2004.03-04 nr. 429

2004.03-04 Levend geloof nr. 429

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Geestelijke groei is een belangrijke ‘must’ voor elke nieuwe schepping in Christus. Daarover schrijven we dan ook regelmatig in ons blad. Het gaat er immers om dat we het ‘volwassen stadium in Christus’ zullen bereiken zodat we, om met Paulus te spreken, niet meer ‘heen en weer geslingerd worden door allerlei wind van leer’ of ons laten beïnvloeden door geestelijke leidslieden ‘die met een schijn van godsdienst de kracht daarvan verloochend hebben’.

Geestelijke groei maakt van ons echte christenen die op blije en ontspannen wijze door het leven gaan ook als de omstandigheden moeilijk zijn. Maar met Christus de overwinnaar in ons, ervaren wij dat we temidden van welke situatie zich ook mocht voordoen er toch niet onderdoor gaan maar standhouden. Geestelijke groei komt ons niet aanwaaien, we moeten er wat voor doen, dat wil zeggen verkeerde zienswijzen afleggen en nieuwe aanvaarden. Daarop worden we door Gods Geest geattendeerd. Er speelt zich als het ware een voortdu­rend vernieuwingsproces in ons leven af waardoor we ook steeds meer de echte vrijheid leren kennen.         

Daardoor worden de ‘uitstraling’ van ons christen-zijn naar de ander toe ook steeds effectiever. Anderen bemerken dat het echt is wat we belijden, ze zien het immers dat we het ook beleven in het gewone leven van elke dag. Levend Geloof wil daarbij één van de hulpmiddelen zijn voor de geloofsweg die we gaan van baby tot volwassene en we bemerken uit de positieve reacties die we regelmatig ontvangen, dat men dit onderkent.

Dat stimuleert en bemoedigt ons om ieder nummer zo zorgvuldig mogelijk samen te stellen met artikelen die ons verder helpen en ons activeren om, zoals wij dat dan noemen, ‘de volle weg met Jezus’ te gaan. Iedere andere weg is een doodlopende weg, maar wie de weg met Hem gaat zal niet verdwalen en steeds meer van Gods heerlijkheid ervaren.

 

Bij de voorplaat door redactie

Het verhaal van de zogenaamde ‘wonderbare spijziging’ wordt door alle vier evangelisten uitvoerig beschreven. Een grote schare men­sen volgde Jezus, zelfs ’s avonds ble­ven zij, maar er was onvoldoende te eten. Het maakte dan ook veel indruk dat, ondanks het feit dat er slechts vijf broden en twee vissen waren om te verdelen, er na de maaltijd nog twaalf manden brokken over waren. En dat terwijl vijfduizend mannen ervan gegeten hadden, de vrouwen en kinderen nog niet mee­geteld.

 

Vriendschap door Gert Jan Doornink

“Echte vrienden zijn dun gezaaid”, met andere woorden zijn er niet veel. Een waarheid die zeker opgeld doet in deze tijd van ontrouw, liefdeloosheid en verva­ging van normen en waarden. Daarbij moeten we onszelf natuur­lijk afvragen in hoeverre wij zélf trouw zijn. Kunnen anderen in alle omstandigheden op ons rekenen? Komen we onze beloften en afspraken punctueel na? Of wor­den anderen in ons teleurgesteld? En met die ‘anderen’ bedoelen we dan in de eerste plaats mensen die we goed kennen, waarmee we geregeld omgang hebben, zowel op ons werk als privé. Vriendschap met mensen waarmee het klikt is een kostbaar iets maar we moeten er wel aan werken dat deze vriendschap blijft. Een vriend­schap die verwaarloosd wordt is een teken dat we het toch niet echt menen en dat het alleen iets was wat ons tijdelijk bevredigde. Het kwam bij wijze van spreken in onze kraam te pas. Je zou het in zo’n geval een teken van egoïsme kunnen noemen. “Ik noem u mijn vrienden”, sprak Jezus tot Zijn discipelen en Hij meende het! In sommigen (Judas!) werd Hij teleurgesteld maar er waren er drie die tot zijn intiemste vrienden gerekend konden wor­den. Onderscheid in vriendschap hoeft daarom niet verkeerd te zijn als de motieven maar zuiver zijn. We kunnen nu eenmaal niet met iedereen op hetzelfde niveau bevriend zijn, maar wanneer de instelling van ons hart zuiver en oprecht is (en dat behoort bij een oprecht christen zeker het geval te zijn) zal dit ook tot uiting komen in de relaties met hen die ons na aan het hart liggen.

En dat zal weer een positieve uit­straling hebben naar alle mensen waarmee we te maken hebben. Want één van de aspecten van vriendschap is ook het vriendelijk zijn naar onze medemens. Niet als een beleefdheidsuiting, maar komend vanuit het hart.

 

De arbeiders van de grote oogst Door Gert Jan Doornink

“De oogst is wel groot, maar arbei­ders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst” Matteüs 9 vers 37 en 38 en Lucas 10 vers 2 en 3 (Matt. 09:37-38; Luc. 10:02-03).

Geestelijke groei is onontbeerlijk voor elke nieuwe schepping in Christus. We schrijven er vaak over in ons blad omdat het een essentiële voorwaarde is om op te groeien van baby tot volwassene in het geloof. Ook in dit nummer hebben wij er in de inleidende rubriek ‘Persoonlijk’ weer aandacht aan besteed. Eén van de kenmerken van geestelij­ke groei is dat we de werkelijke bete­kenis van het Woord van God leren ontdekken, het maakt ons los van een ’theoretisch Bijbel denken’ en leert ons geestelijk verstaan waarom het werkelijk gaat. Het gevolg is ook dat we bepaalde Bijbelteksten anders gaan interprete­ren, dat wil zeggen ontdekken wat de werkelijke betekenis is. Zagen we het dan destijds verkeerd? Neen, maar door het beperkte inzicht dat we toen hadden, konden we de volle betekenis vaak niet vatten. We waren er nog niet rijp voor. Door de innerlijke groei, waardoor onze geest steeds meer een hechte eenheid met Gods Geest gaat vor­men, kan God ons ook steeds meer toevertrouwen. Feitelijk is geestelijke groei dus een heerlijke aangelegen­heid, het brengt ons steeds dichter bij het hart van God en we leren hoe langer hoe meer Zijn volle heerlijk­heid verstaan.

De oogst en de arbeiders

Eén van de teksten die we nu anders zijn gaan zien dan vroeger is het woord van Jezus tot zijn discipelen als Hij zegt: “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Bidt daarom de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst”. Destijds dachten wij daarbij vooral aan het uitgezonden worden als zendeling, al of niet in een ver land. Het ging immers om de ‘laat­ste oogst aan zielen’ voordat Jezus terug zou komen. Er moesten nog zoveel mogelijk mensen over de streep getrokken worden om zich te bekeren…

Nu willen wij niets af doen aan de opdracht die sommigen ontvangen om grote evangelisatie- of opwek­kingssamenkomsten te houden om massa’s mensen te bereiken met het doel dat zoveel mogelijk mensen hun hart aan Jezus zullen geven, maar dan ontstaat al gauw de mening dat maar enkelen die opdracht krijgen. Jezus zegt welis­waar dat er weinig arbeiders zijn e dat we bidden moeten om meer, maar het feit dat wijzelf als nieu­we scheppingen die arbeiders zijn dringt vaak onvoldoende tot ons door.

Dat betekent dus niet dat we eerst als ‘fulltimer’ moeten worden uitge­zonden of grote samenkomsten moeten organiseren, willen we ten volle bruikbaar kunnen zijn in dienst van Gods Koninkrijk, maar iedere nieuwe schepping behoort in het gewone dagelijkse leven zich te openbaren als een werkelijk chris­ten. En ook moeten we niet denken aan de oogst als een eenmalig gebeuren zoals deze aan het eind van de zomer plaatsvindt, er is leners aan het einde van iedere zomer sprake van de oogst.

Het totale evangelie

Jezus deed Zijn uitspraak tot Zijn discipelen “toen Hij de scharen zag”. Hij werd, lezen wij, daardoor “met ontferming bewogen, daar zij voortgejaagd en afgemat waren, als schapen die geen herder hebben” Matteüs 9 vers 36 (Matt. 09:36). En even tevoren lezen we al dat Hij alle steden en dorpen langs ging en in hun synagogen het evangelie van het Koninkrijk verkon­digde en alle ziekte en alle kwaal genas.

Jezus had dus niet een bepaald aantal mensen op het oog die gered moesten worden, zoals sommige vrome leidslieden met hun ‘uitverkiezingsleer’ ons willen doen gelo­ven. Neen, Jezus had steeds alle mensen op het oog! Alle mensen waren immers Gods schepping en moesten verlost worden van het juk van de vijand.

De apostel Paulus had dit goed begrepen door later in Zijn brief aan Titus te schrijven dat de genade Gods verschenen is, heilbrengend voor alle mensen Titus 2 vers 11 (Tit. 02:11). En ook Petrus had dezelfde mening van Jezus overgenomen door bijvoor­beeld te schrijven dat God niet wil dat sommigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen 2 Petrus 3 vers 9 (2 Petr. 03:09).

Het evangelie van het Koninkrijk is niet zomaar een evangelie waaraan men een eigen invulling kan geven, neen, het is een ’totaal evangelie’ dat afrekent met alles wat het rijk der duisternis ons wil doen geloven. Dit bracht Jezus in elk facet van Zijn leven tot openbaring, niet voor een poosje maar tot in de laatste fase van Zijn aardse bestaan. Uiteindelijk door met Zijn dood en opstanding de duivel een totale nederlaag toe te brengen.

Zijn overwinning was een volkomen overwinning en wij mogen er ten volle in delen! En als wij gaan beseffen dat wij nu Zijn vertegenwoordigers in deze wereld zijn, zullen we er ook alles aan doen dit te realiseren.

Bidden om arbeiders

Daarbij is het ook belangrijk aan de oproep van Jezus gehoor te geven door te gaan bidden om arbeiders die uitgezonden kunnen worden in Zijn oogst.

Wat is het nut hiervan zou men kun­nen opmerken, wij zijn ons toch al bewust dat we zélf die arbeiders behoren te zijn? In de eerste plaats ontdekken we voor onszelf de volle waarde van het bidden met een oprecht hart. Jezus zelf bad dikwijls tot Zijn hemelse Vader, Hij wist: dit brengt mij intenser in contact met Hem die mij gezonden heeft. Een contact dat er natuurlijk altijd was en dat ook wij mogen kennen, maar God wil zo graag bevestigd zien dat, zoals Hij ons liefheeft, ook wij Hem liefhebben.

Daarom wil Hij zo graag onze gebe­den verhoren, ook al is soms de uit­komst anders dan wij verwachten, maar dan wil Hij ons daarmee corri­geren of iets leren. Eén ding staat echter als een paal boven water: Hij doet altijd alle dingen meewerken te goede omdat we God liefhebben en Hij ons liefheeft!

Een ander facet van het grote belang van ons bidden is de opmerking van Jacobus in zijn brief dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag, doordat er kracht aan verleend wordt Jakobus 5 vers 16 (Jak. 05:16). God honoreert altijd de oprechte gebeden van Zijn kinderen! Let hier op het woordje ‘rechtvaardi­ge’.

Het brengt ons ook een woord in herinnering dat we al in het Oude Testament kunnen lezen, in 2 Kronieken 16 vers 9 (2 Kron. 16:09), dat Gods ogen over de gehele wereld gaan, “om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat”. Staat God dan alleen maar een bepaalde categorie gelovigen nabij? In eerste instantie wel, want ook hier geldt weer dat de ‘vrije wil’, die de Schepper in ieder mens heeft gelegd, een belangrijke en alles beslissende rol speelt. Wanneer we zomaar een beetje meehobbelen op de geloofsweg of helemaal niet gelo­ven, geven we daarmee de vijand kans te infiltreren en ons af te rem­men. We sluiten ons af voor alles wat God in Zijn grote liefde ons wil toe vertrouwen. We bidden niet meer of ons gebedsleven staat op zo’n laag pitje dat het geen uitwer­king heeft.

Dit is dus een oproep om schoon schip te maken in ons leven en elke gebondenheid of afremming op te ruimen. En als we daartoe zelf niet in staat zijn laten we in alle vrijmoe­digheid aan andere broeders of zus­ters vragen ons daarbij te helpen. God is een Helper groot van kracht, maar ook ieder die met een oprecht hart Hem dient en mag spreken, bidden en handelen in Zijn Naam!

Ontferming en barmhartigheid

Ontferming en barmhartigheid met de mensen in nood waren de ken­merken van Jezus’ bediening op aarde en zal dus ook ons kenmerk behoren te zijn. Jezus was bewogen met hen.

Geen bewogenheid om te etaleren, zoals we dat in onze dagen in talrij­ke televisieprogramma’s krijgen voorgeschoteld, maar echte bewo­genheid die verbonden was met de daad. Het woord zegt het al: bewo­gen zijn, in beweging komen. Of zoals de woorden ontferming en barmhartigheid in feite betekenen: medelijden hebben. Jezus had medelijden met de men­sen die nog buiten het Koninkrijk Gods stonden en dus beheerst wer­den door het rijk der duisternis. Hij leed met hen mee en verplaatste zich in hun situatie. En Hij bevrijd­de hen daarom van boze en vrome machten zodat ze een totaal nieuw leven leerden kennen, dat van de werkelijke vrijheid. De solidariteit die Jezus openbaarde zullen ook wij als nieuwe scheppin­gen meer en meer gaan openbaren als we ons bewust worden van onze taak, onze roeping. Wij zijn nu Zijn vertegenwoordigers en mogen leven, spreken en handelen in Zijn plaats en naam.

Dit is vaak geen spectaculaire aange­legenheid. Soms blijft voor de bui­tenwereld verborgen wat wij alle­maal doen, maar ook hier geldt Gods belofte dat ‘Hij die het in het verborgene ziet, het in het openbaar zal vergelden’. Met andere woorden het heeft resultaat. Het zaad dat eens gezaaid werd mag geoogst wor­den.

Ook bestaat datgene wat wij doen voor Hem en in Zijn naam, niet alleen maar uit zieken en gebondenen de handen opleggen zodat zij bevrijd en genezen worden, maar veelal in de kleine dingen die we voor Hem doen: een eenzame opzoeken bijvoorbeeld of iemands problemen aanhoren of voor iemand klaar staan en hem helpen als dat nodig is, heeft voor het Koninkrijk Gods evenveel waarde. Wat dat betreft zijn velen ‘uit de wereld’ ons vaak tot voorbeeld. En laten we niet denken dat datgene wat we doen geen of weinig beteke­nis heeft omdat het toch maar een druppel op een gloeiende plaat is ten opzichte van de grote nood die er is. Neen, een oud lied zegt het al: ‘Al wat gedaan werd uit liefde tot Jezus dat houdt zijn waarde en zal blijven bestaan’! Jezus, ons grote Voorbeeld, zag de nood en dééd iets!

Hij kwam in beweging, Hij handel­de omdat de liefde van Zijn Vader die in Hem was, Hem hiertoe bewoog.

We gaan een tijd binnen dat de wer­kelijke openbaring van Gods Koninkrijk zich meer en meer gaat manifesteren in en door alle oprech­te gelovigen. Zij laten zich niet afremmen door de tegenstander ook al zal de druk en tegenstand groter worden. Tenslotte hebben we te maken met een al door Jezus overwonnen tegenstander! Wij gaan door met het oogsten ook al behoren we tot de ‘weinige arbeiders’, tot hen die bereid zijn de volle prijs daar­voor te betalen.

Maar wij weten dat ook in ons leven de belofte van God in vervulling zal gaan, wat Jezus eens sprak tot dege­ne die slechts twee talenten had maar er mee gedaan had wat zijn heer hem had opgedragen: “Wél gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen, ga in tot het feest van uw heer”!

 

Denk na bij wat je zegt! Door Yvonne Sulman

“Uw spreken zij te allen tijde aangenaam, niet zouteloos; gij moet weten hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven” Kolossenzen 4 vers 6 (Kol. 04:06).

Paulus dringt hier bij ons op aan dat we goed nadenken over wat we zeggen, opdat we voor ieder het juiste antwoord geven. Het is zaak ons antwoord zo te formuleren dat je gesprekspartner hier iets mee kan, dat het voor hem begrijpelijk en duidelijk is.

In je hart kunnen meerdere stemmen klinken. Allerlei mogelijke antwoorden kunnen door je gedachten flitsen. Voor jou allemaal heel duidelijk en posi­tief. Maar is dat voor de ander ook zo? Twijfel je er over of het goed is wat je wilt gaan zeggen? Geef dan eerst antwoord op deze vraag: Hoe vat Hij het op (met al zijn zorgen, zijn moeiten, met alles wat hij heeft meegemaakt en alles wat hem dwars zit)?

Geef je hier een positief antwoord op, dan is je spreken niet zouteloos, maar geef je antwoord tot opbouw en bevestiging.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens De droom

Tegenwoordig hoor je vaak de uitdrukking dat het er op aankomt om je droom te verwezenlijken’. Je koestert een diep verlangen, een wens en je wilt deze heel graag realiseren, koste wat het kost. Dat daarbij de haalbaarheid, de realiteit, wel eens uit het oog wordt verloren is wel bekend. In dat geval zal de droom nooit uitkomen en de teleur­stelling die dit oplevert is navenant. En dan zitje daar met de scherven van de gebroken hoop en verwachtingen om je heen.

Nu, God heeft ook een droom. En met ‘droom’ bedoel ik ook hier een diep ver­langen, het intense verlangen om een wezen naast Zich te creëren dat op Hem lijkt, met andere woorden met wie kan communiceren, met wie Hij “‘om kan gaan, met wie Hij Zijn eeu­wigdurende leven kan delen, kortom, samenleven. Dat lijkt Hem het mooiste wat er is.

Dat wezen, dat uit vele, vele mensen bestaat die deel hebben aan hem, die mensheid, heet de Christus. En ik denk dat de mooiste droom de werkelijkheid van de Christus is. Wanneer je dit ‘wezen’ voorstelt als een menselijk beeld, dan is Jezus daarvan het hoofd en degenen die van Gods Geest hebben ontvangen als het lichaam. Je kunt ook het prachtige beeld gebruiken van man- en-vrouw. Immers, zo schiep Hij hen. En Jezus is dan de man en de Zijnen zijn vrouw.

Deze droom werd wreed verstoord. De duivel gunt de mens niet dat deze met God omgaat en hij gunt God al hele­maal niet dat Hij een levensgezellin krijgt. Deze tegenstander scheidt, naar zijn aard, wie bij elkaar horen en pro­beert te vermengen wat wezensvreemd aan elkaar is: hijzelf en mens. Gruwelijk en ellendig. Van origine hóren God en mens bij elkaar, zo heeft Hij het bedacht. En zonde en dood is door de duivel bedacht, want zoiets onmenselijks is nimmer in God opgekomen. Helaas is het wel het lot geworden van de men­sen. Ze worden dan ook ‘stervelingen’ genoemd… En tóch…

Toch heeft God Zijn droom nooit losge­laten.

Ouderwets gezegd: “Hij heeft nooit het werk Zijner handen laten varen”. Wat een prachtige instelling! Daar heb je veel geloof voor nodig als je ziet wat er door de boze allemaal is aangericht in de geest van de mens. En God heeft gedacht: “Hoe krijg ik Mijn lieve mens, die ik verloor, die Mij is afgenomen, weer bij Mij terug, in Mijn nabijheid”. En daarbij dan de gedachte ‘koste wat het kost’.

Het heeft Hem veel geduld gekost, veel tijd, veel tegenslagen en daarenboven Zijn zoon Jezus. Deze nieuwe, echte mens, met wie Hij zó vertrouwelijk omging, met wie Hij zó eigen was, op een gegeven moment loslaten en geloven dat deze in Hem zou blijven geloven. Jezus raakt alles kwijt: bezittingen, vrienden, zijn leven, zelfs de Geest. En daarbij tot zonde gemaakt… Verschrikkelijk…

En toen, op het diepste punt, kon God hem opwekken en tegen hem zeggen: “Geliefde zoon, het is volbracht”. En Jezus heeft dit als een triomfkreet uitge­schreeuwd in de hemel en op aarde. Zó werd hij de weg tot de liefde van God.

Wat bezielde hem om het verlangen van zijn Vader te vervullen, Zijn droom te verwezenlijken? Hij had zo lief, zo intens lief. Voor de grondlegging der wereld, vóór dag en dauw had God aan jou en mij gedacht en dit nooit laten varen. En toen Jezus daar ooit hing en al je zonden, je trauma’s, je verdriet en teleurstellingen op zich had genomen, ten dode toe, heeft hij aan jou en mij gedacht. En toen hij opstond heeft hij aan ons gedacht. En God heeft, met bonzend hart gezien hoe het begin van Zijn droom tot werkelijkheid kwam in een mens: De Christus gebo­ren, het beginsel van Zijn gedachten en werken.

Ik kan de ontroering niet beschrijven. Wat een evangelie: God, die omgang zoekt met mens en medemens en er, evenals zijn eerste zoon, alles voor over heeft gehad om jou weer deelgenoot te maken van Zijn leven dat alleen maar liefde is. Zodat weer samengevoegd wor­den wie bij elkaar horen in een ver­nieuwd verbond, een nieuwe verbin­ding: God en mens.

 

God voorziet in alle behoeften

Flitsen uit de Filippenzenbrief door Cees Maliepaard (16)

 

“Mijn God zal in al uw behoeften naar zijn rijkdom heerlijk voorzien in Christus Jezus” uit Filippenzen 4 vers 14 tot en met 20 (Filip. 04:14-20).

Als onze hemelse Vader vanuit zijn onmetelijke rijkdom in al onze behoeften voorziet, is dat inderdaad gewoonweg heerlijk. En God doet dat ook: Hij geeft ons wat we nodig hebben. Dat betekent dus dat we ons nergens zorgen over hoeven te maken. Maar wil dat nu ook zeggen dat we alles als op een presenteer­blaadje aangereikt krijgen en we ons derhalve nergens meer voor in behoeven te spannen? Zou iemand die goed zorgt voor de dagelijkse dingen, op grond van bovenstaande overwegingen maar over een betrek­kelijk klein geloof beschikken? De werkelijkheid ligt zowel in de geeste­lijke als in de natuurlijke wereld wel even anders!

Paulus als fulltimer

De apostel Paulus had niet het karakter van een man die op de zak van een ander teerde. Hij was er niet op uit koste wat kost de status en het honorarium van een Farizeeër te behouden. Als dat zijn intentie geweest was, had hij zich nooit met de sekte van die Nazireeër’ ingela­ten. In de hoedanigheid van Farizeeër genoot hij immers aanzien onder het volk en was hij verzekerd van voorzieningen in al zijn natuur­lijke behoeften. Hij beleefde een haast revolutionaire wending in z’n leven bij zijn erkenning van Jezus als de beloofde Messias. En hij koos uit volle overtuiging voor de dienstbaarheid aan Hem wiens volgelin­gen hij tot dan toe op leven en dood achter de veren had gezeten. Paulus had als apostel recht op de positie van een fulltimer in de gemeenten van Christus Jezus, waarbij zij die van z’n inbreng profi­teerden, in zijn onderhoud zouden voorzien. Maar hij koos ervoor gro­tendeels zelf voor z’n broodwinning te zorgen. Hij maakte tenten voor de verkoop, en met de daarop behaalde winst betaalde hij veel van z’n onkosten. Maar bijvoorbeeld wan­neer hij vanwege het werk van de Heer in gevangenschap verkeerde, deed de gemeente te Filippi hem de nodige gelden toekomen. Dat was dan ook broodnodig, want de Romeinse overheid gaf arrestanten nu eenmaal geen kost bij hun gedwongen inwoning. In de cachotten van het Imperium Romana verkommerde (zonder steun van bui­ten) iedere gedetineerde. De gemeente te Filippi was trou­wens de enige die Paulus behalve in gebed, ook financieel ondersteunde. Dat kwam vooral door de goede ver­standhouding tussen hen. De Filippenzen hielden rekening met zijn natuurlijke behoeften en speel­den daarop in. Paulus geeft te kennen dat het hem niet om hun gaven te doen is, maar dat hij het ziet als een groei op hun geestelijke reke­ning. In elk geval hanteerde Paulus niet het principe van het uitsluitend ‘uit geloof leven’, want voor een groot deel zorgde hij zelf voor de benodigde financiën.

Maak je geen zorgen!

Paulus schrijft dat zijn God in alle behoeften van de Filippenzen zal voorzien. Maar ‘zijn’ God is vanzelf­sprekend ook de hunne. En niet te vergeten: ook de onze, want wij mogen ons echt wel identificeren met Paulus en de gelovigen uit Filippi. Vader God voorziet ook bij ons in alles wat we nodig hebben, en wel vanuit diezelfde rijkdom. Dan hebben we het over een rijk­dom die onmetelijk is. Hij geeft ons sowieso datgene wat we buiten Hem zouden moeten ontberen: vrede in je hart en een innerlijke stabiliteit. Maar als dat in algemene zin waar is, zouden we toch in geen enkel opzicht iets tekortkomen? Noch bij natuurlijke zaken, noch in geestelijk opzicht zouden we ooit iets hoeven te missen. Want de Here God voor­zag dan immers in al onze behoef­ten! Nou, dan zou je ook nergens meer over in hoeven te zitten. Nu is het inderdaad juist dat de mens die in de Christus is ingevoegd, niet bezorgd hoeft te zijn. Maar het is slechts één gedachtesprong verder, de mening te gaan huldigen dat het dus volstrekt onnodig is nog ergens zélf voor te zorgen. Echter, wie dit \at praktiseren, zal gauw genoeg Ontdekken dat zoiets tot onleefbare toestanden leidt. Want het vertrou­wen in een liefdevolle hemelse Vader, die zelfs zijn geliefde Zoon voor ons over had, ontslaat ons niet van de door ons noodzakelijkerwijs toe te passen zorg voor onszelf en elkaar.

Dat voorkomt ook vreemde blikken van geloofsgenoten, wanneer men­sen bij lichamelijke kwalen of ziels­problemen een beroep op medische kennis doen. Het zegt immers niets over de vertrouwensrelatie van de betrokken persoon met onze gemeenschappelijke Heer. Wie de arts bij ziekte niet raadpleegt, kan een groot godsvertrouwen hebben. Maar de kans is allesbehalve denk­beeldig dat er in zo’n geval een onverantwoordelijke dosis overmoed meespeelt. Of zelfs dat men niet onder wil doen voor anderen, die buiten de medische wereld om (in de plaatselijke gemeente of bij een ‘gebedsgenezer’ van elders) baat gevonden hebben. Het ligt ongeveer in de orde van grootte van de mens die de Here God vrijuit om het dage­lijks brood mag vragen, maar er even zo goed alles aan zal doen om (net als Paulus) eigenhandig voor de nodige leeftocht te zorgen.

Gods herderlijke zorg

‘De Heer is mijn herder’, dichtte David al. Vanzelfsprekend dacht hij daarbij niet aan Jezus, want die kende hij helemaal niet. Jezus Christus zou pas enkele eeuwen later geboren worden. God zelf was Davids herder. Wij zeggen terecht dat Jezus de goede Herder is, maar daarmee heeft God niet opgehouden voor ons een herder te wezen. De Here God heeft Jezus aangesteld als Heer en Meester, als Herder en Koning. Maar de Almachtige behoudt te allen tijde de supervisie over hemel en aarde. Hij is niet tot abdicatie overgegaan! Christus Jezus zoekt nog steeds de eer van zijn Vader in de voltooiing van het door God uitgedachte plan. De Vader heeft het koningschap en het herder­schap aan Jezus toevertrouwd, maar aan het einde der tijden zal deze dat weer aan God teruggeven, opdat die alles zal zijn in allen. Dat is te lezen in 1 Korinthe 15 vers 20 tot en met 28 (1 Kor. 15:20-28). Hoe goed het herderschap van Jezus ook is, en hoe allesomvattend zijn herderlijke zorg ook zal wezen, we dienen nooit uit het oog te verliezen dat het onze Meester voornamelijk om de eer van zijn Vader gaat. Het is terecht dat we Jezus volgen en Hem gehoorzamen, wetend dat we afhankelijk van zijn liefdevolle bemoeienissen zijn. Maar we zullen er voor moeten waken Hem op de plaats van Vader God te projecteren. Als ik sommige mensen wel eens hoor zeggen dat ze eigenlijk nooit tot God bidden, maar altijd met Jezus praten, wordt het me wel eens bang te moede. Dan zit het gevaar er immers in dat we Gods eerste Zoon als een idool gaan zien, en er zodoende een in wezen antichriste­lijke cultus ontstaat. Net zo goed als er vraagtekens te zetten zijn bij een gebedsleven waarin men wel de Here God aanroept, maar waarin de enige door Hem gegeven naam ter redding, die van Jezus, nooit ter sprake komt. We volgen Gods Zoon immers om bij de Vader uit te komen.

Met beiden zullen we derhalve een open relatie mogen hebben. Jezus redt en verlost. Dat is een heerlijke waarheid. Maar de precieze beteke­nis van zijn naam is: Jahweh is red­ding. Want de naam Jezus is de Griekse versie van het Hebreeuwse Jozua. De hemelse Vader redt en verlost door het werk en de persoon van Jezus Christus. Vandaar dat de sinds Pinksteren aanwezige heilige Geest de ene keer Gods Geest genoemd wordt en bij een andere gelegenheid de Geest van de Christus.

Jezus is onze Herder door een gede­legeerd herderschap van de eeuwige Herder, de God en Vader van Jezus en ons. Daarom zei Jezus in Johannes 16 vers 26 en 27 (Joh. 16:26-27) het volgende: ‘Ik zeg u niet dat Ik de Vader voor u vragen zal, want de Vader zelf heeft u lief, omdat u Mij hebt liefgehad en geloofd hebt dat Ik van God ben uit­gegaan.’

Alleen in de Christus

Christus Jezus is niet een van de vele wegen die naar God leiden, maar Hij is echt de enige verbin­dingsweg. Alle andere wegen, hoe goed ze eventueel ook geplaveid zijn, voeren ons naar andere doe­len. Er bestaan nu eenmaal geen parallelwegen naast die van Gods eerste Zoon. Daarom zullen we ook zuinig zijn op onze medeweggebrui­kers, want zowel zij als wijzelf zijn in de Christus geheiligde mensen van God. We hebben allemaal Jezus nodig om bij God te kunnen komen, en we kunnen ook geen van allen de liefdevolle zorg van de Vader ontberen. Want slechts op deze manier zullen we gezamenlijk deel kunnen hebben aan de heerlijk­heden van Gods Koninkrijk. Het is dus ook niet zo dat God zo af en toe wel wat rekening met ons zal houden, maar Hij zal in al onze behoeften naar zijn rijkdom voor­zien. Dat wil dus zeggen dat de Vader rijkelijk voorziet in wat wij nodig hebben. Toch kan het moeilijk en zwaar in een mensenleven zijn. En soms weten we niet al te best raad met bepaalde aanvechtingen in

het lichaam of in de innerlijke mens. Denk niet dat zulke zaken in de dagen van de eerste christenge­meenten niet voorkwamen. Ook toen werden er mensen ziek. Ook in die tijd stierven er geliefden. Soms lieten ze het leven in een Romeins amfitheater, verscheurd door de leeuwen of gespietst op de horens van een dolgemaakte stier. Men zal kunnen denken: maar dat was voor de Heer! Ja, en? Konden ze dan hier beneden wel zonder pijn gemist worden? Kom nou, het gemis en verdriet zal er niet minder om geweest zijn.

Ook vandaag de dag snappen we de zin van wat ons kan overkomen lang niet altijd. Ook al geloven we in god­delijke bescherming en besteden we in onze gesprekken met de Vader en met onze oudste broer daar de nodi­ge aandacht aan, dan nog is de uit­komst van sommige dingen niet altijd de soms door ons zo fel begeerde. Om een voorbeeld te noemen: waarom stierven er in de afgelopen jaren in een zinloze strijd honderden christenen en moslims onder de daarvoor zo vreedzaam samen levende Molukkers? Nu zoe­ken ze weer toenadering tot elkaar, onder het besef tegen elkaar opgezet te zijn. Het is natuurlijk fijn dat het op de Molukken weer goed aan het komen is, maar zoiets gebeurd dan wel tegen een veel te hoge prijs. Hetgeen niet wegneemt dat we ook voor dit leven ons vertrouwen op de Heer blijven vestigen. Maar dan wel in de wetenschap dat de onaantast­baarheid van ons leven vooral in de zaken van het Koninkrijk der heme­len zal liggen. Dat kan geen mens ons ontroven. En de duivel ook niet. Het geeft ons de nodige moed om door te gaan, want we hebben in Christus eeuwigheidvisie.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

 

We leven in een hectische tijd. Daar is vrijwel iedereen het over eens. Alles is gejaagd, ondanks veelal meerdere vakanties komen we tijd tekort. Velen zijn gestrest of oververmoeid en als we het niet zijn wordt ons dat door een of andere deskundige of semi-deskundige aangepraat. Onverschilligheid, oneerlijkheid, onveiligheid, om zo maar enkele din­gen te noemen, nemen toe. Het lijkt wel alsof er een wereld ontstaat waar iedereen het spoor bijster is. En dan praten we nog niet over de armoede, honger en ziekten in allerlei derde wereldlanden…

Een te zwartgallig beeld? In zekere zin wel misschien, want ook in vroe­ger eeuwen was het natuurlijk niet alles rozengeur en maneschijn. Maar we leven nu eenmaal in deze tijd en hebben te maken met alles wat zich nu afspeelt. Daar schrijven we in deze rubriek over maar tegelijkertijd laten we zien waar de schoen wringt. Het is Satan, de ‘mensenmoordenaar vanaf het begin’ die in alles wat nega­tief is de hand heeft. En zeker nu zijn ‘bestaanstijd’ steeds minder wordt zal hij alles op alles zetten nog zoveel mogelijk chaos te veroorzaken. Gelukkig weten wij dat hij niet het laatste woord heeft. Het is de levende God, zoals deze zich ten volle geo­penbaard heeft in Jezus Christus, die hoop en perspectief geeft. Die het mogelijk maakt dat we standhouden.

De kerkfusie die geen eenheid brengt

Met de kop ‘Kerkfusie splijtzwam’ op de voorpagina probeert ook De Telegraaf een duit in het zakje te doen bij de berichtgeving over de fusie van de Hervormde-, Gereformeerde- en Lutherse kerk die i mei officieel van start gaat. Dan is er sprake van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). In een objectief en goed gedocu­menteerd artikel schrijft Marie- Thérèse Roosendaal over deze moei­zaam tot stand gekomen fusie, want er was niet minder dan meer dan veertig jaar voor nodig voor het zover was.

“Aan het Samen op Weg-proces (SoW) is veertig jaar hard gesleuteld. Al in 1961 verklaarden achttien her­vormde en gereformeerde predikan­ten dat ‘de gescheidenheid tussen de twee kerken niet langer geduld kan worden’. Een jaar later was het eer­ste landelijke congres. In 1990 trad de Evangelisch-Lutherse kerk als partner in het SoW-proces en daar­mee was de trio-synode een feit”. Maar er kwam een kink in de kabel: “In 1996 werd het Comité tot Behoud van de Nederlandse Hervormde kerk opgericht. Het comité zegt niet mee te kunnen in een kerk met elkaar tegensprekende belijdenisgeschriften. Half december 2003 was de stem­ming, op 1 mei aanstaande zal de fusie een feit zijn. De PKN wordt met circa 2,7 miljoen leden na de rooms-katholieke kerk de grootste van ons land. Daarmee verdringen de protestanten de islam. Maar er is nog verdeeldheid over de eenwording. Met name onder behoudende hervormden stuit de PKN op grote weerstand. Zij vinden het onverteerbaar dat naast de klas­sieke belijdenisgeschriften ook de moderne leefregels de grondslag van de PKN vormen”, aldus Marie- Thérèze Roosendaal in haar artikel die ook nog aangeeft dat ongeveer 10% van deze gemeenten waar­schijnlijk niet meegaan met deze fusie en dus een soort nieuwe kerk gaan vormen. Op het moment dat wij dit schrijven is echter nog niet precies aan te geven hoe deze ont­wikkeling zich zal voltrekken. Van oudsher bestaat uit de Nederlands Hervormde kerk uit drie stromingen, te weten de vrijzinni­gen, de midden-orthodoxen oftewel confessionelen en de rechts-orthodoxen beter bekend als de Gereformeerde Bond binnen de Hervormde kerk. De confessionelen kwamen het meest overeen met de gereformeerden, zodat het Samen op Weg proces daar ook het meest aansloeg.

Binnen de Hervormde kerk was er altijd wel een soort ‘richtingstrijd’ maar meestal had elke gemeente een eigen kleur en kon het voorko­men dat een gemeente vrijzinnig was terwijl enkele kilometers verder­op de gemeente van de ‘zwaardere richting’, dus van de Gereformeerde Bond was. Deze zwaardere richting werd (en wordt) ook gevormd door allerlei andere gemeenten buiten de Hervormde kerk, zoals de Gereformeerde gemeente en de Oudgereformeerde gemeente. Men moet wel een ingewijde zijn in ker­kelijke kringen wil men het allemaal uit elkaar kunnen houden… Vaak wordt vanuit de kerk, van welke schakering ook, over het hoofd gezien dat er in de loop der eeuwen vele zogenaamde vrije gemeenten zijn ontstaan, sommigen hebben zich weer als kerk georgani­seerd zoals de Vrije Evangelische gemeenten en een deel van de Baptisten-gemeenten. Maar vooral in de vorige eeuw zijn er vele onafhan­kelijke gemeenten bijgekomen. Door de zogenaamde pinksterop­wekking aan het begin van de vorige eeuw ontstonden pinkster- en volle evangeliegemeenten die in het mid­den van de vorige eeuw een nieuwe impuls kregen door opwekkingspre­dikers zoals Hermann Zaiss en Tommy Osborn en daarna door Nederlandse predikers als Johan Maasbach, Karei Hoekendijk en Jo van den Brink. Talrijke nieuwe gemeenten ontstonden die deels onafhankelijk bleven, deels weer gingen fuseren.

Het grote verschil

Dit artikel zou te uitgebreid worden om daar verder op in te gaan, maar wat wij willen aangeven is het grote verschil met de zogenaamde traditionele kerken, waar men veelal door traditie bij ging behoren omdat onze ouders ons als baby’s lieten dopen. Terwijl men tot de nieuwe gemeen­ten pas ging behoren als men door een persoonlijke geloofsverandering (bekering, wedergeboorte) van een zondaar een kind van God werd.

Waarom we dit nog eens in ons blad vermelden is niet dat onze lezers dit niet zouden weten, maar om het grote verschil aan te geven tussen de werkelijke gemeente en de traditionele gemeente.

Is dan alles in wat wij dan noemen de ‘werkelijke gemeente’ zo vol­maakt? Natuurlijk niet, want ook hier komen vaak verdeeldheid en allerlei andere negativiteiten nog om de hoek kijken. Daarom is het evan­gelie van het Koninkrijk der heme­len, zoals Jezus dat bracht en de eer­ste apostelen, ook zo belangrijk. Als het fundament (doop door onder­dompeling en doop met de heilige Geest) gelegd is, kan de groei van baby naar volwassene beginnen. Het grote manco is echter dat velen in het begin van hun geloofsontwikke­ling (zijn) blijven steken. Men is soms niet bevrijd van demonische gebondenheden, heeft geen oog dat al het goede van God komt en het slechte van de duivel, leest de Bijbel niet met geestelijke ogen, beleeft niet de echte vrijheid die Christus wil geven, om slechts enkele aspec­ten te noemen.

Zij die de werkelijke betekenis van dit evangelie leren kennen laten zich hierdoor echter niet afremmen maar gaan door tot hun eenheid met Christus zo hecht wordt dat zij echte ‘Christus-getuigen’ zijn. Dat is ook de eenheid waarvoor Jezus bad in het zogenaamde ‘Hogepriesterlijke gebed’ in Johannes 17. Daar gaat het over de eenheid tussen christenen die begint in het leven van een christen zelf. Jezus bidt voor allen die in Hem geloven, “opdat zij allen één, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één” Johannes 17 vers 21 tot en met 23 (Joh. 17:21-23). Dat is de eenheid waar de Vader en de Zoon naar uitzien en die er in feite al is tussen die christenen die Hem werkelijk volgen. Maar vaak deze nog niet zichtbaar omdat ieder nog zijn eigen kerkelijk of gemeen­telijk etiket draagt. Fusies tussen kerken en gemeenten kunnen soms een stap in de goede richting zijn, maar als men geen oog heeft dat het om déze eenheid gaat heeft het geen waarde in de ogen van God. Christenen die hebben ontdekt dat het hierom gaat, doen er alles aan dat dit gerealiseerd en verheugen zich al bij voorbaat op de grote dag dat de werkelijke Gemeente van Christus ten volle zichtbaar is, een gemeente waarvan Paulus zegt dat zij “stralend is, zonder vlek of rimpel, zodat zij heilig is en onbe­smet”.

De blijvende taak van de oudere christen

Wanneer is iemand oud? Jonge mensen van 15 of 20 jaar zullen iemand van 30 oud vinden. Daarna schuift het begrip ‘oud zijn’, naarma­te men zelf ouder wordt, steeds ver­der op. Maar over het algemeen wordt iemand van 65 jaar en oude1 echt bij de oudjes gerekend, al is het begrip ‘oud zijn’ natuurlijk erg rela­tief. Dit hangt ook af van de licha­melijke en/of geestelijke gesteldheid en soms zijn mensen van 80 jaar tot meer in staat dan anderen van 70. Hoe het ook zij met het ouder wor­den krijgt iedereen te maken. En in het gewone maatschappelijke leven betekent dat niet meer hoeven te werken als men 60 of 65 wordt. Men kan het leven zelf invullen met ‘leuke dingen’, men is immers van de verplichting om te werken af. Bij een zelfstandig beroep ligt dat soms anders omdat men dan meestal niet verplicht is op een bepaalde leeftijd w te houden. En soms ziet men hoe Jensen op hoge leeftijd nog actief zijn in allerlei functies. Bij een kind van God treffen we ongeveer een zelfde situatie aan. Maar hoe zit het met ons geloofsle­ven? Dat houdt natuurlijk niet op als we 65 zijn, maar is continu aanwe­zig. En soms hebben ouderen nog belangrijke taken, zeker als hun door Gods Geest wordt aangereikt hiermee door te gaan. Dit is uiter­aard voor ieder persoonlijk anders en we kunnen elkaar daarop ook niet beoordelen. Belangrijk is dat we ook op dit punt gehoorzaam zijn en geen dingen vasthouden waarvan ons duidelijk wordt dat we ze op Roeten geven. Maar ook het omge­keerde kan dus een rol spelen. Ook hier geldt dat we in ons hart ten volle overtuigd dienen te zijn hoe te han­delen. Wanneer iemand weet dat hij door mag gaan met een bepaalde taak zal hij zich daar ook door nie­mand van aflaten brengen. Bovendien ervaart hij hoe Gods Geest hem of haar hierbij dagelijks leidt en inspireert. Soms blijft onze geest vitaal terwijl ons lichaam ver­der aftakelt. Dan kunnen we moed putten uit de woorden die Paulus eens schreef aan de gemeente te Korinthe: “Naarmate onze uiterlijke mens vervalt, wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd”. Het heerlijke proces van vernieuwing en geestelijke groei gaat dagelijks door ook als we 70 of 80 zijn!

Wijsheden van Kees Brusse

Los van dit proces dat doorgaat tot in onze laatste levensfase, dienen we ook zelf volop mee te werken dat we, in ieder geval geestelijk, blijven functioneren in het laatste deel van ons leven. Daaraan moesten we den­ken toen we een paar maand gele­den een interview lazen in De Telegraaf met de bekende acteur Kees Brusse, die ook op 78-jarige leeftijd nog volop in het leven staat, maar dan ‘anders dan vroeger’. Onlangs ging hij op ontdekkings­tocht naar Australië om na te den­ken over wat hij met zijn leven moet ‘Nu het niet meer ‘wij’ is maar ‘Zij’. Terwijl ‘wij’ de oudjes zijn aan wie niemand meer iets vraagt. En ‘Zij’ de jongeren die alles bepalen”. Het maken van een film heeft zijn leven veranderd. “Ik weet beter hoe het ouder worden moet en dat wil ik delen. Niet omdat ik de wijsheid in pacht heb, Want ik geef maar één mening en ik ben geen wijsgeer. Maar wel omdat ik mensen in mijn leeftijdsgroep wil aansporen om erover te praten. Ook met jongeren. De wetenschappers die het ouder worden bestuderen, zijn allemaal rond de dertig. Maar de echte experts zijn wij. Want je weet pas hoe ‘oud zijn’ is, als je het zelf wordt. Daarom moeten ouderen de discussie starten. De generatie die deze huidige wereld bedacht heeft, zeg ik dan altijd heel bescheiden”. “De verleiding is groot om je, als je ouder wordt en allerlei mankemen­ten krijgt, in een soort wandelend medisch dossier te veranderen en stil achter het raam te gaan zitten. Maar zo is het niet! Wij ouderen doen ertoe. Wij hebben waardevolle ervaring die we met de jongeren moeten delen. Dat heb ik van een oude aborginal, die zit ook in mij”. Verder merkt hij op: “We willen ons hele leven oud worden, maar als we het zijn, lopen we te piekeren over wat wat we met deze levensfase aan moeten…”

“Ouderen zoals ik willen niet opge­borgen en betutteld worden. Maar zo vrij mogelijk zijn, genieten en geven. Want behalve ervaring heb­ben wij heel veel te geven. Aandacht, liefde en tijd bijvoorbeeld”. Het artikel eindigt: “Kees Brusse heeft nog een andere boodschap aan mensen in zijn levensfase: ‘het glas is niet driekwart leeg, maar een kwart vol. En zoals een goede vriend van mij altijd zegt; het verschil tus­sen een mineur en een majoor akkoord op de piano is maar een halve toon…”

Toegevoegde dimensie

En dan te bedenken dat wij als chris­tenen daaraan nog een toegevoegde dimensie hebben die het allerbe­langrijkste is: ons leven houdt niet op met de dood, maar gaat over van heerlijkheid in volle heerlijkheid. Eén van de kenmerken van een waarachtig gelovige is dat hij een positieve levensinstelling heeft die niet veranderd bij het ouder worden maar zich veeleer verdiept. En laten we niet leven met de gedachte dat het de laatste dag van ons leven kan zijn, maar de eerste dag van de rest van ons leven! Daarbij mogen we met dankbaar­heid en tevredenheid terugzien op de jaren van ons leven die voorbij zijn, waarvan soms misschien vele jaren gepaard gingen met grote pro­blemen, tegenslagen en moeilijkhe­den, maar de grote dag dat wij het Koninkrijk Gods binnengingen toen wij van een zondaar een kind van God werden, is van alles beslissende betekenis geworden. Die dag en de geestelijke groei die daarop volgde, heeft ons leven geheel bepaald. En dat gaat door ook bij het ouder worden. Daarom wil­len wij niet altijd maar terugzien en met het verleden bezig zijn, maar vooruitzien en de woorden van Jezus ter harte nemen als hij zegt dat nie­mand die de hand aan de ploeg slaat en ziet hetgeen achter hem ligt, geschikt is voor het Koninkrijk Gods!

‘Steeds minder jongeren geloven’

Met deze kop opende onlangs dag­blad Trouw haar voorpagina. Het blad schrijft: “Anders dan voorspeld is de secularisatie in Nederland nog niet over haar hoogtepunt heen. Twintigers zijn beduidend minder kerkelijk én minder religieus geïnteresseerd dan dertigers. Vooral de rooms-katholieke kerk verliest sterk aan aantrekkingskracht. Tegelijkertijd heeft twee op de drie jonge volwassenen behoefte aan ritu­elen bij belangrijke levensgebeurte­nissen’, zo begint het artikel dat gebaseerd op het rapport ‘Waar moe­ten ze het zoeken?’, naar religie en zingeving onder twintigers en derti­gers.

Het onderzoek -onder 404 mensen, tussen 18 en 40 jaar- werd uitgevoerd door het Kaski, in opdracht van Ikon, Trouw en Zin Web. Uit het rapport blijkt dat 44 procent van de twintigers gelooft in God. Twee­ derde beschouwt zichzelf als onker­kelijk. Van de dertigers gelooft 63 procent nog in God en noemt 53 procent zichzelf onkerkelijk. Bijna twee-derde van alle jonge vol­wassenen geeft aan nauwelijks met geloof en zingevingsvragen bezig te zijn.

Vooral het aantal rooms-katholieken loopt sterk terug in de jongste gene­ratie. Noemt een kwart van de derti­gers zichzelf nog katholiek, bij de generatie daaronder is dat 13 pro­cent. Godsdienstpsycholoog prof. Dr. Jaques Janssen noemt de halvering ‘spectaculair’. ‘Het ondergraaft het algemene idee dat het zo’n vaart niet loopt’.

Bij de protestantse kerken is de terugval met 2 procent gering. Onduidelijk is of het verschil in reli­giositeit tussen twintigers en derti­gers een ‘leeftijdskwestie’ dan wel een ‘generatiekwestie’ is. Het is mogelijk dat de twintigers met de jaren wél religieuze behoefte zullen tonen.

De Kaski-onderzoekers wijzen er evenwel op dat de ‘religieuze socialisatie’ bij deze generatie gering is geweest.

‘Het is zeer wel mogelijk dat die behoefte bij sommigen wat toe­neemt, maar bij vele anderen nooit ontstaat’.

Opmerkelijke uitkomst is verder dat twee op de drie jonge volwassenen behoefte hebben aan rituelen bij belangrijke levensgebeurtenissen – al dan niet in een kerkelijke context. Volgens godsdienstpsycholoog prof. Dr. Hans Alma bevestigt het Kaski- onderzoek ‘wat al langer zichtbaar is’.

‘Je ziet dat jonge mensen zoeken en twijfelen, dat ze nieuwsgierig zijn naar religie, er zich niet meer tegen verzetten. Ze lezen er graag boeken over, ze willen erover praten. Maar dat is toch een andersoortige belang­stelling dan waarop de kerken hopen'”.

Religie of écht geloof?

Tot zover dit verslag in Trouw, dat vervolgens in de rubriek de Verdieping’ onder de titel ‘De klad zit in het geloof’ nog een gehele pagina(!) voortborduurt over deze materie. Wat dan opvalt is dat op deze gehele pagina op geen enkele wijze de werkelijke manier van gelo­ven aan de orde komt. Nergens leest men over de weg om vrede met God ontvangen loopt via Jezus Christus. Je zou kunnen zeggen het is één van de ‘geheime wapens’ die de duivel hanteert om het werkelijke geloof verborgen te houden. Hij heeft er geen enkel bezwaar tegen dat er over de zingeving, rituelen en religie gesproken en gedebatteerd wordt, als de kern waarom alles draait maar niet geopenbaard wordt. Talrijke alternatieve vormen van reli­gie en geloof worden door hem gelanceerd en wanneer jonge men­sen zich hiermee tevreden stellen heeft hij zijn doel bereikt. Gelukkig heeft hij niet het laatste woord en blijkt telkens weer dat wanneer jonge mensen door Gods Geest aangeraakt worden zij elke vorm van valse religie vaarwel zeg­gen en ontdekken waarom het wer­kelijk gaat. Natuurlijk zou het gewel­dig zijn wanneer vele jonge mensen het werkelijke geloof gaan ontdek­ken, maar als christenen willen wij niet op de aantallen zien maar rustig doorgaan ons geloof in de levende God en Zijn zoon te belijden en te beleven. En vooral dat laatste mag niet achterwege blijven. Belangrijk daarbij is ook dat jonge gelovigen in de gemeenten zich bewust zijn dat geestelijke groei naar het volwassen stadium in Christus een ‘must’ behoort te zijn. Alleen daardoor ontstaan sterke sta­biele christenen die niet door het minste of geringste zuchtje tegen­wind van de kaart zijn, maar ook in voor het werkelijke geloof moeilijke tijden, standhouden. Zij zijn daar­door temidden van hun leeftijdgeno­ten levende getuigen omdat hun geloof niet oppervlakkig is maar echt. God heeft een sterk verlangen naar dergelijke jongeren die een onderdeel vormen van de ‘zonen Gods’ die uiteindelijk de zuchtende schepping gaan bevrijden!

De hausse van films over het leven van Jezus

In de afgelopen jaren zijn er vele films in roulatie gebracht die gaan over het leven van Jezus. Meestal geven zij een onvolledig of verte­kend beeld van Zijn leven, veelal zijn allerlei fantasieën toegevoegd. Met films als de in 1973 uitgekomen “Jesus Christ Superstar” was dat zeker het geval. Deze film was geba­seerd op de populaire musical uit de jaren ’60. Ook voor de in 1988 uit­gekomen film “The last temptation of Christ” gold dit. Deze film was gebaseerd op de controversiële roman van Nikos Kazantzakis. Bij de meer dan 100 films die in de loop der jaren over het leven van Jezus zijn verschenen, waren natuurlijk ook films die meer in overeenstem­ming waren met de evangeliën. Dit jaar is er weer een nieuwe film bijgekomen die uitsluitend gaat over het lijden en sterven van Jezus en zeer geloofwaardig overkomt. Het betreft de film “The Passion of the Christ”. In de verschillende media is al veel aandacht besteed aan deze film die het evangelie volgt, al druk­te de regisseur duidelijk zijn eigen stempel op het verhaal. Bepaalde passages krijgen meer aandacht dan in de originele tekst (onder andere de geseling van Jezus), andere ele­menten ontleende hij aan apocriefe boeken. De lijdende Christus wordt gespeeld door Jim Caviezel, die evenals de regisseur een gelovig katholiek is.

Er wordt zeer verschillend over deze film gedacht. Iemand schreef, dat de uiterst gewelddadige en bloederige verbeelding van de lijdensweg eer­der aversie dan compassie oproept. Anderen, waaronder ook vele chris­tenen, zijn zeer enthousiast over deze film omdat zij deze beschou­wen als een duidelijke weergave van het geweldige feit dat Jezus tot het einde toe alles over had om de zonden der mensheid op zich te nemen tot hij uiteindelijk aan het kruis van Golgotha werd genageld. Hij ging de ’totale lijdensweg’ uit liefde voor de door God geschapen mensen.

Persoonlijk zijn wij van mening dat de film, mits begeleid, een goed evangelisatiemiddel kan zijn, zoals er uiteraard vele zijn. Een door Gods Geest geïnspireerde boodschap, een positief boek, een persoonlijk gesprek, een artikel in een tijd­schrift, enz., zijn even zovele ‘mid­delen’ die God wil gebruiken om mensen deelgenoot te maken van het nieuwe leven in Christus. Een nieuw leven waarvan God wil dat alle mensen het leren kennen.

 

Gedragsregels in de gemeente door Jildert de Boer

In dit artikel behandelt Jildert de Boer een minder populair maar desalniettemin belangrijk onderwerp waarbij het gaat om speciale gedragsregels in de gemeente zoals hoe te handelen bij openbare zonden van gemeenteleden die dat niet willen opgeven. En waarom tucht en disci­pline niet verwaarloosd mogen wor­den maar essentiële bestanddelen vor­men van een goed functionerende gemeente. Het is mogelijk dat u op onderdelen van dit artikel anders denkt. Daarom stellen we het zeer op prijs als u (per brief of e-mail) wilt reageren (red.).

Dit is bepaald geen populair onder­werp. Met de nodige schroom ligt het mij op het hart deze niet eenvou­dige problematiek te bespreken. Het mag dan een moeilijk onderwerp zijn, onbelangrijk is het beslist niet. Het is immers nodig om er iets van te weten, om -als er sprake is van volharding in openbare zonde(n) in de gemeente- in liefde en heiligheid naar het Woord van God te hande­len. Ook op dit punt mogen wij niet onkundig blijven. De Bijbel geeft ons in deze klare richtlijnen, waar­mee we niet mogen marchanderen of sjoemelen, maar die wel met zachtmoedigheid, geduld en wijs­heid dienen te worden toegepast. Tucht en discipline (hoort bij een discipel!) moeten gehandhaafd blij­ven.

Er kunnen zich ernstige dingen midden in de gemeente van de levende God voordoen, waarbij de leiding van de gemeente de taak heeft het kwaad aan te spreken, te weren of buiten te plaatsen. Uiteindelijk niet alleen met de bedoeling de overigen niet te besmetten, maar ook -hoe vreemd dat ook klinkt- die mens te helpen door hem tot zichzelf te laten komen in een positie buiten de gemeen­schap van de heiligen. Lang niet alle items inzake dit cru­ciale, maar ook heikele onderwerp zijn uitgewerkt, maar er worden aanzetten aangereikt tot nadere bezinning. Paulus’ woord “velen wil­len van geen tucht weten” Titus 1 vers 10 (Titus 1:10) is nog steeds actueel in onze dagen. “Er zijn er heel wat die zich niets laten gezeggen”, zegt de Willibrord Vertaling in dit verband. In de praktijk zullen we met grote zorgvuldigheid te werk dienen te gaan, als het gaat om het tenslotte uitsluiten van mensen na veel liefde­volle en geduldige correctie. Dit te meer, omdat we weten dat in de geschiedenis zo vaak “ketters” letter­lijk en/of figuurlijk zijn gebrand­merkt of geëxcommuniceerd op grond van dwaalleer of vermeende dwaalleer. Denk slechts aan een man als Luther die van Godswege opstond voor de rechtvaardiging door het geloof, maar de pauselijke uitbanning over zich heen kreeg. In het bestek van dit artikel willen we met name ingaan op de uitoefe­ning van tucht op grond van een on-Bijbelse levensstijl. Paulus heeft het bijvoorbeeld over mensen met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van gods­vrucht de kracht daarvan verlooche­nen; (en vervolgens zegt hij:) houd ook dezen op een afstand 2 Timoteüs 3 vers 5 (2 Tim. 3:5). Zo heeft Titus 3:10 het over (na tweemaal terecht gewe­zen te hebben) het afwijzen van mensen die scheuring maken en Judas 23 (Judas 01:23) over het “barmhartig zijn in vreze, uit afkeer zelfs van het kleed dat door het vlees bevlekt is”. Gezonde gemeente bouw kan alleen dan plaats vinden als we ook derge­lijke gedeelten serieus nemen en ze niet links laten liggen. Paulus zegt: “Ik wil niet alleen dat gij wijs zijt tot het goede, maar ook onbesmet van het kwade” (met twee woorden gesproken: “Ja” tegen God en “Nee” tegen zonde en satan). Daarvoor heeft hij opgemerkt dat er mensen zijn die door schoonklinkende en vrome taal de harten der argelozen misleiden en dat men zulken moet mijden Romeinen 16 vers 17 tot en met 19 (Rom. 16:17-19). Bij dit onderwerp is het van groot belang dat wij ons zowel hoeden voor “slapte” enerzijds als “hard­heid” anderzijds.

Mens en/of macht

Vanuit het evangelie van het Koninkrijk der hemelen zien wij “tucht” in de eerste plaats als onderwijzing en opvoeding en bij eruit zetten” denken we allereerst aan het uitwerpen van mach­ten der duisternis uit de mens, zodat die mens zelf in de gemeente kan blijven en voor Christus en de gemeente behouden blijft. Dit is de heerlijke werking van het binden en buiten (=in de afgrond) werpen van machten en het ontbinden en vrij- zetten van mensen, zodat die juist binnen de gemeente kunnen her­stellen en opbloeien. In de geestelij­ke strijd zien wij de “lastpakken” pri­mair als machten in de geestelijke wereld, hoewel deze zich in de natuurlijke wereld zullen willen tóen en bedienen van mensen die zich daartoe laten gebruiken. Er zijn evenwel situaties, dat men met de veroorzakers van het kwaad ook de mens die het kwade blijft bedrijven en vasthoudt aan deze machten der duisternis buiten de gemeente zal plaatsen. De kwaden moeten niet verdragen worden Openbaring 2 vers 2 (Openb. 02:02), die moet men niet laten begaan Openbaring (Openb. 02:20). Het is uiteraard een trieste en verdrietige zaak als je een mens met eigen verantwoordelijkheid helaas een keuze ziet maken voor een heil­loze, zondige weg buiten de wil van God = het goede, welgevallige en volkomene – Romeinen 12 vers 2 (Rom. 12:02) om. Dat is tenslotte een pad waarop een mens geen blijvend geluk zal vinden. Dan wordt zo’n mens niet langer welkom geheten in de gemeente van de levende God. Liever wijzen we de zonde en de zondemachten de deur en maken we in Jezus’ Naam de mens zelf vrij van zijn overheersers en plaaggeesten, zoals geesten van onreinheid, overspel en seksuele ver­slaving; kritiek, ongezeglijkheid, weerspannigheid en rebellie; toorn, boosheid en drift; roddel, leugen en laster; manipulatie en intrige, enzovoort.

Intrige en manipulatie

We lichten twee nauw aan elkaar verwante werkingen er even uit. De geest van “intrige” werkt met slinkse streken of gekonkel (zo leert ons het woordenboek). Manipulatie is beïn­vloeding via bedrieglijke methoden. De macht van “manipulatie” gaat gepaard met intimideren, domine­ren en chanteren en als dit niet lukt tracht deze via vleitaal het doel te bereiken. Spreuken 29 vers 5 (Spr. 29:05) zegt: “Een man die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor zijn schre­den”. Paulus merkt op: “Wij hebben ons nooit afgegeven met vleitaal”

1 Thessalonicenzen 2 vers 5 (1 Thess. 02:05). Manipulatie werkt onder meer door middel van het in eigen voordeel opzij duwen van andere gemeenteleden en kan sluimerend en sluipend een verwoestend werk doen in de plaatselijke gemeente. Judas 16 (Judas 01:16) gebruikt de uitdrukking “als zij om des voordeels wil (de mensen) in hun gezicht vleien”. In Titus 1 vers 10 en 11 (Titus 01:10-11 lezen we over ijdele praters en misleiders, die men de mond moet snoeren. Waarom? Omdat zij hele gezinnen (of zelfs gemeenten) onderste boven keren en, om oneerlijke winst (=voordeel) te maken, onbehoorlijke dingen leren. Het is dus belangrijk waak­zaam te zijn dat geesten van manipulatie en intrige geen macht krij­gen in de gemeente en dat men hen -de mensen waarvan deze machten zich bedienen- desnoods de mond moet snoeren. Het staat hier zelfs als bevel.

Zonde toedekken?

Over deze kwestie heerst veel onbe­grip en misverstand, want velen wil­len alles met de zogenaamde mantel der liefde bedekken en roepen dat men niet mag oordelen… Vaak wil men bij evangelisatie uit bewogen­heid -uit goede bedoelingen, maar in naïviteit- iedereen die in zonde leeft ‘zomaar’ de gemeente binnenhalen, waarbij ernstige gebondenheden onderschat worden, die later op- of openbreken.

Later blijkt dan dat men niet voor­zichtig genoeg is geweest en in een ‘valkuil’ is gestapt. Maar al doende leert men en neemt ook de wijsheid van God hoe dan in het vervolg wel te handelen toe!

