld van alle ellende geven, terwijl zijn vijand, de duivel, de aanstichter en verwekker is van alle kwaad en God de gever van alle goede dingen.

Zonde betekent: het doel (wat God met de mens heeft), missen. Zonde staat tussen de in zonde gevallen mens en God in.

De weg is vrij!

Jezus Christus, Gods Zoon. kwam in deze wereld om de weg weer vrij te maken, waarop we tot God kunnen gaan. Het is weer mogelijk om te ‘wandelen met God’, zoals in de oudtijd Henoch, Noach. Abraham en nog veel meer mensen deden. Zij vertrouwden volkomen op God. Ook nu kunnen we wandelen met God! Hij ziet hier naar uit. Hij begeert onze geest met jaloersheid (Jak. 04:05). In een oud lied wordt vra­gend gesteld: ‘Hoe zal ik U ontvan­gen?’ Blijft men dit vragen… óf heeft dit plaatsgevonden in ons hart, in onze verhouding met God? Die verwachting is toch ‘geboorte’ geworden toen we Jezus heel bewust hebben aangenomen in ons leven! Heel reëel, elke dag! Want dat is Gods doel met Jezus’ komst naar deze aarde. Het was een geweldige beslissing van onze Heer: de wil doen van zijn Vader en zijn leven te geven als losprijs voor de wereld Johannes 3 vers 16 (Joh. 03:16).

En voor óns een opnieuw geboren worden, van bóven, uit water en Geest, denk aan het gesprek van Jezus met Nicodemus, Johannes 3 vers 5 (Joh. 03:05). Een vernieuwd denken, een totaal nieuw leven! Bevrijd van alle meningen, leringen, etc, die er omheen ‘gewik­keld’ zijn. Net zoals soms een kadootje met een pak oud papier tot een ‘surprise’ wordt ingepakt: er komt geen einde aan de oude kran­ten, die om het moois gewikkeld zijn…

Moet dat nou? Gelukkig niet! God is een liefdevolle Vader, die ons begeert! En als wij van harte ‘ja’ zegen tegen Hem, kunnen we élke dag met Hem wandelen en van Hem leren, wat het is om recht te doen, getrouwheid lief te hebben en ootmoedig en nederig te zijn. Vrede en blijdschap is dan ons deel. En veel van wat we soms zo belangrijk vinden valt in het niet, doordat wij Hem leren kennen, zoals Hij werke­lijk is!

Met U te wand’len God,

in alle rust bij U te zijn,

dat is onverdeeld genot,

want u schenkt vreugdewijn!

 

Ik ben tot U gekomen,

U wachtte al zo lang op mij.

Ik had ’t niet kunnen dromen:

met U te gaan maakt vrij!

 

Uitdaging door Froukje Huis

Het is alweer bijna januari. De laat­ste dagen heeft het wat gevroren. Bij het opstaan is het eerste wat ik doe: even op de buiten-thermometer kij­ken. ‘”t Is vanmorgen drie graden boven nul”, kondig ik aan, en de zon begint al boven de daken uit te komen.

Aan het ontbijt besluiten we eerst onze wandeling te gaan maken, want het weer ziet er vriendelijk uit. “Zullen we naar Scheveningen gaan?” oppert Dick. Goed idee! Het is maanden geleden dat we daar waren. Het is niet druk op de weg en al spoedig rijden we door Scheveningen.

“Kijk!”, wijs ik op een bordje: ‘Stuifzand!’

“O, dat geldt niet voor vandaag”, meent Dick, “de zee is aardig rustig, er zal niet veel wind zijn”.

Aan ’t eind van de boulevard parke­ren we de auto. Nauwelijks buiten prikt het zand ons al in het gezicht. Een straffe wind duwt ons in de richting van het havenhoofd. Het water spat hoog op tegen de basaltblokken en af en toe slaat een fikse golf over de pier.

“Zullen we maar langs de haven gaan?”, vraagt Dick aarzelend. “Nee toch, we gaan tot het eind van het havenhoofd”, vind ik dapper.

We zijn al op weg! We krijgen de volle wind opzij met de nodige hoe­veelheid zand. Talrijke meeuwen vliegen krijsend over het strand om even later een duik in de branding te nemen. Ze hebben de ruimte want er zijn weinig mensen op het strand. “Geen wonder”, bibber ik, “die wind blaast door alles heen”. “Pas op!”, roept Dick. Een grote golf zwiept over de weg en op een holle­tje lopen we langs de gevaarlijke plek.

Tot onze verbazing zitten verscheide­ne vissers dik ingepakt rustig naar hun hengel te turen temidden van dit natuurgeweld.

We halen het eind en keren voldaan naar het punt van uitgang terug. We hebben ons niet laten kennen…

Waarom geeft zo’n verzet tegen de elementen voldoening, vroeg ik mezelf af, en hebben we er in de geestelijke wereld zo’n moeite mee? Wat is er nu groter uitdaging, tegen de natuur of tegen de machten in de hemelse gewesten? En dan te bedenken dat God ons machtig heeft toegerust om ook deze confrontatie aan te durven! Hij heeft ons het Woord geven en ons gedoopt in zijn heilige Geest. In het evangelie staat beschreven hoe de Here Jezus de vijand van repliek diende en onze opdracht is Hem te volgen.

We hoeven het niet alleen te doen, want de belofte van Jezus is: “Ik ben met U alle dagen tot aan de volein­ding der wereld!” Hij zal niet toe­staan dat we boven vermogen ver­zocht worden.

Laten we moed vatten en in dit nieuw begonnen jaar ook deze uitda­ging aannemen. Dan zijn we weer een stapje hoger op de berg Sion. En dat is toch ons doel? Doet u mee?

 

1999.11-12 nr. 403

1999.11-12 Levend geloof nr. 403

Persoonlijk. Door Gert Jan Doornink

Levend Geloof is een blad waarin de leer van het Koninkrijk een centrale plaats inneemt. We merken echter nog al eens dat vele christenen huiverig zijn bij gebruik van het woordje ‘leer’. Men denkt dan direct aan allerlei conflicten en ruzies waarbij christenen elkaar (in verleden en heden) te vuur en te zwaard bestrijden en de liefde ver te zoeken is. Men wil zijn gelijk halen al gaat het ten koste van alles. ‘Als jij niet ziet, zoals ik het zie, dan ben je verkeerd bezig!’ is dan het verwijt.

Wie zo met de leer van het Koninkrijk omgaat zit natuurlijk in totaal verkeerd vaarwater en heeft er niets van begrepen waarom het werkelijk gaat. Let op Jezus: Hij bracht de leer van het Koninkrijk, radicaal en zonder compromis. Waarom? Omdat de liefde van de Vader Hem daartoe drong! Jezus ontmaskerde en overwon de werken der duisternis om de mensen in de volkomen, de werkelijke vrijheid te brengen. Om de mensen in het klimaat van Gods Koninkrijk te doen leven, waarin ze weer vrij konden functioneren als nieuwe scheppingen. De leer van het Koninkrijk is daarom geen theorie maar voor de volle 100% op de praktijk gericht.

En dat geldt zeker ook voor vandaag! Want we kunnen alleen maar invulling geven aan ons ‘nieuwe schepping zijn’ vanuit de basis die er is: Jezus Christus en Zijn Koninkrijk. Hoe meer we ‘ingroeien’ in alles wat hiermee te maken heeft, en dit is alleen mogelijk door gezonde geestelijke groei, hoe meer we ervaren dat alle andere leringen en theorieën waarmee we in deze tijd worden geconfronteerd, geen enkele blijvende waarde hebben. Integendeel, ze zijn surrogaat en worden geïnspireerd vanuit de verkeerde bron.

Laten we daarom blijven vasthouden aan de leer die ons blijvend gelukkig heeft gemaakt en, ook als perioden van vervolging en verdrukking mochten komen, doet overwinnen. Deze leer, dit evangelie, zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, heeft Jezus gezegd. En deze woor­den zijn nog even actueel als toen ze tweeduizend jaar geleden werden uitge­sproken. Daarom gaan we ook in Levend Geloof rustig door dit op een duidelij­ke en voor iedereen begrijpelijke wijze te verwoorden.

 

Bij de voorplaat door de redactie

Op de voorpagina-illustratie van dit nummer zien we hoe de drie maan­den jonge Mozes, nadat hij te vonde­ling was gelegd, wordt gevonden in een biezen kistje aan de oever van de Nijl. Het verhaal wordt beschre­ven in Exodus, 2 vers, 1 tot en met 10. (Ex. 02:01-10). Bij de uitleiding van het Oud- Testamentische volk van God vervul­de Mozes later een leidende rol. Ook in het Nieuwe Testament wordt op verschillende plaatsen over hem geschreven, onder andere in Handelingen 7, terwijl hij in Hebreeën 11 als geloofsvoorbeeld wordt aangehaald.

 

1999 – 2000

1999 was een jaar waarop wij als Levend Geloof-redactie met dank­baarheid kunnen terugzien. De vele positieve reacties hebben ons bemoedigd en gestimuleerd bij de samenstelling van ieder nummer. Daarbij is het iedere keer weer een duidelijke zaak dat Levend Geloof een gezamenlijk werk is van redactie, medewerkers en onze lezers en lezeressen.

Alleen door ons samen in te zetten zal het evangelie van het Koninkrijk meer bekendheid krij­gen en ook ingang vinden in de harten van vele christenen die nu nog tevreden zij met een half of een deel van het evangelie. Wij kunnen het niet genoeg proclameren: Er is méér! Ontdek de vólle rijkdom van het evangelie zoals jezus en de apostelen dat brach­ten!

Met minder kunnen we trouwens in deze tijd niet meer toe willen we stand kunnen houden temidden van alles, ook op religieus gebied, wat op ons afkomt. Het jaar 2000 zal ongetwijfeld een belangrijk jaar worden. Niet vanwege het ronde getal, maar wel vanwege het feit dat de scheiding der geesten weer verder zal gaan. Als waarachtige christenen zullen we daarom duidelijke standpunten dienen in te nemen. Geen compro­mis of halfslachtigheid, maar de verkondiging van het volledige evangelie! Niet op een extreme of fanatieke wijze met de gedachte: ‘Wij zien het goed en de ander zit fout!’. Maar wél vanuit de liefde en bewogenheid die leeft in onze har­ten want we willen zo graag dat iedereen het werkelijke nieuwe leven van Christus zal leren ken­nen. Vanuit die gezindheid wensen wij u een gezegende jaarwisseling toe!

 

De overgang naar de nieuwe eeuw door Gert Jan Doornink

Verstaan wij de tijd waarin wij leven? Deze vraag komt ongetwijfeld in deze dagen, nu we vlak voor het begin van een nieuwe eeuw staan, sterk naar voren. Dit artikel wil mee­helpen bij de opinievorming daar­over, want het is als christenen uiter­aard zeer belangrijk dat we daar een duidelijk en positief antwoord op kunnen geven.

De overgang naar het jaar 2000 is voor veel mensen een spannende aangelegenheid. Wat staat er in de nacht van oud en nieuw allemaal te gebeuren? Ontstaan er rampen en noodsituaties omdat verouderde computersystemen in Amerika en Rusland niet meer functioneren? In het ergste scenario wordt zelfs over het gevaar van een kernbomexplosie gesproken…

Gelukkig laten de meeste mensen zich in dit opzicht geen angst aanja­gen. En dat geldt uiteraard in de eer­ste plaats voor waarachtige christe­nen. Zij weten dat ‘angst’ één van de wapenen is die de vorst der duister­nis hanteert om christenen schaak­mat te zetten.

Weliswaar spreekt Paulus over het feit dat de laatste tijd een zware tijd zal zijn, maar hij doet dit zeker niet om ons bang te maken. Integendeel, hij wil ons bewust maken dat de gemeente van Christus zich bevindt temidden van een wereld waarvan de duivel nog de overste is en dat het noodzakelijk is daar rekening mee te houden.

Geen verontrusting

Ook Jezus, die als eerste de duivel volledig heeft overwonnen, maakte Zijn discipelen daarop al attent in zijn tweede grote rede vanaf de berg in Mattéüs 24. Wanneer hij een opsomming geeft van de dingen die allemaal in deze door de duivel aangetaste schepping zullen gebeuren, maakt Hij onder andere de opmer­king: “Ziet toe, weest niet veront­rust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet…” Matteüs, 24, vers 6. (Matt. 24:06). Wat vaak over het hoofd wordt gezien, ook door allerlei (onheils)predikers binnen de gemeente, in Matteüs, 24, vers 14. (Matt. 24:14), waar Jezus zegt dat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld gepredikt zal worden tot een getuigenis voor alle volken. Dan pas zal ‘het einde’ geko­men zijn.

Waar Jezus ook op attendeert is om te volharden tot het einde. En als Hij iets vraagt geeft Hij ook de mogelijkheid om het waar te kunnen maken. Wij behoren dan ook gedoopt en vervuld te zijn met de heilige Geest. Zonder deze Geest is het ondenk­baar en niet mogelijk te functione­ren in het plan van God als een levend getuige van Jezus en Zijn Koninkrijk. Zonder deze Geest zijn we bezig alles wat er gebeurt met natuurlijke ogen te bekijken en wor­den een gemakkelijke invalspoort voor de vijand met zijn misleidende en verwarrende leringen. Dan zien we op de omstandigheden en ‘de wereld die ten onder gaat’ maar niet op de Overwinnaar van Golgotha: Jezus Christus. En we blijven dan, ook al noemen we ons christenen, aan de verkeerde kant van de streep zitten waardoor de vorst der duister­nis meer invloed in ons leven heeft dan de Vorst des levens.

Een mijlpaal

Over strepen gesproken: natuurlijk is het jaar 2000 wel een mijlpaal, net zo goed als iemand in zijn leven 50 of 75 wordt en er andere mijlpa­len in ons leven zijn. Zoals ieder jaar bij de jaarwisseling kijken we terug en vooruit en dit jaar betreft dat ’terug-en vooruitkijken’ uiteraard ook het zien op de achter ons liggen­de eeuw en een vooruitblik op de nieuwe eeuw. Terugziende op de achter ons liggen­de eeuw denken we natuurlijk vooral aan de twee grote wereldoorlogen met zijn vreselijke ellende en miljoe­nen doden. Maar als christenen den­ken we ook aan de in het begin van deze eeuw begonnen ‘pinksterop­wekking’. De Handelingentijd her­leeft en de ‘late regen’ is begonnen te vallen. Natuurlijk wordt daar binnen de Gemeente van Christus verschil­lend over gedacht, want ook in voor­afgaande eeuwen zijn er opwekkin­gen geweest, maar feit is dat in deze eeuw, tegelijk met een grote afval, ook de waarachtige Gemeente van Christus zich bezig is te ontwikkelen. Momenteel is deze gemeente nog niet ten volle zichtbaar en loopt de scheidslijn dwars door alle ker­ken, kringen, groepen en gemeenten heen. Maar uiteindelijk zal de volmaakte gemeente tevoorschijn komen. Alles wat surrogaat en dus onecht is, komt aan het licht. Dat begint zich op dit ogenblik al te vol­trekken. Maar ook alles wat echt is komt tevoorschijn en gaat zich open­baren.

Geestelijke groei

Iedere christen is persoonlijk verant­woordelijk hoe deze ontwikkeling in

zijn of haar leven zich voltrekt, maar duidelijk is dat daarbij ‘geestelijke groei’ een absolute must is voor elk kind van God. Daar proberen we in ons blad ook steeds weer sterk de nadruk op te leggen. Het gaat erom dat we van vanuit het beginstadium toegroeien naar het eindstadium zodat de volle heerlijkheid Gods zich gaat openbaren.

Iedereen die met een oprecht hart de Heer dient zal ook meer en meer invulling gaan geven aan dit grote verlangen van God. Zijn verlangen is dan ook ons verlangen geworden. En door de weg van geloof en gehoorzaamheid te gaan, gaan we stap voor stap voorwaarts, zodat we ons uiteindelijk als volwaardige zonen Gods gaan openbaren. Daarbij zijn strijd en lijden twee fac­toren waarmee we ook mee te maken hebben. Wat de strijd betreft: dat is een geestelijke strijd, laat daar­over geen enkel misverstand bestaan. Wat we horen en zien via de media over bijvoorbeeld de strijd tussen katholieken en protestanten en tussen christenen en moslims, speelt zich af op het natuurlijke, aardse vlak.

In de hemelse gewesten

Maar zodra men een wedergeboren christen is geworden behoren we ons bewust te worden dat we, zoals Paulus dat zo duidelijk formuleert in Efeze 6, mede met Christus een plaats hebben gekregen in de hemel­se gewesten. Alleen van daaruit kun­nen we geestelijk strijden en over­winnen.

Een goot manco van deze tijd is dat men in vele gemeenten daar veel te weinig de nadruk op legt. Daardoor is er veel natuurlijke strijd, terwijl zo duidelijk wordt aangegeven dat onze strijd niet is “tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze gees­ten in de hemelse gewesten” Efeze 6. vers 12. (Ef. 06:12).

Ook met het facet ‘lijden’ krijgen we te maken. Velen hebben moeite te accepteren dat ook christenen niet gespaard blijven voor lijden, oftewel verdrukking en vervolging. Daarbij speelt ook de besmetting met het ‘welvaartsvirus’ een grote rol; het gaat allemaal nog zo gemakkelijk. Natuurlijk mogen we dankbaar zijn als ons natuurlijke leven voorspoe­dig verloopt en we nog in alle vrij­heid ons geloof kunnen beleven, maar de werkelijke gemeente van Christus -momenteel dus nog in wording- zal zeker niet ontkomen aan moeilijke tijden. Maar dan zul­len we ervaren hoe Gods heerlijke beloften ten volle vervuld gaan wor­den en dat door lijden heen Gods volle heerlijkheid zich gaat baanbreken in ons leven. Want één ding staat als een paal boven water: de waarachtige gemeente zal niet ondergaan maar met Christus triom­feren!

Leiding door Gods Geest

Hoe dit allemaal zich precies gaat voltrekken weet niemand. Gods Geest zal ons hierin van dag tot dag leiden en de dingen bekendmaken. We behoren daarom ook voorzichtig te zijn met het vastleggen van de komende tijd in allerlei (tijdsche­ma’s en daarbij ook nog verschillen­de voorspellingen te doen. Er wordt nog zo verschillend gedacht. Om een voorbeeld te noe­men: alleen al over de zogenaamde twee getuigen waarvan in Openbaring 11 gesproken wordt, bestaan tientallen verschillende meningen. Vaak zien we dat als men de Bijbel, en vooral het laatste Bijbelboek, niet geestelijk verstaat, men tot allerlei kromme redenerin­gen komt. Zelf wagen we ons maar liever niet aan allerlei voorspellin­gen, al hebben we wel respect voor serieuze leraars die in voorzichtige bewoordingen bepaalde dingen pro­beren aan te geven. En laten we bovendien niet vergeten dat we ook gewaarschuwd worden voor valse leraars en profeten, die onder inspi­ratie van de vorst der duisternis, pro­beren ook de ware gelovigen op een dwaalspoor te brengen. Denk alleen al aan het ontstaan van groeperin­gen in de vorige eeuw zoals Jehova’ getuigen en Adventisten, die met hun jaartalvoorspellingen veel onheil hebben aangericht. Voor alles zullen we de Bijbel met geestelijke ogen dienen te lezen. Dan hebben we ook geen probleem met de overgang naar het jaar 2000. Vooral niet als we ook nog beseffen dat, zoals Petrus al aangeeft, “één dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag” 1 Petrus 3, vers 9. (1 Petr. 03:09). Maar laten we wel de woorden van Paulus ter harte nemen, die hij bijna tweeduizend jaar geleden schreef aan de gemeente te Rome Romeinen 13, vers 11 en 12. (Rom. 13:11-12), maar die vandaag actueler zijn dan ooit tevoren: “Gij verstaat immers de tijd wel, dat het thans voor u de ure is om uit de slaap te ontwaken. Want het heil is ons nu meer nabij, dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij. Laten wij dan de werken der duisternis afleg­gen en aandoen de wapenen des lichts!”

 

 

 Onder de boom door Duurt Sikkens

‘God is goed’ zegt Jezus. ‘God is liefde’ schrijft een volgeling. En dan volgt meestal de beruchte vraag: “Waarom is er dan zoveel ellende in de wereld?” Op zich een goeie vraag en ik zal proberen daar een paar antwoorden op te geven. In de boeken en verhalen van het Oude Testament staan veel gedachten die uit­gaan van het idee dat goede en kwade dingen allemaal uit Gods hand komen. De mens heeft dan alles wat hem over­komt voor lief te nemen. “Het zal wel ergens goed voor wezen”, is veelal de verzuchting. Alle ellende is dan ‘een middel in Gods hand’ om je met allerlei stokslagen op het rechte pad te houden. Hij zou je onder zware druk zetten om je te beproeven en te testen… En als de mens daaronder bezwijkt? Nou, da’s dan jammer, hij heeft de proef niet doorstaan… En wat te denken van Job? Zouden God en Satan het op een akkoordje hebben gegooid om Job te grazen te nemen ten koste van gezinsleden? Daarbij ook nog bedenkend dat er heel veel christenen zijn die denken, wan­neer hen iets ellendigs overkomt: ‘Wat kan de bedoeling van God hiermee zijn?’

Het beeld dat van onze Vader hiermee geschapen wordt, deugt niet. Je zal zo’n vader hebben die zó grillig z’n kinderen opvoedt dat die niet weten wat ze aan hem hebben. Dat beeld is heidens, want zo’n god moet op z’n wenken bediend worden en tevreden worden gesteld. Hij mocht eens in toorn ontsteken…

“De ouden zeggen (Oud-denkenden) dit, maar Ik zeg jullie…’ schrijft Mattéüs aangaande Jezus. Vernieuwen in denken begint in je geest. Anders over God (en mét Hem mee-) denken is bevrijdend als je de prachtige uitspraak van Johannes leest dat God licht is en dat er in Hem geheel geen duisternis is. Als er geen duisternis is in Hem kan er ook geen duisternis uitkomen. De vader van deze duisternis is de Satan. Hij heeft zoveel leugens over God en mens bedacht dat er vele godsdiensten uit ont­staan zijn. Hij heeft het beeld van God zó vertekend, vaak met de Bijbel in de hand, dat toen het werkelijke beeld van Hem, Jezus, in vlees en bloed versche­nen, deze door de godsdienstige wereld niet werd geaccepteerd. Die mens klopte niet met de voorstelling die men van God had, en dus moest Hij ‘weggezuiverd’ worden. De grote regisseur van dit drama, de tegenstan­der van God, bleef achter de religieuze schermen.

Wat zit het denken over God als onbe­rekenbare despoot diep bij veel mensen en wat heeft dit denken al een ravage aangericht in ‘mensen van goeden wille’. Wanneer Jezus zegt dat Hij “gewoon en zachtmoedig” is en ergens anders: “Wie Mij ziet, ziet de Vader” dan kom je tot de ontroerende ontdekking dat God dat ook is. Dat Hij niet een groot raadsel is die een religieus systeem heeft bedacht waar de mensen maar in ” geperst moesten worden waardoor de kostbaarheid van mens op maat gezaagd moest worden. God is iemand die zich graag aan mensen verbindt, aan de zachtmoedigen, gekwetsten en deze mens weer z’n identiteit teruggeeft. Voor Zijn uitgesto­ken hand hoefje nooit meer bang te zijn, nooit meer.

Zijn verlangen naar jou is onuitroei­baar want het is geworteld in liefde. En jij bent het antwoord op Zijn vraag: “Blijf je bij Mij?”

 

Zinvol bezig zijn door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet deel 4

Gods naam niet zonder dat het functioneel is gebruiken

“U zult de naam van de Heer, uw God, niet ijdel gebruiken, want de Heer zal niet onschuldig houden wie zijn naam ijdel gebruikt” Exodus 20, vers 7. (Ex. 20:07).

De naam van God

Wat wordt er verstaan onder een ijdel gebruik van iets? Dat heeft in dit verband niets van doen met ijdelheid in de zin van pronk- of praal­zucht, maar des te meer met ijdel­heid in de betekenis van zinloos gebruik. Onder de Mozaïsche wetge­ving mocht men Gods naam niet op de lippen nemen, wanneer dat geen zin of betekenis had, wanneer dat ijdel was dus.

Heeft God dan een naam en zo ja, hoe luidt die dan wel? De Here God heeft zichzelf aan het oude ver­bondsvolk bekendgemaakt onder de naam Jahweh, als de eeuwige, onver­anderlijk Goede en de altijd Aanwezige. Als de IK BEN. Om het compleet weer te geven: als de ‘Ik ben die Ik altijd al was en die Ik ook zeker zal blijven’. Het werd de Israëlieten verboden de naam Jahweh onnodig uit te spreken, en daar hebben ze zich voorbeeldig aan gehouden, want ze gebruikten Gods naam gewoonweg nooit! Als zij in de bijbelrollen het tetra- gram tegenkwamen, de vier Hebreeuwse karakters die wij met JHWH weergeven, lezen ze daar­voor: ‘de naam’. Bijvoorbeeld in een profetie niet: zo spreekt Jahweh, maar altijd: zo spreekt de naam. Dat lijkt heel eigenaardig, maar eigenlijk doen wij vandaag de dag iets derge­lijks… de naam Jahweh wordt ook door ons nagenoeg nooit uitgespro­ken. Daar bestaat bij de meesten toch een zekere weerstand tegen.

Hoe wij ermee omgaan

Wat zeggen wij dan? ‘De Heer’ of ‘de Here’. Maar dat is de vertaling van het Hebreeuwse Adonai en niet van de naam Jahweh. Waar er Adonai in de grondtekst staat, lezen we terecht de Heer. Maar waar het tetragram wordt weergegeven, is ‘de Heer’ een onjuiste vertaling. Bovendien: een naam vertaal je toch niet! In geen enkele vertaling lézen we iets als: ‘de Aanwezige redt’ zei tegen ‘Steenrots’: Hoedt mijn scha­pen! Overal lees je, dat Jezus dat tegen Petrus zei. Het is eigenaardig dat we voor de naam van God op die regel een uitzondering maken en dan zelfs een woord gebruiken dat de betekenis van die naam helemaal niet weergeeft.

Het ijdel gebruiken van Gods naam, komt in de letterlijke betekenis onder ons dan ook nagenoeg niet voor. Let wel: niemand behoeft van mij het tetragram te gaan gebruiken; ik neem zelf de naam Jahweh ook maar zelden in de mond. Als er in onze Bijbelvertaling de Here Here staat, léés ik dat. Ik mag er hooguit de Here Heer van maken, ook al weet ik dat er in de grondtekst niet tweemaal Adonai staat, maar Jahweh Adonai. We weten tenslotte wie er mee bedoeld wordt. Tot nog toe komt het allemaal nogal zakelijk en verstandelijk over, niet? Wat voor toegevoegde waarde zit er nieuwtestamentisch in? Je zou den­ken: helemaal niets! Maar dat is dan bezijden de waarheid. Een naam had in het oude Oosten betrekking op het wezen van de persoon. Gods naam zegt dus van alles over hoe Hij is. En daar kunnen we wat mee.

Nieuwtestamentisch

Als we in het Nieuwe Verbond nagaan wat voor ons de waarde van het derde gebod, van het derde woord is, dien we te beseffen dat we God van niets zullen betichten dat in strijd is met zijn door Jezus Christus geopenbaarde wezen. Als we zeggen dat God goed is, maar dat de mens die dwarsligt ook wel eens met Gods andere kant te maken kan krijgen, werpen we een smet op Gods naam, op zijn wezen, want Hij heeft geen andere kant – Hij is van alle kanten dezelfde! Want God is niet alleen maar goed als ook de mens dat is, maar Hij is sowieso goed! Zijn goedheid is niet afhankelijk van die van de mens. Als iemand er een knetterende vloek uit­gooit (GVD voluit) is dat strikt geno­men geen ijdel gebruik van Gods naam, want niemand heeft de naam Jahweh in de mond genomen. Maar met de soortnaam God (Elohim) wordt dezelfde eeuwige God bedoeld. En dus is het een ijdel gebruiken van Gods naam, van zijn wezen, als de mens de verdoemenis over zich uitroept. Zo’n gebed zal de HERE God nooit verhoren, daar niet Hij, maar Satan met zulke activiteiten bezig is. In het derde woord staat, dat de Heer niet onschuldig houden zal wie zijn naam ijdel gebruikt. Het ijdel gebruik van Gods naam, roept zijn toorn tevoorschijn. En op wie rust die toorn ook al weer? Op Satan immers! Wanneer een mens een vervloeking over zich uitspreekt, grijpt Satan z’n kansen. Hij pro­beert de mens in het verdomhokje te zetten. Gun hem die mogelijkheid niet, want onze God is een goede God. Hij redt en bevrijdt (ook van een geest van vervloekingen) en Hij vergeeft barmhartig, zonder enig verwijt. We zullen dan ook met het nodige respect over God spreken.

Ook dat is ijdel!

De mens Gods zal het ook moeten leren, de eigen ideeën niet gelijk te schakelen met Gods woorden van waarheid. Als de Heer ons een woord in het hart gelegd heeft, kun­nen we terecht zeggen: ‘de Heer zei tegen mij…’ en dan gewoon weerge­ven wat Hij gezegd heeft. Maar als ik zélf iets bedacht heb (hoe goed dat overigens ook wezen kan) moet ik niet proberen er meer gewicht aan te geven door voor te wenden dat ik het van de Héér gehoord heb. Ook dat is een ijdel gebruiken van Gods naam, hoewel het niets met vloeken te maken . heeft. “

Het ijdel gebruiken van Gods naam en het uitspreken van een vloek of vervloeking, zijn verschillende din­gen. Bij het uitspreken van een ver­vloeking in de naam van de Heer, wordt Gods naam altijd ijdel gebruikt. Want het is nu eenmaal zo dat onze God nooit iemand ver­vloekt. Het is ook onbestaanbaar dat Hij een in zijn naam uitgesproken zegen in een vervloeking zou veran­deren. Andersom komt het wel voor! Toen Bileam tot driemaal toe poog­de het volk Israël te vervloeken, ver­hinderde de Here God dat door de vloek in een zegen te veranderen Numeri 23, vers 25. (Num. 23:25).

Gods naam zal altijd ten onrechte met een vloek verbonden worden. Het zijn demonische machten die daarmee werken – soms openlijk, vaak in het verborgene. Maar als we wérkelijk Gods beeld dragen, laten we ons daar niet mee in. Het ij del gebruik van Gods naam gaat altijd tegen het plan van God in. Dat is zo als het gaat om het uitspre­ken van een vervloeking door de ene mens, zowel als wanneer het ondergaan ervan door een ander betreft. Daarom zegt Paulus tegen hen die de Heer toebehoren: “Zegent wie u vervolgen, zegent en vervloekt niet” Romeinen 12, vers 14. (Rom. 12:14).