Wil iemand de kosten berekenen en de prijs betalen, om Jezus’ discipel te zijn, dan is goddelijke vergeving en bevrijding voluit mogelijk, al zal het nodig zijn een proces van groei door te maken, om de bescha­digingen en sporen van het oude leven uit te wissen! Evangelisatie is een heerlijke zaak, om zondaren te winnen voor Christus, maar dan toch niet opdat deze mensen hun zonden en gebon­denheden gewoon(te)weg intact laten of slechts met een christelijk vernisje versieren. Met al die vastge­houden zonden wordt de “gemeente- kar” loodzwaar om te trekken en spannen we “het paard achter de wagen”, waardoor we de verkeerde kant opgaan en de gemeente niet vooruitkomt.

Helaas zien we een verschijnsel in sommige (volle) evangeliegemeen­ten dat velen door de “voordeur” de samenkomsten binnengaan, maar dat er niet voldoende stabiliteit en innerlijke groei is, of er sprake blijkt van regelrechte zonde of relatiespan­ningen, waardoor ook velen door de “achterdeur” weer uit de gemeente verdwijnen. Uiteraard kunnen hier­bij ook andere factoren een rol spe­len.

Een andere ‘valkuil’ kan zijn het aanhalen van Matteüs 13 vers 29 (Matt. 13:29), dat men bij het bijeenhalen van het onkruid tevens het koren zou kun­nen uittrekken. Dit is in de geschie­denis vaak op pijnlijke wijze gepro­beerd met het uitroeien van zoge­naamde ketters of andersdenkenden en met misbruik van het woord “dwing ze om in te gaan”. Vaak rukte men ‘koren’ uit! Maar anderzijds zijn er ook die aan dit woord de draai geven van: “laat het onkruid maar zitten”. Dit doet men echter in het natuurlijke niet met het (zichtba­re) onkruid in eigen tuin! In het geestelijke zal men ook niet het onkruid, dat openbaar komt in eigen gemeente, welig laten tieren in het verdragen van kwalijke levenspraktij­ken. Naarmate de tijd nadert dat het “volle koren in de aar” Markus 4 vers 29 (Mark. 4:29) komt, zal ook het onkruid haar rijp­heid bereiken. In de oogsttijd wordt alles over de hele linie duidelijk in kwaliteit en kwantiteit. Nu werkt het averechts als men overal om zich heen aan onkruid meent te moeten trekken.

Oordelen is scheiding maken

Wanneer wij spreken over “gemeentetucht”, dan is de aanpak van deze kant van het evangelie bepaald niet geliefd voor het vlees, maar naar de geest gesproken wezenlijk en nood­zakelijk willen wij voortgaan met een gezonde gemeente bouw. Een opbouw immers van de gemeente die niet overwoekerd dient te wor­den door allerlei kwaadaardige virus­sen en gif van machten der duister­nis en mensen die helaas en hoe jammer ook (nog!) met hen in verbinding staan.

Daarom gaat het ten diepste over “oordelen”, dat is scheiding maken tussen goed en kwaad, tussen gerechtigheid en zonde, tussen mens en macht der duisternis. Het oordeel begint bij het huis van God 1 Petrus 4 vers 17 (1 Petr. 04:17). Wij zijn geroepen om dit oordeel vooreerst in eigen leven te (laten) voltrekken bijv. 1 Korinthe 11 vers 31 en 32 (1 Kor. 11:31-32). Maar vervolgens zijn wij ook geroepen om hen te oordelen die in uw kring zijn 1 Korinthe 5 vers 12 (1 Kor. 5:12), om tenslotte over wereld en engelen te oordelen 1 Korinthe 6 vers 2 en 3 (1 Kor. 06:02-03).

Bijbelse items over ’tucht’

Belangrijke Bijbelgedeelten als basis in dit verband zijn -naast vele ande­re- vooral: Matteüs 18 vers 15 tot en met 17 en 2 Thessalonicenzen 3 vers 6 en 2 Thessalonicenzen 3 vers 15 en 1 Korinthe 5 vers 1 tot en met 13 en

1 Timoteüs 5 vers 20 en 21  (Matt. 18:15-17 en 2 Thess. 3:6 en 2 Thess. 3:15 en 1 Kor. 5:1-13 en 1 Tim. 5:20-21). Kernachtig noemen we een aantal noties uit deze passages:

a.Matteüs 18

Matthéüs 18 spreekt over een stap­penproces bij (openbare) zonde:

Onder vier ogen bestraffen (opdat hij zijn zonde zal inzien, vergelijk Jakobus 5 vers 19 en Jakobus 6 vers 1 (Jak. 05:19 en Gal. 06:01).

Bij niet luisteren een of twee mee­nemen (getuigen erbij).

Bij nog niet luisteren: zeg het aan de gemeente (bekendmaking).

Bij ook dan niet luisteren ^weer­spannig blijven in de zonde): dan zij hij u als de heiden en de tollenaar. (Heidenen en tollenaars kunnen zich evenwel later opnieuw beke­ren!).

2 Thessalonicenzen 3

2 Thessalonicenzen 3 zegt onder andere:

bewaard blijven voor de slechte mensen en wargeesten, want trouw vindt men niet bij allen (vers 2).

bevel je te onttrekken aan elke broeder die zich ongeregeld gedraagt (vers 6).

als iemand niet naar de apostoli­sche bevelen luistert: tekent hem, ga niet met hem om, opdat hij beschaamd worde (“opdat hij tot zichzelf kome” volgens sommige andere vertalingen) (vs. 14) In de praktijk blijkt dit moeilijk te zijn om niet met iemand om te gaan (=in nauw contact met iemand optrek- ken, een vriendschappelijke relatie onderhouden), want velen zijn goed bedoeld evangeliserend of pastoraal bezig, om iemand alsnog te (willen) winnen, maar worden ondertussen zelf onbedoeld besmet met bijvoor­beeld kwaadsprekerij en laster over de oudsten van de gemeente. In plaats daarvan moeten wij afstand bewaren en ons distantiëren van het kwaad. Wij mogen onszelf niet lan­ger associëren met degene die rebel­leert door openbare zonde, waarop hij is aangesproken, toch hardnekkig vast te houden. Men beseft vaak niet dat het ook een hulp kan zijn niet meer aan iemand te trekken of niet langer ontvankelijk te zijn en kostba­re tijd te investeren in diens boze, weerbarstige houding of ongezeglij­ke, weerspannige opstelling = zonde der toverij, 1 Samuel 15 vers 23 (1 Sam. 15:23). Hopelijk werkt het dan zo uit, dat iemand zich alleen gaat voelen en bij zich­zelf tot schaamte en berouw komt over zijn zondige wandel, rebelse houding of iets dergelijks. In deze passage ging het in Thessalonica oorspronkelijk om mensen met ongeregeld gedrag door geen werk te verrichten (want de Heer zou toch spoedig komen?) en bezig te zijn met wat geen werk is (vs. 11). De Willibrord Vertaling heeft: “Dat sommigen bij u de arbeid schuwen, alle- inspanning uit de weg gaan, maar zich wel met alles bemoeien. In de naam van de Heer Jezus Christus gebieden en vermanen wij zulke mensen dat zij regelmatig moeten werken en hun eigen brood moeten verdienen” (vers 11,12). Ook in onze tijd komen wij dergelijke “geestelij­ke klaplopers” nog wel tegen, die willen teren op de zak van een ander en zelf lui zijn onder de dekmantel van een vroom motief of geestelijk ideaal.

– houdt hem echter niet voor een vij­and, maar wijs hem terecht als een broeder (vs. 15). Goedheid en gestrengheid, liefde en heiligheid, barmhartigheid en ernst, genade en waarheid gaan hier hand in hand. Het is natuurlijk prachtig als zo’n broeder zelf zijn verkeerde opstelling inziet en tot erkentenis van de waarheid komt!

  1. 1 Korinthe 5 vers 1 tot 13 (1 Kor. 05:01-13) geeft onder meer dit aan:

– verwijdering van een bedrijver van grove hoererij uit de gemeente en het in de naam van de Here Jezus overleveren van die man aan satan tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden moge worden in de dag des Heren (vs. 1-5). Let op het positieve doel dat Paulus ondanks deze zware zonde voor ogen heeft! Paulus spreekt ook in 1 Timoteüs 1 vers 20 (1 Tim. 01:20) over dwaalleraars die hij aan satan (=de overste die in deze wereld nog machtsterrein heeft, maar dat wordt hem niet in de gemeente toegestaan!) heeft overge­geven, opdat hen het lasteren worde afgeleerd. Afsnijding van de gemeente betekent het overleveren aan het domein van de slang. Zij zijn niet langer onder de bescher­ming van de gemeente en haar engel. Over dezelfde lieden hanteert hij de uitdrukking “hun woord zal voortwoekeren als de kanker” 2 Timoteüs 2 vers 17 (2 Tim. 02:17). Zelfs daar hield Paulus de mogelijkheid open tot ver­andering: “het kon zijn dat God hun gaf zich tot de erkentenis van de waarheid te keren, en ontnuchterd zich te wenden tot de wil van Hem, losgekomen uit de strik des duivels die hen gevangen hield”

2 Timoteüs 2 vers 25 en 26 (2 Tim. 02:25-26). Onze God is de God der hope! Desondanks deinst Paulus er niet voor terug, om men­sen die dwaalleer of scheuringen en onenigheden veroorzaken soms openlijk bij name te noemen en te waarschuwen voor hen. Bijvoorbeeld: “Alexander, de koper­slager heeft mij veel kwaad berok­kend: de Here zal hem vergelden naar zijn werken. Neem gij u voor hem in acht, want hij heeft onze woorden zeer tegengewerkt”

2 Timoteüs 4 vers 14 en 15 (2 Tim. 04:14-15).

In de natuurlijke wereld zijn wij blij als een kundig chirurg een kwaad­aardig gezwel uit het lichaam weet te halen. Zo kan het ook geestelijk noodzakelijk zijn, om kwade woekercellen uit het lichaam van Christus te verwijderen, om de gezonde cellen niet aan te laten tas­ten. Dit hoeft niet te betekenen dat zij die buiten geplaatst worden altijd (uiteindelijk) verloren gaan, want de apostel ziet deze ernstige vorm van gemeentetucht nog altijd als een middel tot mogelijke heling en her­stel. Namelijk: om het kwade af te leren en opdat hun geest behouden moge worden in de dag des Heren! In 2 Korinthe 2 vers 5 tot en met 11 (2 Kor. 02:05-11) zien wij het heerlijke voorbeeld van de weg tot herstel en het terugwinnen van degene die door zijn openbare zonde verdriet veroorzaakt had. -een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur (vs. 6). Vergelijk het ons wellicht meer aansprekende beeld van de ene rotte appel die alle anderen in de mand van lieverlee aansteekt. Gooi daarom die ene rotte appel uit de mand, opdat de andere appels gezond blijven. Zondige prak­tijken en valse leer werken in het gemeenteorganisme als zuurdeeg, die het geheel doortrekt, net als gist. Het is niet maar een individuele zaak, zoals wij bijvoorbeeld zien in het geval van Achan in Jozua 7, waarbij de ban uit het midden van het volk verwijderd moest worden, om stand te houden voor de vijan­den Jozua 7 vers 10 tot en met 13 (Joz. 07:10-13).

– Paulus roept op om een vers, onge­zuurd deeg te zijn en jubelt over ons paaslam dat geslacht is: Christus! Dat is reden voor een feest (denk bijvoorbeeld aan het avondmaal in dit verband!), maar dan moet wel het zuurdeeg van slechtheid en boos­heid radicaal weg en het ongezuurde brood van reinheid en waarheid tevoorschijn komen in onze levens (vs. 7-8).

-Je kunt wel omgaan met hoereer­ders en zondaars in het algemeen in deze wereld (Jezus ging juist om met melaatsen, hoeren en tolle­naars!), maar niet omgaan of eten met iemand die, al heet hij een broeder, toch een hoereerder, geldgierige (=geldzucht is de wortel van alle kwaad- 1 Timoteüs 6 vers 10

(1 Tim. 06:10), afgo­dendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is (vs. 9-11). Niet met zo iemand eten betekent zeker: geen gemeenschap met hem heb­ben aan het avondmaal! -In onze eigen kring zijn we bevoegd tot oordelen, daarbuiten zal God dat doen (vs. 12). -kortom: “doe wie niet deugt uit uw midden weg” (vs. 13). Merk op dat Paulus hier de gebiedende wijs gebruikt. De gemeente zal zuiver gehouden worden!

  1. 1 Timoteüs 3 vers 19 en 20 en 1 Timoteüs 5 vers 19 en 20 (1 Tim. 03:19-20 en 1 Tim. 05:19-20) reikt aan dat men niet snel of lichtvaardig een klacht tegen een oudste moet aannemen. Het is dan vereist dat er twee of drie getuigen zijn (vs. 19). Dit voorkomt laster of kwade ver­denkingen. Dan staat er iets achter waarvan wij het gezag en de reik­wijdte misschien opnieuw zullen moeten leren: “wie in zonde leven (dat is heel iets anders dan per onge­luk vallen, maar wel de oprechte gezindheid hebben om niet te zondi­gen) moet gij in aller tegenwoordig­heid bestraffen, opdat ook de overi­gen ontzag hebben” (vers 20). Men moet weten wat de gevolgen zijn van het vasthouden aan zonde en dat openbare zonde in de gemeente niet getolereerd kan worden. Dat is niet bepaald modern en de tijdgeest is hier helemaal niet in mee! (Laat men evenwel een bepaalde zonde oogluikend toe, dan geeft dat ruimte voor anderen, om het ook te doen en op een gegeven ogenblik wordt het “gewoon” gevonden of als “normaal” beschouwd). In vers 21 betuigt hij voor God, voor Christus Jezus en voor de uitverkoren engelen dat daaraan de hand gehouden wordt, zonder vooroordeel of zonder iets te doen uit vooringenomenheid (met andere woorden: wees niet lafhartig en zorg dat je zonder aanzien des persoons handelt). Dan volgt het bekende vers 22 dat men niemand haastig de handen moet opleggen, omdat je geen deel moet hebben aan de zonden van anderen en jezelf rein moet houden. Met een (te) vlot­te handoplegging verbind je je met die andere persoon, die je onvol­doende kent, om je daarmee te ver­enigen. In veel pinkstersamenkom­sten wordt handoplegging massaal toegepast, maar het is de vraag in hoeverre men beseft welke geesten er allemaal mee kunnen vibreren, als men oplegging der handen zo gemakkelijk, achteloos en bijna klak­keloos gaat toepassen. Laten wij op dit punt de nodige voorzichtigheid in acht nemen! Is iemands instel­ling, houding en verlangen echt gericht op de Heer en op het willen breken met alle bekende zonden en gebondenheden?” Een ieder die de naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19). Handoplegging is een serieuze zaak en geen “en masse”- gebaar voor Jan Rap en zijn maat. Daarna geeft Paulus nog aan: “Van sommige mensen zijn de zonden zo duidelijk (=openbaar), dat zij voor hen uitgaan naar het gericht, bij anderen komen zij achteraan.

Zo zijn ook de goede werken aanstonds duidelijk (=openbaar), en die, waar­mede het anders gesteld is, kunnen niet verborgen blijven” 1 Timoteüs 5 vers 24 en 25 (1 Tim. 05:24-25). Met andere woor­den: de zondaars houden geen stand in de vergadering der rechtvaardigen Psalm 1 vers 5 vergelijk ook Psalm 125 (Ps. 001:005). Zowel openbare zonden als lichtgevende goede werken vallen op! Dit wordt herkend. Bij anderen moet men ernaar zoeken en speuren. Op een gegeven moment kunnen en zullen ook de vrome maskers van schijnheiligheid afvallen. Over het verborgene kunnen wij niet oorde­len, maar God ziet het hart aan! Er worden nog heimelijk dingen ver­richt in het verborgene: ten goede (maar zichtbaar in Gods ogen!) en ten kwade, “maar als dat alles door het licht ontmaskerd wordt, komt het aan de dag (=wordt het open­baar); want al wat aan de dag komt is licht” Efeze 5 vers 13 (Ef. 05:13). Op die wijze wordt een religiositeit, die alleen in uiterlijk vertoon voor de mensen bestaat of slechts opper­vlakkig blijft, blootgelegd en zal op een gegeven moment blijken welke positieve gezindheid tot God in iemand woont of welke negatieve werking van het rijk der duisternis in de mens huist. Er is naar beide kanten een ontwikkeling, die steeds meer waarneembaar wordt Openbaring 22 vers 11 (Openb. 22:11).

Uitvoegen en welkom zijn

Naast het met blijdschap en vreugd0 welkom heten en invoegen van broeders en zusters in de gemeente 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05) kan het helaas in de praktijk voorkomen dat we mensen ten langen leste met nood in het hart zullen moeten uitvoegen en verwijderen uit de gemeente, omdat zij anders tot schade zijn voor het lichaam van Christus. Dit is een pijnlijke, maar soms toch niet te omzeilen maatregel. Dit betekent dat zij niet meer welkom zijn in de gemeente vanwege het volharden in een levensstijl die de Bijbel geweld aandoet (of -wat eveneens mogelijk is- vanwege ernstige dwaalleer, zie bijvoorbeeld 2 Johannes 1 vers 10 en 11 (2 Joh. 01:10-11). Dit onderdeel ligt evenwel buiten het bestek van dit artikel).

We handelen op grond van de richt­lijnen in Gods Woord, ter wille van de gemeente en uiteindelijk ook met het oog op henzelf, opdat zij tot zichzelf en werkelijk tot God mogen komen en (hopelijk!) tot berouw over hun zonde. Soms gaan mensen uit zichzelf weg, om de gemeente- tucht te ontlopen.

Aandachtspunten

Wanneer mensen zondigen, maar daar berouw van hebben en er strijd tegen voeren, wordt van ons veel geduld en liefdevolle steun verwacht.

Wanneer mensen volharden in een bepaalde zonde, dan zullen wij die zonde ontmaskeren en hen daar­op aanspreken.

Wanneer mensen bewust blijven volharden in een bepaalde zonde en ze worden daarom – na veel aan­dacht, zorg, liefde en geduld- ten­slotte uitgevoegd, dan willen we ons houden aan de Bijbelse normen en maatstaven.

Afgezonderd van de zonde

  1. God kan geen gemeenschap heb­ben met zonde, want Hij is heilig, dat is afgezonderd van de boze, en (openbare) zonde hoort niet in de gemeente thuis, want we willen de gemeente rein bewaren. Vriendschap hebben met mensen die willens en wetens in de zonde leven, kan en mag niet, omdat:

je daarmee jezelf besmet (ze zullen altijd proberen hun zonde te vergoe­lijken of te verdoezelen).

deze mensen de harten van de argelozen door hun schoonklinken­de en vrome taal misleiden. Zulken moet men in het oog houden en mijden, want zij veroorzaken one­nigheden en verleidingen Romeinen 16 vers 17 en 18 (Rom. 16:17-18).

degene die zondigt dan versterkt wordt in het idee: “het is zo erg nog niet, ze zullen het op den duur mis­schien wel accepteren” (de geraffineerde gedachte is dan: “de tijd je kunt ze wel open en eerlijk aan­spreken op het feit dat ze niet de goede weg van God gaan en ze zeg­gen dat je hoopt dat ze tot inzicht en inkeer komen en voor hen bid­den.

Als deze mensen, die “uitgevoegd” zijn, in de zondagse samen­komsten blijven komen, dan kun­nen we hen niet de toegang verbie­den vanwege het openbare karak­ter van die samenkomsten. We kun­nen wel zeggen dat ze op deze manier, met deze (tot nu toe volge­houden) zondige levensstijl, niet welkom zijn. Tevens kunnen we bidden voor een zodanige krachtige zal­ving en werking van de Heilige Geest dat deze mensen -ondanks alles- alsnog door het Woord diep in hun hart geraakt en getroffen zullen worden. Vaak blijven deze mensen ook uit zichzelf weg (zij gaan hele­maal niet meer naar een geloofsge­meenschap of naar een groepering die de normen en waarden, die de Bijbel aandraagt lichtvaardiger opvat, met een korreltje zout neemt of zelfs terzijde schuift).

Wanneer deze mensen zich op een bepaald moment waarachtig wil­len bekeren van hun zonde , dan mogen ze weten dat er een weg terug is en zij -onder die voorwaar­de- opnieuw een “open deur” zullen vinden in de gemeente van de leven­de God, die een pijler en fundament van de waarheid is 1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15). Wie zijn overtredingen belijdt en nalaat, die vindt ontferming Spreuken 28 vers 13 (Spr. 28:13).

Besmetting

Wanneer “uitgevoegde” mensen contact hebben met -veelal zwakke­re- broeders en zusters (vaak zoeken ze juist die op om kwalijke invloed aan te wenden, of begrip te krijgen!), dan is het verstandig om -terwille van die broeders en zusters- bijvoor­beeld hun kringleider nader te infor­meren. Deze kan hen dan wijzen op het gevaar van verkeerde invloed en hen ervoor waarschuwen dat “slech­te omgang goede zeden bederft” 1 Korinthe 15 vers 33 en 34 (1 Kor. 15:33-34).

Toch kan er ook door goedwillende gelovigen soms gemakkelijk kritiek geuit worden op de leiding van de gemeente, die meestal op emotione­le argumenten is gestoeld, maar waarbij men vaak tekortschiet in achtergrondkennis, doorzicht in de situatie en in helder geestelijk onderscheidingsvermogen. De gave van onderscheiding van geesten heb­ben we broodnodig en zal zich die­nen te ontwikkelen in onze gemeen­ten!

Hoop houden voor allen!

Wanneer het er met sommigen in de zichtbare wereld slecht uitziet, blijf hen in de onzichtbare wereld claimen voor het Koninkrijk van God en strijd nooit tegen mensen van vlees en bloed, maar in de gees­telijke wereld tegen de belagende boze geesten, die mensen infiltreren en waar ze de kans krijgen penetre­ren (=binnendringen). Blijf niettemin geloven in: “zolang er leven is, is er hoop” (voor elk mens!), al ziet het er nog zo duis­ter uit. In dat prachtige woordje “nog” zit een kolossale hoop ver­borgen voor de gebonden mens, en/of de uit de gemeente gevoegde mens!

Maar dit neemt de ernst van openba­re zonden niet weg. Die mogen niet in de gemeente gehandhaafd blijven en getolereerd worden.

Daarom blijft gelden het scherpe zwaard van scheiding: “doe wie niet deugt uit uw midden weg”! 1 Korinthe 5 vers 13 (1 Kor. 05:13). Paulus’ voortdurende motivatie was: “Met een ijver van God waak ik over u, want ik heb u verbonden aan één man, om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen” 2 Korinthe 11 vers 2 (2 Kor. 11:02).

De bal terugspelen naar onszelf

We hebben gezien dat het wezenlijk is te (onder)scheiden tussen goed en kwaad . Paulus roept ons op: “en neemt geen deel aan de onvruchtba­re werken der duisternis, maar ont­masker ze veeleer” Efeze 5 vers 11 (Ef. 05:11). Het heeft echter geen zin als we grote woorden hebben over de zonden van anderen, als we niet allereerst toe­zien op onszelf en daarom zegt hij in hetzelfde verband: “ziet dus nauwlettend toe hoe gij wandelt…” Efeze 5 vers 15 (Ef. 05:15). Paulus deed voortdu­rend aan zelfdiscipline 1 Korinthe 9 vers 27

(1 Kor. 09:27). We willen daarbij ook nog herinne­ren aan twee apostolische woorden, die wat de discipline en de tucht betreft allereerst de vinger leggen bij onszelf en ons eigen leven, namelijk “…helpt gij die geestelijk zijt, hem terecht in een geest van zachtmoe­digheid, ziende op u zelf; gij mocht ook eens in verzoeking komen” en 1 Korinthe 10 vers 12 (1 Kor. 10:12): “Daarom, wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle”. Laten we zacht zijn in onszelf, maar moedig in God, kortom: zachtmoedigheid leren. Doen we dit dan wandelen we in de zachtmoedigheid en nederigheid van hart, die we meer en meer van onze Meester Jezus Christus willen leren! Matteüs 11 vers 29 (Matt. 11:29).

 

De volvoering van Gods plan door Jack Schoenaers

Dit is het vervolg en slot van het arti­kel van Jack Schoenaers dat in het vorige nummer werd gepubliceerd onder de titel: “Een geopende deur in de hemel”. Het eindigde met de opmerking dat God een eeuwig voor­nemen heeft. Dat is een gemeente stralend, zonder vlek of rimpel, gees­telijk volkomen, volmaakt en volwas­sen geworden, om Zijn Vrouw te wor­den en voor eeuwig in gemeenschap met Hem te leven. Dit voornemen zal doorgaan. Hij volvoert het. Br. Schoenaers laat nu zien hoe God het volvoert (red.).

Jesaja 53 vers 10 (Jes. 53:10) zegt: “Het voorne­men des Heren zal door Zijn hand (Jezus en de Geest van God Zijn Vader) voortgang hebben”. Wat een troostwoord! God neemt dus de beschikking voor Zich, oudsten en gezagvoerders aan te duiden van alle rechtvaardigen uit het Oude Verbond evenals uit het Nieuwe. Wie zijn dit? Het zijn diégenen die het felst op Jezus gelijken, die dus in hun leven het dichtst, het corrects dat plan van God hebben omgezet in hun leven op aarde. Je kunt toch moeilijk iemand, nauwelijks gered met de hakken over de sloot, aanstel­len als regeerder.

Vóór de Troon is er iets als een gla­zen zee en er zijn bliksemstralen. Deze ontstaan door spanningen en botsingen welke plaatsvinden in de geestelijke wereld. Dit wijst er op dat er strijd geleverd wordt in de hemel­se gewesten.

Strijd vindt plaats omdat God wil dat Zijn schepping en schepsel in haar totaliteit tot herstel en rust gaan komen. Paulus laat in Romeinen 8 duidelijk verstaan dat de schepping nu nog steeds aan de vruchteloosheid onderworpen is, maar dat ze -prijst de Heer!- bevrijdt gaat worden en dat zonen Gods daaraan mogen meewerken, om algeheel herstel, rust en vrede tot stand te brengen. Nog steeds ziet de schepping met reikhalzend verlangen uit naar het openbaar worden der zonen Gods en het zoonschap, dat is de verlossing van ons lichaam.

Om dus dit alles te verwezenlijken wordt er strijd geleverd rond de troon. Tezelfder tijd zijn er ook zeven Geesten Gods (zeven vurige fakkels). Het getal zeven duidt op een bepaalde volheid. Gods Geest is ook werkzaam in de gemeente wel vóór Gods troon is Openbaring 1 vers 4 en Openbaring 5 vers 6 en 7 (Openb. 01:04 en Openb. 05:06-07 De veelkleurige wijsheid Gods is daar dus vertegenwoordigd om oor­deel te vellen over de satan en om totaal herstel te bewerken voor de mens naar geest, ziel en lichaam en mede hierdoor ook de ganse schep­ping te betrekken. Met als uiteinde­lijk doel dat God verheerlijkt wordt.

Het beeld van de glazen zee

Daarna is er sprake van de glazen zee als kristal gelijk. Dit wordt ook aangehaald in Openbaring 15 vers 2 (Openb. 15:02). Er wordt ons hier een beeld getoond van de hardheid waarmee de aanval­len uit het dodenrijk maar blijven doorgaan. De strijd is bikkelhard, want de aard der demonen is gewelddadig en gruwelijk, maar het oordeel Gods wordt voltrokken. Het volk Gods komt er glorieus door­heen. Door de verdrukkingen heen bereikt ze de beloofde volkomen­heid! In het Oude Verbond was er ook reeds sprake van een zee. Bij de zondvloed kwam de geheel verdor­ven mensheid om door het water. Maar ook toen werden mensen gered, Noach en zijn familie, door middel van de ark waarin ze plaats hadden genomen. Ook de dierenwe­reld werd gered.

Dan is er nog sprake van de zee, toen het volk Israël door de Rode zee ging. Op een wonderbare wijze wer­den ze gered, terwijl de Egyptenaren door diezelfde weg van water omkwamen. Ook nu merken we dat er een enorme zee van demonie bezig is zich te ontwikkelen en steeds méér vastere vormen begint aan te nemen in de vorm van de Antichrist. Gemeente, we moeten er doorheen, niets aan te doen, door strijd naar de overwinning. Geestelijke luilakken horen er in deze fase niet meer bij, dat bestaat niet. Er zullen beproevingen zijn vanuit het rijk der duisternis, maar in dit alles worden we getuchtigd.

Het vuur der beproevingen

Dit wil geenszins zeggen dat straf Gods ons overkomt, Neen, zó is God niet, maar het betekent wél dat smaad, spot, lijden door tegensla­gen, ziekte en pijn, vervolgingen en vroegtijdig sterven, pijlen zijn in de hand van de vijand van God en men­sen. Dood en dodenrijk willen immers niet dat Gods volk het eind­doel des geloofs -de zaligheid der zielen- bereikt. Daarom zet hij alles op alles. Tuchtiging houdt dan vee­leer lering en onderwijzing in en opvoeding tot gerechtigheid Gods om totaal gehard de confrontatie met onze vijand aan te gaan en als overwinnaars te voorschijn te treden. Denk aan het voorbeeld van het harden van metalen). Dit alles dient dus om niet met de wereld mede veroordeeld te worden, of mede met haar ten onder te gaan. Daarom zullen we als volk van God in het vuur der beproevingen Zijn Woord blijven vasthouden en uitle­ven in geheel ons bestaan. Want we weten maar al te goed dat Gods Geest ons het herstel biedt en tevens leven en overvloed Gods ons deel is. De Goddelijke kracht Gods immers, welke in de gemeente aanwezig is door Woord en Geest van God, maakt haar leden sterk tot overwin­nen, ja zelfs onaantastbaar zegt de Bijbel in Spreuken 19 vers 10 en Spreuken 29 vers 25 (Spr. 19:10 en Spr. 29:25). Nu is er verder sprake van de beziel­de schepping, dieren vol ogen van voren en van achter. Het ene dier was een leeuw gelijk, het andere een rund, vervolgens een aap (het had immers een gelaat als van een mens), en tot slot een arend. Als vertegenwoordigers van de ganse schepping, zijn hier deze vier wezens genomen. Ook dit deel van Gods schepping is door de zondeval onder de vloek van Dood en dodenrijk gekomen en ziet ook uit naar de openbaring van de zonen Gods. Vanwege de mens kwam ze in dienstbaarheid aan de vergankelijkheid en door de mens zal ze hiervan bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kin­deren Gods.

Jesaja zag ook al iets van die toeko­mende heerlijkheid. Lees wat hij daarover schrijft in Jesaja 11 vers 6 tot en met 10 (Jes. 11:06-10). “Men zal te dien dage geen kwaad doen nog verderf stichten op gans Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren”, meldt God hier aan Jesaja! De schepping zal dus delen in het herstel aller dingen! Prijst God! Naast ogen hadden die vier dieren ook vleugels. Dit wijst op het middel of de kracht om zich te verheffen en om op te stijgen, en zich te kunnen verplaatsen in het luchtruim, de hemelse gewesten. Vleugelen die­nen ook om te beschermen en te bewaren, denk maar aan de Cherubs op het verzoendeksel van de Ark des Verbonds in de tabernakel. De vleu­gels waren uitgespreid naar elkaar toe om af te schermen hetgeen eron­der bewaard werd. De getuigenis bestaande uit de stenen tafelen, het manna, de staf van Aaron, welke gebloeid had.

Zo mogen ook wij het ‘getuigenis Gods’ in ons bewaren namelijk Gods geestelijke leefregels en het getuigenis van Jezus Christus als

Heer over ons leven, alsook de kracht en de heerlijkheid van Gods Geest in ons. Dit alles mogen we bewaren, verzorgen en koesteren en er mee aan de slag gaan. Van binnen en van buiten vol ogen, wijst op het zien en onderscheiden waar het ook in onze dagen op aan komt. De dieren gunnen zich dag noch nacht rust, niet vanuit opgejaagdheid of vanuit onrust, maar vanwege het feit dat de schepping vrij is van de vloek. De volkomen herstelde schepping kan nu zonder onderbreking functioneren naar de wil van de Geest Gods. Voor ons houdt dit in dat wij gaan inzien waar het in onze dagen op aan komt en ons volijverig in gaan zet­ten voor de Heer en Zijn mensen en schepping. Het gaat immers om: “Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige” In het herstel van mens en schep­ping is ook de Schepper terug ver­heerlijkt. De heerlijkheid van een kunstenaar, is Zijn werk. En de heer­lijkheid van God, dat zijn wij, de gemeente. Halleluja! Dan werpen die vierentwintig oud­sten zich neer voor de troon om God te aanbidden; ze werpen daarbij hun kronen vóór de troon. Hun taak heb­ben ze volbracht. De Gemeente heeft meegewerkt om de schepping te herstellen, ze is niet langer onder­worpen aan de vruchteloosheid. Alles functioneert nu naar de oor­spronkelijke gedachten van God. Nu dit gebeurd is, zal ook zij onder dank en lofprijzing, de heerschappij overgeven. Hun en ons getuigenis zal dan ook zijn: “Gij, onze Here en God, Zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht; want gij hebt alles geschapen, en om Uw wil was het en werd het gescha­pen” Openbaring 4 vers 11 (Openb. 04:11). Om dan met de lofprijs uit Romeinen 11 vers 36 (Rom. 11:36 te eindigen: “Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid tot in eeu­wigheid” Amen!

 

Innerlijke genezing van de ziel door Wim te Dorsthorst

(Dit is het derde en laatste deel van de drie artikelen die Wim te Dorsthorst schreef over de innerlijke genezing door Woord en Geest. Deze keer komt de genezing van de mense­lijke ziel aan de orde – red.).

God heeft, in de volheid des tijds, vanuit Zijn innerlijke barmhartig­heid omgezien naar de schepping, die gezeten was in duisternis en schaduw des doods. Hij heeft in Zijn grenzeloze liefde Zijn eigen Zoon gegeven om een eeuwige verlossing voor de schepping tot stand te bren­gen.

Niet alleen voor alle zonden en ongerechtigheden, maar ook voor alle gebondenheden, ziekten, noden en innerlijke verscheurdheid van de mensheid.

Eenmaal zal een koninkrijk van ein­deloze vrede de hele schepping ver­vullen, doordat de Heer Jezus het gesticht en gegrondvest heeft met recht en gerechtigheid op Golgotha Jesaja 9 vers 6 (Jes. 09:06).

Eigenlijk spreekt de hele Bijbel van die nieuwe tijd die komen gaat; vooral het boek Openbaring spreekt er van. Wij lezen daar: “En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de men­sen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens, om niet” Openbaring 21 vers 3 tot en met 6 (Openb. 21:03-06).

De profeet Jesaja zegt nog: “Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was, zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen” Jesaja 65 vers 17 (Jes. 65:17).

Geweldige beloften voor de voortge­jaagde en door angst gekwelde mens van deze tijd. Een ongekende heerlij­ke tijd zal over deze schepping open­baar worden; “God zal alle tranen van hun ogen afwissen en aan wat vroeger was, zal niet gedacht wor­den, het zal niemand in de zin komen”. Halleluja!

De zuchtende schepping

Maar nu wacht en zucht deze zelfde schepping nog op het openbaar wc den van de zonen Gods. ‘De verlossers’, die bezig zijn de berg Sion te bestijgen en daarbij steeds meer los komen van alle vleselijke zaken en aardse begeerten; die al gaande en stijgende herstellen en genezen naar de geest, in het denken en bedenken en naar het hart, waaruit de oor­sprongen van het leven zijn. Een heerlijk proces, wat na de wederge­boorte, bewerkt wordt door het Woord der waarheid en de werking van de heilige Geest. De wedergeboren mens heeft onge­kende mogelijkheden wanneer hij/zij uit geloof leeft naar Gods

Woord, wat bij monde van de profeet Ezechiël zegt: “Een nieuw hart Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt” Ezechiël 36 vers 26 en 27 (Ez. 36:26-27).

Genezing van de ziel

Nog een belangrijk terrein wat gene­zing nodig heeft is ‘de ziel’. Ik wil het nogmaals benadrukken dat het niet mogelijk is en ook niet de bedoeling is, de mens in partjes op te delen, maar het is wel te onderscheiden. Uiteraard heeft de toe­stand van de ziel ook te maken met de toestand van geest, hart en den­ken, want de mens vormt één geheel.

Gods Woord spreekt meer dan 200 maal over de ziel en dan zien we hoe die teksten spreken over gevoe­lens, emoties, aandoeningen en uitingen, in grote verscheidenheid. En wat in de ziel omgaat wordt uit­gedrukt en ervaren door het lichaam.

De gewaarwordingen van de ziel delen zich aan de hele mens mee. Zo staat er van de Heer Jezus dat Hij bedroefd en beangst begon te worden in Gethsemané, en dan zegt Hij: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe” Matteüs 26 vers 37 en 38 (Matt. 26:37-38). Dit resulteert er in dat Hij vurig bidt tot de Vader of de lijdensbeker aan Hem voorbij mag gaan en dat Zijn zweet werd als bloeddruppels die op de aarde vielen.

Dit is een angst-emotie, zó intens, zoals niemand dat ooit heeft meege­maakt; alles in Hem had daar deel aan.

Grofweg kan men zeggen: de ziel is gevoel, wil en verstand, maar de ziel toont ook de persoonlijkheid en het karakter van iemand. Zo was de Heer Jezus de openbaring van de persoonlijkheid en het karakter van Zijn hemelse Vader Hebreeën 1 vers 3a (Heb. 01:03a). Hij zegt Zelf: “Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” Johannes 14 vers 9 (Joh. 14:09). Dit trad vanuit Zijn innerlijk naar buiten terwijl Hij in Zijn lichamelij­ke verschijning niet verschilde van de mensen van zijn tijd. Duidelijk zal wel zijn dat een zieke verwonde ziel nooit de juiste per­soonlijkheid kan weerspiegelen, laat staan het beeld van de Schepper. De profeet Jesaja spreekt van: “Wonden, striemen en verse kwets­uren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden nog met olie verzacht” Jesaja 1 vers 6 (Jes. 01:06).

De ziel is verwond

Ieder mens die van God is afge­dwaald, onder de macht van de dui­vel en z’n rijk, is in meerdere of mindere mate verwond in zijn ziel. Daar komt bij dat mensen dingen meegemaakt kunnen hebben, din­gen die mensen elkaar aan kunnen doen, die hun ziel zó intens diep verwond hebben dat alle menselijke hulpverlening, hoe liefdevol en des­kundig ook, geen werkelijke gene­zing kunnen brengen. Er zijn pro­cessen bezig in de schepping -waar­van de Heer Jezus zegt dat de wets- verachting zal toenemen en de liefde van de meeste zal verkillen- die ver­woestend zijn voor het zieleleven van de mens. In ons eigen landje zien we de woorden van de Heer wat dit betreft dagelijks in vervulling gaan.

Ik geloof dat de woorden van Hosea 11 vers 8 (Hos. 11:08), waar God spreekt voor het volk Israël, nu ook van toepassing zijn op het grote naam-christendom en zelfs wel voor de hele wereld; God zegt daar: “Mijn hart keert zich om in Mij, ten volle wordt Mijn erbarming opgewekt”! Dit drukt een diepe emotie uit van betrokkenheid van de Schepper.

En terwijl de duisternis en donker­heid steeds meer de volken gaat bedekken, mag het Volk van God, de Gemeente van Jezus Christus, weten dat over hen steeds meer het licht zal opgaan Jesaja 60 vers 1 en 2 (Jes. 60:01-02). Het bemoe­digende heils-woord van God voor de gemeente is: “Want gij volk, dat op Sion, in Jeruzalem, woont, gij zult niet blijven wenen. Hij zal u zeker genadig zijn op uw luid geroep; zodra Hij dat hoort, zal Hij u antwoorden” Jesaja 30 vers 18 en 19 (Jes. 30:18-19).

De Trooster

Bij het onderricht over de heilige Geest noemt de Heer Hem ‘De Trooster’ Johannes 14 vers 16 (Joh. 14:16). Die naam geeft heel mooi iets wezenlijks aan van de heilige Geest waarmee Hij in een mensenleven binnenkomt, troost! Zoals een moeder haar kind troost, of iemand die de arm slaat om een mens met verdriet, bij­voorbeeld.

De Heer noemt de heilige Geest ten opzichte van Zichzelf, “Een andere trooster”. Hij was drie en een halfjaar de grote ‘Trooster’ voor het zwakke, verdrukte en treu­rende in Israël. Hij genas niet alleen lichamelijke ziekten en dreef boze geesten uit, maar Hij was in Zijn wezen als genezende olie voor de zieke en verwonde zielen. Hij pre­dikte het bevrijdende evangelie van het Koninkrijk Gods en liet zien hoe anders God was dan de harde leer van de Farizeeën en Schrift­geleerden.

Wat denk je van de Samaritaanse vrouw in Johannes 4. Zij had gedronken van de bronnen die de wereld biedt om een beetje liefde en geluk te vinden. De Heer maakt geen verwijten, maar biedt haar het levende water aan uit de enige waar­achtige bron, Hijzelf en de heilige Geest.

Hij zegt: “Wie drinkt van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” Johannes 4 vers 13 en 14 (Joh. 04:13-14). Dat is troost! Dat is diepe genezing voor de verwonde ziel! Dan is daar de overspelige vrouw in Johannes 8. De Heer ziet, door innerlijke barmhartigheid bewogen, de veroordelende hardheid van de oversten van het volk. Hij zegt: “Ik veroordeel u ook niet”. Praatte Hij daarmee de zonden goed (zoals tegenwoordig maar al te vaak gebeurd)? Nee, zeker niet, want Hij zegt ook tegen de vrouw: “Ga heen, zondig van nu af niet meer!” Hij troostte de verwonde zielen die zochten naar leven in de duisternis, en bood hen waarachtig leven aan! De profeet Jesaja roept het al uit over Zijn komst: “Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe, dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat zijn ongerechtigheid geboet is, dat het uit de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden” Jesaja 40 vers 1 en 2 (Jes. 40:01-02).

Het volk wat de Trooster’ in het hart ontvangen heeft, zal hierdoor op bijzondere wijze genezing ont­vangen voor de verwonde en zieke ziel. “Troost, troost Mijn volk”, zegt uw God!

De liefde van God

Paulus schrijft in Romeinen 5 vers 5 (Rom. 05:05): “De hoop maakt niet beschaamd, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door de heilige Geest, die ons gegeven is”. Wij weten, dat als iemand de weg van gehoorzaam­heid aan Gods Woord is gegaan, dan ook de heilige Geest in het hart ont­vangen zal hebben. Net zo zeker als ons de heilige Geest gegeven is, is in ons hart ook de liefde van God uitge­stort. Niet maar een enkel facetje of voor een klein beetje, maar ‘De liefde van God is in ons hart uitgestort’, zegt de apos­tel. En dan gaat het hier om de ‘Agape-liefde’, dat is Gods eigen vol­maakte, onbaatzuchtige liefde. De liefde waardoor God Zijn eigen Zoon gaf voor de in zonden verloren en vijandige wereld. Het is de liefde die het Jezus mogelijk maakte Zijn leven te geven tot redding van de wereld.

Ik zie de liefde van God als de som van heel Gods wezen want Hij is liefde! Met de liefde komt dus ook barmhartigheid, ontferming, gena­de, vergevingsgezindheid, goedheid, trouw, nederigheid, zachtmoedig­heid, enz., binnen in het hart van de mens.

Dan begrijpen we dat de heilige Geest in de profeten is aangekon­digd als:

“Het water des levens”. Ook de Heer Jezus spreekt daarvan in Johannes 3 vers 4 tot en met 7 en Johannes 3 vers 37 tot en met 39 (Joh. 03:04-07 en Joh. 03:37-39. Wie de heilige Geest ontvangt, door de Heer Jezus, krijgt op dat moment ‘De Bron’ van levend water in z’n hart. En die mens kan daardoor zelf worden tot een bron die niet één stroom, maar ‘stromen’ van levend water gaat geven uit z’n binnenste. Al die wezens­eigenschappen van God zullen als ‘stromen’ naar buiten vloeien tot heil van elkaar in de gemeente en van de schepping. Die ‘Agape-liefde’ van God zal op de eerste plaats genezend werken in de gewonde ziel van de mens zelf en in de gemeente naar elkaar toe. De wonden en striemen en kwetsuren die nog nooit uitgedrukt zijn noch verbonden nog met olie verzacht, zullen in de gemeente eindelijk kunnen genezen.

Zou er een beter medicijn zijn, of zou er een betere therapie gevonden kunnen worden dan ‘De Liefde’ van God?

God is liefde, maar hoe weinig zijn wij soms in staat om die liefde te aanvaarden of te kunnen ervaren, laat staan het door te kunnen geven! Er is juist in dat deel van het emotio­nele leven zoveel beschadigd of nooit tot ontwikkeling gekomen. Hoe velen vragen zich af: wat is lief­de en hoe kan ik er mee omgaan? Wat is er dan nog veel genezing nodig in de Gemeente van Jezus Christus, want juist deze ‘Agape-lief- zal eenmaal de genezende kracht zijn voor de hele schepping.

Waarachtig leven

Hoe groot is het wonder dat de Geest van God en de menselijke geest bij elkaar passen, zoals een man en vrouw in het huwelijk, en tot één geest kunnen worden 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 06:17)?

Het water des levens van de heilige Geest is het meest zuivere goddelij­ke leven dat bij de mens past. En wie er van drinkt zal in alle delen gezond worden zoals de profeet Ezechiël zegt, en zal zelf veranderen in een bron van levend water. De Heer Jezus leert van de heilige Geest: “Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 14 en 15 (Joh. 16:14-15). Wat zal de heilige Geest uit Jezus nemen wat ook van de Vader is? Kennis? Openbarings-kennis? Ja, dat ook, maar ik geloof dat dat ‘Het Leven’ zal zijn van God en Jezus! In de Heer Jezus is immers het absolute zuivere leven voor de van boven geboren mens, die bestemd is aan het beeld van Hem gelijkvormig te worden! De heilige Geest brengt levensprincipes van Jezus Christus in onze geest. “Ik ben gekomen om leven in overvloed te geven”, zegt de Heer Johannes 10 vers 10 (Joh. 10:10).

Geheimenissen door de Geest

Er is nog veel te zeggen over het genezende werk van de heilige Geest in de gelovigen, maar een ding wil ik hier nog noemen. De Bijbel laat duidelijk zien dat iedereen die de heilige Geest ont­vangt in tongen spreekt en de apos­tel leert dat alleen God het verstaat en dat we door de Geest geheimenis­sen spreken.

Als wij dan in tongen bidden of spreken of soms verzuchten, dan zijn dat de woorden van de heilige Geest samen met onze geest. Het zijn geheimenissen die we voor Gods aangezicht uitspreken. Zo zal de heilige Geest, als wij zelf die intentie hebben, de diepste diep­ten van onze persoonlijkheid, die wij zelf niet kunnen verwoorden of dur­ven verwoorden, samen met ons voor Gods aangezicht uitspreken. De heilige Geest zelf komt ons zo te hulp met onuitsprekelijke verzuch­tingen.

De diepste diepten van de ziel, van verdriet, pijn, afwijzing, eenzaam­heid, verwerping, verlatenheid, of nog veel ergere dingen die mensen overkomen kunnen zijn; ook zaken die ergens, soms al vanuit de voor­geslachten, als een blokkade aanwe­zig kunnen zijn, kunnen wij zo door de heilige Geest voor Gods aange­zicht uitspreken. De ziel, die als een wildernis kan zijn, schreeuwt om troost en heling en smacht naar water; naar levend water! Het levende water van de hei­lige Geest, het levende water van Gods troon, vol troost en liefelijke ontferming, vol van helende kracht zal alles gezond maken. Het zal eerst stromen door de verbrijzelde geest, die zolang van God geschei­den is geweest, en van daaruit door de verwonde ziel, die weer zal wor­den als een besproeide hof!

Door Woord en Geest

Soms krijg ik wel eens de indruk dat mensen het alleen maar van de hei­lige Geest verwachten, terwijl er maar heel weinig aandacht is voor het Woord, maar dat werkt niet! De Geest kan niets of niet veel uitrich­ten waar de liefde tot de waarheid niet aanwezig is.

En die waarheid is het Woord van God, de Bijbel die Hij ons gegeven heeft; En dan niet als kennis, maar als ‘Leven’!

Paulus schrijft aan z’n jonge vriend Timotheüs als hij spreekt over het

Oude Testament -en dat geldt voor ons eveneens voor het Nieuwe Testament- van ‘De heilige Schriften’. Waarom? Omdat hij er van overtuigd is dat de hele Schrift door de heilige Geest geïns­pireerd is en door God aan de men­sen gegeven is.

Hij vervolgt dan met: “Elk van God ingegeven Schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk vol­komen toegerust” 2 Timoteüs 3 vers 16 en 17 (2 Tim. 03:16-17).

De volkomen mens

Deze zal genezen en gevormd zijn door alle woord van God en de wer­king van de heilige Geest: onder­richt, weerlegt, verbetert en opgevoed in de gerechtigheid. Genezen en hersteld, onberispelijk geworden naar geest, ziel en lichaam is de belofte 1 Thessalonicenzen 5 vers 23 (1 Thess. 05:23). De heilige Geest, Die in de gelovi­gen woont, bedient Zich van alle Woord van God om alles aan het licht te brengen en af te scheiden wat niet goed is en op te richten wat ziek en terneergeslagen is. De Geest leidt de gelovigen in alle waarheid, verlicht het verstand, reinigt de gedachten en brengt goddelijk leven aan, waardoor de geest zich opricht en de ziel genezing vindt. Hij is als het levende water wat de innerlijke mens doorstroomt en gezond zal maken. Overal waar dat water komt, zegt Ezechiël 47 vers 9 (Ez. 47:09), zal alles leven! En dan geldt voor ‘de verlos­sers’ die de berg Sion bestijgen: “Zo komen zij jubelend op de hoog­te van Sion en stromen toe naar het goede des Heren, naar koren, most en olie, naar schapen en runderen; Hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmachten” (Jer. 31:12).

“Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest!, zegt de Here der heerscharen”.

 

 

Nieuws over het lectuurproject

 

Graag wil ik namens het bestuur van de Stichting ‘Lecture Ministries’ na langere tijd de lezers van ‘Levend Geloof’ weer enige informatie door­geven over de voortgang van het lectuurproject van de Stichting. Er is in de afgelopen tijd sinds de vorige informatie heel wat gebeurd. In de loop van 2003 is naast de reeds bestaande Engelse, Franse en Spaanse vertalingen van de bijbelstu­dieseries ‘Op weg naar volkomen­heid’ en’ De Geest van de Gemeente’ ook een Roemeense ver­sie daarvan klaargekomen. Deze wordt momenteel gedrukt bij een drukkerij in Roemenië. Onze broeder lonatan Voina, welke ons met zijn gezin bezocht in 2002, is secretaris van de St. ‘Zending voor kerken’ in Roemenië en heeft het begeleiden van de druk en het in gang zetten van de verspreiding van de boeken op zich genomen. Zijn inmiddels gehuwde dochter Adina Muntean heeft voortvarend gewerkt aan de vertaling vanuit de Engelse versie. In het gebouw van de Volle Evangelie Gemeente in Den Helder wordt sinds kort door een echtpaar uit Azerbeidjan gewerkt aan een vert­aling in het Russisch. Hiervoor heeft het bestuur kunnen zorgen voor het beschikbaar stellen van een compu­ter met Russisch toetsenbord. Ondergetekende heeft in dit voorjaar contact gehad met de leiding van de Iraanse Evangelische kerk in Europa, waarvan alleen al in Nederland 222 gemeenschappen bestaan, met een centrale gemeente in Almere. Zij hebben grote belangstelling voor de Bijbelstudies en hebben deze met andere studies op hun website gezet, welke via een eigen satellietverbin­ding ter beschikking komen van Iraanse christenen in vele landen in de wereld, maar ook in het moeder­land Iran. Ook zijn ze bezig om een vertaling in het Farsi te realiseren. Hun gemeenschappen betreffen niet alleen gemeenten in Iran zelf, maar ook in de grensstaten daarvan, zoals de Arabische wereld, Turkije, Armenië en voormalige Sovjetstaten. Zowel in Azië, Europa en Amerika bereiken ze naar schatting zo’n 90 miljoen gelovigen . In Iran bezitten ze o.a. een (geheime) drukkerij, waar de boeken gedrukt kunnen worden. Ook dit contact lijkt een open deur te wezen en we bidden voor een juist vervolg van hiervan.

Uitgangspunt

Het uitgangspunt van onze Stichting is het kosteloos beschikbaar stellen van Bijbelstudie-materiaal aan lei­dinggevenden binnen de groeiende christelijke kerk, met name in de zo genoemde ‘derde wereld – landen’. Het project zet zich nog steeds voort en blijkt in een behoefte te voorzien. Uit reacties van ontvangers van de reeds eerder verspreide Engelse en Franse versie over landen van met name Afrika, blijkt dat vele broeders en zusters rijk gezegend worden door de bijbellessen. Ontstonden de Engelse en Franse vertalingen al op wonderlijke wijze, even wonderlijk en naar mijn overtui­ging door de Heer geleid is het con­tact met zendelingen in Peru ont­staan (Wim en Sonja Odendaal en Sergio en Mary Allauca), waardoor inmiddels een Spaanstalige versie van de beide series gereed is geko­men. Het eerste deel van de bijbel­lessen is al gedrukt in een oplage van 4 a 5000 exemplaren en deze boe­ken worden momenteel verspreid onder gemeenten en bijbelscholen in meerdere landen van Zuid Amerika. In het najaar van 2004 hopen we ook het tweede deel te kunnen laten drukken, eveneens in Peru. Het voor­deel hiervan boven het drukken in en verzenden vanuit ons eigen land is het besparen van grote verzendkos­ten overzee, terwijl het drukken op zich wel zo’n 30 % goedkoper word) uitgevoerd tegen een vergelijkbare kwaliteit als in ons land. Vanuit de verzoeken, welke per e- mail naar ons toekomen, zenden we de genoemde Bijbelstudies ook per omgaande mail toe aan deze adres­sen, hetzij in het Nederlands, Engels, Frans of Spaans.

Sinds enkele maanden geeft onder­getekende op verzoek ook geregelde Bijbelstudies in een Engelssprekende gemeente met veel Ghanezen en andere Afrikaanse asielzoekers in Lelystad. Deze in les vorm opgezette studies worden vertaald in het Engels en wekelijks van te voren op papier uitgereikt. Ze worden tevens uitge­reikt aan andere groepen (Engelssprekende) gelovigen (vaak al of niet uitgeprocedeerde asielzoekers in binnen- en buiten)land. Ook de Stichting ‘Ambassadeurs du Christ’ (Thea de Jong – Tonkens) maakt gebruik van de Bijbelstudies in haar contacten in diverse asielzoekerscen­tra en de contacten in Afrikaanse lan­den. Wonderlijk genoeg kwamen we in Lelystad tot de ontdekking, dat de vertaling van zowel de mondelinge als schriftelijke studies door het zelf­de Nederlands – Engels echtpaar gebeurt, dat aan het begin van het lectuurproject (1996) de vertaling in het Engels ook verzorgde. Pas in Lelystad leerden we elkaar kennen. De gemeente aldaar heeft binnen haar verbanden ook meerdere con­tacten met andere buitenlanders, welke hier verblijven, waaronder veel asielzoekers.

Ook op deze wijze vindt het lectuur­project voortgang en wordt het heer­lijke volle evangelie van onze Heer Jezus Christus verspreid. Uit de reactie  blijkt, dat men door de studies , gezegend wordt. Ons bidden voor een vertaling in het Bahasa Indonesia gaat nog steeds door. Ook in dit taalgebied leven veel christenen, welke vaak onder sterke druk vanuit de Islam leven. Er is bij de christenen in dat immense werelddeel grote behoefte aan gerich­te Bijbelstudie-lectuur, maar we wachten nog op geschikte vertalers vanuit het Nederlands of het Engels.

Innerlijke visie

Het project Lectuur is indertijd gebo­ren uit een innerlijke visie, dat het door ons zo geliefde ‘volle evangelie van onze Heer Jezus in de hele Gereld zal gepredikt worden, zoals de Heer Jezus reeds voorzei in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14): “Dit evangelie van het Koninkrijk zal over de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken en dan zal het eind(doel) gekomen zijn (gezien worden)”.

lectuurproject

Toen ik na een ernstig auto-ongeluk in 1987 in coma in het ziekenhuis lag en voor mijn leven werd gevreesd, sprak de Heer door een broeder over mij uit wat in Psalm 2 staat: “Mijn zoon zijt gij, Ik heb u heden verwekt. Vraag mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel en de einden der aarde tot uw bezit”. Door een andere (Italiaanse) broeder werd in dezelfde tijd geprofeteerd, dat ik maar kort in het ziekenhuis zou liggen, hetgeen onwaarschijnlijk leek vanwege de ernst van de lichamelijke verwondin­gen en men voor mijn leven vreesde. Sinds mij deze feiten naderhand wer­den verteld, hebben ze mij niet meer los gelaten. Hoewel ik tot verbazing van velen inderdaad na dit ongeval vrij snel weer gezond en wel mijn aardse taken kon verrichten, wist ik innerlijk, dat de genoemde profetie uit Psalm 2 betrekking had op diepe­re dingen dan slechts het herstel van mijn lichaam.

Hoewel ik geloofde, wat in deze pro­fetie gezegd was, had ik echter geen idee, hoe dit gerealiseerd zou wor­den. Met terugblik echter op de ont­wikkelingen van de afgelopen jaren, geloof ik zeker, dat het lectuurproject in deze context past. Ik heb het genoemde ongeval en de gebeurtenissen daarna als een ‘keer­punt’ in mijn leven ervaren. De Heer legde mij in deze periode tijdens persoonlijk gebed en Bijbellezen ook enkele teksten uit de bijbel zwaar op mijn hart: Johannes 4 vers 35 (Joh. 04:35): “Zie, Ik zeg u: slaat uw ogen op en beschouwt de velden, dat zij wit zijn om te oog­sten”. Matteüs 9 vers 37 en 38 (Matt. 09:37-38): “De oogst is groot, maar arbeiders zijn er (te) weinig”.

Matteüs 14 vers 14 tot en met 16 (Matt. 14:14-16): “… een grote schare … met ontferming over hen bewogen … Bij het vallen van de avond … geef gij hun te eten”. Matteüs 10 vers 8 (Matt. 10:08): “… om niet hebt gij het ontvangen, geef het om niet”.

Steun noodzakelijk

Wij zijn voelen ons mede geroepen om dit te bewerken. Waar echter het uitzenden en onderhouden van zen­delingen duur en schaars is en bovendien veel landstreken in de wereld daarvoor zijn toegesloten, kan gerichte lectuur, op schrift of per e- mail, evenals radio- en televisiepro­gramma’s betrekkelijk gemakkelijk de grenzen van landen en werelddelen passeren en redelijk goedkoop beschikbaar worden gesteld. De voorziening met bijbelstudielectuur is vanuit deze visie daarom in principe kosteloos voor de ontvan­gers. Graag breng ik daarom het lec­tuurproject nog eens onder uw aan­dacht. Het project draait volledig op het binnenkomen van giften. Tot nog toe is er steeds genoeg geld binnen­gekomen om de doelen te realiseren. Praktisch al het geld wat binnenkomt wordt rechtstreeks gebruikt voor het drukken en verzenden van de lectuur. Mocht het in uw hart zijn in dit pro­ject te willen participeren, dan kunt u naast gebed en dankzegging hiervoor ook uw financiële bijdrage inschake­len. Namens het bestuur van de Stichting bid ik u zegen en wijsheid toe in uw persoonlijke beslissing. Hierbij de noodzakelijke gegevens indien u besluit het project te onder­steunen.

Namens het bestuur van de Stichting, Hessel Hoefnagel

 

Een leven van overwinning door Cees Maliepaard

Overwinningsliederen behoren tot de graag gezongen toppers in vele samenkomsten. Dat was in een grijs verleden al zo, met uitdrukkingen als ‘overwinning, overwinning door het bloed van Calvarie’, en dat is in onze dagen nog niet anders. Een mens lijdt nu eenmaal niet graag nederlagen, en dat verandert ook niet wanneer iemand christen wordt.

Zonder strijd geen overwinning

Het is een bekend gegeven dat een overwinning bevochten zal moeten worden. Wanneer in de vorige eeuw de geallieerden de strijd tegen de as Berlijn-Rome niet aangegaan waren, zouden we met z’n allen nu nog zuchten onder de heerschappij van de nazi’s. En naar alle waarschijn­lijkheid zou dat ergens op de Oekraïne geweest zijn, want de lage landen aan de zee zouden na de Tweede Wereldoorlog voor onze zegevierende oosterburen bestemd zijn.

In de geestelijke wereld behoort het principe van geen overwinning zon­der voorafgaande strijd, ook tot de realiteit van alle dag. Als Jezus twee

millennia terug Koning Dood niet overwonnen had, zouden we van­daag de dag het eeuwige leven wel op onze buik hebben kunnen schrij­ven. Maar doordat Gods eerste Zoon het voor ons allemaal heeft opgeno­men, plukken we daar de vruchten van in een herstelde relatie met God in dit leven en in een visie op de toe­komende dingen in het Koninkrijk van God.

Dat betekent echter niet dat we in een verlangen naar succesbeleving de strijd dienen op te zoeken. Net zomin als het juist is wanneer wereldleiders onder valse voorwend­selen een oorlog ontketenen, net zomin valt er heil te verwachten van activiteiten in het zonder noodzaak doen ontbranden van een geestelijke strijd in de hemel.

Geroepen strijders?

Kan iemand een geroepen strijder zijn? In de natuurlijke zin is het mogelijk dat een mens zich sterk aangetrokken voelt tot het militaire leven. De betrokken man of vrouw kan dan besluiten het beroep van militair te kiezen. Maar het maken van een keus tot demonenbestrijder, valt onder de categorie bedieningen waar de Heer geen mens toe roepen zal.

Wat staat Paulus in zijn brief aan de Efeziërs dan voor ogen met de omschrijving van de geestelijke wapenrusting? Wel, hij heeft die stellig niet opgetekend voor enkele gemeentelijke specialisten, maar juist voor een ieder die in de Christus is ingevoegd. Dat wapen­tuig hebben we nu eenmaal nodig, precies zoals een moderne soldaat de beschikking heeft over allerlei geavanceerd oorlogsmateriaal.

Het is toch niet denkbaar dat een staatshoofd een oorlog gaat organi­seren enkel om z’n laatste snufjes in de bewapeningswedloop in de prak­tijk uit te proberen? Hoewel je zoiets maar nooit weet natuurlijk. In rela­tie met de Heer is dit in de geestelij­ke strijd helemaal buiten alle pro­porties. We zullen de machten der duisternis niet bestrijden om het bestrijden zelf of omdat zoiets ons een geestelijke ‘kick’ zou kunnen geven, want geestelijk avonturisme past niet in wat voor bediening iemand ook van de Heer meegekre­gen mag hebben.