Constructief bezig zijn

De Here God breekt de mens niet af, Hij bouwt hem te allen tijde op. Dat doet Hij naar een ieder. We mogen best degenen die óns zege­nen op onze beurt ook zegenend tegemoet treden, als we dan maar hen die ons dwarszitten óók met Gods goedertierenheid zullen beje­genen. Het is goed ons het beeld van onze hemelse Vader duidelijk voor ogen te stellen. Dat beeld is terug te vinden in de levenspraktijk van Jezus. Gods eerste Zoon draagt de kenmerken van de Vader (ook Hij is enkel goed!) en wij zullen ons net als Jezus, door dezelfde Geest «ten leiden. Het uitspreken van bedekte vervloe­kingen zal een ieder dienen af te leren. De duivel zal er anders dank­baar gebruik van maken. Als een toch al niet zo handig kind bij her­haling te horen krijgt dat het ook altijd alles verkeerd doet, zal het wel­haast zeker in een negatieve spiraal terechtkomen. En dat wordt nog ver­ergerd als daarbij verwezen wordt naar een beter functionerend broer­tje of zusje. Volwassenen kunnen er onderling trouwens ook een puinhoop van maken! En je hebt elkaar o zo gauw de verwerping in geholpen.

Samen met Gods Geest werken we het goede plan van God uit door lou­ter met de goede dingen bezig te zijn. Daarbij zullen we steeds weer keuzes moeten maken voordat wat niet ijdel of zinloos naar Gods wezen is en voordat wat de goede kenmerken van het plan van God in zich draagt. In plaats dat Gods naam dan nog langer ijdel gebruikt zal worden, kunnen we de HERE God vanuit ons hart gaan verheerlijken. Gods naam wordt werkelijk gehei­ligd waar we elkaar in die naam gaan aanvaarden. Daardoor krijgen we zicht op de zicht van het offer van Christus Jezus.

Een geheiligd leven

Jezus begaf zich vrijwillig binnen het machtsgebied van Koning Dood, opdat Gods naam voorgoed van elk ijdel gebruik zou wezen. We aan­vaarden elkaar in de liefde van Christus als we met ons hart gelo­ven dat Gods naam over een ieder van ons is uitgeroepen. Van God uit zijn we dus allemaal met zijn wezen verbonden. God houdt de mens die in Christus Jezus is, voor volslagen onschuldig. En waar we elkaar ook als volstrekt onschuldig aanvaarden, wordt Gods naam onder ons op een uiterst zinvolle wijze gebruikt. Het oordelen over elkaar behoort dan tot het verleden. En dit verleden ligt dan ook werkelijk achter ons! Omkijken laten we aan de vrouw van Lot over. En die is niet meer vooruit te branden – een zoutpilaar is nu eenmaal niet erg flexibel! Zullen we samen (in eendracht met Gods wezen, overeenkomstig zijn volmaakt goede naam) in alles zin­vol bezig zijn? Je behoeft het niet in alles met elkaar eens te zijn, als je maar met wederzijds respect je samen in Christus Jezus één weet. Eén zijn in opvattingen kweekt door­gaans een soort geestelijke kame­raadschap aan. Die kan een mens bijvoorbeeld hebben met politieke medestanders. Maar de gemeen­schap in Christus Jezus geeft een veel diepere band: die laat ons één zijn in gezindheid. Dat werkt volko­men door… ook bij verschillend inzicht in de marge van de bood­schap of praktijk van het leven. Dat accentueert het verschil tussen zonen Gods en religieus bewogenen. Een zoon van God accepteert de ander zonder iets op te leggen. Gelooft u dat dat kan en gelooft u dat dat gebeurt? De Heer zegt: U geschiede naar uw geloof!

 

Groot en goed (gedicht) door Piet Snaphaan

“Hoe groot is het goed

dat U hebt weggelegd voor wie U

vrezen,

dat U bereid hebt voor wie bij U schuilen

ten aanschouwen van de mensen­kinderen” Psalm 31, vers 20. (Ps. 031:020).

 

Uw grootheid en uw goedheid, Heer,

is met geen maat te meten,

’t is niet te bevatten zonder meer

want U bent veel groter altijd weer,

voor mij is ’t ‘zeker weten’!.

 

Wat U bereid hebt en weggelegd

is in Uw Woord te lezen,

voor ieder die zich aan U hecht

is er ‘genade’ toegezegd,

voor allen die U vrezen.

 

Ik dank en prijs Uw grote naam

waarop ik steeds mag bouwen,

bij U mag schuilen en spontaan

op Uw beloften mag gaan staan,

in stil en vast vertrouwen.

 

Zijn verschijning liefhebben door Hans Bulthuis

 

Toen Paulus in zijn tweede brief aan Timoteüs over zijn naderende levenseinde schreef, wist hij zich reeds verzekerd van het ontvangen van de krans der rechtvaardigheid, hij voegde er echter aan toe dat die krans mede gegeven zou worden aan allen die in hun leven “de verschijning van Jezus hebben liefge­had” 2 Timoteüs 4 vers 8c. (2 Tim. 04:08c). Met deze uit­drukking verwoordde de apostel de wijze waarop God zijn groot gehei­menis zou realiseren: in en door zijn Zoon, de Christus. Het begrip ‘de verschijning van Jezus’ kent drie aspecten. Het duidt allereerst op zijn lijfelijke komst in deze wereld tweeduizend jaar gele­den en zijn wandel als de Christus op aarde waarin Hij de mens Gods openbaarde. Vervolgens zijn komst en openbaring door de Geest in allen die tot geloof gekomen zijn. En tenslotte zijn wederkomst en uitoe­fening van zijn koningschap. Dit alles wordt haalbaar, doordat er mensen zijn die dit door God bedachte voornemen van ganser harte liefhebben. Gods liefde en onze wederliefde staan namelijk garant voor de grandioze voleinding van zijn eeuwig voornemen. Liefde is immers de grootste en blijvende kracht. Zij motiveert, volhardt en overwint.

Jezus’ eerste verschijning

Door zijn geboorte verscheen Jezus, net als ieder ander mens, in deze wereld. Het is een historisch feit dat verder geen geestelijke waarde heeft voor het heden. Het evangelie leert ons nergens om op religieuze wijze zijn verjaardag te vieren. Toen Hij echter dertig jaar was zond de Vader hem de wereld in om de veelvoudige opdracht te gaan uitvoeren. Die bestond onder andere in het predi­ken van het evangelie van het koninkrijk Gods. het doen van de daarbij behorende wonderwerken, het verzamelen van de verloren schapen Israëls. het opleiden van discipelen, het met zijn eigen bloed tot stand brengen van verzoening, en als laatste het behalen van de overwinning op het rijk van satan en dood. In dit drie jaar durende optre­den ‘verscheen’ Hij zodoende aan de wereld. Dat was van grote betekenis en had verstrekkende gevolgen. In deze verschijning komt naast het uitoefenen van de hierboven genoemde heilswerken tevens een ander belangrijk aspect van Gods plan tot uitdrukking, namelijk de verschijning van ‘de mens in de gestalte Gods’. Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid is daar namelijk een mens, Jezus, in de verschijningsvorm zoals God het altijd al had bedoeld. Tot dan toe was de mens door de zondeval niet toegekomen aan de door God geplande zijns- en leefvorm. Integendeel, de mens was zelfs in de tegenovergestelde richting ontwik­keld. Zijn loop werd meer en meer overeenkomstig de loop van de macht der duisternis. In Jezus zien we voor het eerst Gods eigenlijke concept van menszijn. Mede daardoor werd de Vader zo verheerlijkt in en door Jezus. Deze verschijning van het zoonschap is tevens het grote getuigenis van Jezus voor allen die God en zijn plan serieus nemen.

De komende verschijningen

Het tweede aspect van Jezus’ ver­schijning is zijn openbaarwording in en door de gelovigen 2 Thessalonicenzen, 1 vers 10. (2 Thess. 01:10). Het evangelie bedoelt immers de mens Gods tevoorschijn te brengen die geheel bekleed is met de Christus en tot elk goed werk volko­men toegerust. Dat is het einddoel van het geloof. Wie in de komende tijd dat niveau bereikt wordt als volwassen zoon in deze wereld open­baar Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19). Jezus wordt dan met verbazing in hem aanschouwd. Wie had gedacht dat zoiets ooit haal­baar zou zijn voor de mens? Deze zalige situatie zal zeker bereikt gaan worden. De beloften in de Bijbel lie­gen er niet om. Dat staat vast. De vraag is echter of wij daar werkelijk deel aan zullen hebben, of slechts op afstand toeschouwers zullen zijn. Wat God betreft roept Hij ons allen om de heerlijkheid van zijn Zoon te verkrijgen. Daarom zoekt de Heer geloof op aarde om dit heerlijke heilsfeit te kunnen realiseren. Het laatste aspect van Jezus’ ver­schijning is zijn wederkomst en de aanvaarding van zijn koningschap over deze wereld. Dat vormt de afronding van de eeuwenlange ont­wikkeling en verwerkelijking van Gods geheimenis Openbaring 10, vers 7. (Openb. 10:07). Deze toekomstige gebeurtenis laten wij hier nu verder buiten beschou­wing.

De mens Gods

De wijze waarop Jezus mens was (is), zijn verschijningsvorm dus, is geheel anders dan wat de gevallen mensheid ervan gemaakt heeft. In Jezus zien wij de mens Gods, de mens in de gestalte van God,

bekleed met God en deelhebbend aan diens goddelijke natuur. Die ver­schijningsvorm is het door God bedoelde mensbeeld. Daar gaat het in dit artikel om. In de Zoon en diens evangelie wordt daarvan getuigd. Hij hoopt dat wij die ver­schijning zullen liefhebben en aan­hangen.

Jezus’ verschijning kenmerkt zich door nederigheid en eenvoud. Onze Heer is geweldloos en vredevol. Hij is aller dienaar en herder. Hij is enkel goed en goeddoende. Hij is positief en hoopvol. Hij is zachtmoe­dig en geduldig, vol geloof en heilige Geest. Tijdens zijn rondgang op aarde zocht hij geen eer van mensen en hoefde hun bevestiging niet. Die zocht Hij bij God, zijn hemelse Vader. Hij zocht zichzelf niet. Hij liet zich geheel en al door God bepa­len. Wat de Vader sprak en toonde, dat sprak en deed de Zoon evenzo. Hij wandelde en diende God in geest en waarheid alleen. Hij kende geen uiterlijk vertoon en vormen­dienst, geen religieuze opsmuk, cul­tus en entourage. Hij werkte niet met effecten, sfeertjes en gewoon­ten. Steeds weer was zijn optreden direct, zinvol, heilbrengend en doel­gericht. Hij hield de mensen niet bezig met allerlei vertoningen en programma’s, maar bracht het Koninkrijk van God naderbij. Hij leerde en profeteerde, dreef boze geesten uit en genas de zieken. In zijn grote Bergrede onderrichtte Hij zijn toehoorders in de mentaliteit van de hemelse mens (bijv. Matteüs 5, vers 17, tot en met 48. (Matt. 05:17-48). De gezindheid die daaruit spreekt, was de zijne. Die siert de mens Gods die van boven is. De schare die Hem graag hoorde, getuigde dat Hij met gezag leerde. Dat komt omdat Jezus het evangelie van heerlijkheid niet zomaar napraatte en speelde, maar het zich geheel eigen had gemaakt, het was zijn éigen leven geworden. Hij was én deed het woord. Dat is een belangrijk kenmerk van de mens Gods. Dat maakt hem juist zo sterk en zeker en overtuigend. Het is echt, het is waarheid, het is geest en leven.

Actualiteit

Voor ons is nu de uitwerking van de verschijningsvorm als mens Gods van belang. Het is een gevolg van een geestelijk proces waarin wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde naar Christus toegroeien Efeze 4 vers 15. (Ef. 04:15). Dit toegroeien wordt onderhouden door bewust zichzelf dagelijks te bekleden met Christus. Het is een oefenen in een levenshouding en – wandel die gelijkvormig is aan de verschijningsvorm van Jezus zelf. De wil daartoe en de kracht om ons er daadwerkelijk voor in te zetten ontstaat diep in ons hart, indien wij zijn verschijning werkelijk liefheb­ben. Kiezen wij voor een menszijn zoals dat van Jezus? Willen wij zo ook verschijnen als mens, als uit God geborene, wandelende in de gestalte Gods en dat in het leven van alledag? Of is er nog een scheiding tussen de christelijke zondagmor­gengestalte en een (onveranderd) leven in de overige dagen van de week? Wij leven op de drempel van een vreselijke eindtijd. Tegelijk mer­ken we een toenemend spreken en werken van de Heer op. Het is zijn actualiteit om zijn volk in deze tijd op te roepen voor én bewust te maken van de mogelijkheid om aan zijn beeld gelijkvormig te mogen en te kunnen worden Romeinen 8, vers 29. (Rom. 08:29). Het is dan zaak om ons geheel en al te concentreren op zijn verschijnings­vorm. wat ons daarvan geopenbaard wordt door de Geest, zullen we navolgen in de meest praktische zin. Dat betekent een overnemen ervan in eigen leven en ons er door laten omvormen, geheel ons denken, voe­len, houding, gedrag en optreden zal doortrokken dienen te geraken van Jezus’ eigen denken en doen. Het Lam volgen is niet Hem maar wat nadoen of een eigen interpretatie van zijn leven erop nahouden, maar het is de Christus zélf tot je eigen maken en dat uitleven. Hij is immers voor ons de kracht Gods, de wijsheid Gods en de liefde Gods. Dit vraagt van ons een totale onder­worpenheid aan de Heer op alle ter­reinen van ons persoonlijk leven en een voortdurende wandel in zijn tegenwoordigheid. Zonder hem kun­nen we niets doen in deze zaak. Met Hem echter is er overwinning mogelijk op elke duivelse tegenwer­king in dit proces. Uit hem komt de nodige levenswijsheid en leiding om de hoge weg te gaan van Gods voor­nemen met ons. Het is nodig om ons dagelijks te oriënteren op de Bijbel, vooral op de vier evangeliën. Daar zien en horen we de Meester als mens in de gestalte Gods. Naast zijn leiderschap over ons leven is Hij tevens het enige en grote voor­beeld voor ons, en dat vinden we in de Bijbel. Ons oog en onze aandacht zullen dus gedurig op hem alleen gericht zijn, waardoor wij ons verza­digen kunnen met zijn beeld. In het volledig samengroeien met de Christus ligt het geheim van slagen om aan zijn beeld gelijkvormig te worden. Hierin is de Vader ten hoogste verheerlijkt als zijn volk dat einddoel des geloofs bereikt.

Verlangend wachten

De lijdende en kapotte schepping wacht met reikhalzend verlangen op het openbaar worden van de zonen Gods. Doch niet alleen de schep­ping, ook de gemeente heeft grote behoefte aan gelovigen die zich als Jezus gedragen. Het volk van God is nog steeds ziek, verdeeld, verward en zwak. Het schreeuwt om ware verlossing van al het onechte en geveinsde, het vormelijke en tradi­tionele, het zieke, gebondene en onvolkomene. Het lijdt onder de ver­deeldheid, onder de twisten en scheuringen. Het gaat gebukt onder zwakheden die tot zonden leiden. Veel onkunde en gebrek aan kennis en inzicht in de bedoeling van het evangelie ligt daaraan ten grondslag. De macht van het volk der heidenen wordt zodoende nog steeds verbrij­zeld Daniël, 12, vers 70. (Dan. 12:70). De boze geesten woeden maar ongestraft door. De wereld ziet nog steeds niet wie en hoe Jezus werkelijk is en hoe zijn volgelingen eigenlijk zouden moeten zijn.

Deze schrijnende nood is slechts op te lossen door de verschijning van mensen Gods. Door christenen die in de voetsporen van hun grote Heer treden, zowel ten aanzien van hun gezindheid als van hun werken. Er wordt zoveel overbodigs gedaan door christenen en gemeenten. Slechts de werken en het gedrag van de Heer zelf zijn nodig. Al het andere is opvulling, vermaak en camouflage van gebrek aan wezenlijk leven. Door religiositeit wordt de gemeente niet gebouwd noch de wereld gered. De oproep van Paulus om alles af te leggen wat niet tot heil dient, zal derhalve door ons met spoed en voortvarendheid beantwoord dienen te worden. Leringen en gewennin­gen die niet overeenstemmen met wat de Heer leerde en in zijn bedie­ning uitwerkte, moeten definitief afgezworen en vervangen worden door de waarheid en de handelwijze van Hemzelf.

Door Jezus is het gelukkig mogelijk om alles wat de boze geesten, het vlees en de wereld aandragen om ons ten onder te houden ruim­schoots te overwinnen. Door Jezus is het mogelijk om leven en over­vloed te ontwikkelen. Door Jezus kan en wil God in al onze behoeften rijkelijk voorzien om tevoorschijn te kunnen komen in de gestalte Gods. Hij heeft beloofd om ons geheel en al te heiligen, zodat onze geest, ziel en lichaam onberispelijk bewaard blijven bij de komst (tegenwoordig­heid in ons) van Jezus Christus 1 Thessalonicenzen 5, vers 23. (1 Thess. 05:23).

Oproep

Meer dan ooit zullen wij de handen ineen dienen te slaan om, elkaar aanvaardend en liefhebbend, onze komende Heer aan te roepen om ons heel diep aan te raken, opdat er een niet meer te doven liefdesvlam in onze harten oplaait voor zijn ver­schijning. Het evangelie van het plan Gods blijft slechts krachteloze lettertheologie zolang er geen bran­dende liefde tot Hem en zijn waar­heid in ons ontstoken en onderhou­den wordt.

Wie wil zich ontvankelijk opstellen’ voor Hem? Wie wil daadwerkelijk gaan? Wie heeft zijn verschijning waarlijk hef? Wie wil in zijn ver­schijningsvorm leven en wandelen? Het is een ware verrukking om met elkaar eendrachtig en duidelijk vorm te geven aan zijn gestalte. Jezus zelf getuigde dat de Vader altijd met Hem was, omdat Hij deed wat hem behaagde. Zo zullen eveneens allen die in de wil van de Heer leven de directe nabijheid van Hem ervaren. Zij zijn de gezegenden des Vaders die zijn heil aan de wereld gaan openbaren.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert-Jan Doornink

“Wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op (de akker van) zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees ver­derf oogsten, maar wie op (de akker van) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Laten wij niet moede worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen” (Paulus in Galaten 6, vers 7 tot en met 9. (Gal. 06:07-09).

Waren er geen mensen op de maan?

“Op 16 juli 1969 zou een mens de eerste voet op de maan hebben gezet en daarmee het ‘Goddelijk territori­um’ zijn binnengedrongen. Zulks is onmogelijk en berust op bedrog”, zo begint een ingezonden brief in het Reformatorisch Dagblad die ons werd toegezonden door de heer Helms uit Erp (Dr). De brief ver­volgt: “De mens is nooit op de maan geweest en zal daar ook nooit komen. Het betreft hier een tech­nisch opgevoerd (toneel)spel van de NASA, dat werd opgenomen in de Nevadawoestijn. Wij leven in de tijd van wereldomvattende verleiding, en indien het mogelijk ware, zouden zelfs de uitverkoren verleid worden door de valse Christussen en valse profeten. Mattheus, 24, vers 14. (Matt. 24:14). En er zul­len nóg grotere verleidingen komen, zie 2, Thessalonicenzen, 2 vers 9. (2 Thess. 02:09), wan­neer de antichrist zelf verschijnt, naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen. Wanneer zij dan tot ons zul­len zeggen: Zie, hier is de Christus, of zie, Hij is daar, gelooft het niet. En wanneer zij zeggen: De mens is op de maan geweest, gelooft het niet. Het is ons voorzegt, Markus 13, vers 21 tot en met 23. (Mark. 13:21-23). Ziet toe, waakt en bidt”. Om op deze laatste opmerking in te haken, kunnen we alleen maar zeg­gen: inderdaad, maar dan wel op een gezonde en nuchtere wijze. De landing op de maan behoeft op geen enkele wijze in twijfel te worden getrokken. Het is een bewijs dat de wetenschap tot steeds grotere presta­ties in staat is. Juist deze landing heeft echter bewezen dat de aarde het leefklimaat is voor de huidige mens, want op de maan (en de ande­re planeten) kan men alleen maar leven wanneer de omstandigheden zijn aangepast aan de aarde. De eer­ste mensen die in 1969 op de maan waren konden daar alleen maar ver­blijven doordat ze in speciaal geïso­leerde pakken gehuld waren, waarin de zuurstoftoevoer, etc. naar de omstandigheden op aarde waren aangepast.

Wie de Bijbel niet geestelijk verstaat komt tot allerlei dwaze conclusies die verwarrend en misleidend zijn. En wat de ’tekenen en wonderen’ betreft: De Bijbel spreekt inderdaad op zeer duidelijke wijze over bedrieglijke tekenen en wonderen, geïnspireerd door de vorst der duis­ternis. Maar de Bijbel spreekt óók over echte tekenen en wonderen als bevestiging van het evangelie van het Koninkrijk der hemelen. De eindtijdgemeente heeft met beiden te maken, maar door de onderschei­ding der geesten, als onderdeel van het vervuld zijn met Gods Geest, zal hij niet verleid kunnen worden, maar onderkennen wat op waarheid berust en wat leugen is.

Het jaar 2000: Niks aan de hand

“Naarmate de jaarwisseling dichter­bij komt verschijnen er steeds meer overspannen berichten die suggere­ren dat er iets ernstigs aan de hand is”. Zo begint een artikel in De Telegraaf van de ruimtevaartdeskun­dige Piet Smolders. Hij schrijft ver­der: “Voor de zoveelste keer wordt het einde van de wereld voorzien of worden tenminste rampen in het vooruitzicht gesteld. In Jeruzalem maken (licht)gelovigen zich op voor het laatste oordeel, Sekteleden dreigen zichzelf of ande­ren het leven te benemen of wach­ten geduldig op de terugkomst van Christus.

Maar wat is er feitelijk aan de hand? Het getal 2000 betekent niet min­der of meer dan dat onze planeet tweeduizend rondjes om de zon heeft getrokken sinds het moment waarop onze christelijke kalender wordt geacht te zijn begonnen: met de geboorte van Christus. Dat moment is pas in de negende eeuw achteraf vastgesteld: Christus zou geboren zijn aan het begin van het eerste jaar: Anno Domini 1. Maar het valt te betwijfelen of dat klopt. In het beste geval is er sprake van een onnauwkeurigheid van een paar jaar en misschien aanzienlijk meer. En de christelijke kalender is – hoewel het meest verbreid – boven­dien niet voor iedereen zaligma­kend: Voor de Perzen begint in januari het jaar 1378 en de boeddhis­ten zijn dan al aan 2544 toe. Er zijn -naast de christelijke kalender, die door paus Gregorius in de zestiende eeuw werd vastgesteld – nog wel veertig andere kalenders in omloop. En er is nog iets: de nieuwe eeuw en het nieuwe millennium beginnen pas op 1 januari 2001, zoals de eer­ste eeuw begon op 1 januari van het jaar 1. We tellen van 1 tot en met 100 – het jaar o heeft immers nooit bestaan. Dus als er iets te vieren valt dan zou dat op 1 januari 2001 moe­ten zijn, maar daar wil niemand aan omdat 2000 zo’n mooi rond getal is. Er is maar één echt probleem, waar­van we niet eens weten of het een groot probleem zal blijken te zijn: het millenniumprobleem. Maar dat heeft niets met de natuur of onze kalender te maken. Het heeft alles van doen met gemakzuchtige com­puterontwerpers die indertijd bij hun jaartelling van twee cijfers zijn uitgegaan, zodat het jaar 99 wordt gevolgd door het jaar 00. Als ze van het begin af aan jaartallen van vier cijfers in hun apparaten hadden gestopt, was er niets aan de hand geweest”.

Tot zover dit artikel van Piet Smolders. die ook nog komt met het advies ons niet in de luren te laten leggen door predikers, profeten of andere oplichters. Als echte christe­nen zullen we ons zeker niet voor de gek laten houden of in paniek raken als het jaar 2000 of 2001 begint, maar wel blijft, los van de overgang naar het nieuwe millennium, waak­zaamheid geboden. We laten ons niet verleiden door valse profeten en leraren, maar hebben ons geloof gevestigd op de grote Profeet en Leraar Jezus Christus. En wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet teleurgesteld worden. Bovendien hebben echte christenen Gods Geest in zich, die ons de ogen opent en openhoudt voor elke vorm van leu­gen en ons leidt in alle waarheid.

Kwaliteit en kwantiteit

In de gemeente van Christus neemt ‘groei’ een belangrijke plaats in, althans behoort het in te nemen. Ieder rechtgeaard christen zal niet alleen het verlangen hebben geestelijk te groeien, zodat het beeld van Christus meer en meer geopenbaard wordt, maar kent ook het verlangen dat de gemeente waartoe hij behoort groeit in aantal. Het gaat om zowel het een als het ander, om de kwali­teit én om de kwantiteit. Daaraan moesten wij denken toen we in Uitdaging een overzicht zagen gepubliceerd van de twintig grootste (evangelische- en pinkster) gemeen­ten van ons land, in aantal variërend van 2000 tot 500. Het artikel onder de kop ‘Groei evangeliegemeenten stagneert’ (ontleend aan het ‘Bulletin voor Gemeentegroei’) vermeldt dat de groei in aantal bij de meeste grote gemeenten de laatste tijd sterk is teruggelopen of zelfs helemaal is stopt. Bram Krol, secretaris van de kerkgroep Gemeentegroei, noemt in een toelichting allerlei mogelijke factoren die daarbij een rol kunnen hebben gespeeld.

Toen we dit lazen dachten we: zou men niet teveel gefixeerd kunnen zijn door het aantal (de kwantiteit) terwijl het ten aanzien van het Koninkrijk Gods primair gaat om de geloofsbeleving (de kwaliteit). In de tijd van Jezus en de eerste gemeen­ten speelde het aantal een veel min­der belangrijke rol dan in onze dagen waarin alles draait om grote getallen, fusies en uitbreiding. Bij Jezus was de ‘enkeling’ even waarde­vol dan een ‘grote schare’. En wat de gemeenten betreft: op de Pinksterdag kwamen duizenden tot geloof, talrijke gemeenten ontston­den, maar we lezen ook van bijvoor­beeld kleine huisgemeenten. Laten

we daarom voor ogen houden dat het primair gaat om de kwaliteit en dan pas om de kwantiteit. Daar waar bij de individuele gelovige groei is in ‘geestelijke kwaliteit’ zal zich dit ver­talen in een vollere openbaring van het nieuwe leven in Christus. Er is grote behoefte aan christenen die toegroeien naar geestelijke vol­wassenheid zodat het zoonschap niet verborgen blijft. “Iemand die van melk leeft heeft nog geen weet van de rechte prediking”, zegt Paulus. Daarom gaat het in de eerste plaats om geestelijke groei, waarvan een van de positieve gevolgen is dat ook buitenstaanders zich aangetrokken voelen om toe te treden omdat zij dan tot de conclusie komen: ‘Dat zijn échte christenen, daar wil ik ook bij horen!

 

Korte gedachten door divers auteurs

Geen inbreker maar een stimulator door Gert Jan Doornink

leder mens heeft talenten, bekwaamheden in zich die de Schepper in hem heeft gelegd. Deze behoort hij tot ontwikkeling te brengen waardoor zijn leven een zinvol bestaan krijgt. Wanneer men chris­ten is geworden komt deze ontwikkeling ook het Koninkrijk Gods ten goede, we zijn immers geroepen levende getuigen van Jezus en Zijn Koninkrijk te zijn. Daarbij is Gods Geest een onmisbaar instrument waarvoor iedere christen zich open behoort te stellen en zich door moet laten leiden. We mogen daarbij beseffen dat Gods Geest niet als ‘inbreker’ in ons leven komt, maar als ‘stimulator’. De Geest stimuleert en inspireert zodanig dat we onze talenten en bekwaamheden op optimale wijze in gaan zetten voor de zaak van Gods Koninkrijk.

De natuurlijke mens Stanley Jones

De echte christen is een echt natuurlijk mens. Met ‘natuurlijk’ bedoel ik hier in overeenstemming met de natuur, de echte, oorspronkelijke natuur van de mens. Zonde is onnatuurlijk, het is een onnatuurlijke woe­kering, al zijn we er ook aan gewend geraakt. Als zonde iets natuurlijks was, zouden wij onszelf vinden, wanneer wij er ons aan overgaven. Maar dat is niet zo: als wij zondigen, voelen wij ons verweesd, vervreemd, in disharmonie met ons­zelf en de wereld. Aan de andere kant voelen wij ons, als we het goede doen, opgenomen in de grote gemeenschap: in harmonie met onszelf en de wereld. Wij zijn voor het goede geschapen, zoals onze longen geschapen zijn voor de lucht.

Wie goed doet, goed ontmoet door Gert Jan Doornink

Dat God een goede God is heeft Jezus tijdens zijn leven op aarde op overduidelijke wijze door woord en daad geopenbaard. Hij ging, zoals Petrus dat formuleerde, goeddoende en genezende het land door, want God was met Hem. Met andere woorden: dit was Gods wil en bedoeling.

De mens behoorde (en behoort!) niet te leven onder de heerschappij van de duivel, maar is geroepen in de vrijheid van Christus te leven en zich te ontplooien. Dit houdt in dat we de goedheid die God aan ons heeft toevertrouwd ook zelf weer gaan openbaren. Dit gaat soms niet van een leien dakje, omdat de tegenstander niet stil zit ons dat te beletten. Gods Geest wil ons echter leren te allen tijde goed te doen, óók als ons onrecht wordt aangedaan. Of zoals een Portugees spreekwoord zegt: ‘De beste manier om revanche te nemen is goed te doen’.

 

Het geheim van de twee rivieren door Hessel Hoefnagel

Direct aan het begin van de Bijbel wordt vermeld dat er in (de hof van) Eden een rivier ontsprong om de hof te bevochtigen Genesis, twee vers 10. (Gen. 02:10). Reisel vertaalt rechtstreeks vanuit de Hebreeuwse tekst als volgt: “Een rivier was uitgaande uit Eden om de tuin te drenken en van daaraf wordt hij gesplitst en wordt tot vier zelf­standige stromen…” Na oorspronkelijk dus als één rivier begonnen om de hof te bevochtigen, vond er een splitsing plaats en het gevolg was dat er vier rivieren ont­staan.

De natuurlijke oorzaak van de opde­ling van de éne rivier wordt in de Bijbel niet vermeld, maar in gééstelijke zin breng ik deze in verband met de zondeval, welke plaatsvond in de hof. Zodra de mens afwijkt van hetgeen God zegt, komt er een splitsing in zijn denken. De éne rivier splitst zich in vieren. Dat lijkt nog niet zo dramatisch, maar deze vier hoofdstromen hebben zich door de loop der geschiedenis intussen weer opgesplitst in talrijke kleine en grotere stromen en stroompjes.

De andere rivier

In de openbaring van Jezus Christus, welke wordt weergegeven in het laatste Bijbelboek, is daarente­gen sprake van een rivier, die zich niet afsplitst, ook niet na verloop van tijd Openbaring 22 vers 1? (Openb. 22:01). Deze rivier is de ‘rivier van het water des levens’, welke ontspringt aan en uitgaat van de troon van God en het Lam en tot in eeuwigheid zal blijven stromen als één rivier.