De grootste overwinning

De strijd tegen de machten der duis­ternis is reëel; daarvan zullen we wel degelijk doordrongen moeten zijn. Ieder mens heeft af en toe met strijd te maken. Dat komt dan niet omdat we de confrontatie met de boze zelf zoeken, maar omdat hij het initiatief daartoe neemt.

Op basis van Jezus’ zegevierende terugkeer uit het dodenrijk is er voor ieder die geloof in Hem stelt, over­winning over de ontluisterende macht van de dood. Deze kan hoogstens het lichaam nog geweld aan­doen, maar onze innerlijke mens mag voor altijd vrij zijn van zijn inti­midaties.

De grootste zegepraal die ooit door een mens behaald is, is de weerspie­geling van het Vaderbeeld in het leven van alledag. Die glorie kun je jezelf niet toe-eigenen, maar die is wel te realiseren in relatie met Gods eerste Zoon. Jezus heeft dit voor ons mogelijk gemaakt door onbaatzuch­tig voor ons in de bres te springen en ons te laten delen in de heerlijk­heid die Hij bij de Vader heeft.

 

Licht en duisternis door Tea Keuper

Zaterdag, voor veel mensen een dag zonder of weinig ‘moeten’. Tijd voor gezin, samenleving, ontspanning, sport en gezelligheid. Vanmorgen verdiepte ik mij in het AD-magazine, waarin een artikel over ‘In hoger sferen’ stond. Over de goede eigen­schappen van ‘mediteren’. Maar dan wel op de manier zoals veel mensen dit doen, die God, de Vader van Jezus Christus, niet kennen. Ze ^^n het vanuit oeroude culturen, met name uit het boeddhisme. In de chr. boekhandel zijn hierover ook brochures te koop. Mij troffen een paar zinnen tussen een scala van psychologische termen en namen. Ook waren er interessante hersen- foto’s bij.

Het blad schrijft: “De drang om iets bovennatuurlijks te geloven zit in onze genen ingebakken en dient een duidelijk overlevingsdoel”. En even verder: “Geloof is van alle tijden en alle volkeren. ‘God’ is de reflectie van een fundamentele behoefte, deel uit te maken van iets ‘groters’. Hem aanbidden geeft, of Hij nu bestaat of niet, exact dezelfde ontsspanningsrespons als meditatie. Bidden is waar­schijnlijk zelfs de ultieme vorm van meditatie, omdat het stress elimi­neert en positieve gevoelens aanwak­kert. Niet voor niets leiden bidden en kerkbezoek wereldwijd tot een langer en gezonder leven”. Verder lezend vond ik: “Aardig te weten dat één van de krachtigste vormen van meditatie uitstekend harmonieert met ons calvinistische wereldbeschouwing: ‘noeste arbeid'”

Ik zal u allerlei onuitspreekbare namen van bekende psychologen, genoemd in dit artikel, besparen. In gedachten zag ik ‘de oude slang, Gods tegenstander’ bezig, de men­sen op dwaalsporen te leiden door hen in verschillende goden en gees­ten te doen geloven.

Wat zijn we dan toch rijk als we een levende relatie hebben met de énige God, Vader van Jezus Christus, Schepper van al wat leeft! Als we Hem steeds beter leren kennen en ook het geweldige plan dat Hij voor ons als Zijn kinderen heeft. Hij die nieuwe scheppingen van ons heeft gemaakt, vernieuwde mensen, die weten wat ‘geloof, hoop en liefde’ betekenen. De God die ons vrede en blijdschap geven wil en ons uit stress wil halen, als we eenvoudig naar Hem toegaan, stil voor Hem worden en bidden tot Hem! Zijn Geest wil zelfs in ons wonen, omdat Hij onze geest begeert met jaloers­heid! Wat kun je daar blij van wor­den!

Anderzijds denk ik aan alle misleide mensen, die wel zoeken naar de duistere kant, waar Satan misleidt en vernielt. Het doet me bidden: “Heer, help ons en leidt ons door Uw Geest en uw liefde en bewogen­heid, deze mensen, waar we kun­nen, eenvoudig de geweldige waar­heid van Uw evangelie door te geven. Stuur ze maar op ons pad! Want U wilt het behoud ook van die mensen!”

Bidt en werkt u mee vanuit de barm­hartigheid van Christus?

 

 

2004.01-02 nr. 428

2004.01-02 Levend geloof nr. 428

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

De uitleg van het evangelie van het Koninkrijk, zoals u die ook in dit nummer weer aantreft, proberen wij de uitleg altijd zo eenvoudig mogelijk te houden zodat iedereen begrijpen kan waarom het werkelijk gaat. Ook in dit opzicht pro­beren wij in de voetstappen van onze Leidsman te gaan die zodanig sprak dat het voor wijzen en verstandigen verborgen was maar zelfs kinderen het konden begrijpen. Jezus stond midden in het leven van elke dag. Daarom gebruikte Hij geen hoogdravende woorden zonder inhoud, zoals de geestelijke leidslieden van zijn dagen deden.

Hun woorden hadden niets te maken met het Koninkrijk Gods waarvan Jezus de grote vertegenwoordiger was. Feitelijk hielden zij daardoor het volk op afstand zodat deze niet konden ontdekken waarom het werkelijk ging. Maar Jezus doorbrak deze barrière en sprak de woorden die Zijn hemelse Vader in Zijn hart gelegd had. Daardoor gingen mensen die er op ingingen, veranderen en ontdekten waarom het werkelijk ging.

In de tijd waarin wij leven is er een terugkeer naar dit oorspronkelijke evangei maar er is ook nog veel kaf onder het koren. En we zien soms zelfs hoe men-‘ sen die aanvankelijk gegrepen zijn door de wat wij dan noemen ‘volle bood­schap’ weer afvallen. Niet voor niets heeft Jezus de gelijkenis van de zaaier uit­gesproken waaruit blijkt dat niet al het zaad wat gezaaid wordt in goede aarde aarde valt.

Levend Geloof wil doorgaan met het zaaien van het goede zaad en wij vertrou­wen erop dat het bij u en onszelf in goede aarde valt zodat het vrucht draagt. Er is niets heerlijker dan dat we vruchtdragers zijn voor Gods Koninkrijk. Er is veel werk aan de winkel en temidden van goed en kwaad gerucht gaan wij door, onder leiding en inspiratie van Gods Geest, en met inzet van de talenten die de Heer in ieder van ons heeft gelegd, zaaiers én vruchtdragers van Zijn Koninkrijk te zijn. Hij wil ons dagelijks daarbij helpen, Hij staat immers aan onze kant en Zijn belofte is dat als we in Hem blijven veel vrucht zullen dragen!

“En zij brachten de kinderen tot Hem, opdat Hij ze zou aanraken; doch de disipelen bestraften hen. Toen Jezus dat zag, nam Hij het zeer kwalijk en zeide tot hen: Laat de kin­deren tot Mij komen, verhindert ze niet; want voor zodanigen is het Koninkrijk Gods. Voorwaar, ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ont­vangt als een kind, zal het voorzeker niet binnengaan. En Hij omarmde ze en hun de handen opleggende, zegende Hij ze” Markus 10 vers 13 tot en met 16 (Mark. 10:13-16).

 

De doorbraak (gedicht) door Duurt Sikkens

‘k Voel me zo opgejaagd,

zo rusteloos van binnen

Ze hebben mij belaagd

wat moet ik toch beginnen

 

‘k Heb het benauwd, ben bang

ze lachen om mijn woorden

Ze loeren al zo lang

Willen me wel vermoorden

 

ik roep Uw lieve naam

Uw woorden in mijn leven

Die houden mij tesaam

ondanks dit gruw’lijk beven

 

En ik sta trillend op

hoef met U niet te vrezen

Ik sla mijn ogen op:

met U ben ik één wezen

 

Die adder… met Uw woord

hef ik hem op, vertrap hem

Kan U weer ongestoord

vertrouwelijk ontmoeten

 

Ik ben tot vree gebracht

U hebt mij rust gegeven

Ben een licht in de nacht

 in U kan ‘k altijd leven

 

Mens, je mag volop leven! Door Cees Maliepaard

Het lijkt een goede zaak altijd veel van het goede in huis te hebben. Beter kan een mens zich toch niet wensen? Een best betaalde baan en een daardoor behoorlijk belegde boterham verhogen de kwaliteit van leven immers? Het wordt al hele­maal uit de kunst als een royaal huis, een dure auto en een keer of wat per jaar een vakantie naar een exotisch oord tot de mogelijkheden gaan behoren. Voeg daarbij een gelukkig gezinsleven en een prima gezondheid van ieder… en het aan­gename leven lijkt gewoon niet stuk te kunnen.

De problematiek van het leven

In onze welvaartsmaatschappij doen zich heus nog wel echte problemen voor. Wie dat niet onderkent, kan zich daar lelijk op verkijken. Sowieso is gezondheid vaak niet voor geld te koop, en een levensverzekering dekt slechts de financiële kant van het wegvallen van een mensenleven. Daarnaast kunnen mensen van wie je houdt zich tegen je keren, en kun­nen collega’s, klasgenoten of buren je het leven soms danig zuur maken.

Maar in grote delen van de wereld heerst een voor ons onvoorstelbare armoede. Daar is de kans een ernsti­ge ziekte op te lopen beduidend hoger dan bij ons. Denk alleen maar aan het ontbreken van goed drink­water (met daardoor een ruime mogelijkheid besmet te geraken met nare kwalen) en het daarnaast rond­waren van ernstige ziekten als aids. Bovendien ontbreken er de midde­len om hier iets tegen te onderne­men en rest in vele gevallen niets anders dan een uitzichtloos bestaan met een ronduit ellendig levenseinde. Daarnaast hebben deze mensen net zo goed te lijden van conflicten in de familie- of kennissenkring en sterven er mensen die hun dierbaar zijn en die vaak iets voor de hele familie toe hadden kunnen voegen aan het karige bestaan. Om nog maar niet te spreken van de schrik­barend hoge kindersterfte, de onder­drukking door dictatoriale regimes en de aanvallen door revolutionaire bewegingen.

Het is niet alles goud wat blinkt

Het kan zo mooi lijken in het leven van een christen. Waar men ‘in de wereld’ op zichzelf aangewezen is of hoogstens een beroep op andere mensen (met hun beperkingen) zal kunnen doen, kan een christenmens verzekerd zijn van de bijstand van een liefhebbende hemelse Vader. Je hoeft helemaal niet volmaakt te zijn in je geloofsbeleving om de vol­maakte genegenheid van Hem en van Christus Jezus te ervaren. Gods liefde kun je niet verdienen. Er is niets dat een mens zou moeten doen om de relatie met Hem veilig te stellen. Wie dit zoekt in religieuze activiteiten, in het uitspreken van lange gebeden of het houden van doorwrochte bijbelstudies, zal bemerken dat die de vaderliefde van onze God niet zullen vergroten. Ook zal de reikwijdte van Jezus’ verlos­singswerk er niet door toenemen. Doen we er dan verstandig aan ons van zulk bezig zijn te distantiëren? Wel, godsdienstige plichtplegingen zullen uitsluitend het vrome vlees kunnen behagen, die kunnen dus gevoeglijk weggelaten worden. Maar bidden heeft zin. Absoluut, want God zegt immers zelf dat Hij gebe­den wil zijn. Het zit ‘m alleen niet in de lengte van de gebeden die naar Hem opgezonden worden. Door de gebedsonderwerpen te rekken en van verschillende kanten te belich­ten, wordt de Here God er niet méér van doordrongen dat de mens die Hem benadert toch echt wel hulp hoeft.

En het kennisnemen van het bijbelse woord zal een alleszins nuttige bezigheid blijken te zijn. Voor wie de weg van de Heer wil gaan, is het normaal Gods woord te bedenken, zelfs dag en nacht daar mee bezig te zijn. Maar dat wil allerminst zeggen dat de Meester er een geestelijke reken- lat bij hanteert, teneinde na te gaan of iemands gebeds- en studietijd wel aan de dagelijkse ‘norm’ zou vol­doen. Het dwangmatig dagelijks een bepaalde ‘stille tijd’ onderhouden, heeft niets van doen met een leven in relatie met de levende Heer.

Verzadigd van het leven

Wie Jezus heeft leren kennen als oudste broer en God als vader, zal als vanzelfsprekend een goede fami­lieband met Hen willen onderhou­den. Niemand zal zich kunnen indenken dat een goede natuurlijke vader op vaste tijden spreekuur voor z’n kinderen zal houden. Als een kind vader of moeder nodig heeft, is die er gewoon voor hem. Alleen zul­len ze nu eenmaal niet altijd bereik­baar zijn. En ook kan het voorko­men dat ze gewoon ontzettend druk zitten te wezen en kindlief dus even zal moeten wachten.

Dat ligt in Gods huisgezin duidelijk anders. Vader en oudste broer heb­ben weliswaar de leiding van een wereldwijde familie, maar zij heb­ben de beschikking over iets extra’s, iets groots waar ze ieder die zich daarvoor opent in laten delen. Dat is de heilige Geest. Deze wordt zowel de Geest van God genoemd als de Geest van de Christus. Een ieder die in de Christus is ingevoegd zal deel­hebben aan de Geest die van eeu­wigheid Vaders Geest was en die als eerste van vele zonen ook Jezus ver­vulde. Door deze Geest kunnen we te allen tijde met beiden communi­ceren.

Voordat we de gedachte krijgen van alles en nog wat te moeten ‘doen’ voor de Heer, mogen we eerst met hart en ziel gaan leven. En wat mag dat dan wel inhouden; worden we vóór alles uitgenodigd eerst maar eens uitbundig deel te gaan nemen aan alles wat het natuurlijke leven te bieden heeft? Hoewel voor de reinen niets onrein zal wezen, heeft het volle leven dat ons voor ogen staat toch een zinvoller lading: het is het leven dat de mens Gods in relatie met z’n Vader leven mag. Wie zich er in oefent onder alles de stem van de Heer te verstaan, zal gaandeweg leren net als Hij over zichzelf en anderen te denken. Dat geeft een enorme levensruimte! Alle bekrompen en veroordelend gedoe wordt ermee op afstand gehouden en verkeerde geesten zullen in de intermenselijke verhoudingen geen enkele kans meer krijgen hun poli­tiek van ‘verdeel en heers’ te bedrij­ven. Want in de liefde Gods mag je écht tot leven komen.

Van boven geboren

Wie als zoon van God door het leven wil gaan, zal (evenals Jezus) van boven geboren moeten worden. We hebben allemaal een aardse geboorte achter de rug. We hebben die niet bewust meegemaakt, maar we mogen er in een normaal geval van uitgaan dat dit een blijde gebeurte­nis geweest is. Jozef en Maria heb­ben zich ook verheugd over de geboorte van hun eersteling. Toch was het begin van Jezus niet anders dan dat dit bij ons het geval geweest is: Hij zag het levenslicht op aarde. De Schrift geeft aan dat Jezus ons in alles gelijk geworden is, met uitzon­dering van de zonde. Hij had dus geen bekering nodig, want er was niets waarvoor Hij vergeving zou moeten ontvangen. Jezus was aan­vankelijk een volkomen gave, natuurlijke zoon van God… precies zoals Adam en Eva dat waren voor­dat zij hun verkeerde keuzes maak­ten. Daarom wordt Jezus in de bijbel ook de tweede Adam genoemd. Bij gebleken getrouwheid zou het eerste mensenpaar een ‘van boven geboren worden’ ten deel zijn geval­len. Adam was dan de Christus geworden, de eerste van vele zonen Gods. Maar dat feest ging niet door en daarom verwekte de Here God een natuurlijke zoon bij Maria. En ook Jezus kreeg de mogelijkheid zich te ontwikkelen tot een geestelijk mens. Hij bleef wél trouw aan zijn roeping en dus werd Hij gaandeweg ‘van boven geboren’ tot een volwas­sen Zoon van zijn hemelse Vader, de eerste!

Deze innerlijke metamorfose werd in het openbaar gesymboliseerd in zijn waterdoop in de Jordaan. Hij gaf daarin te kennen van zijn natuurlijke leven (al eerder) afstand te hebben genomen en nu naar Gods plan een geestelijk mens te zijn geworden. Daardoor kon de Here God, anders dan bij de eerste Adam, Hem dopen in de heilige Geest. Jezus voerde in de Jordaan beslist geen toneelstukje op, maar Hij maakte hiermee duidelijk dat Hij het wederom geboren worden en het ontvangen van de Geest van boven evenals ieder ander mens gewoon nodig had. Tot dezelfde beslissing wordt ieder ander mens door God geroepen. De enige last die wij daarbij af te leggen hebben, is die van de zonde. Jezus heeft die voor ons gedragen en weg­gedaan. Alleen daardoor is het voor ons mogelijk geworden blijvend in Jezus’ voetstappen te treden. En van­zelfsprekend is het ook bij ons niet een zaak van een plotselinge veran­dering, maar een gestadige ontwik­keling naar een geheel voldoen aan het prachtige plan van onze liefde­volle Vader.

Mens, durf te leven!

Zolang we in dit proces bezig zijn, hebben we te maken met tekortko­mingen. Dat zijn uiteraard de onze, maar net zo goed die van anderen. Het is een goede zaak als we hierin geduld met elkaar en met onszelf hebben. Vergeet nooit dat de Heer oneindig veel geduld met een ieder van ons heeft. Hij weifelt niet en Hij heeft niet zo zijn twijfels over ons, maar Hij houdt gewoon van ons,

want we zijn z’n kinderen immers! Kunt u zich voorstellen dat in een normaal gezin de kinderen voortdu­rend in angst leven omdat ze wel eens ondeugend zijn geweest en dat af en toe nóg wel eens zullen zijn? Goede ouders spelen toch niet voor boeman; ze laten hun kroost juist merken dat er liefde in hun harten is. Kinderen kunnen ongedwongen hun spel spelen, want ze weten uit ervaring dat pa en moe van hen hou­den. Zou de eeuwige God het dan voor minder doen? Dat is onmoge­lijk; een betere Vader dan Hij is er niet.

Laten we er voor oppassen dat nie­mand van ons achterop raakt door zelfverwerping. Vader God is een volmaakt goede vader. Hij rekent ons niets aan van de zondelast die Jezus tweeduizend jaar geleden al gedragen heeft. Je hoeft niet door het stof te gaan en jezelf in alle mogelijke bochten te wringen om deel te hebben aan Gods heil, want Jezus is voor jou door het stof gegaan. Heel letterlijk zelfs. Waar onze Heer dat voor ons heeft gedaan, mogen we op basis daarvan volop gaan leven. Laat je in het leven dat God je geeft, niet beknotten door wat voor aanklagende macht dan ook. In Romeinen 8 vers 15 en 16 (Rom. 08:15-16) staat: “Je hebt niet ontvangen een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar je hebt ontvangen de Geest van het zoonschap, door welke wij roepen: Abba, Vader. Die Geest getuigt met onze geest dat wij kinde­ren Gods zijn”.

Wie gebroken heeft met een verkeer­de levensinstelling en voor Jezus gekozen heeft, mag zich frank en vrij in de hemel en op de aarde bewegen. Gods liefde is je deel, ook als je nog wel eens ergens in strui­kelt. Hij zegt tegen jou: samen met Jezus en de anderen ben jij de Zoon van mijn liefde, de Christus.

 

Onder de boom door Duurt Sikkens Opstanding

Al heel wat nagedacht over opstanding’ en alles wat daarmee samenhangt. Eigenlijk is het simpelweg het prachtige, onvergankelijke ant­woord van God op de duivelse uitvin­ding van de dood. En Zijn antwoord kwam, in de gedaante van een mens, de bescheiden man uit Nazareth, die zei: “Ik ben de opstanding”. Wie zich dus aan hem verbindt in een nieuw verbond heeft daardoor onvergankelijk leven in zich gekregen. Nu kun je dit haast gedachtenloos aanvaarden als een dogma, maar wanneer je tot het merg van je bestaan beseft: Dank zij onze Vader en Jezus Christus is dit eeuwigdurende leven in mij begonnen, dan betekent dat, dat het od-zijn is afgeschaft. Ik schrijf: ‘Begonnen’. Ik bedoel hiermee dat mijn hele bestaan tot leven gaat komen. Beschouw ik mij als een stukje land­schap van het ‘land der belofte’ dan wordt het duidelijker: Alles wat in mij ‘woestijn’ was: de zware stenen van schuldgevoelens die me neerdrukten, de verdorde verwachtingen, soms verwor­den tot een stekelige doornstruik, de lege plekken in mijn ziel waar de ratten van slaafsheid huisden, de spelonken van verdriet met de vleermuizen van de angst, de opgedroogde bron van liefde en zelfrespect… al deze dingen verande­ren langzaam maar zeker in leven. Hoe? Omdat ze worden aangeraakt door de zachte en milde regen van God, Zijn woorden van liefde. Jezus is zelf door alle vormen van woe­stijnleven gegaan. Hij weet wat het is waar jij doorheen gaat. Daarom kan hij zo intens met je meevoelen. Hij staat niet op afstand wat toe te kijken om te zien of het je lukt om wat tot leven te komen, of je ‘het redt’. Integendeel, hij redt jou uitje ellendige situatie. Hij voegt zich bij je in de Geest van zijn Vader en samen met andere naasten worden al die dode plekken in je bestaan tot leven gewekt. De zware stenen worden opgeruimd, de verwachtingen worden opnieuw tot leven gebracht, de ratten en vleermui­zen worden verjaagd en een warm vuur wordt ontstoken in de eens zo stille grot. En op alle lege plekken worden nieuwe gedachten en beloften gezaaid. En de doornstruik wordt gerooid en er wordt een mooi groen stekje neergezet. Zelfs het eens geroofde zelfrespect wordt heel teder teruggeplant in je diepste wezen en je wordt wie Hij ziet die je bent. Dan bén je.

Iedereen kan voor zichzelf het innerlijk landschap beschrijven en aanvullen met duidelijke beelden. Het gaat er maar om of je de moed hebt de lieflijke opstandingskracht van God toe te laten in je geest, je ziel. ‘Vertrouwen’ is één ding, jezelf toevertrouwen aan de han­den van je naaste die uit hem is, is een volgende stap.

En zelfs als je bent teleurgesteld in een naaste, dan nóg is de opstanding van kracht. Het gaat er dan om datje de ‘wedergeboorte’ van alle dingen in jezelf belangrijker acht dan watje is aange­daan. Dat vergt vergevingsgezindheid, maar dat neemt uiteindelijk de pijn weg en geeft ruimte en lucht om de klo­ven van verdriet te dichten, om jouw kostbare mens-zijn in alle delen de kans te geven tot leven te komen. Gun je jezelf wat God je zo graag gunt? Het is een weg, een route, die Jezus zo goed kent. Zó kom je, met hem, tot vrede, ook met jezelf want God weet wie jij eigenlijk bent. Dat is de ‘route­kaart’ tot innerlijke vrede: Een God die in de gedaante van een medemens naast je neerhurkt in je bijna-dood- bestaan, je wonden verzorgt, jou brood en wijn geeft, je in Zijn armen sluit, je optilt en aan Zijn boezem drukt. Zó komt ales weer overeind in je omdat Zijn liefde sterker is dan de dood. Leve de opstanding!

 

Genoegen nemen met de situaties.

Flitsen uit de Filippenzen -15- door Cees Maliepaard

 

“Ik heb geleerd met de omstandigheden waarin ik verkeer genoegen te nemen. Ik weet wat armoede is en ik weet wat overvloed is. In elk opzicht en in alle dingen ben ik ingewijd, zowel in verza­digd worden als in honger lijden, zowel in overvloed als in gebrek. Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft” Filippenzen 4 vers 11 tot en met 13 (Filip. 04:11-13).

Genoegen nemen met de omstan­digheden waarin je verzeild bent geraakt… dat klinkt even fatalistisch! Het lijkt wel of Paulus beweert dat hij zich zomaar in alles schikt. Alsof wat hem overkomt, nu eenmaal zo van Godswege beschikt zou wezen. Maar dat zal hij vast niet bedoeld hebben.

We zijn geen doetjes

Paulus was van origine geen type dat sowieso genoegen neemt met wat hem overkomt. Hij schrijft dan ook niet: het was voor mij altijd al een uitgemaakte zaak, op voorhand akkoord te gaan met alles wat op mijn weg komt. Nee, hij geeft aan dat hij geléérd heeft daar op een goede manier mee om te gaan. De mens die altijd voor zoete koek neemt wat hem overkomt, is niet meer dan een watje. Die komt niet op voor zichzelf (dat mag hoor!) en die zal dat waarschijnlijk nog min­der voor een ander doen. Niemand mag denken dat men pas met een passieve levensstrategie een getrou­we navolger van Paulus kan zijn. Alsof Paulus dit op zijn beurt (door de inwonende Geest van de Christus) van Jezus geleerd zou heb­ben.

De apostel wordt op een gegeven moment door de Romeinen gearres­teerd. Zijn ondervrager laat hem (zoals dat wel vaker gebeurde in het Romeinse imperium) voordat de bevoegde rechter vonnis geveld heeft, al vast geselen. Hij verkeerde in de veronderstelling met een jood te maken te hebben. En een arres­tant uit de bezette gebieden, had niet veel rechten die hem bescher­ming konden bieden. Maar de Romeinse gezagsdrager verkeek zich op het feit dat Paulus in Tarsen geboren was. De inwoners van die stad bezaten het Romeinse burger­recht, en een Romein mocht niet zonder deugdelijk verhoor en een gerechtelijk vonnis gegeseld worden. Paulus komt dan op voor zijn door geboorte verkregen rechten. Hij laat echt niet zomaar over zich heenlo­pen!

Wanneer wij onheus behandeld wor­den of ten onrechte gekweld, verne­derd, gesmaad of gediscrimineerd worden, is het geen op voorhand uit­gemaakte zaak dat we ons niet op onze rechten beroepen mogen. Dat zou ook helemaal van de zotte wezen, want het burgerschap van het Koninkrijk van God ontneemt ons de Nederlandse nationaliteit niet. Het is in ons land voor een Nederlandse vrouw die met een bui­tenlander trouwt, al geruime tijd mogelijk er een dubbele nationaliteit op na te houden: die van haar zelf en die van haar echtgenoot. Wel, in het Koninkrijk Gods behoort zoiets al veel langer tot de mogelijkheden. We zijn Nederlanders, maar door onze huwelijksverwantschap met Christus Jezus, onze wettige echtge­noot, zijn we tevens burgers van Gods Rijk in de hemel.

Wars van rebellie

Wie lid van een vakbond is, kan onder bepaalde omstandigheden tot een staking worden opgeroepen. En leden van belangengroeperingen kunnen gebruik maken van hun recht tot demonstratie. Zulke zaken behoren binnen het Nederlandse jgchtssysteem tot de mogelijkheden vrije burgers. Wie daar aan mee­doet zal derhalve niet beticht kun­nen worden van rebellie – zolang men maar binnen de grenzen van de wet blijft. Zelfs wie tot geen enke­le organisatie behoort, heeft op deze gebieden wel recht van vrije meningsuiting en zal zich ook bepaalde handelingen kunnen ver­oorloven. Van de andere kant hoeft een werkgever natuurlijk ook niet alles van z’n personeel te nemen en zal een uit de hand lopende (of een niet toegestane) demonstratie door de bevoegde instanties ontbonden kunnen worden. Precies zo zal een evangelisatieactie die op de openba­re weg met versterkers ondersteund wordt, ontbonden kunnen worden wanneer er geen toestemming voor gevraagd is.

Wie zich tegen zulke maatregelen verzet, is gewoon wetteloos bezig en maakt zich derhalve schuldig aan rebellie. Tenzij de overheid haar geloofwaardigheid verliest door een onmenselijk beleid te voeren en de burgers te pressen tot het opvolgen van gewetenloze handelingen. In de Tweede Wereldoorlog was dat het geval, waar er georganiseerd verzet ontstond tegen de mensonterende verordeningen van de nazi’s. En wat te denken van de recente weigering van verschillende gemeentebesturen om bepaalde maatregelen van de regering uit te voeren? Niemand zal hier van rebellie kunnen spreken, want de betrokken minister tast de basisprincipes van onze beschaving aan, met haar eis mensen die geen kant op kunnen, zonder pardon in de vrieskou op straat te zetten. Dat betreft dan uitgeprocedeerde asiel­zoekers, vaak met vrouwen en kin­deren, die in hun land van herkomst niet toegelaten worden of waar hun in andere gevallen slechts de dood wacht, al of niet na een schijnproces.

Geen beperking?

“Ik vermag alle dingen in Hem die mij kracht geeft”, schrijft Paulus. Deze woorden zijn in de loop der jaren door velen onder ons nagezegd en nagezongen. Vanuit de visie van Paulus zijn dat ware woorden. Hij heeft ze in zijn leven ook zeker waargemaakt. Maar wie dit in z’n algemeenheid toe gaat passen, zou zich daar wel eens een flinke buil aan kunnen vallen. Toen onze jong­ste dochter een jaar of vier was, zei ze tegen ons dat ze een heel leuk liedje geleerd had. En prompt begon ze te zingen: ‘Ikke mag alle din­gen…’ Dat was natuurlijk grappig uit een kindermond. Maar wie als volwassene weet wat vermogen betekent, en dan echt denkt dat we alle dingen altijd en overal aankunnen en dat de Heer ons te allen tijde overal kracht voor geeft, die zal vroeg of laat bedrogen uitkomen. Want wie alle narigheid in z’n leven enthousiast te lijf gaat en bovendien de neiging heeft pro­blemen van anderen op de nek te nemen, zal zich (ook als christen) een flinke overspanning op de hals kunnen halen. Het zal eerder zo zijn, dat wij alle dingen vermogen waarvoor de Heer ons kracht geeft. Maar dat zijn dan ook de zaken die

Hij ons zelf in zijn wijsheid toever­trouwt. We mogen met recht aan­spraak maken op de rijke belofte die in deze woorden vervat is. Tegen wie de Heer toebehoort, vermogen uit­eindelijk de satanische machten der duisternis niets. Het is tevens zo, dat we in de omgang met mensen altijd binnen de grenzen van de lief­de van Christus kunnen blijven. Daartoe zullen we onder alle omstandigheden instaat gesteld wor­den.

Alles voor lief nemen?

Paulus schrijft, dat hij geleerd heeft genoegen te nemen met de omstan­digheden waarin hij verkeert. Zo’n leerproces is heel nuttig, want daar­door leer je alles op de juiste waarde te schatten. Wie gebrek aan iets heeft en daar dan aldoor maar om loopt te mokken, bederft daarmee de andere facetten van z’n leven ook nog. Wanneer ontevredenheid aan­houdt over de situatie waar iemand in verkeert, leidt dat tot een verdere ontwrichting van het leven. Dan gaat dat op den duur zozeer het denken beheersen, dat aan alles de glans ontnomen wordt. Wie geleerd heeft genoegen te nemen met datgene wat binnen bereik ligt, zal van de klein­ste zegeningen kunnen genieten. In het natuurlijke leven is een tevre­den mens die het niet bijster breed heeft, gelukkiger dan wie zich in overvloed wentelt en altijd naar nog meer verlangt. Wie in het geestelijke leven niet erg content is met de plaats die hem daarin door God toe­bedacht is, en altijd weer met een door jaloezie verontreinigde ziel naar iets anders aan het uitkijken is, zal nooit een stabiel leven van de grond kunnen krijgen. Tenminste niet zolang hij in die toestand zitten blijft.

Hierbij kan de aantekening gemaakt worden, dat het aan niemand verbo­den is zich naar iets anders uit te strekken. Als dat maar in alle rust gebeurt en in overleg met de Heer en meestal ook met andere erbij betrokken mensen. Paulus heeft ook niet koste wat kost de armoede en honger vastgehouden; wanneer het mogelijk was er vanaf te komen, greep hij zo’n kans vanzelfsprekend aan. Hij heeft nooit de intentie gehad als bedelmonnik te gaan ope­reren. Niemand behoeft zich te scha­men voor armoede die hem overkomen kan, en geen mens hoeft te denken dat eerlijk verkregen rijk­dom voor God verwerpelijk zou wezen. In voor- en tegenspoed is het mogelijk de vrede van God vast te houden.

Mensen met vermogen

Paulus heeft deze brief echt niet in een overmoedige bui geschreven. Hij beweert ook helemaal niet dat hij nergens z’n hand voor omdraait of dat hij een wonderengeloof bezit. ‘Alles kan als je er maar geloof voor hebt’, is een kreet die hem wezens­vreemd is.

Paulus is wel een mens met vermo­gen. In het omgaan met allerlei situ­aties is hij tot alles instaat. Dat schrijft hij hier namelijk. Hij kent . armoede en rijkdom, en hij weet bij beide van wanten. Een leven in gebrekkige omstandig­heden krijgt hem er niet onder, maar een leven in overvloed doet hem ook niet naast z’n schoenen gaan lopen. Dat komt doordat hij wat het belangrijkste in zijn leven is, de boventoon laat voeren. En dat is z’n relatie met de levende Heer. Dat vermogen is natuurlijk niet aan Paulus alleen voorbehouden, leder die Jezus toebehoort mag leren er net zo mee om te gaan. Paulus zocht de ontberingen niet op en dat behoe­ven wij ook niet te doen. Maar als 2e ons overkomen, mogen we van de Heer leren hoe we ze aankunnen. ‘Het lijden van het ogenblik is lichte last’, zingen we wel. Maar die lichte last kan behoorlijk zwaar op je schouders drukken als je niet geleerd hebt hem samen met Jezus te dragen. En zelfs dan ga je er niet al huppelend de hoge weg mee op. Je kunt de nabijheid en de steun van de Heer er echt niet bij missen. Maar die krijg je dan ook! En dan mag de uitspraak van Paulus ‘ik ver­mag alle dingen in Hem die mij kracht geeft’ ook de onze worden. Mensen met vermogen zijn we geworden. Voorwaar: het toppunt van Gods genade.

 

De tweede lijn… door Yvonne Sulman

Met ons natuurlijk lichaam kunnen we boodschappen uit de natuurlijke wereld tot ons nemen. Bij boodschappen over Gods plan met de mens of bij woorden van opbouw, zit de geestelijke wereld niet stil. Duivelse machten proberen de positieve boodschap te misvormen zodat het een averechts effect zal hebben. Het is daarom van belang om deze tweede lijn in het com­municatieproces te zien en te herkennen.

Om de boodschap te begrijpen zoals de zender het bedoelt, dienen we ons bewust te zijn door welke geesten de boodschap wordt beïnvloed (uit het Koninkrijk Gods of uit het rijk der duisternis).

Daarom is het soms nodig om in de natuurlijke wereld even stil te zijn om te horen (en te onderscheiden) welke geesten er in onze hemel actief zijn.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Het aloude gezegde ‘kennis is macht’ is in onze dagen weer geregeld in het nieuws. Allerlei politici spreken hun verontrusting erover uit dat de kennis van jonge mensen sterk achteruitgaat en ons land geen ‘kennis-economie’ er kent. Zij roepen op tot verande­ring zodat Nederland zijn reputatie die het vroeger in dit opzicht had weer waar kan maken… Christenen weten dat het in de eerste plaats gaat om gééstelijke kennis. Wie geen inzicht heeft in de geestelijke wereld mist het inzicht om als werke­lijk christen te kunnen functioneren naar de bedoeling van God. Niet voor niets vormt de ‘onderscheiding der geesten’ een belangrijk onderdeel van het vervuld zijn met de heilige Geest. In de tijd waarin wij leven komt veel op ons af en is het absoluut nood­zakelijk dagelijks vervuld te zijn met Gods Geest zodat wij kunnen onder- leiden wat uit de goede bron (God) of uit de verkeerde bron (Satan) afkomstig is. Alleen zo kunnen we waarmaken dat we volwaardige getuigen van Jezus Christus zijn en werkelijke vertegenwoordigers van Gods Koninkrijk.

De visie van Malcolm Muggeridge op deze tijd

Hoewel de artikelen in deze rubriek inhaken op actuele gebeurtenissen in deze wereld, deze keer een uit­zondering op deze regel. Wij vonden namelijk een krantenartikel van bijna 25 jaar geleden in ons archief over de visie van Malcolm Muggeridge op de gebeurtenissen in deze wereld, die evengoed voor van­daag geldt. Deze Engelsman was journalist van internationale faam, schrijver, radiospreker en tv-per- soonlijkheid. Hij verwierf zich voor­al faam door zijn vlijmscherpe sar­casme waarmee hij tegen allerlei heilige huisjes aanschopte en was in de jaren vijftig hoofdredacteur van het humoristische weekblad Punch. Er kwam echter een grote verande­ring in zijn leven toen hij christen werd en zich keerde tegen de heer­sende opvattingen van zijn tijd, het materialisme, de ontwikkeling van een wetenschap en technologie zon­der God, een christendom dat in Jezus alleen een revolutionair ziet, en dergelijke. Zijn opvattingen wer­den hem niet in dank afgenomen maar hij liet zich niet afremmen of beïnvloeden door de velen die zijn visie afwezen.

Enkele gedachten van Muggeridge, waarbij wij willen opmerken dat men het niet in alles met hem eens behoeft te zijn, maar toch tot de con­clusie moet komen, dat veel van wat 25 jaar geleden door hem verwoord werd, ook voor 2004 nog volop van kracht is.

“Ik stel mij zo voor dat toekomstige historici niets van onze tijd zullen begrijpen en ik amuseer mij met de gedachte dat over eeuwen of mis­schien wel duizenden jaren archeo­logen in een grot -zoals de Dode Zee-rollen destijds- resten van onze beschaving zullen vinden, zoals tv- programma’s op video, kranten, tijd­schriften, films, boeken. Hoe zullen ze ons beoordelen? Ik ben benieuwd. Materieel zo rijk en machtig, geestelijk zo arm en beheerst door angst. Aan de ene kant de neurotische drang om de consumptie te verhogen, aan de andere kant een steeds stijgende honger en armoede in de zogenoem­de Derde Wereld.

Nooit, zullen de onderzoekers onge­twijfeld concluderen was een gene­ratie zo bezeten op jacht naar geluk en materiële welstand. Op zoek naar een verklaring voor deze jacht op geluk, zullen de onderzoekers op het alles beheersende geloof van de vooruitgang stoten, waarschijnlijk de meest verderfelijke hersenschim die ooit bezit heeft genomen van het menselijk hart”.

Pas als iemand een werkelijke chris­ten wordt zal hij kunnen ontdekken

waarom het werkelijk gaat. Muggeridge keert zich wat dat betreft ook tegen het zogenaamde naam-christendom, met al zijn uiter­lijke vormen, maar zonder verande­ring van het hart: “De wil van God willen, dat levert vrede op. Natuurlijk is het veel romantischer om tegen regimes te demonstreren of zelfs vrijheidsstrijder te worden. Veel opwindender dan te proberen een christen te zijn, dat wil zeggen: God liefhebben, een goed mens te zijn, je naasten liefhebben, je met de armen vereenzelvigen, je ego en die afschuwelijke vleselijke lusten in je bedwingen en in nederigheid leven. De wereld kan alleen betere woonplaats worden naarmate men­sen proberen betere christenen te zijn. Ik zeg niet dat dat zal gebeuren omdat er christenen bestaan, maar ik zeg dat dat zou gebeuren als de christenen échte christenen zouden zijn”.

Als slotopmerking willen wij daar­aan toevoegen: Laten wij, die ons uitgeven voor echte christenen, dagelijks als doelstelling hebben ook als echte christenen te leven. Daarbij mogen we elkaar stimuleren en weten dat de levende God die wij dienen te allen tijde aan onze kant staat. Hij wil ons daarbij volmaken van Zijn Geest en het goede werk in ons begonnen dagelijks voortzetten, zodat we meer en meer ‘Christus- gelijkvormig’ gaan leven zodat bij anderen het verlangen ontstaat dat leven ook te leren kennen.

 

Met koninklijke waardigheid door Cees Maliepaard

Behalve bij de geboorte van prinses Amalia is er de laatste tijd nogal eens wat negatieve berichtgeving over het Nederlandse koningshuis. Wat er allemaal van waar is, behoe­ven wij gelukkig niet uit te zoeken. Vast staat in elk geval wel dat voor de beweerde brief van de Prins der Nederlanden aan de Duitse Führer, nimmer enig steekhoudend bewijs is gevonden. En Maxima is terecht losgemaakt van wat eventueel haar vader verweten zou kunnen worden. In het koninkrijk van Jezus Christus is ieder van koninklijk geslacht. Dat mogen we ons onder alle omstan­digheden bewust zijn. We hoeven ons niet langer te laten knechten door wat voor verwerpende werkin­gen ook. Christus Jezus is van onbe­sproken gedrag, en wij mogen daar­in delen. Al wat bij ons de toets niet zou kunnen doorstaan, is door Hem op de heuvel van Calvarie weggeno­men. Daardoor passen we naadloos bij Hem… en bij elkaar.  

 

We zijn wat we eten…

We zijn wat we eten. Daarbij denken we in de eerste plaats aan ons dage­lijks eten en drinken. Ondanks de wat teruggelopen economie hebben we, als inwoners van Nederland en België, nog steeds een overvloed van eten en drinken ter beschikking. Daar staan we niet eens meer bij stil omdat we het vanzelfsprekend vinden. Natuurlijk zijn er uitzonde­ringen en hebben sommigen het moeilijk, maar armoede en honger zoals die in de Derde Wereld voorkomen kennen wij niet. We worden overspoeld met reclame met alles wat we kunnen kopen en wat het eten en drinken betreft hebben velen een ongezond leefpatroon doordat zij teveel eten en bovendien te wei­nig bewegen. Het aantal te dikke mensen neemt dan ook, in navol­ging van Amerika, hand over hand toe.

Gelukkig laat niet iedereen zich meesleuren in deze trend al is het moeilijk alle verleidingen te kunna weerstaan. Maar zeker als christenèr is waakzaamheid geboden. Maar hoe is dat in geestelijk opzicht? Zijn we ook dan waakzaam en nemen gezonde voeding tot ons? Geestelijke voeding die gebaseerd is op het wer­kelijke evangelie van Jezus Christus en die ons bestand maakt tegenover elke verleiding uit het rijk der duis­ternis.

Ook in de Bijbel wordt over voeding en eten vaak gesproken, zowel in natuurlijk als in geestelijk opzicht. Van de huisarts Jan Zijp lazen we in dit verband een stukje in het blad ‘Overwinning’ een uitgave van de Pinkstergemeente ‘De Banier’ te Almelo. Hij schrijft: “Met eten is het iets zeer aparts. Als wij eten wordt het voedsel tegen de tijd dat het de dunne darm bereikt, tot ketentjes eiwitten, vetten en koolhydraten afgebroken, om dan te kunnen wor­den opgenomen als bouwstof in ons lichaam. Je zou denken dat er uitein­delijk dan niet veel herkenbaars overblijft van het oorspronkelijke voedsel wat genuttigd werd. Toch ontdekt de wetenschap steeds meer relatie tussen ziekte, kanker en wat wij eten.

De ‘gekkekoeien-ziekte’ en de vorm van krankzinnigheid en verlammin­gen die het bij een mens kan geven, werd veroorzaakt doordat vegetarische koeien, dierlijk voedsel kregen te eten. Er ontstonden ‘prionen’, dit zijn zich zelf delende eiwitketens! Dus zich zelf vermenigvuldigd leven, dat kleiner is dan een virus, wat wij tot nu toe dachten dat de kleinst levende eenheid was. Later ontdekte men dat iets dergelijks gebeurde in de vorige eeuwen bij de Papoea ’s in Nieuw Ginea. Zij waren kannibalen en er deden zich verge­lijkbare ziektegevallen voor onder deze stammen. Pas nadat het kanni­balisme verboden werd in de jaren ’60 stopten ook deze erge ziekteuitbraken.

Je bent wat je eet. In Johannes 6 vers 46 (Joh. 06:46) zegt Jezus: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem”. Jezus roept hier niet op tot kannibalisme, maar zegt als je Mij wilt volgen, kan dat niet half­slachtig: of je accepteert Mij hele­maal en wil je volkomen met Mij vereenzelvigen, of je accepteert Mij niet. Velen verlieten Hem dan ook daarna.

Als ik het verhaal van de rijke jonge­ling lees, zou ik in zijn geval hebben kunnen doen wat Jezus vroeg? Alleen als wij Hem ‘eten’ zullen ook Zijn karaktereigenschappen zich in ons ontwikkelen. Hij is het ‘Levende Brood’, het Manna, dat wij dagelijks ogen eten”.

 

Komt er een derde wereld­oorlog?

De vorige eeuw kende twee grote oorlogen die aan vele miljoenen mensen het leven hebben gekost. De eerste wereldoorlog van 1914 tot 1918 en de tweede wereldoorlog van 1939 tot 1945. Na de tweede wereld­oorlog was er nog een tijd de angst dat er een derde wereldoorlog zou ontstaan en jarenlang was er de zogenaamde ‘koude oorlog’, tussen de door het communisme beheerste landen en het zogenaamde vrije westen.

Maar tot een echte oorlog kwam het niet en bovendien was de les van de tweede wereldoorlog dusdanig dat iedereen inzag dat een derde wereld­oorlog rampzalig zou zijn voor het voortbestaan van het leven op aarde. Weliswaar waren er talrijke ‘kleine oorlogen’ maar tot een grote wereld­brand kwam het niet meer. En nie­mand verwachtte die ook nog. Optimisme ging overheersen, de Verenigde Naties konden immers voorkomen dat er ooit weer zoiets zou kunnen gebeuren. Op de achtergrond bleef echter bij velen de gedachte hangen, dat er weliswaar geen grote wereldbrand tussen de landen meer zou ontstaan, maar dat er nu veel meer het gevaar zou opsteken van het toeslaan van terroristen die ‘nu hier dan daar’ dood en verderf zouden zaaien. Het werkelijke kwaad in de wereld was immers nog steeds aanwezig en kon latent de kop weer opsteken. Dat gebeurde in feite op grote schaal toen op 11 september 2001 enkele vliegtuigen met zelfmoordterroristen invlogen op de WTC-torens in New York en het Pentagon in Washington en honderden doden veroorzaakte. De wereld was geschokt: hoe kon zoiets gebeuren en nog wel in het machtigste land van de wereld? Sindsdien is er van werkelijke rust in de wereld geen sprake meer. Denk aan de oorlog in Irak en ter­reurdaden in verschillende steden. Sommigen menen dan ook dat op 11 september 2001 de derde wereldoor­log is begonnen… en denken zelfs dat het misschien toch nooit meer anders zal worden. De haat, bijvoor­beeld vanuit met moslim-extremis- me, overgaand in terreurdaden, zal alleen nog maar toenemen. Welke gevolgen zal dit hebben in de wereld waarin wij leven? En bovenal welke konsekwenties brengt dit mee voor de Gemeente van Christus? Wat dit laatste betreft zullen we er rekening mee dienen te houden dat de haat en vervolging tegen echte christenen zal toenemen, ook in lan­den die nu nog ‘vrij’ zijn. Maar dit hoeft ons niet te beangsti­gen. Het spreekwoord zegt niet voor niets dat angst een slechte raadgever is. Bovendien leren we als christe­nen meer en meer weerstand te bieden aan elke vorm van angst die primair onze gedachtenwereld wil binnendringen. Gods Geest in ons vormt hoe langer hoe meer een eenheid met onze geest, naarmate we geestelijk groeien. En ons grote voorbeeld: Jezus Christus gaat ons daarbij voor. Hij heeft gezegd: “In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed… Ik heb de wereld overwon­nen!” Johannes 16 vers 33 (Joh. 16:33).

 

God is liefde; wij ook?

Er is in de maatschappij in toene­mende mate sprake van individuali­sering. Steeds vaker komt het voor dat mensen die na een calamiteit een ziekenhuis worden binnenge­bracht, geen geduld meer op kun­nen brengen om op hun beurt te wachten. Bijvoorbeeld in de nieuw­jaarsnacht, toen het personeel van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam de hulp van de politie moest inroepen om een recalcitrante patiënt tot de orde te roepen. Waarnemend unit-hoofd Machielsen verklaart in het Algemeen Dagblad: ‘Helaas zijn dit soort situaties eerder praktijk dan uitzondering. Mensen willen niet wachten, ze vinden zich­zelf en hun klachten altijd het belangrijkst.’

Wanneer we ons oor te luisteren leg­gen bij wat Jezus ons te zeggen heeft, en bereid zijn te doen wat Hij zegt, zal onze levenshouding een heel andere zijn. Dan gaat het ons er niet om, er in de eerste plaats zélf profijt van te hebben, maar dat het plan van onze hemelse Vader in ieder die zich daar voor openstelt, tot ontplooiing gaat komen. De liefde van God, ons dagelijks in de Christus bewezen, vormt ons tot mensen die allengs meer dezelfde gezindheid als Jezus zullen hebben. (CM)

 

Een geopende deur inde hemel door Jack Schoenaers

De eerste drie hoofstukken van Openbaring bevatten de brieven gericht aan zeven verschillende gemeenten. Op Filadelfia na moest van van de meesten gezegd worden: “Ik heb tegen u…” Ze waren immers nog onvolkomen, lauw en geestelijk verarmd.

En wat te zeggen van de gemeenten in onze tijd? Dient ook nu niet vast­gesteld te worden dat velen nog zwak en onvolkomen zijn? Leeft men ook nu niet nog vaak aan de rand van het gemeenschappelijk goed dat God voor allen bedoeld heeft? Welen hin­ken nog op twee of ook wel meerdere gedachten. Ook nu komt jammer genoeg vaak nog de innerlijke ver­deeldheid van het hart tot uiting.

Wat Johannes ziet

Blijft dit nu zo maar doorgaan? De apostel Johannes zegt in Openbaring 4 vers 1 (Openb. 04:01): “Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel”. Hij ziet hier, en dit geens­zins met zijn natuurlijke ogen, maar met zijn geestesoog in de onzienlij­ke geestelijke wereld, in het Koninkrijk van God. Hij ziet, het­geen ook wij kunnen zien, een deur of opening in de hemel. Er is een scheur gekomen: het Oude Verbond heeft plaats moeten maken voor het Nieuwe Verbond. Het evan­gelie van het Koninkrijk Gods is naar ons toegekomen in de mens Jezus Christus. Hij heeft ons dit namelijk in zijn totaliteit voorge­leefd. Jezus openbaarde ons de gedachten van Zijn hemelse Vader. Hij uitte dit onder de vorm van een leer, welke Hij met gezag en autori­teit proklameerde. Jezus Christus leert ook ons vandaag nog het waar­om, het hoe en langs welke weg wij die geestelijke wereld kunnen berei­ken, om van daaruit geestelijke men­sen Gods te worden. Daartoe hebben we Gods Woord ontvangen dat er volkomen op ingesteld is om dat doel te bereiken. De doop in de heili­ge Geest is daarbij noodzakelijk om gehoor te kunnen geven aan de ook voor ons zo onontbeerlijke oproep: “Klim hierheenop en Ik zal u tonen wat na dezen geschieden moet”.

Geen ladder nodig

Om op te klimmen in de onzienlijke wereld heb je geen ladder nodig. Er wordt hier een beeld of visioen gege­ven uit de geestelijk onzienlijke wereld. Er is hier sprake van dat Johannes “in vervoering des geestes is”. In volle geestverrukking, als het ware dronken van de Geest Gods, wordt hem de deur geopend in het Koninkrijk Gods. En daartoe dient hij zijn menselijke geest los te maken van elke binding met de aardse sfeer en van de dingen die rondom hem heen gebeuren. God wil immers laten zien hoe de geschiedenis van de kerk en die van de ganse schepping zich geestelijk gaat ontwikkelen. Hem wordt een toekomst ontsluierd, waarin de pro­blemen der ganse schepping worden opgelost.

Dit wil God ook ons door Woord en Geest duidelijk maken! Daartoe die­nen ook wij dan al wat ons bindt aan het aardse, en de dingen die rondo^ ons heen gebeuren en ons zo vaak inbeslag nemen, los te laten, om ons het grote perspectief dat God ons te zien geeft en wat Hij ermee bedoeld. En hoe wij Gods plan met ons en Zijn schepping bereiken zullen.

Wisselwerking

Opklimmen en Ik zal u tonen is een wisselwerking. Het één kan niet zonder het ander. Jezus Christus is met een boodschap en een plan van Zijn Vader in de wereld aan de slag gegaan. Méér nog Hij was en is nog steeds de boodschap en het plan van Vader voor de wereld. En vanuit het begrijpen van het evangelie van het Koninkrijk Gods, ons door Jezus Christus voorgeleefd, mogen ook wij, -en dit met alle respect voor het werk der genade-, voor ons een boodschap en plan van God in deze wereld zijn. Persoonlijke bekering, wedergeboor­te, waterdoop, Geestesdoop en leven vanuit de volheid des Geestes, stel­len ons dan in staat om “op te klim­men en te verstaan wat ook ons getoond wordt”. Let op: dit alles niet na onze dood, maar -prijst de Heer!- nu reeds, en dit in elke levenssitu­atie!

In 2 Korinthe 5 vers 4 en 5 (2 Kor. 05:04-05) leert Paulus: “Want wij, die nog in een tent wonen, zuchten bezwaard, opdat wij niet ontkleed, maar over­kleed willen worden, opdat het ster­felijke door het leven worde verslon­den. God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft”. Het levensprincipe is van God. Zijn gedachten, Woord en Geest, Zijn Plan en Leven is het Licht der wereld en het Licht der mensen. Als wij ons daaraan onderwerpen, zal ook ons deel zijn: leven Gods en geestelijke overvloed. Dan zijn ook wij in en uit Vaders gedachtenis en in de mogelijkheid om in en uit Woord en Geest Gods te spreken en te handelen. Zó zijn we dan ook het Leven van God en een Licht in de wereld van mensen. Wat een heerlijke opdracht! En elke gedachte welke hiermee niet in overeenstemming is, weerleggen we vanuit Gods gedachtenwereld waarin wij voortaan leven. Dit stelt ons dan ook in staat om vol te hou­den en niet mede onder te gaan met al diegenen die hun verwachting stellen op zichtbare en tastbare din­gen in de natuurlijke wereld. Begrijpen we nu de oproep: “Klim hierheen op”? De apostel ziet daar een troon, het is geen stoel van hout of goud zoals liederen ons willen doen geloven. Velen denken en loka­liseren in aardse termen en zichtba­re begrippen. Maar hier gaat het om de machtige autoriteit die er van God uitgaat, de Schepper van hemel en aarde. En dit geldt niet alleen voor God, maar ook voor allen die daar rond de Troon verzameld zijn. Het zijn, naar Openbaring 3 vers 21 (Openb. 03:21), degenen die de duivel overwonnen hebben, de zonen Gods.

Gods leven in ons

Het centrum van alles is dus de Troon Gods en Jezus Christus en Zijn Lichaam, de gemeente vol van heilige Geest Gods. Halleluja! God is Geest en met onze natuurlij­ke zintuigen is hij niet zichtbaar of tastbaar, maar vanuit onze ziel en geest ervaren we wel degelijk dat Hij in ons is als de Bron van alle Leven Gods. Prijst God! En wat heerlijk dat de gevolgen van dit leven Gods en wat Hij in onze levens uitwerkt, wél gezien kunnen worden, en mede kunnen werken tot heil van anderen. Nu is er ook sprake van de diamant, het beeld van het leven. God is leven, dat is hecht en sterk en ook onaantastbaar voor Dood en doden­rijk. Diamant is ook helder wit van reinheid en zuiverheid en is één en al schittering aan veelkleurigheid, de kleurenpracht van de regenboog. Sardius is rood edelgesteente en heeft de kleur van bloed, het getuigt van onze verlossing door het bloed van het Lam dat voor ons geslacht werd en nu met Zijn Vader plaats genomen heeft in de Troon en voor altijd gezeten is aan de rechterhand Gods. Alle klederen in het Koninkrijk Gods zijn wit, ze zijn dus rein en wijzen tevens naar de recht­vaardige daden die ze in hun aardse leven hebben gesteld en welke hen zijn nagevolgd Openbaring 14 vers 13b (Openb. 14:13b).

De regenboog

Rond de Troon is ook een regen­boog. Een schittering van zeven kleuren. Zeven is een getal dat bedoeld is als volheid. Het licht dat van Vader en Zoon uitgaat wordt opgenomen en weerkaatst door een wolk, het beeld van de Gemeente en wordt gezien als een regenboog. Deze symboliseert de veelkleurige wijsheid Gods, die in de hemelse gewesten zichtbaar wordt door mid­del van de gemeente. Paulus zegt hierover in Efeze 3 vers 10 (Ef. 03:10): Hij, onze Here Jezus Christus is de reflectie van de heerlijkheid Gods in de gemeente.

De regenboog is tevens beeld van Gods trouw aan het verbond dat Hij met al wat op aarde leeft, heeft opgericht Genesis 9 vers 17 (Gen. 09:17). En hier in Openbaring, gezeten in de Troon is Jezus het teken van het verbond dat God in Jezus Christus vernieuwde. In Matteus 24 vers 30 (Matt. 24:30) sprak Jezus immers dat Zijn teken gezien zal worden, wanneer Hij op de wolken des hemels -de gemeente- komt. Al degenen die nu voor de Troon staan, blijken in de praktijk van hun leven op aarde trouw te zijn geweest. De groene hoofdkleur in de regen­boog is beeld van het Leven Gods, van Zijn trouw en voortdurende genade. Immers Jezus vormt de gemeente en door haar herstelt Hij de ganse schepping.

Vierentwintig oudsten

Dan is er sprake van vierentwintig oudsten, welke in witte klederen gekleed en op hun hoofd gouden kronen, gezeten zijn op vierentwin­tig tronen. Er wordt ons hier een beeld getekend van regeerders, wij­zen van een stad. Ook het nieuwe Jeruzalem heeft oudsten, dit zijn de vertegenwoordigers van een konink­lijk priestergeslacht 1 Petrus 2 vers 9 (1 Petr. 02:09), de eerstgeborenen. Gods Woord maakt ons duidelijk dat wij dit uitverkoren geslacht zijn, wij vormen de geeste­lijke tempel waarin God en Jezus Christus hun verblijf hebben. Rondom hen vormt zich het geeste­lijke Jeruzalem, waar oudsten en gezagvoerders aangesteld zijn. Johannes ziet dus dat er een bestuur is en hiermee wil God ons laten zien wat Zijn plan is met de mensheid. God loopt rond met plannen, God is immers Geest en geesten zijn werk­zaam, die ijveren ook om plannen gerealiseerd te zien in en door men­sen heen. Daarom ook zijn mensen met geest steeds aktief bezig met de toekomst. God is daar dus ook mee bezig. Hij wil immers mensen Gods waarin Hij volkomen tot Zijn recht kan komen en waarin Hij kan wonen en werken. God heeft een eeuwig voor­nemen, en dat is een gemeente, stra­lend zonder vlek of rimpel, geeste­lijk volkomen, volmaakt en volwas­sen geworden, om Zijn vrouw te worden en voor eeuwig in gemeen­schap met Hem te leven. Dit voornemen zal doorgaan, Hij volvoert het.

(In het volgende nummer van Levend Geloof volgt het slot van dit artikel. Jack Schoenaers gaat dan nader in hoe God Zijn voornemen volvoert.)

 

God noodt ook jou (gedicht) door Berry Janson

Vol van waarheid, louter leven:

zo is Jezus, onze Heer.

En als jij op Hem wilt lijken:

ga bij de Meester in de leer!

 

Want Hij wil jouw voorbeeld wezen;

zie zijn daden, hoor zijn stem.

Verzadig je met wat Hij voor leeft

en zó bekleed je je met Hem.

 

Vader verlangt naar vele zonen,

die getuigen van zijn aard

en leven brengen, waar de dood heerst.

Is jou dit ook alles waard?

 

Leef dan intiem met God, je Vader

en wandel voor zijn aangezicht.

Heil verspreidend mag je rond gaan;

een drager van Gods levenslicht.

 

Nu komt je ware aard te voorschijn,

want in jou ligt toch reeds Gods beeld!

En daarom mag je zéker weten:

zó levend wordt je zélf geheeld!

Berry Janson

 

Krachtvoer of bedrog? door Ada Karst

Met grote vreugde hebben we, gemeenten van het Nieuwe Verbond zijnde, het evangelie van Jezus Christus leren kennen. En het ‘ver­vuld zijn met Geest’ was en is daar­van het meest wezenlijke, het blij­vende. “Dit is het,” zeiden we toen en zeggen we ook nu. De vernieu­wing van denken en daardoor van leven en geloven, vanuit de Schriften, was begonnen. Het was als hadden we een nieuwe bijbel gekregen. Deze vernieuwing vanuit de Schriften ondergingen we als een “eerste wonderbare spijziging”. 12 volle manden met brokken bleven er over, lezen we in Markus 6 vers 43 (Mark. 06:43). Is het niet een prachtige heenwij­zing naar de nieuw ontstane gemeenten, die na de Pinksterdag gebouwd zouden worden op het fun­dament van apostelen en profeten? En daarna? Hoe is het verder gegaan?

Bedachtzaam overleg

Na het eerste Pinkstervuur zijn de gemeenten mettertijd allerlei kanten opgegaan. Net zoals dat in de kerken was gebeurd, is hetzelfde ook ‘Pinksteren’ overkomen. Ook binnen de ons bekende volle evangelie­gemeenten, waarmee we in bepaald opzicht een gezamenlijk beleefd ver­leden hebben. Naar allerlei ‘wind’- richtingen verstrooid geraakt? En dat, goed bedoelende, ‘in de naam van Jezus’!

Dat stemt toch tot nadenken. Tot een bedachtzaam overleg met elkaar over de vóórtgang van het evangelie van Jezus Christus vanuit de Schriften. Vanuit de ‘letter’ der Schriften? Juist niet meer, want van daaruit is het tot verdeeldheid gekomen. En ook tot starheid.

De kracht van bijbelwoorden ligt in het geestelijk verstaan daarvan. Die rijkdom mogen we nagaan vanuit de Schriften. Zo bezig te zijn gaat uit boven alle partijschappen, omdat het boven de letter uitgaat. Een onop­houdelijke stroom van Geest en leven in het innerlijk van de mens. Genézend is het, vanwege het her­stelde denken. En als we hierbij de oudtestamentische woorden van Jesaja 30 leggen, kunnen we zien hoe groot de rijkdom daarvan is voor de Nieuwtestamentische Gemeente. “Dan zal het licht der blanke maan zijn als het licht van de gloeiende zon, en het licht van de gloeiende zon als het licht van 7 dagen op de dag dat de Heer de breuk van Zijn volk verbindt en de toegebrachte wonde geneest.” Een zin, vol met beeldspraak.

De rijkdom van ónze bedeling

Je hoort het om ons heen wel eens zeggen: “We leven in de tijd tussen Pinksteren en wederkomst”. Je zou het bijna geloven, ware het niet dat… Het woordje ‘dan’ uit de genoemde tekst uit Jesaja 30, verschuift de hele heerlijke zaak naar de toekomst. Het zou jammer zijn om de inhoud daarvan voor nu te verliezen door het voorbij te laten gaan. Voor de bedeling van de tijd van de profeet Jesaja was dat goed. Toekomstmuziek. Maar: de doop in heilige Geest is ons deel geworden. Als blijvende, onvergankelijke hoofdzaak van het eerste onderwijs Hebreeën 6 vers 1 tot en met 3 (Heb. 06:01-03).