De troon of heerschappij van God en het Lam is een eeuwige heerschap­pij, van waaruit alle dingen nieuw worden gemaakt, zowel in de heme­len als op de aarde. Deze troon star in het centrum van de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, wat het gene­zende centrum is voor de volken der aarde.

Er is veel te genezen, want vanwege de invloed van Dood en duivel is er van alles beschadigd en ontwricht. De al of niet godsdienstige mens zonder God bevindt zich nog steeds onder de slavernij van de Dood, welke bewerkt is en nog steeds wordt door de vele misleidingen van de duivel.

Zowel de duivel als de Dood echter worden in de eindstrijd van Armageddon uitgerangeerd en uit­geworpen in de eeuwige afgrende­ling, de zogenaamde ‘poel des vuurs’. Wanneer dit is gebeurd worden de ’tranen van de ogen’ gewist van alle oprechten van hart, welke ondanks alles God gezocht hebben. De ‘hof van Eden’ wordt zo niéuw gemaakt en wordt toegevoegd aan het ‘paradijs’ waar de ‘laatste Adam’ als koning regeert. Hij heeft van de Vader alle macht ontvangen omdat Hij zich beschikbaar heeft gesteld als het Lam Gods waarmee de ‘zonde der wereld’ is weggenomen. Vanuit dit paradijs stroomt de Geest van God en van het Lam als de ein­deloos voedende rivier door de hele schepping en overal waar haar water komt, ontstaat leven in een grote veelkleurigheid, waarin de wijsheid van God tot uiting komt.

Het geboomte des levens

Direct verbonden met de stroom van de rivier van het leven staat het ‘geboomte des levens’ temidden van de heilige stad, het ‘Nieuwe Jeruzalem’. Deze stad daalt neer vanuit de hemel, dus wordt zichtbaar op aarde en staat centraal temidden van de volken als residentie van de Koning der koningen en de Here der heren. Het geboomte des levens staat volop in blad en hangt onophoudelijk vol met vruchten, in haar schaduw komen de opgejaagde volken der £arde tot rust en gaan als gezegenden des Vaders binnen in het Koninkrijk van God. Alleen de weerspannigen, de bokken, die ter linker­hand van de Zoon des mensen gesteld worden, worden uitgewor­pen, omdat zij zich niet laten gezeg­gen door het Woord en de Geest van God.

De rechtvaardigen, de schapen ondervinden het herstel van alle beschadigingen, welke zij opliepen in de tijd van de slavernij onder de geest van de Dood. Deze grootmacht heerste sinds de zondeval in de hof van Eden en zijn claim lag als een sluier over de schepping Jesaja 25 vers 7 en 8. (Jes. 25:07-08). Zijn macht werd echter potentieel verbroken toen onze Heer Jezus eerst aan het kruis van Golgotha de zondemacht (duivel) overwon en daarna als Overwinnaar de claim of weeën van de Dood verbrak. De invloed van de Dood wordt sinds­dien steeds meer teniet gedaan, nu de Geest van God als de ‘Rivier van het water des levens’ dóórstroomt ter vervulling van de vele zonen, die tot heerlijkheid gebracht worden. Zo wordt het ‘lichaam van Christus’ gebouwd en gevormd in de moeder­schoot, het hemelse Jeruzalem Galaten 4, vers 26. (Gal. 04:26).

Vermenging met de leugen

De rivier in de hof van Eden werd verdeeld in vier hoofdstromen, welke van daaruit de wereld hebben beïnvloed. De bron van waarheid, met betrekking tot de mens in haar verhouding tot God, werd vermengd met leugen als gevolg van de onge­hoorzaamheid van de mens in de hof van Eden. De vier hoofdstromen hebben zich door de loop der eeu­wen weer verder vertakt in ontelbare stromen en stroompjes, waaraan de godsdienstige massa zich tracht te voeden met een eigen bedacht of collectief opgelegd beeld van de Schepper, echter zonder verzadigd te worden met het juiste Godsbeeld (vgl. Psalm 17, vers 15. (Ps. 017:015). Alle wereldgodsdiensten, inclusief het christendom, hebben als bomen hun wortels uitgeslagen aan deze vele wateren, waarin de waarheid vermengd is met de leugen, die de ‘leugenaar van den beginne’ heeft ingebracht. De valse kerk, welke een schijn van godsvrucht laat zien, zit als de ‘grote hoer’ aan deze wateren en maakt de koningen der aarde dronken met de wijn harer hoererij (Openbaring 17).

Ook de ogenschijnlijk goedgerichte kerken en (vol)evangelische gemeen­schappen kunnen haar invloed niet buiten sluiten, want deze is zeer subtiel. Eén kenmerk is duidelijk: zij haakt naar uiterlijke macht, heerschappij en manipulatie van mensen.

De apostel Johannes op Patmos ver­baasde zich, toen hij deze valse vrouw zag. Hij zag door de geest der profetie, dat hetgeen is voortgeko­men uit de oorspronkelijke predi­king van het ware evangelie van Jezus Christus, ontrouw is geworden en de gestalte van een hoer heeft aangenomen. Bovendien zag hij, dat deze ‘valse vrouw’ verbonden is met het ‘beest uit de afgrond’. Van dit afschrikwekkende monster werd hem al eerder geopenbaard, dat het de getuigen van Jezus zou vervolgen en doden. Hem werd in zijn geest geopenbaard, dat deze hoer dronken zou worden van het bloed van de heiligen en de getuigen van Jezus.

Waar het op aankomt

Wij zijn de tijd ingegaan, waarin het er op aankomt, wat men persoonlijk bezit, zonder de schijnbare veilig­heid van een uiterlijke organisatie, al heeft deze nog zo’n mooie bena­ming of etiket. Niet de rivier van de hof van Eden bepaalt de voeding voor de ware gelovige, maar deze wordt enkel gevoed door de ‘rivier van het water des levens, helder als kristal, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam’. Het ‘geboomte des levens’ aan de boorden van deze rivier zal als ware gemeente van jezus Christus open­baar worden. Het is de gemeenschap van ‘zonen Gods’ naar wiens openbaring de hele schepping zuch­tend verlangt (Romeinen 8). Het leven met God en met onze Heer Jezus Christus is een geheim. Maar het is niet ondoorgrondelijk. Het is het grote verlangen van onze Vader, dat wij de geheimen van Zijn Koninkrijk leren verstaan. Laat ieder van ons zich daarnaar uitstrekken en zich innerlijk losmaken van alles, wat het leven weliswaar vult, maar wat geen blijvende vrede, hoop, zicht op de toekomst of uitzicht op eeu­wig leven geeft.

 

De kracht van delegeren door Jildert de Boer

Dit is het tweede deel van een artikel waarvan het eerste deel verscheen in het vorige nummer van Levend Geloof

In het Nieuwe Testament geeft Handelingen 6 een voorbeeld van delegeren in de gemeente. De aan­leiding was daar de verwaarlozing van de dagelijkse zorg van de wedu­wen bij de Grieks sprekenden, waar­door er bij hen gemor ontstond. Er worden dan zeven goed bekend staande mannen aangesteld voor deze taak. Let wel: mannen vol van Geest en wijsheid! De apostelen zelf wilden zich kunnen wijden aan hun primaire opdracht: het gebed en de bediening van het woord en zij kon­den het bedienen van de tafels er niet langer bij hebben Handelingen 6 vers twee tot en met 4. (Hand. 06:02-04). Van de zeven aangestelde broeders is het vanuit het Bijbelboek Handelingen duidelijk dat de dienst van Stefanus en van Filippus niet beperkt bleef tot de verzorging van de weduwen, hoe belangrijk ook Jakobus, een vers 27. (Jak. 1:27).

In Hand. 15:36-40 lees je over de verbittering tussen Barnabas en Paulus vanwege hun meningsverschil over het wel of niet meenemen van Johannes Marcus. Er ontstond een uiteengaan: Barnabas voer met Marcus naar Cyprus en Paulus koos zich Silas. Zo ontstonden er twee teams, maar Gods bedoeling is natuurlijk dat zo’n verbreding zonder verbittering plaatsvindt. Barnabas, de zoon der vertroosting, heeft door zijn bemoe­digende arbeid aan Marcus hem op den duur tot een nuttige dienst­knecht kunnen vormen. Later erken­de zelfs Paulus: “Haal Marcus af, want hij is mij van veel nut voor de dienst” 2 Timoteüs 4 vers 11. (2 Tim. 04:11).

Betrouwbare mensen

Een sleutelvers over delegeren in de gemeente vinden we voorts in Twee, die motor is twee vers twee. (2 Tim. 02:02), waar we lezen: “En wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn om ook ande­ren te onderrichten”. Dit is een schoolvoorbeeld om te zien hoe Paulus opleidde tot mede­werkers. Zo werkte hij zeer intensief aan Timotheüs Handelingen 16, vers twee en 3. En Filippenzen, twee vers 22. 2 Korinthe 8 vers 23. (Hand. 16:02-03 en Filip. 02:22) en Titus (2 Kor. 08:23), die op hun beurt bijvoorbeeld weer oudsten aanstelden.

Dit ene vers omspant al vier opeen­volgende schakels richting kadervor­ming (als je het zo wilt noemen) m de gemeente. Deze werkwijze heeft een sneeuwbaleffect, of anders gezegd een vermenigvuldiging van de bedieningen op termijn! Merk op dat het gaat om vertrouwde mensen, die bekwaam zullen zijn. Trouw en betrouwbaarheid begint altijd in het kleine Lucas 16, vers 10 tot en met 12. (Luc. 16:10-12). Paulus ging zorgvuldig te werk en hij investeerde met dieptewerking in enkele medewerkers, die dat later zelf opnieuw konden toepassen naar anderen.

Een taak toevertrouwen heeft te maken met verantwoordelijkheid, vrijheid en vertrouwen geven. Wie een taak toevertrouwd is, zal deze uitvoeren in een goede geest tegenover God en met respect jegens de aansteller. Respect is tegelijkertijd het goede klimaat voor eventuele correcties Een Timothy is een vers 5. (1 Tim. 01:05). Er zal open­heid blijven, om verantwoording af te leggen en eventuele bijsturing of adviezen en tips van harte op te pak­ken. De leiding, die delegeerde, zal dankbaar zijn voor medewerkers en belangstelling koesteren voor hun dienst door mee te volgen, waar nodig en mogelijk.

Fundamentele principes

De oudsten zijn zelf een delegatie van Jezus (gezagsverhouding) en van daaruit delegeren zij daarna ver­der. Zij behoren in de ootmoed te staan, niet in eigendunk, menselijke ambitie of status. Het gezag van oudsten berust op kwaliteit (leven, wijsheid), niet op menselijke aan­stelling. Een soort scheiding tussen geestelijken en leken is fnuikend in een gemeente!

Ook mensen die opkomen vanuit de gemeente en mogelijk rijpen naar een bepaalde dienst, zullen zichzelf niet aanbevelen 2 Korinthe, 10, vers 18. (2 Kor. 10:18). Het gaat in de gemeente van de levende God immers niet om hen die ‘haan­tje de voorste’ willen spelen, niet om ‘baantjesjagerij’ en evenmin om geestelijke compensatie te zoeken voor wat maatschappelijk misschien niet gelukt is.

Inzonderheid voor een leider is nederigheid fundamenteel.

Alle ivo­ren toren-mentaliteit moet wars van hem zijn. Hij zal juist aller dienaar zijn! Matteüs, 20, vers 26 en 27. (Matt. 20:26-27). de wereld gaat het om heerschappij en macht­hebbers, “doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar” Lucas 22, vers 25 en 26. (Luc. 22:25-26).

Algemene principes zijn het elkaar onderdanig zijn Efeze 5, vers 21. (Ef. 05:21) en “omgordt u allen jegens elkander met nederigheid” Een Petrus 5, vers 5. (1 Petr. 05:05). Schitterend schrijft Paulus achter elkaar: “Stelt u dan ook onder zulke mensen, en onder ieder, die mede­werkt en arbeidt” Een Korinthe 16, vers 16. (1 Kor. 16:16). Gemeenteleden zullen geen macht op zich uit laten oefenen en geen slaaf van mensen zijn Een Korinthe 7, vers 23. (1 Kor. 7:23). Een waarachtige dienaar, die voor­leeft, krijgt respect en vertrouwen en hier past erkenning en hoogschat­ting in liefde 1 Thessalonicenzen 5 vers 12. (1 Thess. 05:12). Wie lei­ding geeft, doet dat in ijver Romeinen 12, vers 8. (Rom. 12:08).

De oudsten, die goede leiding geven, komt dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht 1 Timotheüs 5 vers 17. (1 Tim. 05:17). Deze kij­ken om zich heen naar vertrouwde mensen in de gemeente, die (op hun beurt) bekwaam zullen zijn om ook anderen te onderrichten 2 Timoteüs 2 vers 2. (2 Tim. 02:02).

Om een voorbeeld te geven: als enkele oudsten een fundamentstu­die geven, dan is het een goede zaak als er in een volgend jaar omgezien wordt naar medewerkers, die zo’n basiscursus meedraaien, zelf af en toe ook een studie geven en daarin gecoacht worden door de oudsten. Op die wijze groeien er weer enke­len op, die een dienst om Bijbelstudie te geven en een kring pastoraal te kunnen begeleiden van lieverlee door oefening, vorming en training leren. Voor de oorspronkelijke lei­ders snijdt het mes nu naar twee kanten: zij geven het eerste onder­wijs aan nieuwelingen op de weg en zij leiden hun eventuele, toekomsti­ge plaatsvervangers op. Op termijn krijgen ze op deze manier zelf weer hun handen vrij, om wellicht een ‘vast voedsel’-kring te kunnen star­ten.

De noodzaak van delegeren

Oudsten hebben het al druk genoeg met de zorg voor de gemeente en daarom is delegeren een uitstekend middel om aan overbelasting te ont­komen. Door te delegeren maak je jezelf op een deelgebied als leider min of meer overbodig. Dat zeg ik bewust iets te gechar­geerd, want het is belangrijk dat oudsten ‘feeling’ houden met elk facet van gemeentewerk. In essentie bedoel ik aan te geven, dat er nog veel te veel werk is, dat de oudsten in eigen portefeuille hebben en dit geeft henzelf (te) veel druk op de ketel. Door te delegeren schakel je anderen in en leer je harmonisch te coördineren (geen afschuifsysteem!), in plaats van veel te veel hooi op je eigen vork te houden. Dat kan zijn met praktische dingen als bijvoor­beeld het gemeenteblad of het maken van nieuwe stichtingsstatu­ten, maar ook met geestelijke zaken als het geven van Bijbelstudie en het doen van een Woordverkondiging. Daarmee beoog je als leidinggeven­de dat er naast jou anderen tot ont­wikkeling kunnen komen, die de Heer kan gaan gebruiken als mede­dienaar.

Eigenschappen van leiders

Een ware leider onder het gezag van zijn hoofd, Jezus Christus, houdt zich niet bezig met zelfzucht, winst­bejag of jagen naar eer. Leiders kenmerken zich door vreze des Heren (dat is: wijken van het kwaad). Zij zijn ijverig, getrouw, ver­gevingsgezind, bestand tegen kritiek en wars van vleierij. Voorgangers zijn een zichtbaar voorbeeld in reinheid, liefde, oot­moed, vriendelijkheid en andere christelijke karaktertrekken. Paulus zei: “Wij doen onszelf in alles kennen als dienaren Gods” Twee Korinthe 6, vers 4. Handelingen 20, vers 22 tot en met 24. (2 Kor. 06:04; vgl. Hand. 20:22-24) en daar was veel goddelijke verdraagzaam­heid voor nodig.

Een leider moet kunnen en durven zeggen: “volg mijn voorbeeld” 1 Korinthe, 4 vers 16. (1 Kor. 04:16), of “wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus navolg” 1 Korinthe 11 vers 1. En Filippenzen 3 vers 17. En Thessalonicenzen 1 vers 6. En 1 Timoteüs is 4 vers 12 tot en met 16. 1 Petrus 5, vers 3 en 2 Korinthe, vers 24. en, Titus 2 vers 6 tot en met 8. (1 Kor. 11:01; vgl. Filip. 03:17; 1 Thess. 01:06; 1 Tim. 04:12-16; 1 Petr. 05:03; 2 Kor. :24; Titus 02:06-08). Hij mag zich dus niet verschuilen door te roepen: “kijk maar naar Jezus en naar mij moet je niet kijken”. Dat klinkt gewild nede­rig en vroom, maar het is de kop in het zand steken en de duivel in de kaart spelen. Het beeld van God is het verst gevorderd In de oudste, als het goed is. Zij zijn het oudste als het op godsvrucht aankomt, op volwassen, onvernietigbaar leven Hebreeën 7 vers 16 (Heb. 07:16). Oudsten hebben daarom gezag in leer en leven. Belangrijk is het acht geven op wat 1 Korinthe 4 vers 6 (1 Kor. 04:06) aanreikt. Niet gaan boven het hetgeen geschreven is en niet werken met aanzien des persoons (voor de een en tegen de ander). De reeksen eigenschappen die 1 Timoteüs 3 en Titus 1 opsommen valt veel te leren. We halen er nog enkele dingen uit:

  1. nuchter 1 Timoteüs 3 vers 2. Dat wil zeggen niet handelen vanuit impulsen of emotioneel. Het hoofd koel houden en niet oververhit raken door bepaalde gebeurtenissen. Ook: niet zo vlug overal induiken.
  2. niet aanmatigend Titus, 1 vers 7. (Titus 01:07).
  3. niet zich laten leiden door het verlangen veel volgelingen te hebben Johannes 6, vers 67 tot en met 71. Galaten, 1 vers 10. (Joh. 06:67-71; Gal. 01:10).
  4. eigen gezin heeft prioriteit 1 Timoteüs 3 vers 4 en 5. (1 Tim. 03:04-05).

Sterke en zwakke kanten

Het doet goed als een oudste eerlijk durft te zijn over zwakke kanten. Iemand kan een goede leraar zijn, maar als herder wat minder sterk zijn. Of omgekeerd: iemand is pas­toraal heel wijs, maar minder bekwaam als leraar. Je kunt niet in alles (even) goed zijn. Je zwakte kan je sterkte worden, als je anderen de ruimte geeft, die op het zand steken en de duivel in de kaart spelen.

Het beeld van God is het verst gevorderd in de oudsten, als het goed is. Zij zijn het oudste als het op godsvrucht aankomt, op volwas­sen, onvernietigbaar leven Hebreeën 7, vers 16. (Heb. 07:16). Oudsten hebben daarom gezag in leer en leven. Belangrijk is het acht te geven op wat 1 Korinthe, 4 vers 6. (1 Kor. 04:06) aanreikt: niet gaan boven hetgeen geschreven is en niet wer­ken met aanzien des persoons (voor de één en tegen de ander). Uit de reeksen eigenschappen, die 1 Timoteüs 3 en Titus 1 opsommen valt veel te leren.

We halen er nog enkele dingen uit: 1 nuchter Een Timoteüs, 3 vers twee. (1 Tim. 3:2), dat wil zeg­gen niet handelen vanuit impu­lsen of emotioneel. Het hoofd koel sommige deelgebieden gewoon beter zijn. Dat is helemaal geen schande. Laat die hun dienst dan ten volle mogen verrichten! 2 Timoteüs 4 vers 5 en Kolossenzen 4 vers 17. (2 Tim. 04:05 en Kol. 04:17).

Van Onesimus staat zo mooi: “die vroeger onbruikbaar voor u was, maar nu zeer bruikbaar is, zowel voor u als voor mij” Filemon11 (Filemon 01:11). Als Paulus over een man als Epafroditus schrijft, die hij zal zenden en die zo ziek geweest was, dan merkt hij op: “Ontvang hem dan in de Here met alle blijdschap en houdt mannen zoals hij in ere”. Paulus haalt een opklimmende aanduiding aan, als hij Epafroditus aanbeveelt: “mijn broeder en mijn medearbeider en medestrijder” Filippenzen, 2 vers 25 tot en met 30. (Filip. 02:25-30). Ieder heeft dus iets te dienen en te dragen: “Naar het bevel des Heren door de dienst van Mozes droeg men ieder op, wat hij te dienen en te dragen had, te weten de getelden, zoals de Here Mozes geboden had” Numeri 4, vers 49. (Num. 04:49).

Voor de koers en het beleid van een gemeente zijn de oudsten verantwoordelijk. Binnen deze richting en mogelijkheden is er volop ruimte voor initiatieven en creatieve inbreng van dragers en dienaars naar ieders bekwaamheden en gaven. Niemand hoeft niet in tel te zijn, of zich overgeslagen te voelen, maar mag tot de getelden horen, tot de medestrijders, waar de gemeente wat aan heeft.

De leiding hoeft geen boot af te hou­den door politieke manoeuvres, maar zij zal als Mozes zachtmoedig zijn. Dat is zacht in zichzelf en moe­dig in God! Voorzichtigheid en dap­perheid kunnen hand in hand gaan of elkaar afwisselen.

Achterdocht of communicatie?

Een gevaar dat in een gemeente kan binnendringen is insinuatie, kwade vermoedens, of te wel een ‘geest van achterdocht’, die geharrewar tot gevolg heeft. Het gaat hier om men­sen die zich niet willen voegen naar de gezonde leer der godsvrucht, maar een zwak hebben voor geschillen en haarkloverijen Een Timoteüs, 6 vers 3 tot en met 5. (1 Tim. 06:03-05). Er kunnen altijd dingen gebeuren, die we niet begrijpen of niet kunnen beoordelen, of die ons onrechtvaar­dig toeschijnen en dergelijke. Een geheim is dan het toepassen van Een Petrus, 2 vers 23. (1 Petr. 02:23): “het overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt” (vgl. Psalm 38, vers 14, tot en met 16. (Ps. 38:14-16), dat ook heel sterk de oplos­sing van de Here verwacht). Wezenlijk is het niet te kwetsen (aanstoot geven) en niet gekwetst te worden (aanstoot nemen). De ‘lange tenen’ van beledigd raken en aan­stoot nemen, kunnen ‘eraf figuur­lijk gesproken. Leiders hoeven niet in de verdediging te gaan. God heeft zijn manieren om uit te redden en tot ere te brengen Spreuken 18, vers 10. En Psalm 91, vers 15. En, Johannes, 12, vers 26b. (Spr. 18:10 en Ps. 091:015 en Joh. 12:26b). Je schild of ver­dediging is de Here Psalm 3, vers 4. En Genesis 15 vers een? Psalm 3, vers 4 en Genesis 15 vers een. (Ps. 003:004 en Gen. 15:01).

In plaats van achterdocht post te laten vatten is open communicatie gepaard gaande met wijsheid een positieve geest om in te werken. “Een woord in de juiste vorm gesproken, is als gouden appelen op zilveren schalen” Spreuken 25, vers 11. (Spr. 25:11). Hebreeën 13, vers 16. (Heb. 13:16) zegt: “En vergeet de wel­dadigheid en de mededeelzaamheid niet, want in zulke offers heeft God een welgevallen”. In een Engelse vertaling staat treffend: “do not forget to communicate”!

Geestelijk of vleselijk?

Delegeren is een sleutelwoord voor gemeentebouw. In het Oude Verbond hadden de Levieten hun actieve diensttijd van 25 tot 50 jaar. Daarna behoefden ze niet langer het dienstwerk te verrichten, maar namen jongere mensen hun plaats in. Toch mochten de ouderen de jon­geren bij het vervullen van hun taak behulpzaam zijn Numeri 8, vers 23, tot en met 26. (Num. 08:23-26). In het Nieuwe Verbond geldt de priesterdienst voor allen 1 Petrus, 2 vers 9. (1 Petr. 02:09). Het kunnen profeteren is eveneens voor allen Een Korinthe 14, vers der 31. (1 Kor. 14:31) en het koningschap is ook voor allen bedoeld, om maar te beginnen met het heersen over de zonde in je eigen leven en later in groter ver­band Romeinen 5, vers 17 tot en met 21. (Rom. 05:17-21). De olie van de Geest mag in alle raderen van de gemeente gaan door­werken, zodat het gemeenteleven soepel en harmonisch functioneert. Leidinggevenden zullen ondanks kri­tiek, die er komt, hun vriendelijk­heid en blijdschap kunnen bewaren, in plaats van hun werk al zuchtende te gaan doen. Als zij tenminste diep beseffen: “al mijn bronnen zijn in U” Psalm 87, vers 7. (Ps. 087:007) en: “mijn spijs is het doen van Gods wil” Johannes 4, vers 34. (Joh. 4:34). Zij voeren geen strijd tegen vlees en bloed, al loopt de strijd wel vaak via vlees en bloed. Zij willen geen behager van mensen zijn, maar Gods welbe­hagen en goedkeuring over hun dienst zoeken.

Gemeenteleden zouden wel eens meer waardering mogen uiten naar elkaar en naar de leiding. “Weest in eerbetoon elkander ten voorbeeld” Romeinen 12, vers 10. (Rom. 12:10) en ook: “En hij, die onderricht wordt in het woord, dele van alle goed mede aan hem die dat onderricht geeft” Galaten 6, vers 6. (Gal. 06:06). De leidinggevenden hoeven niet af te remmen of te blokkeren, maar mogen uit zijn op medearbeiders 1 Korinthe 3, vers 9. (1 Kor. 03:09). Zij zullen niet alleen prak­tische zaken delegeren, maar ook geestelijke. Zij zoeken de verbonden­heid met, niet de controle over. Gemeenteleden zullen zich vanuit vrijwilligheid, van harte, inzetten! Weg met alle vrijblijvendheid! Ieder mag zijn plaats innemen in de gemeente, al naar gelang genadega­ven en bekwaamheden 1 Korinthe 12 vers 8 en 1 Korinthe. 12, vers 28, tot en met 31; Romeinen. 12, vers 3 tot en met 8; Efeze 4 vers 7. (1 Kor. 12:18 en 1 Kor. 12:28-31 en Rom. 12:03-08 en Ef. 04:07). Soms betekent dit simpel: ‘doen wat je hand vindt om te doen’ en ‘invallen of inspringen waar je een gebrek ziet’.

Vooreerst gaat het om trouw in klei­ne dingen Mattheüs 25, vers 21. (Matt. 25:21) en in de voortgang gaat het om het beheer van de geheimenissen Gods. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar te blijken 1 Korinthe 4 vers 1. (1 Kor. 04:01).

Tenslotte: bewaar jezelf voor de twee valkuilen in je persoonlijk leven en in je dienen in de gemeente. Wees nooit mismoedig en word nooit hoogmoedig!

“Geef dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten”! Hebreeën 10, vers 35. (Heb. 10:35).”

 

Eb en vloed door Truus van Kaam

Het water komt weer hoger; het wordt vloed.

De golven rollen steeds verder het strand op en er blijft tenslotte maar een

heel klein stukje van het strand droog.

Na verloop van tijd keert het tij en wordt het weer eb.

En elke keer laat de zee een klein, vruchtbaar laagje slib op het strand achter.

Dit proces vindt ook plaats in ons innerlijk, als wij eten van het levende brood, dat is het Woord dat God in ons hart spreekt.

Het zal niet ledig weerkeren tot Hem, maar dat volbrengen waartoe Hij het zendt Jesaja 55, vers 10 en 11. (Jes. 55:10-11).

We hoeven daar niet ongerust over te zijn.

Een kind dat iedere dag eet, wordt ook vanzelf groot.

Als wij maar doen wat God van ons vraagt, dan geeft Hij de groei in ons leven.

Marcus 4, vers 26. (Mark. 04:26) zegt:

Het Koninkrijk Gods is als een mens, die zaad werpt in de aarde,

en slaapt en opstaat,

nacht en dag,

en het zaad komt op en groeit,

zonder dat hij zelfweet hoe.

De grond brengt vanzelf vrucht voort…

 

Liefdeverspreiders door Tea Keuper

… de meeste van deze is de liefde… Een Korinthe 13, vers 13. (1 Kor. 13:13).

In het voorjaar is er bij ons een gera­nium en andere bloemenmarkt. Door de veelheid van prachtig kleu­rende planten verlokt, koop je er een aantal om je tuin mee op te fleuren. Je geniet ervan en verwondert je over deze mooie scheppingen in de natuur.

Maar… dan laat de zon het afweten of ze schijnt te fel, er komt teveel regen, je gaat met vakantie… Je tuin gaat er minder mooi uitzien, bloe­men komen niet meer ‘uit de verf, slakken slaan hun slag… Teleurstelling in wat zo mooi begon! Deed ik wat verkeerd? Gaf ik niet de juiste zorg? Heb ik wel geduld?

Terwijl ik dit overdacht zag ik dat er in de geestelijke wereld en de din­gen van alle dag hetzelfde gebeurt. Mensen die we ontmoeten, vrolijk en vriendelijk, blijken ook hun gren­zen te hebben; culturen en menin­gen die verschillend zijn proberen een mooie levenstuin aan te tasten. Geduld, zorg en vooral liefde blijken tekort te schieten. Wat je tuin betreft: sommige plan­ten moet je extra aandacht geven, voeding, water en… snoeien, dit is weghalen wat de plant in zijn groei belemmert. Soms moet je deskundi­ge hulp inroepen… Jezus leerde over het Koninkrijk Gods, toen Hij op aarde leefde. De mensen hoorden gelijkenissen uit de wijnbouw, akkerbouw, tuinbouw en veeteelt, want daarvan moesten de mensen bestaan. God had immers de mensen zijn aarde toevertrouwd? Ook de gelijkenissen over de gaven, talenten die de men­sen ontvangen hebben van Vader God om goede rentmeesters te zijn en goede werkgevers en werkne­mers.

In dit alles is er één gave, die God uit Zijn volheid wil geven aan alle mensen. Door Zijn Geest geeft Hij, vanuit zijn volmaakte liefde, allen die Hem erom vragen! Gods liefde doet groeien en bloei­en. Gods liefde verzorgt, snoeit (!), vermaant en heeft geduld. Jezus heeft ons de Vader doen kennen en leert ons Hem nog beter te kennen door zijn heilige Geest. Een spreek­woord zegt: ‘Onbekend maakt onbe­mind’. Zovelen kennen God niet. In Hosea 4 vers 6. (Hos. 04:06) staat: “Mijn volk gaat te gronde door gebrek aan kennis”. Bidden en getuigen door je levenshouding, zoals Jezus deed, kunnen mensen tot inzicht brengen. Er is een lied wat heel vaak in me opwelt, wanneer ik aan mijn Vader-God denk:

Ik wil altijd zijn waar U bent,

in de schaduw van Uw vleugels.

Breng me naar de plaats waar U bent,

ik wil bij U zijn, o Heer.

Want ik wil zijn waar U bent,

leven in Uw schuilplaats,

feesten aan uw tafel,

omgeven door Uw heerlijkheid.

In uw schuilplaats,

daar zou ik altijd willen zijn.

Ik wil bij U zijn,

heel dicht bij U zijn, 0 Heer!

O mijn God,

U bent mijn schild en mijn kracht.

In Uw nabijheid merk ik:

U bent sterk al ben ik zwak.

Ik wil altijd zijn waar U bent,

AL de dagen van mijn leven!

Als onze wil daarop is gericht, dan zullen we zelfs in Hem zijn en Hij in ons, zodat ons leven vruchtbaar wordt door zijn Geest en zijn we echte liefde verspreiders van Hem en Zijn Koninkrijk.

 

Uitzendkrachten door Duurt Sikkens (verhaal)

“Gemeentelijk Uitzendbureau”, stond er op het koperen plaatje dat op een onopvallende plaats op de muur was geschroefd naast de toe­gangsdeur. En eronder, in een bescheiden letter, stond iets merk­waardigs: “Diploma’s niet vereist”. Verwonderd trok ze haar wenkbrau­wen op, deed de deurkruk naar beneden, greep de wielen van haar wagentje en duwde zich naar binnen.

De drempel was laag en aange­past en gemakkelijk rolde ze naar binnen.

Op een bank zat een man te telefo­neren. Hij wenkte haar vriendelijk en beduidde haar of ze even wilde wachten. Ze knikte, keek rond. Hij zag er niet bepaald kantoorachtig uit, het leek meer op een gezellige zitka­mer; merkwaardig. En het leek alle­maal zo vertrouwd. De man legde de telefoon neer, liep naar haar toe, stelde zich voor en vroeg: “Wat kan ik voor u doen?” “Eh… nou”, stamelde ze enigszins verlegen, “ik… eh ben een beetje ver­baasd over dit bureau, ‘k Heb nog nooit zoiets gezien… Is dit echt een zendbureau?” “Ja, helemaal”, was het antwoord, “Zoek je werk?” vervolgde hij. “Ja, maar om eerlijk te wezen, ik kan niet zoveel. Ik heb niet zoveel kan­sen gehad om een opleiding te vol­gen. Ik ben nogal gehandicapt ziet u. Wel kan ik lezen, schrijven en een beetje rekenen. Dat is alles”. “Hoe heet je?” Hij noemde haar naam. Hij glimlachte haar vriendelijk toe en vroeg: “Hoe gaat het verder met je?”

Hij straalde zóveel warmte en gene­genheid uit dat ze, voor ze het wist, alles eruit gooide: dat ze zo slecht sliep, vaak depressief was, dat ze soms niet wist hoe ze de lege dagen moest vullen, dat ze zich flink voor­deed, dat ze veel ellende had meege­maakt, kortom, dat ze het allemaal soms echt niet meer zag zitten en dat het allemaal niet meer zo nodig hoefde voor haar.

Ze zweeg even. Toen mompelde ze: “Niet veel zaaks, hè? Ik denk dat ik maar beter kan gaan, want zo is het een puinhoop, bedankt voor het lui­steren”.

Ze greep alweer naar haar wielen om rechtsomkeert te maken, toen de man een afwerende beweging maak­te met z’n handen en zei: “Nee nee, ga alsjeblieft niet weg. U heeft het mis, U bent hier aan het juiste adres”.

“Wat?!”, riep ze. “Dat kan toch niet?” “Hebt u niet gelezen dat er niks ver­eist is?”

“Ja dat wel”. Ze aarzelde, “maar ik begrijp er niks van”. Hij keek haar aan. “Dat snap ik heel goed. Het is ook een beetje vreemd in deze tijd, maar toch is het waar. Wij zoeken inderdaad mensen die het allemaal niet meer zien zitten, die teleurgesteld zijn in anderen, in zichzelf. Mensen die in allerlei denk­systemen zitten opgesloten, de hope­loze mens. Deze mensen vertellen we dat ze los kunnen komen uit de dwang­gedachten”.

Hij pauzeerde even en voegde eraan toe: “We leren ze om vrij rond te kunnen wandelen”. Er viel een lange, lange stilte, waarin allerlei gedachten door haar hoofd raasden. Toen zei ze: “Zoiets heb ik nog nooit van mijn leven gehoord. Het is niet te geloven”.

“Jawel hoor”. “Jawel wat?” “Het is wel te geloven”. “En… en dan? U noemt zich een uit­zendbureau van de gemeente. Ik begrijp dat niet. Heeft u uitzendkrachten dan?”

“Zeker. Wie bij ons helemaal is her­steld, wordt uitzendkracht, en wel op volkomen vrijwillige basis” “Waar werken die dan?” Hij lachte. “Je zult het niet willen geloven, maar we hebben heel veel werk. De meesten werken in de restauratie. Hele wijken worden ver­nieuwd en ruïnes worden in hun oude glorie hersteld. Prachtig hè? Ze maken alle dingen weer nieuw”. “Tjonge, ik ben stomverbaasd”, zei ze haperend, “en kunt u mij daarbij gebruiken?”

“Ja graag, juist jij, want we zoeken de echte amateurs oftewel liefheb­bers. Wil je meedoen?” “Ja!”

“Nou welkom in ons grote gezin. Als je wilt kun je meteen blijven want we hebben alles wat je nodig hebt. Het is een groot pand en er is ruim­te zat”.

Hij wees achter zich. “Ga maar door die deur”. Ontroerd zweeg ze, het was haast teveel voor haar. Toen reed ze haar wagentje naar een paar deuren die vanzelf wijd openzwaaiden als twee verwelkomende armen. Verbaasd sperden haar ogen zich wijd open want ze keek in een schitterend aan­gelegd park. In de verte hoorde ze geluiden en stemmen, als van een feest. Toen wist ze: Hier hoor ik eigenlijk, het is alsof ik thuis kom. En ze gaf d’r wielen een ferme duw en rolde de zonovergoten tuin in.

 

Betrouwbare priesters door Roel Schipper

“En Ik zal Mij een priester aanstellen, die naar mijn hart en in mijn geest handelt. Een Samuel, 2 vers 35a. (1 Sam. 02:35a)

God is op zoek

De Heer Jezus leert ons dat God, de Vader, op zoek is naar mensen die

(1 Sam. 02:35a). Hem aanbidden in geest en in waar­heid. God is geest, en wie met Hem contact zoekt, zal moeten zijn waar Hij is: in de geestelijke wereld. Wie door smalle deur (Jezus Christus) het Koninkrijk der hemelen binnen­gaat en daar zijn wandel heeft, zal evenals de Meester, de Vader mogen zien.

Jezus spreekt immers hen zalig die rein van hart zijn, want zij zullen God zien Matteüs 5, vers 8. (Matt. 05:08). In het Oude Verbond was een wan­del in het Koninkrijk Gods niet mogelijk; de deur die toegang moest verschaffen, was nog niet geopend. Johannes, 1 vers 18. (Joh. 01:18) zegt: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggebo­ren Zoon, die aan de boezem des vaders is, heeft Hem doen kennen”. Sommige oudtestamentische gelovi­gen verlangden echter de berg des Heren te beklimmen (de kracht van de heilige Geest te ervaren) en te verkeren in Gods heilige woning, de gemeente Psalm 24, vers 3. (Ps. 024:003). Ze wensten op te stijgen in de geestelijke wereld. De enige en absolute voorwaarde was: zuiverheid van hart en reinheid van handen.

Weerstand bieden!

Daar de zondemachten in de oude bedeling nog niet tentoongesteld en overwonnen waren, hadden ze vrij spel. Met de komst van Jezus is er evenwel een totaal andere situatie ontstaan in de onzienlijke wereld.

Hij heeft de zondeschuld weggeno­men en de verzoening met God tot stand gebracht, de machten openlijk tentoongesteld en over hen gezege­vierd.

Elke waarachtige gelovige wordt opgeroepen voortdurend te zijn wij de Meester is en weerstand te bie­den aan elke boze macht Jacobus 4, vers 7. (Jak. 04:07). Het resultaat zal dan zijn dat deze zal wegvluchten.

Er is niets waar hij aanspraak op kan maken, er is voor hem geen enkel punt van aanhechting. Het Griekse ‘haptoo’ staat voor ‘zich aanhechten aan’, zoals het vlammetje van een lucifer zich vasthecht aan brandbaar materiaal Een Johannes 5 vers 18 en Mattheüs 8, vers 15. (1 Joh. 05:18 en vgl. o.a. Matt. 08:15). In dit verband sprak Jezus: “De overste der wereld komt en heeft aan Mij niets”. In het Oude Verbond had God gezocht naar mensen wier hart vol­komen naar Hem uitging. Hij vond David, een eenvoudige herdersjong gen. Zijn afkomst wordt vermeld: “de zoon van Isaï” Handelingen 13, vers. 22. (Hand. 13:22). Want bij God is er immers zonder afkomst geen toekomst.

Een man naar Gods hart

Het getuigenis dat God van hem geeft, is dat hij een man naar zijn hart is en dat hij al Gods bevelen (eigenlijk: wensen, verlangens) zal volbrengen. David heeft zich erop toegelegd Gods gedachten aangaan­de de mens te doorgronden. Hij roept dan ook in verwondering uit: “Hoe kostelijk zijn mij uw gedachten o God, hoe overweldigend is haar getal” Psalm 139, vers 17. (Ps. 139:017). Wat God zo waardeerde in ‘de man naar zijn hart’, was zijn gezeglijkheid en afhankelijkheid. Dat was het geheim dat leidde tot overwinning in de oorlogen des Heren. Het was niet alleen zijn dapperheid die hem deed zegevieren, maar ook zijn ver­trouwen op en afhankelijkheid van de God van Israël. Zelfs het bespe­len van de harp was een vingeroefe­ning in de strijd des Heren die de boze geest van Saul deed wijken. Hierdoor kwam er voor Saul verlich­ting en ervoer hij ruimte in de onzienlijke wereld. Op vele manieren is David echter beproefd. De vijand heeft niets nagelaten te bewerken dat de gezalfde Heren ten val zou komen. De gevaarlijkste valstrikken waren die momenten waarop hij naliet God te betrekken bij zijn handelingen. Onze leidtekst zegt. dat God hem betrouwbaar achtte: God had er dus vertrouwen in dat David zou hande­len op een wijze die Hem behaagde. Hij moest evenwel leren alleen te (re)ageren op moeilijke omstandig­heden als hij daartoe van Godswege aanwijzingen kreeg. Alleen langs deze weg zou hij als koning geopen­baard worden. Bij een koning in spe past een koninklijk gedrag. Hierin schoot David helaas menigmaal tekort. Hij handelde dan niet naar Gods hart en in diens Geest. Na zijn schuldvergiffenis beschrijft David in Psalm 32 (een leerdicht) hoe God een heerlijke onderwijzing gaf.

Geen muildier

De Hére zou hem leren over de weg die hij gaan moest. Toen hij zich bij de Filistijnse koning Achis had gedragen als een waanzinnige, had hij gehandeld als een muildier zon­der verstand.

Dr. Van Deursen zegt in ‘De achter­grond der Psalmen’ het volgende over muildieren: ‘Hun humeur is niet beminnelijk; zij begroeten met hun achterpoten een ieder die ze nadert en dikwijls verplichten zij een onervaren berijder snel af te stappen via de nek in plaats van langs de flanken.

Ze schrikken gemakkelijk van alles wat vóór hen komt, en jagen mens en dier die zich achter hen bevin­den, vrees aan door hun woedend te schoppen.

Zij zijn op ongelegen ogenblikken soms zeer weerspannig. Daarom is het muildier beeld van koppigheid en weerbarstigheid en moet het dier gebreideld worden met toom en bit. In de vermaning tot de mens, zich niet te verzetten tegen het goddelijk onderricht, wordt daarom gezegd de Here met gewilligheid te dienen en niet te weerstreven als zulk een dier’.

Een doorkijkje in de Psalmen

We weten dat de Psalmen ons een doorkijkje geven naar een hoge en verre toekomst. Toch neemt dat niet weg dat ze allereerst Davids per­soonlijke ervaring beschrijven. Men kan er in vinden een beschrijving van de toestand van zijn hart in de beproevingen. Ook kan men erin zien welke hulpbronnen hij gebruik­te als de verdrukking over hem kwam. Het zijn profetische gezan­gen die de omstandigheden en de zielstoestanden beschrijven waar­door in de laatste dagen het ware Israël zal heengaan. Zo is Psalm 63 een heerlijk voor­beeld van de innerlijke ervaring die David doormaakte toen hij in de woestijn van Juda was. Psalm 57 geeft de gevoelens van David weer toen hij voor Saul in de spelonk vluchtte. Hij weet dat God het voor hem voleindigen zal. Het geloof eigent zich de aanstaande redding reeds toe: “Hij zal mij van de hemel zenden en mij verlossen; Hij zal te schande maken”. David geeft het over. Zó toegerust hoeft hij zichzelf niet te wreken. Bij iedere gelegenheid wordt David door de Geest geleid de zaak in Gods hand te stellen. Daardoor kan hij zeggen: “Mijn hart is gerust” (vs. 8).

Een wijze vrouw

God kon hem bewaren voor een groot onheil, toen hij Nabal (een rijke schapenfokker) vroeg om een bescheiden bijdrage als dank voor de bescherming die hij en zijn mannen Nabals herders geboden hadden. De brute afwijzing deed David besluiten zich te wreken op Nabal en zijn mannelijke dienaren en ‘het recht in eigen hand te nemen’ 1 Samuel 25 vers 33 (1 Sam. 25:33). Op ontroerende wijze wordt ons ver­teld hoe Abigaïl (Nabals vrouw) tussenbeide treedt en de schuld op zich neemt.

Zij reist David tegemoet met een rijk geschenk (letterlijk: zegen). Zij profeteert: a) Niemand die tegen u op zal staan om u te doden (denk aan Saul) kan iets uitrichten, omdat gij de oorlogen des Heren voert;

b)de bloedschuld die gij op het punt staat over u te brengen, zal een blij­vende schaduw werpen op uw toe­komstig koningschap. Doch wan­neer gij thans uw bloedig voorne­men laat varen, zult gij de bedreven misdaad niet vinden als een struikel­blok op uw weg, noch als een kwel­ling voor uw geweten. David geeft gehoor aan de smeekbe­de van deze wijze, onzelfzuchtige vrouw en dankt God dat Hij hem ervoor bewaard heeft, een zware misstap te begaan. David zegent haar, omdat zij hem verhinderd heeft kwaad te doen, hetgeen Gód onteert zou hebben. Hoe groot was zijn eerbied voor God!

Een les voor ons

Voor ons, gelovigen die gezalfd zijn tot priesters en koningen, zit hierin een les. Evenals David zullen wij als koningen geopenbaard worden. Ons worden teleurstellingen en verdruk­kingen evenmin bespaard. Hoe reageren wij in zulke situaties? Nemen we het recht in eigen hand omdat we ons tekortgedaan voelen? Of leren wij (zoals David) onze moeite de Heer voor te leggen en uit te zien naar ZIJN oplossing? Psalm 5, vers 3 en 4. (Ps. 005:003-004). Voeren wij de oorlogen des Heren (in de hemelse gewesten) of ‘gorden wij het zwaard aan de heup’ om ten strijde te trekken tegen broe­ders of zusters?

Laat die gezindheid bij ons zijn die ook in Christus Jezus was. Weerspannigheid noch eigenzinnig­heid werd bij Hem gevonden; gewil­ligheid, gehoorzaamheid en vastberadenheid waren kenmerkend voor zijn leven Jesaja 50 vers 5 (Jes. 50:05).

 

Wat is het Woord ons waard? Door Jildert de Boer

We waren onlangs te gast op een doopdienst in een evangelische gemeente. Er was een uitbundig vreugdebetoon en een enthousiaste lofprijzing. De liederen volgden elkaar vlot op en de gemeente en haar gasten deden geestdriftig mee. Natuurlijk bleven wijzelf daar niet in achter. Zingen tot Gods eer is iets heerlijks, vooral als je het uit volle borst en met je hele hart doet! Het frappeerde ons echter, dat toen het Woord geopend werd, velen er passief of half onderuit gezakt bij zaten. De meeste mensen hadden geen Bijbel bij zich, of lazen althans de teksten niet mee. De voorgaande broeder ondersteunde zijn betoog voor de Bijbelse doop met diverse Schriftgedeelten. Het gros van de mensen in de zaal liet dit gewoon gelaten over zich heen komen. Dat wil zeggen: door niet ijverig en actief de Schriftplaatsen mee te vol­gen, wekten zij de indruk dat zij niet intens betrokken waren bij datgene wat de spreker grondig vanuit het Woord aantoonde. Of was dit alles hen soms al uitentreuren bekend? Toch waren dit dezelfde mensen die tijdens de zangdienst met grote Heerlijke?) toewijding de liederen zongen en volop lofprijsden.

Onder ons komt de vrijblijvende houding ten opzichte van de woord­verkondiging natuurlijk niet voor… Of soms toch wel? U hebt uiteraard van maandag tot en met zaterdag uw ‘algemeen dagblad’ gelezen. Ik bedoel uw krant. Maar hebt u ook van zondag tot en met zaterdag uw ‘hemels dagblad’ gelezen? Ik bedoel uw Bijbel.

Als sommigen op zondag de indruk wekken achter te blijven door geen Bijbel mee te nemen, of die rustig onder de stoel te laten liggen, dan is het de vraag hoe het met het per­soonlijk Bijbellezen door de week gesteld is. Of gaat andere lectuur misschien voor?

Stimuleren wij onze jeugd ook tot het hanteren van de Bijbel? Hebben wij als ouders hen geholpen met het weten te vinden van de Bijbelboeken? Zonder het kennen van de volgorde van de Bijbelboeken is het moeilijk de Bijbel goed te gebruiken. Ook de jeugdleiding heeft hierin een enorme taak: laat de jongeren maar grasduinen en ontdekken in het Woord! De kunst is het om ze daar­toe te verlokken en het Woord boei­end voor ze te maken. Er bestaat immers geen interessanter boek dan de Bijbel!

Ook onder de wat ouderen blijkt het gehalte aan Bijbelkennis soms gering te zijn. Hier moet een bewust werk verricht worden, want het komt je niet aanwaaien. “Mijn zoon, indien gij mijn woorden aanneemt en mijn geboden bij u bewaart, zodat uw oor de wijsheid opmerkt en gij uw hart neigt tot de verstan­digheid, ja, indien gij tot het inzicht roept en tot de verstandigheid uw stem verheft; indien gij naar haar zoekt als zilver en naar haar speurt als naar verborgen schat­ten, dan zult gij de vreze des Heren verstaan en de kennis Gods vinden” Spreuken 2 vers, 1 tot en met 5. (Spr. 02:01-05).

Let op de conditie ‘indien’! Het gaat niet vanzelf en helaas gaan velen te gronde door het gebrek aan kennis Hosea 4 vers 6. (Hos. 04:06). Ze hebben slechts een vage, gevoelsmatige indruk van de Bijbel. Er is een goddelijke ijver voor nodig om in de woorden Gods te duiken! Niet alleen om kennis te vergaren, maar vooral ook om die kennis toe te kunnen passen op de cruciale momenten in je leven. Zie de goudmijn van Gods Woord als een kostbare schat waar alle hulp voor je leven te vinden is. Dan krijg je de kostelijke ervaring: “Ik verblijd mij over uw Woord als iemand die rijke buit vindt” Psalm 119, vers 162. (Ps. 119:162). Degenen die het Woord verkondi­gen, kunnen een positieve bijdrage leveren tot een veel grotere betrok­kenheid bij hun boodschap. Al te gemakkelijk hoor je vaak zeggen: ‘dat hoef je nu niet op te zoeken’. Of het gedeelte dat ze uit de Bijbel lezen om hun prediking aan op te hangen is zo kort, dat een toehoor­der zou kunnen denken: ‘dat is me de moeite van het opzoeken niet waard, ik luister wel’. Dat argument deugt niet, maar het is nuttig om bij voorbaat een dergelijk argument de wind uit de zeilen te nemen. Laten we derhalve niet zo marginaal zijn in ons bijbelgebruik tijdens de samenkomsten. Ik geloof in werksamenkomsten, waarbij het juist geweldig goed kan zijn meerdere passages uit de Bijbel na te slaan. We zullen het van de bron moeten hebben en het is de Geest, die het Woord levend maakt. Wie werkelijk interesse heeft in de levende woorden van God leest van harte mee! De duivel is erop uit de samenkomsten arm te maken aan woorden Gods. Daarom: weg met alle Woordarmoede! Word doorkn­eed in de Schriften Handelingen 18, vers. 24. (Hand. 18:24). Kom mee in een ‘Woordopwekking’, die uw leven verrijkt en tegelijkertijd door reinigend werkt! Op die wijze wordt vervuld: “Het woord van Christus wone (niet: logeert af en toe!) Rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst” Kolossenzen 3. vers 16. (Kol. 03:16).

 

De vervanger van Juda door Peter Annotee

Ik leef in een wereld waar macht­hebbers en beroemdheden komen en gaan. Ik leef in een land waar asielzoekers komen en rijken en avonturiers gaan. Ik leef in een dorp waar mensen naar toe en vandaan verhuizen. Ik leef in een gemeente waar mensen bijkomen en soms ook mensen weggaan. Maar alleen in het laatste geval vind ik het echt belang­rijk. Want wie werkelijk een broeder of zuster voor mij is kan ik maar moeilijk missen.

Handelingen, een vers 12 tot en met 26. (Hand. 01:12-26)

De 120 mensen die samenkwamen in de bovenzaal na de hemelvaart van Jezus vormden de eerste gemeente. De kern van die gemeen­te werd gevormd door de elf discipe­len. Ze hadden naast hun tien medediscipelen dus meer dan 100 broeders en zusters. En toch misten ze die ene discipel zozeer dat ze hem wilden vervangen door een nieuwe discipel aan te wijzen. Ze voelden en begrepen gewoon hoe belangrijk het Discipelschap was. Het was de basis die Jezus zelf gelegd had voor de bouw van de gemeente. Het deel van de bedie­ning dat Judas op zich genomen had, konden ze er niet voortaan zelf even bijdoen en evenmin konden ze het niet zomaar aan iemand overdra­gen. Ook al paste Judas alleen maar op het geld, toch was zijn taak gehei­ligd door Jezus. Ook de natuurlijke zaken van de gemeente waren voor Jezus en voor zijn discipelen zo hei­lig dat er een discipel voor nodig was om die taak uit te voeren.

Een verkeerde gedachte

In heel wat gemeenten wordt gedacht dat wie niet geschikt is voor ‘geestelijke’ taken dan wel een ‘natuurlijke’ taak toevertrouwd kan worden. Maar dat, zo blijkt uit de handelwijze van de apostelen, is een vergissing. Ook de huishouding van de gemeente is een heilige taak. Want de gemeente is gemaakt om op aarde te functioneren. En op de aarde kan het geestelijke alleen samen met het natuurlijke functio­neren. Daarom moeten zij die de financiën van de gemeente doen net zo goed discipelen zijn als zij die het pastoraat doen en is het schoonhou­den van de keuken even heilig als het brengen van het woord. Daarom gingen de apostelen op zoek naar een vervanger voor Judas. Er zal ongetwijfeld veel gesproken zijn over de geschiktheid van bepaal­de personen. De apostelen kwamen er uiteindelijk zelf niet helemaal uit. Want uit hun beraadslagingen kwa­men twee personen naar voren: Jozef en Mattias.

Opnieuw kozen de apostelen niet voor de weg van de minste weer­stand door dan maar voor twee (halve) apostelen te kiezen. Evenmin gingen ze er zelf over stemmen. Ze geloofden dat de keuze van een apostel een keuze van God voor een bepaald mens hoorde te zijn. Ze zochten een manier om God te laten beslissen zonder dat zij daar, bedoeld of onbedoeld, invloed op konden uitoefenen. Ze vroegen God in gebed om de uit­eindelijke keus te maken. En ze kozen voor het werpen van het lot. Om de eerlijkheid bij die methode zoveel mogelijk te garanderen heten ze het lot werpen door twee man­nen. Daarmee gaven ze nogmaals aan dat ze de keuze niet zelf wilden maken maar wilden leggen in de hand van God.

Het werpen van het lot was inge­steld door Mozes om een beslissing te kunnen nemen die door mensen niet gemanipuleerd kon worden. Het werpen van het lot was. onder de toenmalige omstandigheden, de beste manier omdat te doen.

Durven we God te vertrouwen?

Natuurlijk is er geen enkel bewijs dat God de loting bestuurt. Maar datzelfde geldt voor heel veel dingen waar we de hand van God in zien. De vraag is daarom niet of loten, als uiterst middel om een beslissing te nemen binnen de gemeente, goed of fout is. Maar de vraag is of we God, als het er werkelijk op aankomt, dur­ven te vertrouwen. Als we het lot eerlijk werpen, geven we de beslis­sing volledig uit handen en geven we ons over aan God. Alleen men­sen die zover in hun geloof durven te gaan kunnen de wijsheid ontvan­gen om meestal zonder het werpen van het lot tot een heilige beslissing te komen.

De apostelen kozen geen twaalfde apostel, en gebruikten geen lootjes, omdat ze bijgelovig waren en zelf te lui waren om Judas’ taak over te nemen. Ze durfden zelf wel degelijk na te denken. Maar toen ze het niet eens konden worden over de keuze uit de laatste twee, kozen ze het lot om verdeeldheid en partijschap te vermijden en tevens om hun respect voor iets wat Jezus ingesteld had – een groep van twaalf apostelen- dui­delijk te maken. God zegende het geloof van de apos­telen door Mattias te zegenen als apostel. En Mattias heeft het zo goed gedaan, dat ondanks het feit dat hij Jezus niet op aarde meegemaakt had, niemand zijn apostelschap ooit in twijfel getrokken heeft. Taken in de gemeente zijn heilig. En als de mensen die ze uitvoeren weg­vallen, moeten ze vervangen wor­den. Want zo’n taak is te belangrijk om hem er door een ander maar even bij te laten doen. Er moet iemand voor aangewezen worden om zich er helemaal aan te kunnen wijden. God wil ons de wijsheid en de eensgezindheid geven om uit onze broeders en zusters diegene te kiezen die het meest bekwaam is om de betreffende taak uit te voeren. Maar als we tekort schieten, dan mogen we, in het uiterste geval, ook het lot gebruiken om iemand te kie­zen en met die keuze de gemeente verder te bouwen.

 

Gebed (gedicht) door Tea Keuper

 (Naar aanleiding van Psalm 121)

Heer, wil mijn hart bewaren voor zorg en boos geweld,

als overdag of in de nacht de vijand kwetst en kwelt,

‘k Ervaar: U bent mijn schuilplaats, mijn schild dat mij behoedt,

U bent een licht op heel mijn pad, een lamp ook voor mijn voet.

U heft mijn oog omhoog, Heer, U kent ’t hart van uw kind.

U geeft kracht en genade, zodat ‘k Uw wegen vind.

Mijn ogen blikken voorwaarts; mijn oogopslag gericht

op goddelijke paden, zie ik Uw aangezicht!

Heer, wil mijn geest bewaren, bewaken voor het kwaad,

dan vrees ik geen gevaren, omdat U met mij gaat!

 

Behouden zijn door Ada Karst

Als het goed is, is de Gemeente ‘bin­nen’! Zoals het staat als profetie in Zoals het staat als profetie in Jesaja 57 vers 1 staat de vertaling. (Jes. 57:01) (Statenvert.), wat we in Jezus zijnde mogen verstaan: “De rechtvaardige komt om, en er is nie­mand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden wegge- raapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad”! De Gemeente mag wandelen ‘bin­nen’ het geheimenis van de Schriften van het Oude Verbond. De deuren van Woord en Geest zijn daartoe geopend. Daarom is het lezen van het Oude Testament nu ‘liefde op het eerste gezicht’, liefde tot God – liefde tot Jezus, de geopen­de Deur daartoe!

De gehoorzaamheid van het gelóóf doet ons binnengaan, daarin ver­schillen wij in niets van Abraham, Isaak, Jakob en vele anderen van het Oude Verbond.

‘Behouden zijn’ in Bijbelse zin, is niet hetzelfde als ‘van Jezus zijn’ zoals men dat soms, zij het goed bedoeld, wat al te gemakkelijk noemt. Want we zijn met zeer velen ‘van Jezus’. God bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. Prijst Hém! Dat hij dat wilde!

Echter: veel méér zullen wij derhal­ve, thans door Zijn bloed gerecht­vaardigd, dóór Hem behouden wor­den van de toorn! Want als wij, toen wij vijanden waren, met God ver­zoend zijn door de dood Zijns Zoons, zullen wij véél méér, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft; en dat niet alleen, maar wij roemen zelfs in God dóór onze Here Jezus Christus, door wie wij nu de verzoening ontvangen hébben Romeinen 5, vers 8 tot en met 12. (Rom. 05:08-11)!

Behouden zijn!

Zijn we ook behouden door het kun­nen beoordelen wat we horen spre­ken in ons hart en in onze gedach­ten? Als we dat in overeenstemming doen met alleen de letters van de Bijbel, zitten we dan goed? Nee! Dan staat de deur naar de verkeerde kant open Ezechiël 26 vers een tot en met 3. (Ez. 26:01-03)! Daarom willen we voortgaan om ons ‘binnen’ het geheimenis te ontwik­kelen. De hele Schrift staat daartoe tot beschikking van de Gemeente! Géén geopende Deur (Jezus Christus!) betekent: geen onder­scheid. Er kan dan geen scheiding meer worden gemaakt in wat we lezen in de Bijbel. Dan wordt het net als in de tijd van Ezechiël: “zij heb­ben hun drempel naast Mijn drem­pel en hun deurpost naast Mijn deurpost” Ezechiël 43, vers 8. (Ez. 43:08). Dan ontstaat er de situatie: de Deur Jezus, Hoofd van de Gemeente, in een verkéérde situatie! “Ha, ha!” zegt dan de duivel die graag de let­ters van de Schrift hanteert en ze ons voor wil houden!

Scheiding aanbrengen

Om te onderscheiden moeten we scheiding aan kunnen brengen tus­sen leringen en leringen. Die lerin­gen worden van elkaar gescheiden zoals beschreven staat dat Gód de ‘wateren’ scheidde. Er is scheiding aangebracht tussen wateren bóven en wateren ónder het uitspansel! Water bóven het uitspansel: de leer van Jezus Christus in de eenvoud van Woord dat in Geest wordt ver­klaard Genesis, een vers 6 tot en met 9. En 2 Johannes, 1 vers 9 tot en met 11. (Gen. 01:06-09 en 2 Joh. 01:09-11) Dat is ‘staan aan de glazen zee’! Daar staat de vernieuwde Schepping Gods: de Gemeente Openbaring 15 vers een tot en met 4. (Openb. 15:01-04)! Wateren ónder het uitspansel: een werveling aan leringen, verbonden aan ‘cherubs met vier vleugels’ (Ezech. 1 en 2). Vergelijk dit met Openbaring 4 waar sprake is van “vier dieren met zés vleugels rond­om de troon”.

Verbonden zijn met wateren ónder het uitspansel is gelijk aan het staan aan “de zee die aan een zalfketel gelijk gemaakt is” Job 41, vers 22. (Job 41:22). Zalf? Zalving? Wélke zalving? Er zijn namelijk twéé zalf bereiders! Iets soortgelijks! (Lees Exodus 30, vers 34, tot en met 38. En Exodus 37, vers 29. (Ex. 30:34-38 en Ex. 37:29).

Het water van de létters van de Bijbel is in onze tijd heftig in beroe­ring gebracht door de poten van het zeemonster! Het is het water van ‘benéden’! Dat heeft de stromen bóven vertroebeld (Ezechiël 32 vers 1 en 2. (Ez. 32:01-02) en Ezechiël 32, vers 11 en 16. (Ez. 32:11-16). Verstaan we wat we daarin lezen? Dan zingen we ‘het lied der verlosten’.