Geestvervuld, maar hoe nu verder? Vérder met het inzicht dat de Vader en de Zoon door de vervulling met Geest in ons geloofshart zijn weder­gekomen. Blijven in de bedeling tus­sen Pinksteren en wederkomst? Dan blijft het ‘dan’ altijd ‘dan’. En dat is werkelijk een geestelijk gebrek in de geloofsontwikkeling. Want het eerste onderwijs is een goede opmaat geweest om te komen tot het nu van het verstaan van spreuk en beeld­spraak Spreuken 1 vers 1 tot en met 6 en Matteüs 13 vers 10 tot en met 18 (Spr. 01:01-06 en Matt. 13:10-18).

Krachtvoer of bedrog?

“Uw vee zal te dien dage op uitge­strekte weiden grazen; en de runde­ren en ezels die de akker bewerken zullen gezouten voeder eten, gezeefd met wan en zeef” uit Jesaja 30 vers 20 tot en met 26 (Jes. 30:20-26). Goed voor mens en dier, want het kaf is eruit.

Dat is krachtvoer! De ontwikkeling kan niet uitblijven. Waar Krachtvoer is, is het geheimenis van het geloof dat zich in de Gemeente (= het ver­heerlijkte, vernieuwde Lichaam van Christus, de Vrouw van het Lam) ontvouwt.

“De korenkorrels zullen zo terdege gezeefd worden, dat er geen strohaksel meer in het krachtvoer over zal zijn”, zo luidt een kanttekening bij deze tekst. Dat is duidelijke taal want “wat heeft het stro met het koren gemeen” Jeremia 23 vers 28 (Jer. 23:28)? Geen onrijpe aren meer door ondoordacht ‘heilig’ roepen. Ook geen schijn- vrucht meer van loze aren (Amos 8). Dat betekent voor de Gemeente dat het Licht schijnt over de geestelijke goederen zodat de bijbelwoorden nooit meer verduisterd raken door letteruitleg, noch de heerlijkheid daarvan naar ‘later’ verhuist. Wat een rijkdom in onze bedeling! Het is deze ‘genezing’ die uitgaat boven de door de letter ontstane partijschappen en boven het bedrog uit van Jeremia 5 vers 14 (Jer. 06:14) en Haggaï 2 vers 17 (Hagg. 02:17).

‘Te dien dage’, eenzelfde aanduiding als ‘dan’; het zijn woorden, die mét de geloofsbagage die ze aankondi­gen, ‘zomaar’ ons geloofsleven zijn binnengekomen “neerdalende uit de hemel, van God” in onze geloofshar- ten. Wat zijn we zielsblij om zo de geloofstaal met elkaar te kunnen beoefenen. Als de redelijke eredienst van het Nieuwe Verbond.

Het evangelie van ‘Eli’?

Laten we, vanuit de vernieuwde Werkelijkheid van het Nieuwe Verbond even gaan naar de werke­lijkheid van het Oude Verbond. Even naar de tijd van Eli, de tijd dat de tempeldienst in uiterlijke vorm func­tioneerde. Om de lessen daaruit te verstaan. Dat verheugt en versterkt het hart zodat we bij de Werkelijkheid blijven en om na te speuren hoe groots het plan Gods is dat Hij in Christus heeft bereid. Wat was er dan met Eli? Eli wekte de indruk achter te blijven. “Zijn ogen begonnen zwak te wor­den, hij kon niet meer zien”, staat er in 1 Samuël 3. Met andere woorden, weer als les voor ons, het inzicht brak niet door. Dat doet meteen den­ken aan wat in Markus 6 vers 52 (Mark. 06:52) staat: “Zij waren bij de broden (van de éérste wonderbare spijziging, bij het éérste onderwijs) niet tot inzicht gekomen”.

Waar heeft Eli zich te ruste gelegd? “In die tijd had Eli zich eens op zijn gewone plaats te ruste begeven”. Hoe is het mogelijk om zo ‘star’ te zijn! Om zo te ‘slapen’ terwijl de woning van het huis Gods in nood is! “Gij zult de nood van mijn woning moeten aanzien niettegen­staande alle weldaden die Hij aan Israël bewijst, en in uw huis zal er nooit een oud man zijn”, zo luidde de boodschap van Godswege. Geen ‘oud man’ betekent dat het voedsel niet deugt. Het heeft niet geleid tot de volwassenheid. Durven we na te denken over het geloofsgoed waar we zo aan gewend zijn geraakt?

Het is volgens ons noodzakelijk dit te doen. Met het oog op het toeko­men aan de twééde wonderbare spij­ziging. Het is alles waard om het verhaal daarover in (Markus 8 vers 1 tot en met 21 (Mark. 08:01-21 met eigen ogen te lezen, zodat ieder zélf méér ziet dan er staat. Dan zitten we niet aan de kant van dé Weg, zoals Eli, maar dan wandelen we in alle Rust óp de Weg. En Samuël, waar had hij zich te ruste begeven?

“Samuël had zich te ruste begeven in de tempel des Heren waar de ark Gods was.” Dat klinkt rijk! Dat wij meteen naar de Gemeente van het Nieuwe Verbond, vervuld het mach­tige werk dat Jezus Christus naar de Geest in haar heeft volbracht. Dit is de geestelijke werkelijkheid van wat Johannes ziet gebeuren als hij zegt: “En de ark van Zijn verbond werd zichtbaar in Zijn tempel”. Als Johannes dit ziet, volgen er meteen “bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel”. Allemaal aanduidin­gen van “hem die zich in de tempel Gods zet om aan zich te laten zien dat hij god is”. Om het met een getal aan te geven: 666. Dat is dus ónder de maat van de wasdom der volheid Christus. Een vreemde ontwikkeling, die vervreemd is van het Leven Gods. Vervreemd van de bediening van onze bedeling, die des Geestes is. Er is veel binnengekomen in gemeenten. Allemaal goeds of ook kwaad? Goed voor de geloofsontwik­keling of slaat het juist de geloofs­ontwikkeling neer? Kunnen we onderscheiden de Geest van het Woord én de god, de geest die de let­ter hanteert?

Het liep met ‘de gewone plaats’ van Eli niet goed af. Hij had de ontwik­kelingen die gaande waren niet goed ingeschat. Zijn ogen konden uitein- ^lijk dan ook niet meer ‘zien’. En JPt leidde bij hem en ook bij zijn zonen, tot verlies van het hoogste dat ze konden behartigen: het pries­terschap. Dat was de naakte werke­lijkheid.

Als hij op zijn einde had gelet was dit niet gebeurd. Let op de plotselin­ge zin in dit verhaal: “Nog was de Lamp Gods niet uitgegaan”. Goed om Hebreeën 4 hierbij te lezen. De wonderlijke, onmisbare lessen van het Oude Verbond! Halen we die er uit?

Het Licht van 7 dagen!

“En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige is haar tempel, en het Lam. En de stad heeft de zon en de maan niet van node dat die haar beschijnen, want de heerlijkheid Gods verlicht haar en haar Lamp is het Lam” Openbaring 21 vers 23 (Openb. 21:23).

Door ‘zien’ en ‘horen’ heeft Johannes deze Openbaring van Jezus Christus kunnen opschrijven. Het is de eindontwikkeling waarvan bovengenoemde tekst uit Openbaring getuigt. Dit is de Rustplaats van Woord en Geest. Hierin heeft de Gemeente van het Nieuwe Verbond zich te Ruste gelegd om de verdere voortgang van het evangelie van Jezus Christus te volgen. Is dit niet haar ‘gewone plaats”?

Maar wel een plaats van dóórden­kend bezig zijn vanuit de Geest der Schriften. Dat heeft een vernieuwd besef gebracht van ‘God’ en ‘Jezus’. Op zichzelf genomen zijn dat geen namen die we als krachttermen gebruiken. Het zijn aanroepnamen. Maar voor de geloofsontwikkeling is het vernieuwend om te wéten dat God ‘Géést’ is en Jezus ‘Woord’. Woord en Geest samen, sprekend, lerend, werkend in onze harten. Zo blijven we niet steken in moraalverhalen van wat er geschreven staat. Volop mogen we ons bewegen in de Gemeente (let wél: met een hoofdlet­ter), in het vernieuwde Jeruzalem. Wie zal dit drievoudig snoer nog kunnen verbreken: Woord – Geest – Gemeente?!

Heerlijke dingen zijn van u te zeg­gen o stad Gods!

Geen tempel meer! Daarom willen we alle aandacht wijden aan Gemeente-zijn. Het woord Gemeente staat met een hoofdletter om daarmee aan te geven dat we de bijbel niet meer gebruiken om daar­mee structuren, rituelen of andere uiterlijke kenmerken van gemeente­zijn aan te brengen. Naar buiten toe mag dat dan ‘kaal’ lijken. Het is niet uiterlijk opzienbarend, maar het is geestelijk opzienbarend wat Jezus Christus, het Woord Gods, als Lam Gods in ons innerlijk heeft bereid. Want Hij, die ons destijds geleid heeft naar het eerste onderwijs, heeft ons ook van daar uit het twee­de, het vervolg, het verdere, binnen­geleid. Hij is het begin én het einde. Het is de naakte Waarheid die tege­lijk een warme Werkelijkheid is van­wege de Christusbekleding. Wat zullen we anders doen dan ons onderdompelen in deze Werkelijkheid zoals we die menen te horen en te zien?

Maar misschien roept het uwerzijds ook vragen op over de weg die we zijn ingeslagen.

Het kan niet anders dan nuttig en genezend zijn, om ons dan aan elkaar te scherpen.

 

Tien tips om als ouders te leren door Jildert de Boer

  1. Bid voor je- kinderen: beweeg zo goede engelen!
  2. Heilig je kinderen: . weer op die wijze de boze machten!
  3. Geef je kinderen op een echte en creatieve manier woorden van God.
  4. Maak van een probleem thuis nooit een drama!
  5. Besef dat de kinderen voor de dingen en de spullen gaan!
  6. Wees geen ‘politieagent’ thuis die alle ‘fouten’ meldt of bestraft…
  7. Stel duidelijke grenzen en regels in je opvoeding, maar wees soms ook flexibel en soepel!
  8. Realiseer je hoe vaak (of weinig!) je je kinderen een compliment geeft…
  9. Ben je zelf een veilig en betrouwbaar voorbeeld in je daden voor je

kinderen?

  1. Geef je kinderen bij het groeien naar volwassenheid steeds meer verantwoordelijkheid en vrijheid!

 

Pas op voor verborgen gevaren! Door Cees Maliepaard

De geestelijke ogen wijd openhouden

Er is een tijd geweest dat er een haast overdreven angst onder kinde­ren Gods viel waar te nemen, over alles wat met het occulte te maken heeft. Die vrees is wel begrijpelijk, want we zijn er ons van bewust dat occulte (verborgen) zaken slecht zijn waar te nemen. Sommige werkingen in dit circuit zijn zó grof dat het ook nuchtere, natuurlijke mensen opvalt. Maar het kan soms subtiel zijn, zozeer dat zelfs geestelijke mensen zich erop verkijken kunnen.

Laat je niet bezig houden!

Alles wat het menselijk leven onder een ongezonde druk zet, komt uit een verkeerde bron. Evenzo alles wat de mens naar geest, ziel of lichaam beschadigt. Wie denkt dat deze din­gen uit de koker van de duivel komen, heeft daarin ongetwijfeld gelijk. Dat ligt eigenlijk in het ver­lengde van de gedachte dat al wat in de hemel en op de aarde is, door de Here God is geschapen. Maar daarmee geven we niet aan dat al wat er is in z’n huidige vorm door God is voortgebracht. Hij geeft niet de één blond haar en de ander rood, bruin of zwart; deze kleurschakerin­gen zijn gewoon in het scheppings­patroon opgenomen. Niemand zal dus met enig recht aan z’n Schepper kunnen vragen: waarom heb nu uit­gerekend ik blauwe, bruine, groene of grijze ogen? Want dat is niet een cadeautje dat speciaal voor de betrokken persoon bedoeld is. Er zijn nu eenmaal veel schakeringen in Gods goede schepping. En dat maakt dat het geheel bijzonder divers is.

Zo zijn ook lang niet alle beschadi­gingen aan mensenlevens, het v gevolg van een persoonlijke bemoei­enis van de een of andere specifieke demon. Vaak vloeit het voort uit dat­gene wat Satan bij zijn activiteiten in de hof van Eden heeft teweegge­bracht. In zo’n geval kan men wel pogingen in het werk stellen om de macht die dit bewerkt zou hebben te lokaliseren, maar dat sorteert geen enkel effect. Op deze wijze worden kinderen Gods soms tijden lang aan het lijntje gehouden en verdwijnt de verwachting van goddelijk herstel naar de achtergrond.

Achter elke stoelpoot een demon?

Waar in het verleden die indruk wel eens gewekt is, was het wellicht beter geweest alle stoelpoten maar rigoureus af te zagen! Wanneer de één demonenblind is en de ander aan machteritus lijdt, dreigt men in het gezamenlijk bezig zijn de een­heid van denken kwijt te raken. Maar (zoals zo vaak) ligt ook hier de waarheid in het midden. Wie geen onderscheiding in de geestelijke wereld heeft, loopt gevaar met open ogen in een van de vele vallen van Satan te lopen. Maar wie constant op zoek is naar demonische werkingen, zal bemerken dat z’n strijd er een is in de orde van grootte van een gevecht met windmolens. Waardoor de duivel op een andere manier kan­sen als op een presenteerblaadje krijgt aangeboden. Vergelijk het maar met automobilis­ten met nog niet veel ervaring in het verkeer. De een ziet nergens gevaar in en haalt onverantwoordelijke manoeuvres uit, waardoor hij zich­zelf en anderen voortdurend in gevaar brengt. Een ander zit met angst en beven achter het stuur, nadert elke kruising met een bon­zend hart en twijfelt doorlopend bij het nemen van beslissingen over het geven van voorrang en het al of niet inhalen op momenten dat dit probleemloos zou kunnen. In beide gevallen kan dit levensbedreigende situaties tot gevolg hebben. Zo is het ook met de invloed die de boze op ons kan uitoefenen. Als zijn gedachten ons niet bekend zijn, onderkennen we z’n valstrikken niet. Maar wanneer we gefixeerd zijn op alles wat vanuit het rijk der duisternis op ons af zal kunnen komen, verliezen we stukje bij beet­je ons vertrouwen in een liefderijke hemelse Vader. Dat is immers het logische gevolg van een geobsedeerd raken van de machten der duister­nis.

Zijn nabijheid ervaren

Het leven waar we ons met wisse­lend succes naar uitstrekken, is een ons bewust zijn van de voortdurende tegenwoordigheid van Christus Jezus en van Vader God zelf. Zij zijn bij ons betrokken door de Geest die we van Hen ontvangen mochten. Daarmee zijn we familie van Hen geworden en hebben we deel aan de koninklijke waardigheid gekregen. Deze geestelijke status is ons niet toebedeeld op grond van enige ver­dienste van onze kant – het is pure genade, louter een liefdeblijk van onze God. Natuurlijk zullen we er op bedacht zijn dat de tegenpartij uit de hemel ons dit zal proberen te ont­roven. Maar daarbij zullen er meer gevaren opdoemen door wat wij toe­staan aan onze idolen, dan dat de demonen hier kansen zullen kun­nen creëren. De idolen die daarin een rol kunnen spelen, zijn ons over het algemeen niet van buiten opge­legd. Het zijn de wangedrochten waar we voor gewaarschuwd worden in 1 Johannes 5 vers 21 (1 Joh. 05:21). Daar staat kort en bon­dig: ‘Kinderen, wacht u voor de afgo­den’.

Wat zijn onze afgoden? Die perso­nen of die materiële zaken waar we innerlijk steeds mee bezig zijn. Mensen die je als op een verheven troon in je gedachten zet en bezittin­gen die in je denken domineren. Dat zijn de idolen waar de Heer ons voor waarschuwt, veel meer dan voor afgodsbeelden of ritussen. Meestal hoef je de materie niet weg te doen of afstand van mensen te nemen. Het is voldoende ze in je denken van hun afgodische lading te ontdoen. En is dat alleen voor de kinderen in het geloof, voor hen die in de Geest nog onvolwassen zijn? Kom nu; alsof de ‘gevorderden’ hier geen last meer van kunnen hebben! En hoe is een bevrijding hiervan te realiseren? Vaak lukt het niet je geest te zuive­ren, simpel door met de beste bedoelingen afstand van het idool te nemen. Het is altijd zaak dicht in de nabijheid van de Heer te leven. En dat niet door je ‘stille tijd’ op te voe­ren, maar door 24 uur per dag in een open relatie met de Heer te staan.

 

Innerlijke genezing is een proces door Wim te Dorsthorst

Wij zijn het vorige artikel geëindigd met de ‘levendmaking’ van de geest door ‘de wedergeboorte’. “Niet uit vergankelijk zaad, maar uit onver­gankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God” 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). Daar ligt het beginpunt van alle innerlijke genezing. ‘Kennis van heil in de vergeving van zonden, ver­zoend zijn met God en verlost zijn van de macht der zonde’; een nieu­we schepping in Jezus Christus. De geest van de mens, waarvan de heerschappij uit moest gaan over het hele menszijn, is door de zondeval in de dood gekomen, afgesneden van God, de bron van het leven. En die geest is bij velen niet alleen dood door zonden en overtredingen Efeze 2 vers 1 (Ef. 02:01), maar ook ‘verbrijzeld’ zegt het Woord; vernield door de geesten der duisternis.

God zoekt het verbrijzelde

Maar juist ook voor deze mensen, die geen leven meer hebben, heeft God Zijn Eigen Zoon gezonden. In de verbrijzeling en de striemen van de Heer Jezus op Golgotha, is er genezing voor de gekwelde mens, zegt Jesaja 53; en die genezing betreft op de eerste plaats de verbro­ken en zieke innerlijke mens. “God zelf wil wonen bij de verbrij­zelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven” Jesaja 57 vers 15 (Jes. 57:15). Het zijn juist de nederigen die zich willen onderwerpen aan de liefdevol­le oproep van God: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot ver­geving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvan­gen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38).

Door de heilige Geest kan God bij mens komen wonen en begint een heel nieuw bestaan in vrede met God! Wat kan de geest van de mens meer genezen dan door samen te groeien met de heilige Geest, zoals man en vrouw één vlees worden in het huwelijk? 1 Korinthe 6 vers 17 (1 Kor. 06:17).

Gods werkwijze

De vraag wordt wel eens gesteld: Is dat dan alleen voor dat handjevol gelovigen die de gemeente van Jezus Christus vormen? Het antwoord is: Nee! Gods liefde gaat uit naar alle mensen, maar God werkt in alles krachtens Zijn voornemen en naar de raad van Zijn wil en daarin is de gemeente van Jezus Christus de belangrijkste factor. Het gaat nu om de geroepenen, de uitverkorenen, ‘de eerstelingen’ die uit de mensen gekocht worden voor God en het Lam om onberispelijk op de berg Sion te zullen staan. ‘De verlos­sers’, die met Jezus aan het hoofd, er zullen zijn als een koninklijk pries­terschap voor de gehele schepping. Als de gemeente voltooid is breken er geweldige nieuwe tijden aan voor de hele zuchtende schepping, die reikhalzend uitziet naar het open­baar worden van deze zonen Gods Romeinen 8 vers 19 (Rom. 08:19).

Nu zit de gemeente echter zelf nog volop in dat proces van bevrijding, genezing en verandering naar het beeld van Jezus Christus. In gemeenteleden die hun heilige roe­ping verstaan, en daar alles voor over hebben en bezig zijn de berg Sion te bestijgen zie Obadja 1 vers 21 (Ob. 01:21), is nu dat goddelijke proces van gedaante-verandering, van metamor­fose, bezig. Zoals een rups het aard­se bestaan opgeeft om een vlinder te kunnen worden, geldt dat in zekere zin ook voor de gemeente. Een onvoorstelbaar heerlijk werk ‘in de gelovigen’ door het Woord van God en de heilige Geest als het levende water.

Ook door de Heer te verlaten

Ik heb in het vorige artikel gezegd dat de hele mensheid innerlijk ziek is en in tenminste vier lagen of op vier gebieden genezen moet worden. Dat zijn de zieke en verbrijzelde geest, het zieke verstand, het zieke hart en de zieke ziel. Het is niet van elkaar te scheiden, maar wel te onderscheiden.

De profeet Jesaja schetst de mens die van God is afgeweken en zich niet of nauwelijks stoort aan Gods geboden en inzettingen. Hij spreekt, door de heilige Geest, dit woord voor het volk Israël, maar wij hebben gezien dat dat tevens woorden zijn ^br de gemeente van Jezus Christus, en zeker deze woorden die heel duidelijk een principe blootleg­gen; een verband tussen innerlijke ziekte en verscheurdheid en onge­hoorzaamheid aan Gods Woord. De mens zal immers ‘Leven’ van ‘alle woord’, dat uit de mond Gods uitgaat, zegt de Heer Jezus! Jesaja 1 vers 4 tot en met 6 (Jes. 01:04-06) zegt dan: “Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kin­deren. Zij hebben de Here verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend. Waar wilt gij nog meer geslagen worden, dat gij voortgaat met af te wijken? Het gehele hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf; wonden, striemen en verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn noch verbonden noch met olie verzacht”. ‘Het gehele hoofd is ziek en het gehele hart vol krankheid’! En de ziel zit vol wonden en striemen en kwetsuren!

Ik geloof dat de toestand die de pro­feet hier door de Geest van God opschrijft, in meerdere of mindere mate van toepassing is op de hele mensheid; naar de innerlijke mens gezien, ‘van top tot teen ziek’! Ik denk ook dat het van toepassing is op het wereldwijde religieuze naam- christendom. Dus ook van allen die de gemeenten binnenkomen en daarvan bevrijd, gereinigd en gene­zen moeten worden. Als we goed luisteren naar de profeet, dan geloof ik dat er niet één gebied is in de mens wat geen diepe reiniging en genezing nodig zou hebben. Niet voor niets zegt de heilige Geest hier: “Van de voetzool af tot de schedel is er niets gaaf”!

Hoe velen lopen niet met wonden, striemen en kwetsuren, waar nog nooit iets aan gedaan is? Hoe juist drukt de profeet zich hier uit: niet uitgedrukt, niet verbonden, niet met olie verzacht! De olie van de heilige Geest zal hier hard en hard nodig zijn!

De belofte van de Vader

De heilige Geest wordt door de Heer Jezus aangekondigd als “de belofte van de Vader”. Een belofte die als een rode draad door het hele Oude Testament loopt en deze aankondi­ging gaat steeds gepaard met gewel­dige beloften van heil, oprichting en genezing; van stromen van levend water.

Zo schrijft de profeet Ezechiël: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettin­gen wandelt en naarstig mijn veror­deningen onderhoudt” Ezechiël 36 vers 25 tot en met 27 (Ez. 36:25-27).

In Jesaja 44 vers 3 en 4 (Jes. 44:03-04) zegt de pro­feet: “Want Ik zal water gieten op het dorstige en beken op het droge; Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost en mijn zegen op uw nako­melingen. Zij zullen uitspruiten tus­sen het gras, als populieren langs de beken”.

En in Jesaja 51 vers 3 (Jes. 51:03) lezen we: “Want de Here troost Sion, Hij troost al haar puinhopen; Hij maakt haar woestijn als Eden en haar wil­dernis als de hof des Heren; blijd­schap en vreugde zullen er gevon­den worden, loflied en geklank van gezang”.

Vernieuwing en genezing

Zo zijn er nog verschillende plaatsen te noemen waar geweldige beloften verbonden zijn aan het ontvangen van de heilige Geest. Zijn werk in de gelovigen zal tot gevolg hebben dat de puinhoop die het van binnen kan zijn, de innerlijke wildernis en woestijn-toestand zoals Jesaja dat beschrijft in hoofdstuk één, wat we kunnen vertalen met: verbroken- heid, met dorheid, met ontredderd zijn, met verworpen zijn, met verla­ten zijn, met misbruikt zijn, met diep getraumatiseerd zijn, enz., enz., zal veranderen en genezen zodat het innerlijk een paradijselijke hof des Heren zal worden. Blijdschap en vreugde, loflied en gezang zal er in Zijn volk gevonden worden!

“Hun ziel zal zijn als een besproeide hof, zij zullen nooit meer versmach­ten”, profeteert Jeremia in Jeremia 30 vers 12 b (Jer. 30:12b). Waar de heilige Geest in een men­senleven binnenkomt begint een geweldig proces van opleving, van heling, van reiniging, van heiliging, van vernieuwing en genezing. De eeuwige Geest van God, de bezie­lende en levengevende kracht, Die voortbracht wat God sprak bij de schepping, komt wonen in de mens! God zegt: “Mijn Geest zal ik in uw binnenste geven”! De Heer Jezus leert in Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23), als Hij spreekt over de heili­ge Geest, dat Hij en de Vader zullen komen wonen in de mens, waardoor deze wordt tot een tempel van de Allerhoogste God; “een woonplaats van God in de Geest”. Wonderbaar! Dan kan het toch niet anders of er moeten geweldige veranderingen plaats gaan vinden! Als de Schepper van hemel en aarde, Die de mens met zoveel liefde en zo ontzettend verheven geschapen heeft, Zichzelf met de mensen-geest verbindt om tot een eenheid te groeien, dan zal dit tot iets leiden wat ver boven het ons denkbare verheven is!

Het gehele hoofd is ziek

Als Jesaja dit zegt dan wordt hier het denken van de mens mee bedoeld. Een mens die van Gods Woord en waarheid is afgeweken is in zijn denken vergiftigd, misvormd, en door en door ziek. Allerlei leugen en dwaalgedachten bepalen dan het leven. De apostel leert dat de mens die buiten Jezus Christus leeft, wan­delt, begeert en denkt overeenkom­stig de overste van de macht der lucht, dat is de duivel Efeze 2 vers 1 tot en met 3 (Ef. 02:01-03). De duivel heeft er voor gezorgd dat er bolwerken en schansen opgewor­pen zijn van redeneringen en bedenksels tegen de kennis van God. Die moeten geslecht worden en het hele denken moet onder de gehoorzaamheid aan Christus gebracht worden 2 Korinthe 10 vers 3 tot en met 5 (2 Kor. 10:03-05). Gods Woord spreekt van ‘vernieu­wen van denken’ zodat helder begre­pen en gezien kan worden wie God werkelijk is en wat Zijn bedoelingen zijn met de mens, dat Hij enkel licht is en dat in Hem geen enkele duis­ternis is Romeinen 12 vers 2 en 1 Johannes 1 vers 5 (Rom. 12:02 en 1 Joh. 01:05). De Heer Jezus leert dat ‘de waar­heid’ de mens vrij zal maken en die waarheid is het Woord van God. Vrij van alle leugens, bedenksels en rede­neringen. De waarheid komt door het Woord tot de mens en wordt levend gemaakt door de heilige Geest. “Mijn woorden, zegt de Heer, zijn geest en leven” Johannes 8 vers 32 en 33 en Johannes 6 vers 63 (Joh. 08:32-33 en Joh. 06:63).

Wie er voor openstaat wordt door de Heer geheiligd en gereinigd met het waterbad van het Woord zodat er een volk ontstaat wat heilig en onbe­smet, stralend zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, voor Zijn aange­zicht gesteld zal kunnen worden Efeze 5 vers 26 en 27 (Ef. 05:26-27).

Het is echter niet alleen het Woord, maar ook de werking van de heilige Geest, want als de heilige Geest in iemand komt wonen worden Gods wetten in het verstand geschreven, zodat ook van binnenuit een diepe reiniging en genezing van het den­ken plaatsvindt. Als we nu weten dat de heilige Geest de levensgeest van God is zie 1 Korinthe 2 vers 10 en 11 (1 Kor. 02:10-11), dan begrijpen wij dat die ‘wetten’ niet een stel geboden zijn maar het wezenlijke leven van God Zelf. Van dit volk, wat zich geheel aan dit proces heeft overgegeven, zal het denken zo diep genezen en ver­nieuwd zijn dat ze de Naam van de Vader en van het Lam op hun voor­hoofd geschreven hebben staan Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01). Het zijn de verlossers die ondanks alle druk en tegenstand zijn doorgegaan en op het hoogste van de berg Sion zijn aangekomen.

Het gehele hart vol krankheid

Ook hier moeten we niet denken aan lichamelijke afwijkingen, maar aan de toestand van het geestelijke hart. De Spreuken-dichter zegt: “Uit het hart zijn de oorsprongen van het leven” Spreuken 4 vers 23 (Spr. 04:23). Begrijpelijk dat met zo’n door en door ziek hart er weinig ‘leven’ mogelijk is! Het hart, door God geschapen met de zuivere levenswetten voor het menszijn, ook in relatie tot de mede­mens, is door de duivel gemaakt tot een broedplaats van ongerechtigheid en is vol van boze overleggingen.

In Markus 7 vers 21 tot en met 23 (Mark. 07:21-23) laat de Heer Jezus zien hoe ziek dat hart geworden kan zijn. Hij zegt: “Want van binnenuit, uit het hart der men­sen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatig­heid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken de mens onrein”.

Niet bepaald een prettige lijst, en wij zouden daar in deze tijd nog het een en ander aan toe kunnen voegen, denk ik. Je zou zeggen: hoe moet dat nog ooit weer goed komen? Maar dan komt de onvoorstelbare genade van God en vindt er in de wedergeboorte het grootst denkbare wonder plaats.

Als een mens God gehoorzaamt en ingaat op de oproep tot bekering, en zich vervolgens ook laat dopen op de Naam van Jezus Christus tot verge­ving van zonden, krijgt hij/zij op dat moment deel aan alles wat de Heer Jezus in Zijn lijden en kruisdood voor de mens heeft volbracht; door genade wordt het hem/haar dan toe­gerekend.

De oude mens is dan met Hem mede gekruisigd en met Hem begra­ven in Zijn dood door de doop, om vervolgens met Hem te worden opgewekt door de kracht van de hei­ige Geest, om als een nieuwe schep­ping in nieuwheid van leven te gaan leven zie Romeinen 6 vers 1 tot en met 14 (Rom. 06:01-14). Naar de belofte ontvangt zo iemand dan ook de heilige Geest. Hij/zij is dan een nieuwe schepping, naar de wil van God geschapen in waarachti­ge gerechtigheid en heiligheid Efeze 4 vers 24 (Ef. 04:24).

De totale verandering

Die totale verandering wordt prach­tig verwoord door de profeet Ezechiël in de tekst die ik al eerder noemde: “Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijde­ren en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw bin­nenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naar­stig mijn verordeningen onder­houdt” Ezechiël 36 vers 25 tot en met 27 (Ez. 36:25-27). Het hart dat hard was geworden, versteend door zonden en ongerech­tigheden en geheel vol krankheid was, wordt vervangen door een nieuw hart, een hart van vlees, (beeldspraak voor de geestelijke ver­andering een warm kloppend willig hart, gereingd door het bloed van Jezus enbereidt naar Gods wetten te leven. Mijn Geest zegt God zal ik in uw binnenste geven, waardoor God Zijn wetten in het hart schrijft Hebreeën 8 vers 10 (Heb. 08:10) Dit nieuwe hart maakt God tot Zijn woning. Ik zal maken zegt God dat je naar Mijn inzettingen zult wandelen en ijverigmijn verorderingen zult onderhouden. Niet door kracht of geweld maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen.

 

De bouw van ons levenshuis door Tea Keuper

“En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: “De Here kent de Zijnen” en: “Een ieder, die de Naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19).

Fundament en gebouw. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden! Jezus vertelde het verhaal van twee huizen, het ene op het zand, zonder fun­dament, en het andere op de rots gebouwd!

Hebben wij een fundament, of liever het fundament, Jezus Christus, de (mijn) Rots? Dan wordt er een goed huis gebouwd. Alle stenen, die ondeug­delijk zijn, moeten weggegooid worden, niet mee gemetseld in ons levens­huis. Gods cement (liefde, begrip, vermaning), dat verschaft ons de Goddelijke Aannemer, Jezus Christus.

Zo wordt ons levenshuis, maar ook het huis Gods -de Gemeente- gebouwd en het wordt hecht en duurzaam. Het kan tegen een stootje, tegen storm en watervloed (demonische machten).

Nog iets heel belangrijks staat er: “De Here kent de Zijnen”. God kent ons, onze motieven, onze keuzes, onze zwakheden, ons geloof. Hij voedt ons op tot zonen Gods, door de inwoning van Zijn heilige Geest. En dan zien wij de mooie stenen, die God ons geeft om te bouwen en we kunnen de verkeerde, die de vijand wil aanreiken, onderscheiden.

We zijn uitgekozen tot voorwerpen met eervolle bestemming om te dienen in Gods Koninkrijk. Om mensen te laten zien hoe heerlijk het is ons te laten ‘aannemen’ en te bouwen aan Zijn Rijk. Om te verkondigen ‘het aangename jaar des Heren’. Zo’n jaar is eeuwigdurend! Wij zijn levende stenen voor de Heer en wij bouwen het huis van God.

 

God temidden van de ‘goden’ door Paul de Groes

 

“God staat in de vergadering der goden Hij houdt gericht te midden der goden

Hoelang zult gij onrechtvaardig richten en de goddelozen gunst bewijzen. Richt de geringe en de wees, doet recht de ellendige en de behoeftige, bevrijdt de geringe en de arme redt hem uit der goddelozen hand. Wel heb ik gezegd: ‘Gij zijt goden’ Ja, allen zonen van de Allerhoogste” Psalm 82 vers 1 tot en met 6 (Ps. 082:001-006).

“Is er niet geschreven in uw wet ‘Gij zijt goden’? Gij spreekt kwaad van mij omdat ik heb gezegd: “Ik ben Gods Zoon”? Johannes 10 vers 34 tot en met 36b (Joh. 10:34-36b).

De verkondiging van het Koninkrijk van God of de bekendmaking van de geestelijke wereld was voor de schriftgeleerden in Jezus tijd niet acceptabel. Ze begrepen wel in welke richting Jezus de gelovigen geestelijk wilde bewegen, namelijk in de richting van mensen die zelf verantwoordelijk voor hun ‘mens­zijn’ zouden worden. Omdat zij zagen dat mensen door deze gedach­ten van Jezus steeds onafhankelijker zouden komen te staan van de Tempeldienst.

Deze Tempeldienst en de daar bij behorende leringen waren zo inge­wikkeld dat de geestelijke leiding van de schriftgeleerden en rabbijnen onmisbaar waren voor de gewone gelovigen. Hun kostje was daarmee gekocht dat wil zeggen de taak, het aanzien en het inkomen van de schriftgeleerden was daardoor verze­kerd. Bovendien hadden ze de bescherming van de Romeinse over­heid. Deze had de geestelijke leiders zoveel macht gegeven, dat ze zelfs over leven en dood konden oordelen. Ze trachtten Jezus monddood te maken door Hem aan te klagen, om Hem vervolgens te kunnen laten ombrengen.

Dit zoeken naar een aanklacht was niet gemakkelijk en ze meenden dat ze Jezus konden aanklagen op het feit dat Hij zichzelf aan God gelijk maakte. Jezus noemde zich immers zelf de Zoon van God en ook wel de Zoon des mensen. Dit klonk behoor­lijk godslasterlijk en was ook goed te verkopen aan de massa, die op het laatst Jezus uitjoelden.

Ongegronde aanklacht

In Johannes 10 vers 34 (Joh. 10:34) toont Jezus vanuit de schriften aan, dat deze aanklacht niet gegrond is. Hij haalt, namelijk een gedeelte aan uit Psalm 82. Jezus laat zien dat de schriften de machthebbers van de wereld aan­duiden met de benaming “goden”. Uit het vervolg blijkt inderdaad dat “goden” in Psalm 8 mensen zijn die geestelijke autoriteit hebben gekre­gen. Net zoals Pilatus, volgens Jezus, zijn macht enkel dankte aan het feit dat hij zijn positie van hoger hand had gekregen. Het ligt echter in de hand van deze “goden” zelf hoe zij met deze macht omgaan. (Aan wie veel gegeven is van hem zal veel gevraagd worden.) In Psalm 82 worden deze “goden” (lees leiders of inspirators) aangeklaagd, Van de schriftgeleerden wordt gezegd door Jezus, dat zij de sleutels van het Koninkrijk der Hemelen hebben, echter zij gaan er zelf niet op in en en zij weerhouden anderen om tot deze Heerlijkheid in te gaan. De schriftgeleerden moeten begrepen hebben dat Jezus hun bekritiseerde want zij gebruikten hun ‘god’ zijn immers om zichzelf te verrijken en om de eenvoudigen te onderdrukken, net zoals in Psalm 82 wordt beschreven.

Echte ‘goden’

Ook wij zijn door de wedergeboorte en de daarmee verkregen kennis van Christus geworden tot ‘goden’ want wij hebben in Jezus een koninklijke en priesterlijke roeping. Wij hebben het inzicht gekregen dat de onzicht­bare Schepper van hemel en aarde een Vader wil zijn. Hij staat op de uitkijk naar de men­sen die zijn Heerlijkheid in willen gaan om met Hem gemeenschap te hebben. Door deze gemeenschap leren wij om Koningen en Priesters te zijn. Wat meer is: we mogen op grond van het volbrachte werk van Jezus reeds in deze autoriteit gaan staan. Wij mogen van uit de schrif­ten en geleid door de heilige Geest, leren hoe wij onze geestelijke autori­teit mogen aanwenden. Laten wij deze macht gebruiken om het goede, het welgevalige en het volkomene te bewerken.

(Paul de Groes is mede-oudste van de volle evangelie gemeente Zuid-West- Friesland in Koudum.)

 

 

 

Het geloof van de zoon van God van Duurt Sikkens

 

In de derde eeuw voor Christus had­den zich in Klein-Azië een paar Keltische stammen gevestigd. Later werd dit gebied een Romeinse pro­vincie met een gemengde populatie, Galatië. Daar stichtte Paulus een gemeente. In het begin ging alles goed en men bewees Paulus veel liefde.

Helaas ontstond er later een crisis want zijn prediking werd ondermijnd door Judaïsten. die Paulus’ (apostelschap ontkenden en de kleine gemeente werd onder de Wet gesteld. In ongemeen felle en harts­tochtelijke bewoordingen schrijft Paulus hen een pastorale brief om de tegenstelling tussen (de vloek van de) Wet en geloof sterk te benadruk­ken. De beloften van God, en dus Zijn geloof in mensen zijn ouder dan de Wet. (Zie Noach, Abraham en vele anderen). In de NBG-versie van de brief aan de Galaten staat in Galaten 2 vers 20 (Gal. 02:20): “… ik leef door het geloof in de zoon van God”. Er kan beter staan “van” in plaats van “in”. Ik leef door wat Jezus geloofde toen hij aan zijn lijden begon en deze weg, dank zij het geloof dat onze Vader in hem had, tot een goed einde bracht: overwinning over zonde, vloek en dood. Anders gezegd: Toen hij aan het kruis hing heeft hij aan jou, aan mij, aan ons, aan vriend en vijand gedacht. Toen hij werd opgewekt door z’n Vader en opstond heeft hij aan ons gedacht, “omdat”, schrijft Paulus verder, ‘Hij mij heeft liefge­had en zich voor mij heeft overgege­ven”. Wat een intense en onverge­lijkbare liefde!

Hij schrijft later in een brief aan Titus op Kreta Titus 3 vers 4 (Titus 03:04): “Toen is de mensenliefde (filantropia) van God verschenen”. In de gedaante van de mens Jezus. Hij geloofde God en God geloofde in hem.

In de vrijheid

Er is gelukkig niets veranderd; Wij geloven God en Hij gelooft in ons, want wij leven door het geloof van Jezus Christus. Zulke gedachten maken ons geestelijk vrij van allerlei dwanggedachten en zo worden we ‘uit het diensthuis’ van de slavernij geleid. Dat geeft een diepe rust, want ik word niet gerechtvaardigd door wat ik allemaal ‘doe voor de Heer’, maar door wat Hij voor mij gedaan heeft. Genade maakt je vrij. En wan­neer we zó leren leven verschijnt opnieuw de “mensenliefde van God”.

Wanneer wij het zaad van dit een­voudige, levenwekkende en hartverwarmende evangelie blijven uits­trooien over de akker van de wereld zijn we, in alle stilte, bezig met iets heel moois. Dan handelen we in zijn Geest. Laten we dus maar rustig doorgaan ‘in het verborgene’, want we zijn met iets zeer kostbaars bezig. Onze Vader heeft dat wat Hijzelf hoopt nooit losgelaten: De mens als Zijn eeuwige levensgezel. Daarin gelooft Hij, omdat Hij lief­heeft, omdat Hij liefde is. Daarom horen Zijn geloof, hoop en liefde bij elkaar. In die hoop, in dat geloof is Jezus gestorven en opgewekt, uit liefde voor de mens. En zo zijn wij ook gestorven en opgestaan en leven wij door het geloof van de zoon van God. Wat een liefde!

 

De doop, geen vrijblijvende zaak door Cees Maliepaard

“Op een dag kwam ook Jezus uit Galilea naar de Jordaan om zich door Johannes te laten dopen. Maar Johannes probeerde hem er vanaf te brengen en zei: ‘Waarom komt u naar mij toe? U zou mij moeten dopen!’ Jezus antwoordde: ‘Stil nu maar, want zo moeten we alles doen wat God heeft vastgesteld” Matteüs 3 vers 13 tot en met 15 (Matt. 03:13-15, vertaling Anne de Vries).

Waarom zou iemand zich eigenlijk laten dopen? De doop is toch iets uitwendigs, iets dat het lichaam ondergaat, en wij zijn immers juist met de innerlijke mens bezig. Wat voegt de doop toe aan de ontwikke­ling van zoonschap? Het lijkt wel niet meer dan een stukje christelijke nostalgie te zijn. En een dankbaar object voor in het fotoalbum.

Waar komt het op aan?

Wanneer iemand zich in water laat onderdompelen zonder dat het hart er bij betrokken is, zal het niet meer wezen dan een uiterlijke vertoning. En die is waardeloos voor God. Maar als een mens met het hele hart voor God gekozen heeft en daaruit leeft, mag hij zeker weten dat de Here God hem aanvaardt, gedoopt of niet. Wie een dergelijke levenshouding heeft, zal evenwel alles willen doen wat God van hem verlangt. Als de doop daarvan deel uitmaakt, zal hij die met blijdschap ondergaan. Jezus gaf bij zijn doop aan, dat de Vader de nieuwtestamentische onderdompeling heeft ingesteld als uiterlijk teken voor de mens die in de Christus is. Alleen daarom al zul­len we ons er niet aan willen ont­trekken. Maar laten we ons er ook van bewust zijn, dat Jezus’ doop een weerspiegeling was van zijn levens­houding. Abraham was een gelovige van vóór het oude verbond. Zozeer zelfs dat hij in de Schrift de vader van alle gelovigen genoemd wordt – ook van de nieuwtestamentische dus. Hij leefde in relatie met de Eeuwige. Hij verstond de stem van de Heer en gehoorzaamde Hem in alles. Hij verliet op Gods voorschrift de vertrouwde omgeving van zijn land en de beschutting van z’n familie, en hij trok naar een hem onbekende bestemming voordat er spra­ke was van het verbond dat God met hem sluiten wilde.

Een uiterlijk teken

Ondanks Abrahams onmiskenbaar grote geloof, gaf God hem en dege­nen die bij hem hoorden toch een uiterlijk teken. Dat was de besnijde­nis. Ieder van het mannelijke geslacht zou dit kenmerk dragen. Vrouwenbesnijdenis was in die dagen onbekend; ze verminkt het lichaam en is daardoor dus misdadig en duidelijk uit den boze. Maar in het Nieuwe Verbond zijn mannen en vrouwen overeenkomstig Gods oorspronkelijke bedoeling onder dezelfde noemer gekomen. Het uiterlijke teken van het ingevoegd zijn in de Christus zal dus zowel door mannen als door vrouwen gedragen worden.

De eeuwen door zijn er allerlei ritu­elen de kerken binnengedrongen, natuurlijke handelingen die de gees­telijke werkelijkheid moeten symbo­liseren of aan bepaalde geloofsbele­vingen uiting kunnen geven. Soms betreft het iets zinvols, maar het kan ook een zinloze of zelfs verkeer­de uitstraling hebben. Slechts twee van deze zaken zijn zonder enige twijfel legitiem in het Koninkrijk van de Vader, aangezien ze door koning Jezus zelf zijn ingesteld. Dat zijn de doop en het avondmaal. Huwelijksinzegeningen en kinder­opdrachten zijn door mensen inge­steld. Nergens in de Schrift kan je er ook maar iets over vinden; bijbelteksten die bij zulke gelegenheden gebruikt worden, zijn er bijgesleept om het een legitiem tintje te geven. Niet dat het verkeerd zou zijn bin­nen het verband van de gemeente je huwelijk in te laten zegenen of je kinderen op te dragen, maar het is onjuist deze dingen op een lijn met doop en avondmaal te plaatsen. Het avondmaal is door onze Heer ingesteld op de avond vóór zijn kruisiging op de Schedelplaats. Hij maakt ons daarbij duidelijk dat we (zo vaak we het doen) zullen denken aan wat Hij voor ons gedaan heeft en aan wat Hij nog voor en met ons doet. En de doop is vervat in een regelrecht voorschrift dat Jezus ons geeft. In Matteüs 28 vers 18 tot en met 20 (Matt. 28:18-20) geeft Hij de opdracht mensen uit allerlei volken tot zijn discipelen te maken en ze daarna in water te dopen. Deze twee uiterlijke tekenen, de doop en het avondmaal, zijn samen uniek in Gods Koninkrijk. Geen enkele ande­re symbolische handeling valt daar­mee gelijk te stellen.

Een hartsbeslissing

Zoals de besnijdenis in de oude bedeling een uitwendig teken was, zo is ook de waterdoop in het Nieuwe Verbond dat. Toch is er een wezenlijk verschil tussen die twee. De besnijdenis gaf aan dat degene die hem ondergaan had, bij het volk van God onder het schaduwverbond behoorde. Het zei absoluut niets over de hartsgesteldheid van de betrokken persoon. De waterdoop mag daarom nooit op dezelfde manier ervaren worden. De kinderdoop die in de meeste christelijke geloofsgemeenschappen een functie heeft, sluit echter wel aan bij de inlijving in een plaatselij­ke gemeente, en wel op grond van geboorte uit gelovige ouders. Maar ook bij sommigen van hen die de geloofsdoop voorstaan, vat soms de gedachte plaats dat men door de waterdoop pas écht van de plaatselij­ke gemeente deel uitmaakt. Dat is evenwel een onjuiste beleving van de doop door onderdompeling. Iemand kan alleen deel uitmaken van het lichaam van Christus door een hartsbeslissing voor Jezus. In de plaatselijke gemeente zal dit princi­pe ook terug moeten zijn te vinden. Niemand hoeft in paniek te geraken als hij nog niet gedoopt is. Want niet het water van de doop redt de mens van het verderf, maar het bloed van Jezus. Hij heeft zijn leven gegeven voor de (ongedoopte) wereld. En ieder die in Hem gaat geloven, mag met alle vrijmoedigheid een beroep op het door Hem volbrachte werk doen. Met resultaat!

Ik zal zijn als Jezus…

We zingen we wel eens: ‘Ik zal zijn als Jezus, ja precies als Hij!’ Dat wil zeggen dat ik dezelfde instelling als Jezus zal mogen ontwikkelen, dat ik op Hem ga lijken naar mijn gezind­heid. En daar mogen we ons op een soortgelijke wijze op voorbereiden als Hij dat deed. Hij was altijd bedacht op datgene wat de Vader Hem liet zien. En daar handelde Hij naar. Hij begon zijn bediening bij zijn doop door onderdompeling. Daar werd de basis gelegd voor zijn levenswerk: de vrijmaking van men­sen. Johannes de Doper snapte er aanvankelijk niets van. Waarvoor moest Jezus nu de doop ondergaan; Hij hoefde zich toch niet te bekeren? Nee, maar het mooie is dat de Heer hiermee aangaf dat een ieder die profijt wilde trekken van zijn verlos­singswerk, het oude leven symbo­lisch in het watergraf af mocht leg­gen en in het omhoog komen uit het water de symboliek uit mocht dra­gen van een voortgang in nieuwheid des levens.

Niemand moet dus denken dat dit pas plaatsvindt op het moment van de doop. Je ontvangt nieuw leven op grond van je geloof. En je gaat toch niet pas in het zwembad in Jezus geloven? Als dat zo was, zou er immers nooit iemand naartoe zijn gegaan! Alleen wie gelooft dat Jezus ook voor hem heil brengt, laat zich in vertrouwen onderdompelen. En vanwege het geloof in de door God gegeven Zoon, dat men al vóór het ondergaan in het watergraf zal heb­ben, heeft de nieuwe mens bestaans­recht in Gods Koninkrijk.

Een leer van dopen

Daar heeft de schrijver van de brief aan de Hebreeën het over. In Hebreeën 6 vers 2 (Heb. 06:02) schaart hij de leer van dopen onder de basiselementen van het geloof. Jezus begon er zijn bedie­ning mee, en ook wij mogen er ons vanaf het begin naar uitstrekken. We volgen Jezus vanaf de aanvang van zijn dienst aan de Vader. Daarin geven we een getuigenis van het goddelijke begin dat we in Christus Jezus ontvangen hebben. Het oude is écht weg en het nieuwe is in beginsel door ons ontvangen. Maar in de Hebreeënbrief wordt het woord ‘dopen’ als een zelfstandig naamwoord gebruikt, niet als een zelfstandig werkwoord. Het staat derhalve in het meervoud. Er moet dus nog iets anders zijn dan de doop in water. Mattheüs vermeldt inder­daad (na het stukje waar we mee begonnen) dat Jezus twee dopen onderging. Op zijn onderdompeling in water volgde onmiddellijk de doop in Gods Geest. Jezus was daar ook helemaal klaar voor. Als we zeggen dat we Jezus in alles zullen volgen, betekent dat natuur­lijk niet dat bij ons alles precies een­der zal verlopen als in Jezus’ leven. De praktijk van alle dag wijst uit dat de beide dopen vaak op verschillende dagen plaatsvinden. Het is hele­maal niet erg als dat gebeurt, onver­schillig welke van de twee dopen dan het eerst aan bod zal komen. Maar het mag uiteraard wel samen­gaan. Belangrijk is dat iedereen zich bewust is van de noodzaak in water gedoopt te zijn en de volheid van de Geest te hebben ontvangen. Wie door de waterdoop te kennen geeft een nieuwe schepping te zijn geworden, is daarmee ten volle gerechtigd zich voor de volheid van Gods Geest te openen. En anders­om: wie in de heilige Geest gedoopt is, mag vanzelfsprekend een beroep doen op het symbool van het afleg­gen van het oude en het aannemen van het nieuwe leven. Wie beide dopen of een ervan mist… hij mag het bekendmaken aan de gemeente. Dat zal redenen te over geven voor verheuging over Gods genadegaven in vernieuwing van mensenlevens en in afstemming van de menselijke geest op die van de Vader.

 

De bouw van ons levenshuis door Tea Keuper

“En toch staat ongeschokt het hechte fundament Gods met dit merk: “De Here kent de Zijnen” en: “Een ieder, die de Naam des Heren noemt, breke met de ongerechtigheid” 2 Timoteüs 2 vers 19 (2 Tim. 02:19).

Fundament en gebouw. Die twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden! Jezus vertelde het verhaal van twee huizen, het ene op het zand, zonder fun­dament, en het andere op de rots gebouwd!

Hebben wij een fundament, of liever het fundament, Jezus Christus, de (mijn) Rots? Dan wordt er een goed huis gebouwd. Alle stenen, die ondeug­delijk zijn, moeten weggeooid worden, niet mee gemetseld in ons levens­huis. Gods cement (liefde, begrip, vermaning), dat verschaft ons de Goddelijke Aannemer, Jezus Christus.

Zo wordt ons levenshuis, maar ook het huis Gods -de Gemeente- gebouwd en het wordt hecht en duurzaam. Het kan tegen een stootje, tegen storm en watervloed (demonische machten).

Nog iets heel belangrijks staat er: “De Here kent de Zijnen”. God kent ons, onze motieven, onze keuze, onze zwakheden, ons geloof. Hij voedt ons op tot zonen Gods, door de inwoning van Zijn heilige Geest. En dan zien wij de mooie stenen, die God ons geeft om te bouwen en we kunnen de verkeerde, die de vijand wil aanreiken, onderscheiden.

We zijn uitgekozen tot voorwerpen met eervolle bestemming om te dienen in Gods Koninkrijk. Om mensen te laten zien hoe heerlijk het is ons te laten ‘aannemen’ en te bouwen aan Zijn Rijk. Om te verkondigen ‘het aangename jaar des Heren’. Zo’n jaar is eeuwigdurend! Wij zijn levende stenen voor de Heer en wij bouwen het huis van God.

 

De ‘goudmijn’door Froukje Huis

“Kijk eens, dat lijkt wel een ooie­vaar!” En het is een ooievaar: zwarte rug, witte borst en rode poten. En natuurlijk een lange snavel. Statig wandelt hij op een speelweide in de wijk waar wij wonen. Enkele dagen later komen we er

langs. Zou de ooievaar er soms zijn. Inderdaad, maar hij is beslist niet alleen! Eén staat bij een wit tuinhekje, enkele andere lopen afwachtend op het veld, en één zit er op een schoorsteen! En dan is er plotseling actie! Bij het witte hekje verschijnt een vrouw die handen vol brokken op het veld gooit. In minder dan geen tijd staan alle ooievaars te schrokken. Een rei­ger en enkele meeuwen kijken toe in de hoop een graantje mee te kun­nen pikken maar ’t ziet er niet naar uit dat er iets overblijft. Enkele dagen later verschijnt in het gratis weekkrantje een artikel over de zes(!) ooievaars met een mooie foto en een oproep voor financiële bijstand bij de voedering, ’t Is natuurlijk erg leuk een ooievaar als vaste gast te hebben maar met de winter in zicht ga je pas beseffen waar aan je begonnen bent. Want het bleef niet bij zes. Het werden er elke dag meer tot vijftien toe! En de hele winter waren ze te gast op de speelweide.

We zijn nu een jaar verder en nog steeds verschijnen de ooievaars bij het witte hekje. Meeuwen en spreeu­wen zitten op de uitkijk en de reiger is ook altijd op zijn post. ’t Is toch ook een goudmijntje. Elke dag heer­lijk eten. Wel niet zonder een poot te verzetten maar waar krijg je de een- dagskuikens gratis en zonder moeite opgediend?

Wat kunnen we toch veel leren van de natuur om ons heen. Een ooie­vaar ontdekt een ‘goudmijntje’ en hij haast zich om zijn vriend mee te laten genieten. Ja je krijgt de indruk dat hij ieder die ’t maar wilde horen verteld heeft over zijn ontdekking! En wat voor geweldige ontdekking hebben wij niet gedaan toen we bekend werden met het evangelie. Een ‘goudmijn’ is niet genoeg om uit te drukken wat wij door ons geloof in Jezus Christus hebben ont­vangen: vergeving van zonden, bevrijding uit de macht van de vij­and, eeuwig leven, de doop in de heilige Geest en voor ’t leven van elke dag: rust, vrede en blijdschap. Dat willen we toch niet voor onszelf houden? En, weet u, de voorraad voor de ooievaars raakt uitgeput, maar als wij anderen uitnodigen mee te genieten raakt de ‘voorraad’ nooit op, want God heeft genoeg voor de hele wereld. Helpt u mee met uitdelen?

 

 

 

2003.11-12 nr. 427

2003.11-12 Levend geloof nr. 427

Losse nummers door Gert Jan Doornink

Persoonlijk…

Een verhuizing betekent altijd een drukke tijd. Daarmee vertel ik niet iets nieuws want vrijwel iedereen die wel eens een verhuizing heeft meegemaakt zal hetzelfde ervaren hebben. Er moet veel geregeld, ingepakt en opgeruimd worden. Vooral dat laatste blijkt vaak veel tijd op te slokken: wat moet er mee en wat kan opgeruimd worden? Het blijkt hoe moeilijk we soms afstand kun­nen doen van soms totaal overbodige dingen en hoe bevrijdend het is om dan toch te beslissen het niet mee te nemen. Cees Maliepaard, die ons tijdens de verhuisperiode verschillende bemoedigende mailtjes stuurde, haalde daarbij een uitspraak aan van Sjaak Roose die destijds zei: “Opruimen geeft een opgeruimd gevoel”. Dat geldt in geestelijk opzicht, maar ook in ons gewone dage­lijkse leven blijkt hoe waar dit is.

Ook het kantoor van Levend Geloof ontkwam uiteraard niet aan een opruimaktie. Veel van de administratie en redaktie bleek totaal overbodig het nog langer te bewaren. Het slokte alleen maar onnodige ruimte op en er werd niets meer mee gedaan. De bak voor oud papier en de papierversnipperaar waren daarop volop ingeschakeld.

Je ontdekt ook hoe ons geloofsleven een voortdurende ontwikkeling meemaakt. Het is heerlijk te bemerken hoe door geestelijke groei, zienswijzen veranderen en men meer en meer gaat ontdekken wat de werkelijke essentie van ons geloofsleven is. Ook daarbij gaat veel overbodige (geestelijke?) ballast over­boord en blijft over wat werkelijk waardevol is! En wat is het heerlijk te ontdek­ken hoe ons geloofsleven daardoor steeds rijker, voller en blijer wordt. Daar proberen we natuurlijk ook over te schrijven in Levend Geloof. We bemerken daarbij hoe dit vrucht afwerpt. Over de inhoud van de laatste nummers ontvingen wij weer verschillende positieve reakties. Uiteraard hoeven we het niet met alles wat geschreven wordt eens te zijn, maar we mogen onszelf blij­ven ontwikkelen in ons geloofsleven, zoals wij dat als schrijvers ook doen. Daarbij was ons blad in het afgelopen jaar weer een hulpmiddel en we hopen daar ook in 2004 met blijdschap en toewijding mee door te gaan.

 

Bij de voorplaat door redactie

De geboorte van Jerzus heeft in de loop der eeuwen vele tekenaars en schilders geïnspireerd, waarbij men heel vaak de fantasie de vrije loop gaf. Hoe het ook zij, belangrijk is dat deze gebeurtenis het begin was van Gods volle openbaring aan de mens­heid wat Zijn verlangen en bedoeling was. Jezus groeide immers op en werd behalve onze Verzoener en Verlosser ook ons grote Voorbeeld om na te volgen.

 

U bent meer! Astrid Poldervaart (gedicht)

Het is zo overweldigend,

er komt geen einde aan

Geen mens is ooit in staat

om het uit te leggen.

Het is zo veelomvattend,

je verstand kan er niet bij

Je weet, je voelt, je ziet,

maar kan het niet zeggen.

 

Een mooie droom die waarheid wordt,

de prins op het witte paard

De zee die bruist,

de ondergaande zon.

De liefste die je dierbaar is,

een teder gebaar

De bergtop die je eens beklom.

 

U bent meer,

meer dan alle preken aangehoord,

meer dan het mooiste

uitgesproken woord

U bent meer, U bent God.

U bent meer, zelfs al zou ik willen,

U bent meer.

Groter, mooier, liefdevoller, meer

want U bent God, U bent Heer.

Astrid Poldervaart

 

De God van verrassingen door Gert Jan Doornink

December is bij uitstek de maand van de kadoos. We maken elkaar blij met surprises. De verschillende feestdagen geven daartoe aanleiding. En vooral het Kerstfeest, als wij her­denken dat God Zijn grote ‘kado’ aan deze wereld schonk geeft aanlei­ding om elkaar blij te maken. Weliswaar heeft een groot deel van de mensheid geen weet van dit bij­zondere ‘Godsgeschenk’, maar dit behoort iedere waarachtige christen des te meer te stimuleren om door woord en daad te openbaren wat dit geschenk voor ons betekent en voor hen kan betekenen. Wie eenmaal dit geschenk in ontvangst heeft geno­men, mag dagelijks ervaren hoe dit geweldige gebeuren blijvende waar­de in zich heeft, temidden van alle omstandigheden die het leven mee­brengt.

De God die wij dienen heeft vele eigenschappen waarmee wij te maken hebben. Wij denken aan Zijn goedheid en liefde, maar ook aan Zijn heiligheid en rechtvaardigheid. Maar staan wij er wel eens bij stil dat Hij ook een God van verrassin­gen is?

Toch is dit ook een aspect waarmee wij te maken hebben. Het woord ‘verrassing’ heeft ver­schillende betekenissen, onder ande­re is het een overwachts iets wat ons overkomt, het veroorzaakt verwonde­ring want het ligt op dat moment niet in de lijn van onze verwachtin­gen en het kan ook een surprise betekenen: we worden er onver­wachts door verblijd. Aan onze kant

Als wij God met een oprecht hart dienen mogen we er altijd zeker van zijn dat Hij ons beschermd en bewaard, aan onze kant staat, ons \ nooit in de steek laat, we zijn immers veilig geborgen in Zijn hand. En lezen we al niet in het Oude Testament dat de ogen van God over de gehele aarde gaan, om krachtig bij te staan hen, wier hart volkomen naar Hem uitgaat (2 Kron. 16:9)?

Betekent dat nu dat ons nooit meer iets zal overkomen, dat we gevrij­waard zijn voor elke tegenslag, dat alles van een leien dakje gaat? Geenszins; niet dat dat niet Gods verlangen is, maar we hebben nu eenmaal te maken dat we leven in een wereld waarvan de duivel nog de overste is. Hij is weliswaar al door Gods Zoon, Jezus Christus, overwonnen, maar Zijn ‘eindafgang’ moet nog plaatsvinden. Daarom zijn we betrokken bij de geestelijke strijd die ons leert hoe we de vijand kun­nen weerstaan en overwinnen. We zijn in een vijandelijke omge­ving geboren, maar door onze wedergeboorte zijn we een nieuwe schepping geworden en zoals we als mens opgroeien van baby tot volwas­sene, zo groeien we ook als nieuwe mens op van baby tot volwassene, van kind tot zoon van God. Daarom is geestelijke groei ook zo belangrijk.

De duivel stelt natuurlijk alles in het werk om deze geestelijke groei af te remmen en bij sommige kinderen Gods lukt hem dat ook. Maar dat is uiteraard nooit Gods bedoeling. God verlangt ernaar dat we opgroeien tot geestelijk volwassen christenen.

Discussie

In onze dagen is er veel discussie over alle ellende die er is in deze wereld. Hoe is dat toch mogelijk? God is toch een goede God? En ook als christenen doen we aan deze dis­cussies vaak volop mee. Nu laten we maar buiten beschouwing dat vele naam-christenen, onder leiding van moderne theologen, zowel het goede als het kwade aan God toeschrijven, maar hoe is ónze visie als we behoren tot de werkelijke gemeente? Zijn wij ons bewust dat de geestelijk vol­wassen gemeente, met Christus aan het hoofd, hét antwoord is op alle ellende in deze wereld? Dat is het immers waar deze wereld op wacht! Paulus drukt het zo kernachtig uit als hij, in de brief aan de gemeente te Rome, schrijft dat de gehele schepping zucht en als het ware in barensnood is omdat zij wacht op het openbaar worden van de zonen Gods!