Het geheimenis voltooid!

Het geheimenis van God, zoals Jezus Christus dat heeft volvoerd en waarin Hij de Gemeente onderwijst is één volkomen offer. Vanaf het eerste onderwijs aangaande Christus tot en met de laatste bazuin van het volkomen vervolg daarop. (Het geheimenis is voltooid. Voor de Gemeente die wandelt ‘binnen’ het geheimenis Gods is ook het gehei­menis Babylon aan het Licht (aan Christus!) gebracht (Openbaring 17). Opdat er volledig behoud zal zijn. Naast volledige verzoening! Het is toch waarachtig geen wonder dat er een nieuw gezang opklinkt om dit geheimenis te vertolken! Geloofd zij God in Jezus Christus door en in de heilige Geest!

 

Blijdschap door Froukje Huis

Het is stil in het bos op deze mooie herfstmiddag. Alleen het schuifelen van onze voeten door het bladertapijt maakt enig geluid. Elke boom en iedere struik is in herfsttooi gehuld. Van goudgeel tot bruin en van licht- tot donkergroen is elke nuance vertegenwoordigd.

Plotseling breekt de zon door het wolkendek en is het alsof we in een

gouden laan wandelen. Wat is de herfst toch mooi en wat is het hier heerlijk rustig!

Opeens wordt de stilte verstoord door vrolijke kinderstemmen, nog in de verte maar het geluid komt al nader.

“Kijk!” zegt de vriendin die met ons meewandelt en ze wijst op het pad. Midden tussen de bladeren en nau­welijks zichtbaar staan een paar fel­gekleurde vlaggetjes. Even verder weer een en nog een! En daar… een gevouwen blad papier met een satéstokje in de grond gestoken. “Zeker een speurtocht” veronderstellen we. O, kijk daar eens! Achter een boom een aantal chocoladerepen open bloot op de grond.

In de verte nadert een hond. Al snuffelend zoekt hij zijn weg! Zou hij…? We blijven er even voor stil­staan…, hij is bij de boom…, nee hij gaat voorbij. Gelukkig maar.

Even later ligt er weer een voorraad snoep bij een boom en onze weg is gemarkeerd door satéstokjes met aanhang. De kinderstemmen klinken dichterbij, vrolijk en uitbundig. Dan gaat er een gejuich op. De chocolade­repen, glimlachen wij. Even is het stil, dan laait het vrolijke gebabbel en geroep weer op en bij ’t volgende gejuich weten we, dat ze de snoepjes gevonden hebben. Heerlijk enthousiast zijn ze, maar er is toch ook niets fijner dan samen een onbekende weg ontdekken, samen de gevonden aanwijzingen bespreken en samen smullen van de ontdekte heerlijkheden?

Straks vieren we weer kerstfeest, ’t Feest van de geboorte van onze Heiland. Nog steeds geldt het woord van de engel: “Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk ten deel zal vallen!”

We hebben geproefd van die blijd­schap en zijn met enthousiasme aan onze speurtocht in de hemelse gewesten begonnen. We hebben met gejuich de heerlijkheden ontdekt en met vreugde ze samen gedeeld. Maar de weg is lang en af en toe lopen er snuffelende honden die misschien wel eens iets fijns voor onze neus wegkapen.

Zijn we nog blij en enthousiast? Kunnen we met ‘grote blijdschap’ kerstfeest vieren omdat Jezus in ons leven elke dag groter wordt, omdat we steeds meer geestdrift onze weg gaan op zoek naar het pad omhoog, waarbij we vele heerlijkheden ont­dekken. Immers 2 Korinthe 3 vers 18. (2 Kor. 03:18) belooft, dat we zullen veranderen naar het beeld van de Heer van heer­lijkheid tot heerlijkheid! Het gaat gepaard met strijd en lij­den, maar Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19) zegt: “Want ik ben er zeker van, dat het lij­den van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden”.

We gaan een geweldige en heerlijke toekomst tegemoet. Laten we ons dan aaneensluiten en ons uitstrek­ken naar de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijp­heid, de volheid van Christus, opdat we bruikbaar zullen zijn voor onze Heer!

Gezegende kerstdagen!

 

 

 

1999.09-10 nr. 402

1999.09-10 Levend geloof nr. 402

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Ook in dit nummer worden de verschillende facetten van het evangelie van het Koninkrijk op allerlei wijze en vanuit verschillende invalshoeken belicht. Wie de Bijbel leest met ogen die door de Geest verlicht zijn, ontdekt steeds meer heer­lijkheden die de Heer aan ons als Zijn kinderen wil toevertrouwen. Het lijkt wel of de schatkamers van de levende God onuitputtelijk zijn en dat is in feite ook zo, want de mens is geschapen als hoogste vorm van Gods scheppingswerk naar, zoals Genesis dat formuleert, Zijn beeld en gelijkenis. Naarmate we ver­der geestelijk groeien gaan we ook hoe langer hoe meer beseffen wat de zekerheid te behoren tot Gods Koninkrijk werkelijk betekent. En wat ook heel belang­rijk is, we gaan er ook meer en meer van doordrongen raken dat God ons de verantwoordelijkheid heeft gegeven dat uit te dragen door woord en daad. We zijn geen nieuwe scheppingen geworden om ‘geestelijke egoïsten’ te zijn. Nog afgezien van het feit dat dit onmogelijk is, want dan hebben we er niets van begrepen waarom het werkelijk gaat. Wel worden we opgeroepen als medewer­kers, als partners in Gods plan onze taak te vervullen. We mogen de talenten die we van Hem ontvangen hebben in Zijn dienst stellen, ledereen heeft bepaalde talenten en bekwaamheden ontvangen die per persoon verschillend zijn. In de ogen van God zijn we echter allemaal even belangrijk. Hij wil ons gebruiken in Zijn dienst als een levend vertegenwoordiger van Zijn Koninkrijk, waarbij Jezus ons grote voorbeeld is.

Is dit niet een beetje te rooskleurig voorgesteld? We hebben toch ook nog te maken met een tegenstander, die weliswaar al door Jezus overwonnen is, maar wiens eindafgang nog moet plaatsvinden? zal iemand opmerken. Natuurlijk gaan we deze realiteit niet uit de weg, we hebben er nog dagelijks mee te maken. Maar als we de Bijbel geestelijk leren verstaan, dan zijn we ons ook bewust dat onze plaats met Christus een geestelijke plaats is, namelijk in de hemelse gewesten. Alleen van daaruit kunnen we geestelijk strijden en overwin­nen. Ook dat hoort bij de rijkdom die de Heer ons heeft toevertrouwd en gaan we meer en meer leren in praktijk te brengen. En ook de inhoud van dit num­mer wil ons daarbij stimuleren en bemoedigen. Veel zegen!

 

Kom in aktie  (2)

De oproep in ons vorige nummer om in aktie te komen voor Levend Geloof heeft verschillende positie­ve reacties opgeleverd. Een lezeres die een geschenkabonnement opgaf schreef ons ter bemoediging een uitvoerige brief die begon met de opmerking dat zij heel dank­baar was met het blad en er steeds naar uitzag. Een broeder die proef- adressen opgaf haakte in op onze opmerking dat hoewel Levend Geloof al bijna 40 jaar bestaat velen soms toch niets afweten van het bestaan van ons blad. Hij had pas vorig jaar Levend Geloof ‘ont­dekt’ en zich geabonneerd. Omdat het bij de verschijning van ons vorig nummer volop vakantietijd was en sommigen de ‘aktieoproep’ misschien hebben gemist, herha­len we nog even de suggesties die we toen doorgaven om meer bekendheid te geven aan ons blad.

Het opgeven van adressen waar wij enkele proefnummers naar toe kunnen zenden.

Het eenmalig of meermalig afne­men van extra exemplaren voor gerichte verspreiding aan familie, kennissen of gemeenteleden.

Het overmaken van een extra bij­drage. Lees wat we daarover schreven in het kader van onze zomeraktie in ons vorig nummer.

Het blad verkrijgbaar stellen via de boekentafel van uw gemeente, zoals in verschillende gemeenten gebeurt.

Het opgeven van iemand voor een geschenk- of adoptieabonne­ment.

Er zijn dus mogelijkheden genoeg om ‘in aktie’ te komen en meer bekendheid te geven aan het heer­lijke en kostbare evangelie, waar­van de uitleg in Levend Geloof zo’n centrale plaats inneemt.

 

De werkelijkheid is van Christus door Hans Bulthuis

Vanaf de zondeval is de aandacht en de bemoeienis van de mensheid op de aarde gericht. Al zwoegende gaat de mens voort, totdat hij tot de aard­bodem wederkeert. Het paradijs was toegesloten en de hemel, de geeste­lijke wereld, is onontgonnen terrein gebleven. De mens is zodoende tot een wezen verworden dat zich beweegt in het ‘hier en nu’, in het zienlijke, het stoffelijke en het tijde­lijke. Daarbij niet wetende dat zijn loop meer en meer overeenkomstig de overste van de macht der lucht is geworden.

Gelukkig zijn er altijd uitzonderin­gen op deze regel geweest, zoals bij­voorbeeld Abraham en de profeten. Zij zochten naar meer, naar het hogere en het eeuwige van God. Hoewel zij van Hem een getuigenis gekregen hebben, bleven zij toch, al hopende en verwachtende, van verre staan. De mogelijkheid om echt en blijvend deel te nemen aan het gees­telijke en goddelijke is pas geopend door de komst en het werk van Jezus Christus. Door Hem is de waarheid of de werkelijkheid gekomen. Deze is de ware en eeuwige situatie van God zelf waarin Hij ook de mens wil laten existeren. Die specifieke situ­atie is de werkelijkheid van Christus, de leefwereld van Gods Zoon, Gods eeuwig voornemen met de mens.

De zichtbare werkelijkheid

Het alledaagse bestaan op aarde is de stoffelijke werkelijkheid. Deze werkelijkheid is op zich niet te ont­kennen of te verwerpen. Ze is ont­worpen en geschapen door God zelf. Het begin ervan was zelfs zeer goed. Helaas is deze wereld echter door de voortdurende inwerking der boze geesten verziekt, verminkt, verontreinigd en ten dode geneigd. Ze staat onder heerschappij van het rijk der duisternis. Het is daardoor voor ieder levend schepsel goed oppassen geblazen op onze planeet. Toch heeft de mens zich tot nu toe weten te redden. Hij is niet kapot te krijgen en nog steeds niet verdwe­nen. Dit is een teken dat het gescha­pene van de hoogste kwaliteit is. Steeds vatten mensen moed om na tegenslag en ramp de draad van het leven weer op te pakken. Er wordt door hen telkens opnieuw in het dagelijks bestaan, deze tijdelijke werkelijkheid, geïnvesteerd. Toch is voor de meesten deze werkelijkheid van alledag de énige waarin ze leven en waarmee ze rekening houden. Velen trachten zelfs alle mogelijkheden ervan tot op de bodem toe uit te putten en te benut­ten. Ze zien slechts wat voor ogen is en wat per dag ervan beleefd kan worden, zowel goed als kwaad. Gelukkig nemen velen, en dat terecht, de verantwoordelijkheid voor het aardse bestaan nog op zich en proberen het beste ervan te maken.

Deze eeuwenlange instelling van de mens ten aanzien van bestaan en leven heeft hem echter geheel en al naar de aarde doen toegroeien. Alle aandacht en kracht kromde hem echter naar beneden. Het gevolg is dat het merendeel der mensheid zich slechts bewust is van één wer­kelijkheid, van één waarheid waar het om zou gaan in het leven: het aardse. Het zou om astronomisch grote getallen gaan, indien we alle energie, werkuren en denktijd die de gehele mensheid vanaf het begin van haar bestaan tot nu toe voor deze stoffelijke werkelijkheid heeft geleverd, in cijfers zouden kunnen weergeven.

Enerzijds is die inzet hoognodig om het hoofd boven water te kunnen houden. Anderzijds is het eigenlijk een grote tragedie om alle kennen te kunnen te blijven opbrengen om slechts een tijdelijke en natuurlijke situatie te onderhouden. Het eeuwi­ge en bovennatuurlijke leven blijft evenwel onaangeroerd. Dit drama wordt nog schrijnender als het christenen betreft. Indien de gelovigen vast blijven geketend aan en gefixeerd zijn op de werkelijkheid van beneden, dan missen zij de zegeningen van Gods heerlijkheid voor hen. Wie Hem en zijn woorden serieus neemt, weet immers dat het zichtbare en tijdelijke voorbijgaat. Zeker in de eindtijd geldt dat het uiterlijk van deze wereld bezig is te verdwijnen. Wie dus zijn vermogen geheel en al verbruikt voor het hier en nu is zeer beklagenswaardig en arm. Zeker indien deze werkelijk­heid vaak nog uit veel schijn, onechtheid en zelfs leugen bestaat. Op een zeker moment zag Jezus die desolate toestand van de mens als gevangene in deze werkelijkheid. Vol innerlijke ontferming werd Hij over de scharen bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben. Levend en stervend voor het hier en nu, en dat ook nog onder de heer­schappij van de duivel, lijden zij schade aan hun ziel. Trachtend het leven te winnen, verliezen zij het juist.

Het geheimenis

Ondanks deze ontwikkeling houdt God onbeweeglijk in liefde en geloof vast aan zijn plan. Volgens zijn gemaakt bestek zou de mensheid in tegenovergestelde richting hebben moeten gaan. In plaats van naar de aarde, naar de hemel toegroeien. Niet het tijdelijke, stoffelijke en aard­se, maar het eeuwige, geestelijke en goddelijke leven heeft Hij bij uitstek voor de mens bedoeld en bereid. Die goddelijke wereld is echter een geheimenis. Dat betekent dat zij ver­borgen is, onzichtbaar door haar onstoffelijkheid. Ook als God de mens daar openbaring over geeft, blijft het een verborgenheid, een geheimenis. Het begrip ‘geheimenis’ betekent namelijk niet dat het een geheimpje is dat niemand mag weten. God wil niets voor de mens achter de hand houden, geheim houden, maar het juist bekend maken, het van de daken laten roe­pen. Neen, het woord geheimenis duidt op een onzienlijke situatie, die van de  (G) geest, van de hemel, van boven, inplaats van het vlees en van de aarde.

Deze bovennatuurlijke wereld van God blijft eeuwig geestelijk, dus onzienlijk voor het vlees. Vlees en bloed kunnen daar geen toegang en deel aan hebben, maar slechts de innerlijke mens des harten. Het geheimenis van God dat Hij in Christus bekend gemaakt heeft, is de enige echte en blijvende waar­heid. Deze openbaart de eeuwige en ware werkelijkheid voor menselijk bestaan en leven dat God bedacht en gemaakt heeft. In dié werkelijkheid wil Hij alle mensen geplaatst heb­ben. Dat is zijn grote liefde en gena­de voor de wereld. Het evangelie van Jezus Christus spreekt over dat goddelijk gehei­menis voor mensen. Het beschrijft de geestelijke werkelijkheid in al zijn aspecten. Het informeert eerst over de enige wijze van legaal bin­nenkomen in Gods wereld door de mens. Daarin staat het persoonlijk geloof in Jezus’ zoenoffer centraal. Het evangelie adviseert voorts over de wijze van omgaan met de geeste­lijke zaken, situaties en mogelijkhe­den. Het getuigt tevens van een goede God en een machtige Christus. Het geeft daarbij inzicht in de huidige toestand in de hemelse gewesten met haar goede en kwade geesten. Het voedt op tot een juist omgaan met het bovennatuurlijke. Het onderricht om volwassen en wijs te worden zoals hemelburgers betaamt. Het woord Gods roept het niet-zijnde tot aanzijn in de gelovi­gen. Het schept en herstelt. Het leidt en sterkt. Het instrueert en reikt opdrachten aan. Het troost en koerst de welwillende gelovige.

Jezus als eerste

De eerste mens die de eeuwige, geestelijke werkelijkheid van God en Zijn Koninkrijk binnentrad, erin leefde en ernaar handelde is onze Heer Jezus, de Christus. Anders gezegd: Hij wandelde in de waar­heid. Hij werd zodoende de verper­soonlijking daarvan. Bij de bestudering van de vier evan­geliën ontmoet je Hem steeds weer opnieuw als de mens Gods, de mens van boven, de mens die zich geheel laat bepalen door Góds werkelijk­heid. Hij benaderde alles vanuit die situatie. Zijn denken en spreken werd niet gevoed met wat ‘men’ over de dingen van het leven dacht, maar wat zijn hemelse vader erover zei. Ook zijn handelen en optreden waren de uitvoering van wat Gód Hem toonde.

Doordat de hemelse werkelijkheid voor hem de enige was  (en blijft), stond Hij ten aanzien van het dage­lijks leven, met de daarin voorko­mende situaties, altijd boven de gebeurtenissen en ontwikkelingen. Hij beoordeelde en behandelde de zaken des levens met de kennis en wijsheid die God erover aanreikte. Vandaar dat Hij alles aankon.

Hij was verre de meerdere over de boze geesten die zich diep ingedron­gen hebben in de werkelijkheid van beneden. Daardoor wist Hij zichzelf onbesmet en gezond te bewaren. Daardoor kon Hij eveneens gebon- denen en bezetenen bevrijden. Hij legde de grondslag en maakte zelf een begin met het verdrijven van het rijk der duisternis uit de mensheid, uit de schepping. Dit werk is immers één van de hoofdopdrachten van het herstelplan van God voor deze bedeling.

Hij beheerste indien nodig de stof en de natuur. Enkele bekende voor­beelden daarvan zijn het veranderen van water in wijn, het stillen van de storm en het lopen op water. In alles werd bewezen dat wie uit de hemel, wie van boven komt, boven allen en alles is. Zijn getuigenis over die hemelse werkelijkheid is meer­der dan dat van de mensen hier beneden.

Dat geldt ook inzake het geloof. In zijn drie jaar durende rondgang op aarde bracht Hij geen voortzetting in andere stijl van Mozes en het Oude Verbond. Hij bracht iets geheel nieuws, een nieuwe leer, een nieuwe benadering en aanpak van het leven. Hij bracht de hemel naar de aarde en de mens naar de hemel. Hij bracht eindelijk de waarheid op aarde, in leer en eigen leven. Hij is de grote leraar der gerechtigheid, de Heiland der wereld, de redder, de verlosser en de geneesheer der mensheid, het grote voorbeeld, het prototype voor allen. De werkelijk­heid is van Christus!

Ommekeer

Aangezien de mensheid -waaronder ook vele christenen- in haar gang door de geschiedenis steeds meer in de aardse en tijdelijke werkelijkheid is verstrikt geraakt, is het een hele toer om van richting te veranderen. Het vraagt namelijk om een totale om wenteling in denken en doen. Jezus aannemen om gered te wor­den, een kind van God te worden en het fundament des geloofs te leggen, is geen probleem. Dat gebeurt alleen uit genade en door geloof. Maar om een mens van ‘boven’ te worden, om bewust de werkelijkheid van Christus binnen te gaan, er ook praktisch en zinvol deel aan te heb­ben, is een heel leven nodig. Dat gaat niet van de ene dag op de ande­re. De Bijbel spreekt in termen van toegroeien naar, uitstrekken naar, grijpen van, zaaien en oogsten, plan­ten en begieten, geduld en volhar­ding, enzovoort.

De apostelen sporen ons aan om daadwerkelijk daarmee bezig te zijn en ermee te blijven. Vandaar uitspra­ken als: wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw den­ken; zoek en bedenk de dingen die boven zijn waar Christus is; leg de oude mens af en doe de nieuwe mens aan; gij geheel anders, en der­gelijke. Veranderen van mentaliteit en gerichtheid geschiedt immers niet automatisch. De ommekeer van vlees naar geest, van aarde naar hemel, van tijdelijk naar eeuwig, van zienlijk naar onzienlijk, is slechts mogelijk door een besliste, bewuste keuze ervoor en een dagelijks bewust werken eraan. Een belangrijk element in dit proces is het jezelf willen laten bepaald worden door Jezus. Het eten van zijn woord en het door de Geest geo­penbaard krijgen van zijn leven, door een onafgebroken gemeen­schap met de Heer, dienen dan de volle prioriteit te krijgen. Indien zijn heerschappij en koningschap vat krijgen op de gelovige, wordt het haalbaar om de barricaden die de boze geesten trachten op te werpen, in het gedachten- en gevoelsleven te slechten.

Zo komt er innerlijke ruimte en geestelijke bewegingsvrijheid om Hem te gaan navolgen. Het evange­lie leert dat het woord Gods werk­zaam is in ieder die het aanvaardt en het gehoorzaam doet. Zijn kracht immers overweldigend groot aan hen die geloven. Alle woord Gods en alle Geesteswerkingen hebben de bedoe­ling de christen te verheffen, te ver­hogen en te profileren in de hemelse gewesten. Zijn wereld is geestelijk, zijn wandel is boven en zijn burger­schap is van de hemel. In die geeste­lijke situatie is de hoop, de onver­gankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis voor hem weggelegd. Daarin bevinden zich de geestelijke zegeningen van Christus Jezus, het bewerkt een onuitsprekelijke en ver­heerlijkte vreugde indien christenen in deze waarheid, die de werkelijk­heid van Christus is, wandelen.

Leefbaarheid

Om in deze kapotte en gebroken wereld nog enigszins een voldoende mate aan leefbaarheid te realiseren, dient de christen het hier en nu te bezien, te benaderen en te beheer­sen vanuit de werkelijkheid van Christus. Hij zal door de ogen van Jezus de dagelijkse dingen moeten gaan bezien. Dat betekent het aardse vanuit het hemelse leren aanpakken. Zich éénmakende met de waarheid van boven. Met de verborgen wijs­heid Gods zal hij zijn heilige en vaste weg gaan temidden van alle kortzichtigheid en verwording van de omringende vleselijke massa. Het zichzelf onbesmet van de wereld bewaren en zich boven de vij­and verheffen is dan haalbaar. Vanuit Christus leven houdt immers in dat alles mogelijk is. Zo’n leven doet koningschap, doet zoonschap toenemen en rijp worden. De werkelijkheid van Christus over­treft alles wat hier beneden is. Levend in en vanuit die realiteit kan men het leven aan. De mogelijkhe­den van boven zijn onuitputtelijk in wijsheid, in kracht, in vermogen, in oplossingen en in overwinningen. De inwonende Christus is verreweg de meerdere van allen en alles in deze wereld. Zalig de mens die Hem

leidsman heeft, die door Hem geleerd wordt.

Geachte lezer, wat is uw leefwereld? Wat is voor u ‘dé’ werkelijkheid? Door wie en wat wordt u bepaald en geleid? Onze liefdevolle God staat nodigend met wijsgespreide armen naar ons uitgestrekt, opdat wij ons leven met Christus in God zullen verbergen. Door Jezus’ volbrachte werk is de weg tot God en zijn Koninkrijk vrij. Wij mogen allen ingaan in zijn werkelijkheid om waarachtig leven te vinden. Alleen daar is de bestaansvorm die over­wint, die bestand is tegen alle boos opzet en die eeuwig blijft. Wanneer Christus centraal komt te staan in aller leven, zal ook heel Gods volk, de gemeente, in zijn waarheid kunnen wandelen en han­delen. Niet alleen zullen wij het zélf redden, maar tevens zullen wij bij machte zijn een verloren mensheid te helpen.

Wees als een licht, wees een voor­beeld, wees een getuige van de enige en ware werkelijkheid, die van Christus!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Toen Jezus eens, na z’n opstanding, had ontbeten met zijn volgelingen aan de oever van het meer van Tiberias, vroeg hij aan Petrus of die hem werke­lijk liefhad. Het antwoord begon met: “Ja Heer, u weet…”. Ook wanneer de vraag door Jezus wordt herhaald begint Petrus met te zeggen: “Ja, u weet…” Velen leggen dit gesprek waarin de vraag drie keer gesteld wordt uit als een tegenhanger van de drievoudige verloo­chening in het paleis van de hogepriester. Daar is niks mee natuurlijk. Op deze wijze werd Petrus gerehabiliteerd. Uiteraard voelde Petrus zich ellendig en misschien verweet hij zichzelf ook wel de grote woorden die hij tijdens de laatste gezamenlijke maaltijd had uit­gesproken: “Ik zal mijn leven voor u inzetten”.

En later, toen hij ontkende dat hij Hem kende, had hij zichzelf vervloekt om z’n woorden kracht bij te zetten. Een haan kraaide. Op dat moment keerde Jezus zich om en zag Petrus aan… en toen ging Petrus door de grond van schaamte. Het was ver­schrikkelijk.

Je kan je soms zó schuldig weten, schul­dig voelen over dingen die je hebt misdaan. Je hebt het niet gewild en tóch is het gebeurd. Je ‘overwinningsleven’ is met één klap met de grond gelijk gemaakt. Soms wordt geprobeerd het allemaal te vergoelijken, te verzachten door allerlei oorzaken aan te dragen, eigenlijke en oneigenlijke. Maar het feit ligt er wel, en dus vreet het schuldgevoel verder of hangt als een grauwe sluier over je onbevangenheid. Jezus riep Petrus niet op het matje: “Hoe heb je dat nou kunnen doen! Je wist hoe moeilijk ik het toen zelf had en dan dit… Petrus, Petrus wat val je me tegen. Je was er zelf toch bij toen je mij verraadde?”. Al deze logisch klinkende verwijten kreeg Petrus niet naar zijn hoofd geslingerd. En tóch zat hij er nog mee. Misschien durfde hij Jezus niet aan te kijken en zocht wat drukdoenerig bezigheden. Hij durfde zichzelf niet eens aan te kijken. Er was wat tussen hem en zijn grote voorbeeld. Eigenlijk… eigenlijk had hij zijn eigen liefde voor Jezus toen verloochend, want wie liegt is ontrouw aan zichzelf, aan je diepste verlangens. En dat diepste verlangen is toch je veilig en geborgen weten bij degene die je liefheeft en die jij liefhebt. En wat doet Jezus? Hij vraagt Petrus naar zijn diepste zelf. In de holte van diens ziel zit nog steeds die ontroeren­de, maar nog o zo kwetsbare liefde voor de zoon van de vader. Daarnaar strekt

Jezus zijn hand uit, omdat hij weet dat dat daar ligt. En dat weet Petrus ook. En die bevestiging waarbij Jezus de lief­de van Petrus weer tevoorschijn doet komen en in z’n oude glans doet oplich­ten, betekent het herstel van Petrus. Zijn diepste motieven worden genoemd, hij wordt ze zich weer bewust. Dit gebaar van zijn goede herder doet al z’n ellendige gedachten, z’n schuldgevoelens, zijn zelfverwijten als sneeuw voor zijn zon verdwijnen. Zo komt Petrus weer aan het licht, de echte. Je kan soms zo twijfelen aan jezelf, teleurgesteld omdat je misschien eisen hebt gesteld aan jezelf, misschien jezelf hebt overschreeuwd. En als het dan heel stil wordt om je heen komt er veel ver­driet op je toe, naast je onvermogens. En toch… en toch weet hij. Hij weet dat je Hem liefhebt. En dat is het enige dat telt voor twee geliefden. Bid datje Hem niet verloochent in jezelf. Zo blijven we bij elkaar. Uiteindelijk.

 

Wederzijds vertrouwen door Gert Jan Doornink

 

“Welzalig de man, die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld” Psalm 40 vers 5a  (Ps. 040:005a).

Het is niet de eerste keer dat we in ons blad over ‘vertrouwen’ schrijven. Het zal zeker ook niet de laatste keer zijn, want er zijn steeds weer nieu­we elementen die om de aandacht vragen. Ik wil dan ook graag enkele frisse gedachten en ideeën over dit thema met u delen. Dit heeft natuurlijk alles te maken met geestelijke groei, wat een onmisbaar onderdeel is van ons geloofsleven. Christenen die niet geestelijk groeien, blijven in een begin-stadium steken, blijven kas­plantjes, terwijl God zo graag wil dat we uitgroeien tot ‘volwassen christe­nen’ waarin de volheid van Christus meer en meer tot openbaring gaat komen.

Paulus zegt: “Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was” Een Korinthe 13, vers 11. (1 Kor. 13:11). In ons natuurlijk leven vinden we dat vanzelfsprekend, maar hoe is dat in ons geestelijk leven?

Hopelijk hebben we allemaal het verlangen om geestelijk te groeien, en niet alleen om over overwinning, vertrouwen, geloof, enz. te zingen of te spreken, maar het ook daadwerke­lijk in praktijk te brengen. Dat geldt dus ook wat ons vertrou­wen betreft.

Gods vertrouwen in ons

Het eerste wat wij als kinderen Gods zeker mogen weten, en wat we mis­schien wel eens over het hoofd zien, is dat God vertrouwen in ons heeft. God heeft een grenzeloos, onbepert vertrouwen in ons. Als Gods ver­trouwen in ons niet voor 100% was, had Hij ons al lang afgeschreven. Maar God schrijft ons niet af, inte­gendeel, Hij betrekt ons er ten volle bij.

Eigenlijk is dat ook heel logisch. We zijn immers door Hem geschapen, naar Zijn beeld en gelijkenis. De mens is de hoogste vorm van Zijn scheppingswerk. Uniek, eenmalig, nog nooit geëvenaard. Al probeert de wetenschap dat wel. Ik denk aan het berichtje dat we onlangs in de krant konden lezen. Onder de kop ‘Biologen kunnen stamcellen van mensen kweken’ lezen we dat de mens als bouwpakket niet langer een toekomstschim is. Amerikaanse celbiologen zijn er namelijk in geslaagd het ultieme basismateriaal van het menselijk leven te kweken. Voor het eerst hebben ze zogeheten stamcellen van het menselijk embryo kunnen isoleren en ver­meerderen…

De huidige wetenschap mag dan met al zijn kennis, proberen door te dringen tot het hart van God, maar het wezen van God blijft daardoor toch onaangetast, want de mens kan nooit de plaats van God innemen, zoals allerlei New-Age leringen ons willen doen geloven. Wel staat de mens heel dicht bij God. In Psalm 8 formuleert David het op bijzonder fijne wijze met de opmerkingen: “Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensen­kind, dat gij naar hem omziet? Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt, en hem met heerlijkheid en luister gekroond” Psalm 8, vers 5 en 6. (Ps. 008:005-006). Bijna goddelijk, met heerlijkheid gekroond… Het valt haast niet voor te stellen, zeker als we ons realise­ren wat de mens daarvan terecht heeft gebracht. Maar toch is het waar. Zo heeft God de mens zich voor ogen gesteld. Zo wil Hij de mens als Zijn eigen schepping graag zien. Daarom blijft Zijn vertrouwen in de mens voor altijd en eeuwig bestaan.