Wat een perspectief maar ook wat een verantwoordelijkheid brengt dat met zich mee voor ons nu levende christenen! De gemeente van Christus heeft een geweldige opdracht want zoals Jezus gezonden was door de Vader om Zijn wil te doen, zo zijn ook wij gezonden. We zijn blij en dankbaar, iedere dag opnieuw, dat onze God een goede en liefdevolle God is, maar laten we vooral niet vergeten dat het Zijn grote verlangen is dat alle andere mensen dat ook gaan inzien en aan­vaarden.

God houdt er geen lievelingetjes op na, wat voor ons geldt, geldt ook voor de ander!

Ieder mens is Hem even dierbaar. Hij schiep de mens immers naar Zijn beeld en gelijkenis?

Ingeschakeld

Daarom heeft God ons ingeschakeld om het aan de ander te proclameren dat Hij ook hén liefheeft. Dat doen we niet alleen met woorden maar vooral ook door in ons gewone dage­lij ke leven openbaar te maken dat we ‘anders’ zijn: nieuw, vol van de liefde van Christus, niet ondergaand in moeilijke omstandigheden waar­mee we soms te maken krijgen. Als nieuwe scheppingen in Christus staan we niet ‘boven’ onze mede­mens, maar ‘naast’ hen! Alleen al daarom zou het absurd zijn dat ons nooit meer iets zou kun­nen overkomen, hoe zouden we anders kunnen weten wat er leeft in de harten van anderen die Christus nog niet kennen? Toen Jezus zelf op aarde was, was hij één met de men­sen waarmee hij dagelijks omging. Hij begreep wat er leefde in hun harten, tot ergernis en woede van de geestelijke leidslieden van die tijd. Zo zullen ook wij, als oprecht leven­de christenen van deze tijd, te maken krijgen met tegenstand van leidsleiden die geen geestelijk inzicht hebben en onder invloed staan van de vorst der duisternis. Het houdt ons waakzaam en actief en we blijven ervaren die onze God altijd aan onze zijde staat. Nu schreven wij eerder in dit artikel over de moeilijke omstandigheden waarmee we soms te maken hebben en hoe ons dat niet hoeft te veront­rusten. Want ook dan bemerken we vaak hoe God goed en liefdevol jegens ons is. Soms verlangen we in bepaalde situaties naar een oplos­sing of antwoord.

Gods oplossing

De oplossing van een probleem kan ons zo bezig houden dat we over het hoofd zien dat God allang bezig aan deze oplossing. Wij denken dan vaak: het gaat zus of zo en zien de derde mogelijkheid, die God aan­reikt, over het hoofd. Soms is daar­om het antwoord of de oplossing die wij verwachten anders dan wij in gedachten hebben, maar als we beseffen dat God alle dingen doet meewerken ten goede, weten wij: het is goed zo. Hij is inderdaad de God van verrassingen. In een oud lied komt de regel voor: “Boven bidden, boven denken; wil Hij alles aan ons schenken!” Wij zouden er aan toe willen voegen: alles wat op dat moment nodig is, wat ons geestelijk verder helpt, waar­van we leren. Daarom was Paulus zo radicaal en duidelijk met de opmer­king dat hij alle dingen doet mee­werken ten goede voor hen die God liefhebben Romeinen 8 vers 28 (Rom. 08:28). Daarbij moeten we wel goed voor ogen houden dat niet alle dingen van God afkomstig zijn of door Hem veroorzaakt worden. Je zou het in het kader van ons onderwerp zo kunnen stellen dat terwijl God aan­gename, positieve verrassingen voor ons in petto heeft, Satan komt met zijn onaangename negatieve verrass­ingen. Maar dan mogen we, wat het laatste betreft, ons tegelijkertijd realiseren dat hij nooit het laatste woord heeft! Satan is altijd de grote verliezer! En dan begrijpen wij ook hoe God al het negatieve wat ons overkomt wil ombuigen naar iets positiefs!

Hij is immers de goede, liefdevolle Vader die zorgt voor Zijn kinderen. Temidden van alle omstandigheden kunnen we op Hem rekenen en Hem blijven vertrouwen. Ook als wij wel eens een fout maken of zelfs als we Hem bedroeven, gaat Hij ons nooit afschrijven. Johannes weet dat zo mooi te verwoorden als hij schrijft aan Timotheüs: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet” 2 Timoteüs 2 vers 13 (2 Tim. 02:13).

Geen geheim

Als nieuwe scheppingen in Christus zijn we vaak nog veel te weinig doordrongen van het geweldige feit dat God enkel licht, enkel liefde en enkel goed is! Zijn karakter, Zijn wezen is puntgaaf, er mankeert niets aan. Hij is volkomen, volmaakt niet alleen in Zijn wezen, maar daar­uit voortvloeiend ook in heel Zijn doen en laten!

De apostelen van de begintijd brach­ten dit, onafhankelijk van elkaar, al onder woorden in hun brieven. Daaraan twijfelden ze geen moment, dat was een rotsvaste zekerheid in hun leven. Daarmee bemoedigden zij de gelovigen van die tijd en van­daag, vele eeuwen later, mogen wij er door bermoedigd worden. Johannes schreef bijvoorbeeld: “God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis” 1 Johannes 1 vers 5 (1 Joh. 01:05). Deze ‘werkers van het eerste uur’ hadden slechts één verlangen name­lijk dat alle anderen die tot geloof gekomen waren, dat ook zouden gaan ontdekken. Zij hielden het niet voor zichzelf als een soort geheim dat alleen hun was toevertrouwd, maar betrokken iedereen die een nieuwe schepping in Christus was geworden, daarbij. Daarom schreef Paulus ook niet alleen dat God alle dingen doet mee­werken ten goede, maar begon met de opmerking in het meervoud: “Wij weten nu…”

Als u, terwijl u dit leest op dit moment, nog enige twijfel mocht hebben over deze uitspraak van de apostel, gooi deze dan opzij en maak dit geweldige gegeven u eigen. Het is voor u, het is voor iedereen: God is alleen maar liefde, Hij is enkel licht en Zijn goedheid is 100% echt! En dat wil Hij iedereen die in Hem gelooft en liefheeft toevertrouwen. Hij weet wat het beste voor ons is en zal beslist niet toelaten dat de vijand ons uit Zijn gemeenschap haalt. Hij blijft de altijd goede God, vol liefde en mededogen.

Wat een heerlijke zekerheid dat Hij met Zijn verrassingen klaar staat om ons te bemoedigen, blij te maken en te laten delen in alles wat in Zijn wezen aanwezig is.

 

Wel bestemd voor de vrucht! Door Corrie Weerd

In onze tuin langs een klein stukje schutting staat een bramenstruik. Het is geen mooie plant, met veel uitschieters, die dan weer langs de schutting vastgezet moeten worden en mét veel dorens. Er is gekozen voor een plant met dorens, omdat daarvan de vruchten lekkerder zijn. In mijn optiek heb­ben we ‘m ook juist voor de vruchten. Dat is de bedoeling. Als er geen vruchten zouden komen loopt de plant zijn doel mis en mag, wat mij betreft, de plant weg.

Maar… hij gaf in de afgelopen zomer weer bramen. Niet zoveel, want hij was erg teruggesnoeid, maar toch. Andere jaren had ik wel ongeveer 10 potten jam, dit jaar dagelijks wat bramen voor in de yoghurt! Bestemd voor de vruchtl Dat zette mij aan’t denken. In de winter is er niets te zien aan de bruine stengels, het lijkt totaal finito met de bramenstruik. Maar als ik in het voorjaar weer de eerste groene blaadjes zie komen en later de bloemetjes, dan weet ik: de vruchten komen! Er is een verlangen naar vrucht-

Het goede zaad van het evangelie is in je hart gezaaid op een dag. Het is ontkiemd en is gaan groeien. Het groeit nog steeds en God ziet uit naar de vruchten. Hij weet dat de vruchten komen, de voortekenen zijn er al. God verwacht vruchten en ziet er dagelijks naar uit. Paulus spreekt over het evan­gelie dat in de hele wereld vruchtdraagt en opwast Kolossenzen 1 vers 6 (Kol. 01:06). Er is ook dagelijks vrucht. Als we na onze bekering een leven met Hem gestart zijn, zijn er dagelijks vruchten te zien. Het is ook een opdracht vrucht te dragen, die “aan de bekering beantwoordt” Matteüs 3 vers 8 (Matt. 03:08). Maar wat zo mooi is, dat als wij ons voeden met de woorden Gods en ons laten vullen en drinken van het levende water, dat God de groei geeft!

We mogen opwassen in de rechte kennis van God en in alle goed werk vrucht dragen. Deze vrucht mag gezien worden. Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort; zo mogen we groeien in de wijngaard van de Vader.

God ziet vandaag je vrucht van trouw, je leven in waarheid, je liefde, je blijd­schap. Door je leven zijn de vruchten elke dag zichtbaar voor iedereen. Je mag ook uitdelen van de vruchten en opnieuw zaaien.

Net als Paulus wan­neer hij zegt: “Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, God geeft de was­dom” 1 Korinthe 3 vers 6 (1 Kor. 03:06). God wil ons, mensen, ook inschakelen als medearbeiders en Hij geeft de groei.

Als leden van de Gemeente van Christus zien we er ook naar uit om te groei­en, ieder persoonlijk, maar ook als plaatselijke gemeente. Als medearbeiders in Gods Koninkrijk gaan we de toekomst tegemoet om te zaaien, te planten, te begieten en God de eer te geven door ons leven heen. Jezus heeft gezegd: “Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt en gij zult mijn discipelen zijn” Johannes 15 vers 8 (Joh. 15:08). God ziet ook uit naar blijvende vrucht Johannes 15 vers 16 (Joh. 15:16). Er zijn planten die niet alleen in de zomer vrucht dragen, maar blijvend vrucht geven. Dat is gaaf. Dat is wat de heilige Geest in ons leven kan bewerken, een blijvende vrucht. Elke dag nieuwe vruchten! “Dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus” Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). Zie je ook uit naar de oogst?

 

Onder de boom door Duurt Sikkens

Je medemens

In tegenstelling tot heel veel moderne christelijke bewegingen heeft Jezus, tijdens Zijn verblijf op aarde, Z’n uiterste best gedaan om niet op te vallen. Hij hoefde niet zo nodig te manifesteren en zocht evenmin de publiciteit. Altijd sprak Hij over geheimenissen, verbor­genheden, over Zijn Vader “die in het verborgene is”. Alleen met Zijn volgelin­gen besprak Hij de meest wezenlijke dingen die Hem beroerden, want alleen aan vertrouwelingen kon Hij dat kwijt. Een werkelijke volgeling kan dan ook een geheim bewaren. Desondanks moest Hij hen vele malen verbieden Hem bekend te maken. Ook verbood Hij de genezen blinden te vertellen wie Hij was en herhaaldelijk ver­bood Hij de boze geesten dat ze riepen wie Hij werkelijk was. Petrus was, wat dit betreft, nogal hardleers in zijn enthousiasme, want het zit diep om altijd maar weer “Koning Jezus” te kraaien. Het feit dat God aansluiting zocht bij Maria, ligt denk ik hierin dat ze een geheim, het geheim, goed kon bewaren.

Kortom als er iets was waar Jezus voor waakte, was het wel uiterlijk vertoon. Hij bleef liever gewoon, een echt mens, onopvallend. Hij hield niet van twisten of schreeuwen en op de media-pleinen zou je Zijn stem niet horen. Liever wendde Hij zich in alle bescheidenheid de geknakten en gebrokenen, de verdrietigen en onbeminden. Daarom kon God Zijn Geest op Hem leggen omdat deze Geest de gedachten van God alleen kwijt kan aan ootmoedigen, aan mensen zonder enige vorm van aanmatiging.

Daar is veel over te zeggen, maar dat doe ik niet. Wat dat betreft kan ieder­een bij zichzelf wel nagaan of het ego groter is dan het onopvallende Koninkrijk van de Vader. De beste plek lijkt mij de “stille wateren”, of zoals de Vulgaat vermeldt: “wateren der weder-brenging”. Een stille plek waar je tot inkeer, tot jezelf kan komen. Waar je jezelf de vraag laat stellen ‘waar je mee bezig bent”. Het heeft alles te maken met je verborgen mens die in het ver­borgene de omgang zoekt met de Vader. Dan zal je ziel weer gerestaureerd wor­den en kun je in de juiste voetsporen het Lam volgen.

Velen volgen liever een leeuw… nooit zal de Vader Zijn heilsgeheimen kun­nen vertellen aan schreeuwlelijkerds met een “speciale bediening”, noch aan hen die zwanger zijn van wind of gebakken lucht verhandelen in hun theologische wisselkantoren. Nee, wie Jezus ziet, ziet de Vader. En God is lief­de, en die is niet opgeblazen. Die praalt niet, zoekt zichzelf niet en kwetst niemands gevoel.

Wat zijn vele mensen verdrietig wegge­lopen uit lawaaierige samenkomsten, soms zó onherkenbaar gehavend dat ze zichzelf kwijt waren. Zelfs hun hoop is soms zó vervlogen dat er geen toekomst meer overgebleven is. Dat alles heeft te maken met het beeld datje van God hebt. En het mooiste beeld is Jezus zelf, de bescheiden, eenvoudige mens die de karaktereigen­schappen van Z’n Vader heeft en daar­door een zuiver en goed mens was: zachtmoedig, vol ontferming over de voortgejaagden. Iemand aan wie je je diepste wonden durft laten zien, zodat ze kunnen worden aangeraakt. Ben ik zo’n mens? Ben ik een beeld van Jezus? Kan mij iets toevertrouwd worden? Kan een mens mij vertrou­wen? Ben ik een medemens in wie de Vader zich herkent? Dan worden Zijn diepste wensen ver­vuld in mensen die barmhartigheid van Hem in alle bescheidenheid doen. Je zó laten liefhebben door degenen die Hem lief zijn datje wordt wie je bent en zelf kunt liefhebben met de liefde waarmee Vader van je houdt.

 

 

 

 

Al wat waar is, is ’t bedenken waard door Cees Maliepaard

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen Deel 14

“Voorts broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat wellui­dend is, al wat deugd heet en lof ver­dient, bedenkt dat; wat u geleerd en overgeleverd is, wat u van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn Filippenzen 4 vers 8 en 9 (Filip. 04:08-09).

We worden door Paulus opgeroepen, met datgene bezig te zijn dat waar is. Dat klinkt goed, want het corre­spondeert op een ander bijbels gege­ven, dat de waarheid ons zal vrijma­ken. Wel, vrijheid is een kostbaar goed – iets om zuinig op te wezen. En daarom is het alleszins verstan­dig waarheidsgetrouw bezig te zijn.

Wat waar is

Is de naakte werkelijkheid voor ons de voor de hand liggende waarheid? Doen we er verstandig aan, onver­bloemde feiten (datgene wat onze ogen zien en onze oren horen) als een betrouwbaar richtsnoer te gebruiken? Is het een ieder aan te raden, af te gaan op eerdere ervarin­gen, en lering te trekken uit wat ons in het verleden overkomen is? Ja toch zeker, want zelfs een ezel immers stoot zich in ’t gemeen, geen twee keer aan dezelfde steen… nou, dat zou óns dan toch zeker niet moeten overkomen! Maar dergelijke redeneringen pas­sen niet in Gods denkpatroon. Hij legt de rekenlat niet langs de weg van de ervaring die Hij met ons heeft, maar langs het pad van de ver­wachting die Hij voor ons koestert. De waarheid die de Vader voor ogen staat, is nu eenmaal niet wat Hij van dag tot dag van ons waarneemt, doch datgene wat Hij van eeuwig- a heid heeft vastgelegd en wat zich – van lieverlede in alle rust in ons aan het ontwikkelen is. Niet onze uitglij­ders zijn waar (want voor die heeft Jezus betaald), maar het eeuwige plan van Vader God dat in onze levens gestalte aan het krijgen is. Misschien nog wat gebrekkig en af en toe wat onbeholpen, zeker nog slechts ten dele, maar toch! Wat bij God over ons waar is, is der­halve de realisering van Zijn plan in ons leven. Dat ziet Hij duidelijk voor zich. Ook al zouden wij er zelf wei­nig of niets van waar kunnen nemen, God doet dat wel. Hij heeft eeuwigheidsvisie en Hij zit dus niet vast aan de indrukken van het ogenblik. Wat een ruimte is er bij Hem die alles in de ruimte tot aanzijn heeft geroepen! Daar kunnen we vast nog wel wat van leren. We mogen een ander altijd het klimaat gunnen dat iedereen bij de Vader ervaren mag: een leven in erkenning en aanvaarding, zonder hem of haar onze zienswijzen op te dringen.

Wat waardig is

Is onze waardigheid afhankelijk van wat men in sommige christelijke groeperingen voor waardig houdt? Waar men dit afhankelijk stelt van een levenshouding waarin de ernst en de somberheid de boventoon voe­ren, is er weinig of geen begrip voor een leven in een ontspannen relatie met de levende Heer. Als dat zo is, dekt hetgeen van ons naar buiten komt de inhoud van het evangelie van onze Heer niet. De waardigheid van wie in de Christus is, is een andere dan die van brave, al of niet christelijke fatsoensrakkers. Bij zulke mensen gaat het immers om de regeltjes, die worden als het ware voor heilig versleten. En dan kun je meermalen meemaken dat er met mensen gesold wordt ter wille van de zuiverheid van de regelgeving. Bij God gaat het altijd om de mens, om de partner die Hij naast zich hebben wil. Nu nog vormen wij gezamenlijk de partner van Jezus; Hij is onze wettige man en wij zijn met elkaar de vrouw van Hem. In deze hoedanigheid mogen wij meer en meer leren ons in de waardigheid van de Christus verder te ontwikke­len. Gaat dat wellicht met vallen en opstaan? Nou, dat is toch geen ramp… de Heer betoont ons zijn liefde; Hij heeft derhalve heel veel geduld met ons.

In een relatie tussen twee mensen zullen beiden moeten leren geduld met de ander te hebben, en dan kan er echt iets goeds uit groeien. In het innige contact tussen Jezus en de zijnen, is het voldoende dat Hij ons met goedgunstigheid tegemoet treedt en ons een eventueel falen niet aanrekent. Als we dat goed begrepen hebben, zullen we met

elkaar bezig zijn vanuit dezelfde milde optiek. Dat verleent ons pas echt waardigheid!

Wat rechtvaardig is

Als in de maatschappij iemand zich ernstig misdragen heeft, correspon­deert het op het rechtvaardigheids­gevoel van de overigen, wanneer de rechterlijke macht de delinquent een passende straf oplegt. In de natuur­lijke samenleving zal het ook moei­lijk anders kunnen. Maar onze God heeft een totaal andere norm voor rechtvaardiging. Hij heeft geen enkele behoefte de overtreder eens even mores te leren. Zijn verlangen gaat er naar uit, de gevallen mens weer op de been te krijgen en deze zelfs naar een hoger plan te begelei­den. Die mens hoeft niet zelf wegen te zoeken om moeizaam uit het dal omhoog te klimmen, nee: de Zoon van Gods liefde neemt het op zich af te dalen naar het belevingsniveau van de bedrijver van het kwaad, om van daar uit samen de weg omhoog te vinden.

Bij de eeuwige God gaat het nooit om genoegdoening. Ook Jezus heeft zijn leven niet afgelegd om aan Gods vermeende eisen tegemoet te komen; Hij had immers te maken met de rover van Gods mensen, met Satan. Die eiste het leven van Gods eniggeboren Zoon voor de vrijma­king van de wereld die hij in een verlammende greep gekregen had. God nam wraak op de duivel door alle mensen de mogelijkheid te bie­den zich alsnog als geestelijke indi­viduen te gaan ontwikkelen. Precies zoals dat van het begin zijn plan geweest was: ingevoegd in de Christus. De enige (noodzakelijke) wijziging kwam hierin tot uitdruk­king, dat niet de eerste Adam het hoofd van dit lichaam werd, maar de tweede Adam, Christus Jezus. Het heil begon in Bethlehem en zal z’n voltooiing vinden in de totale revali­datie van de nu nog aangetaste schepping.

Rein, beminnelijk en welluidend

Vader God is onbetwist rein. Vanuit zijn reine wezen is alles beminnelijk en komen alle dingen volmaakt wel­luidend naar ons over. In Hem is een absoluut harmonisch geheel van goede en betrouwbare wezensken­merken. Deze drie zaken hebben immers alles met elkaar te maken. Wanneer een man de helpende hand biedt aan een vrouw in nood, naar wie hij echter onreine gedachten koestert, zal dat ongetwijfeld ver­keerd uitpakken. Als de vrouw wél rein is, schept zoiets onmiddellijk afstand. En van een zekere wellui­dendheid zal al helemaal geen spra­ke kunnen wezen, ondanks dat de geboden hulp op maat gesneden zal kunnen zijn. De mens die verzoend is met God, zal in deze nieuwe situ­atie mogen leren net als zijn Meester, net als Jezus te zijn. Welnu, Hij is een getrouwe weerspiegeling van zijn Vader. Het betreft dan ook geen uiterlijk spiegelbeeld, maar een nauwkeurige weergave van het wezen van Vader God. Zo rein, beminnelijk en welluidend de Vader is, precies zo is de uit Maria geboren Zoon.

Waar wij nu naar waarheid belijden ‘in de Christus’ te zijn, zullen ook reinheid, beminnelijkheid en wellui­dendheid in ons leven een plaats hebben. En gaandeweg zullen deze dingen meer en meer uit de verf komen. Het mag duidelijk zijn dat de reinheid hierin een dominerende plaats inneemt. Met onreine gedach­ten bezield, kan een mens niet waar­dig aan de gang gaan en aan het ove­rige komt hij dan al helemaal niet toe! Het is niet voor niets dat Paulus schrijft dat we vooreerst rein zullen wezen. Van deze reinheid maakt de seksuele reinheid uiteraard deel uit, maar het begrip ‘reinheid’ reikt natuurlijk veel verder. Want alles wat verkeerd is, op welk levensterrein ook, verontreinigt de mens. Echt hoor, zoals ik me dagelijks naar de douchecel placht te begeven, zo ook heb ik het vooralsnog regelmatig nodig me te reinigen in het bloed van het Lam. Zwak hè? Ja, maar ik word er sterk van!

Wat deugd heet en lof verdient

Wie in de Christus is ingevoegd leidt een deugdzaam leven, dat kan niet missen. Maar daarmee zijn we nog geen fatsoensrakkers geworden! Wie altijd bezig is met normen en waar­den, en daarbij vooral op de uiterlij­ke fatsoensnormen let, loopt grote kans de lof uit de hemel te moeten missen. Die komt ons nu eenmaal niet toe op grond van een het ABN te boven gaand taalgebruik of op basis van een onder alle omstandig­heden in acht nemen van de etiquet­te, maar op het fundament van een God en de mensen liefhebbend hart. Zijn publieke vrouwen en zoge­naamde schandknapen welkom in onze samenkomsten? Of houden we ons verre van zulke onreine en ver­ontreinigde lieden? Jezus zocht ze op. En Hij haalde er meer dan een uit de verderfpoel waarin ze terecht gekomen waren. Een rein mens kan contact met iedereen hebben, zon­der zich te verontreinigen. Want wij mogen voor een ander de Christus wezen. Mede daarvoor heeft Jezus ons een plaats in zijn lichaam gege­ven.

Wie oog heeft voor Gods mensen binnen en buiten de gemeente, wie het zoonschap ziet als een mogelijk­heid tot dienstbetoon aan anderen, die heeft er echt iets van begrepen. Want als we naar waarheid de Geest van de Christus ontvangen hebben, zullen we dezelfde werken doen die Jezus deed. En niet alleen dat, we zullen er ook in dezelfde gezindheid mee bezig zijn. Dan ontvangen we lof van onze hemelse Vader. Want daarin herkent Hij zichzelf. De instelling die de Filippenzen van Paulus kenden, mag ook de hunne worden. En de onze. Alle eeuwen door.

Dat alles… voer het uit!

Het strijdlied van een bepaalde voet­balclub luidt: ‘Geen woorden, maar daden’. Terecht werken wij veel met de woorden van God, zoals die uit de Schrift te filteren zijn. Maar die woorden gaan pas echt werken als we er wat mee doen, als we er als het ware midden in gaan staan. Je hoeft je nergens toe op te laten jut­ten, want dan worden Gods woorden in jou alleen maar geweld aange­daan.

Je mag genieten van contacten met de Heer en met de mensen om je heen. En je mag je in alle rust uits­trekken naar de werken van de rechtvaardigen, die altijd in het ver­lengde liggen van Gods liefdevol bezig zijn met ons. Het accent ligt dan ook niet op het ‘werken voor de Heer’, maar op het samen met Hem bezig zijn in hemelse rust en stabili­teit. Mis je die veelal in je leven? Dan mag je die eerst ontvangen… voordat je in het proces van hemelt activiteiten je draai zult kunnen vin­den.

 

Groei door Yvonne Sulman

Aanwas, ontwikkeling, totstandkoming, vermeerdering

Mensen, dieren en planten hebben bij hun schepping mogelijkheden om te groeien gekregen. Bij planten en dieren is er slechts sprake van een lichame­lijke groei of een groei in de zichtbare wereld. Ze hebben namelijk geen bestaan in de geestelijke wereld. Mensen hebben dit wel. Een lichamelijke groei (kleine kinderen worden snel groot!) en een geestelijke groei.

Voor een geestelijke groei moet je je in de eerste plaats bewust zijn van het bestaan van de geestelijke wereld. De tweede voorwaarde is dat je gelooft datje mag worden zoals God de mens van de oorsprong af bedoeld heeft en datje hiermee nu al kan en mag beginnen.

Om te groeien heb je ondersteuning nodig. Iemand die je beschermt, je de weg wijst, je bemoedigt. Jezus, de eerste mens die is zoals God de mens bij de schepping voor ogen had, is ons tot voorbeeld, Hij wijst ons de weg. De engelen beschermen ons en vanuit de geestelijke en natuurlijke wereld (medegelovigen maar ook niet-gelovigen) kunnen we bemoedigd worden. Alles wordt in de geestelijke wereld in het werk gesteld om mensen die wil­len groeien, te laten groeien.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Er speelt zich heel wat af in de wereld waarin wij leven. En als christenen kunnen we niet net doen alsof onze neus bloedt en onverschillig aan alles voorhij gaan. Dit zou ook een totale miskenning van onze taak in deze ereld om een levend getuige van Hem en Zijn Koninkrijk te zijn. Er wordt nogal eens gedacht dat christe­nen die een speciale taak hebben, en bijvoorbeeld als zendeling uitgezon­den worden, in Gods ogen belangrij­ker zijn dan bijvoorbeeld hen die in de gewone maatschappij leven. Niets is minder waar. Juist in het gewone dagelijkse leven komt het er op aan of ‘het nieuwe schepping in Christus zijn’ geopenbaard wordt. En dan maakt het niet uit of we op kan­toor of in de fabriek werken, of op school, in de huishouding of in de zakenwereld bezig zijn: iedereen is belangrijk en is geroepen, zoals trus destijds al verwoordde, ons grote voorbeeld -Jezus- te volgen en “in Zijn voetstappen te treden”. Een verantwoordelijke maar heerlijke taak om zo Zijn licht in deze duiste­re wereld te laten schijnen!

Fons van Westerloo en de ellende in de wereld

Fons van Weesterloo is een bekend en succesvol figuur in medialand. Begonnen als verslaggever bij de AVRO wist hij zich geleidelijk aan op te werken en werd uiteindelijk directeur van de commerciële zen­der SBS. Daarna ging hij over naar concurrent HMG, de moedermaat­schappij van RTL.Onlangs werd hij geinterviewd door Wilfred Kemp in de rubriek ‘Tussen Hemel en Aarde”. Hij vertelde over zijn katho­lieke jeugd en over de twijfels die ontstonden toen hij als jonge ver­slaggever de wereld wilde verbete­ren. “Ik werd met ontzettend veel ellende geconfronteerd. Daardoor begon ik te twijfelen aan God. Als dit wordt toegestaan, kan God toch niet goed zijn”, zegt hij tegen Wilfred Kamp.

Van Westerloo is niet de enige die er zo over denkt, integendeel, velen met een kerkelijke of christelijke achtergrond zitten vaak met hetzelf­de probleem. Bovendien is het een veel gebruikt argument wanneer men verklaart waarom men niet meer gelooft…

Maar hoe zit het dan met de ellende in de wereld? Dat valt toch niet uit te leggen als men gaat geloven dat God enkel goed is? Het is duidelijk dat deze ‘ellende’ ergens vandaan moet komen. Om daar inzicht in te krij­gen is het primair noodzakelijk dat men een ‘echte christen’ wordt. En dat wordt men als door levensveran­dering (bekering, wedergeboorte) de zekerheid in ons hart ontstaat dat wij een ‘nieuwe schepping’ zijn.

De geestelijke wereld

Door geloof in het volbrachte werk van Jezus Christus komen wij in een ‘andere wereld’ terecht: de geestelij­ke wereld waarin niet boze geesten de boventoon voeren maar de Geest van God. Ook voordien waren we betrokken bij de geestelijke wereld zonder dat wij daar besef van had­den. In deze geestelijke wereld speelt echter ook de duivel een grote rol. Jezus bracht dit tijdens Zijn bediening op aarde op duidelijke wijze aan het licht met de opmer­king: “De dief (Satan) komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen” (Joh. 10:10a). Satan is een ‘gevallen engel’ die alle ellende in de wereld veroorzaakt. Maar had God dan geen alternatief? Ja, gelukkig wel, want als Jezus deze woorden uitspreekt zegt Hij er meteen achter­aan: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed”. Jezus toonde dit tijdens Zijn verblijf op aarde. In de vier evangelien kun­nen wij er op duidelijke wijze over lezen. Wij hoeven daarom ook God nooit de schuld te geven van iets waarvan Satan de schuldige. Wie hier oog voor krijgt, ontdekt een geheel nieuwe wereld, de wereld van God: Zijn Koninkrijk waarvan “rechtvaardigheid, vrede en blijd­schap” de kenmerken zijn Romeinen 14 vers 17 (Rom. 14:17).

De grote bosbranden in verschillende werelddelen

Het bijna afgelopen jaar was onmis­kenbaar het jaar van de vele bos­branden. Uit vele delen van de wereld kwamen de berichten: Australië, Rusland, Portugal, Frankrijk en -het meest recent- Amerika. Vooral in het laatste land waren de gevolgen desastreus. Er vielen 20 doden, 3000 woningen werden in de as gelegd en zo’n 300.000 hectare bos ging verloren. Aangewakkerd door een felle wind, die veelal extra werd geactiveerd door de aanzuigende kracht van de zuurstofverslindende brandhaarden, konden ook brandweerlieden vaak weinig uitrichten en moest uiteinde­lijk de regen uitkomst brengen. Grote branden en overstromingen behoren ongetwijfeld tot de catego­rie rampen zoals hongersnoden, aardbevingen en oorlogen, waar in de Bijbel al over gesproken wordt

Wat de bosbranden van dit jaar betreft bleek dat sommige ervan waren aangestoken, zoals in Zuid- Frankrijk. Cees Maliepaard schreef er, onder de titel ‘Brandhaard’ een stukje (met leerzaam commentaar) over in ‘De Opgang’ het gemeente­blad van de gelijknamige gemeente in Groningen.

Frustratie

Hij schrijft: “Deze zomer waren er hevige bosbranden in het zuiden van Frankrijk, die aan een tiental personen het leven heeft gekost en enige tientallen anderen verwond­den. Enkele van de branden waren aangestoken door een gemeentelijke ambtenaar uit pure frustratie. Hij had gesolliciteerd naar een plaats als brandweerman, maar was daarvoor niet in aanmerking gekomen. Gevoelens van verwerping waren blijkbaar het leidmotief voor zijn rancuneus bezig zijn, waar totaal onschuldige mensen het slachtoffer van werden.

Wie om wat voor reden dan ook, zich niet aanvaard acht of erkennirk door anderen ontbeert, loopt gevaar- in een dergelijke situatie verzeild te geraken. Ook al zal men doorgaans z’n toevlucht niet nemen tot het stichten van een fikse brand – de gevolgen kunnen net zo goed ramp­zalig wezen.

Gevoelens van verwerping (of wellicht machten die onder die naam opereren) hebben dikwijls tot gevolg dat een mens niet zichzelf meer kan zijn. Met alle nadelige gevolgen van dien. Daarom is het nodig altijd in relatie met Jezus te staan. Hij aan­vaardt de mens die Hem toebe­hoort… zonder hem of haar beperkingen op te leggen . Dat kan opluchting geven! Enorm. En zo mogen ook wij met elkaar omgaan”.

Wereldburgers en hemelburgers

Dat wij wereldburgers zijn behoeft eigenlijk geen nadere toelichting. We zijn immers als mensen op deze wereld geboren, daar leven wij, dat is ons domicilie. En we leven in een tijd dat we ook de gehele wereld ver­kennen. Vacanties in een ver land zijn steeds meer in en werd vroeger emigratie naar landen als Canada en Australië als iets heel bijzonders beschouwd, omdat men naar een ander deel van de wereld ging en niet een-twee-drie terug kon komen, tegenwoordig kan men, dank zij de moderne luchtvaart, binnen een dag weer terugkeren. Natuurlijk voelen we ons in ons eigen huis het meest op ons gemak, maar van daaruit is alles mogelijk. De moderne communicatiemiddelen als televisie, inter­net, -e-mail, etc, brengen ons in een mum van tijd in kontakt met ande­ren in deze wereld en weten wat zich daar afspeelt. Dat alles geldt ook voor ons als christenen, maar zijn we ons wel bewust dat we er nog een dimensie bij hebben? Wij zijn namelijk niet alleen wereldburgers maar ook hemelburgers! Zodra wij een nieuwe schepping in Christus zijn gewor­den, gaat er een totaal nieuwe wereld voor ons open: de geestelijke wereld waarin God regeert en we Jezus Christus als koning mogen kennen! De apostel Paulus was hier 2000 jaar geleden al zeer duidelijk over. Hoewel hij in zijn tijd al ver­schillende reizen in de regio maakte om het evangelie te verkondigen, was hij zich bovenal bewust dat hij hemelbuger was. Hij schrijft er over aan de gemeente te Filippi met de woorden: “Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen…” Filippenzen 3 vers 20 (Filip. 03:20).

Een volledig leven

Paulus wist: dat is het allerbelang­rijkste, daar gaat het in de eerste plaats om. Want wereldburger zijn is prachtig, maar als de ‘hemelse dimensie’ ontbreekt is het onvolle­dig. We moeten iets hebben dat blij­vend is en niet met het aardse ster­ven ophoudt.

Zo heeft God het bedoeld: de mens, geschapen naar Zijn beeld, is bestemd voor de eeuwigheid. God is immers de Eeuwige, de Almachtige en wie ‘opnieuw geboren is in Hem’, mag functioneren als wereldburger én hemelburger.

Het nieuwe leven van Christus is een volledig leven. Het maakt het mogelijk werkelijk te kunnen leven zoals Hij dat bedoelt. De gevallen engel, Satan, probeert dit onmoge­lijk te maken maar Hij is al door Jezus overwonnen en in Zijn over­winning mogen wij delen. Dat maakt het begrip ‘hemelburger te zijn’ ook zo realistisch en heerlijk! Maar brengt ook verantwoordelijk­heid met zich mee. Zeker in de tijd waarin wij leven is de (geestelijke) wereld waarin wij leven nog besmet met verkeerde geesten die daarin niet thuishoren maar door Satan zijn geïmporteerd. Daarom is het ook zeer belangrijk dat we ons als hemelburgers daar­voor afsluiten en uitsluitend geïnspi­reerd worden door de Geest van God, oftewel de heilige Geest. Dit is een leefwijze die we moeten leren. Het is daarom Gods verlangen dat we geestelijk groeien en volwassen christenen zullen zijn, zodat het feit dat we ‘hemelburger’ zijn niet alleen een heerlijke zekerheid is maar ons ook dagelijks doet beseffen dat we alleen zo kunnen functioneren naar Gods wil en bedoeling.

 

Liefhebben met het hart door Cees Maliepaard

“Kinderen, laten wij liefhebben, niet met het woord of met de tong, maar met de daad en in waarheid” 1 Johannes 3 vers 18 (1 Joh. 3:18).

Wie werkelijk liefheeft, doet dat met het hart en niet enkel met woorden. Liefde die met woorden bedreven wordt, is er genoeg – ook in de wereld. Maar elkaar metterdaad bijs­taan, is wat anders. Overigens komt onbaatzuchtige liefde ook voor bij hen die de Heer niet kennen. Voor een ander in de bres springen, het eigen leven in de waagschaal stellen om dat van een ander te redden… je kan het nog steeds tegenkomen. Zelfs in een wereld waarin de aandacht voor anderen aan het afkalven is. Vroeger hoorde je nog wel eens zeggen: ‘Ieder voor zich en God voor ons allen’. Met andere woorden: op ons hoef je niet te rekenen; wij heb­ben genoeg aan onszelf. Tegenwoordig is de praktijk meestal: ieder voor zich… en méér is er nu eenmaal niet. Dat is dus nóg kariger. Johannes schrijft: ‘Laten we liefheb­ben’. Maar dat zal dan wel in de praktische uitvoering waar gemaakt moeten worden. Het is nu eenmaal geen vrijblijvende aangelegenheid, iets wat een discipel van Christus Jezus zou kunnen doen of laten. Integendeel: het is een gebod van onze Meester zelf.

Volmaakt in de liefde

Jezus zei: ‘Dit gebied Ik jullie, dat je elkaar liefhebt zoals IK jullie lief­heb’. Daar is niets vrijblijvends aan – het is een voorwaarde voor disci­pelschap. Onbaatzuchtige liefde tot God en de mensen, was de drijfveer van Jezus. En wij zullen nét zo zijn als Hij. Jakobus was daar ook van doordrongen. Hij schrijft: ‘Wees daders van het woord en niet alleen hoorders. Want wie niet toekomt aan het betonen van liefde, misleidt zichzelf Jakobus 1 vers 22 (Jak. 01:22). Wie zichzelf misleidt, geeft wel richting aan z’n leven, maar gaat daar­mee de verkeerde kant uit. Hij komt dan ergens anders uit dan waar hij zou moeten wezen. We zullen er derhalve naar streven, net als Jezus vanuit een volmaakte inzet bezig te zijn. In dit verband wordt vaak gezegd: ‘we zullen volmaakt in de liefde zijn’. Ja, alsof dat gemakkelij­ker is!

De volmaaktheid in algemene zin ligt nog ver weg… en zouden we dan wel volmaakt in de liefde kunnen zijn? Hebben we echt in dezelfde mate lief als Jezus of weten we (als we nuchter nadenken) dat we daar nog wel eens in tekortschieten? Wie kan er naar eer en geweten getuigen dat hij altijd ‘in de liefde’ is? De lief­de van Christus, die in onze harten uitgestort is, is volmaakt – zonder meer! Maar leven we daar ook elk moment van ons leven volkomen uit? Er is momenteel nog geen enke­le volmaakte gemeente hier op aarde. Dat komt doordat wij die de gemeenten vormen, nog niet vol­groeid zijn. Dat proces is overigens wel bezig.

Soms blijkt iemand zó doordrongen van z’n tekortkomingen te wezen, dat het hart hem gaat aanklagen. Daarvan kan iemand binnen de kortste keren in de verwerping schieten. Hebben we daar dan geen verweer tegen, moeten die onbestemde gevoelens de overhand krijgen? Nee, zegt Johannes, dat hoeft helemaal niet, want er is er maar één die ons oordeelt. En dat is niet de geest van verwerping, die de mens altijd nega­tief over zichzelf denken laat. Het is ook niet Belial, de ontkenner van al Gods heilswerken in de mens. Het is al evenmin Satan, die tenslotte van het begin af aan al een leuge­naar is. En het is zelfs ons eigen hart niet, want de gevoelens van onze innerlijke mens vormen geen betrouwbare graadmeter. Die ene die ons oordeelt, is Christus Jezus, daartoe geautoriseerd door de Vader. En Hij veroordeelt ons niet.

God is enkel goed!

Als we worden aangeklaagd in gedachten van verwerping, is dat altijd onterecht. Laat je leven niet verzieken door de waardeloze waar­debepalingen van de vijand, want die zijn bedoeld om de mens die God toebehoort, geestelijk onderuit te halen. Wie zichzelf verwerpelijk vindt, kan er zeker van zijn met gedachten van de tegenstander besmet te zijn.

Johannes reikt hier een kostbare sleutel aan, aan wie door een verwer­pelijk denken zichzelf niet serieus meer kan nemen. Als ons hart ons veroordeelt, ofwel als we het slacht­offer van zelfverwerping geworden zijn, is God meer dan ons hart. Als de Here God zich een genadig God betoont, moeten wij niet eigenwijs zijn door ons aan de genade van Hem te onttrekken. Hij heeft een grondige kennis van alle dingen, aldus Johannes. Hij weet dat aan­klachten altijd van de boze komen. Al zouden wij ons door Satan laten aanklagen, bij Vader God krijgt hij nul op het rekest. God luistert hele­maal niet naar zijn valse bewerin­gen, want Hij legt z’n oor nooit bij de vijand te luisteren. Als we ons verworpen voelen, mogen we terug­vallen op onze hemelse thuisbasis, bij Jezus… ieder in die woning die voor hem of haar bestemd is. Alleen bij de Here God en de door Hem aangestelde priesterkoning, Christus Jezus, komt een mens definitief van verwerping af.

Of moeten we in de geestelijke wereld altijd strijden, steeds maar weer machten over de kling jagen? Natuurlijk is er regelmatig strijd in het leven, maar als je te werk gaat volgens wat ons aangereikt wordt in een lied: ‘Wij moeten altijd strijden, want dat is onze taak’, kan je dat lelijk opbreken. Dan zit je o zo gauw onder de zogenaamde drie grote koningen: Verwerping, Hysterie en Weerspannigheid. En die houden een mens wel even bezig hoor… eindeloos zelfs!

Maar bij God en bij Jezus zal je merken dat hun veroordeling niet jou, maar de verwerper betreft. Ik heb geleerd dat wanneer m’n hart mij aanklaagt, ik mij mag richten op wie mij te allen tijde goedgezind is: op de Vader zelf. Hij is de eeuwig onveranderlijke. Hij heeft dus niet af en toe een goede dag, maar Hij is elke dag van de week precies dezelf­de: altijd vol van liefde en goedheid. Dat is zijn waarheid.

In waarheid liefhebben

Als we elkaar in waarheid liefheb­ben, betekent dit, dat er meer dan oprechte menselijke liefde in het spel is. Johannes bedoelt daarmee dat onze onderlinge liefde als die van God zelf zal wezen. Dat wil zeg­gen dat we liefde zullen betonen die voortvloeit uit Gods waarheid. En de waarheid van de Here God behoeft helemaal niet de weergave van de natuurlijke werkelijkheid te wezen. Wat voor God de waarheid is, is de realisering van zijn heil in de mens, het mogelijk maken dat deze werke­lijk mens zal wezen. Wanneer wij elkaar in waarheid lief­hebben, betekent dat eveneens dat we er opuit zijn de ander zich te laten ontwikkelen overeenkomstig het goede plan van de Vader. Dan hebben we ook respect voor elkaar en zullen we instaat zijn samen lief­devol in één lichaam te functione­ren. Liefde ontstaat in jouw hart voor anderen, en in hun hart komt die voor jou tot ontwikkeling. En daar waar liefde woont, is in de nieuwe bedeling (nog meer dan onder het oude verbond) de Heer instaat zijn zegen te geven.

 

Innerlijke genezing door Gods Geest  door Wim te Dorsthorst

 

Kun je innerlijke genezing ook als één van de werkingen van de heilige Geest zien? Ja, absoluut, maar het is altijd de heilige Geest én het Woord. Er staan veel mooie dingen van in de Bijbel.

Van het Woord staat geschreven dat het levend en krachtig is als een tweesnijdend scherp zwaard wat alles vaneen scheidt, maar we lezen ook dat dat Woord ‘het zwaard des Geestes is’. De heilige Geest die in gelovigen woont, bedient zich van het Woord om alles aan het licht te brengen en af te scheiden wat niet goed is en op te richten wat ziek en terneergesla­gen is. De Geest leidt de gelovigen in alle waarheid, verlicht het ver­stand, reinigt de gedachten en brengt goddelijk leven aan, waardoor de geest zich opricht en de ziel gene­zing vindt. Hij is als het levende water wat de innerlijke mens door­stroomt en gezond zal maken. Overal waar dat water komt, zegt Ezechiël 47 vers 9 (Ez. 47:09), zal alles leven!

Het water des levens

Maar dat levende water is ook weer het Woord van God, want de Heer Jezus zegt: “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! (en Hij is het Woord!) Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stro­men van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien”. En dan lezen wij: “Dit zeide Hij van de Geest” Johannes 7 vers 37 tot en met 39 (Joh. 07:37-39).

Dus, wie dorst heeft kome tot Mij en drinke, zegt de Heer, maar dit zei Hij van de heilige Geest. En daaruit zie je die prachtige eenheid tussen de Heer Jezus, Die het Woord is, en de heilige Geest als het water des levens. En het woord is God, lees Johannes 1 vers 1 (Joh. 01:01), zodat alles naar mens toe, uit God is! De heilige Geest vertegenwoordigt God en Jezus Christus in het leven van de gelovigen en in de gemeente. Hij is de levensgeest van de nieuwe schepping en van de gemeente en zal als het levende water alles gezond maken. Een betere en direc­tere bron voor innerlijke genezing is niet denkbaar.

De mens is door God geschapen, Hij weet hoe de mens behoort te zijn, Hij kent alle afwijkingen en versto­ringen, Hij is de grote Heelmeester, zegt Exodus 15 vers 26 (Ex. 15:26). God weet ook waardoor de mens geneest en zal leven, daarom begint Exodus 15 vers 26 met de woorden: “Indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God, en doet wat recht is in zijn ogen, en uw oor neigt tot zijn geboden en al zijn inzettingen onderhoudt…”, en dan volgt: “Want Ik, de Here, ben uw heelmeester”.

Er is geen andere bron tot innerlijke genezing dan het Woord van God, levend en werkzaam gemaakt door de heilige Geest. Dan is het als het levende water, wat ontspringt uit de troon van God en van het Lam, en alles zal genezen en doen leven Openbaring 22 vers 1 (Openb. 22:01).

De zorg voor het lichaam

In het rijke westen worden giganti­sche bedragen uitgegeven aan de gezondheidszorg en dat is voor het overgrote deel voor de gezondheid van het lichaam. De kennis en de medische techniek heeft ongekende hoogten bereikt om het lichaam te kunnen onderzoeken en te kunnen genezen. De beter gesitueerden kun­nen preventief onderzoeken laten doen in privé-klinieken om ziekten te kunnen voorkomen. Toch sterft de mens vroeg of laat en wordt het lichaam aan de aarde toe­vertrouwt en zal het terugkeren tot de elementen waaruit God het gefor­meerd heeft Genesis 3 vers 19 (Gen. 3:19), terwijl de innerlijke mens, geest en ziel, eeuwig is.

De nood en de pijn van de innerlijke mens, is naar mijn mening, vele malen groter dan het lichamelijke. Heel wat lichamelijke klachten en ziekten zouden er trouwens niet zijn als het innerlijk gezond zou zijn.

De liefde verkoeld

Als er ooit innerlijke genezing nodig is geweest dan toch zeker nu in de deze (eind)tijd. Er gaat een vloedgolf van zonden en wetteloosheid over de goede schepping van God. De Heer Jezus spreekt er van dat de wetsverachting en de ongerechtigheid zal toenemen en dat het zal zijn als in de dagen van Noach en van Sodom, waardoor de liefde zal verkillen of verkoelen. Koudheid, in de harten en in de onderlinge verhoudingen van de mensen! (Zie de eindtijd redenen).

Dit brengt een neerwaartse spiraal in beweging van verval van zedelijk normbesef, geweld, angst, leugen corruptie, criminaliteit, enz. De Heer spreekt van radeloze angst en dat mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen Lucas 21 vers 25 (Luc. 21:25). Waar de wetsverachting toeneemt, de liefde verkilt, geweld en angst gaan regeren, daar kan het niet  anders zijn of er worden innerlijke wonden geslagen die maar al te vaak zo intens diep zijn dat ze naar de mens gerekend ongeneeslijk zijn. De verwonde mens trekt ontredderd en vaak ontheemd rond. We zien het bijna dagelijks aan ons voorbij trek­ken; mensen in wanhoop, pijn en tranen, eindeloos veel tranen! En al die gezichten vertellen een verhaal van innerlijke pijn en kapotheid! Ook in het rijke westen, waar alles mag en kan, is het innerlijk juist daardoor zwaar verwond geraakt, zowel van kinderen als van volwas­senen. Ik las laatst dat iemand schreef: ‘De schade aan mens, gezin en maatschappij is onmetelijk’! De mensen zoeken in hun radeloos­heid oplossingen in het bovenna­tuurlijke en zoeken het in de occulte sfeer, die rijkelijk aangeboden wordt op paranormale beurzen en een grote hoeveelheid aan internet-sites. Gevolg is dat de machten van Satan als rook uit de put van de afgrond opstijgen en het zicht op alles wat nog van God is steeds verder verdui­steren Openbaring 9 vers 2 (Openb. 09:02). Zo ontstaat er een geestelijke (lucht)vervuiling wat de geestelijke (volks)gezondheid van de hele wereld aantast. Bij alle zielenood komt, door het occulte bezig zijn, dan ook nog een verbrijzelde geest, leert Gods Woord ons.

De schepping zucht en wacht

Deze gekwelde schepping zucht en schreeuwt om verlossing en gene­zing. Zonder dat ze dat beseffen wachten ze op de openbaring van de zonen Gods, de enigen die waarach­tig zullen kunnen helpen. Alle goede hulp en bedoelingen van psy­chiaters, psychologen en hulpverle­ners, ten spijt.

Eerst echter moeten die zonen, de verlossers en genezers, zelf nog ver­der verlost worden en genezen wor­den. Dat werk vindt nu wereldwijd plaats in de gemeenten van Jezus Christus door het Woord van God en

de Heilige Geest. Dit proces wordt prachtig uitgedrukt door de profeet Amos die zegt: “verlossers zullen de berg Sion bestijgen” (vs. 21a). De berg Sion, beeldspraak voor de heerlijkheid en heiligheid van God en de kracht van de heilige Geest.

Zij zijn onberispelijk

Al klimmende en stijgende zullen die verlossers steeds verder verlost en genezen worden en bekleed wor­den met heerlijkheid en macht. Zij zullen veranderen naar het beeld van Jezus Christus door de Here Die Geest is.

En aangekomen op de berg Sion zul­len ze daar staan met het Lam, Jezus Christus, en ze zullen de Naam van het Lam en van de Vader op hun voorhoofden geschreven hebben staan. Dat wil zeggen dat hun den­ken genezen en veranderd is, zo dat ze denken als het Lam en de Vader en van daaruit ook zo zullen hande­len. Dit kunnen we lezen in Openbaring 14 vers 1 (Openb. 14:01). En dan staat er van deze zonen in Openbaring 14 vers 4b en 5 (Openb. 14:04b-05): “Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. En in hun mond is geen leu­gen gevonden; zij zijn onberispelijk”.

Dit is de gemeente die alle tegen­stand en verdrukking verdragen heeft, die volhard heeft en de wed­loop tot het einde gelopen heeft. En dan besluit Obadja zijn profetie met de woorden dat de verlossers de berg Sion bestegen zijn met het doel: “om over het gebergte van Ezau gericht te oefenen en het koningschap zal aan de Here zijn” Obadja vers 21 (Ob. 01:21). Hiertoe is de gemeente van Jezus Christus geroepen; om recht te doen, om te bevrijden, om op te richten, te helen en te genezen, door het Woord van God en de Kracht van de Heilige Geest, evenals de Heer Jezus dat deed op aarde! Om als een koninklijk priesterschap in de schepping te staan en mensen binnen te brengen in het hemelse Jeruzalem Openbaring 21 vers 24  (Openb. 21:24). Een machtige nieu­we tijd, een tijd van de wederoprich­ting aller dingen, is dan aangebro­ken.

Waar komt het op aan

De gemeente van Jezus Christus dient zich van deze heilige roeping en verkiezing bewust te zijn, wil het werk van God niet stagneren, maar voortgang vinden. Bij de gemeente van Jezus Christus behoren is niet op de eerste plaats voor je eigen wel­bevinden, om het hier in het aardse bestaan voorspoedig te hebben, in alle aardse goederen gezegend te worden en later een goed plaatsje in de hemel te hebben. Gekocht zijn uit de mensen als eerstelingen voor God en de Heer Jezus wil zeggen, zoals de apostel dat in één zin uit­drukt: “En voor allen is Hij gestor­ven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestor­ven is en opgewekt” 2 Korinthe 5 vers 15b  (2 Kor. 05:15b). Dat gaat heel diep, maar om die mensen die levend gemaakt zijn door het evangelie Gods, die dat beseffen en er naar leven, gaat het!

Lijden en heerlijkheid

Het bestijgen van de berg Sion is een proces van afleggen en aandoen, van overgave en zelfverloochening zoals de Heer Zichzelf ook geheel en al verloochend heeft, zie Filippenzen 2 vers 5 tot en met 8 (Filip. 02:05-08). “Wie alleen voor dit leven z’n hoop op Christus gebouwd heeft, is de meest beklagenswaardige van alle mensen”, zegt Paulus 1 Korinthe 15 vers 19 (1 Kor. 15:19).

Van de Heer Jezus staat dat Hij over het lijden van het kruis heen heeft moeten zien om de vreugde en de heerlijkheid daarna Hebreeën 12 vers 2 (Heb. 12:02). Voor de gemeente geldt in wezen precies hetzelfde. De Bijbel spreekt dan van ‘De hoop der heerlijkheid’. Er wordt op heel wat plaatsen gesproken over het lijden het hier en nu en de heerlijkheid daarna. Zo zegt Paulus in Romeinen 8 vers 18 (Rom. 08:18): “Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijk­heid, die over ons geopenbaard zal worden”.

Maar al is de tegenstand van de dui­vel en z’n rijk nog zo groot, al is er nog zoveel lijden en verdrukking, het is heus niet alleen maar kommer en kwel. Integendeel, het is ook een weg die vreugde en blijdschap geeft, die je samen met broeders en zus­ters beleeft. Het is ook een gaan van heerlijkheid tot heerlijkheid en het veranderen naar het beeld van onze Heer! Jesaja profeteert over de gelo­vigen die de berg Sion bestijgen: “De vrijgekochten des Heren zullen wederkeren en met gejubel in Sion komen; eeuwige vreugde zal op hun hoofd zijn, blijdschap en vreugde zullen zij verkrijgen, maar kommer en zuchten zullen wegvlieden”. Wat een machtige belofte is dat voor de volharders in de gemeente van Jezus Christus!

Uit het vuur gerukt

Voor heel veel mensen die uit ker­ken of uit de wereld in de gemeen­ten komen is het nog wel kommer en zuchten. Ik zou hier een hele lijst kunnen noemen met wat mensen1 allemaal meegemaakt kunnen heb­ben. Er is echter één lijden wat bijna alle mensen meedragen en dat is ‘verwerping en afwijzing’, wat op velerlei wijze tot de mensen komt. Dat kan hele diepe wonden geslagen hebben; het kan iemand als met zware ketenen gevangen houden. Maar al te vaak heeft het de hele persoonlijkheid en identiteit aangetast of verwoest. Ik geloof dat de gehele mensheid innerlijk ziek is en tenminste in vier lagen (om het zo maar te noemen) genezen moet worden. Dat zijn: De verbrijzelde geest, het zieke verstand, het zieke hart en de zieke ziel. tjjtuurliik is de mens niet klinisch in partjes te verdelen, alles in de mens en van de mens heeft met elkaar te maken, maar het is wel te onderscheiden.

Nu zou je kunnen denken dat God mensen zoekt uit de schepping die in ieder geval zo weinig mogelijk beschadigd zijn en al veel gestu­deerd hebben op geestelijk gebied. Maar, en dat is de grootheid en de wijsheid van God, Hij bouwt Zijn gemeente met stenen uit de puinho­pen, verbrand als ze zijn, en wekt ze weer tot leven, zie Nehemia 4 vers 2 (Neh. 04:02). God zegt: “Ik wil wonen bij de verbrijzelde en nederige van geest, om de geest der nederigen en het hart der verbrijzelden te doen opleven” Jesaja 57 vers 15b (Jes. 57:15b).

De verbrijzelde geest doen leven

Daar begint alle innerlijke genezing: Het levend maken van de geest; tot leven gewekt worden door het evan­gelie van Jezus Christus. Vanaf de zondeval is de mens geestelijk dood, gescheiden van God, de bron van het leven, terwijl God de mens zó geschapen heeft dat van de geest de heerschappij uit moet gaan. De gemeenschap van God met de mens is immers in de geest, die Hij met jaloersheid begeert. Die breuk is door God zelf in Zijn zoon Jezus Christus opgeheven. Hij heeft verlossing gebracht uit de macht van de duivel en z’n rijk, de zonden zijn vergeven door Zijn bloed en God heeft alle dingen weer met Zichzelf verzoend, in Zijn Zoon Jezus Christus. Het geweldige profe­tische woord van Zacharias is ver­vuld zie Lucas 2 vers 68 tot en met 79 (Luc. 02:68-79). In profe­tie zegt hij o.a. ook: “Om hen te beschijnen, die gezeten zijn in duis­ternis en schaduw des doods, om onze voeten te richten op de weg des vredes” (vs. 79).

En in vers 77 lezen we: “Om aan Zijn volk te geven kennis van heil in de vergeving hunner zonden”. Dit is een kernwoord waar het de innerlijke genezing betreft!

Door liefde en genade

Daarom klinkt de liefdevolle oproep van de Vader in de schepping: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zon­den, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Voor wie hier gehoor aan geeft en gehoorzaamt, begint een heel nieuw leven als nieuwe schepping in Christus. De geestelijke werkelijk­heid is dan zoals Paulus zegt: “Zo is dan wie in Christus is een nieuwe schepping; het oude is voorbijge­gaan, zie, het nieuwe is gekomen” 2 Korinthe 5 vers 17 (2 Kor. 05:17).

Dit is een liefde en genade van God, zó groot, dat zullen wij in dit leven nooit helemaal kunnen begrijpen. ‘God schenkt ons een nieuwe natuur’, namelijk Zijn natuur! Als wedergeborene komen we in een hele nieuwe leef­wereld; wij zijn nu hemelburgers en leden van Gods huisgezin en van Zijn Koninkrijk. Is deze mens nu als bij toverslag helemaal genezen? Nee, dat niet, maar hij/zij is in een hele nieuwe situatie terecht gekomen en mag leren daaruit te gaan leven en dan zal het al gaande werkelijkheid worden. Wie Gods Woord gehoor­zaamt in bekering en waterdoop, ontvangt naar de belofte de Heilige Geest, en de apostel zegt: “Die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat God Zich verworven heeft tot lof Zijner heerlijkheid Efeze 1 vers 13 en 14 (Ef. 01:13-14). Verlost door Jezus Christus, ja, maar een verdergaande verlossing van duisternis en ongerechtigheid, en genezing door de Heilige Geest. Ook hierin zal het woord van Zacharia 4 vers 6 (Zach. 04:06) van kracht blijken te zijn: “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

Hart, ziel, lichaam en geest door Yvonne Sulman

Het hart in ons natuurlijke lichaam maakt het leven op aarde mogelijk. Het hart pompt bloed door het lichaam zodat alle cellen zuurstof ontvangen en afvalstoffen in de nieren gezuiverd kunnen worden. Het hart is het centrum van het lichaam, de kern van ons licha­melijk bestaan.

In ons geestelijk lichaam heb­ben we ook een kern, een mid­delpunt, een nèfesj. Deze nèfesj wordt in de bijbel vertaald met hart of ziel. De ziel of het gees­telijke hart wordt omringd door de geest. De ziel en de geest zijn echter geen twee losse puz­zelstukjes die toevallig in elkaar passen. Ze functioneren als één geheel, als een eenheid; zij zijn onlosmakelijk met elkaar ver­bonden.

Zoals het natuurlijke hart en het natuurlijke lichaam één zijn (een hart kan niet zonder lichaam en een lichaam niet zonder hart), zo is ook het geestelijke lichaam een eenheid tussen ziel en geest. Ons natuurlijke lichaam en ons geestelijk lichaam vor­men op hun beurt ook een een­heid: de totale mens die kan leven, functioneren en zich ont­wikkelen op de aarde én in de geestelijke wereld.

 

Wie zoekt zal vinden door Duurt Sikkens

Het woord ‘afgedwaalden’ wordt wel eens wat al te gemakkelijk in de mond genomen. Deze bestempeling wordt dan gebruikt om mensen aan te duiden die een kerkelijke groepe­ring, een gemeente of een ideologi­sche partij hebben verlaten. Ze horen er niet meer bij, worden uit­en afgeschreven. En zelfs de kwalifi­catie ‘verraders’ wordt gehanteerd. Er zijn notabene sekten die zulke uitgetredenen voor ‘verloren’ of dood verklaren. Vergeten wordt daarbij dat een sekte zelf doorgaans een van een algemeen bekende kerkgemeen­schap afgesplitste groep is. Deze is immers zelf uitgetreden…. En als ik mezelf naga; ik ben in de zestiger jaren zowel uit de Gereformeerde als uit de Hervormde denkwereld gestapt om op zoek te gaan naar wat werkelijk leven is. Ik hoorde erbij krachtens natuurlijke geboorte. Al die mensen kun je toch niet kwa­lijk nemen dat ze zelf gaan zoeken, ’t Is zelfs toe te juichen, want ze denken liever zelf over de dingen na dan dat ze bewusteloos meehobbe- len in een kar die door anderen wordt getrokken.

Zélf nadenken

De eerste christenen verlieten aller­lei religieuze systemen en denkwij­zen en werden dan ook beschuldigd van sektarisme. Paulus werd een ‘voorstander van een sekte’ genoemd, hij was ‘een pest’ met ‘denkbeelden die overal tegenspraak vinden’ (Allemaal te lezen in Handelingen 24 en 28). Met name hij bestreed in woord en geschrift het oude denken waarin hij zelf zo gevangen had gezeten en wat hem tot allerlei vormen van fanatisme geweld had gedreven ten opzichte van zogenoemde ‘dwalenden’. Je kunt al zo ingegraven zijn in het voorgeschreven denkpatroon dat alles wat daarvan afwijkt als ‘ketters’ wordt beschouwd. Terwijl het zélf nadenken juist zo’n kostbare eigen­schap is. Ineens schiet mij te binnen dat, toen ik mijn militaire dienst­plicht met grote tegenzin vervulde, ik een keer tegen een meerdere een zin begon met: “Ik dacht…” Onmiddellijk werd ik onderbroken met de luidkeels geuite opmerking: “Jij moet niet denken, er wórdt voor je gedacht!” Daar heb je dan het geü­niformeerde denken ten voeten uit: Je bent een slaaf, je hoeft niet te  denken aan wat je heer doet… Maak je je los van het goed(!) bedoel­de denken dan krijg je een conflict en haastig worden de verbale stenen aangedragen om de zondaar te beko­gelen. De in de Schriften doorknede Paulus kreeg, toen hij van zijn nieu­we leven in Christus getuigde, dan ook te horen: “Weg van de aarde met zo iemand, want hij hoort niet te blijven leven” Je zou kunnen zeggen: “De letter (’t systeem) doodt en de Geest (van vrijheid) maakt levend”. En Paulus was niet de enige die het leven uit de Geest hoger achtte dan zijn aardse bestaan.

In deze tijd waarin allerlei religieuze bouwsystemen en ideologieën ondermijnd en kapotgeschoten wor­den, tot verbijstering van degenen die daarin hun schuilplaats hadden, is het (nood)zaak om zélf te gaan nadenken over de zin van het leven, de zin van jouw leven. En dan maakt het niet uit hoe het systeem heet op kerkelijk of politiek terrein.

Wat zou je van het volgende vinden: je zit in je ontredderde of vastgelo­pen toestand, je weet niet meer waar je het zoeken moet en ineens, schijnbaar vanuit het niets, komt er een mens naar je toe, naar jou. Hij kijkt je aan en zegt simpelweg: “Ik ben leven in mijzelf” of “Ik leef” of “Ik ben het leven”. Is het een ketter? Een dwaas? Een dwaalgeest? Iemand die een pact met de duivel heeft gesloten?

Het werkelijke leven

Jezus is voor al deze dingen uitge­maakt terwijl hij uitgerekend tegen de godsdienstige elite zei: “Jullie dwalen, want jullie kennen de Schrift niet noch de (levens)kracht van God”. Bovendien merkte hij op dat hij dat hij zelf was gekomen “om het dwalende te zoeken”. Geen won­der dat zo iemand geen bouwsteen was voor hun bouwsel. Hij werd afgekeurd, want op zo iemand kun je toch niet bouwen… weg met hem! En daarmee werd Degene die hem gezonden had, de architect zelf, ook verworpen. Ik wou maar zeggen: het is heel bevrijdend om het werkelijke leven te gaan zoeken. Het kan best zijn dat je eerst in de verkeerde richting zoekt (het is mij ook gebeurd), maar je zóékt tenminste. En dan blijkt dat dat leven samen-leven is. Iemand een hand geven en je uit de systeem­dwang te laten leiden naar een ver­binding, een verbond met het leven van Jezus Christus, zélf van zijn Geest te ontvangen en te leren leven zoals hij, zoals z’n volgelingen. Gemakkelijk gaat dat niet, het is soms een hele tocht door een woe­stijn, maar de werkelijke vrijheid lokt zo, ligt binnen je bereik: het onvergankelijke leven ontvangen en delen met God. Je bent verbonden met degene die echt vrij is, je wordt onafhankelijk in verbondenheid. En hij is, in de gedaante van een medemens, op zoek gegaan naar jou, want God herinnerde Zich jou… en kon iemand vinden tegen wie Hij zei: “Zoek ‘m eens op”. Immers, lief­de voor iemand is ook iemand terug­vinden. En Hem je hand geven is leven, eeuwig.

Zo denkt God erover en zoekt je op, waar je je ook bevindt, of het nou binnen of buiten het systeem is. Hij vraagt naar je en brengt je naar de waterbronnen des levens. En als je daar op adem bent gekomen wordt je weer mens, een mens zoals die van oorsprong is bedoeld, bedacht. Je wordt zelf een levensbron die ont­springt aan het eeuwige leven. En help je dan mee zoeken?

 

Voedsel door Truus van Kaam

Een jong dat gevoed wordt groeit op, wordt daardoor sterker. Hij oefent zijn vleugels en na verloop van tijd verlaat het het nest en vliegt uit.

Geestelijke groei is een gevolg van het eten en verwerken van het woord van God.

Dat is nodig om in de boze dag weerbaar te zijn tegen onze vijanden.

In Lucas 21 vers 15 Statenvertaling (Luc. 21:15): “Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken, noch wederstaan allen die zich tegen u zetten”. Dit is een belofte voor ons.

Kennis van het woord is wel nodig, vandaaruit kan Jezus ons inzicht geven op het moment dat het nodig is, dus spijze te rechter tijd. Daarom kunnen we ook vertrouwen op zijn leiding, begeleiding, beleid voor ons leven.

Laten we ons voeden met de spijs die blijft tot in het eeuwige leven welke de zoon des mensen ons geven zal Johannes 6 vers 27 (Joh. 06:27).

 

Vol van de Geest van de Heer door Cees Maliepaard

“De Geest des Heren Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft” Jesaja 61 vers 1 (Jes. 61:01).

In de tijd van het Oude Testament was de Here God vanzelfsprekend ook al met zijn Geest aanwezig onder de mensen die Hem toebe­hoorden. Jesaja getuigt hiervan in deze tekst. Gods Geest viel dan op de mens die God voor een speciale bediening op het oog had. Er was echter geen sprake van een constan­te aanwezigheid van de Geest van de Heer, maar één die bedoeld was voor dat ogenblik of voor een bepaal­de periode, totdat het door God beoogde doel bereikt was. Wanneer dat een feit was, week de Geest van boven weer van de gezalf­de van de Heer. Het was steeds een tijdelijke vervulling. Daar was op zich niets mis mee, want met dat oogmerk had God zijn Geest immers ook ingezet. Een blijvende inwoning van de Geest was voor die tijd niet te realiseren. Niemand over­woog dat destijds dan ook.

Geheel anders!

Er is een opmerkelijk verschil met de periode die inging met de doop van Jezus in de Jordaan. Bij die gele­genheid werd de uit God en een mens geboren Zoon, vervuld met de Geest van zijn Vader. Dit was niet voor een afgebakende periode bedoeld, de Geest van de Vader zou voor altijd rusten op de Zoon van zijn welbehagen. Daarmee was datgene dat men in de tijd van het Oude Verbond als nor­maal ervoer, tot een einde gekomen. Vanaf het moment dat Jezus, de uit

de Vader geborene, door de zalving met Gods Geest de Christus werd, is er een definitieve verandering tot stand gekomen. Een ieder die in relatie met de Gezalfde ook in Gods Geest gedoopt wordt, mag weten dat het voor hem of haar eveneens een- blijvende situatie zal zijn.

Dat heeft consequenties…

In de nieuwtestamentische gemeen­te is het ondenkbaar dat een profeet op een gegeven moment ervaart dat Gods Geest op hem valt. Hij zou dan nu (duidelijk onder beïnvloeding van die Geest) een boodschap van God naar de vergaderde gemeente kunnen brengen. En als hij uitge­sproken was, zou de Geest van de profetie onmiddellijk weer van hem wijken.

Zulke oudtestamentische toestanden zullen in de gemeente van Christus Jezus niet voor kunnen komen. Dat kan niet omdat de Geest van de Heer eenvoudigweg zo niet meer werkt. De Geest valt niet meer op mensen om een speciale opdracht mogelijk te maken. In de tijd van vóór de Christus was dit uit de nood geboren – de mogelijkheid mensen blijvend met de Geest te vervullen ontbrak nu eenmaal. Ook hierin is Jezus onder Gods mensen de eerste geworden.

ledereen kan profeteren

Het is een bijbels gegeven dat ieder die deel uitmaakt van de gemeente, in de samenkomst een boodschap van de Heer door zal kunnen geven. Die gedachte klopt ook helemaal, want de Geest is continue in ons allemaal aanwezig. Op elk willekeu­rig moment in ons leven zullen we dus instaat zijn woorden van God door te geven. Ieder ander lid van Christus’ lichaam kan zo’n hemels bericht dan ook toetsen aan de gedachten van de ook bij dat lid inwonende Geest. Toch is dit een ideaalbeeld dat lang niet altijd te realiseren is. Hoe komt dat dan? Wel, om profetisch bezig te zijn (binnen of buiten de vergaderde gemeente) is het wel nodig in alle zuiverheid op God de Vader en zijn eerste Zoon afgestemd te zijn. Daarvoor hoeft een mens niet op z’n geestelijke tenen te gaan lopen – juist niet! – maar hij zal wel onder alle omstandigheden op de Heer gericht dienen te zijn. Dat kan in alles zo wezen, omdat het geen zaak van altijd met het hoofd in de wolken te lopen, doch juist heel nuchter bezig te zijn in de hemel en op de aarde… met de liefde van de Heer in je hart.

Vanuit zo’n innerlijke houding, kan een mens onder alles de gedachten die de Heer ‘m duidelijk maakt, aan anderen doorgeven. Ook daar waar de gemeente samenkomt inzonderheid daar waar dat gebeurt. Een profeet onder het Nieuwe Verbond zal derhalve nimmer zeg­gen: de Geest van de Here Here is op mij. Want dan zou het de indruk wekken dat het een niet alledaagse zaak betreft. Hij of zij mag echter naar waarheid belijden: De Geest van de Heer, de Geest van de Christus, wóónt in mij! Dat is immers de normale stand van zaken in het leven van alle dag. Althans voor wie in de Christus is. Laten we bedacht zijn op wat de Heer ons toont. Een mens mag natuurlijk eigen gedachten hebben. Maar onder alle omstandigheden mogen we leren de liefdevolle inten­ties van onze hemelse Vader en zijn eerste Zoon vanuit een toegewijd hart zelf te smaken en aan anderen duidelijk te maken. In eendracht met Jezus zal dat zeker ons leven in harmonie met het plan van God brengen.

Profeten en profetessen

We mogen met volle vrijmoedigheid de woorden Gods verkondigen. Allemaal. Ieder die het hart voor de reinheid, de goedertierenheid, de barmhartigheid, de liefde en de trouw van onze God opent. Laten we ons hart niet op een armetierig kier­tje openzetten; gooi de deuren van je geestelijke rikketik maar wagenwijd open! Daarbij dienen we wel in de gaten te houden of we geleid worden door Gods gedachten of dat we beheerst worden door eigen stokpaardjes. Als we vol zijn van wat God en Jezus voor ogen staat, zullen we nooit wereldvreemd overkomen, maar wel gevrijwaard zijn van verkeerde beïn­vloedingen uit de natuurlijke wereld en al helemaal van bindingen uit de occulte hemel van Satan. Dan kun­nen we vrijuit spreken. Vanuit een rein hart. En dat zal ons dan geen moeite kosten – binnen de gemeen­te niet en net zomin er buiten.

 

Een rond bad met helder water door Truus van Kaam

Het bad heeft een hoge, gladde rand. Vlakbij stroomt een rivier. In die rivier is het water troebel, er zwemt nogal wat ongedierte in. Af en toe komt dat ongedierte zelfs bij dat bad en probeert het tegen de rand op te klimmen.

Maar doordat de buitenkant zo glad is lukt het niet, hoewel ze het vele malen proberen.

Het zuivere water duidt op een reine levenswandel. Het bad staat los van de rivier, is dus apart gezet.

Als wij onze begrenzing kennen, genieten wij bescherming vanuit het Koninkrijk van God.

Het is dus heel belangrijk om scheiding in ons leven aan te brengen op elk gebied.

Hoe staat het met onze persoonlijke zaken of zelfs met onze hartsgehei­men? Mag ook daar de reiniging verder doorwerken? Immers ook een klein beetje kan het water vertroebelen. Vaak zijn het de kleine vossen die de wijngaard bederven als hij in bloei staat.

Vangt ons die vossen, opdat de bloei kan overgaan in vrucht (Hoogl. 2:15).

 

De vervulling van Gods plan door Gert-Jan Doornink

 

Ieder van ons bevindt zich in een bepaalde fase van zijn bestaan. Of we nu jong zijn of oud, daar zijn we ingegroeid en allerlei omstandighe­den hebben mede bepaald hoe ons leven er nu uitziet. We proberen aan ons leven zodanig invulling te geven, dat we temidden van die omstandigheden waarin we ons bevinden, toch zo goed mogelijk functioneren, zodat ons leven zin heeft, wij ons prettig voelen en dienstbaar en nuttig zijn in gezin en maatschappij.

Wij zijn ons ook bewust dat als christenen een extra dimensie aan ons leven is toegevoegd die allesbe­palend is hoe wij leven en bij andere mensen overkomen. Gods Geest woont immers in ons en heeft zich verbonden met onze geest. Naarmate deze verbinding hechter en sterker wordt, zal er ook meer uitgaan van ons leven naar de ander toe die dan hopelijk ook het verlan­gen krijgt een echte christen te wor­den.

Werkelijke christenen laten zich niet beïnvloeden door de omstandighe­den, die soms erg moeilijk kunnen zijn, maar zijn zich bewust dat de gemeenschap die zij hebben met God en Jezus Christus, alleen maar verder uitgroeit, zodat zij uiteinde­lijk niet alleen zéggen, maar ook beléven dat zij alle dingen aankun­nen.

Iedere vorm van twijfel, die altijd weer probeert de kop op te steken, krijgt zodoende geen enkele kans te infiltreren om ons af te remmen in de beleving van ons geloof.

In het volle licht

In de tijd waarin wij leven gaat meer en meer elke vorm van onechtheid verdwijnen. Zij kan immers geen standhouden daar waar het echte, het pure, het zuivere aanwezig is. Alles wat surrogaat is komt aan het licht omdat het door het échte licht ontmaskerd wordt. Daar waar het echte licht is doorge­broken, dat is in die kinderen Gods die bereid zijn daarvoor de volle prijs te betalen, ontstaat meer en meer een wijze van leven die in overeenstemming is met de wil en de bedoeling van God. Zij hebben, evenals het grote voorbeeld Christus, een plaats ontvangen in de geestelij­ke wereld, door Paulus omschreven met ‘hemelse gewesten’. Deze plaats is allesbepalend hoe ons leven op aarde er uitziet, hoe wij functioneren en vruchtbaar zijn voor Gods Koninkrijk. In deze geestelijke wereld bevinden zich weliswaar ook de verkeerde geesten maar deze maken geen schijn van kans meer hun afbrekende en vernietigende werk te doen via christenen die weten dat ‘hun leven met Christus verbonden is met God’. Het zijn de zonen Gods waarop heel de schep­ping wacht maar die zich uiteinde­lijk tenvolle gaan openbaren. Als deze ‘openbaring’ plaatsvindt ontstaat er ruimte voor het doorbre­ken van Gods volle heerlijkheid. Een situatie die met geen pen te beschrijven is maar die elke vorm van ver­wachting hoe het in de toekomst zal zijn, volkomen teniet doet. Zij zal namelijk veel te klein en te onvolko­men blijken van wat onze goede God in petto heeft voor allen die Hem werkelijk liefhebben. Het zal zijn zoals Paulus het destijds al onder woorden bracht met de opmerking dat wat geen oor heeft gehoord, geen oog heeft gezien en nooit in de gedachten van iemand is opgekomen, God allang heeft klaar­liggen voor hen. Het ligt gereed om in vervulling te gaan, want één ding is zeker: ‘God is getrouw, Zijn plan­nen falen niet!’.

 

Gods kracht en heerlijkheid door Rinie van der Houwen

“Als ik mijn herinneringen eens op papier kon zetten”, hoor je wel eens zeggen, “ik zou er een boek over kunnen schrijven”. Zo zijn er ook autobiografïën ont­staan, getuigens van moed, aangrij­pend en boeiend. Maar er zijn hel­dendaden die onbekend bllijven. Het woord van God is wel het groot­ste getuigenisboek dat er bestaat met boeiende, waargebeurde geschiede­nissen, korte en lange. Over Simson bijvoorbeeld: toen eens een brullende leeuw op hem af kwam en hij de leeuw vaneen scheurde deed hij dat in Gods kracht. Niemand was zo sterk als hij, lezen we in Richteren 14.

Ook David was een held. Jarenlang werd hij achtervolgd door koning Saul die hem wilde doden. En steeds weer greep hij moed als hij opge­jaagd werd. Eens was hij in dood­snood, Zijn eigen manschappen, 400 man, overwogen hem te steni­gen, want heel hun familie was ont­voerd en ze waren allen bitter gestemd. Maar David sterkte zich in de Here zijn God 1 Samuël 30 vers 6 (1 Sam. 30:06) en de Here wees hem de weg om ze te bevrijden.

Het woord van God is kostbaar en levend en krachtig. Het gaat van Hem uit naar ons toe. En als wij daar op ingaan, gaat het leven voor ons. Gaat HIJ leven voor ons, zoals wij voor Hem.

We herinneren ons de woorden uit Johannes 1 vers 1 (Joh. 01:01): “In den beginne was het woord en het woord was bij God en het woord was God. Dit was in den beginne bij God. Het woord is vleesgeworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd als van de eniggeboren Zoon des Vaders, vol van genade en waarheid”.

De heerlijkheid van Jezus op aarde wordt ook benoemd door de discipe­len. Zijn innerlijk straalde het uit, genade en waarheid, kracht tot gene­zing en macht over de duivel. In zijn uiterlijke gestalte was er geen luister, een mens zoals wij, schrijft Jesaja 53. Maar luister wat Hij bidt en spreekt met Zijn Vader, even voor Zijn gevangenneming: “Ik heb u verheer­lijkt op aarde en het opgedragen werk volbracht dat U mij te doen gaf. En nu verheerlijkt Gij mij, Vader, met Uw heerlijkheid die ik bij U had eer de wereld was! … En de heerlijkheid die Gij mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven, opdat zij met ons één zijn. Ik wil dat waar ik ben, ook zij bij mij zijn om mijn heerlijkheid te aanschouwen” (uit Johannes 17).

Dit alles werd werkelijkheid op de Pinksterdag en allen vervuld werden met de heilige Geest. En de heerlijk­heid waarover Jezus gesproken had, kreeg gestalte in hen en bleef in hen, de vrijmoedigheid waarmee ze God groot maakten. Hij had immers Jezus opgewekt uit de doden en de heilige Geest uitgestort. En dat gold niet alleen hen, maar geldt voor allen die in Hem geloven tot aan de voleinding. De zwakke wordt een held in Zijn Koninkrijk, allen die Hem toebehoren betrekt Hij in Zijn heilsplan van geslacht op geslacht. Immers “Zijn goddelijke kracht heeft ons met alles wat tot leven en godsvrucht strekt, begiftigd door de kennis van Hem, die ons geroepen heeft door Zijn heerlijk­heid en macht, door deze zijn wij met kostbare en zeer grote beloften begiftigd, opdat wij daardoor deel zouden hebben aan de goddelijke natuur…!” 2 Petrus 1 vers 3 en 4 (2 Petr. 01:03-04).

 

De routekaart naar werkelijke vrede door Wim te Dorsthorst

‘De routekaart’… wie heeft er niet van gehoord de laatste tijd, via jour­naals en media? De routekaart, een weg naar vrede in het Midden- Oosten tussen Israël en de Palestijnen. Een routekaart naar de vrede, ontwikkeld door Amerika als initiatiefnemer en de westerse wereld.

Dat deed mij denken aan de route­kaart die de Schepper van hemel en aarde aan de mensen gegeven heeft. God heeft de mens met veel liefde en zorg geschapen en het spreekt dan ook vanzelf dat Hij ons de ‘handleiding’ meegeeft, waarin Hij voor ons bestwil openbaart wat wij zijn, waarom wij bestaan, waarheen wij op weg zijn en wat ‘de route’ is om het doel te bereiken. Dat ‘instructieboek’, met veel zorg door God zelf samengesteld, is ‘de Bijbel’, die wij altijd tot onze beschikking hebben. Een boek wat, wonderlijk genoeg, al gaande in de mensengeschiedenis door God tot stand is gebracht.

Aan het volk Israël gaf God geboden en inzettingen die voor hen de weg ten leven waren. Mozes zegt daarvan tot het volk: “Welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg”? God gaf hiermee een duidelijke ‘route­kaart’ aan Zijn volk Israël. Als ze deze weg van God gingen dan leef­den ze in voorspoed en in veiligheid in het beloofde land. Gelukkig heeft God ieder mens ‘een geweten’ gegeven waarin een bewustheid is van goed en kwaad, zodat mensen die nooit van God gehoord hebben niet in totale onwe­tendheid hoeven te leven. Zo zijn er heidenen, zegt Paulus, die van nat re doen wat de wet gebiedt Romeinen 2 vers 14 (Rom. 02:14).

Een bijzondere weg

De gemeente van Jezus Christus is op een bijzondere weg met God gekomen. Ze hebben vrede met God door de Heer Jezus en zijn met Hem verzoend; er staat dus niets meer tussen hen en God. Ze gaan ‘de hoge weg’ of ‘de heilige weg’ en hebben door de heilige Geest een inwonende Gids om vanuit het Woord de route voor de gemeente te kunnen verstaan en met succes te kunnen gaan.

De apostel Paulus bidt een prachti gebed voor de gemeente van Colosse, een gebed wat ook nu voor ons mag gelden. Hij bidt: “Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waar­dig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God” Kolossenzen 1 vers 9 en 10 (Kol. 01:09-10). Hij bidt hier dat de gemeenteleden vervuld mogen worden met de zui­vere kennis van de wil van God, zodat ze hun dagelijks leven, leven in wijsheid en met geestelijk inzicht, zodat het een leven is dat de Heer waardig is. Als het goed is dan is dat het verlangen van ons allemaal! Vervuld zijn met de zuivere kennis van Gods wil, daarbij Zijn leiding duidelijk verstaan, zodat we de Here waardig onze levensweg gaan. Als mens zijn we dagelijks bezig beslissingen te nemen. Gewone alle­daagse dingen misschien, maar als christen zullen alle beslissingen, grote en kleine de Heer waardig moeten zijn.

Wat Micha schrijft

Een woord van God wat ook bijzon­der voor de gemeente geldt is wat Micha schrijft in Micha 6 vers 8 (Micha 06:08): “Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en oot­moedig te wandelen met uw God”. Deze bekendmaking staat duidelijk opgetekend in Zijn Woord. En dan staat er: “Niet anders dan recht te doen”. Dat is dus te allen tijde en onder alle omstandigheden recht doen. En dan zegt Hij ook nog: “Getrouwheid liefhebben”. Op alle terreinen van je dagelijks leven en zeker ook ten aanzien van de gemeente getrouwheid liefhebben. Nou, daar moet je maar eens over nadenken hoe diep dat gaat! “Hij heeft u bekend gemaakt, o mens”! Je hoeft er niet om te bid­den of te vasten om er achter te komen wat Gods wil is en wat goed is, nee, het is een kwestie van in gehoorzaamheid doen wat Hij u bekend gemaakt heeft! Ik geloof niet dat er één onderdeel of één terrein is in het leven van de mens, waar God niet duidelijk over gesproken heeft in Zijn Woord om leiding in te geven. De vraag is wil men hier naar luisteren om God waardig en in ootmoed, te wande­len?

Met het oog daarop zegt God: “Ik leer en onderwijs u aangaande de weg die gij gaan moet; Ik raad u; mijn oog is op u. Weest niet als een paard, als een muildier zonder ver­stand, welks trots men bedwingt met toom en bit, opdat het u niet te na kome” Psalm 32 vers 8 en 9 (Ps. 032:008-009). Een woord wat geheel en al voor zichzelf spreekt, denk ik! Wie wil er nu zo trots en eigenwijs zijn als een paard of een ezel?

De Heer Jezus is voor ons het prach­tige voorbeeld van overgave en gewilligheid. Hij zegt: “Het is Mijn eten en drinken de wil te doen van Mijn Vader en Zijn werk te volbren­gen” Johannes 4 vers 34 (Joh. 04:34).

Hij wil ons helpen om ook in die gezindheid ‘de route’ te volgen die de Vader ons wijst. Wij behoren Hem toe en Hij wil ons in alles lei­den. Zo’n gedachte geeft rust en ont­spanning, want als wij van Hem zijn, draagt Hij ook (mede) verant­woordelijkheid voor ons. Rust en ontspanning is wat we juist zo hard nodig hebben willen we in de stilte met onze God komen. In die stilte van binnen, kunnen we Zijn woord en Zijn ‘routekaart’ voor ons over­denken en Zijn leiding voor ons leven leren verstaan.

 

De Taal van de Dag door Ada Karst

Woorden, we kunnen niet zonder. Om te denken, te spreken en te béspreken. Om de werkelijkheid van het leven van alledag te benoemen en daardoor te ordenen. En dat allemaal dank zij onze moe­dertaal.

Moedertaal? Wie brengt de grote, gééstelijke Werkelijkheid onder woorden? Wie ordent “alles wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeklommen, al wat God heeft bereid voor degenen die Hem lief­hebben”? Zodat we daarover kunnen nadenken en spreken, het kunnen béspreken en benoemen? Wie heeft ‘gezien’ en ‘gehoord’? Tegen Nicodemus zei Jezus: “Wij spreken van wat wij wéten en wij getuigen van wat wij ‘gezien’ heb­ben”. “Wij”, dat is dus niet een spre­ken uit zichzelf. Jezus heeft de grote, geestelijke Werkelijkheid te verstaan gekregen en door de Geest volledig geopenbaard. Er is niets meer bedekt, want alles kan verstaan wor­den. Dit is Zijn Dag die door geloof, naar Zijn belofte, in ons is opge­gaan.

De taal van de Geest

Met welke woorden zullen wij daar­over spreken? “Hierover spreken wij dan ook”, lezen we in 1 Korinthe 2, “met woorden die niet door mén­selijke wijsheid maar door de Géést geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke vergelijken”, Wat een taal! Dit is onze Moedertaal: taal van ‘de Dag’ over wat ons in Woord en Geest is en wordt geschonken. De taal die des Geestes is.

“Wat wij spreken, als een gehei­menis, is de verborgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigher heeft voorbeschikt tot onze heerlijk­heid. ‘Geheimenis’, ‘verbórgen’, maar we hadden toch geconstateerd dat er niet meer in geheimtaal over de grote Werkelijkheid van Woord en Geest gesproken hoeft te worden? Spreekt Paulus hier tóch weer geheimtaal? Let op het woordje ‘als’. Er staat als een geheimenis, want het is, zoals hij in datzelfde hoofd­stuk zegt, slechts door de Geest te verstaan en te beoordelen. De profeten van het Oude Verbond hebben deze heerlijkheid van het Nieuwe Verbond volop aangekon­digd. Ze hebben, zoals we dat in 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12) lezen, we “gezocht en gevorst en nagespeurd op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde”. En ze hebben geweten dat ze met hun spreken óns hebben gediend. Hun spreken was en is de aankondigende taal van de Volle Dag. En zij hebben zich erop verheugd. “Abraham heeft zich erop verheugd Mijn Dag te zien,” zegt Jezus in een gesprek met Zijn tijdge­noten (Joh. 8), “en hij heeft die gezien en zich verblijd”! Hoeveel te meer verblijdt zich de Gemeente van het Nieuwe Verbond. Zij mag al het spreken van de profeten van het Oude Verbond vernieuwd verstaan. Het geeft verrijking en verdieping van de kennis Gods. Goed voor het verstand!

Vernieuwing van het oude

“Wachter, wat is er van de nacht? De wachter zegt: Morgen komt…” Deze oudtestamentische woorden uit Jesaja 21 vers 11 en 12 (Jes. 21:11-12) klinken als een geheimenis. Het is hier immers nog de tijd van het Oude Verbond. Jesaja kon dan ook slechts met voorbereidende woorden over de Volle Dag spreken. Maar de werkelijkheid zit er al in. Daarom maken we de sprong vanuit voorbereidende spreken van het oude Verbond naar de Werkelijkheid van Christus. En van daaruit weer terug om het oude te vernieuwen.

Jesaja profeteert: “Morgen komt”! De nieuwtestamentische Geméénte spreekt en getuigt: “De Morgen, de Dag van Christus is opgegaan!” Morgen – Dag – Licht, allemaal bewoordingen waarmee we het Nieuwe Verbond, het spreken en verstaan in Woord en Geest, mogen aanduiden. Het heeft al onze geloofsgoederen in de veiligheid en de vrijheid van het geestelijk ver­staan gebracht. In het geestelijk verstaan zijn ‘duisternis’ en ‘nacht’ als vanzelf vergaan. Er is geen nacht meer in onze Moederstad, het hemelse Jeruzalem Galaten 4 vers 21 tot en met 31 (Gal. 04:21-31). Zij wordt daarin niet gevonden omdat elke bedekking van de Werkelijkheid, in Christus is verd­wenen. Alle ontwikkelingen zijn al openbaar gemaakt. Alles is al gezegd geworden. Niemand kan met iets nieuws komen aanzetten om het vervolgens op eigen naam te zetten. Het is gedaan met alle losse bijbel­taal en alle algemeenheden. Het komt nü aan op wéten, op inzicht en kennis vanuit de, van de letterlijke betekenis ontdane Bijbel. Al het voorbereidende spreken van het Oude Verbond is door Jezus tot ver­vulling gebracht; eerst in Zijn eigen leven, daarna in het Gemeenteleven. Ook de vreugdevolle uitroep vanuit Jesaja 14 is vervuld: “Hoe zijt gij uit de hemel van onze geloofsontwikke­ling gevallen, gij morgenster, zoon des dageraads. Sinds gij neerligt, klimt niemand naar ons op om ons te vellen.”

En zo kunnen we doorgaan met vreugdevolle uitroepen vanwege het ongestoord kunnen lezen, ervaren en begrijpen. Ook Psalm 65 vers 9b (Ps. 065:009b) is verhoord:

“Waar de morgen gloort en de avond daalt, brengt Gij gejuich”. Nieuwtestamentisch lezen we: “Daar de Morgen is opgegaan in de Christus Gods, is de avond van onwetendheid vanwege de bedek­king door lettergebruik, verdwenen. Gij hebt gejuich gebracht vanwege de verhoring van alle voorbereiden­de (geheim-)taal van het Oude Verbond.

Toch nog ‘nacht’?

“…maar ook nacht”. Morgen komt, dat hebben we begrepen. “Maar óók nacht”? Is er toch nog ‘nacht’ in het Nieuwe Verbond? Waar spreekt Jesaja over? Wat ziet hij, als trouwe wachter, in de verte als hij zegt “…gij, morgenster, zoon des dage­raads”? Geen hoofdletters voor deze morgenster, voor deze dageraad! Deze ‘dag’ is niet de Dag van de volle Werkelijkheid, van het volle verstaan door de Geest. Het is de dag van de schijn-werkelijkheid, en dat zit mét gebruikmaking van bij­belwoorden naast de Werkelijkheid. “Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen Dageraad”, staat er in Jesaja 8 vers 20 (Jes. 08:20). En we nemen de vrij­heid om deze Dageraad wél met een hoofdletter te schrijven. Zonder het verstaan en het weten, is de Morgen van de Dag van Christus niet te zien. Dan is er geen (in-) zicht, en rest er een blijven in de schijn-werkelijk­heid van wat er staat geschreven.

Niet ieder gaan leidt tot verstaan. Wel veel woorden, maar geen kennis Gods. Paulus bracht het in Efeze 4 vers 18 (Ef. 04:18) als volgt onder woorden: “Verduisterd in het verstand, ver­vreemd van het leven Gods om de ónwetendheid”.

Er is Taal van de Dag! Er zijn woord­voerders van de nacht!

Elkaar wakker houden!

“Als gij vragen wilt, vraagt, komt dan terug. “Nu de duidelijkheid geko­men is, is het goed om onszelf het een en ander af te vragen. Gaan we goed zoals we nu gaan? Of bemoeien en vermoeien we ons nog met strijd tegen… Tegen wie of wat dan? Nog een vraag. Moeten we, als wach­ters, de volgende generatie belasten met wat wij in genade zijn ontgroeid en waarvan we, prijst de Heer, zijn ontheven?

Verwordt, naar de tijd gerekend, de eens zo goede overlevering tot een eigen overlevering? Allemaal vragen om elkaar wakker, bij de ontwikkeling van de Dag, te houden. Jesaja spreekt, Jesaja 56 vers 10 (Jes. 56:10), over de wachters in zijn tijd als over “stomme honden die niet kunnen blaffen”.

De Dag aan ons voorbij laten gaan? Het zou ‘stom’ zijn als we elkaar en de volgende generatie onze ontwik­kelingen, onze Dagen, zouden ont­houden. We mogen juist met grote innerlijke rust en vreugde de grote Werkelijkheid benoemen en orde­nen.

Die Werkelijkheid is immers dwars door ons heengegaan.

Geen zorgen voor morgen

“Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen heb­ben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.” De Morgen zal voor het Zijne zorgen! Inderdaad kent iedere Dag, iedere Vernieuwing, niet alleen Zijn eigen vreugde, maar ook zijn eigen kwaad, zijn eigen schijn-vernieuwing, zijn eigen ‘brood’. Dat komt er altijd bij, en gelovigen krijgen daar dan ook altijd mee te maken. Maar dat is niet erg, want we wéten dat “de nacht kennis predikt aan de nacht”, zoals we lezen in Psalm 19:3. Daarentegen staat er in (Psalm 19 vers 3 (Ps. 019:003) óók: “De Dag doet sprake toe­stromen aan de Dag”, aan hen die de Dag toebehoren! Wat zullen we eten? Wat zullen we drinken? Waarmee zullen we ons kleden?

We moeten niet vragen, maar wéten en gelóven dat die sprake van de

Dag het Woord Gods is, Jezus de Christus Gods die gezegd heeft: Ben het Brood”. Het Dagelijks Brood!

Wie de woorden van Jezus, Matteüs 6 vers 34 (Matt. 06:34), in de Statenvertaling opzoekt, leest tot zijn verrassing: “… want de morgen zal voor het zijne zorgen.” Ja! De Morgen zal voor het Zijne zorgen! Nuchtere geloofstaal van Alle-Dag!

 

 

Een gebaande weg door Jan Oud

 

Tijdens onze vacantie vorig jaar waren we op de Puy de Sancy. Dat is de hoogste berg van de Auvergne. Je kunt daar genieten van een geweldig uitzicht. Als het mooi helder weer is natuurlijk, maar dat was het geluk­kig toen we daarboven waren. Veel vulkaantoppen, kraters en kraterme- ren laten zich zien. Volgens het overzicht zou zelfs de Mont Blanc te zien zijn en inderdaad konden we in de verte hele hoge bergen zien. Dat waren vast de Alpen. Ook veel plaat­sen waar we doorheen gekomen waren herkenden we en hoe langer je rondkijkt, hoe meer bekende din­gen je ziet.

Het is één ding om boven op een bergtop te zijn (we waren met een kabelbaan tot bijna bovenaan geko­men), maar je moet ook weer naar beneden. Gelukkig wordt aangege­ven hoe je beneden kunt komen. Je weet er is een pad waarlangs je vei­lig beneden komt.

Dat weten maakt dat je eraan begint. Maar tijdens de tocht merk je pas wat er allemaal op je pad komt. Zo’n pad is niet slechts voor wandelaars.

Je moet klimmen, klauteren, oplet­ten om niet te glijden vanwege de grote hoeveelheid stenen waaruit het pad bestaat. Kortom, je komt jezelf tegen. Durf ik dit wel? Kan ik dit wel? Zal het goed afkomen? Het is gelukkig goed afgekomen en we zijn veilig teruggekeerd. Bij het gaan van dat pad moest ik denken aan degenen die dat pad hadden gebaand. Die de moeite had­den genomen een mogelijkheid te zoeken om veilig af te dalen. Die hadden risico’s genomen waarmee wij nu ons voordeel konden doen. Met betrekkelijk geringe risico’s waren wij beneden gekomen. Het is van belang de weg te weten om je doel te bereiken.

In je leven van alledag is dat feitelijk net zo. Er zijn nogal wat situaties waarin je je afvraagt: Wat moet ik hiermee? Welke kant moet ik op? Hoe vind ik hierin de weg?

De heilige weg

In Jesaja 35 vers 8 (Jes. 35:08) staat: “Daar zal een gebaande weg weg zijn, die de heilige weg genaamd wordt”. Het is blijkbaar zo dat God weet dat het kiezen van een weg, een pad door het leven, niet eenvoudig is. Daarom heeft Hij voorzien in een gebaande weg. Jezus is die weg gegaan. Tot het einde toe. Er is geen stuk weg dat niet gebaand is.

Al hoef je zelf die weg niet te banen, je moet hem wel willen gaan. Zelfs als je hem gaat, betekent een gebaande weg niet een weg zonder inspanning, een weg zonder moeit een weg zonder keuzes. Maar na elke inspanning is er voldoening over het bereikte.

Het overwinnen van moeite betekent voortgang. De goede keuzes maken brengt je dichter bij het doel dat God met je leven heeft. Dichter bij Hem en samen met Hem. Zo wil Hij ook samen met jou die gebaande weg gaan. Er is geen situ­atie die Hij niet kan overzien. Geen situatie die voor Hem onbekend is. Dus wat er ook gebeurt, Hij weet de juiste oplossingen, de juiste richting en de goede keuzes. Daarom ga of ga voort op die gebaande weg!

 

Logees uit Australië door Froukje Huis

‘”k Heb een e-mailtje uit Australië!” Met een papier in de hand komt Dick de kamer binnen. “Lees maar even”. Het is maar een korte bood­schap. Vol verwachting kijkt Dick me aan…

“Wat denk je ervan?” We krijgen binnenkort loge’s uit Sydney. Dick’s zuster en haar dochter. Maar nu wil de schoonzoon ook graag meekomen.

Hij is natuurlijk van harte welkom maar we hebben maar beperkte slaapruimte ter beschikking, “’t Wordt krapjes”, zucht ik. “Mail maar dat het goed is!”

“Zou hier het bed kunnen staan?” Kritisch bekijkt Dick de situatie. “Alleen als dat tafeltje weggehaald wordt!” “Die kast moet er ook al uit, waar moeten we alles zetten?” “Op de overloop”, beslist Dick. Even later staan we te passen en te meten: die op elkaar, dat kleintje ertussen, warempel het lukt! Zelfs de computer kan nog gebruikt worden. Laat de gasten maar komen!

En dat doen ze dan ook. Met de dochter en haar man is de voertaal Engels, maar mijn schoonzus is haar moedertaal na 50 jaar heus niet vergeten. Ik doe m’n best me ook in ’t Engels uit te drukken, maar mijn schooltijd ligt al vele jaren achter me. Ook hier geldt echter: al doende leert men. Op zeker opgenblijk betrap ik er mezelf op dat ik in het Engels bezig ben de boodschappen te bedenken.

De gasten worden door vele familie­leden uitgenodigd en ze zijn bij het vertrek vol lof over hun heerlijke vacantie.

Weet u waar deze gebeurtenis me aan deed denken? Aan de Here Jezus die tot zijn discipelen zei: “In het huis van mijn Vader zijn vele woningen, want Ik ga heen om u plaats te bereiden”. Daar is volop ruimte voor ieder die wil komen. Maar Jezus moet alles voorbereiden.

Na Zijn opstanding, toen Hij plaats had genomen op de troon, waren alle dingen gereed. Hij stortte de heilige Geest uit op Zijn volk. Hij wees ieder op zijn plaats in de hemelse gewesten, zoals Paulus het uitdrukt in Efeze 2 vers 6 (Ef. 02:06). In een nieuwe onbekende wereld waar een onbekende taal wordtgesproken. Maar Jezus is daar en Hij komt ons tegemoet in onze eigen taal en onderwijst ons in alles wat we nodig hebben om onze plek in te nemen. En al doende leren we ook zijn taal, ja we gaan zelfs denken in zijn taal en handelen naar die nieu­we gedachten. Hoe dichter we bij Jezus blijven hoe beter het gaat.

Onze logé’s gingen na drie weken weer weg maar wij mogen eeuwig bij Hem verkeren.

En weet u wat zo vreemd maar ook zo heerlijk is? Langzamerhand gaan we op Jezus lijken en dat is toch het doel van ons leven, dat we gelijk­vormig worden aan Zijn beeld? Laten we elkaar aanmoedigen om samen dat doel te bereiken!

 

 

Levend Geloof – 427

2005.03-04 Levend geloof nr. 435

Persoonlijk… door Gert Jan Doornink

Het hoofdartikel van dit nummer heeft als titel ‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’. Het is een belangrijk artikel over een belangrijk onderwerp. Niet omdat we het zelfgeschreven hebben, maar omdat het de essentie van de uitgave van ons blad verwoordt. We zijn immers een magazine met de boodschap van het Koninkrijk Gods?

We schreven ‘hoofdartikel’ maar dat betekent niet dat de andere artikelen min­der belangrijk zijn. Integendeel, alle artikelen zijn even belangrijk! Er bestaat geen concurrentie tussen de schrijvers. Natuurlijk zijn er verschillen in schrijfstijl en benadering en schrijft ieder vanuit eigen inzicht, al naar gelang zijn of haar geestelijke ontwikkeling. En ook kan men natuurlijk op ondergeschikte onderdelen verschillend denken. Maar dat geldt ook voor onze lezers zelf. We zijn immers allemaal in een bepaalde fase van onze geestelijke ontwikkeling. Wel proberen we te schrijven in, zoals steeds ons principe is geweest, in een voor iedereen begrijpelijke taal. Het gaat erom dat we het volledige evangelie in al zijn facetten leren kennen en beleven. Gods verlangen is dat we werkelijk gelukkig zullen worden, een ‘geluk’ dat niet beperkt blijft voor dit tijdelijke leven alleen, maar voortduurt tot in alle eeuwigheid!

De eerste christenen waren hiervan ten volle doordrongen. Zij wisten: het is Gods grote verlangen dat ieder mens leert ontdekken hoe kostbaar hij of zij is in de ogen van Hem. Daarom bracht jezus geen halfslachtig evangelie of sloot hij een compromis met de vijand. Integendeel, de vijand werd ontmaskerd en uiteindelijk totaal overwonnen. En in dat voetspoor volgden zij hun grote Voorbeeld. De gemeente van nu heeft alleen bestaansrecht als ook zij dat grote Voorbeeld volgt. Want ook voor ons geldt dat “het Koninkrijk van God geen zaak van eten en drinken is, maar van gerechtigheid, vrede en vreugde door de heilige Geest” Romeinen 14 vers 17 NBV (Rom. 14:17).

Ook via de artikelen in Levend Geloof willen we meewerken dat meer en meer te leren ontdekken en beleven!

 

Vergeving door Gert Jan Doornink

De liefde van God, zoals deze ten volle tot openbaring kwam in Jezus Christus, heeft vele aspecten in zich die wij ook als nieuwe schep­pingen gaan ervaren en beleven. Eén ervan is ‘vergeving’. Na de grote schuldvergeving toen wij van een zondaar een kind van God werden, leren wij als onder­deel van ons nieuwe leven verge­ving meer en meer tot een dage­lijkse realiteit in ons leven te maken. God heeft ons vergeven, we hebben schoon schip gemaakt met ons verleden en nu gaan wij de gezindheid van Christus open­baren. En daar hoort ook verge­ving bij.

Kunnen wij anderen die ons onrecht hebben aangedaan, waar­door we ons misschien gekwetst en beledigd voelen, toch verge­ven?

Naarmate we naar geestelijke vol­wassenheid toegroeien zal dit meer en meer een vanzelfspre­kendheid in ons leven worden. Daar willen wij niet lichtvaardig over doen want wij weten dat in bepaalde gevallen er soms veel innerlijke strijd aan voorafgaat voordat we werkelijk in staat zijn de ander te vergeven. Nu gaan we natuurlijk niet bij ons­zelf elk moment een soort geeste­lijke thermometer aanbrengen om te kunnen constateren hoe ver we gevorderd zijn bij onze groei naar volwassenheid. Maar als deze intentie aanwezig is raakt verge­ving en vergevingsgezindheid als het ware meer en meer verweven met onze nieuwe natuur, die van Christus.

Wat een heerlijkheid dat dit niet alleen een weldadige uitwerking heeft in ons eigen leven maar ook degenen die wij vergeven als het ware daardoor een positieve injec­tie ontvangen die hen misschien tot nadenken brengt waar die ver­gevingsgezindheid wegkomt. Zo mogen we ook in dit opzicht vrucht dragen voor Gods Koninkrijk want ook hierbij geldt dat wat een mens zaait hij ook zal oogsten.

 

Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk. Door Gert-Jan Doornink

Heeft u dat ook wel eens dat u een bepaald gedeelte of tekst uit de bijbel leest en het ooit prachtig vond, het sprak aan, maar nu lezen we er over­heen? We vinden het vanzelfspre­kend, het is zo bekend dat de actuele betekenis geheel verdwenen kan zijn… totdat Gods Geest er ons opnieuw bij bepaald en vaak de bete­kenis ervan ook veel beter en dieper tot ons doordringt dan ooit het geval was.

Dat laatste geldt zeker ook voor het gedeelte uit Lucas waar Jezus het heeft over het volgen van hem en dat eindigt met de opmerking: “Wie de hand aan de ploeg slaat en achterom blijft kijken, is niet geschikt voor het koninkrijk van God” Lucas 9 vers 62 NBV (Luc. 09:62).

Geen derde weg

Het eerste dat ons opvalt is dat het ‘volgen van Jezus’ dus een radicale aangelegenheid is. Jezus zei nooit: ‘Volg mij maar een klein beetje’ of: ‘Probeer mij maar te volgen’ maar resoluut en radicaal: “Volg mij…” Het was bij Hem altijd of het een of het ander, een tussenweg was er niet. “Wie niet voor Mij is, is tegen Mij”. “Wie niet verlaat alles wat hij heeft, kan Mijn discipel niet zijn…” In Lucas 9 zien we hiervan ook de voorbeelden. Er waren mensen die te kennen gaven Jezus te willen vol­gen, maar eerst nog bepaalde dingen in orde wilden maken, bijvoorbeeld hun vader begraven of afscheid nemen van huisgenoten. Heel rede­lijke dingen dus. Was Jezus dan zo hardvochtig en gevoelloos dit te negeren met de oproepen Hem volkomen te volgen? Natuurlijk niet, hij was juist vol lief­de en mededogen, maar Hij wist ook dat, wanneer iemand Hem wilde vol­gen, dit niet halfslachtig of ten dele kon. “Niemand kan twee heren die­nen of hij zal of de een haten en de ander liefhebben”, was een van zijn uitspraken. Hij wilde als het ware zeggen: ‘Als je blijft hinken op twee gedachten, wordt het nooit wat. Dan houdt de vijand een flinke vinger in de pap en kom je nooit in de volle overwinning te staan. Dan ben je niet geschikt voor het Koninkrijk van mijn Vader, het Koninkrijk van licht en liefde, van waarheid en trouw, het Koninkrijk waar geen plaats is voor welke vorm van duis­ternis ook’.

Doelstelling

‘Geschikt zijn voor Gods Koninkrijk’, waarover het dus in dit artikel gaat, behoort de doelstelling te zijn van ieder rechtgeaard chris­ten. Maar hoe moeten we ons dat voorstellen? Betekent dat bijvoor­beeld dat we ‘fulltime’ zendeling of missionaris moeten worden en ons gewone beroep vaarwel moeten zeg­gen? Dat kan misschien in enkele gevallen het geval zijn. Sommigen weten soms heel zeker dat ze geroe­pen zijn om naar een bepaald land te gaan om daar het evangelie te brengen. Zij laten zich op geen

enkele wijze van deze opdracht, afbrengen en als het werkelijk Gods bedoeling is met hun leven zal dat ook bevestigd worden, soms door veel strijd en twijfel heen, om nog maar niet te spreken van onbegrip van anderen. Veelal is dat geen doel­bewuste keuze maar deze speciale opdracht laat hen niet meer los. Zijn daardoor degenen die geen full­timers zijn maar een gewoon beroep uitoefenen, minder geschikt voor Gods Koninkrijk? Natuurlijk niet, want Jezus heeft juist laten zien dat in het gewone leven van elke dag waargemaakt behoort te worden dat, als we Hem volgen, dit altijd een ‘volkomen volgen’ behoort te zijn. . ‘Geschikt zijn’ is niet eenmalig maar ‘ een doorlopend proces. Iemand die geschikt bevonden wordt voor een bepaalde taak of beroep moet er dagelijks invulling aan geven. Dan pas blijkt of hij het geschikt zijn ‘waar’ maakt.

Bij het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ willen we daarom enkele punten bespreken die daarbij van belang zijn.

Niet achterom kijken

‘De hand aan de ploeg slaan en ach­terom kijken’, wat Jezus aanhaalt, vormt in feite een paradox. Dat kan niet. Om dit beeld uit de natuurlijke wereld te gebruiken halen we een voorbeeld uit eigen leven aan. We zijn op een boerderij opgegroeid en waren tot ons veertigste levensjaar in de agrarische sector werkzaam. We kennen daarom het boerenwerk. Hebben nog geploegd met paarden. Dan was het zaak om vooruit te kij­ken zodat de paarden eventueel op tijd gecorrigeerd konden worden. Alleen dan kon men ‘rechte voren’ maken. Door steeds achterom of opzij te kijken verslapte de aandacht en kon het misgaan. Alleen door rechte voren te trekken kreeg men een prachtig omgeploegd stuk land. Jezus roept op om niet achterom te kijken. We kunnen zo bezig zijn met dingen uit het verleden, met fouten die we toen gemaakt hebben, dat de aandacht volledig wordt afgeleid van het heden waar we mee te maken hebben.

Steeds weer dienen we ons te reali­seren dat het verleden achter ons ligt, het is definitief voorbij. Niet alleen het verleden vóór dat wij een kind van God werden, maar ook van het nieuwe leven. Het leven is een voortgaand leer- en groeiproces en dit brengt ons bij een tweede punt.

Geestelijke groei

Geestelijke groei is noodzakelijk, want blijft dat achterwege dan blijft men vastzitten aan allerlei dingen die geen enkele geestelijke waarde hebben, ja die zelfs een belemme­ring kunnen vormen. Dat geldt bij­voorbeeld bij onze omgang met de bijbel. De bijbel is een boek dat alleen geestelijk te verstaan is. “De letter doodt, maar de Geest maakt levend”, is niet zomaar een terloopse opmerking van Paulus, maar daar draait het bij het bestuderen van de bijbel om.

We lezen in de bijbel hoe God dacht over de mensen maar ook hoe de mens dacht over God. Het is eigen­lijk een heel menselijk boek, maar wel het enige boek waarin we kun­nen lezen hoe God sprak en dacht tot en over de mensen in allerlei omstandigheden en ook hoe de mensen dat beantwoordden. Het is alles genoteerd door betrouwbare getuigen.

Daarbij vinden we de ‘hoogste vorm van Zijn spreken’ uiteraard in Zijn Zoon, die -zoals de Hebreeënbrief dat onder woorden brengt- een ‘afdruk van Zijn wezen en een af­straling van Zijn heerlijkheid’ is. Gods grote liefde voor de mens, de hoogste vorm van Zijn scheppings­werk, is de rode draad die door de hele bijbel heenloopt. Hoe Hij de mens, ondanks zonde en ongehoor­zaamheid, nooit loslaat en hoe de tegenstander -satan- niet het laatste woord heeft, maar uiteindelijk door Hem onttroond en verslagen is, via Zijn Zoon Jezus Christus en tenslot­te ook door de gemeente zal worden overwonnen.

Naarmate we geestelijk groeien krijgen we daar oog voor en blijven we niet vastzitten aan allerlei gedachten die met het werkelijke leven zoals God dat bedoelt niets te maken hebben.

Vol zijn van Gods Geest

Geestelijke groei is ondenkbaar zon­der de vervulling met Gods Geest. Het is ‘heilige’ geest omdat deze geest met God verbonden is, als het ware het hart van God vormt, de enig apart staande geest ten opzichte van de vele geesten die uit de ver­keerde bron komen. Velen van hen die dit lezen zijn ooit gedoopt met de heilige Geest en spreken in nieuwe tongen. Maar hoe is de situatie nu? Weten we dat we dagelijks vervuld zijn met de Geest? Bidden we iedere morgen: ‘Heer, maak me vandaag vol van Uw Geest’ en danken we Hem er tegelijkertijd voor dat Hij dat doet? We kunnen geen moment zonder die Geest die, in combinatie met onze geest, ons functioneren in dienst van Gods Koninkrijk effectief maakt. Nog een punt wat hierbij van belang is, is dat sommigen ten aanzien van het vervuld zijn met de heilige Geest een theorie hebben ontwikkeld die geen praktische uitwerking heeft, ja zelfs de werking van Gods Geest uit­schakelt.

Daarbij denken we aan hen die menen dat men niet alle gaven, die in Gods Geest aanwezig zijn, kan bezitten. Zij baseren zich daarbij op Paulus die toch in 1 Korinthe 14 schrijft dat niet iedereen alle gaven heeft. Men ziet dan over het hoofd dat het hier gaat om het samenzijn van de gemeente, waarbij de leden samen het lichaam van Christus vor­men.

Maar in ons gewone dagelijkse leven, waarin we als individuele leden van de gemeente functione­ren, heeft de heilige Geest alles voor ons ter beschikking. Stel dat we op een gegeven moment niet zouden kunnen onderscheiden dat we met een geest uit de verkeerde bron te maken hebben, omdat de ‘gave van het onderscheiden van geesten’ niet in ons is… dan zouden we zomaar een gemakkelijke speelbal van de vij­and kunnen worden.

Creatieve ontwikkeling

Een ander belangrijk facet wat nog veel te vaak over het hoofd wordt gezien is dat God in ieder mens talenten heeft gelegd. Deze bekwaamheden, creatieve vermo­gens of hoe men het verder ook noe­men wil, zijn bij iedereen verschil­lend, maar behoren tot ontwikkeling gebracht worden, zodat ze bij alles wat we doen in dienst van Gods Koninkrijk, maar ook in ons gewone werk, ten volle benut gaan worden en tot hun recht komen. Wij denken wel eens dat in veel evangelieprediking waarin ‘schuld en schuldvergeving’ zo’n centrale plaats innemen, dit te veel verbor­gen blijft. Je zou kunnen zeggen: het is een onontwikkeld terrein, alsof het onbelangrijk is, terwijl God juist het verlangen heeft dat we ons geheel en al gaan ontwikkelen zoals Hij ons als ‘volledig mens’ gemaakt heeft. De mens met al zijn mogelijk­heden om uit te groeien, zowel in de natuurlijke als geestelijke wereld, tot mensen die iets betekenen, zoals Hij ze graag wil zien, die volledig beant­woorden aan Zijn grote plan met de mensheid.

Gods Geest wil in al zijn volheid in ons wonen en werken. Een heerlijke zekerheid die ons in staat stelt iede­re aanval uit het rijk der duisternis te pareren en dus ten volle mee­werkt geschikt te zijn voor Gods koninkrijk. Want dat is uiteindelijk de bedoeling. Dat is het verlangen van Jezus en dus ook van God.

Geestelijke volgelingen

Het volgen van Jezus is in zeker opzicht nu anders dan toen. Niet omdat we in een andere tijd leven, tweeduizend jaar later, maar omdat destijds Jezus zelf lichamelijk op aarde was. Toen kon men hem immers letterlijk volgen omdat hij in een lichaam van vlees en bloed aan­wezig was. Nu hij er niet meer is gaat het om het geestelijk volgen. Maar het resultaat is natuurlijk het­zelfde. In alle gevallen gaat het er om dat anderen ‘Jezus’ in ons zien. Dat we als nieuwe, veranderde men­sen door het leven gaan vol van kracht en waarheid, van liefde en bewogenheid, om maar een paar kenmerken van het nieuwe leven te noemen.

Als ‘geestelijke volgelingen’ hebben wij dus een belangrijke taak in deze tijd. Een taak die niet beperkt is om zo nu en dan ‘iets te doen voor de Heer’, maar ons voortdurend bezig­houdt. Daarbij wordt volharding gevraagd. Het gaat om het ‘stand­houden tot het einde’, zoals Jezus dat formuleert in Matteüs 24 vers 14 (Matt. 24:14).

Nu behoren wij dit niet op te vatten als een soort prestatie die we moe­ten leveren. Hij bewerkt de openba­ring van het nieuwe leven in ons door Zijn Geest die hoe langer hoe meer een eenheid gaat vormen met onze geest. En vanuit die ‘samen­werking’ krijgt de tegenstander steeds minder kans het ‘geschikt zijn voor Gods koninkrijk’ uit te schakelen of op een laag pitje te zet­ten,

Zo gaat de volle openbaring van Gods koninkrijk meer en meer zich manifesteren en gaat zich uiteinde­lijk ten volle openbaren. Dat Rijk waarin Zijn volle majesteit en heer­lijkheid aanwezig is en waarin de mens die Hij geschapen heeft naar Zijn beeld, de eerste en voornaamste plaats inneemt.

 

Onder de boom. Het gebed van God door Duurt Sikkens

Lucas schrijft in hoofdstuk 6 dat Jezus de nacht doorbracht “in het gebed tot God”. In de grondtekst staat in plaats van ’tot’ het voorzetsel ‘van’. Dat is nogal opvallend, want wat zou dat te betekenen kunnen hebben? Aanvankelijk schoot me ‘Het Onze Vader’ te binnen, maar dat is natuur­lijk onmogelijk. Hij zou zichzelf dan aanbidden.

Aan de andere kant is dit gebed niet los te maken van Hem omdat de inhoud van Hem afkomstig is. Want als er Eén is die zo graag zou willen dat Zijn koninkrijk in ons kome, dat Zijn naam wordt geheiligd en vrij wordt van vreemde smetten en dat Zijn wil ten uitvoer wordt gebracht, is Hij het wel. En Jezus heeft ons geleerd om zo te bid­den tot Onze Vader.

Wat is dan ‘het gebed van God’? Dan hangt het ervan af watje onder ‘bidden’ verstaat.

In de allereerste plaats berust het op communicatie. Je gaat met elkaar om, je hebt een gesprek waarbij je elkaar ziet in de geborgenheid van elkaars aanwezigheid, in stilte en vertrouwen. Je kunt elkaar je diepste geheimen en gedachten toevertrouwen, jij aan Hem en Hij aan jou, de ‘geheimenissen van Zijn koninkrijk’.

Er zijn onnoemelijk veel aspecten aan het bidden. Uitgaande van het Hebreeuwse woord voor ‘bidden’ (palal), kan het onder meer betekenen: ‘bemiddelen’ (het ambt der verzoening, of wat velen wel ‘voorbede’ noemen); ‘rechtspreken’ (bij vergeving van zon­den, het beoordelen van de dingen, het bestraffen van boze geesten). Allemaal nogal samengebald gezegd hier, maar wanneer je al deze dingen doet zijn het toch wel ‘de dingen des Vaders’, Zijn gedachten en daden waaraan je uitvoering geeft. Eigenlijk geef je gevolg aan Zijn verlangens en in die zin zou je zelfs kunnen zeggen dat je Hem ‘verhoort’, wantje doet iets wat Hij aan je vraagt, je geeft er gehoor aan.

Tussen twee haakjes: Je hoeft geen ein­deloze wensenlijstjes te hanteren of Hem van alles duidelijk te maken tot in de kleinste details. Hij weet echt wel watje nodig hebt. Je vraagt je ouders ook niet bij herhaling om de dingen als voedsel, kleding, een bed en een dak boven je hoofd. Dat is de zorg van de ouders. Jezus is hierover heel duidelijk: Blijf ons koninkrijk maar zoeken, over de rest hoef je je niet te bekommeren.

En nog iets: Je aanbidt niet de Heilige Geest. Daarover staat niets geschreven in de Schriften. Wel aanbid je God in de Geest, in Zijn gezindheid, in Zijn vertrouwelijke klimaat. Dat is niet voor ‘buitenstaanders’. Omdat het alles te maken heeft met een innige, stille omgang.

Zou God bidden in Zijn bedehuis, de nieuwe mens waarin Hij woont? Ik heb het eigenlijk al gezegd: Ja. Immers, wanneer je in Zijn Geest, spreekt, han­delt, ‘de waarheid doet’ zou Johannes zeggen, dan bidt Hij, omdat je dingen doet die je Hem ziet doen. Al ‘die din­gen’ zijn gericht op het eerherstel van de mens zoals het van voor de grondleg­ging der wereld door Hem is bedacht en uitgesproken.

Maar het mooiste is toch wel dat je je aan elkaar laat zien, datje elkaars stem hoort, het zonlicht ziet in elkaars ogen, gelukkig bent als Vader en kind, als geliefden van onze man Jezus Christus, gezalfd met de olie van de broederschap waarbij we opbloeien in liefde tot elkaar. Grotere blijdschap is er toch niet?

Daaraan uiting geven is het gebed van God, want Hij is liefde. En zo zullen wij ook worden, in overeenstemming met Zijn natuur, Zijn wezen. Dan ben je, net als Hij die gezegd heeft: “Ik ben”.

 

Vertrouwen dat niet beschaamd wordt door Cees Maliepaard

“Naar U Heer, gaat mijn verlan­gen uit, mijn God, op U vertrouw ik, maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen. Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden” (Uit Psalm 25, NBV).

Niet godsdienstig bezig zijn

Het bedrijven van religie kan vaak heel maf en geestdodend wezen, ongeveer zoals resultaatvoetbal slaapverwekkend kan zijn. Het ein­deloos rondspelen van de bal tussen de eigen spelers, om een eenmaal behaalde voorsprong tot het eind van de wedstrijd vast te houden – daar kun je echt bij in slaap vallen! Bij het voeren van religieuze activi­teiten zul je net zo gemakkelijk in slaap kunnen sukkelen, vooral wan­neer ze voortkomen uit het stomweg opvolgen van godsdienstige regels. Soms ontaarden ze in vrome bezig­heden, in het slaken van kreten zon­der inhoud. Dan betreft het zaken die alleen maar in naam beleden worden, maar die in de praktijk van het leven niet te realiseren zijn. En waarom zou dat dan niet kunnen? Omdat het hart van een desbe­treffende persoon er niet echt bij betrokken blijkt te zijn. David werd niet geleid door religieu­ze bevliegingen, want hij was beslist geen godsdienstig mens. Hij was iemand die God diende vanuit zijn hart, en niet omdat hij vond dat dit in de traditie van de vaderen zo hoorde. Hij streefde niet naar religie om dit de eenheid van de Israëlitische samenleving ten goede te laten komen, maar hij sprak in deze psalm uit wat er in hem leefde, simpel met de woorden: “Naar U gaat mijn verlangen uit”. David leefde niet in de veronderstel­ling met een irritante, straffende God te maken te hebben, met één die op wraak uit is, op eerwraak eigenlijk. Hij geloofde dat Jahweh God zonder meer betrouwbaar is. Daarom sprak hij eerst zijn vertrou­wen in Hem uit, om daarna haast overbodig er aan toe te voegen: “…maak mij niet te schande, laat mijn vijanden niet triomferen”. Want als een triomfantelijke zege­kreet volgt daar weer achter: “Zij die op U hopen worden niet beschaamd, beschaamd worden zij die U achte­loos verraden”.