God gaf ‘alles’

Dat God een volledig vertrouwen in de mens heeft, blijkt wel uit het feit dat Hij, ook toen de mens gefaald had en gehoor had gegeven aan de vorst der duisternis, de mens niet afschreef. Want het allerliefste wat Hij bezat, Zijn eniggeboren Zoon, zond Hij naar deze wereld om de vorst der duisternis te overwinnen aan het kruis van Golgotha. God schonk als het ware Zijn hart, Zijn wezen aan de mens om die te verlos­sen, te bevrijden uit het rijk der -duisternis. Juist omdat God alles gaf, en omdat Zijn Zoon in geloof en gehoorzaam­heid alles gaf, is de vertrouwensgarantie van God zo waardevol en niet te evenaren.

Door geloof in het volbrachte werk van Jezus mogen wij delen in dat vertrouwen wat God in ons heeft. Ook als we soms nog falen. En laten we eerlijk zijn: dat gebeurt nog wel eens, ook al doen we het niet met opzet. Het is niet meer ons verlan­gen om te zondigen, om toe te geven aan de infiltratiepogingen van de vijand, maar om de zonde te overwinnen. Paulus schrijft in zijn brief aan de Romeinen: “Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de gena­de toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestor­ven zijn, daarin nog leven?” Dat is onmogelijk, zegt hij, we zijn immers geroepen in ‘nieuwheid des levens’ te wandelen  (vs. 4). Het is Gods vurige verlangen dat het nieuwe leven in Christus, wat in ons is, er helemaal uit gaat komen. Daarvoor is ook vertrouwen van onze kant nodig!

Ons vertrouwen in Hem

Primair is dus Gods vertrouwen in ons, maar dit gaat pas ten volle func­tioneren als ook wij vertrouwen in Hem openbaren! Er behoort een wederzijds vertrouwen te zijn, een wisselwerking. Het is belangrijk dat we daar oog voor krijgen. Want aan ons vertrouwen in Hem behoren we zelf invulling te geven. Het is een taak, een opdracht een dagelijks vertrouwen in Hem te openbaren. Blijft dit vertrouwen in Hem achterwege of staat het op een laag pitje, dan is er iets grondig mis. Dan gaan we een weg die niet Gods weg is, dan brengen we onszelf in moeilijkheden, dan zien we het niet meer zitten en heeft de vorst der duisternis vrij spel in ons leven. U zult misschien geneigd zijn op te merken: Wie wil dat nu; dat wil toch niemand? Vergist u zich niet. Ik zou ze niet graag de kost willen geven die hun vertrouwen in God allang hebben opgezegd. Misschien niet zo bewust als ik het nu formuleer, maar langzamerhand is het vertrouwen weggeëbd. Het begon misschien met een kleine ongehoorzaamheid en het groeide uit tot een volledig God de rug toekeren. En we kennen het spreekwoord als we de duivel een vinger geven, neemt hij de hele hand.

Kleine vossen

Het zijn de kleine vossen, die de wijngaard verderven, lezen we in Hooglied 2 vers 15  (Hoogl. 02:15). Dat woord ken­nen we waarschijnlijk allemaal, maar we vergeten vaak wat er bijs­taat, namelijk: “Vangt ons de vossen, nu onze wijngaarden in bloei staan”. Met andere woorden, we moeten niet toestaan dat de vijand infiltreert, een halt toeroepen aan elke vorm van duisternis die bij ons binnen wil komen. Dat is niet iets krampachtigs of wettisch, waar niets van terecht komt, maar dat is de geestelijke strijd waarbij u en ik betrokken zijn. Hoe kunnen we die geestelijke strijd succesvol voeren? In de eerste plaats door ons bewust te zijn dat onze plaats met Christus is in de hemelse gewesten. Want alleen van daaruit kunnen we geestelijk strijden en overwinnen. Ook dienen we geeste­lijk bewapend te zijn en gebruik te maken van die wapens. En ook ‘vertrouwen’ is zo’n wapen! In elke situatie van het leven mogen we ervaren hoe dit vertrouwen altijd een positieve uitwerking heeft als we het ‘in werking’ stellen. Dat begint met het uitspreken van ons vertrouwen in Hem in het gebed en dat hoeft niet altijd een officieel gebed te zijn. Het kan zom­aar opwellen, we kunnen het in gedachten krijgen op momenten dat we het nodig hebben en dan spre­ken we het uit: ‘Heer, ik vertrouw op u, Heer ik geloof dat U mij helpt, dat U de oplossing aanreikt die ik op dit moment nodig heb’.

Het antwoord komt

En dan komt de oplossing, het ant­woord. Honderd procent zeker. Misschien niet altijd op de wijze waarvan wij denken dat die het beste is. Nee, God weet wat op dit moment het beste voor ons is. Stel dat God ons op dit ogenblik iets zou toevertrouwen waar we nog niet rijp voor zijn… Een kind van zes jaar kun je nog geen dingen toevertrou­wen zoals aan iemand die 26 of 36 is. We kunnen God niet dwingend voorschrijven hoe Hij moet hande­len. Maar wel mogen we zeker weten dat Gods gedachten over ons altijd goed, altijd positief, altijd levenwekkend en blijmakend zijn. Ons vertrouwen uitspreken tot God heeft daarom ook altijd een positieve uitwerking. God bemerkt dan dat wij van Hem houden, dat wij het van Hem verwachten, dat wij te kennen geven in gemeenschap met Hem te willen leven.

David is daarin voor ons een gewel­dig voorbeeld. Lees eens wat hij daarover schrijft in Psalm 40 vers twee tot en met 5.  (Ps. 040:002-005).

Er is nog iets wat ons opvalt in deze, wat je zou kunnen noemen, positie­ve ‘geloofsbelijdenis’ van David. Misschien is het u al opgevallen. In vers 4 zegt hij namelijk: Hij gaf een nieuw lied in de mond, een lofzang aan onze God”. Maar let op wat er nu komt: “Mogen velen het zien en vrezen, en op de Here vertrouwen”. Met andere woorden: Davids ver­trouwen op God zal ook anderen moeten overtuigen, zodat ook zij hun vertrouwen op God gaan stel­len. David was door zijn leven van vertrouwen op God een levend getui­ge van God. Zoals ook wij invulling gaan geven aan ons getuige zijn door een leven van vertrouwen te openbaren. Iemand die vertrouwen heeft in God blijft niet anoniem.

Vertrouwen in onze medemens

We gaan nog een stapje verder. Als God vertrouwen in ons heeft, en wij vertrouwen in Hem, betekent dit dat ons vertrouwen zich ook gaat uits­trekken naar onze medemens! Getuigen van Hem kan vrijblijvend zijn, maar vertrouwen in iemand anders stellen is niet vrijblijvend. Ook al is het soms niet gemakkelijk en worden we soms teleurgesteld. We sluiten ons echter niet af voor de medemens. Integendeel, we hebben juist de opdracht hen ook te winnen voor het Koninkrijk Gods! Waar we ons uiteraard wél voor afsluiten is voor die werken van de medemens die uit de verkeerde bron afkomstig zijn. We wenden ons niet, om de woorden van David te gebruiken, “tot de hovaardigen, noch tot hen die naar leugen afdwa­len”  (vs. 5b).

“Neemt geen deel aan de onvrucht­bare werken der duisternis, maar V ontmaskert ze veeleer”, schrijft Paulus in Efeze 5, vers 11.  (Ef. 05:11). Maar de ménsen die ze doen blijven we lief­hebben, we willen immers niets lie­ver dan dat ook zij bevrijd worden uit het rijk der duisternis en het nieuwe leven in Christus leren ken­nen.

Omgang met ongelovigen

Gods Geest wil ons duidelijk maken hoe en op welke wijze wij om moe­ten gaan met mensen die de Heer nog niet kennen. We hebben er dagelijks mee te maken op ons werk, onze buren, familieleden die onbekeerd zijn, en noem verder maar op.

Ik denk dat er in het verleden -en het komt in bepaalde kringen nog wel voor- wel eens teveel angst is geweest voor omgang met ongelovi­gen. En overdreven ‘angst voor besmetting’ door hen die het evan­gelie zoals wij dat beleven afwijzen, kan juist tot gevolg hebben dat zij op geen enkele wijze nog jaloers worden op ons om ook tot werkelijk geloof te komen. Jezus’ omgang beperkte zich niet tot een bepaalde kring van mensen, tot Zijn discipelen alleen. Integendeel, Hij wist dat Gods liefde bestemd was voor alle mensen. Daarom voer­de hij ook gesprekken met tollena­ren, hoeren en allerlei soorten zond­aren. Dat werd Hem niet door de vrome leidslieden van die tijd in dank afgenomen.

Liefde voor de medemens

De liefde voor onze medemens komt bij een waarachtig christen voort uit “een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof”, schrijft Paulus 1  Timoteus 1 vers 5.  (1 Tim. 01:05). En als ons geweten ons niet veroordeeld, wie zal ons dan beletten om die din­gen te doen die wij in oprechtheid menen te moeten doen? In Hebreeën 13, vers 18.  (Heb. 13:18) lezen wij over het vertrouwen dat wij die een goed geweten hebben, in alle opzich­ten de rechte weg willen gaan. Een echt christen zal er altijd op uit zijn anderen ook op de rechte weg te brengen, ook al wordt hij niet altijd door anderen -dat kunnen ook med­echristenen zijn- begrepen op de wijze waarop hij meent te moeten handelen.

Het doet ons ook denken aan de woorden van Petrus in zijn eerste %^rief als hij schrijft dat wij bereid moeten zijn altijd verantwoording af te leggen van de hoop die in ons is, “doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden” Een Petrus 3, vers 16.  (1 Petr. 03:16).

Levende werkelijkheid

“Welzalig de man  (en de vrouw!), die de Here tot zijn vertrouwen heeft gesteld”. Dat blijft niet verborgen. Dat heeft een positieve uitwerking in ons eigen leven én in de levens van anderen.

Dat was de ervaring van David en zal ook onze ervaring zijn, zodat we evenals David kunnen zeggen: “Talrijk hebt Gij gemaakt, o Here, mijn God, uw wonderen en uw gedachten jegens ons; niets is bij U te vergelijken. Wilde ik ze vermel­den en uitspreken, te talrijk zijn zij om te noemen” Psalm 40, vers 6. (Ps. 040:006). De eindtijdgemeente, waartoe u en ik behoren, zal een gemeente zijn waarin het begrip ‘vertrouwen’ een centrale plaats zal hebben ingeno­men. Niet als een leerstuk of discus­sieonderwerp, niet als een theore­tisch gegeven dat we alleen met ons verstand aanvaarden, maar een levende werkelijkheid, als een levend bewijs dat we de God die wij dienen werkelijk vertrouwen, zoals Hij ons geheel en al vertrouwd. Vertrouwen is de zekerheid, de vaste basis van allen die werkelijk geloven, zodat we temidden van alle omstan­digheden stand kunnen houden en het einddoel zullen bereiken. En dat einddoel gaat ons voor voor- stellings- en bevattingsvermogen verre te boven, het zal zijn boven ons bidden en denken. Hoe het alle­maal precies zal zijn weten we niet, maar één ding is zeker: wij mogen delen in Gods volle heerlijkheid. Nu al is die heerlijkheid in ons, straks zal het de ‘volle heerlijkheid’ zijn. Want welzalig  (werkelijk gelukkig) zijn allen die op de levende God hun vertrouwen hebben gesteld!

 

Moe gevlogen door Truus van Kaam

Wat heerlijk als een vogel te kunnen vliegen, overal te kunnen komen, de zuivere lucht in te ademen, de warmte van de zon te voelen, gedragen te worden door Gods heerlijke schepping.

Maar plotseling word je in je vaart belemmerd, je voelt weerstanden.

De lucht wordt donker en het licht is moeilijk te vinden. Bovendien merkje een stuk moeheid die je niet kunt verklaren.

Dan, in die duisternis, hoor je iemand roepen.

Je kunt het bijna niet verstaan door al dat lawaai en geweld om je heen.

Het roepen houdt aan en plotseling hoor je je naam roepen.

Je voelt je nog verdoofd, pas langzaam dringt het tot je door.

Het voelt als een zonnestraal, als warmte die naar binnen komt, als een bevrijding.

Je grijpt het, houdt het vast; dit laatje nooit meer los.

Zo werkt onze Schepper.

Hij wil Zijn liefde zo diep laten doorwerken in ons hart, zodat elke vezel in ons een aanraking ervaart die we voor geen prijs meer zouden willen missen.

God, hoe groot zijn Uw werken; zeer diep zijn Uw gedachten.

 

Onze aanbidding is in de hemel door Cees Maliepaard

Voorbeeld­functie van de wet Deel  (3)

Een zaak van de menselijke geest en Gods Geest

“U zult zich geen gesneden beelden maken, noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is. U zult zich voor die niet buigen noch hen dienen, want Ik, de Here uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid van de vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onder­houden” Exodus 20, vers 4, tot en met 6. (Ex. 20:04-06).

Het antieke wereldbeeld

Wat in bovenstaande onmiddellijk opvalt, is de historische driedeling: hemel, aarde en wateren onder de aarde. De hemel als een ergens onzichtbare plaats waar God en de engelen wonen, de aarde als een platte ronde schijf  (de wereld van het waarneembare) en de wateren onder de aarde als het verblijf van de anti-goddelijke machten: de Satan en z’n demonen. Het ‘rond der aarde’ uit de Psalmen is die platte ronde schijf en die zou dan drijven op de er onder gesitueerde wateren, ook wel ‘de onderwereld’ genoemd. De aarde stond in dit denken zowel onder invloed van de hemel als van de onderwereld.

In de wet vond de Here God het niet nodig die gedachte te Korrige­ren. Het doet immers aan de heils­boodschap niets af of toe, en ook de wet zou niet anders van inhoud geweest zijn als Mozes over de juiste informatie beschikt had. Wetenschappelijke onjuistheden werden trouwens nooit door God rechtgezet. Volgens Jozua 10, vers 12. (Joz. 10:12) zegt Jozua  (als hij het langer licht wil laten blijven om alle vijanden te kunnen verslaan): “Zon, sta stil te Gibeon en gij, maan, in het dal van Ajalon!” En het gebeurde, het blééf langer licht.

Hier klopt duidelijk iets niet, want de aarde draait om de zon en niet andersom; onze aarde had dus stil moeten staan! Maar Jozua wist als kind van zijn tijd niet beter en de Here God vond het niet nodig dit recht te zetten. Hij verhoorde Jozua niet naar de letter van z’n woorden, maar naar z’n geloof… en dat werkte! De Bijbel is nu eenmaal geen wetenschappelijk boek. Mede daar­om is het nogal dwaas geloofszaken vanuit wereldse kennis te willen beoordelen. Vergeet niet dat het heden ten dage niet verstandig zou zijn, het over de onderwereld te heb­ben als je daar niet het criminele cir­cuit mee bedoelt. We zouden ons bij iedereen belachelijk maken, als we uitgingen van de gedachte dat de aarde als een platte schijf op het water drijft. Net zo onmogelijk had­den Mozes en Jozua zich bij hun tijdgenoten gemaakt als ze door God waren ingelicht over de werkelijke vorm van het heelal. Geen beeldendienst

hoor je de Israëlieten al lachen? Luidkeels denk ik. Ze zouden vast geroepen hebben: Ha ha! De aarde een bal die  (om z’n as draaiend) om de zon cirkelt. Mozes, dat kan je nooit van God gehoord hebben, want dan waren we immers allang van de aarde afgevallen! Waar het God eigenlijk om ging, was daarmee dan uit het zicht verdwenen. Maar nu kwamen z’n woorden over: nie­mand zou een beeld mogen maken van iets waar dan ook vandaan om dat te aanbidden. Zó moet je het begrijpen, want het is nooit door God verboden geweest afbeeldingen of beelden te maken, zelfs niet van iets dat in de hemel is. Denk maar eens aan de serafs op het deksel van de ark van het ver­bond. Het was alleen niet geoorloofd iets of iemand anders dan God te aanbidden en het was niet toege­staan iets te maken met het doel dat te gaan aanbidden. Ook niet al zou men zich God zelf daarmee voor ogen willen stellen, zoals Aaron dat wilde met het gouden kalf in de woestijn.

Trachten God te aanbidden via beel­den, brengt de mens in contact met de boze geesten. Dat was vroeger zo en dat is heden ten dage niet anders. Beelden van heiligen  (niet in de laatste plaats Mariabeelden) geven nooit het gezochte contact met de uitge­beelde figuur, maar altijd met een demon die zich hooguit als de betrokken mens voor zal doen. Onverbloemd satanisme  (zoals dat vandaag de dag in satanskerken bedreven wordt) maakt de mens rechtstreeks een prooi van de duivel. God aanbidden via het zichtbare geeft indirect hetzelfde resultaat. En het werkt ook nü door in de geslach­ten.

Door de geslachten heen

Satan krijgt de kans zijn onheil te bewerken tot in het vierde geslacht van hen die op de weg van het occul­tisme doorgaan. God bemoeit zich niet met de mens die zelf voor de boze kiest, want die is bezig vanuit weerspannigheid. Wie zich vanuit z’n hart aan de verkeerde blijft vast­klampen, is voor God onbereikbaar – want Hij breekt nooit bij een mens in. Het is dus alleen maar dan een uitzichtloze zaak als men in de lijn van de geslachten weerspannig blijft, zonder naar de stem van onze God te willen luisteren. Want Hij bewijst barmhartigheid aan duizenden van hen die Hem liefhebben en zich naar zijn woor­den richten.

Duizenden? Dat kan nogal karig overkomen, want in al die eeuwen zouden dat er toch zeker miljarden moeten zijn! De kanttekening van de NBG-vertaling tekent hierbij aan: ‘Aan duizenden, dat is tot in het dui­zendste geslacht, onafzienbaar ver dus!’

Niet de genade van God, maar de ondermijnende activiteiten van Satan steken schril af bij het totaal­pakket vanuit de hemelse gewesten. Wat stelt het vierde geslacht nu voor tegenover het duizendste! In diezelf­de marge wordt verwezen naar Een Deuteronomium 7 vers 9. (Deut. 07:09), waar inderdaad staat dat de Here God trouw blijft tot in het duizendste geslacht.

En laten we nu niet denken dat Hij uit zit te rekenen wanneer de limiet van duizend geslachten is bereikt, want daar gaat het helemaal niet om. Als het waar is dat de periode van Adam tot nu zo’n 6000 jaar omvat en we een geslacht voor het gemak op 20 jaar zouden stellen, betekent het immers dat we vanaf nu nog 14000 jaar te gaan zouden hebben eer Gods barmhartigheid vanaf het eerste mensenpaar tot een einde zou gekomen zijn. Maar het getal duizend duidt op een volheid in de orde van grootte van oneindig­heid. Daarom staat er in Psalm 117, vers twee. (Ps. 117:002): “Des Heren trouw is tot in eeuwigheid”.

Uit de voorgeslachten

Hoe zit het nu met een naijverige God, die voor de fouten van de vaders de kinderen afstraft? Elders in het woord van God  (in Ezechiël en ook van de hand van Mozes) staat immers dat een ieder op de éigen daden wordt aangesproken Deuteronomium 7, vers 10. (Deut. 07:10).

Wie zit er altijd in de lijn van de geslachten te modderen? Satan immers! Maar dat zal Mozes nog niet ten volle doorgehad hebben, want aan het hof van de farao was hij gewend aan straffende goden. Barmhartigheid kenden die niet, alleen beloning en straf, vooral dat laatste! Hoe barmhartig de God van Israël is, was Mozes nog aan het ontdekken.

Ook aan Mozes kon God zich slechts ten dele bekendmaken, ondanks dat deze van aangezicht tot aangezicht, of wel van mond tot mond tot hem sprak. De middelaar van het Oude Verbond werkte nog in de schaduw van een stelsel van wetten. Pas de middelaar van het Nieuwe Verbond, Christus Jezus, heeft Gods wezen werkelijk geopenbaard. Niemand zal het zich in kunnen denken, dat de Here God tegen iemand van ons zeggen zou: ‘Ik zie het met jou niet zitten, want vier geslachten terug hebben jouw bet-overgrootouders occultisme bedreven; sorry hoor, maar die hebben het voor jouw ver­knald!’

Zo is God niet. Zo hebben we Hem niet leren kennen uit wat Jezus in zijn leven openbaarde van Gods wezen. Anders is het als Satan bezig is via de lijn van de voorgeslachten. Hij wil iemand wel op het verleden vastprikken. Dat doet hij maar al te graag, want dat levert nogal eens successen voor hem op. En daarvoor waarschuwt God via Mozes. Zolang de mens zich opent voor de occulte machten, vaak uit onkunde, is er niet veel onder controle te krij­gen. Het is goed iemand te wijzen op de gevaren vanuit de geestelijke

wereld, maar dan zal hij ook gehol­pen moeten worden bij z’n worste­ling ervan vrij te komen.

Geroepen om vrij te zijn

Een occulte macht verdwijnt nooit uit zichzelf, die zal er uitgezet die­nen te worden. Dat kost strijd. En die strijd zal nooit buiten het slacht­offer om gevoerd kunnen worden. De inzet van de helper kan meestal niet ontbeerd worden, maar een ver­wachtingsvolle opstelling van het ‘lij­dend voorwerp’ is onontbeerlijk. En daarmee wordt deze omgevormd tot een ‘strijdend voorwerp’. Gods liefde en genade zijn bedoeld voor ieder; Hij heeft geen voorkeuren, maar het zal pas daar goed door kunnen wer­ken waar een mens zich ervoor opent.

Afgods- en heiligenbeelden zijn zichtbare attributen die een dank­baar object voor demonische mach­ten vormen. Zulke bruggenhoofden van de Satan zullen dan ook beter weggedaan kunnen worden. Maar ook beelden die de menselijke geest zich in het innerlijk kan vor­men, kunnen onmogelijk in het leven van een zoon Gods gehand­haafd worden. Occulte bindingen in de lijn van de geslachten zijn geluk­kig definitief te verbreken, maar dan zullen alle verbindende draden ook rigoureus doorgekapt moeten wor­den. In de realiteit van het Nieuwe Verbond zal haalbaar zijn wat onder het Oude onmogelijk was. Het plan van God kon nu eenmaal niet tot het beoogde resultaat leiden zonder het volbrachte werk van Jezus Christus. Dat vormt de basis voor Gods gees­telijke troon: de mens Gods, vol van Diens Geest. De wet doelde al op de volheid in Christus, en de Here God ziet er met intens verlangen naar uit.

Delen we dat verlangen? God staat klaar om zijn woord te bevestigen.

Al zijn barmhartigheden mogen ons deel zijn.

Dat werkt tot in het duizendste geslacht… dus ook voor ons; voor een ieder die z’n geestelijke hart, het diepste van zijn wezen, voor God opent. Jezus heeft ons immers van Gods Geest gegeven – wat zal Satan ons dan nog kunnen maken? Niets toch zeker! De Here God woont in ons geestelijke hart, en dat is voor Hem een keuze voor altijd. Hij zal daar nooit op terugkomen; de mens die Hem toebehoort is zijn tempel voor altijd.

Geen enkele vorm van beeldendienst meer? Ja toch wel! Maar dan gaat het over een door God zelf geprojecteerd beeld in ons innerlijk. We zullen niet langer indrukken van de boze in ons leven opgelegd krijgen, maar  (in de Christus ingevoegd zijnde) mag ieder van ons door Gods genade voor altijd Zijn beeltenis dragen!

 

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven  door Gert-Jan Doornink

“Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan alle tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels des hemels in zijn takken kunnen nestelen”  (Jezus in Matteüs, 13, vers 31 en 32. (Matt. 13:31-32).

Twee soorten christenen?

In allerlei bladen lezen we nog al eens over ‘Messiasbelijdende Joden’, waarbij de indruk wordt gewekt dat deze Joden, die tot geloof in Christus gekomen zijn, een aparte categorie christenen vormen. Bij de uitdrukking ‘Messiasbelijdende Joden’ valt de nadruk op de aardse identiteit. Het Nieuwe Verbond legt echter het accent op het hemelse burgerschap Filip en zijn 3 vers 20. (Filip. 03:20) en op het hemelse Jeruzalem, dat onze moe­der is Galaten 4, vers 26. (Gal. 04:26). Daarin is plaats voor elke Jood en elke Griek  (heiden) die in Jezus Christus gelooft. De tussenmuur die scheiding maak­te tussen Joden en heidenen is in het lichaam van Christus weggebro­ken. Beide hebben nu in één Geest de toegang tot de Vader Efeze, twee vers 14 tot en met 18. (Ef. 02:14-18).

Waarom richten sommigen deze ’tussenmuur’ weer op door naast de eretitel ‘christenen’ andere benamin­gen te hanteren, die zouden wijzen op een aparte positie? Alle beloften zijn slechts ‘ja en amen’ in Christus Twee Korinthe, een vers 20. (2 Kor. 01:20). De wortel is Jezus Christus zelf en niet een volk dat niet in Hem gelooft! Het tegenwoor­dige Jeruzalem is met zijn kinderen in slavernij en staat op één lijn  (!) met de berg Sinaï in Arabië  (Hagar, Ismaël; Galaten 4, vers 25. (Gal. 04:25).

We verheugen ons echter -net als de engelen- enorm als een Jood zich bekeert en gaat geloven in onze Here Jezus Handelingen 20, vers. 21. (Hand. 20:21), evenals het heerlijk is dat er ook Arabieren en Palestijnen zijn  (en komen!) die Jezus Christus aannemen als hun Heer!

Er bestaat momenteel een ‘Israël- virus’ dat hardnekkig is en geba­seerd op het aardse Heilige Land  (de hoofdletters zijn misleidend!). De christen uit Jood en heiden Romeinen 9, vers 24. (Rom. 09:24) concentreert zich op de dingen die boven zijn, waar Christus is Kolossenzen 3 vers een. (Kol. 03:01). Zijn plaats is in de hemelse gewesten, waar hij mag strijden en overwinnen Efeze 2 vers 6. En Efeze 6, vers 12. (Ef. 02:06; Ef. 06:12). De ware Israëliet is een strijder Gods tegen de boze geesten! En van­zelfsprekend heeft de christen ook liefde voor elke natuurlijke Israëliet!

De basis van onze eigenwaarde

De Amerikaanse psycholoog Roy Baumeister was onlangs korte tijd in Nederland, op uitnodiging van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Hendrik Spiering schenkt er in een artikel in NRC- Handelsblad uitgebreid aandacht aan. Al doet de kop ‘Eigenwaarde is nutteloos’ wel enigszins misleidend aan, tenzij men leest hoe Baumeister dat bedoelt. Hij zegt namelijk dat eigenwaarde het beste wapen is tegen angsten. En dat het een goed gevoel geeft, maar dat het in combinatie met geringe zelfcon­trole gemakkelijk leiden kan tot agressie.In een uitvoerig artikel in Psychological Review ligt hij dit toe. Eén van zijn belangrijkste ‘ontdek­kingen’ is dat niet de mensen met een lage eigenwaarde, maar juist mensen met een sterk gevoel van eigenwaarde het meest geneigd zijn tot geweld. Het hele idee dat bijvoor­beeld leden van jeugdbendes een zwak zelfbeeld zouden hebben is onzin, aldus Baumeister. Eigenlijk is het heel simpel: mensen met een te hoog gevoel voor eigen­waarde voelen zich eerder bedreigd door de woorden of de houding van anderen. Mensen die toch een lage dunk van zichzelf hebben, durven niet eens geweld te gebruiken.

Agressie is een methode om de hoge dunk die iemand van zichzelf heeft te handhaven, om de bedrei­ging van het zelfbeeld niet onder ogen te hoeven zien, is de mening van Baumeister.

Angst voor uitsluiting

Uitgangspunt van Baumeister is dat het gevoel bij een groep te horen een van de belangrijkste strevens is van de mens. De meeste menselijke angsten kunnen worden terugge­bracht tot de angst voor uitsluiting. Bijvoorbeeld de hinder die angst, in de vorm van zenuwachtigheid of erger, oplevert tijdens optredens of andere concentratie-eisende bezighe­den.

Angst is een interruptie-mechanis- me dat dwingt tot het in ogen­schouw nemen van actuele bedrei­gingen. Het menselijk gevoel van eigenwaarde is een belangrijk wapen tegen die angst. Verlaging van het gevoel van eigenwaarde is een uiter­mate pijnlijk psychisch proces.

Gevoel van eigenwaarde komt neer op de wetenschap aantrekkelijk te ^ zijn voor andere mensen. De facto­ren die eigenwaarde beïnvloeden, zijn precies dezelfde als die waar­mee groepen mensen beoordelen: fysieke aantrekkelijkheid, bijzondere vermogens, vriendelijkheid en mora­liteit  (het zich houden aan de regels van de groep).

Als mensen een ‘laag’ gevoel van eigenwaarde hebben, betekent dat overigens niet dat ze een negatief zelfbeeld hebben. Ze hebben name­lijk vooral gebrek aan positieve opvattingen over zichzelf, ze hebben geen negatieve opvattingen. Verder kunnen ze hun eigen vermogens en aantrekkelijkheid veel realistischer . inschatten dan mensen met een hoog gevoel voor eigenwaarde, aldus Baumeister.

Eigenwaarde en meerwaarde

De opvattingen van Baumeister zou­den ongetwijfeld sterk aan waarde winnen, wanneer ze hun basis zou­den vinden in een positief geloofsle­ven, gebaseerd op een persoonlijk geloof in Christus. Alleen wanneer het nieuwe leven van Christus in ons is, gaan we de werkelijke waarde van ons leven ontdekken. Ieder mens is immers geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. We zijn daarom in de ogen van God bijzon­der waardevol. We horen bij Hem en zijn Zijn eigendom. Onze ‘eigen­waarde’ is daarom bijzonder groot. Maar wat is eigenlijk eigenwaarde? Eigenwaarde is hetgeen men als per­soonlijkheid waard is, maar ook wat men aan zichzelf verplicht is. Alleen wanneer men als kind van God de weg van geloof en gehoorzaamheid bewandelt, gaat deze eigenwaarde helemaal tevoorschijn komen. Dan staan we op positieve wijze in het leven, kunnen de moeilijkheden en problemen, waar we ook mee te maken hebben aan, want onze eigenwaarde ontleent zijn werkelijke waarde aan ons geloof in Christus.

Er ontstaat meerwaarde in ons leven. Meerwaarde waar al het nega­tieve wat de vijand in ons leven heeft gebracht, of probeert aan te brengen, voor moet wijken.

Geen collectieve schuld

In Uitdaging van juli/augustus lezen we op dezelfde bladzijde over de verzoeningsmars voor wat de kruisvaar­ders destijds aan leed aanrichtten én over de Kollectieve schuldbelijdenis 26 november a.s. in de Domkerk te Utrecht, op initiatief van Otto de Bruijne. Daarin moeten christenen

aan de vooravond van het millenni­um schuld belijden voor wat het Nederlandse volk in de afgelopen eeuwen allemaal verkeerd heeft gedaan.

Van beide manifestaties begrijpen we de goede bedoelingen, dat stellen we voorop. We mogen ons evenwel afvragen of het steken van deze energie in de zonden van het voor­geslacht wel geestelijk verantwoord is. De Bijbel geeft onomwonden aan dat ieder persoonlijk verantwoorde­lijk is voor zijn éigen zonden. Er bestaat geen collectieve schuld, ook geen zogenaamde erfschuld. Ezechiël 18 is hier glashelder over: “De ziel die zondigt, die zal sterven. Een zoon zal niet mede de onge­rechtigheid van de vader dragen, en een vader niet mede de ongerechtig­heid van de zoon dragen. De gerech­tigheid van de rechtvaardige zal alléén rusten op hemzelf en de god­deloosheid van de goddeloze zal alléén rusten op hemzelf”  (vs. 4 en vs. 20).