Hoop maakt niet beschaamd

Hij vraagt God dus eigenlijk, hem niet te schande te maken, of met andere woorden: hem geen modder­figuur te laten slaan. Want dan zou­den zijn vijanden, de heidenen van rondom, dit vertalen als een triomf over het volk van God en over hun door Hem geroepen en aangestelde koning.

Heden ten dage reageren onze vijan­den in de hemelsferen niet anders. Als ze wisten wat lachen was, zou­den ze in een deuk liggen over dege­nen die vanuit Gods Koninkrijk bin­nen hun machtsgebied terecht geko­men zijn. En dat zal toch zeker niet waar moeten zijn! Dat zal ook niet gebeuren. Zij die hun hoop op de eeuwige God gebouwd hebben, zullen zeker niet beschaamd uitkomen. Zal wat wij voor ons en de onzen bidden dan altijd in vervulling gaan; worden we eigenlijk altijd op onze wenken bediend? Daar moet je maar niet te vast op rekenen, want dan kom je daarmee op een gegeven moment bedrogen uit. Er is een tijd geweest waarin sommigen van ons dachten dat het gebed van een recht­vaardige altijd precies zó verhoord wordt als de bidder dat voor ogen staat.

Enkele decennia terug werd er nog met grote stelligheid beweerd, dat wie (in relatie met de Heer) positief bleef denken, op latere leeftijd zeker niet seniel zou worden. Maar ik denk dat de meesten van ons zulk soort gedachten niet meer huldigen. Want de keerzijde van deze medaille is dat mensen wier geheugen en ver­standelijke vermogens op latere leef­tijd niet goed meer functioneren, dus geen gezonde relatie met de Heer gehad zullen hebben. De levenspraktijk in de gemeente van Christus heeft ons ondertussen wel anders geleerd. Wie door een ongeluk of een amputatie een been verloren heeft, zal later weer volko­men gaaf in het Koninkrijk van God functioneren. Wie een mankement in de hersenfuncties heeft opgelo­pen, behoeft net zo min bevreesd te zijn daar in de toekomende tijden nog last van te zullen ondervinden. Geen enkele aantasting van de mens Gods door satanische machten zal ons de plaats die de Heer voor ons bereid heeft, kunnen ontfutselen.

Vertrouwd met Gods weg

Volgens de lezing van de NBG- vertaling (en ook naar die van de Statenvertalers) bidt David tot God: “Maak mij uw wegen bekend”. De Nieuwe Bijbel Vertaling laat David aan God vragen, hem met diens wegen vertrouwd te maken. Dat maakt wel enig verschil in graduatie. De weg naar een plaats die je zo af en toe eens bezoekt, ken je min of meer. Maar met de route naar je woonadres ben je in de loop der jaren volkomen vertrouwd geraakt. Dat is eigenlijk ook Davids intensie: hij wil als het ware kind aan huis zijn bij zijn hemelse Vader, zodat de weg naar het Vaderhuis hem geheel eigen zal worden.

Het is ook voor ons een goede zaak dusdanig met de levenssfeer van onze God bekend te zijn, dat we de weg die God voor ons in petto heeft, blindelings kunnen vinden. Voor contacten met anderen binnen en buiten de gemeente, zal het gunstig zijn de verschillende wegen naar Gods doel te onderkennen. Maar, zou je kunnen denken: er is toch maar één weg naar Gods Vaderhart, en dat is Jezus immers! Dat is waar. Toch zal Gods weg voor onderscheiden mensen verschillend kunnen zijn. Het maakt immers nogal wat uit waar de betrokken per­sonen vandaan moeten komen. Wie zich vanuit een religieuze ach­tergrond op de eeuwige God richt, heeft andere dingen af te leggen dan wie dat vanuit het humanistische denken doet. Het startpunt van ieders route kan een hemelsbreed verschil geven, maar al gaande zal voor alle christenen de te bewande­len levensweg meer en meer synch­roon gaan lopen. Onze eenheid vin­den we immers nooit in wat achter ons ligt, maar alleen in de huidige gezindheid van de Christus. Jezus is daar de koploper in en wij mogen stuk voor stuk volgen. Wat een geweldige waarheid is dat!

De weg van Gods waarheid

David vraagt aan de Here God naar de weg van zijn waarheid en om hem daarin te onderrichten. Dit zelf­de zullen wij de Heer ook voor mogen leggen. Het is ons er (als het goed is) niet om te doen, koste wat kost in elke situatie de waarheid boven tafel te krijgen. Wie daarmee bezig is, begeeft zich in een einde­loos gevecht over natuurlijke zaken. Als ik beoog in alles mijn gelijk te behalen, zal ik er al gauw blijk van geven geen flauwe notie van Góds waarheid over mensen te hebben. Eerlijkheid en waarheidsgetrouw­heid zullen hoog in ons vaandel genoteerd staan, maar wat we onder Góds waarheid mogen verstaan grijpt veel dieper. God streeft er helemaal niet naar, aan te tonen dat Hij altijd gelijk heeft. Het gaat Hem in zijn waarheid om datgene wat Hem van de aanvang van de schep­ping al voor ogen stond: een harmo­nieus geheel waarin alle schepselen volkomen tot hun recht zullen komen. Daarin komen Satans leu­genachtige bedoelingen openbaar en Gods rijke waarheidsbeloften. Naar die paradijsachtige toestand zijn we (ingevoegd in de Christus) onderweg. En op de weg van Gods waarheid mogen we onszelf, elkaar en anderen gezegend weten met de waarheid van Gods nimmer aflaten­de aanwezigheid. Het onderricht dat we daarin krij­gen, vinden we in het voorbeeld dat Jezus ons gesteld heeft. Hij kende Gods waarheid niet alleen volko­men, maar Hij praktiseerde die ook. Perfect zelfs! Het voorrecht is ons ten deel gevallen diezelfde waarheid ook meer en meer te leren kennen. Onder de leiding van Gods Geest worden we instaat gesteld het aldus geleerde gaandeweg in praktijk te brengen. Met David kunnen we getuigen: “U bent de God die mij redt, op U blijf ik hopen, elke dag weer” (vers 5).

God is enkel goed

De Here God heeft geen kwade gedachten over mensen die op een verkeerd spoor zitten. Terecht merkt David in deze psalm op dat Hij ook voor zondaars goed en rechtvaardig is: Hij wijst hun de weg. Doet God dat werkelijk voor iedereen? Dat hangt er vanaf. Kwaadwilligen worden door Hem echt de goede weg niet gewezen, want zij zijn geen mensen die van­uit een slachtofferrol tot verkeerde dingen gedreven worden! Iemand die kwaad van wil is, begeert vanuit zijn hart een kwalijke levenspraktijk. Pas als zo’n mens zijn houding zou willen veranderen, geeft hij er blijk van niet langer kwaad van wil te zijn. Dan zal de Heer geen moment aarzelen hem de weg ten leven te wijzen.

“Wie nederig zijn leidt Hij in het rechte spoor, Hij leert hun zijn paden te gaan”, verklaart David. Dat geldt voor een ieder. Als ik dus wel geloof, zelfs als ik achter de volle boodschap sta, maar ik ben in zover­re eigenzinnig dat ik geen nederige houding naar God en de mensen heb, zal ik Gods leiding in het rechte spoor ontberen. Als in mijn beleving alles om mijzelf draait, kan ik wel op de hoogte zijn van Gods plan met de mens en zelfs met hoe Jezus de vol­voering ervan mogelijk heeft gemaakt, maar dan déél ik er niet werkelijk in.

Gezonde nederigheid leidt ook niet tot het andere uiterste: het jezelf vol­ledig wegcijferen, zodat je naar eigen denken als mens van God niet meer dan een mislukkeling bent. Ook een halsstarrige zondaar is nog steeds kostbaar in Gods oog, maar Hij kan hem slechts bereiken wan­neer Hij niet langer tegen zijn nek aan moet kijken, maar als Hij hem liefdevol in het gezicht kan zien. David geeft te kennen: “Liefde en trouw zijn de weg van de Heer voor wie de wetten van zijn verbond onderhouden”. God heeft zijn ganse schepping lief en Hij is te allen tijde trouw aan wie Hij geschapen heeft. Maar pas wanneer iemand zich naar Gods gedachten richten gaat, kan dat in het betrokken mensenleven een respons aan goddelijke liefde en trouw bewerkstelligen. Voor de oudtestamentische gelovige bestond dat in het onderhouden van de wetten van Gods verbond. Voor de nieuwtestamentische christen is het een delen in de waarheid die Jezus ons verkondigd en voorgeleefd heeft. Daarmee wordt niet zozeer een verstandelijk delen bedoeld – al moet je het verstand er niet bij uit^ schakelen – maar meer een in het hart, in de kern van je wezen, ver­werken van Gods liefde en trouw. En dat dusdanig dat Gods gedachten de jouwe worden. Precies zoals Jezus ons dat destijds voorgeleefd heeft.

Wat ’t in de praktijk betekent

Gods liefde en trouw in het leven van alledag verwerken, houdt in dat we leren mogen elkaar en de wereld om ons heen als met Gods ogen te bekijken. Dat leert ons respectvol met elkaar en met andersdenkenden om te gaan, ongeacht of die zich op het christelijk erf bevinden of daar­buiten. Gods heil is in principe bedoeld voor een ieder. En als dit helingsproces ons al voor een deel hervormd heeft, zullen we naar rata daarvan dit naar anderen kunnen praktiseren.

Liefde en trouw zijn evenwel geen hoedanigheden die aan christenen voorbehouden zijn. Bij mensen met de uiteenlopendste achtergronden kun je ze tegenkomen als te waarde­ren rudimenten van Gods goede schepping. Op diezelfde manier kan dat dus ook bij christenen het geval zijn.

Maar er kan zich bij ook een opmer­kelijk verschil voordoen. Wie Jezus volgt en daardoor in relatie met de eeuwige God staat, zal zich mogen ontwikkelen in goddelijke liefde en trouw. Die is niet afhankelijk van wederliefde en die verandert niet wanneer de ander ontrouw is. Daarin mogen we Gods beeld dra­gen. Want Hij is onaantastbaar in zijn goede eigenschappen. Voor ons zijn er ergens nog gren­zen. Maar die vervagen meer en meer bij een steeds betere toerus­ting naar het plan van Vader. Aan zijn liefde en trouw komt geen einde. Het in ons ontluikende beeld van de immer goede God, zal uit­groeien tot een daaraan gelijk geko­men zijnde graduatie.

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven Door Gert Jan Doornink

Deze rubriek begint met de woorden ‘Geestelijk licht’. Als we deze woorden gebruiken bedoelen we daarmee het ‘geestelijk licht’ dat zich openbaart als Gods Geest, in combinatie met onze geest, gedachten tevoorschijn r brengt die de moeite waard zijn door te geven.

Temidden van het vele surrogaat gees­telijk licht dat de vorst der duisternis produceert, is het ons verlangen dat het volle licht van Gods Geest onze ogen opent (of openhoudt) voor alles wat zich in deze wereld afspeelt en waarmee we dagelijks geconfronteerd worden.

Ook deze keer hebben we met de ver­schillende onderwerpen die aan bod komen, weer de bedoeling daaraan een steentje bij te dragen.

Alles weten maakt niet gelukkig.

Steeds meer mensen worden in onze tijd beheerst door een bepaald soort angst. Het betreft angst voor dingen die kunnen gebeuren maar waarvan helemaal niet vaststaat of ze zullen gebeuren. Bijvoorbeeld de angst om een bepaalde ziekte te krij­gen. Daaraan moesten we denken toen we een artikel lazen van René Steenhorst in De Telegraaf onder de titel: “Kennis maakt machteloos”. Steenhorst merkt op dat de medi­sche wetenschap heel veel van zijn aandacht heeft gericht op de ontwik­kelingen van voorspellende technie­ken die in de tijd kunnen aangeven door welke ziekte iemand uiteinde­lijk getroffen kan worden. “Nu is de mens nog gezond tot het tegendeel bewezen is. Door de snel groeiende kennis over genen en hun eigenschappen gaan we echter toe naar een samenleving waarin ieder mens potentieel ziek is omdat hij al heel vroeg weet, via een bloedtestje, welke kans hij heeft op bepaalde aandoeningen. Moeten we met die ‘vooruitgang’ wel zo blij zijn?” Steenhorst citeert dan de voormalige Groningse huisarts en emeritus hoogleraar sociale geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, prof. Dr. Doeke Post, die duidelijk niet blij is met deze ontwikkeling. Hij vreest een ‘griezelig leven’ waar­in mensen zich op van alles en nog wat zullen (moeten) laten testen. Zijn uitspraken in een regionale GPD-krant troffen hem.

Genetisch paspoort

Professor Post merkt op: “Iemand met kans op darmkanker zal zich ieder half jaar laten onderzoeken om te kijken of de ziekte zich al open­baart”. Veel mensen zullen zich ongelukkig voelen, denkt Post. “Wat moet je met kennis, dat je volgens jouw ‘genetisch paspoort’ 40% pro­cent kans hebt op een hartaanval? Je kunt wat gezonder gaan leven en meer bewegen, maar verder kun je niet zo gek veel doen, behalve afwachten of die aanval een keer komt. Wat je er vooral mee bereikt, is dat je je patiënt voelt, terwijl niet vaststaat of je ooit een hartaanval zult krijgen. Kennis over kansen op ziekten, maakt gezonde mensen tot patiënten. Ze zullen zich ongelukkig voelen. Angst zal ons handelen bepalen”, verwacht Post. We weten dat angst een slechte raad­gever is en zeker als christenen die­nen we ons te realiseren dat angst uit de verkeerde bron komt. “Vrees niet, geloof alleen!”, was een belang­rijk advies van Jezus. En voor de tijd waarin wij leven zullen we dit advies voor ogen dienen te houden. Natuurlijk hoeven we niet aan struisvogelpolitiek te doen en mogen we dankbaar zijn voor wat de medische wetenschap heeft bereikt en nog zal bereiken, maar anderzijds moeten we niet doorslaan en pri­mair het standpunt voor ogen hou­den dat vertrouwen in de levende God en zijn Zoon, Jezus Christus, de basis is van ons denken, spreken en handelen, dus van ons leven. Dan krijgt angst voor een bepaalde ziekte die ons zou kunnen treffen, ook minder kans om te kunnen infiltreren en ervaren we dat we te allen tijde in Zijn hand veilig geborgen zijn.

Een leven van tevredenheid en geluk

Is het mogelijk een leven te hebben dat voortdurend gekenmerkt wordt door tevredenheid en geluk? Deze vraag zal door velen met twijfel beantwoord worden. Het leven vormt immers een complexe bele­ving van alles waarmee we te maken hebben en bestaat lang niet altijd uit rozengeur en maneschijn. Natuurlijk kent iedereen momenten van intense geluksbeleving, als bijvoorbeeld twee geliefden elkaar leren kennen, als er een kind gebo­ren wordt, als we onverwachte mee­vallers hebben op financieel en aller­lei andere terreinen. Ook zijn er bepaalde perioden in ons leven dat we ons extra gelukkig voelen bijvoor­beeld als alles voor de wind gaat of als we op vakantie zijn, maar conti­nu tevreden en gelukkig zijn, is dat wel mogelijk? Channing Pollock maakte de opmerking: “Geluk is een tussenstation tussen te weinig en te veel”.

Het is goed eens na te gaan wat de basis is van een leven van tevreden­heid en geluk? Voor echte christe­nen is dat hun geloof in Christus.

Zonder Hem had het leven geen zin maar met Hem ervaren wij zeker­heid en geluk. Misschien niet elk moment en onder alle omstandighe­den, maar dit geloof vormt toch zeker de basis waardoor ons leven zin heeft en waardevol is. Daaraan moesten we denken toen wij een themanummer van HP/De Tijd lazen, met als titel: “Hoe maak ik mezelf gelukkig?’ Het onder­schrift luidde: “Onmisbare tips voor een leuker leven”. In het artikel van Annemiek Leclaire geven niet min­der dan zestien therapeuten hun mening over het onderwerp. Opvallend daarbij is dat op geen enkele wijze ‘het geloof’ aan de orde komt en alleen adviezen op het natuurlijke vlak. Men kan opmerken dat men, als het geen christenthera­peuten zijn, ook niet anders kan ver­wachten en dat is natuurlijk ook zo, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat alles wat door hen opgemerkt wordt als ‘waardeloos’ van tafel geveegd dient te worden. Dan zouden we voorbijgaan aan het feit dat we ook als christenen te maken heb­ben met het leven van elke dag met zijn ups en downs.

Therapeuten over geluk

We behoren open te staan voor alles wat we van anderen kunnen leren, als we maar voor ogen houden dat het altijd ‘ingekaderd’ dient te zijn in ons leven als christenen. Bovendien hebben vele christenen, die weten wat de basis van hun ‘gelukkig zijn’ is, zich zodanig nega­tief laten beïnvloeden dat van hun ‘geluksbeleving’ en het ’tevredenheidsgevoel’ weinig meer over is. Daardoor is ook hun getuigenis als nieuwe schepping in Christus wei­nig effectief meer. Daarom nemen we nu enkele opmerkingen uit het artikel over waarvan we misschien wat kunnen leren. Volgens de socioloog Ruut Veenhoven zijn er zo’n drieduizend wetenschappelijke onderzoeken naar geluksbeleving geweest en daaruit blijkt dat gelukkige mensen toleranter en vriendelijker zijn dan ongelukkige mensen. “Ze zijn ontvanke­lijker voor andermans verdriet, en steken sneller de helpende hand toe. Ook hebben ze minder behoefte anderen te bekritiseren of schade te berokkenen. Tot zover dus het fabel­tje dat vooral lijdende mensen oog hebben voor de noden van hun medemens.

Volgens het Trimbos-instituut heeft bijna een kwart van de volwassen Nederlanders op dit moment een stemmingsstoornis, zoals een depressie of een angstprobleem. En 41 procent heeft dit een of meerdere keren in zijn leven. Maar volgens Ruut Veenhoven, als ‘geluksonderzoeker’ verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, komen deze stoornissen juist sneller aan het licht in individualistische samenlevingen, omdat mensen hier zo zelfstandig moeten opereren. Deze negatieve stemmingen drukken wel de geluks­beleving, maar wegen uiteindelijk niet op tegen alle voordelen van de meerkeuze-maatschappij. Een fijne huwelijkspartner, een betaalde baan, een goede gezond­heid en geestelijke weerbaarheid: dat, blijkt uit onderzoek, zijn de ken­merken van de gelukkigste Nederlanders.

Daar moet u zelf voor gaan zorgen. Als we de deskundigen mogen gelo­ven, komt u met voldoende nach­trust en een gezond dieet al een heel eind. Vermoeidheid maakt labiel, junkfood speelt een rol bij stem­mingsstoornissen, overgewicht, hart­kwalen en kanker, alle vier oorzaken van veel verdriet.

Even belangrijk als slaap en voeding is een dagelijkse structuur, vooral voor mensen die een moeilijke periode doormaken. Op tijd opstaan, drie keer per dag eten, boodschap­pen doen, opruimen, een activiteit plannen: betrokken blijven bij de maatschappij. Lichaamsbeweging speelt in zo’n dagindeling vanzelfsprekend een voorname rol dagelijks minstens een half uur matig intensieve inspanning, luidt het advies”.

Laten we ook als christenen deze raadgevingen niet in de wind slaan. Juist als christenen hebben we een voorbeeldfunctie te vervullen, De mensen letten niet alleen op ons ‘geestelijk leven’, maar ook en vooral hoe ons gewone dagelijkse leven is, dat wil zeggen hoe ons geloofsleven verweven is met dit leven. Dan zal onze tevredenheids- en geluksbeleving een uitstraling hebben die veel meer effect sorteert dan de geluksbeleving zoals ‘de wereld’ die kent.

Alcohol net zo slecht als roken

De grote en wereldwijde campagne tegen het roken begint langzamer­hand zijn vruchten af te werpen. Velen gaan inzien hoe schadelijk roken voor de gezondheid is en zijn er mee gestopt of zijn van plan dit te doen. Dat gaat vaak met veel strijd gepaard want roken is een verslaving en loskomen van een verslaving, iets wat zich primair heeft vastgezet in ons denken, gaat vaak niet van de ene op de andere dag. Maar waar een wil is, is een weg, geldt ook hier en veelal lukt het, soms met behulp van anderen, uiteindelijk het roken op te geven.

Nu weten wij als christenen dat elke vorm van verslaving een vorm van gebondenheid is, of het nu gokken, drugs, overmatig en ongezond eten of wat dan ook betreft. Dat geldt uiteraard ook voor de verslaving aan alcohol, waaraan wereldwijd jaarlijks ook miljoenen mensen sterven. Volgens een artikel in De Telegraaf, onder de titel ‘Alcohol net zo slecht als roken’, blijkt dat uit nieuw wetenschappelijk onderzoek er wereldwijd zelfs net zoveel mensen overlijden door alcohol als door roken.

“Vooral bij mond-, lever- en borst­kanker, hart- en vaatziekten en lever- cirrose speelt drank een belangrijke rol. Volgens de internationale weten­schappers die hun bevindingen heb­ben gepubliceerd in het gerenom­meerde medische tijdschrift The Lancet is alcohol veel schadelijker dan tot nu toe werd aangenomen. Zo hebben vrouwen die dagelijks één glas wijn, bier of andere alcoho­lische drank drinken al 9 procent meer kans op het krijgen van borst­kanker. Bij het drinken van drie tot zes glazen per dag is dit risico zelfs 41 procent hoger. Het positief beschermende effect van alcohol op het ontstaan van hart­en vaatziekten treedt alleen op bij mensen vanaf middelbare leeftijd met een zeer regelmatig drinkpatroon van een tot twee glazen per dag. Mensen die regelmatig drinken en daarbij af en toe te veel alcohol nuttigen lopen juist grotere kans op het ontstaan van hart- en vaatziek­ten.

Weinig effect

Voorlichting over de risico’s van alcohol hebben volgens de onderzoe­kers weinig effect. Ook in Nederland worden de effecten van voorlichting zwaar overschat, meent Wim van Dalen, directeur van de Stichting Alcoholpreventie (STAP). “Voorlichting is van belang om men­sen bewust te maken van de gevol­gen van alcoholgebruik, maar is geen effectieve methode om overma­tig gebruik terug te dringen”, zegt Van Dalen”.

Tot zover dit artikel, waaraan wij wil­len toevoegen dat het ook voor chris­tenen iets is om over na te denken en eventueel maatregelen te nemen. Toen ongeveer een eeuw geleden in Nederland de zogenaamde ‘pinkster­opwekking’ begon, was het een van­zelfsprekend iets dat echte christe­nen stopten met roken èn drinken. Men was hier heel consequent in. In onze dagen is dit, wat roken betreft, veelal nog het geval, maar over het drinken zijn velen anders gaan denken. Waarom zou wijn en bier verkeerd zijn, als men het met mate gebruikt, is een veel gehoorde opmerking. Daarbij wordt dan het bekende voorbeeld van de bruiloft te Kana aangehaald, waarbij Jezus water in wijn veranderde. Natuurlijk behoeven we elkaar wat dit betreft geen verboden op te leg­gen, maar het is goed om ook eens te denken aan de opmerkingen van Paulus wanneer hij bijvoorbeeld aan de gemeente te Efeze schrijft: “Bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt ver­vuld met de Geest” Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Verder schrijft Paulus aan zijn medewerker Timoteüs dat diakenen niet verzot moeten zijn op veel wijn 1 Timoteüs 3 vers 8 (1 Tim. 03:08), maar anderzijds geeft hij in dezelfde brief ook het advies “een weinig wijn te gebruiken voor uw voortdurende ongesteldheden” (1 Tim. 5:23).

Het is duidelijk dat we elkaar in dit opzicht geen verboden op behoren te leggen, dat verslaving aan alcohol altijd verkeerd is, en dat we als chris­tenen ook wat eten en drinken betreft op verantwoorde wijze die­nen te leven. We hebben in elk opzicht een voorbeeldfunctie te ver­vullen!

 

Vijf trefwoorden over eenheid door Jildert de Boer

Sleutels tot ware eenheid in de gemeente Deel 2

Aan de hand van sleutelwoorden of trefwoorden willen we het Bijbelse geheim van eenheid tussen christe­nen ontvouwen en praktisch maken.

  1. Liefde

Dit lijkt een “open deur” te zijn, maar het kenmerk, waaraan de men­sen de discipelen zouden kunnen herkennen, is immers de liefde. “Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals Ik jullie heb liefge­had, zo moeten jullie elkaar liefheb­ben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leer­lingen zijn” Johannes 13 vers 34 en 35 NBV (Joh. 13:34-35). Het wemelt van de verzen over de liefde, zodat we er maar enkele zul­len noemen ter ondersteuning van deze praktische waarheid: “Maak mij dan volmaakt gelukkig door eensge­zind te zijn, een in liefde, en in stre­ven, een van geest” Filippenzen 2 vers 2 (Filip. 02:02); “Zo wil ik hen bemoedigen en hen in liefde bijeenhouden, opdat ze tot volle rijkdom van een allesomvat­tend inzicht komen, tot de kennis van Gods mysterie: Christus, in wie alle schatten van wijsheid en kennis verborgen liggen” Kolossenzen 2 vers 2 en 3 (Kol. 02:02-03). We voegen er nog eens twee kern­achtige uitspraken aan toe: “Houd de onderlinge liefde in stand” Hebreeën 13 vers 1 (Heb. 13:01) en: “alles wat u doet, moet u uit liefde doen” 1 Korinthe 16 vers 14 (1 Kor. 16:14). Voorts: “Wij weten dat we van de dood zijn overgegaan naar het leven omdat we elkaar liefheb­ben. Wie niet liefheeft, blijft in de dood” 1 Johannes 3 vers 14 (1 Joh. 03:14).

Tenslotte een niet mis te verstane tekst: “We hebben dan ook dit gebod van Hem gekregen: wie God lief­heeft, moet ook de ander liefheb­ben” 1 Johannes 4 vers 21 NBV (1 Joh. 04:21). Niet liefheb­ben betekent praktisch gezien niet meteen haat, maar verachting of minachting, neerzien op, Romeinen 14 vers 3 tot en met 10 NBV – (Rom. 14:03-10), in plaats van hoog­achting en de ander uitnemender (belangrijker, NBV) achten dan jezelf Filippenzen 2 vers 3 (Filip. 02:03).

Hoe is het dan mogelijk dat christe­nen elkaar zouden kunnen wegkij­ken of elkaar zelfs aanvliegen? Hetzij in uitbarstingen van woede, of iets fatsoenlijker: door elkaar in de “christelijke pers” te lijf te gaan? Of nog subtieler: door van de ene religieuze samenkomst naar de vol­gende te shoppen, omdat het hen bij de vorige niet bevalt? Liggen hier vaak niet vleselijke motieven aan ten grondslag, al worden die meestal onder een vroom mom bedekt? Is het mogelijk “in liefde” in de hemel bijeen te zijn, terwijl men op aarde elkaar niet “in liefde” wilde ontmoeten, of zelfs de broederban­den welbewust verbrak? Of geloven sommigen in “tussenschotjes” in de heerlijkheid van God? Wat is het dan heerlijk elkaar op aarde de broeder­hand te reiken en liefde betoon te uiten! Geen “lieverig”, sentimenteel gedoe, maar een hartelijke liefde in geest en waarheid!

  1. Vrede

Dat is ook al zo’n overbekend woord

Mensenmassa’s zingen over “vrede op aarde”, wat men slechts voor kerst uitspaarde. Miljoenen christenen geloven in de verzoening door het werk van Jezus Christus op Golgotha, namelijk dat zij niet langer vijanden van God zijn. Door de vergeving van zonden hebben zij vrede met God gekregen Romeinen 5 vers 1 (Rom. 05:01).

Nu is het voluit Gods bedoeling dat die verticale vrede ook horizontaal wordt omgezet. Jezus heeft de muur van vijandschap tussen Joden en heidenen afgebroken en een nieu­we mens geschapen: vrede voor hen die veraf waren en vrede voor hen die dichtbij waren. Dankzij Hem hebben wij allen in één Geest de ’toegang tot de Vader Efeze 2 vers 14 tot en met 18 (Ef. 02:14-18). Hoe zit het dan met alle andere kerkmuren en denominatie-sektarisme? Is dat Gods bedoeling geweest? De vraag stellen is haar (bijna) beantwoorden, maar ik wil me hier voornamelijk beperken tot de plaat­selijke gemeenten. Natuurlijk heeft de boze de vrede tussen christenen geregeld proberen te verstoren of zelfs te roven. Van vrede in het hart naar het stichten van vrede in huwelijk en huis kan al een hele weg zijn en zo is het ook in de gemeente, het huis van God. “Jaag naar vrede met allen en naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien” Hebreeën 12 vers 14 (Heb. 12:14). Vervolgens ook met het oog op alle andere mensen buiten de gemeente: “Stel, voor zover het in uw macht hebt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven” Romeinen 12 vers 18 (Rom. 12:18).

De aanvankelijke vrede in het hart heeft daarom een vervolg nodig, zodat de vrede van Christus kan heersen (regeren), want daar­toe zijn wij geroepen als leden van een lichaam Kolossenzen 3 vers 15 (Kol. 03:15). Niet voor niets sprak de Meester: “zorg dat jul­lie het zout in jezelf niet verliezen en bewaar onder elkander de vrede” Markus 9 vers 50 NBV (Mark. 09:50). Helaas is het smaakmakende en bederfwerende zout in de algemene christenheid heel vaak smakeloos geworden en kon daarom de onderlinge vrede niet bewaard blijven, waardoor er onvrede, wrijvingen, spanningen en botsingen ontstonden, of zelfs gods­dienstoorlogen.

De opdracht van God was echter: “Jaag naar gerechtigheid, naar trouw, naar liefde en vrede met allen die de Here aanroepen uit een rein hart” 2 Timoteüs 2 vers 22b (2 Tim. 02:22b). Reine harten smelten in vrede samen, dat kan niet missen! Zulke harten houden niet vast aan eigen gelijk of eigen sterke mening, maar zoeken vrede met allen die ook een rein hart hebben gekregen, los van partijschappen, die werken van het vlees zijn Galaten 5 vers 20 (Gal. 05:20). De wijsheid van boven is vooreerst rein, vervolgens vreedzaam…” en kort daarna staat: “gerechtigheid is een vrucht die in vrede gezaaid wordt voor hen, die vrede stichten” Jakobus 3 vers 17 en 18 (Jak. 03:17-18).

Wat ook plaatsgreep waren “zoete, lieve, christelijke Gerritje”- praatjes, die noch vlees noch vis bevatten, omdat het zouteloos gepraat inhield van valse profeten met hun “vrede, vrede en geen gevaar” zonder een krachtige oproep tot reiniging van duidelijke zonden. Kortom: een vrede zonder het zwaard van het Woord over alle zonde en tegen elke macht der duisternis! Toch is de werkelijke, goddelijke vrede in alle omstandigheden een haalbare zaak, ondanks de “onrust­stokers”, die demonen heten, zodat we iets geweldigs lezen in 2 Thessalonicenzen 3 vers 16 NBV (2 Thess. 03:16): “Moge de Heer van de vrede zelf u altijd en op elke wijze vrede geven”. Natuurlijk uitte de apostel hier geen vrome wens, maar geloofde hij in de volle realiteit van de kracht van de Heer van de vrede. Die Heer was zijn Vredevorst geworden en dat niet pas in het duizendjarige vrede­rijk, maar hier en nu en dus is het ook mogelijk voor ons!

  1. Kruis

Sommigen beschouwen het kruis als een gepasseerd station en willen vooral maar over de heilige Geest spreken, maar centraal in het evan­gelie staat nog altijd het kruis. Er zijn er op het christelijk erf, die meer denken aan munt en zij probe­ren winst of voordeel uit het evangelie te halen. Dat kan door een welvaartsevangelie, waarbij het lijden uit de boodschap wordt gelicht, maar ook door mensverheerlijking, eerzucht en naam te maken onder een “christelijke” vlag. De geest van manipulatie verslaat vele naïeve christenen, die niet waakzaam zijn, om de geesten te beproeven, die werkzaam zijn en zich voordoen als engelen van het licht. Via trucs en slinkse streken wordt de goedgelovige goegemeente op het verkeerde been gezet. Intimidatie, vleierij en gekonkel heb­ben macht bij een manipulerende geest en de aanstoot en ergernis van het kruis wordt listig omzeild. Regelmatig zien we ook dat het evangelie opgesierd moet worden met manifestaties, show, spektakel, heisa en een perfecte performance, maar dat het kruis over alle vlees ontbreekt.

De boodschap van het kruis predikt niet slechts de vergeving van zonden door Jezus’ bloed, maar verkondigt tevens de dood over de oude mens, dat is over onze oude bestaans- en leefwijze. Als onze belijdenis is: “Met Christus ben ik gekruisigd; ikzelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij” Galaten 2 vers 20 NBV (Gal. 02:20), hoe zal het dan gaan in de onderlinge verhoudingen? Dan ben ik er toch achter gekomen dat ikzelf helemaal niet in staat was zo nodig alles te kunnen presteren in het christenle­ventje, integendeel!

Aan het kruis verstomt rumoer, her­rie en trammelant, maar ook de zelf­zucht, de hebzucht, de heerszucht, enzovoort: dat zijn allemaal dingen die afgelegd en in de dood met Christus gegeven mogen en moeten worden. “Want wie Christus Jezus toebehoren, hebben het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd” Galaten 5 vers 24 (Gal. 05:24). Wanneer wij met Christus zijn gestorven (niet alleen juridisch, maar in de praktijk!), geloven we dat we ook met Hem zullen leven (niet als in theorie “nieuwe mensen”, maar als echt vernieuwde mensen!) Romeinen 6 vers 8 en 2 Timoteüs 2 vers 11 (Rom. 06:08 en 2 Tim. 02:11). Op een kerkhof is alles rust en vrede. Daar is geen broeder, die uit­roept: “ik wil geen tweede viool spe­len” en niemand zegt nog: “ik wil niet tot de onderliggende partij behoren”. Het geheim is dat dit geestelijke “kerkhof” (met het beeld: door de doop in de dood!) actueel is in Romeinen 6 en niet na de natuur­lijke dood in de toekomst geplaatst mag worden.

Jaloezie gaat de dood van Christus in, roddelpraatjes kunnen wegster­ven en tegen elkaar op concurreren wordt omgezet in het positieve aan­vullend op elkaar bezig zijn, hoe ver­schillend ieder ook van nature is. Het streven naar machtsposities is in de gemeente van de levende God uit den boze!

Hoe kun je geloven dat je met Christus gekruisigd bent en tegelij­kertijd laat je eigen haan nog koning laten kraaien? Laten wij ,’ deel krijgen aan “spiksplinternieuw”, goddelijk opstandingsleven, dat het nieuwe leven in, met en van Jezus Christus uitleeft. Een uitleven van Zijn leven met alle heerlijke eigenschappen, die de anderen alleen maar goed willen doen en erop uit zijn die anderen te zegenen! Dat is het openbaren van de godde­lijke natuur in groeiende mate, maar deze ontstaat alleen in die mate waarin wij bereid zijn de weg van het kruis te gaan.

Hier gaat het niet om het kruis van Christus dat eens op Golgotha stond, maar of wij bereid zijn ons­zelf te verloochenen, om dagelijks ons kruis op te nemen en Jezus te volgen Lucas 9 vers 23 (Luc. 09:23). Het is niet moeilijk om in liefde, vrede en eenheid samen te leven met mensen, die in Jezus’ naam zichzelf (willen) verloochenen. Dat zijn christenen, die allemaal hun eigen wil opzij zetten, om Gods wil te doen. Want verdeeldheid is tegen Gods wil! Met zo’n edele gezindheid is het goed toeven in de gemeente van de levende God! Zo leren wij bijvoorbeeld de minste te zijn, niet sterk te zijn in onszelf, niet onze persoon op de voorgrond te schuiven, onszelf te buigen in situaties, enzovoort. Zulke gelegen­heden krijgen wij nu juist in de gemeente, maar ook in het gezin, op school of op ons werk.

  1. Woord

Heilig hen dan door de waarheid, Uw woord is waarheid” Johannes 17 vers 17 NBV (Joh. 17:17). Dit lezen we midden in het hogepriesterlijke gebed van Jezus om eenheid. Het is een gebed dat de Vader verhoort Johannes 11 vers 42 (Joh. 11:42). Zonder de krachtige impulsen van het leven­de en blijvende woord van God kan men nooit tot Bijbelse eenheid tus­sen christenen komen. Wie de woor­den van God relativeert, voor verou­derd verklaard, of slechts beschouwt als een mooi toekomstplaatje, doet onrecht aan het gezag van God Zelf. Helaas gaan veel menselijke pogin­gen tot eenheid gepaard met het doen van water in de wijn, dat wil zeggen: allerlei veelal tegenstrijdige mensenmeningen zouden dan de kracht van de woorden van God moeten compenseren. Als men het Bijbelse spoor verlaat, wat voor wijs­heid zou men dan nog hebben? Het hoofdstuk Johannes 17 is vaak misbruikt om te trachten een valse, brede oecumene te ondersteunen. In Johannes 17 vers 6 en 7 (Joh. 17:06-07) lezen we echter onder meer: “Ze hebben uw woord bewaard” en “Ik heb de woor­den die ik van U ontvangen heb aan hen doorgegeven, zij hebben ze aan­vaard…”. Jezus bidt voor allen die door hun verkondiging in Hem gelo­ven Johannes 17 vers 20 (Joh. 17:20).

Een christelijke eenheid, waarbij het Woord van God niet door en door betrouwbaar wordt geacht is een schijneenheid, die geen stand houdt. Onder het motto van de liefde laat men dan de liefde tot de waarheid los. De volgorde is “door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben…” Efeze 4 vers 15 (Ef. 04:15). De waarheid is eenvoudig. Verdeeldheid is door de duivel gezaaid, om het ingewikkeld te maken. Verdeeldheid is uit den boze, met medewerking van men­sen. De duivel is de “diabolos”, de door-elkaar-gooier, die werkt met leugen en “halve waarheden”. Zonder Gods Woord geen eenheid, maar dan uiteraard niet alleen naar de letter. Het Woord is geest en leven. Niettemin is het zoveel moge­lijk gebruiken van Bijbelse uitdruk­kingen belangrijk, want afgeleide theologische termen zijn maar al te vaak op menselijke wijsheid gestoeld. Het doen van het Woord verandert ons leven naar Gods wil. Daarom ontstaat er geen echte een­heid zonder het gehoorzamen van het Woord in de kracht van de heili­ge Geest! De weg van gehoorzaam­heid leidt tot eenheid! Het hebben of zeggen van woorden van God is vers 1, maar het doen ernaar is vers 2. En alleen dat laatste voert naar pure, Bijbelse eenheid.

  1. Geest

De kracht van de mens schiet tekort, om -ook al is het wensen aanwezig ­tot eenheid tussen christenen te komen. De Geest van God -Zijn hei­lige Geest- is absoluut nodig om eenheid te bewaren. Efeze 4 vers 3 (Ef. 04:03) spreekt over: “u te beijveren de een­heid des Geestes te bewaren door de band des vredes”.

Hoeveel christenen hebben wel niet de heilige Geest ontvangen? Toch blijkt het in de praktijk beslist onvol­doende te zijn tot blijvende eenheid, als wij ons niet steeds opnieuw ernaar uitstrekken om vervuld te worden met de heilige Geest Efeze 5 vers 18 (Ef. 05:18). Hoeveel christenen hebben niet samen, eenparig om de volheid van de heilige Geest gebeden en zijn later -ondanks al die bidstonden met elkaar- toch weer uit elkaar gegaan, omdat ze onenigheid kregen? Veel christenen dienen zich bewust te worden van een weg die volgt op de doop in heilige Geest, namelijk het gaan gehoorzamen aan die Geest tot heiliging 1 Petrus 1 vers 2 en 2 Thessalonicenzen 2 vers 13 (1 Petr. 01:02 en

2 Thess. 02:13), of anders gezegd door te wan­delen in de Geest niet voldoen aan het begeren van het vlees en het door de Geest het spoor te houden Galaten 5 vers 16 tot en met 25 (Gal. 05:16-25). Dat spoor wordt gevormd door de wetten van de Geest in het hart en in het verstand Hebreeën 8 vers 10 en Hebreeën 10 vers 16 (Heb. 08:10 en Heb. 10:16).

Het stempel van de heilige Geest, die ons beloofd is, is een voorschot op onze erfenis Efeze 1 vers 13 en 14 NBV (Ef. 01:13-14). De doop in de Geest is daarom een startkapitaal, geen doel in zichzelf, maar een voorschot om deel te kun­nen krijgen aan de volle erfenis van God. Het doel luidt dan ook: “opdat u zult volstromen met Gods volko­menheid” Efeze 3 vers 19 (Ef. 03:19). Nou en of dat eenheid zal openbaren! Velen willen graag in de Geest teke­nen en wonderen doen of ervaren, maar misschien zijn zij iets belang­rijks vergeten, namelijk: “indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, dan zult gij leven. Want allen die door de Geest van God geleid worden, zijn zonen van God”.

De weg naar geestelijk zoonschap loopt via de goede strijd van het geloof! Maar in die richting geleid worden, is bij velen niet populair, vandaar dat men soms liever vlucht in geestelijk entertainment, vooral een “goed gevoel” hebben en veel uiterlijke tamtam, in plaats van de gehele wapenrusting van God aan te doen, om geestelijk strijd in de hemelse gewesten te leveren. Zonder strijd is er geen overwinning en zonder het tevoorschijn komen van overwinningsleven is eenheid tussen (vleselijke) christenen onmo­gelijk! Een van Geest zijn is het begin, om de weg te gaan naar het doel: de eenheid des geloofs berei­ken, de mannelijke rijpheid Efeze 4 vers 13 (Ef. 04:13). Op een andere plaats zegt de Schrift: “Een van zin en een van gevoelen” 1 Korinthe 1 vers 10 (1 Kor. 01:10). Dat is een veel diepere eenheid, dan alleen samen de Geest te hebben ontvan­gen als fundament voor geestelijke groei.

Zonder die kracht van de Geest van God is eenheid tussen christenen mensonmogelijk!

(Wordt vervolgd)

 

De chrysalis en de mier door Duurt Sikkens (verhaal)

Dit verhaal kan het beste omschreven worden als een ‘parafabel’. Het houdt namelijk het midden tussen een fabel en een parabel, ’t Gaat natuurlijk om de essentie van het verhaal, waar­bij wij hopen dat u deze zult ontdek­ken… (-red.).

Het liep tegen het einde van de lente.

Op de grond van een kleine, ommuurde tuin scharrelde een mier druk heen en weer over de droge aardkluiten. Toen hij onderaan de grijze muur kwam keek hij op en zag boven zich, onder tegen een rode dakpan, een donker ding hangen. De bezige, rusteloze mier pau­zeerde een ogenblik en keek naar het vormeloze voorwerp. Zijn nieuwsgierigheid was gewekt. Hij rende omhoog door de voegen en raakte het grote ding met zijn voor­pootjes aan.

Even trok er een trilling door de vormloze klomp, hij bewoog lang­zaam wat heen en weer en een sla­perige stem klonk: “Wie verstoort daar mijn rust?”

Verbaasd keek de mier en zei: “Wie mag jij dan wel zijn?” Het ding antwoordde: ‘ik ben Chrysalis”.

“Wel een erg mooie naam voor zo’n lelijk ding”, zei de mier en hij ver­volgde: “Jij zult dus wel niet veel bij­zonders wezen… trouwens, zou je niet es wakker worden? Dat hangt daar als een bruine klont terwijl er zoveel te doen is in de wereld!” “Zo, zo”, was het antwoord. “En wat is er dan te doen?” Ja, doén”, merkte de mier gepikeerd op, “maar jij weet natuurlijk niet wat dat is… Doen is bezig zijn, weet je”. “En waarom?” vroeg de chrysalis, die doodstil bleef hangen. “Waaróm?!” antwoordde de mier. “Er moet van alles gedaan worden! De wereld draait niet voor niks rond!” “Oh nee? Nou, maar wat doé jij dan allemaal?” vroeg de chrysalis. “Werken”, antwoordde de mier. ‘ik ben een van de bezigste arbeiders van de schepping. Ik hang nooit rond, ik staak nooit, ik werk con­stant. Vóór zonsopgang begin ik al en ik ga pas slapen -wat jij kennelijk de godganse dag doet- als mijn werk is gedaan”.

Verbaasd vroeg de chrysalis: “Waarom doe je dat allemaal?” “Het is mijn plicht”, sprak de mier trots. “En het is heerlijk te weten dat ik hiermee de zaak draaiende hou. Ik dien er mijn grote Schepper mee”.

“Juist ja”, zei de chrysalis. “En dus scharrel je graag overal rond, links en rechts heen en weer hollend”. Hij wachtte even en zei toen: “Hou je van actie?”

‘ik hou er zielsveel van”, zei de mier. “Het is mijn lust en mijn leven”.

“Waarom ben je er dan zo trots op?” grinnikte de chrysalis. “Als je er zo veel van houdt heb je toch gewoon de hele dag lol in je werk?” “Eh… jaja”, haastte de mier zich te zeggen”, maar boven alles is het mijn levensopdracht, de zin van mijn bestaan”, voegde hij er ietwat zwaarwichtig aan toe. “Tjonge jonge’, mompelde de chrysa­lis. “Afijn, in mijn vorig leven heb ik al genoeg gelopen en gevreten, maar daar heb ik mee gekapt”. Hij gaapte eens. “Nu lig ik hier rustig en stil. En dat is nou de zin van mijn bestaan”.

“Smoesjes!” schreeuwde de mier die nou toch werkelijk een beetje kwaad werd. ‘”t Is gewoon een excuus voor ‘ je luiheid. Er is geen schepsel in deze wereld geboren om maar een beetje stil in de zon te liggen niksen onder een dakpan!” De chrysalis lachte en zei: “Hoe weet jij dat nou?”

“Lijkt me logisch”, antwoordde de mier, een beetje gepikeerd. “Want als je het niet druk hebt met van alles en nog wat kun je net zo goed dood zijn”.

“Wat je zegt”, glimlachte de chrysa­lis, “maar je weet echt niet alles. Kijk, jij rent rond omdat je dat ken­nelijk moet en je doet ongetwijfeld prachtig werk, maar ik lig hier omdat het moet. In mij gebeurt iets in complete rust”. Hoe haal het in je kleine hersens!” riep de mier. Hij begon te stotteren van kwaadheid: “Je bent drie keer niks! En dan die stomme naam van je: Chrysalis. Ha! Wat stelt dat nou eenmaal voor!”

“Die naam betekent ‘goud'”, mom­pelde de chrysalis. De mier had het niet meer. “Nou, mier”, vervolgde de chrysalis, “hou nou maar op. Je tong is net zo snel als je poten en ik… word… daar… zo… moe van. Wil je nu weg­gaan? Ik wil graag slapen!” “Slapen”, sneerde de mier. Is er iets wat er gebeurt, misschien, als je slaapt? Hé?”

“Zeker, antwoordde de chrysalis. “Oh vast, zei de mier, “lig je te bid­den of zo?”

“Zoiets”, zei de chrysalis, “maar eigenlijk droom ik”.

“Tuurlijk joh”, zei de mier. “En levert dat nog wat op? Rare klont, ga toch

op het dak zitten”.

“Ik ben ónder dak”, zei de chrysalis, “het is zelfs mijn hangplek. Maar

om je te helpen zal ik je vertellen wat ik doe. Weet je, ik droom over

schoonheid”.

“Ach ja, natuurlijk”, gromde de mier die rood begon aan te lopen. “Dat moet jij nodig doen, want je bent zo lelijk als een opgerold blad, ‘k had het zelf kunnen bedenken”. “En toch droom ik over schoon­heid”, fluisterde de chrysalis en het was alsof hij de mier helemaal niet meer zag staan. “Ik droomde dat ik uit mijn donkere kamertje kwam en het gouden licht tegemoet vloog. Ik had vleugels en die spreidden zich en door het zonlicht kregen ze alle kleuren van de regenboog”. Hij zweeg.

“Jij bent knéttergek!’ raasde de mier. De chrysalis antwoordde niet. De mier draaide zich om en beende naar beneden langs de oude grijze muur. “Tjonge jonge, wat een zeld­zaam stom beest”, foeterde hij en even later draafde hij weer van hot naar her over de tuingrond: druk- druk-druk.

De dagen gingen voorbij. Soms keek de mier nog wel eens omhoog naar de rode dakpan, maar nog altijd hing daar die vormeloze figuur.

“Je droomt maar mooi een eind weg”, mompelde hij dan. “Niksnut, loser! Vlieg toch op met je gouden vleugels…”

En toen, op een dag, ging de mier weer eens naar boven om te zien of hij gelijk had gekregen. Tot zijn grote verbazing was er alleen maar een bruin, leeg omhulseltje te zien.

“Zie je nou wel”, zei de mier tevre­den. “Geen inhoud!” Plotseling hoorde hij gegiechel; boven zijn hoofd. Hij keek op en op de dakpan zat een schitterende vlinder zich te koesteren in de zon. “Eh, zei u iets?” vroeg de mier beleefd, helemaal onder de indruk van het prachtige wezen daar boven. “Ja, ik zei ‘goeie morgen”‘, lachte de vlinder.

“Ook goeiemorgen”, stamelde de mier. “Eh, kennen wij elkaar?” “Ik dacht dat jij alles zo goed wist, toch?” grinnikte de vlinder. “Nou, alles”, zei de mier nederig, “maar het is mij een eer om met u kennis te maken. Hebben we elkaar eerder ontmoet dan? “Ja”, zei de vlinder. “We hadden toen een gesprek over jouw en mijn opvattingen over werk en zo. En we hadden het over mijn dromen, weet je nog?”

De mier keek hem met uitpuilende oogjes aan. “Ben jij soms die… eh… chrysalis dan?

“Ja”, was het antwoord. “De meeste mensen noemen dat een ‘pop'” Hij zweeg even en zei toen; “Ik ben ontpopt”.

“Jemig”, zei de mier en wierp nog eens een verwonderde blik op het lege omhulsel dat als een dor blaadje in de wind schommelde. “Dat was ik en dat was ik, eigenlijk”, zei de vlinder en hij spreidde zijn prachtige, glinsterende vleugels en vloog in oogverblindende kleuren het zonlicht tegemoet. Stomverbaasd keek de mier hem na en mopperde: “Dat zulke prachtige schepsels zó kunnen liegen, dat gelóóf je toch niet?” En hij scharrelde weer langs de grij­ze muur naar zijn eigen vertrouwde aarde.

Voetnoten:

Bewerkt naar een Engels gegeven.

‘Chrysalis” – vlinderpop (chrusos) (Gr) = ‘goud’.

Psyche (Gr) = ziel; adem; vlinder.

 

De praktijk van het priesterschap Door Wim te Dorsthorst

Het nieuwtestamentisch priester­schap heeft helemaal niets te maken met status of aanzien of priester zijn op grond van theologische studies en wijdingen door mensen en spe­ciale kleding. Het is een zaak van het hart en een ingaan op de roe­ping van de Heer. (Zie het artikel: ‘Een koninkrijk van priesters’ in ons vorige nummer).

Al het oude, zichtbare, in een aardse stad in een land op aarde, een tem­pel van aardse materialen met daar­in een priesterschap naar vleselijke afkomst, heeft zijn geestelijke ver­vulling gekregen. Het zichtbare was niet de werkelijkheid, het was slechts een schaduw of een afbeel­ding van de geestelijke werkelijkheid in Christus, zie bijv. Hebreeën 9 vers 1 tot en met 10 (Heb. 09:01-10). Alles heeft in Jezus Christus zijn vervulling gevonden, en dat geldt ook de hele offerdienst waar de oud­testamentische priesters voortdu­rend mee bezig waren. Nu noemt Petrus twee hoofdtaken van het priesterschap en wel in vers vijf: “Tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”, en in vers negen: “om de grote daden te verkondigen van Hem, Die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot Zijn wonderbaar licht”. Dit heeft dus te maken met het bezig zijn in ons dagelijks leven; priesterschap in de praktijk van ons leven!

Van het oudtestamentisch priester­schap lezen we: “Toen zonderde de Here de stam der Levieten af om de ark van het verbond des Heren te dragen, voor de Here te staan om Hem te dienen, en in Zijn naam te zegenen tot op deze dag” Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08).

De hele taak van het oudtestamen­tisch priesterschap was dienstbaar zijn aan God en het volk. ‘Voor de Here te staan om Hem te dienen’! Zij waren Zijn dienst­knechten.

Dat geldt eveneens voor het nieuw­testamentisch priesterschap. Dienstknechten van God en Jezus Christus zijn: medearbeiders Gods in Zijn plan met mensen. Dit zien we heel duidelijk in het leven van de Heer Jezus. Hij diende God door goed te doen aan de men­sen zonder eigenbelang. Daartoe had God Hem met de heilige Geest gezalfd: “De Geest des Heren is op Mij, daarom, dat Hij Mij gezalfd heeft, om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft Mij gezon­den

om aan gevangenen loslating te ver­kondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondi­gen het aangename jaar des Heren” Lucas 4 vers 18 en 19 (Luc. 04:18-19).

Hij diende Zijn Vader met deze zal­ving met eerbied en ontzag. Zijn devies was: “Zie hier ben Ik om Uw wil, o God, te doen”! Hij is ons hier­in tot een groot voorbeeld! Om de gemeente, maar ook de schepping, naar de wil van God te

dienen met de genade-gaven die een ieder ontvangen heeft, is de verma­ning van Paulus in Romeinen 12 vers 1 (Rom. 12:01): ‘ik vermaan u dan, broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgeval­lig offer: dit is uw redelijke ere­dienst”.

Met uw lichaam wordt hier de hele mens bedoeld, met al z’n schitteren­de gaven en mogelijkheden. “Verheerlijkt dan God met uw lichaam” 1 Korinthe 6 vers 20 (1 Kor. 6:20). Niet een geslacht dier die jouw plaats inneemt, maar jezelf als een levend offer door Jezus Christus, en als een heilig offer door de Geest en ‘de waarheid.

Dat is niet meer dan redelijk als je bedenkt hoe groot de barmhartighe­den en de genade van God zijn, waar je deel aan hebt gekregen. Paulus herinnert hiermee aan de Israëliet die met een dier, wat hem misschien wel heel dierbaar was, naar de tempel ging om dat als een vrijwillig brandoffer, als een gave, te offeren, waarin hij zichzelf helemaal toewijdde aan God om er voor Hem te zijn. Van dit offer mocht door de priesters niets gegeten worden, het ging op het altaar geheel in rook op, God tot een welriekende reuk. Wat Paulus hier schrijft in Romeinen 8 vers 1 (Rom. 08:01) is de geestelijke vervulling van dit vrijwillige bran­doffer. Dit is een zeer belangrijk geestelijk offer en vormt de basis voor het hele dienende priester­schap; totale vrijwillige overgave aan God en Jezus Christus, zonder eigenbelang.

Van de Heer Jezus lezen we: “Dat Hij uit liefde voor ons Zich overge­geven heeft als offergave en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk” Efeze 5 vers 2 (Ef. 05:02). Hiermee wordt niet alleen Zijn kruisdood bedoeld, maar zeker ook Zijn hele dienende leven. Om van de gemeente priesters voor God te maken, heeft dit de hoogste prioriteit van de Heer om déze gezindheid in Zijn volk aan te bren­gen.

“Daarvoor geeft Hij aan de gemeen­te apostelen, profeten, herders, lera­ren en evangelisten, om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon” Efeze 4 vers 11 en 12 (Ef. 04:11-12). Dienstbaarheid, het is de basis voor het hele dienende priesterschap, en een geestelijk offer wat God welge­vallig is door Jezus Christus. Aller dienaar willen zijn! Duidelijk is dus dat dit geleerd moet worden in de gemeente, maar zeker ook in het leven van alledag in alle voorkomende leef- en werk-situaties.

Zegenen in Zijn Naam

In Deuteronomium 10 vers 8 (Deut. 10:08) lezen we als taak van de priesters: “Om in Zijn Naam te zegenen”. Zegenen is een priesterlijke taak, óók in het Nieuwe Testament. Het is een groot voorrecht als men door God gezegend wordt en misschien nog groter voorrecht als men in Zijn Naam zegenen mag. Als priester ben je op dat moment een verbin­ding tussen God en de mens die gezegend wordt. Eigenlijk kan alleen God, de Schepper van alles wat is, zegenen, maar Hij wil Zijn kracht en Zijn Naam delegeren aan een volk wat Hem heel bijzonder toebe­hoort. Zegenen is de mens verbin­den met de kracht van God en te voorschijn roepen wat God er in de kiem in heeft gelegd. Dat kan zijn voor het vervullen van een bepaalde taak. Maar ook talloze andere zaken die tot welzijn zijn van de mens, zoals bijvoorbeeld genezing. Maar ook, dat in de mens tot ontwikkeling mag komen wat God er in gelegd heeft of er mee bedoeld. Zo heeft God in Adam en Eva het vermogen gelegd om zich voort te kunnen planten, tóch spreekt God een zegen over hen uit en zegt daar­in: “Weest vruchtbaar en wordt tal­rijk; vervult de aarde en onderwerpt haar” Genesis 1 vers 28a (Gen. 01:28a).

Door deze zegen van God werd dat schitterende vermogen als het ware

geactiveerd en verbonden met Gods scheppingskracht en functioneert

het tot op de dag van vandaag. In die zegen ligt tevens een opdracht van

God om te handelen.

Ik geloof dat dit een heel belangrijk gegeven is bij het nadenken over

zegenen.

Jacob zegent zijn zonen en hij spreekt over hen uit wat hij profe­tisch over een ieder waarneemt. Hij roept het als het ware te voorschijn en geeft opdracht er naar te gaan handelen.

Vóór de Heer Jezus weg­gaat zegent Hij de apostelen tot het uitvoeren van de taak waartoe Hij hen bekwaam gemaakt heeft Lucas 24 vers 50 (Luc. 24:50).

Zo is er veel, heel veel, te leren over de geestelijke betekenis van het zegenen in Zijn Naam. Heel belangrijk is, er op te letten hoe je je mond gebruikt als priester, wat je over een ander uitspreekt. Jacobus zegt: “Uit dezelfde mond komt zegening en vervloeking voort.

Dit moet, mijn broeders, niet zo zijn” Jakobus 3 vers 10 (Jak. 03:10).

Wij kennen ook de zegen waarbij de Naam van God over het volk wordt uitgeroepen en met een ieder van het volk meegaat in z’n gewone dagelijkse leven.

In het Oude Testament is dat Numeri 6 vers 24 tot en met 27 (Num. 06:24-27): “De Here zegene u en behoede u; de Here doe zijn aan­gezicht over u lichten en zij u gena­dig; de Here verheffe zijn aangezicht over u en geve u vrede. Zo zullen zij mijn naam op de Israëlieten leggen, en Ik zal hen zegenen”. In het Nieuwe Testament is dat 2 Korinthe 13 vers 13 (2 Kor. 13:13): “De genade des Heren Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen”. Een heel belangrijk iets voor het volk van God als dit in geloof en met eer­bied gebeurt.

Deze prachtige priesterlijke taak mag geleerd worden in de gemeen­te, maar zeker ook in de praktijk van het leven. Als ouders in het gezin, als priesters voor de stad waar je woont en voor het land, enz. Belangrijk hierbij is te beseffen dat het zegenen en het verlangen om te zegenen voort moet komen uit een rein hart, vanuit de gemeenschap met God en Jezus Christus, anders zijn het loze woorden. God wil de gemeente als een uitver­koren geslacht, als een koninklijk priesterschap, als een heilige natie, als een volk Hem ten eigendom, stellen tot licht en zegen voor alle mensen en de hele schepping.

Aanbidding

De Levitische priesters moesten God dagelijks dienen door het brengen van reukoffers op het gouden altaar, vóór het heilige der heiligen waar God troonde.

Er staat van in Deuteronomium 33 vers 10 (Deut. 33:10): “Zij doen reukwerk in Uw neus opstijgen”. Dit was niet zomaar profaan reukwerk wat door jan en alleman gebruikt werd, nee, het moest exact volgens Gods recept bereid worden, het was allerheiligst en het mocht enkel gebracht worden voor God op het gouden altaar zie Exodus 30 vers 34 tot en met 38 (Ex. 30:34-38).

Ook dit heeft zijn geestelijke vervul­ling gekregen in Jezus Christus. Het reukoffer wat de priesters brachten op het gouden altaar was zinnebeel­dig voor de gebeden der heiligen. In Openbaring 5 vers 8 (Openb. 05:08) lezen we: “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oud­sten zich voor het Lam neder, heb­bende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen ” zie ook Openbaring 8 vers 3 en 4 (Openb. 08:03-04).

Nu, in het Nieuwe Verbond, heeft God óók een recept gegeven! De Heer Jezus leert dat de Vader zoekt naar aanbidders ‘in Geest en in waarheid’.

Dat wil zeggen op een geestelijke wijze in de volle kennis van de open­baring van de Vader in de hemel. Hij zegt er bij dat dat de waarachtige aanbidders zijn Johannes 4 vers 23 en 24 (Joh. 04:23-24). Die brengen hun gebeden als zuiver, onvermengd reukwerk voor het aan­gezicht van God. Dit bidden heeft niets te maken met religiositeit of gewoonte gebeden, maar het zal voortkomen uit een waarachtig hart en een mond die heilig is en waarheid spreekt vanuit een kennen van God. God wil dat de priesters Hem kennen. Tegen het oude volk zegt God al: “Om Mijn liefde en trouw heeft de Here u met een sterke hand uitgeleid en u verlost uit het dienst­huis, uit de macht van Farao, de koning van Egypte, opdat (met het doel dat) gij zoudt weten, dat de Here, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden Deuteronomium 7 vers 7 tot en met 9 (Deut. 07:07-09). Het Nieuwtestamentisch priestervolk zal God kennen door Jezus Christus en in waarheid en waarachtigheid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. De Hebreeën-schrijver die zoveel van de oude tempeldienst overzet naar het nieuwe verbond zegt dan: “Laten wij dan door Hem (door Jezus Christus) Gode voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht onzer lippen, die Zijn naam belijden” Hebreeën 13 vers 15 (Heb. 13:15). Dus niet twee maal per dag zoals in de tempeldienst, maar ‘voortdurend’!

De psalmist zegt: “Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer” Psalm 141 vers 2 (Ps. 141:002). Ook dit onderdeel van het priester­schap zal geleerd dienen te worden, want de Vader zoekt zulke aanbidders!

Priesterlijke taken

Natuurlijk zijn er nog wel meer geestelijke offers te noemen die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Zo is voorbede doen ook zo’n priesterdienst en wat is er niet een voor­bede nodig! God geeft zelfs opdracht om voorbede te doen voor de over­heid. Paulus zegt in Efeze 6 vers 18 tot en met 20 (Ef. 06:18-20): “En bidt daarbij met aanhoudend bidden en smeken bij elke gelegenheid in de Geest, daartoe wakende met alle volharding en smeking voor alle heiligen; ook voor mij, dat mij bij het openen van mijn mond het woord geschonken worde, om vrij­moedig het geheimenis van het evangelie bekend te maken, waar­voor ik een gezant ben in ketenen. Dan zal ik daartoe vrijmoedig kun­nen optreden, zoals ik behoor te spreken”.