Dit ‘schuldbelijden in het groot’ gebeurt ongetwijfeld vanuit een oprechte, integere instelling, maar in het licht van het bovengenoemde Schriftgedeelte mist het elk bijbels fundament.

Persoonlijke verootmoediging is – waar nodig- heilzaam. Massale spijt­betuiging voor iets waar je zelf geen deel in had, is niet Gods bedoeling in het licht van het vermelde bijbel­woord. Daarom kunnen we onze geestelijke energie beter anders aan­wenden. Jazeker, óók in bidstonden!

 

Korte gedachten door diverse auteurs

Oud en nieuw testament door Leonhard Ragaz

Het Oude Testament is van het geweldige gevoel van Gods almacht en heiligheid vervuld, het stelt de onmacht van het schepsel voor God op de vooorgrond. Het laat God vooral als de Heer zien; dat is zijn onver­gankelijke grootheid. Het Nieuwe Testament echter laat God als de Vader zien. Het richt de voor God neergebogen mens tot de vrijheid van Gods zonen op. Het geeft de mens zelf het stuur in de hand. Daarmee hangt samen, dat het sterker het komende Koninkrijk Gods predikt. Het stelt de wording der wereld meer op de voorgrond, het vergaan van de oude en het aanbreken van de nieuwe aeon; en daarmee ook meer de overwinning.

De garven door Truus van Kaam

Ongelooflijk hoeveel halmen er in een korenschoof gaan, zoals je dat vroeger wel op het veld zag. In Jesaja 27, vers 12. (Jes. 27:12) lezen we dat de halmen één voor één verzameld worden. Dit beeld zegt ons dat God ons ieder heel persoon­lijk op het oog heeft. Onze God heeft een groot en ruim hart, iedereen kan er in. Met ons verstand niet te vatten, maar wel te verstaan in ons hart.  

Gods koninkrijk door Gert Jan Doornink

Het Koninkrijk Gods is de positieve belevingswereld van alles wat met ons geloof in Christus en de levende God te maken heeft. Het is niet iets wat vaag of mysterieus is, wat er de ene keer wel en de andere keer niet is. En al zijn we ons dat niet elk moment bewust, we hebben de zekerheid dat het kontinu aanwezig is.  

Levend water door Truus van Kaam

In het Koninkrijk van God vinden we geen muren, er is enkel leven en overvloed voor elk die honger en dorst heeft naar de gerechtigheid. Ons leven zal er door veranderen als we drinken van dat levende water; van binnen zal het ons reinigen van alle ongerechtigheid en naar buiten zal het werken als een fontein des levens. Dit zal niet ophouden zolang wij Hem persoonblijk zoeken en ontmoeten. God zegt immers: Ik raad u, Mijn oog is op u Psalm 32, vers 8b. (Ps. 032:008b).

 

De tweeëenheid in het huwelijk door Peter Annotee

“Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn” Genesis, 2 vers 24. (Gen. 02:24).

Tussen de trouwkaartjes die ik ooit heb ontvangen zit er één waarop twee kinderen, hand in hand door het gras lopen. Hun horizon reikt niet verder dan de lente-wei waar ze doorheen lopen. Wat je nog het meest opvalt in zo’n beeld is de kinderlijke onschuld midden in een wereld die even onschuldig lijkt, zonder het ook wer­kelijk te zijn.

Het enige wat die kinderen schijnen te weten is dat ze samen zijn. Dat het gras zal verdorren en de bloemen zul­len afvallen zien ze niet. De kilte en de honger die even gewoon zijn in de vrije natuur als de warmte en de overvloed komen niet in ze op. Ze denken alleen aan zichzelf en aan elkaar. In het deKor ontbreekt ook elke richting­wijzer. Waar het paar naar toe gaat is nergens uit op te maken. Ze zien het wel. Het is recht in hun ogen maar wat het brengen zal weten ze niet. Het enige zichtbare houvast dat ze hebben is de hand van de ander.

Van droom naar werkelijkheid

Als kind denk en droom je over vol­wassen worden. Dan zie je jezelf bijvoorbeeld als een Tarzan door het oerwoud zweven. Dat je ook kans hebt om in de bek van een krokodil te eindigen in plaats van in de armen van het klasgenootje dat je de rol van de tegenspeelster in je droom had toebedeeld bedenk je niet. Daarom schrik je hevig als je je eigen ouders hoort ruzie zoeken. En prompt neem je jezelf voor om nooit te trouwen.

Wanneer je langzamerhand volwas­sen wordt ga je met gemengde gevoelens op zoek naar een partner. Je zoekt naar iemand die je kunt aanhangen en met wie je één vlees wil zijn. Als je iemand gevonden hebt, komt het moment waarop je de beslissing moet nemen of je met de ander wil gaan samenleven. Als die beslissing positief uitvalt ga je een levenslange verbintenis aan. Ook als je dat niet aan het begin for­meel vastlegt. Wie ongehuwd gaat samenwonen neemt namelijk dezelfde verantwoordelijkheid als degene die trouwt. Ook al denkt het paar dat het anders is. De kern van het huwelijk is dat de relatie die je met je man of je vrouw opbouwt exclusief is en altijd de hoogste prioriteit heeft; je kunt maar één zo’n relatie tegelijk hebben en je huwelijksrelatie is belangrijker dan alle overige relaties die je met men­sen aangaat.

Al je andere relaties zul je onderge­schikt moeten maken aan de relatie met de partner. De band met je ouders verschuift naar een lagere plaats. Ook de relatie met je broe­ders en zusters in de gemeente kan nooit voor de relatie met je vrouw of man gaan. Tenslotte zal ook de rela­tie met je kinderen altijd ondergeschikt blijven aan je huwelijk.

De belangrijkste relatie

De enige relatie die boven je huwe­lijk uitgaat is je levende, persoonlij­ke relatie met de Heer. Alleen de band met Hem is belangrijker dan de verbintenis met je huwelijkspart­ner. Daarom zal geen enkel kind van God een huwelijk aangaan dat de relatie met de Vader in de weg staat. Als je keuze voor Jezus je hele leven bepaalt kun je dat leven alleen delen met iemand die dezelfde keuze maken wil.

De prijs die mensen betalen als ze kiezen voor elkaar is hoog, en meestal hoger dan ze denken als ze elkaar het ja-woord geven. De hand van je levenspartner is een anker dat je vasthoudt en dus ook beperkt in je mogelijkheden. De tijd die je met elkaar deelt en de aandacht die je elkaar geeft kun je niet aan anderen besteden. De beslissing om een andere baan, een andere woonplaats of nieuwe vrienden te kiezen kun je niet meer alleen nemen. En de hoop dat de ander je in de belangrijkste dingen je zin wel zal geven, is geluk­kig tevergeefs.

Behalve de mening van je man of vrouw, krijg je ook alle problemen van hem of haar op je bord, met de verplichting om ervan te eten. Daarmee bedoel ik niet dat je alles moet slikken en nog minder dat je alles goed moet vinden. Maar wel zul je in het leven van je partner mee moeten vechten tegen alle demonen waar de ander mee te wor­stelen heeft.

Het lijkt alsof er voldoende redenen zijn om er maar helemaal niet aan te beginnen. Maar hoewel het aantal alleenstaanden sterk toeneemt kie­zen toch de meeste mensen voor een partner.

Wel is het gewoonte geworden om het maken van een definitieve keuze uit te stellen. Het uitstel bestaat er in dat de meeste paren er voor kiezen om eerst samen te gaan wonen. Daarmee hopen ze, mochten er grote problemen komen, hun relatie snel en gemakkelijk te kunnen beëindigen.

Daarin vergissen ze zich. Want op het moment dat ze samen gaan leven verbinden ze zich levenslang aan elkaar. Ook al nemen ze niet ten overstaan van mensen verantwoor­delijkheid voor elkaar. Voor God is hun relatie rechtsgeldig. En Hij houdt ze aan de keus die ze gemaakt hebben.

Wie voor God kiest, zal de keus voor een partner nooit buiten Hem om willen maken. Wie zich als kind van God ingevoegd heeft in een gemeen­te zal ook nooit willen trouwen bui­ten die gemeente om. Daarom zal een wedergeboren christen kiezen voor een inzegening van zijn of haar huwelijk om daarmee een getuige­nis af te leggen voor iedereen die het horen wil.

Meer dan een ritueel

Een huwelijk laten inzegenen is meer dan een feestelijk ritueel om je huwelijk mee te beginnen. Het is ook meer dan God om een zegen over je huwelijk vragen. Het is je huwelijk verbinden aan de gemeente die het inzegent. En wel omdat de inzegenende gemeente medeverant­woordelijkheid neemt voor je huwe­lijk. De gemeente belooft om het echtpaar alle mogelijke geestelijke steun te geven om hun relatie op te bouwen.

Uiteraard kan die gemeente dat alleen beloven aan echtparen die deel zijn van de gemeente of dat wil­len worden. Daarom kan een huwe­lijk ook het beste ingezegend wor­den door de gemeente waar het echt­paar zich in wil voegen. De belangrijkste vraag bij het nemen van de verantwoordelijkheid van je man of vrouw is of je op God durft te vertrouwen. Dat je problemen zult krijgen staat vast. Maar hoe vast staat het voor je dat je bij de Heer met je huwelijksproblemen terecht kunt? En hoe veel durf je toe te ver­trouwen aan de broeders en zusters die, door hun aanwezigheid bij de inzegening van je huwelijk, je hun steun beloofd hebben? Iemand vragen of kiezen voor het huwelijk vereist moed. De volle ver­antwoordelijkheid voor de ander op je nemen op een manier waar ieder­een getuige van kan zijn is ook niet de makkelijkste weg. Maar het is wel de weg die God ons wijst.

Een nieuw begin

Het resultaat van zo’n keuze is een relatie die kinderen van God dichter bij elkaar en dichter bij Hem brengt. Er is in dit verband een Joods gezeg­de: Een man wordt tweemaal gebo­ren: éénmaal uit zijn moeder en éénmaal uit zijn vrouw. Je kunt inderdaad zeggen dat je door je huwelijk, bij wijze van spreken, aan een nieuw leven begint. Vanaf het begin gaat je relatie met je man of je vrouw je eigen ‘ik’ veranderen. Er is geen beter beeld denkbaar van wat je relatie met God voor je bete­kent dan dat. Want wat zou je keuze voor de Heer zijn als het niet van kindschap tot zoonschap zou leiden? Zo biedt het huwelijk ons inzicht in de betekenis van de gedachten en de gevoelens van onze God. Het is heel opmerkelijk dat Jezus, als Hij het huwelijk omschrijft, het citaat uit Genesis gebruikt. Zou er niet meer gezegd moeten worden dan dat echtgenoten tot “één vlees” zullen zijn? Is het niet in de eerste plaats een geestelijke zaak? Begint het huwelijk niet in het Koninkrijk der hemelen?

Het antwoord moet zijn dat ieder huwelijk in eerste instantie een aard­se zaak is. Een huwelijk wordt beze­geld met geslachtsgemeenschap en de keuze om eikaars leven op aarde te delen. En ook voor het Woord van God begint het daarmee, want ons lichaam is, zolang wij leven, even­goed een onderdeel van het Koninkrijk der hemelen, als onze ziel en onze geest. De opdracht om kinderen te ontvangen en op te voe­den is een geestelijke opdracht die we alleen op aarde kunnen uitvoe­ren.

Door het proces van leven en zor­gen, met elkaar, groeit de liefde. Want een huwelijk begint niet met liefde, maar met het besluit om lief te hebben. Het wordt gedragen door Gods liefde voor ons. Het wordt gevoed door onze relatie met Hem. En het eindigt met liefde die ook zonder het lichaam, en zonder het huwelijk, eeuwig kan voort­bestaan.

 

De geestelijke eindstrijd door Wim te Dorsthorst

Het herstel van de gemeente Deel 12  (slot)

Er is een gigantische strijd ontbrand in de geestelijke wereld, wat in de eindtijd z’n hoogtepunt zal bereiken. De put van de afgrond is geopend en horden boze geesten overspoelen de aarde Openbaren 9 vers twee. (Openb. 09:02). Er is een enor­me haat van de Satan tegen het waarachtige volk van God. Het volk dat breekt met alle ongerechtigheid en uit het babelse wegtrekt. Het volk dat staat op het bijbelse fundament en zich uitstrekt naar de geestelijke volwassenheid in Christus; aan het beeld van de Zoon van God, Jezus Christus, gelijkvormig. Door alle eeuwen heen zijn velen gedood om het Woord van God en het getuigenis dat ze hadden Openbaring 6, vers 9. (Openb. 06:09).

Ook nu hoe horen we van vervolgin­gen, martelingen en het doden van christenen. Het getal der martelaren wordt volgemaakt; gelovigen die hun leven niet liefhebben tot in de dood Openbaring 6, vers 11 en Openbaring 12, vers 11. (Openb. 06:11 en Openb. 12:11).

Oordeel en verdrukking

Het laatste der dagen is ook de tijd van oordeel en verdrukking voor het volk van God.

De waarachtige gelovigen zullen alle  (geestelijke) zeilen bij moeten zetten in deze tijd om niet meegezogen te worden met een steeds goddelozer wordend wereldstelsel. Door de genade en de kracht van de heilige Geest zal het echter mogelijk zijn staande te blijven. De grote wereld­kerken doen alle moeite om zich steeds maar aan te passen aan de anti-christelijke trends, om nog maar mensen binnen de muren te houden.

Theologen van naam loochenen de meest fundamentele waarheden over God, Jezus Christus en het christelijk geloof.

“God heeft geen Zoon”! wordt door veel christenen net zo hard geroepen als door Moslims. Geen Zoon, dan dus ook geen verzoening! Trouwens waarvoor verzoening? Wij zijn toch als mens helemaal goed? hoort men dan.

De betrouwbaarheid van de Bijbel wordt steeds openlijker in twijfel getrokken.

Dit beukt allemaal tegen de gemeen­te van Jezus Christus aan, waar juist gezocht wordt naar een verdergaan­de openbaring van de heilige Geest en een diepere reiniging en heili­ging door het Woord der waarheid.

De valse eenheid

De grote hoer, die we in Openbaring 17 vers een tot en met 5. (Openb. 17:01-05) beschreven zien, gebruikt vroomklinkende woorden en argumenten om te komen tot een soort-eenheid van alle mogelijke godsdiensten en religies. In haar beker kan alles gemengd worden, want die is vol van de gru­welen en de onreinheden van haar hoererij  (vs. 4).

Dat is niet de eenheid waar de Heer Jezus om bidt in het Hogepriesterlijke gebed Johannes 17, vers 20 tot en met 23. (Joh. 17:20-23).

Juist ook in gemeenten met Geestvervulde mensen wil deze geest van tolerantie slachtoffers maken. Er wordt dan gezegd: Het zijn toch allemaal lieve kinderen Gods?

En de alverzoenings-gedachte die zegt: Als God liefde is, dan zal er niemand verloren gaan. Wat maakt het dan allemaal nog uit? Inplaats van de roeping en verkie­zing vast te maken, verwerpt men dit als zou het hoogmoed en liefdeloosheid zijn ten opzichte van ande­ren.

Hoe schokkend is het wat Johannes ziet. Hij schrijft in vers 6: “En ik zag de vrouw dronken van het bloed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, Toen ik haar zag, met grote verba­zing”.  (We moeten hierbij niet den­ken aan een lichamelijke dood!) Johannes heeft gezien wat juist ook in onze tijd z’n vervulling gaat vin­den. Velen laten zich misleiden en wijken van de ene ware weg af en zwichten voor de verleidingen van de grote hoer. Zo wordt de hoer dronken van het bloed  (het leven) der heiligen.

Verleiding en misleiding

Als je het leest in Openbaring 17, vers 4. (Openb. 17:04) dan is de grote hoer gekleed en versierd als was het allemaal god­delijke heerlijkheid. Vandaar dat de Misleiding en verleiding zo intens is voor het volk van God. Het lijkt alle­maal zo mooi, zo liefdevol, zo goed en echt!

Eén van de trucs is om gelovigen te verblinden voor de strijd in de hemelse gewesten. De geestelijke wapenrusting wordt dan in de kast gezet. ‘Niet altijd over machten bezig zijn’, zegt men dan. De Heer Jezus heeft ons toch wel duidelijk laten zien dat in alle ontwrichting en noden van mensen de machten van Satan werken. Het bekende woord van Petrus in Handelingen 10, vers. 38. (Hand. 10:38) zegt van Jezus van Nazareth: “Hoe God Hem met de heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezen­de allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem”. Als de gelovige zijn eigen hof niet meer bewaakt, wordt hij een prooi van de misleidingen van boze gees­ten.

Een andere tactiek is om de aan­dacht van de rechte prediking en goed bijbels onderricht af te buigen naar diensten die zielestrelend moe­ten zijn voor de aanwezigen. Steeds moet er naar iets nieuws gezocht worden om de samenkomsten tot een soort religieus vermaak te laten zijn voor het volk.

Wat wordt er tegenwoordig niet alle­maal vanaf het podium geïntrodu­ceerd wat wel een schijn van vroom­heid heeft, maar veel meer tot ver­heerlijking is van bepaalde leiders en het volk misleidt. Arme herders en arme schapen!

De werking van de grote hoer achter al het babelse vertoon wordt vaak maar slecht onderkent.

Bedrieglijke arbeiders

De Heer Jezus zelf, en verder ook het hele Nieuwe Testament, waar­schuwt voor valse Christussen, apos­telen, profeten en leraren, die altijd de gelovigen op dwaalwegen willen leiden. In de rede over de laatste dingen in Matthéüs 24, Marcus 13 en Lucas 21 zegt de Heer dat vele valse profeten op zullen staan en dat vele uitverkorenen verleid zullen worden.

Hij spreekt van grote tekenen en wonderen die gedaan zullen worden om de uitverkorenen te verblinden en achter zich aan te trekken. Er zal geroepen worden: “Zie hier is het of daar is het”, maar de Heer zegt: “gaat er niet heen en loopt er niet achter aan” Lucas 17, vers 23. (Luc. 17:23). Wat herkenbaar is dit toch allemaal in deze tijd!

Juist als de bedieningen weer her­steld worden in de gemeente, komt de duivel met zijn dienstknechten. Ze komen dan als engelen des lichts, zegt Paulus, maar het zijn bedrieglijke arbeiders en dienaren van de duivel Twee Korinthe 11, vers 13 tot en met 15. (2 Kor. 11:13-15). De Heer Jezus spreekt van: “roofgierige wolven in schapevacht Mattheüs 7, vers 15. (Matt. 07:15). Waarom laten toch zoveel gelovigen toe dat ze door leiders gemanipu­leerd en misleid worden? Anderen worden beïnvloed door de schier eindeloze informatiestroom. Boeken, tijdschriften, audio- en video banden, artikelen, nieuwsbrie­ven, radio en tv-uitzendingen, inter­net, enz. Men kan gestrest raken als je denkt alles bij te moeten houden,

maar van de meest kostbare infor­matiebron -de Bijbel- word je afge­houden.

Wij hebben in de verschillende arti­kelen duidelijk gezien hoe belangrijk de gemeente van Jezus Christus is, wil de gelovige bescherming en geestelijke vorming genieten om tot geestelijke volwassenheid te komen. Verschijnt er dan lectuur waarin iemand beweert dat deelhebben aan een plaatselijke gemeente niet belangrijk is, dan verdwijnen gelovi­gen zomaar onder het mom van: ‘wij behoren toch bij de wereldwijde universele gemeente’! Zo worden vele gelovigen zwervers, schapen die geen beschutting, bescherming en leiding ontvangen en een prooi wor­den van het wild gedierte. Wat is het juist nu in onze tijd nodig dat er goede, vaste geestelijke leiding is in de gemeente, met een heldere visie en boodschap op het plan van God; dat de bedieningen en de gaven van de heilige Geest weer naar Gods orde gaan functioneren.

Volharden tot het einde

Zijn we dan niet met een hopeloze zaak bezig? Neen en nog eens neen! God heeft zijn Koning gesteld over Sion, Zijn heilige berg, leert Psalm, 2 vers 6. (Ps. 002:006). De Heer en Koning van de gemeente is Jezus Christus, de Zoon van God.

Hij is gezeten aan de rech­terhand Gods, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. God heeft alles onder Zijn voeten gesteld Everse, een vers 20 tot en met 22. En Matteüs, 28, vers 18. (Ef. 01:20-22 en Matt. 28:18).

Hij is het Hoofd van alle overheid en macht Kolossenzen, 2 vers 10. (Kol. 02:10).

En vanuit Zijn verheven positie zal Hij alles tot volheid brengen Efeze 4, vers 10. (Ef. 04:10). Hij zal zijn gemeente bouwen en tot volwassenheid leiden. Wie in Hem blijft heeft niets te vre­zen. Waar het op aan komt is de waarheid onverkort lief te blijven hebben en daarin ook te wandelen en te leven, dwars tegen alle verlei­ding en misleiding van de vijand in  (zie 2, Thessalonicenzen, 2 vers 10. (2 Thess. 02:10). En dit niet voor een poosje, maar volhardend tot het einde toe. De Heer Jezus roept ons op om daarbij waakzaam te blijven, ook als Zijn komst langer duurt dan gedacht wordt. Marcus 13, vers 32 tot en met 37. (Mark. 13:32-37). Hij zegt: “Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden” Maar de heer is 24 vers 13. (Matt. 24:13).

En als alle bewoners van de aarde het beest achterna lopen en aanbid­den, behalve hen van wie de namen staan opgetekend in het Boek des Levens van het Lam, dan zegt Openbaring 13, vers 10 zee. (Openb. 13:10c): “Hier blijkt de volharding en het geloof der heili­gen”.

De Heer leidt Zijn volk door deze verdrukking heen naar de overwin­ning. De geweldige belofte Gods die wij hier bij hebben is: “Gij hebt geen bovenmenselijke verzoeking te door­staan. En God is getrouw, die niet zal gedogen, dat gij boven vermogen verzocht wordt, want Hij zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij ertegen bestand zijt” 1 Korinthe, 10 vers 13. (1 Kor. 10:13).

Het geheimenis Gods voltooid

Er is nog veel te schrijven wat de gemeente van Jezus Christus betref, en er zal ook nog veel geschreven worden, voor de grote dag aanbreekt dat de zevende bazuin zal klinken en de Heer terug zal komen. Dat zal een ongekende nieuwe tijd inluiden voor de ganse zuchtende schepping. De gemeente, wat het geheimenis Gods genoemd wordt, is dan vol­tooid zegt Openbaar in 10 vers 7. (Openb. 10:07. De volmaakte, heilige en onberispe­lijke gemeente zal er dus komen naar Gods beloften! In Openbaring 14 vers een tot en met 5. (Openb. 14:01-05) wordt deze vol­maakte en verheerlijkte gemeente getoond aan Johannes en als volgt beschreven: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wate­ren en als de stem van zware don­der. En de stem, die ik hoorde, was als van citerspelers, spelende op hun citers; en zij zongen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de hon­derdvierenveertigduizend, de losge- kochten van de aarde. Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen heb­ben bevlekt, want zij zijn maagde­lijk. Dezen zijn het, die het Lam vol­gen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eer­stelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk”. Amen

 

Einddoel of doelstelling door Gert-Jan Doornink

“Hem hebt gij lief, zonder Hem gezien te hebben; in Hem gelooft gij, zonder Hem thans te zien, en gij ver­heugt u met een onuitsprekelijke vreugde, daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zielen” 1 Petrus, een vers 8 en 9. (1 Petr. 01:08-09).

In dit artikel willen we het speciaal hebben over dat ‘einddoel des geloofs’. Wat is dat eigenlijk? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Het heeft me de laatste tijd nogal bezig­gehouden, vooral ook door het feit dat een kind van God voortdurend onderhevig is aan de vernieuwing van zijn gedachtenwereld.

Geestelijke groei

Dat heeft alles te maken met geeste­lijke groei. Zonder geestelijke groei zou ons geloofsleven maar een dode aangelegenheid zijn, maar dat is zeer zeker niet Gods bedoeling. De vorst der duisternis heeft niets liever dan dat er bij een kind van God sprake is van ‘de dood in de pot’, terwijl het Gods verlangen is dat we vanuit een levende relatie met Hem, sprankelend, fris en blij­moedig voor de dag komen. Paulus schrijft dat wij veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, die Geest is 2 Korinthe 3, vers 18. (2 Kor. 03:18). Hij brengt dit in verband met het “weer­spiegelen van de heerlijkheid des Heren”, dus met ons getuige zijn in deze wereld.

Zien anderen Christus in ons? Bemerken zij dat wij nieuwe schep­pingen zijn? Daar gaat het om, dat is de grote opdracht voor de nieuw­testamentische gemeente. En dat brengen alle apostelen op duidelijke wijze onder woorden. Zo ook Petrus, in wat dan genoemd wordt zijn ‘eerste algemene zend­brief’ van. Oorspronkelijk gericht, zoals vers 1 vermeld, “aan de vreem­delingen, die in de verstrooiing zijn”.

Wij kunnen ons dat misschien wat moeilijk voorstellen, omdat we alle­maal onderdak hebben gevonden bij een gemeente. Behalve een enkeling in een groot land. Ik krijg wel eens, door de uitgave van Levend Geloof, brieven van lezers uit Australië of Canada, die vanwege de grote afstand maar moeilijk in een gemeente kunnen functioneren. Hoe het ook zij, de bemoedigingen en raadgevingen die de apostelen hier geven, blijven leerzaam, ook voor ons christenen die 20 eeuwen later leven.

Petrus maakt in vers 8 dat we er spe­ciaal uitgelicht hebben, eerst een paar algemene opmerkingen door te schrijven: ‘Jullie hebben de Here Jezus lief en jullie geloven in Hem, zonder Hem gezien te hebben of te zien!’ Moet dat nu wel zo noodzake­lijk vermeld worden, kun je je afvra­gen. Dat is toch vanzelfsprekend.

De basis van ons denken

Toch was en is het zeer belangrijk dat wij daarvan steeds weer door­drongen worden, dat daarvoor een geloofsleven noodzakelijk is. Jezus is niet meer als persoon lichamelijk in deze wereld. Daarom is de basis van ons denken, doen en handelen: ons geloof.

Zonder geloof is het immers onmo­gelijk God welgevallig te zijn, zegt

Hebreeën 11, vers 11. (Heb. 11:11), waar dan nog bij vermeld wordt: “Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken”. Even tevoren, in vers 1, wordt al een definitie gegeven van wat geloof is met de woorden: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”.

Voor de ongelovigen is het dwaas­heid dat wij geloven, maar voor ons die door Gods Geest, verlicht en ver­nieuwd zijn in ons denken, is dat nu juist de spil, de kern waar alles om draait.

Daarom is het geheim van een waar­achtig kind van God ook zijn of haar geloofsleven. Een geloofsleven dat functioneert, dat ‘in werking’ is, want zoals het lichaam zonder geest dood is, is ook het geloof zonder werken dood, zegt Jakobus.

Onuitsprekelijk blij

Een tweede constatering, waar Petrus de gelovigen nog eens op attent maakt, is de blijdschap die dat met zich meebrengt. “Gij verheugt u met een onuitsprekelijke vreugde”, schrijft hij.

Dat is ook iets wat wij als waarachti­ge kinderen Gods kennen. We maken de Heer groot, zingen onze blijde liederen, klappen in de han­den, dansen soms, kortom er zijn talrijke mogelijkheden om onze blijdschap van ons nieuwe schep­ping zijn te uiten. Petrus spreekt hier zelfs van een ‘onuitsprekelijke’ vreugde. Je zou kunnen zeggen dat is een vorm van blijdschap die misschien niet zo in de openbaarheid komt, maar er wel is.

Daar kan ik helemaal inkomen. Ik zeg wel eens dat naarmate ik ouder wordt, de intense blijdschap en dankbaarheid van het feit dat ik voor eeuwig mag behoren tot het onwan­kelbare Koninkrijk van God, steeds meer toeneemt. Ook al wordt je dan lichamelijk wat afgeremd in je doen en laten, geestelijk ben ik vitaler, blijer en gelukkiger dan ooit. Dat is ook geheel in overeenstem­ming met zoals Paulus dat in 2 Korinthe 4, vers 16. (2 Kor. 04:16) omschrijft: “Ook al vervalt onze uiterlijke mens, noch­tans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd”. Die innerlijke vernieuwing gaat door, bij u en mij, bij jong en oud. Mits wij uiteraard blijven op de weg die de Heer voor ons geopend heeft, want Petrus heeft na deze ‘algemene constatering’ nog geen punt gezet in zijn brief, maar voegt er aan toe: “daar gij het einddoel des geloofs bereikt, dat is de zaligheid der zie­len”.

Einddoel en zaligheid

Deze opmerking vergt een wat nade­re bestudering. Want dat ‘einddoel des geloofs’ wat is dat eigenlijk? En die ‘zaligheid der zielen’ wat wordt daar nu mee bedoeld?  (ziel = inner­lijk leven).

Ik heb dit even in twee vragen gesplitst, en ik doe dat opdat we het even goed tot ons laten doordringen, want Petrus geeft zelf al het ant­woord, met de opmerking: het eind­doel des geloofs IS de zaligheid der zielen. Maar wat is dan de ‘zaligheid der zielen’?

Er zitten hier een paar addertjes onder het gras die onze gedachten over de betekenis ervan negatief zouden kunnen beïnvloeden. En dat komt denk ik toch wel door een ver­keerde weergave in de vertaling. Alleen al het woord ‘einddoel’ of ‘einde’ zou ons op een verkeerd spoor kunnen brengen. Want alleen de NBG-vertaling gebruikt het woord einddoel. Andere vertalingen  (Leidse, prof. Brouwer, Petr. Canisius) spreken over het bereiken van het doel van het geloof, de redding  (heil, zaligheid) van onze ziel.

Verleden of toekomst?

En wanneer is dat moment daar? Is dat iets wat in de toekomst nog gaat gebeuren of heeft dat in het verleden al plaatsgevonden? Mijn antwoord is: dat is voor een kind van God al verleden tijd! Dat was namelijk toen we het rijk der duisternis achter ons lieten en het Koninkrijk van de levende God binnengingen.

Waar Petrus over spreekt is dus niet iets wat in de toekomst ligt, maar wat al achter ons ligt. Petrus komt in deze tekst tot een opsomming van feiten:

We hebben Jezus lief. We geloven in Hem.

Dat geeft een geweldige blijd­schap.

En veroorzaakt een enorme zeker­heid. Want Gods bedoeling voor ons leven is in vervulling gegaan: het nieuwe leven van Christus is in ons. Hebreeën 11 vers een. (Heb. 11:01).

Dat blijkt ook wel uit de opmerking die Petrus in het volgende vers maakt, door te schrijven: “Naar deze zaligheid  (naar dat geluk) hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben”. De profeten in het Oude Testament wezen op de komst van Christus, maar wij ogen weten dat Hij al gekomen is!

We mogen het nu beleven Satan, de grote tegenstander van alles wat met geloof en geloofsbele­ving te maken heeft, probeert alles weg te schuiven naar de toekomst of naar het verleden. Maar de ‘Geest van Christus’ waar Petrus ook over schrijft maakt ons duidelijk dat het is voor nu en voor de beleving nu. Maar waarom is het dan verkeerd weergegeven? We mogen niet over het hoofd zien dat de bijbelvertalers, mensen waren zoals als u en ik. Ze werden  (en worden) natuurlijk beïn­vloed door de tijd waarin zij leefden of leven en vooral ook door de mate van hun eigen geloofsinvulling. Ook in onze dagen leven vele chris­tenen nog teveel met de gedachte dat met het sterven pas de grote ver­andering zich voltrekt. Maar Paulus zegt het zeer duidelijk: “Want het leven is mij Christus en het sterven gewin” Filippenzen, een vers 21. (Filip. 01:21). Dus niet ver­draaien door te denken: ‘Het leven is voor de wereld en het sterven voor Christus’, zoals het sterven bij som­migen zich soms manifesteert. Want zo heeft God het niet bedoeld. Wij leven nu om te leven het ‘Christusleven’. Blijft dit verborgen dan behoren we ons af te vragen: Wat is er mis?

Paulus zegt: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was…” Filip en zijn een vers 5. (Filip. 01:05).

Petrus zegt dat wij geroepen zijn om in de voetstappen van Jezus te tre­den. Hij heeft ons een voorbeeld nagelaten Een Petrus, 2 vers 21. (1 Petr. 02:21). Wij leven niet met als perspektief dat we in de toekomst Gods Koninkrijk binnengaan. Maar wij mogen nü leven vanuit Gods Koninkrijk.

Daarvoor is geloof nodig. Daarom schrijft Paulus ook: “Wij wandelen in geloof, niet in aanschouwen” Twee Korinthe 5, vers 7. (2 Kor. 05:07).

Naar volle heerlijkheid

Maar gaat er dan in de toekomst niets meer veranderen? Natuurlijk wel. De heerlijkheid Gods die nu al in ons gaat over in volle heerlijkheid.

En hoe we ons dat precies voor moe­ten stellen, dat weet ik niet, maar het zal ongetwijfeld ons voorstellings- en bevattingsvermogen, zoals we dat nu hebben, verre te boven gaan.

Het doet ons ook denken aan de opmerking van Paulus: “Wat geen oog heeft heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen men­senhart is opgekomen, heeft God bereid voor degenen die Hem lief­hebben” 1 Korinthe, 2 vers 9. (1 Kor. 02:09). Johannes formuleert het zo: “Nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard wat zij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geo­penbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is” 1 Johannes, 3 vers 2.   (1 Joh. 03:02). Toch maar even voorzichtig zijn met de gedachte: dan wacht ik maar rus­tig af hoe dat zal zijn, want Johannes vervolgt: “En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is”  (vs. 3). En even verderop: “Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft hem niet gezien en heeft Hem niet gekend”  (vs. 6).

In dienst van Koning Jezus

We staan niet meer in dienst van de vorst der duisternis, maar in dienst van de Koning der koningen, Jezus Christus. Hem hebben we lief, in Hem geloven wij, in Hem is onze blijdschap gefundeerd. En door Hem weten wij ons geroepen het nieuwe leven van Christus te open­baren.

Zo maken we de doelstelling van ons geloof waar en komt het ‘eind­doel’ tot openbaring. Het geluk wat verankerd is in ons nieuwe leven in Christus gaat tevoorschijn komen. Dat kunnen we niet in eigen kracht, maar door de doop- en vervulling met Gods Geest, en door de verdere geestelijke groei, ontplooien we ons als stabiele, overwinnende christe­nen. Gaan we ons meer en meer als zonen Gods openbaren en dan weten wij dat we daardoor invulling geven aan Gods grote verlangen. En dat verlangen heeft God ook in Zijn schepping gelegd, zoals Paulus dat formuleert in Romeinen 8, vers 19. (Rom. 08:19): “Want met reikhalzend verlan­gen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods”.

 

De kracht van delegeren door Jildert de Boer

Dominees en pastoors in de kerkelijke wereld hebben vaak de functie van een soort duizendpoot gehad. Dat is niet altijd alleen voortgekomen uit de amb­telijke houding van de persoon in kwes­tie. Het kerkvolk heeft hen menigmaal op een voetstuk geplaatst en zonder de aanwezigheid van pastoor of dominee kon er weinig geschieden in het kerke­lijk werk. Mogelijk chargeren we nu enigszins: feit is dat in het verleden de dominee en pastoor als een soort manusje van alles fungeerden. De man was ervoor beroepen, werd ervoor betaald en men verwachtte daarom ook dat hij het leeuwenaandeel van het ker­kelijk werk verrichtte.

Met dit ‘opstapje’ uit de traditionele kerken kunnen we ons afvragen: hoe werkt een geestelijke leider? Doet hij zelf het werk van tien personen, of leidt hij tien personen op om het werk voor hem te doen? In het Oude Verbond werkte God frequent via één persoon. Denk bij­voorbeeld maar aan Noach, Abraham, Mozes, David, Elia. Nu gaat het om Christus, dat wil zeggen het hoofd en de leden van Zijn lichaam.

Lid te zijn van het lichaam van Christus houdt aanmerkelijk meer in dan een zitplaats innemen. Het heeft te maken met het zingen en het belijden van: “Mjn positie wil ‘k bekleden en Uw Geest stelt mij in staat”.

Die positie heeft in eerste instantie betrekking op de geestelijke wereld.

Daarna ook met praktisch gemeente­werk in de zichtbare wereld. De Geest stuwt tot dienstbaarheid, nooit tot passiviteit of gezapigheid! Het is jammer als er in een gemeen­te door enkele mensen heel hard aan de kar getrokken wordt  (of moe” worden?), terwijl het overgrote deel van de gemeenteleden te weinig betrokkenheid heeft of toont in het oppakken van taken. Dat doet den­ken aan een voetbalwedstrijd: 22 actief in het veld en 20.000 passief  (of: alleen meejuichend) op de tribu­ne.

Hoe kun je mensen inschakelen voor een taak? Het antwoord luidt: door te delegeren! Dat heeft te maken met twee dingen: opleiden en taken overdragen.

Een functionerend lichaam

Jezus Christus is het hoofd van de gemeente, Zijn lichaam Efeze 1 vers 10 Efeze, 1 vers 22 Efeze 4 vers 15 Efeze 5 vers 23. Kolossenzen, 1 vers 18. En Kolossenzen, 2 vers 19. (Ef. 01:10 en Ef. 01:22 en Ef. 04:15 en Ef. 05:23 en Kol. 01:18 en Kol. 02:19). Dat lichaam heeft vele leden. Ieder is bekwaam tot iets, tot inzet om de anderen te dienen. In 1 Korinthe, 12 vers 13. (1 Kor. 12:13) vinden wij de uitdrukking “door één Geest tot één lichaam gedoopt”. Dat betekent onder meer dat het uit moet zijn met individu­alisme, solisme en onafhankelijk­heid. Nu gaat het om samenwerking tussen de leden. Om het met een beeld te zeggen: de neus wil de bril dragen, opdat het oog kan zien! Er is verscheidenheid in gaven en verschil in opdrachten. “Nu heeft God echter de leden, elk in het bijzonder, hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild” 1 Korinthe 12, vers 18.  (1 Kor. 12:18).

Ieder in het lichaam heeft iets bij­zonders van God dat de ander niet heeft en omgekeerd. Dat betekent dat de ander iets voor mij heeft dat ik niet heb en dat ik iets voor de ander heb dat hij niet heeft! Zo heeft God het lichaam samengesteld: de leden zullen geen concurrentieslag met elkaar voeren, maar zij zullen elkaar prachtig kunnen aanvullen.

Verdeling van taken

Taakverdeling houdt in: delegeren vanuit de leidinggevenden. So-wie-so spreekt de Bijbel altijd over voorgan­gers, in het meervoud Hebreeën 13, vers 7 en Hebreeën 13, vers 17. Hebreeën 13, vers 24 en Hebreeën 15, vers 22. (Heb. 13:07 en Heb. 13:17 en Heb. 13:24; Hand. 15:22). Goed, gezond en van God gegeven gezag is nodig in de gemeente. Het is echter niet de bedoeling van God dat de lei­ders alles zelf in de hand houden  (ook niet via een achterdeurtje). Het gaat erom de Geest van de levende God, die nooit een tegenwind van het Woord van God is, de leiding te geven.

Voor gemeenteleden is het net zoals voor het leidinggevend team van groot belang zich voortdurend uit te strekken naar de vervulling met Gods Geest. De gemeenteleden zul­len beschikbaar zijn om te dienen zich loyaal opstellen naar degenen die God als leiding heeft aange­steld. De leiders kunnen de creativi­teit en het initiatief van gemeentele­den smoren of verstikken, als ze zelf alles doen.

De samenkomst is een werkplaats, geen rustplaats. Daar is het mogelijk om geestelijk te consumeren en geestelijk te produceren, om geze­gend te worden door de ander en zelf tot zegen te zijn. Uit de Bijbel valt geen schema af te lezen van zangdienst, aanbiddingsdienst en preek, maar ieder had een bijdrage in welke vorm dan ook, mits het tot opbouw was en het ordelijk toeging 1 Korinthe, 14 vers 26 tot en met 33. (1 Kor. 14:26-33).

Dienen is een sleutelwoord

Het gevaar bestaat dat leiders kun­nen uitgaan van een positie, in plaats van een dienstknecht van Christus te zijn. Dan moet bijvoor­beeld elk getuigenis van te voren worden aangevraagd en goedge­keurd. Anders kan men zich in zijn positie bedreigd voelen en bang zijn voor ijverige, enthousiaste mensen met een visie. Er ontstaat dan gemakkelijk wantrouwen of achterd­ocht tegen frisse impulsen van de Geest.

Waakzaamheid en voorzichtigheid zijn uiteraard goede en noodzakelij­ke deugden in het bijzonder voor degenen die God als opzieners heeft gesteld Handelingen 20, vers 29 tot 31. (Hand. 20:29-31). Het gevaar aan de zijde van de gemeenteleden ligt in vrijpostigheid, in een zich omhoog werken en in initiatieven buiten de leiding om. Een gemeentelid mag er nooit op uit zijn, al staat hij of zij ook primair voor Gods aangezicht, de leiding van de gemeente te passeren. Hij of zij mag voluit dienen, echter met respect voor de leidinggevenden!

De kracht van veelkleurigheid

In de gemeente is sprake van de veelkleurige wijsheid Gods Efeze 3. vers 10. (Ef. 03:10). Er zijn grote variaties en scha­keringen tussen de gemeenteleden. Ieder heeft zijn eigen kleur of kleur­nuance in het geheel, in talenten, bekwaamheden en vermogens. Niet om schril af te steken of op te vallen, maar om iets wezenlijks, dat van God geschonken is, toe te voegen aan het geheel. Niet concurrerend, maar aanvullend, of om het mooi te zeggen: complementair. Denk bijvoorbeeld aan mensen, die je kunnen verlokken tot de lieflijke kleur van de heerlijke beloften van God, maar eveneens aan anderen die het kleurcontrast kunnen laten zien door scherp te waarschuwen voor concrete zonden. Beide facetten zijn nodig in de ver­kondiging en opvoeding in de gemeente! Ieder lid mag op zijn wijze uit de verf komen, in zijn of haar specifieke geaardheid en kleur­nuance. Het zou jammer zijn als vele leden in de grondverf blijven staan! Daarmee bedoel ik aan te geven, dat zij allemaal hetzelfde fun­dament, Christus, hebben, maar dat hun dienstbetoon er niet uit komt, niet tot zijn recht komt voor het geheel. Hoe beter en rijker de veel­kleurigheid en veelzijdigheid er in een gemeente tevoorschijn komt, des te meer kracht openbaart zij ten opzichte van de overheden en mach­ten in de hemelse gewesten. De veelkleurige wijsheid Gods is geen ‘koekoek éénzang’, maar zegt iets over de velerlei genade Gods, waar­mee men elkaar dient, een ieder naar de genadegave, die hij ontvan­gen heeft 1 Petrus 4, vers 10. (1 Petr. 04:10).

Aftrekken of optellen?

Jaloezie op elkaars talenten behoort uitgebannen te worden. Saul werd door een geest van jaloersheid bevangen toen het volk juichte: “Saul heeft zijn duizenden versla­gen, maar David zijn tienduizen­den”. Hij had deze overwinningen mooi bij elkaar op kunnen tellen en bijvoorbeeld verheugd kunnen uit­roepen: “Samen hebben we er elf­duizend verslagen”! Helaas maakte Saul er een aftreksommetje van: “Ik heb er negenduizend minder…” Rivaliteit en wedijver horen niet thuis in de gemeente van de levende God. Stimulans tot deelname aan dienstbetoon is echter een heerlijke zaak. “Niemand is minder, niemand is meer, ieder is nodig bij de Heer”, zegt een liedje zo kernachtig. Het geheim is: samen ben je meer, samen sta je sterker! Isolement en onafhankelijk solisme zijn aftrekposten van de boze, waar­mee hij probeert de kracht van gemeente-zijn neer beneden te halen. De Heer gelooft echter in optellen en vermenigvuldigen van genade en vrede!

Verkeerde geesten

Leiders kunnen een verkeerde vorm van controle uitoefenen in de gemeente, een geest die macht of heerschappij over de zielen claimt. Vaak is er dan sprake van manipula­tie en intimidatie. Een zwakke vorm ervan is diplomatie. Goede leiders dienen en zoeken de ontwikkeling tot volwassenheid in persoonlijke levens en  (opkomende) bedieningen in de gemeente. Gemeenteleden kunnen in een ver­keerde ontwikkeling komen door een geest van rebellie, die zich niet aan gezag of leiderschap stoort. Rebellie veracht het van God gege­ven leiderschap. Een sleuteltekst is: “Evenzo gij jongeren, onderwerpt u aan de oudsten. Omgordt u allen jegens elkander met nederigheid…” 1 Petrus 5, vers 5. (1 Petr. 05:05).

In een gezonde, geestelijke ontwik­keling verlangen gemeenteleden ernaar om in groeiende mate mee te dienen. Gezegende leiders die dit proces onderkennen en delen van werk en dienst leren overdragen, opdat meerderen nuttig en vrucht­baar worden en mee gaan dragen in de opbouw van het lichaam. Leiders, die dienaren zijn, geven die ruimte! De gemeente is een kudde met her­ders of opzieners Handelingen 20, vers. 28. (Hand. 20:28). Zij weiden de kudde, voorzien haar van voedsel. Opzieners leren de zielen die God aan hen heeft toevertrouwd te onderhouden AL wat Jezus bevo­len heeft Mattheüs 28, vers 19. (Matt. 28:19). De gemeente wordt ook vergeleken met een Bruid Efeze 5, vers 25. (Ef. 05:25), een huis­gezin 1 Timoteüs 3 vers 15. (1 Tim. 03:15), een tempel Efeze 2 vers 21 en 22. (Ef. 02:21-22), de wijnstok met de ranken Johannes 15, vers 1 tot en met 8. (Joh. 15:01-08) en met een lichaam Romeinen 12, vers 4 en 5 en een Korinthe 12, vers 12 tot en met 27. (Rom. 12:04-05 en 1 Kor. 12:12-27). Het lichaam is een levend organis­me, waarin elk lid nodig is! De gehoorzaamheid aan het hoofd, Christus, staat centraal en Zijn wer­king komt tot alle leden! Het gevolg is, dat er beweging komt, een soepel en harmonisch functionerend geheel.

Voor-gangers

Zij die voorgaan op de weg van Christus worden voorgangers genoemd en zij zijn dit in geest en waarheid met hun leven. Voorgangers zijn geestelijk de oud­sten. Het zijn mensen die een bepaalde leef-tijd met Christus heb­ben. Jongsten, dat wil zeggen zij die pas bekeerd zijn, zijn uiteraard niet geschikt om de gemeente te leiden. Oudsten zijn de vaders in Christus en zij kennen Hem die van den beginne is 1 Johannes, 2 vers 13. (1 Joh. 02:13). Zij hebben een duidelijk begrip gekregen van de lijnen in het plan van God. Van ware voorgangers kun je zeg­gen: “Let op het einde  (de uitkomst!) van hun wandel en volg hun geloof na” Hebreeën 13 vers 7. (Heb. 13:07). Er staat: “Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u  (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen” Hebreeën 13, vers 17. (Heb. 13:17).

Het merkwaardige is, dat het argu­ment niet is: dat is zo vervelend voor de voorgangers, maar dat het ten nadele voor hen is, die door bijvoor­beeld kritiek de voorgangers laten zuchten en zich niet willen onder­werpen.

De bedieningen in de gemeente hebben tot taak de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, zodat de dienst van alle geledingen tot func­tioneren komt Efeze 4, vers 11, tot en met 16. (Ef. 04:11-16). Er komen er steeds meer die hun schouders onder het gemeentewerk gaan zetten. Op die wijze kunnen draagkracht en draaglast verdeeld worden.

Voor veel gemeenten geldt nog: “De kracht der dragers schiet te kort en puin is er te veel” Nehemia, twee vers 10. (Neh. 02:10). De bedoeling is: “Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan…”  (Openb. 03:12a). Een zuil is een drager, een steunpilaar  (vgl. Galaten, 2 vers 9. (Gal. 02:09) in het huis Gods. Ook een leider van taken in de gemeente als zang en muziek, geluid, cassettedienst, kosterschap, keukendienst, financiën, boekenta­fel, kinderdienst, zendingswerk­groep, evangelisatieaktiviteiten, enzovoort, zal voorop lopen, maar anderen inschakelen, taken verde­len, zodat hij of zij zelf de handen vrij krijgt om te coördineren, in plaats van zelf overal achteraan te hollen. Anderen vertrouwen en medeverantwoordelijkheid geven werkt geweldig goed voor de opbouw van de gemeente! Leiders leiden altijd weer nieuwe lei­ders op. We zien dat in het Woord. Mozes was voortdurend bezig Jozua te oefenen in het strijden en bidden, om hem te leren bekwaam te worden voor zijn toekomstige taak  (lees Exodus 17, vers 9, tot en met 14. En Jozua 24, vers 13. (Ex. 17:09-14 en Joz. 24:13) en Jozua 33, vers 11. (Joz. 33:11) en Numeri 27, vers 12, tot en met 23. (Num. 27:12-23) en Deuteronomium 31, vers 14. (Deut. 31:14) en Deuteronomium 34, vers 9. (Deut. 34:09) en Jozua, een vers 7 en 8. (Joz. 01:07-08) en Jozua 3, vers 7. Jozua 4, vers 14. (Joz. 03:07 en Joz. 04:14).

Elisa diende Elia en er staat van hem zo mooi: “die water op Elia’s handen goot” 2 Koningen, 3 vers 11. (2 Kon. 03:11) en Elia kon hem vormen en opleiden tot zijn opvol­ger, die een dubbel deel van de geest die op Elia rustte kreeg 2 Koningen, 2 vers 9. (2 Kon. 02:09).

Het advies van Jethro

In Exodus 18 vers 1 tot en met 27. (Ex. 18:01-27) vinden we de belangwekkende raad aan Mozes van zijn schoonvader Jethro. Jethro zag scherp dat de dienst die Mozes in zijn eentje verrichtte veel te zwaar voor hem was. Mozes had het veel te druk en raakte geheel uitgeput Exodus 18, vers 13, tot en met 18. (Ex. 18:13-18). De vermoeid­heid begon zijn tol te eisen. Hoe vaak hoor je in onze tijd niet uit de mond van leiders: “Ik heb het zo druk” en “Ik ben zo moe”. Velen zijn op een gegeven moment opge­brand en nemen dan een sabbatsjaar om weer bij te komen… Ontbrak het wellicht aan de sleutel, die Jethro Mozes aanreikte, om taken af te sto­ten door ze naar anderen te delege­ren?

Door vermoeidheid wordt men onnauwkeurig: afspraken worden niet nagekomen en beloften raken in de vergetelheid. Gebeurt dit vaker, dan ontstaat er wantrouwen bij gemeenteleden, waarop de leiding dan gemakkelijk als ‘politieagent’ reageert, terwijl leidinggevenden goede herders behoren te zijn. Het gevolg kan zijn dat leidingge­venden geen voorbeeld meer zijn, bijvoorbeeld dat hun kinderen tekort komen, omdat ze almaar met de boodschap of met een probleemge­val bezig zijn. Als er maar één of twee als herder en leraar beschouwd worden, kan de gemeente gaan lij­den aan ondervoeding. God heeft niet alle taken en vaardigheden in slechts enkele personen verenigd! Handelingen 13, vers 2. (Hand. 13:02) vermeldt al vijf profeten en leraars in de gemeente te Antiochië.

Mozes als voorbeeld

In Exodus 18, vers 19 en 20. (Ex. 18:19-20) noemt Jethro drie centrale taken voor Mozes: Gebed, voorbidder: met God over de mensen spreken en met de men­sen over God spreken.

Woord: de wet Gods inscherpen en de weg Gods bekend maken.

Bekend maken van het werk dat zij te volbrengen hadden: taken geven, stimuleren, motiveren.

Daarnaast moest Mozes oversten onder het volk aanstellen, om recht te spreken. De grote en moeilijke zaken zouden zij bij Mozes kunnen brengen, maar de kleine zaken berechtten zij zelf. Het resultaat voor Mozes was dan: verlichting, anderen zouden met hem mee dragen en hij zou staande kunnen blijven. Het gevolg voor het volk was: aanstelling van hoofden over minimaal tien mensen en tevre­denheid onder al dit volk. De mannen naar wie Mozes moest omzien, dienden aan bepaalde ver­eisten te voldoen: flink, godvrezend, betrouwbaar en winstbejag haten. Mozes nu luisterde naar de woorden

van zijn schoonvader en deed al hetgeen hij gezegd had, Exodus 18, vers 21, tot en met 26. (Ex. 18:21-26). Jethro had gezegd: “Indien gij dit doet en God het u gebied…”

In Nummeri 11, vers 16 tot 17. (Num. 11:16-17) en Numeri 11, vers 24, tot en met 29. (Num. 11:24-29) zien we hetzelfde principe. Een deel van de Geest die op Mozes rustte wordt daar op zeventig oud­sten en opzieners gelegd, opdat zij met u de last van het volk dragen, en gij die niet alleen hoeft te dragen. De van God gegeven leiding via Mozes werd erkend, zelfs door de Rubenieten in het Overjordaanse Numeri 32, vers 6, tot en met 22. (Num. 32:06-22). Het verdelen van taken wordt nog eens bevestigd in Deuteronomium, 1 vers 9 tot en met 18. (Deut. 01:09-18, waar gesproken wordt over wijze, verstandige en ervaren mannen, die met Mozes mee de zorg, moeite, last en rechtsgedingen kunnen dragen. De wijze raad van Jethro is nog altijd van groot nut voor geestelijke leiders, die onder het Nieuwe Verbond leven!

 (Het tweede en slotartikel over dit onderwerp komt in het volgende num­mer van Levend Geloof).

 

Weggerukt? Geoogst! Door Ada Karst

Om de ontwikkelingen die gaande zijn te verstaan, is de Gemeente tot lezen gebracht. Ze leest met onderscheid. De uiterste geestelijke zaken laten zich dan verstaan. En zo staat de Gemeente, zijnde de geestelijke mens, in het vervolgonderwijs. Met de lendenen van het verstand omgord neemt de geestelijke mens alles onder de loep. Alles wordt door hem beoordeeld; hij heeft de zin van Christus. Er is niet een nog hogere raadsman aan te pas gekomen. Hij is in Christus tot de hoogste vrijheid gebracht, de geestelijke mens is daartoe weggerukt!

Wéggerukt!

Wéggerukt? Wat is dat voor een plot­seling gebeuren? Weggeraapt! Weggeraapt voor het kwaad! Zo noemt de Statenvertaling dat in Jesaja 57 vers 1 en 2. (Jes. 57:01-02): “De rechtvaardige komt om, en er is nie­mand, die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden wegge­raapt, zonder dat er iemand op let, dat de rechtvaardige weggeraapt wordt voor het kwaad. Hij zal ingaan in de vrede; zij zullen rusten op hun slaapsteden, een ieder, die in zijn oprechtheid gewandeld heeft”. ‘Weggeraapt worden’ en ‘gaan in vrede’! Dat is een goede combinatie. Het is een heerlijk gebeuren in deze tekst, zonder dat er een mensen­hand aan te pas gekomen is: De Heer is tot Zijn tempel gekomen! Zij die wél opmerkzaam daarop waren, zijn door Zijn spreken in een grote verandering gekomen. De hele Schrift wordt opnieuw gelezen en opnieuw verstaan. Dat is één grote verhoring waarin de geestelijke mens is opgenomen.

Door dit totaliteitsgebeuren van vernieuwing van hemel en aarde, zijn we weggerukt of “weggeraapt voor het kwaad”. Zo gaan we in vrede. De geestelijke mens is geoogst!

Maleachi 3 vers 1 tot en met 3. En Hosea, 2 vers 18 tot en met 22. (Mal. 03:01-03 en Hos. 02:18-22 en 1 Korinthe 2).

Voor wélk kwaad weggeraapt?

Wat is dat voor een soort kwaad? Welk kwaad treft de geestelijke mens niet?

‘Onwetendheid is een niet te onder­schatten kwaad’, zo luidde de kop van een artikel in Trouw. Deze aan­gehaalde zin is op veel zaken van toepassing. Deze zin kan óók gebruikt worden om daarmee een voor gemeenten kwade geestelijke ontwikkeling aan te geven. Het kwaad van onwetendheid maakt onbekwaam om kwaad of goed te kunnen opmerken. Dat neemt het onderscheidingsvermogen weg. De Gemeente moet weten wélk beeld van Christus er uit haar tevoorschijn komt. Een Christus naar het vlees? Met vleselijke verhoringen? De lendenen van het verstand zijn door de kennis van Christus omgord. Na het wandelen in de eer­ste beginselen is de Gemeente op leeftijd gekomen. Ze kan de jaren van ontwikkelingen, zowel die ach­ter haar liggen als die er nü zijn, onderscheiden. Jeremia 17 vers een tot en met 8. en Ezra 3, vers 12 en 13. (Jer. 17:01-08 en Ezra 03:12-13).

Twee uitersten onderscheiden

“Uit wier schoot komt het ijs tevoor­schijn, en de rijp des hemels, wie baart die?” Deze vraag uit Job 38, vers 29. (Job 38:29) stelt God aan Job. God stelt deze vraag niet aan Job en de Gemeente om daarmee te kleine­ren. De letters van deze tekst zijn niet bedoeld om het dóórdenken over deze vraag uit te schakelen. De tegenstander van God, de Satan, heeft dat wél gewild. Hij kan niet anders dan met de letters het ver­volgonderwijs verduisteren. Maar ook deze tekst is verhoord; het heeft op hoger grond zijn opbrengst voort­gebracht. Er kan met onderscheid te worden gelezen.

Uit wier schoot komt het ijs tevoor­schijn?! Uit haar is, wat het vlees betreft, de Christus. Zij citeert zon­der verstand en met veel ophef de Schriften. Ze baart als het ware een onverstandig kind dat niet tot vol­wassenheid kan komen en dus veel narigheid geeft en heeft. Want de letters zijn Geestloos, hard. Dit is wél een uiterste religieuze aangelegenheid. Maar op dit uiterste wil de geestelijke mens niet liggen! Anders dan Bildad, in Job 8, vers 9. (Job 08:09), tegen Job zei, zeggen wij nu vanuit ons vernieuwde denken: Zijn wij van gisteren en weten wij niets?! “Uit wier schoot komt het ijs tevoorschijn… en…”

En nu komt het andere uiterste: “en de rijp des hemels, wie baart die?”

Het hemelse Jeruzalem  (de toeberei­ding in Woord en Geest) is vrij; en dat is onze Moeder! Dat is het andere uiterste, ons bereid door de uiterste Hoeksteen Jezus Christus Een Petrus, twee vers 6 staat de vertaling. (1 Petr. 02:06, Statenvert.). Zijn komst heeft, na de eerste begin­selen, het lezen en verstaan naar de Geest gebracht. Dat is de ‘legerstede’ waarop we rusten. Een harde leer?

Rijp des hemels! 1 Petrus, 1 vers 13 en 14. (1 Petr. 01:13-14).

 

Opruiming! Door Froukje Huis

Laatst maakten we een wandeling langs de Vliet. De lucht was bewolkt en een dunne mist hing over de vel­den. Maar ’t was windstil, zodat het water glad was als eens spiegel. Tientallen koeten vermaakten zich met zwemmen en duiken; pas als er een boot aankwam trokken ze zich aan de oevers terug. Er was weinig verkeer, zodat alles rondom rust en harmonie ademde. Aan de andere kant van de weg liep een sloot, die in verbinding stond met de Vliet. Af en toe passeerden we enkele huizen; de meeste hadden een keurig onderhouden voortuin, die met een bruggetje verbonden was met de weg. Alles zag er even verzorgd uit. Tot… we opeens allebei stil bleven staan: “Kijk nou eens!” Voor het bruggetje van een mooie tuin lag een grote berg rommel in de sloot. Het bedierf de hele aanblik. “Dat ze dat niet opruimen!” zeiden we misprijzend.

Op de terugweg kwamen we langs dezelfde plaats en kijk eens aan! Daar was een oude man bezig met een hark alle rommel uit de sloot te vissen.

“Daar bent u wel even mee bezig”, was ons commentaar. De man liet de hark rusten. “Zeg u dat wel, ik doe dit werk al 60 jaar en het helpt niks. Al het vuil van de Vliet komt hierheen en niemand doet er wat aan!”

Plons… een stuk karton, plons… een oude doek, plons… een stuk schuim- plastic…

Zou je dat niet kunnen voorkomen, vroegen we ons af. Dat was voor die oude man toch geen doen? Later dacht ik er nog eens over na! Zijn we vaak zelf ook niet bezig onze ‘hemel’ schoon te maken? Wat drijft er allemaal binnen vanuit de wereld van tv, internet, lectuur, krant en mensen die we ontmoeten? Via onze gedachten?

Natuurlijk, we hanteren vlijtig de ‘hark’ en belijden onze zonden en tekortkomingen. Maar zo’n horo­scoop lezen is toch niet zo erg en die spannende serie op de tv moet je toch gezien hebben? Je kan toch niet altijd over de Bijbel praten? Onze vijand, de duivel, ziet echter zijn kans schoon om mee naar bin­nen te glippen; hoe zullen we dan ooit het doel bereiken? Daarnaar strekken we ons toch uit? Hebreeën 12 vers 1. (Heb. 12:01) zegt: “Laten we … afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat…” en in Filippenzen 4. vers 8 en 9. (Filip. 04:08-09) kunnen we lezen dat we dienen te bedenken “al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is”. En “al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient”! Wat ons geleerd en overgeleverd is, laten we dat in toepassing brengen en de God des vredes zal met ons zijn!

Dan hoeven we niet met de hark te werken, want dan blijft onze ‘hemel’ schoon!