Een onbegrensde opdracht om voor­bede te doen! Middelaar zijn, in de ruimste zin van het woord; tussen­beide treden, pleiten bij God voor iemand of voor een zaak, op de bres staan, enz. Jesaja 59 vers 16 (Jes. 59:16) beschrijft dat God zich ontzette, vol verbijstering was, toen Hij zag dat niemand tus­senbeide trad. Zie ook Ezechiël 22 vers 30 (Ez. 22:30). Paulus schrijft dat God ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd 2 Korinthe 5 vers 19b (2 Kor. 05:19b), en dat wij zullen moeten leren elkander te vergeven, zoals God in Christus ons ver­geving geschonken heeft Efeze 4 vers 32b (Ef. 04:32b). Dat is dus totaal, radicaal en zonder er ooit op terug te komen!! Als wij priesters willen zijn voor God, als wij willen staan voor zijn Aangezicht, dan zullen wij dit ten diepste moeten leren; elkander ver­geven en verzoening doen.

Uitverkoren geslacht

In vers negen schrijft Petrus over de zeer verheven plaats van het nieuwtestamentische priestervolk: “Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom”.

Ongeacht welke nationaliteit, Jood of heiden, zij behoren allen, zonder enig onderscheid, tot een ‘uitverko­ren geslacht’! Allemaal geboren uit onvergankelijk zaad, door het leven­de en blijvende Woord van God. Allemaal kinderen van de- zelfde Vader; één geslacht! 1 Petrus 1 vers 23 (1 Petr. 01:23). God zelf plaatst de gemeente op een hemelse hoogte, niet behorende tot de geschapen, stoffelijke wereld.

Niet van deze schepping, maar het hemelse heiligdom, de ware taberna­kel, die de Here opgericht heeft, en niet een mens, zie Hebreeen 11 vers 11 en Hebreeen 8 vers 1 en 2 (Heb. 11:11 en Heb. 08:01-02). Zó verheven wordt er over geschreven!

Zijn getuigen zijn

En dan vervolgt de apostel met: “Om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroe­pen heeft tot zijn wonderbaar licht”. Dat woord voor ‘daden’ is in het Grieks ‘Aretas’ en betekent: “Deugd in gedrag blijkende”, ook: “voortref­felijkheid”.

Dit priestervolk zal, als een volk God ten eigendom, staan voor zijn Aangezicht als Zijn dienstknecht, om van Hem te getuigen in deze duistere wereld.

Alleen dit koninklijke priestervolk kan vanuit een diepe hart kennis op waarachtige wijze getuigen en spre­ken van Gods grote daden, voortko­mend uit Zijn heilig wezen; in waar­heid Zijn Naam uitroepen in de hemel en op aarde. Dit is een hele belangrijke priesterdienst waar veel van afhangt in de voortgang van Gods heils handelen. En dat de priesterlijke taak niet ophoudt bij het sterven of bij deze bedeling zegt Openbaring 20 vers 6 (Openb. 20:06) heel duidelijk: “Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstan­ding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren”.

Ik heb hier enkele dingen geschre­ven over het priesterschap in de praktijk van ons leven. Er is veel meer van te zeggen. Lees en bestu­deer al biddende wat God er alle­maal van op heeft laten schrijven in Zijn Woord. Het zal je leven zeer verrijken!

 

De spirituele wereld door Gert Jan Doornink

Het bekende spreekwoord: ‘Het is niet alles goud wat er blinkt’, is zeker van toepassing op veel wat vanuit de spirituele (geestelijke) wereld tot ons komt. En dat is heel wat, als we alleen al denken aan allerlei spirituele programma’s voor radio en televisie, al of niet als zodanig aangekondigd. Daarnaast de vele artikelen in bladen en tijdschriften. Sommige tijdschrif­ten hebben zelfs uitsluitend een spirituele inhoud.

Woorden als spiritus, spiritualiteit en spiritueel zijn gemeengoed geworden, zonder dat men er vaak bij nadenkt uit welke bron de gedachten en ideeën die gelanceerd worden afkomstig zijn. Nu kan men dit van niet-christenen ook niet verwach­ten, maar als christenen dienen we op onze hoede te zijn dat we niet in een invloedssfeer terechtkomen die rechtstreeks wordt beïnvloed door de vorst der duisternis.

Dit zal zeker ook niet gebeuren als we weten dat onze plaats met Christus in de geestelijke wereld is. Paulus noemt het ‘hemelse gewesten’ (NBV: ‘hemelsferen’). En Gods Geest maakt ons er op attent wanneer we met een verkeerde geest te maken hebben. Onze plaats in de geestelijke wereld is een andere plaats dan die de vijand inneemt. Het is de plaats die rechtstreeks is verbonden met de levende God en Zijn positieve denk- en leefwereld.

De plaats die de vijand in de geestelijke wereld inneemt is in feite onterecht, dat wil zeggen hij hoort er niet thuis, hij is bij wijze van spreken ingebroken. De geestelijke wereld van God bestaat uit enkel licht, waarheid en liefde, om maar een paar facetten te noemen en daar hoort de vorst der duisternis met zijn leugen, haat en duistere praktijken, niet thuis. Daarom heeft de duisternis ook geen enkel recht om het licht te verdrijven, al stelt hij alles in het werk daartoe. Dat deze inbreker uiteindelijk ook niet het laatste woord heeft, heeft Jezus als eerstgeboren zoon van Gods al laten zien door hem als eerste te overwinnen. Maar ook wij die in zijn voetstappen volgen, gaan dit meer en meer leren. En welke misleiding zich dan ook aandient, ook in allerlei subtiele vormen van spiritualiteit, wij gaan het onderkennen en geven hem geen kans meer daardoor ons leven negatief te beïnvloeden. Wat een heerlijkheid dat we ook in dit opzicht mogen ervaren dat de groei naar het volwassen zoonschap doorgaat!

 

Eigendom van de Heer door Cees Maliepaard

“Van de Heer is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen” Psalm 24 vers 1 NBV (Ps. 024:001).

Ieder mens is volgens de psalmdich­ter het eigendom van de Heer. Dat is terecht zo gesteld, want er is geen mens die niet tot Gods schepping behoort. Zelfs de grootste godlooche­naar is het rechtmatig eigendom van de eeuwige God. Hij heeft evenwel niet alle mensen in bezit – de duivel heeft er heel wat van Hem geroofd.

Het verjaart niet

Wanneer hier in Nederland iemand een schilderij steelt, wordt hij op dat moment de bezitter ervan. Als het kunstwerk uit privébezit gestolen wordt, blijft de bestolene de eerste twintig jaar wel de eigenaar. Daarna verjaart het eigendomsrecht en mag de onrechtmatige bezitter zich vanaf dat moment de rechtmatige eigenaar noemen. Bij een diefstal van open­baar kunstbezit geldt daarvoor een termijn van dertig jaar. Gods eigendomsrecht op de mens verjaart niet zo gauw! De duivel is nog steeds de dief, de moordenaar en de rover – hoe lang hij de betrok­ken mens ook al in bezit mag heb­ben. Zelfs de fanatiekste satan aanbidder is nog altijd van origine een deel van Gods oorspronkelijk goede schepping. Wordt zo iemand nim­mer het eigendom van Satan? Jawel, maar niet eerder dan wanneer de Heer het laatste oordeel uitgespro­ken heeft. Voordat dit plaats zal vin­den, wordt ieder mens instaat gesteld in vrijheid z’n keus te bepa­len. Wie zich dan nog aan de vorst van de duisternis blijft toevertrou­wen, wordt vanaf dat moment Satans onvervreemdbaar eigendom. Niet eerder. Wanneer de duivel heden ten dage mensen onder druk zet en hun tracht duidelijk te maken dat hij een terechte claim op hen heeft, is hij slechts op de ons welbekende wijze bezig met intimidatie. Hij is zo ver­weven met leugen en bedrog, dat hij gewoon niet meer kan bedenken wat waarheid is… zelfs al zou hij dat pro­beren!

De berg van de Heer bestijgen

De toppen van het hooggebergte beklimmen is beslist geen sinecure. Daar komt wel het een ander bij kij­ken. Het is een in meer dan één opzicht zware klus, die bij het hoger­op komen steeds zwaarder pleegt te worden. De lucht wordt daar immers al ijler en ijler, en dus gaat zeker bij een inspannende bezigheid als de klim naar de top, zelfs het ademhalen hoe langer hoe moeilijker. En de hoogten van de te trotse­ren berg van de Heer zullen niet onderschat mogen worden, want deze wordt immers genoemd ‘de hoogste van de bergen’. Het is maar goed dat het om een geestelijk gegeven gaat, zodat niemand over een optimale lichamelij­ke conditie hoeft te beschikken. Op de heilige plaats van de Heer kom je niet door lichamelijke inspanning. Ieder die daar z’n domicilie wil heb­ben, doet er goed aan naar een gezuiverd en dus rein geworden innerlijk te streven. Daarin past, dat dat in tegenspraak met Gods waarheid over de mens is. En terecht merkt David op dat wie zich tot de Here God wendt, Hem als zijn redder zal leren kennen. Zegen en recht zal ieders deel zijn, in onze tijd ieder die deel uit is gaan maken van het geestelijke Israël.

Goddelijke majesteit

De poorten van het nieuwe Jeruzalem zullen verhoogd moeten worden, althans in de beeldspraak waarvan David zich in deze psalm bedient. God is zó groot van geest en wijd van hart dat alle menselijke beperkingen bij zijn binnengaan aanpassing behoeven. David grijpt terug op de tijd van vóór Saul, de periode waarin Israël door richters geleid werd. Zij kwamen pas in actie als daar aanleiding toe was, maar eigenlijk was God Israëls koning. Bij het verlangen naar een aardse koning, sprak God dat zij niet Samuel als richter, maar Hem als koning hadden verworpen. Voor ons is Jezus de door God aan­gestelde koning, maar dat neemt niet weg dat deze dat doet in een langdurig waarnemer schap. Eigenlijk is de Here God zélf onze koning. Vandaar dat bij de volein­ding van alle dingen Jezus het koningschap aan de Vader terug zal geven, opdat God alles zal zijn in allen.

Precies zoals David de vinger legde bij wie in werkelijkheid Israëls koning was, net zo geeft Jezus ons in het hart dat de Heer van ons leven eigenlijk God zelf is. Maar Davids autoriteit over Israël was wel door de Here God bevestigd, zoals Hij voor ons Christus Jezus als koning heeft aangesteld. De koning wil vol majesteit onder ons verkeren. Zijn koninklijke glorie en macht wordt gevonden in de manier waarop Hij bezig is in zijn rijksgebied. Hij wordt machtig en heldhaftig genoemd, en dat is volko­men terecht. Koning Jezus heerst immers in de hemelsferen temidden van zijn vijanden. Hij is voor hen degene die hun de wet voorschrijft, een ijzeren wet die hun bewegings­vrijheid beperkingen oplegt. Ze kun­nen ons niet zomaar naar willekeur manipuleren.

Wie is Hij eigenlijk?

Kennen we Christus Jezus voorna­melijk als de grote koning die over de verdorven machten uit Satans rijk triomfeert? Nee, dat komt duidelijk pas op de tweede plaats. Het is van veel groter waarde dat we Jezus’ koninklijke waardigheid in zijn ont­ferming over de mens hebben mogen ontwaren. Hij is door Vader God boven alles gesteld. Boven de mensen, boven de engelen, boven alles en iedereen – met uitzondering van degene die Hem alles onderwor­pen heeft. Alleen de Vader zelf blijft in waardigheid ook boven Jezus ver­heven. Daarom zei Jezus zo’n kleine tweeduizend jaar geleden al: ‘De Vader zelf heeft u lief.’ God, die de Heer van de hemelse machten is, troont liefdevol en met ontferming op de beslissende machtspositie in de hemelsferen. Hij en Jezus hebben dezelfde doel­stelling voor ogen: de realisering van het volle heil, een algeheel herstel naar Gods normen voor de mens. Dat mogen we best in ons achter­hoofd hebben. Als we maar nooit vergeten dat we heden ten dage bezig mogen zijn naar dat dit thans voor ons te behappen is. De koning vraagt van niemand net te doen alsof het gesneden koek zou zijn. Het kan af en toe moeilijk genoeg wezen. We zitten regelmatig nog middenin de naweeën van het oude leven en in de beslommerin­gen van het langzaam gestalte krij­gende vernieuwingsproces. Daar mogen we in vertrouwen op de Heer ons meer en meer op richten. De waardigheid van onze koning blijkt uit hoe Hij met de Hem toe­vertrouwde mensen omgaat. En dat is zonder meer grandioos! Hij blikt niet van grote hoogte op ons neer, maar Hij is als één van ons aanwezig. En Hij zegt als het ware: zie op Mij, want zo worden jullie ook.

 

Onze taak en bestemming door Jack Schoenaers

De artikelen van Jack Schoenaers stimuleren ons om actief te zijn in dienst van Gods Koninkrijk. Belangrijk daarbij is dat dit op de juiste wijze gebeurt. Onmisbaar is bijvoorbeeld het vol zijn van de ‘kracht van Pinksteren’, Gods heilige Geest. Dit nieuwe artikel is gebaseerd op Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12, dus verplaatst ons naar de begintijd van het ontstaan van de gemeenten (-red.).

Mogelijk gaat het in uw persoonlijk-, gezins- en gemeenteleven als in de tijd van de eerste christenen. Misschien heeft ook u een tijd mee­gemaakt van machtige manifestaties van Gods macht, kracht en heerlijk­heid. U beleefde een periode van intense en innige gemeenschap met Christus Jezus en dat Gods Geest vaardig en op krachtdadige wijze in en door u werkzaam kon zijn. U kende een grote hunkering naar God en zijn Woord en het realiseren van de geestelijke leefregels van het Koninkrijk Gods. Mogelijk ervaart ook u nog de slagen en verwondin­gen u toegebracht zijn door Herodes, beeld van Dood, dodenrijk en het werk van de Verderver en zijn gevolg met Satan aan het hoofd. We keren in dit artikel terug naar die tijd. Het is de eerste tijd na Pinksteren. Jacobus is pas onthoofd en om de Joden welgevallig te zijn laat Herodes nu ook Petrus gevan­gen nemen en opsluiten. Vergeet niet, we zitten hier in een periode dat de Geest van God op het Pinksterfeest is uitgestort in daarop wachtende discipelen en gelovigen van die tijd.

Waar helaas niet veel over gesproken wordt, namelijk de doop van vuur, heeft nu hier plaats. Ga nu maar eens na in uw eigen leven, gezin en gemeente, hoe en op welke wijze de boze vaak bezig is om disharmonie te scheppen door mensen op te jutten en tegen elkaar uit te spelen. Door middel van verdachtmakingen, zonden en allerlei ongerechtigheden, ook ongeloof en verkeerde leringen in dogma’s vast­gelegd en tevens ook door mensen aan zich te binden door allerlei vor­men van verslaving, hen ook naar geest, ziel en lichaam ziek te maken, weet de Satan mensen van God en Zijn Koninkrijk weg te trekken. In Handelingen 12 vers 1 tot en met 12 (Hand. 12:01-12) vin­den we echter een prachtig getuige­nis dat model dient te staan voor ons persoonlijke, gezins- en gemeentele­ven namelijk: “Door de gemeente werd voortdurend tot God voor hem (Petrus) gebeden!”

Strijdende gemeente

Hier zien we een strijdende gemeen­te die beseft dat er in de onzienlijke geestelijke wereld vijanden zijn die het op de mensen in het algemeen en christenen in het bijzonder gemunt hebben. Vandaar dat ze voor elkaar op de bres staan en dan ook voor Petrus doorgaan met volhar­dend gebed.

Dit is en blijft ook onze taak en bestemming, ga daarin ook door met elkaar.

Wij dienen immers te strijden in de onzienlijke geestelijke wereld tegen onze geestelijke vijanden en dit voor het behoud van ons geestelijke leven en van onze broeders en zusters, geloofsgenoten, familieleden en onze naasten. Mensen ook die zo vaak onderliggen en bespeeld en gemanipuleerd worden door duivel­se machten en krachten en er op uit zijn die mens aan te tasten en elk van werkelijk en waar en echt leven te beroven. Onze bestemming bestaat er immers in dat “we geroepen zijn om mens en schepping geestelijk te bewerken, bewaren en behouden”. God en Jezus Christus zijn ons dan ook een voorbeeld in het “tevoor­schijn te verwachten en te roepen van mensen”. Dit ook is onze bestemming en al zo doende zal het plan van God met mens en schep­ping worden gerealiseerd. Het is immers de wil van God dat niemand verloren zal gaan, maar dat allen behouden worden. En behou­den worden kan ieder mens als hij of zij gelooft dat Jezus Christus aan het kruis van Golgotha gestorven is voor zijn of haar zonden. Als zo iemand vergeving van zonden vraagt en de Here ook bidt en uitnodigt in hart en leven woning te komen maken. Men noemt dit bekering of omkering van een leven ver weg van God, nu voortaan een leven te willen leven dichtbij en vanuit God en Zijn Koninkrijk.

Behouden worden, gaat nog veel ver­der, het betekent ook naar wat 2 Tim. 3:17 zegt: “Opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust.” En in Kolossenzen 1 vers 10 (Kol. 01:10) lezen wij: “Om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God. Zo wordt gij met alle kracht bekrach­tigd.”

Paulus drukt dit dan verder uit met de woorden waarin onze bestem­ming ook weer heel duidelijk naar voor komt in Romeinen 8 vers 29 (Rom. 08:29): “Bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld Zijns Zoons”. En zoals Hij, Jezus een geroepene was, zo ook wij. Zoals Hij gerechtvaardigd was, zo ook wij. En zoals Hij ver­heerlijkt werd, zo ook wij met Hem. Zien we duidelijk onze bestemming?

Dit nu heeft te maken met Pinksteren, de doop en vervulling in heilige Geest van God.

Het geheim van Petrus

U zult nu misschien wel denken: ‘Fijne gemeente daar in Jeruzalem. Geweldig dat op die manier mee geleefd wordt met een mens in de problemen, maar ondertussen zit die Petrus dan toch maar in de gevangenis, krijgt hij mogelijk wel slagen en lijdt hij honger en dorst’. Laten we dan de reactie van Petrus een nagaan in vers 6: Petrus lag die nacht te slapen!

Dit kan toch niet, onmogelijk zeg­gen wij, pas nog is Jacobus gedood, nu Petrus als volgende in de rij van wie nog meer op het lijstje van Herodes staan. Hoe is dit nu toch mogelijk, Petrus, dat jij in zulke omstandigheden en met een doods­vonnis voor ogen daar ligt te slapen. Dit gaat mijn gezonde verstand te boven, van u ook? Petrus, hij is in de rust, hij is niet opgejut door de vijand en evenmin is hij uit zijn evenwicht. Machtig, wat een getuigenis. Met Paulus kon hij getuigen: “Verdrukking of benauwdheid, vervolging of honger of naaktheid, of gevaar of het zwaard. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus. Maar in dit alles zijn wij méér dan overwinnaars, door Hem Die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 (Rom. 08:35).

Petrus leed niet als een bemoeial en zat ook niet gevangen wegens poli­tiek anti-Romeinse activiteiten, neen, maar uitsluitend en alleen ter wille van de Naam van Jezus. Daarom had Petrus zich dus ook niets te verwijten en kon hij rustig afwachten wat komen ging. Het geheim van Petrus was dus zijn “in de rust zijn”. Daardoor kon hij dan ook slapen, hij wist zich te zijn in het centrum van Gods wil. Niet dat lijden en gevangenschap de wil van God was voor zijn leven, neen, maar Petrus zal, zoals ieder Joods

kind, van zijn prilste levensjaren af het gebed gebeden hebben voor het slapen gaan: “Vader in Uw handen beveel ik mijn geest.” Zo wist hij zich dan te bevinden in het centrum van Gods wil.

Dan lezen we in vers 7: “Sta snel op!” We zien dat Petrus in zijn gevangenschap niet alleen gelaten is. Er is een engel bij hem om hem te wekken.

Opwekken geschiedt steeds van bui­tenaf, je wordt gewekt. Geestelijk ook, door middel van woorden Gods, door het lezen en op je in laten wer­ken van wat uit de Bijbel of via chris­telijke lectuur tot je komt. Het kan ook door woorden welke christelijke mensen in gesprekken tot je richten. Daar oor en oog voor hebben is ook heden nog heel erg belangrijk.

Waarom opstaan?

Opstaan echter dien je zelf te doen. Misschien stelt u zich nu wel de vraag: ‘Maar waarom en waartoe dien ik op te staan? Ik heb het goed zo, ik ben in de rust en heb vrede in de toestand waarin ik nu ben, ik geef ook ieder het zijne’. Bij mensen die ziek zijn en allerlei ongemakken ondergaan hoor je wel eens: mijn toestand is nu eenmaal zo, en ik heb er mij dan maar bij neer te leggen, er zit niets anders meer op en de geneesheren kunnen er toch niets meer aan doen. En als God mij dit toebedeeld heeft dan moet ik mijn kruis maar geduldig leren dragen. Ik moet er nu maar leren mee leven. Nu staat er in Daniel 12 vers 13 (Dan. 12:13) een merkwaardig woord in verband met dat opstaan. “Gij zult opstaan tot uw bestemming!” En direct daaraan ver­bonden de vraag: “Wat is die?’ Paulus geeft er een antwoord op in Efeze 2 vers 1 tot en met 10 (Ef. 02:01-10. Uit dit gedeelte leren we dat we voor onze bekering geestelijk dood waren door onze zonden en overtredingen, maar God gaf ons zijn Zoon, de mens Jezus, de Christus. Hij stierf voor onze zonden en door geloof in Hem ontvangen wij vergeving. Het is door genade dat wij behouden worden en dat we een plaats krijgen in de hemelse gewesten in Christus Jezus. “We zijn Zijn maaksel, in Christus geschapen om goede werken te doen die God tevoren bestemd heeft, opdat wij daarin zouden wandelen”. In Romeinen 8 vers 23 (Rom. 08:23) zegt diezelf­de Paulus dat mens en schepping in verwachting zijn van zoonschap Gods namelijk de verlossing van ons door machten uit de duisternis belaagde en aangevallen lichaam. Zonden, verslaving, gebondenheden en ziekte komen niet van God, maar komen voort uit Dood en dodenrijk en de verwekkers en bewerkers daar­van zijn Satan en zijn handlangers.

Gods bedoeling

Het is Gods bedoeling, en tevens onze bestemming, dat er mensen en gemeenten ontstaan vol van de Geest en kracht Gods om via strijd in de hemelse gewesten mens en schepping te bevrijden en te herstel­len, zodat weer een leven geleefd en beleefd kan worden dat in volkomen overeenstemming is met de wil van God. Begrijpen we nu waarom we dienen op te staan en op die wijze dan Christus dus weer gestalte in ons mensen en tevens ook in de schepping gaat krijgen? Vandaar dat dan Paulus zegt in Kolossenzen 1 vers 28 (Kol. 01:28): “Christus in u, de hoop der heerlijkheid”. Die heerlijkheid nu dat is onze erfenis en dat is ook is onze bestemming. Wij zijn Gods heerlijkheid! En het onderpand van onze erfenis, dat is de doop en volheid in heilige Geest van God.

Het gaat er nu geenszins om dat die Geestesdoop einddoel is van ons geloof of van onze bestemming, neen, maar het is wel degelijk, ‘mid­del’, om tot het doel van God in en met onze levens te komen. Dat doel en mede daardoor ook onze bestemming is, heerlijkheid Gods openbaren en dit door zoonschap

Gods na te jagen en ons hierin te beijveren en doorgaan met “mensen tevoorschijn te verwachten en te roe­pen”. Hen met andere woorden op een priesterlijke wijze met liefde en barmhartigheid en geduld te bena­deren en op te vangen en hen, naar het voorbeeld van Jezus zelf, het leven Gods voor te leven. Als christe­nen willen we ons tevens bewust zijn van niet bij onze bekering, waterdoop en geestesdoop te blijven stilstaan. Pasen en Pinksteren zijn inderdaad nodig, maar er is zoveel meer!

Wij erven immers Zijn naam, we erven zijn kracht, we erven Zijn natuur, we erven Zijn positie, zodat we samen vanuit Zijn troon in de hemelse gewesten, binnen het Koninkrijk Gods en van daaruit samen met Hem regeren zullen en heersen over de werken Zijner han­den.

De heilige Geest van God in ons legt en roept telkens weer het getuigenis wakker in ons, dat wij die heerlijk­heid van God ook gaan bereiken. Zijn het inderdaad de woorden van Jezus zelf niet welke Hij sprak in Johannes 17 vers 22 (Joh. 17:22): “De heerlijk­heid, die Gij Mij gegeven hebt, Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijn tot één”. Kijk, dit zijn geen ijdele woorden, maar woorden voor het concrete dagelijkse leven en deze willen we beleven, dat is immers onze bestem­ming!

Gods heerlijkheid

De heerlijkheid van God en van Jezus Christus komt openbaar in hun werken. De heerlijkheid van grote schilders als Rembrand en Rubens komt tot uiting in hun schil­derwerk, denk maar eens aan “De Nachtwacht en de Kruisiging van . Jezus.” Van een beeldhouwer zijn ” beeld en van een musicus het muziekstuk dat hij componeert. Stuk voor stuk heerlijkheden van de kunstenaars.

En de heerlijkheid van God, dat zijn wij. Het is met de grootste eerbied aan God mijn hemelse Vader en aan Zijn Zoon Jezus Christus mijn Verlosser, dat ik dit schrijf. Wij zijn Zijn heerlijkheid, niet te geloven zegt iemand, en toch is het zo want wij zijn naar Zijn beeld en gelijkenis geschapen Genesis 1 vers 26 en 27 (Gen. 01:26-27). Dit is en blijft dan ook onze bestem­ming. Wij zijn Gods lof en heerlijk­heid zegt Paulus in Efeze 1. “En wij allen, die met een aangezicht waar­op geen bedekking meer is, de heer­lijkheid des Heren weerspiegelen, veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, immers door de Here, Die Geest is”. Dit nu is de heerlijkheid Gods en tevens onze bestemming, dat Hij mensen en gemeenten vormt zon­der “vlek of rimpel of iets dergelijks, zó dat ze heilig is en onbesmet” Efeze 5 vers 27 (Ef. 05:27). Soms wordt dit wel eens smalend “genoemd: “Het oppoetsen der heili­gen”. Maar laten we niet vergeten, het is de ere Gods en Zijn heerlijk­heid, dat hij gemeenten vergund om zonen Gods voort te brengen vol van Geest en Waarheid Gods. Hierbij zijn dan de dochters (zusters) niet uitgesloten, want in God is noch man noch vrouw, beiden zijn immers voor Hem gelijk. Met Petrus worden we dus opgeroe­pen om op te staan en tot onze bestemming. Opstaan heeft dus altijd een doel in zich.

Omgord zijn

Dan vers 8: “Omgordt u en bind uw sandalen aan!”. Hier is een beeld genomen uit de Oosterse landen. Men droeg er lange en vaak ook zware kleding welke van dierenvellen gemaakt waren. Deze werden dan omgord en vast gehouden, samengebonden ook met een gordel. De slip aan het ene eind van het kleed werd dan in de hand genomen achter die gordel gestoken zodat de benen tijdens het lopen niet werden gehinderd.

Nu spreekt de Bijbel over “klederen des heils” Jesaja 61 vers 10 (Jes. 61:10) en van “bekleed te zijn met het pantser der gerechtigheid” Efeze 6 vers 14 en Jesaja 11 vers 5 (Ef. 06:14 en Jes. 11:05). In Jesaja gaat het onder andere over de Messias en het komende vrederijk waar ook wij als universele gemeente van Jezus Christus deel aan zullen hebben. Als gerechtvaar­digden in Christus geldt dan ook ons: “Gerechtigheid zal de gordel zijner lendenen zijn en trouw de gordel zijner heupen”. Wat gebeurt er nu als we dit alles in het geloof van God en Jezus Christus niet langer vasthouden? Wel, dan raakt die gordel los en het kleed valt af en dan worden we in onze loop naar volkomen en vol­maakt zoonschap Gods gehinderd en kunnen we tot vallen komen, en dan komen we ook niet meer voor­uit. Sandalen waren een teken van waardigheid en macht. Ze dienden ook om je voeten te beschermen en het voortgaan te vergemakkelijken. Dit is geestelijk nog zo, want de bereidvaardigheid om het evangelie van genade en vrede Gods te bren­gen en voor te leven hoort immers ook tot onze bestemming. Nu zegt 1 Petrus 1 vers 13 (1 Petr. 01:13): “Omgordt de lendenen van uw verstand!” Hoe doen we dit? In Romeinen 12 vers 1 en 2 (Rom. 12:01-02) geeft Paulus het antwoord: “Ik vermaan u dan broeders, met beroep op de barmhartigheden Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de ver­nieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene.”

Hier horen we dus ook weer duide­lijk onze bestemming in door klin­ken. En met dit doel voor ogen zul­len we dus ons denken en ook onze levenswijze vernieuwen, en dit ten aanzien van elke gedachte en leer welke ingaat tégen het evangelie van het Koninkrijk Gods ons door Jezus geleerd en in praktijk gebracht. Gebeurt het nu, dat u merkt, dat u in uw geestelijke groeiproces niet vooruit komt en dat, door allerlei omstandigheden de duivel het voor het zeggen heeft in uw leven en u in verschillende onderdelen van uw leven gebonden bent, dan dient u bevrijd te worden in de Naam van Jezus Christus. Doe dit dan ook! Ook als voorgangers en oudsten, en dit omdat wij onze bestemming niet willen missen en om na anderen geleerd en gezegend en handen opgelegd te hebben, niet zelf te wor­den afgewezen.

Het is daarom juist van het aller­grootste belang dat Christus Jezus weer gestalte in ons krijgt evenals in de gemeente. De tegenstander wil ons immers aan dit “heil Gods” voor ons doen twijfelen. Hij wil ons maar al te graag aan het verleden binden en wat hij voor onze bekering alle­maal met ons heeft kunnen uitspo­ken. Nu nog probeert hij ons vast te pinnen op moeilijke omstandigheden en de verdrietigheden in ons leven ons door mensen, onder invloed of gemanipuleerd door boze geesten, aangedaan ofwel door ons eigen falen. Velen zijn zich dan weer volop gaan richten op de aardse din­gen en deze krijgen dan langzaam maar zeker weer de overhand. Paulus echter geeft ons de goede raad in Kolossenzen 3 vers 2 (Kol. 03:02): “Bedenk de dingen die boven zijn, niet die op de aarde zijn. Want gij zijt gestorven (aan het oude zondige leven) en uw leven is verborgen met Christus in God”. En in Filippenzen 4 vers 8 (Filip. 04:08) zegt hij: “Voorts, broeders, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat: wat u geleerd en overgeleverd is, wat gij van mij gehoord en gezien hebt, brengt dat in toepassing en de God des vredes zal met u zijn”.

Klederen des heils

We gaan naar Filippenzen 4 vers 9 (Filip. 04:09) waar wij lezen: “Sla uw mantel om en volg mij!” In het natuurlijke leven beschermt een mantel ons tegen koude en verschaft

ons warmte. Een mantel geeft ook aanzien en was in vroeger tijden een teken van waardigheid, hij gaf ook autoriteit. En dan mag je weer weten wie je bent in Christus. Zo zijn wij in de geestelijke wereld door doop en volheid in heilige Geest bekleed met “klederen des heils”. Ze bieden ons, samen met Gods Woord en de geestelijke gaven en wapenrusting, ook bescherming tegen onze geestelijke vijanden. De zekerheid dat de Geest Gods, welke in Christus Jezus werkzaam was, ook in ons werkt en in de gemeente, zal ook ons doen zegevieren.

Het is immers de Geest van Christus Die in ons bewerkt dat we het einddoel des geloofs namelijk “de zaligheid der zielen,” zullen beërven. Halleluja! Deze Geest is het ook Die ons tel­kens weer opwekt: “Volg Mij!” Dat doen we dan ook, juist nu, in een tijd waar alles geschud en gezeefd wordt, en de kennis aangaande God, Zijn Woord en beloften aan ons zo vaak in twijfel getrokken worden. “Volg Mij”, juist nu de kerken leeg- stromen.

Hebben we er trouwens al eens bij stilgestaan hoe Babel ook de Evangelische gemeenten kon bin­nendringen? Als namelijk in 325 na Christus Keizer Constantijn de Grote overgaat tot het Christendom, welke vervolgens overgaat in een staatsgodsdienst. Dat juist in die periode de leer van Jezus Christus en de apostelen op de helling wordt gezet, en er als gevolg hiervan zoveel is misgegaan en waar we jammer genoeg vandaag de dag nog steeds mee te maken hebben. Denk maar eens aan de zogenaamde “erfzondeleer, de drieeenheid, Jezus God, dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest”, dit alles voortvloeiend uit die koker van Nicea.

“Volg Mij”, nu juist in heel wat gemeenten en kringen het oog gericht wordt op “allerlei aardse en menselijke nevenverschijnselen”, die met groei en ontwikkeling naar zoonschap Gods niets te maken heb­ben.

Het plan Gods omvat waarheid en gerechtigheid. Het zijn net tweelin­gen die samen gaan. Het is daarom ook op déze weg dat we Christus dienen te volgen.

Verleiden en tot zonde brengen met de eeuwige dood tot gevolg, zijn de tweelingen in de hand van Dood en dodenrijk. Op die weg volg je dan de Satan en ook van zijn kant klinkt dan: “Volg mij”.

God wil ons onvergankelijk eeuwig Leven geven. Dood daartegenover onvergankelijke en eeuwige duister­nis, chaos en geestelijke dood. Leven betekent verlost zijn van de vijand en God en Jezus Christus dienen al onze dagen, ook dit hoort tot onze bestemming. Begrijpen we nu de oproep om op te staan en ons te omgorden, sandalen aan de voeten, onze mantel om en Jezus volgen? Het resultaat lezen we in vers 10: “De ijzeren poort zal vanzelf voor ons open gaan!”

De ijzeren poort

Wat is die ijzeren poort in uw per­soonlijke, gezins- of gemeenteleven? Wat houdt je gevangen dat je niet verder komt in uw geestelijke groei­proces?

Wat is een sta in de weg dat je tel­kens weer de nederlaag doet lijden? Welke gesloten poort van ijzer is het dat je leven vergald? Je wilt het toch zo graag anders en toch kom je er niet aan toe.

Je doet dingen die je liever niet doet en toch gebeuren ze en de kracht is er niet om weerstand te bieden. Je moet vloeken en liegen, je hebt last van negatieve humeur, driftaanvallen heb je niet in de hand. Anderen hebben last of juist géén last van kwaadsprekerij. Zo kan een mens hoogmoedig zijn en ongezeglijk en door allerlei onreinheden gebonden zijn. Weer een ander heeft last van valse schaamte en durft er daardoor niet rond voor zijn geloof uit te komen. Of men is degene die altijd in de hoek gedrukt wordt en in eigen ogen dan niet veel te beteke­nen heeft.

Zo heb je dan ook nog velen die niet willen of kunnen geloven in God en Hem dan ongehoorzaam blijven en niet handelen overeenkomstig Zijn geestelijke leefregels ter bevordering van het heil, zegen en welzijn voor mensen. “Leg af al die lasten en zor­gen, alles wat in de weg zit en leer met volharding de wedloop lopen die voor je ligt. Laat je oog hierbij dan alleen gericht zijn op Jezus, de Leidsman en Voleinder van jou en mijn geloofsleven” Hebreeën 12 vers 1 (Heb. 12:01). Uit de grond van mijn hart hoop ik dat we begrepen hebben dat het gaat om persoonlijke bekering en we ons laten dopen ter afwassing en zuive­ring van zonden en ons laten dopen in heilige Geest van God om een geheiligd en Gode welgevallig leven te kunnen leven, en uitgroeien tot volkomen, volmaakt, volwassen zoonschap Gods. We zien uit het einde van het ver­haal, dat Petrus op het gebed van de gemeente bevrijd wordt en wat een verwondering bij de slavin Rhode, van blijdschap doet ze de deur niet open, rent naar binnen om te vertellen dat Petrus aan de deur staat. Uit hun reacties kunnen we opmaken dat ze hun eigen gebeden niet geloofd hebben. Laten wij diegenen zijn die wél geloof hechten aan wat we bidden en verwachten mogen dat de beloften Gods in vervulling gaan. Ook dit hoort immers bij onze bestemming!

“Hem nu, die blijkens de kracht welke in ons werkt, bij machte is oneindig véél meer te doen dan wij bidden of beseffen. Hem zij de heer­lijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten van eeuwigheid tot eeuwigheid” Efeze 3 vers 20 (Ef. 03:20).

 

Folderen door Froukje Huis

‘Zullen we eerst maar even gaan?’ Ik kijk naar buiten, ’t miezert een beet­je en er staat een straffe wind, maar volgens het weerbericht zal de wind alleen maar toenemen. ‘Goed,   is het weer gebeurd!’ geef ik toe.

Even later stappen we gewapend met onze folders de deur uit. Zo graag zouden we eens met onze buren over de Heer spreken maar ‘t contact blijft oppervlakkig, vriendelijk en behulpzaam, maar op een afstand. Daarom proberen we het nu eens met folders, waarin dui­delijk staat dat God goed is en van alle mensen houdt.

Alle huizen zijn hetzelfde, eengezinswoningen met een inpandige garage met oprit en een voortuintje, Tien jaar geleden werden de huizen verkocht aan de bewoners en sinds­dien is er heel wat veranderd. Alleen al in de verf aan de buitenkant is veel variatie gekomen. Als je zelf eens wilt veranderen, hoef je de wijk maar door te lopen om je keus te bepalen. Sommigen hebben de voor- P tuin en oprit bestraat met mooie steentjes, enkelen zelfs samen met de buren. Anderen hebben de grens afgebakend met een hekje of met hoge planten, ’t Ene huis ligt verbor­gen achter veel struiken en de brie­venbus aan de weg, Bij het andere straalt gastvrijheid je tegemoet door een gezellig zitje in de tuin, plantjes voor het keukenraam en een glim­mende brievenbus in de deur.

Hier en daar staan de stepjes en driewielertjes van de kinderen te treuren in de regen, elders verspert een fiets ons de weg. ’t Is uitkijken geblazen!

En terwijl je wilt bidden voor een goede ontvangst van het foldertje, worden je gedachten afgeleid: Waarom zouden die mensen zich zo afsluiten? Angst? Trots? Verlegenheid? Heer, U weet het. Dit huis ziet er onberispelijk uit, zou het binnen ook zo zijn? En in hun hart? Heer, U weet het. Met veel moeite baan ik me een weg langs hoge coniferen over ongelijke stenen naar de brievenbus met een onver­biddelijk ‘neen’. Jammer. Heer, zegen ze. Een ding is me duidelijk: al deze mensen hebben de Heer nodig !

Het is nog steeds vochtig, met moei­te krijg ik met mijn koude handen de laatste folders in de bus. Dick is ook klaar. Nu kunnen we er alleen maar voor bidden. We hebben wat zaad gestrooid. De bijbel zegt: “Werp uw brood uit op het water want gij zult het vinden na vele dagen” Prediker 11 vers 1 (Pred. 11:01). Soms krijgen we een enkele reactie: iemand die de folder teruggeeft, geen belangstelling.

Deze keer belt iemand, die in nood is, anoniem voor voorbede, gelukkig weet de Heer het adres! Meestal horen we niets. Maar God hoort en ziet zelfs tot diep in de har­ten. Wij mogen Hem kennen en daarom kennen we ook zijn belofte: “Mijn Woord zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend Jesaja 55 vers 11 (Jes. 55:11). En daar vertrouwen we op! Immers Gods verlangen om te redden is veel groter dan het onze! Hij wil niet dat er één zondaar verloren gaat.

 

Bijbelstudieweek met Klaas Goverts

Evenals vorig jaar wordt er ook dit jaar weer een bijbelstudieweek / opbouwweek gehouden op Urk van 2 tot 9 juli 2005.

We logeren weer in De Morgenster. Het thema is: De majesteit van God. Met aandacht voor uitverkiezing, de sleutels van het Koninkrijk, Gods plan in de

geschiedenis en andere onderwerpen. De studies worden gegeven door Klaas Goverts.

2003.09-10 nr. 426

2003.09-10 Levend geloof nr. 426

Persoonlijk door Gert Jan Doornink

Aan ieder artikel dat in ons blad verschijnt gaat een ‘geestelijke geboorte’ vooraf. Dat wil zeggen: het idee om over een bepaald onderwerp te schrijven ont­staat in de gedachten van de schrijver en daarna komt na kortere of langere tijd de inhoud tot rijping om uiteindelijk het levenslicht te aanschouwen. Omdat iedereen die in ons blad schrijft Geest vervuld is durven we rustig te stellen dat de onderwerpen door Gods Geest worden aangereikt. Natuurlijk gaan dan ook de ‘eigen gedachten’ een rol spelen. God schakelt onze denkwereld niet uit, maar juist in! Maar dat is juist het heerlijke. God brengt de creatieve talenten die in ons zijn tot ontwikkeling en zo ontstaat uit deze ‘samenwerking’ een nieuw artikel. Ook in dit nummer zijn zo de verschillende artikelen weer ont­staan. Onafhankelijk van elkaar wordt over diverse onderwerpen geschreven. Daarbij proberen we ons steeds weer te verplaatsen in de gedachtewereld van onze lezers en lezeressen, met de visie voor ogen: Hoe komt het over? Is het voor iedereen begrijpelijk? Kan het geloofsopbouwend werken?

Uiteraard zijn we ons ook bewust van de verschillen in geloofsontwikkeling bij onze lezers, dat wil zeggen: iemand die pas bekeerd is heeft ander voedsel nodig dan iemand die al kortere of langere tijd ‘op de weg’ is. In de Bijbel wordt in dit opzicht gesproken over ‘melkvoeding’ en ‘vaste spijs’. Maar bij alles is ons uitgangspunt het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten: het evangelie van het Koninkrijk Gods, het evangelie dat ons doet functioneren vanuit dat Koninkrijk, het Koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar een geestelijk Koninkrijk. Het volle geheim hiervan ontdekken is een heer­lijke, maar ook een noodzakelijke aangelegenheid! Het gaat immers om het beste; wie met minder genoegen neemt, benadeelt zichzelf. De levende Heer die wij dienen wil ons zo graag alles toevertrouwen wat in Hem is. We zijn als kostbare parels in Zijn hand! Wat een heerlijkheid dat meer en meer te gaan beseffen en beleven. Grote dankbaarheid vervult daarbij ons hart en doet de juichkreet ontstaan: Grote God, wat bent u goed en wonderbaar! Uw naam zij tot in alle eeuwigheid geprezen!

 

Bij de voorplaat: door redactie

Paulus was een vruchtbaar prediker van het evangelie van het Koninkrijk Gods. In het boek Handelingen kun­nen we er op uitvoerige wijze over lezen.

Deze keer een afbeelding uit zijn bediening toen hij in Rome twee jaar lang een woning had gehuurd “en allen ontving, die tot hem kwamen, predikende het Koninkrijk Gods, en onderricht gevende aangaande de Here Jezus Christus met alle vrijmoe­digheid, zonder enige belemmering” Handelingen 28 vers 30 en 31 (Hand. 28:30-31).

 

Blijdschap door Gert Jan Doornink

. . . is een kenmerkende eigenschap van iedere oprechte christen die op allerlei wijze tot uiting komt, zoals zich prettig voelen, opge­ruimd zijn, een positieve levensin­stelling hebben. Het vindt zijn basis in ons geloof in Christus, want “Hij is onze blijdschap” 1 Thessalonicenzen 2 vers 20 (1 Thess. 02:20).

. . . kan men onderverdelen in ‘innerlijke blijdschap’ en ‘uiterlijke blijdschap’, daarbij is het belangrijk dat de uiterlijke blijdschap zijn basis vindt in de innerlijke blijd­schap. Dan blijft de echte blijd­schap onder alle omstandigheden aanwezig omdat zij vast gefun­deerd blijft in de zekerheid dat God alle dingen doet meewerken ten goede.

. . . die alleen uiterlijk is en niet gefundeerd is in innerlijke blijd­schap houdt geen stand als we staan in de realiteit van het leven. Dan kunnen we wel zingen en getuigen hoe blij we zijn, in de samenkomsten in de handen klap­pen en met de handen omhoog staan, maar als het niet ‘uit het hart’ komt heeft het geen werkelij­ke geestelijke waarde.

. . . is een belangrijk positief ele­ment in de geestelijke strijd waar­mee we te maken hebben, want de vijand haat echte blijdschap die uit het hart komt. Hij heeft liever dat we somber en neerslachtig zijn, dat is het domein waarbij hij kan opereren.

. . . is van grote betekenis bij ons getuige van Jezus zijn in deze wereld. Immers als anderen bemerken dat onze blijdschap echt is, zullen zij zich tot ons aangetrok­ken voelen en zo kan het verlan­gen in hen worden opgewekt om ook de bron van deze blijdschap te leren kennen.

 

Deelgenoten van de overwinning door Gert Jan Doornink

“Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking of benauwdheid, of vervolging of honger, of naaktheid, of gevaar, of het zwaard?. . . Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, die ons heeft liefgehad” Romeinen 8 vers 35 tot en met 37 (Rom.  08:35-37)

Het woord ‘overwinning’ klinkt ons als christenen als muziek in de oren. Wie wil er nu niet graag overwin­naar zijn? We spreken erover en getuigen ervan. En vele liederen die wij zingen gaan over de overwinning die ons deel is geworden.

Onze overwinning is gebaseerd op de overwinning van Jezus, de Zoon van God. Hij overwon aan het kruis alle machten uit het rijk der duister­nis. En Zijn dood betekende uitein­delijk ook de overwinning over de dood, want Hij stond na drie dagen op uit de dood. Ook het dodenrijk kreeg geen vat op Hem, Hij was de grote Triomfator.

Daarom is Hij ook in ons leven de grote Overwinnaar die wij als Voorbeeld volgen. Zoals Hij dat was vanaf het ontstaan van de eerste christengemeente. We lezen dan ook al in de brieven van de apostelen over die overwinning, zoals zij die destijds beleefden en doorgaven aan de gelovigen van die tijd.

Toch zal iedere christen moeten erkennen dat de overwinning zoals God die bedoelt, nog lang niet altijd realiteit is in ons leven. Het is daar­om goed eens onder ogen te zien wat misschien de oorzaken kunnen zijn, want laten we dit goed in het vizier houden dat het wel Gods ver­langen is dat we Zijn overwinning dagelijks gaan beleven, zodat we ons ook in dit opzicht als echte christe­nen gaan openbaren.

Achtereenvolgens willen wij een drietal punten van commentaar voorzien, zodat wij er ons van bewust zijn of worden waarom het werkelijk gaat. Het zijn: a) Enkele aspecten die mede bepa­lend zijn om als overwinnaar te kun­nen functioneren.

b.) De betekenis van het ‘meer dan overwinnaar zijn’.

c.) De visie over de overwinnende eindtijdgemeente.

Overwinnaar zijn

Een nederlaag-christen wordt niet automatisch een overwinnend chris­ten als hij niet bereid is om regels in acht te nemen die noodzakelijk zijn om overwinnaar te kunnen zijn. Wij denken daarbij aan het geloofs- principe dat altijd een belangrijke rol behoort te spelen in ons leven. Zonder geloof is het immers onmo­gelijk God welgevallig te zijn? God die zo’n groot geloof in ons heeft, zouden we toch wel zeer teleurstel­len als uit niets zou blijken dat wij dat geloof niet beantwoorden met ook en te allen tijde te geloven in Hem.

Ons geloof is geen automatisme, het moet ‘in werking gesteld worden’. Wij hebben niet alleen de bevoegd­heid om te geloven maar ook de plicht. Dat ligt niet als een soort wet op ons, bijvoorbeeld: je moet gelo­ven, anders zwaait er wat. Zo is onze goede God niet, maar we benadelen onszelf als we niet geloven, als we niet vertrouwen op de levende God waarvan wij toch zeggen dat wij die vertrouwen en dienen. Bovendien geven we de vijand, die altijd op de loer ligt, de kans om te infiltreren met twijfel en ongeloof. Dan gaan we onszelf schaakmat zet­ten, we schakelen als het ware de mogelijkheden die God in Zijn grote liefde biedt, uit en er gebeurt niets. Dan helpt het niet als we zeggen: waarom doet God niets, waarom ver­hoort Hij niet mijn gebed? Dat kan Hij niet, we hebben Hem immers zelf ‘uitgeschakeld’.

Hij dwingt niet dat wij Hem vertrou­wen, Hij vraagt het heel eenvoudig aan ons.

Ook hier geldt weer dat onze vrije wil medebepalend is of God ons geloof kan beantwoorden door het in vervulling doen gaan van Zijn belof­ten. Natuurlijk vergeeft Hij ons als we incidenteel falen, Hij blijft de altijd goede God. Daarom schrijft Paulus ook aan de gemeente te Rome: “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloo­chenen kan Hij niet”. Dat ligt niet in Zijn aard, dat hoort niet bij Zijn karakter. Wat een zekerheid! En zal alleen reeds deze bemoediging ons niet stimuleren altijd op Hem te blij­ven vertrouwen ook als de omstan­digheden waarvoor wij verandering vragen, soms zich niet direct wijzigen?

‘Ja maar geloven is vaak zo moeilijk’, zal iemand opmerken. Laten we afrekenen met deze negatieve gedachte. God is er altijd voor ons, Hij heeft niet bepaalde uren vastge­steld waarbij Hij ‘geopend’ is. Vier en twintig uur per dag kunnen we tot Hem gaan. En bedenken we bovendien wel dat Zijn Geest in ons werkt om ongeloof en twijfel te weerstaan en te overwinnen? Geen enkele christen kan daarom zonder de vervulling met de heilige Geest, Zijn Geest die elke vijandelijke geest wil uitschakelen. Dat behoren we ons bewust te zijn.

Bij dit alles behoren we ook te bedenken dat God bezig is ons op te voeden tot volhardende christenen, die Hem altijd blijven vertrouwen. Christenen die in het beginstadium van hun geloofsleven blijven steken en geen geestelijke groei kennen, zullen ook nooit het stadium van voortdurend overwinnaar zijn bereiken. Natuurlijk wijst God hen niet af, maar zij beroven zich van heel veel heerlijks dat God heeft wegge­legd voor degenen die Hem onder alle omstandigheden blijven vertrouwen. Het is net als in een liefdesre­latie. Hoe meer twee mensen die elkaar liefhebben elkaar toevertrou­wen, hoe inniger de band wordt. Zo is het verlangen van God ook dat wij een intieme liefdesrelatie onderhou­den met Hem zodat Hij ons veel kan toevertrouwen. Dan wordt het beleven van Zijn overwinning geen theo­rie meer maar is uitgegroeid tot een dagelijkse realiteit.

 

Meer dan overwinnaar. . .

Dit brengt ons bij een tweede opmerking die wij maakten, name­lijk de betekenis van het ‘meer dan overwinnaar zijn’. Hoe kan dat nu?, zal iemand opmerken. Als je over­winnaar bent, bén je dat toch? Wat bedoelt Paulus met het méér dan overwinnaar zijn? Is dat niet een overdreven opmerking van de apos­tel? Was Paulus in een soort euforistische stemming die hem het oog voor de werkelijkheid deed verlie­zen? Of had Paulus een bedoeling met deze opmerking?

Wij denken dat het laatste het geval is. Paulus wil zeggen dat je je richt op de overwinning is een goede zaak, dat is vanzelfsprekend. Christenen behoren als overwin­naars door het leven te gaan. . . Maar daar gaat het niet uitsluitend om! Er is meer! Overwinning is een doel, maar geen einddoel. Het gaat ten­slotte om de volkomen eenwording met onze Heer en Heiland, Jezus Christus. Wij willen toch graag een ‘leesbare brief’ van Christus zijn? Zo was dat bij de apostel ook het geval. Daarom was het niet overdreven toen hij schreef: “Wees mijn navol­gers, zoals ook ik Christus navolg. . . ” Iemand die zich alleen maar richt op de overwinning kan daardoor zo gefixeerd raken, dat hij het werkelij­ke doel wat God met ons leven voor heeft uit het oog verliest. Dan ont­staat er een soort druk-op-de-knop geloof, bijvoorbeeld wij bidden om genezing van een bepaalde ziekte bij onszelf of bij anderen en als de genezing dan direct of helemaal uit­blijft zijn we daarover ten zeerste verwonderd en zeggen: hoe kan dat nu, ik heb er toch voor gebeden, ik heb er toch geloof voor? Waarom blijft de genezing uit? Heb ik geen geloof genoeg? Dat laatste kan in sommige gevallen het geval zijn, maar veelal spelen andere motieven een rol. God weet heus wel dat we graag genezing willen, maar Hij vindt het allerbelangrijkste dat we te allen tijde in Zijn rust en vrede blij­ven. In Zijn gemeenschap leven en blijven leven, daar gaat het uiteinde­lijk om. Dan gaat het er niet om of wij, van onze gedachten uit, altijd gebedsverhoring ontvangen want we wéten immers dat God alle dingen doet meewerken ten goede! Daar schrijft Paulus trouwens ook over in hetzelfde gedeelte, waarin hij schrijft over het ‘meer dan overwinnaar zijn’. Paulus wil zeggen het gaat pri­mair om dit gegeven: God heeft altijd het goede met ons voor! Wij zijn immers voor eeuwig met Hem verbonden. En niets en niemand zal in staat zijn ons uit de gemeenschap met Hem weg te halen. Dat laat Hij doodeenvoudig niet toe!

Overwinnaar zijn? Prachtig, en een geweldige doelstelling in ons leven! Maar ‘méér dan overwinnaar zijn’ gaat daar nog ver boven uit. Dat legt een station verder en Gods verlan­gen is dat we ook dat station zullen bereiken zodat we gaan ontdekken waarom het werkelijk gaat!

De overwinnende gemeente

Dat brengt ons ook bij het derde punt: visie hebben voor de overwin­nende eindtijdgemeente. Te behoren bij een gemeente waar het evangelie zoals Jezus en de eerste apostelen dat brachten is een vanzelfsprekend­heid. Als we maar bedenken dat alles wat we op het ogenblijk mee­maken nog niet de einddoelstelling is, zoals God die in gedachten heeft. We leven nog steeds in een over­gangstijd, en geen enkele gemeente kan daarom zeggen: wij zijn de ware gemeente, en dus is de ander fout, al wordt dat laatste er meestal niet bij gezegd. Alles is nog in ontwikke­ling. De gelovigen die streven naar ‘een gemeente zonder vlek en rim­pel, zodat zij heilig is en onbesmet’ zijn nog verdeeld over allerlei gemeenten. Sommigen hebben zich verzoend met de gedachte: dat zal altijd wel zo blijven, er wordt immers in de Bijbel ook gesproken over de veelkleurigheid Gods? Als we elkaar maar kunnen accepteren dan zijn we al weer een stap verder. En allerlei fusies tussen kerken en gemeenten zijn dan ook aan de orde van de dag.

Maar we zijn er vast van overtuigd dat dit geen eindstation is: de werke­lijke gemeente gaat er komen, dat wil zeggen: zichtbaar worden. Bij het tot stand komen ervan zal ver­drukking ongetwijfeld een grote rol gaan spelen. Hoe dit allemaal zich precies gaat voltrekken weten wij niet. Daarover is naar mijn mening op dit moment het volle licht nog niet gevallen. We zijn dan ook voor­zichtig met de vastlegging van aller­lei gebeurtenissen in allerlei sche­ma’s, zoals sommigen wel menen te moeten doen. In het verleden zijn daarbij teveel fouten gemaakt. Denk alleen al aan de talrijke sekten die in de 19e en 20e eeuw zijn ontstaan waarvan veelal de leiders, die zich soms uitgaven voor profeten, meen­den de juiste visie over de eindtijd te hebben. Daarbij denken wij niet alleen aan de Jehova’s getuigen en de Adventisten, met hun talrijke afsplitsingen, maar ook de Pinkster- en Volle Evangeliebeweging is daar­van niet gevrijwaard gebleven.

Met een variant op een uitspraak van Petrus zouden we daarom willen zeggen: Wees nuchter en waakzaam en laat u niet misleiden door ver­keerde geesten, maar blijf afgestemd op wat Gods Geest in uw hart open­baart. Toets alles en behoud het goede. Wees een oprecht christen en probeer Gods overwinning te bele­ven in het gewone leven van elke dag. En de God des vredes die in ons hart woont zal ons van dag tot dag leiden en ons uiteindelijk deelgenoot maken van Zijn volle overwinning en heerlijkheid! Hem zij daarvoor alle lof, dank en aanbidding!

 

Onder de boom door Duurt Sikkens. Vaders stem.

D’r staat ergens in een pastorale brief dat Jezus “de gehoorzaamheid heeft geleerd uit hetgeen hij heeft geleden” Hebreeën 5 vers 8 (Heb. 05:08). Als je dit verkeerd interpreteert speelt het een dictatoriaal ingestel­de opvoeder mooi in de kaart: regelma­tig een flink pak slaag is nooit weg en zware verbale druk uitoefenen is goed. . . Dat zal ze leren, want wie niet horen wil moet maar voelen!

Uiteraard is dit een misinterpretatie en het levert alleen maar slachtoffers op. Van opvoeding is immers geen spra­ke, want in zo’n situatie gaat een mens ten onder. Lijden betekent ‘ondergaan’, met de klemtoon op de eerste letter­greep, hoewel. . . je zult de vele naamlo­zen noemen die ten onder zijn gegaan omdat het tot de dood leidde. Maar wat zou dan worden bedoeld met het bovengenoemde citaat? Voor zover ik het nu begrijp zie ik het zo: Jezus heeft leren luisteren naar- en gehoorzamen aan de stem van zijn Vader. En die stem is niet hard en gebiedend, maar zacht en overtuigend, zonder kracht en geweld. Die stem leren verstaan is een proces. Het is leren van een gezindheid. Later zegt Jezus zelf dat Hij spreekt “zoals Hij gehoord heeft”. Als een kind heeft onze voorganger leren luisteren zodat hij gehoor kon geven aan zijn Vader. Toen hij volleerd was had hij “het einde bereikt” (vs. 9). Eigenlijk staat er zoveel als “toen hij voltooid was”. Hij heeft zich laten opvoeden.

Vanwaar nu dat ‘lijden’? Als er een is die een hekel heeft aan een goede opvoe­ding is het onze tegenstander wel. Hij heeft een afkeer van God die Zijn kinderen wil opvoeden. Op alle mogelijke manieren zal hij dit prachtige proces proberen te dwarsbomen en tegen te werken. Hij poogt te beletten dat een kind van God in alle rust en vrede tot ontplooiing komt.

Daartoe bedient hij zich van vele mid­delen die hem ten dienste staan. Alle vormen van lijden in hemel en op aarde, en met name het lijden in de ziel van de mens, zijn van hem afkom­stig en hij richt zijn aandacht ’t liefst op de nakomelingen van God.

Deze tegenstander, de duivel, kon je dan ook altijd vinden in de buurt van Jezus tijdens Zijn leven op aarde. Waar hij kon trachtte hij Jezus de voet dwars te zetten. En om in allerlei situaties het hoofd helder te houden door te luisteren naar de Opvoeder, dat waait je niet aan. Dat valt echt niet mee, vooral niet in je gedachtewereld.

Die tegenwerking is hier het genoemde ‘lijden’. Dan is het soms een heel gezoek naar ‘de dingen van de Vader’ om over­eind te blijven en je kunt het soms wel uitschreeuwen van verdriet en ellende (vs. 7) omdat je dan haast geen uitweg meer ziet.

En tóch. . . tóch is die zachte stem van een liefdevolle Vader, die jou ziet worstelen, de stem van Zijn liefdevolle Geest die jou deelgenoot maakt van de gedachtewereld van Vader, de wereld waarin jouw geest verkeert. In die stilheid vertrouwt Hij jou zijn geheimen toe, de kostbaarheden van het koninkrijk van de Zoon en van Zijn liefde. Wat zeg ik? Je bent zélf een van Zijn kostbaarheden, ook al heb je diepe won­den opgelopen, of zitje weggedoken onder een sluier van verdriet. De ogen waarmee Hij naar je kijkt, zonder ver­wijt, zonder hardheid maar met een en al mededogen, zullen jou tóch weer tot leven brengen. Voorzichtig en behoed­zaam kun je aan het licht komen en weer “tot aanzijn worden geroepen” Spreuken 8 vers 22 (Spr. 08:22). En dan komt, mét de bevestiging van Hem dat Hij jou zo liefheeft, jouw unieke identiteit weer tevoorschijn.

Je wordt tevoorschijn bemind en zo wordt je opgevoed: Kind van Mij. Aan Zijn kinderen kun je zien wie Hij is. En dat verborgen gebeuren is Zijn opvoedingsgeheim: mensen ’maken’ die, ondanks het ellendige lijden, het werke­lijke leven diep in zich hebben en bewa­ren. Dan blijkt, in alle stilte, dat ‘het dwaze van God sterker is dan de men­sen zelf zijn’.

Laten we daarom het koninkrijk van Gods liefde in elkaar bevestigen. Dit is het enige wat jou gelukkig kan maken en houden en jou ook ongeschonden bewaart in deze tijden van verdruk­king: Hou Hem vast die jou vasthoudt; geloof Hem die ook in jou gelooft, want Hij houdt zo van je!

 

Leven in Christus, een groot voorrecht door Cees Maliepaard.

Flitsen uit de brief aan de Filippenzen.

“Verblijdt u in de Heer te allen tijde! Wederom zal ik zeggen: verblijdt u! Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend. De Heer is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus” Filippenzen 4 vers 4 tot en met 7 (Filip. 04:04-07).

Altijd blij ‘in de Heer’

Is een christen die z’n door de Heer aangewezen plaats heeft ingenomen, een onder alle omstandigheden blij en gelukkig mens? Maakt het per definitie niets uit wat er allemaal in een mensenleven voorvalt; zijn we zo verankerd in de blijde zekerheden van Gods Koninkrijk, dat op aarde niets in staat kan zijn ons uit het hemelse ritme te halen? Als we ons hebben aangewend, letterlijk onder alles een verzaligde glimlach op ons gezicht te laten verschijnen, denk ik dat dit eerder door een onwerkelijke beleving van het evangelie van Christus Jezus zal komen, dan dat zoiets wat van doen heeft met een zich te allen tijde ‘in de Heer’ ver­blijden. Vanzelfsprekend wordt ons hiermee niet gezegd, dat we met alles wat er in ons leven plaatsvindt blij moeten zijn.

Toch doet Paulus in deze brief de oproep ‘altijd blij’ te zijn. Vreemd eigenlijk. Is het niet irreëel, te ver­wachten dat christenen onder alle omstandigheden blije en gelukkige mensen zullen wezen? Geen wel­denkend geestelijk mens, maar net zo goed geen enkel goedgericht natuurlijk mens, zal beweren dat het goed is aan alles plezier te beleven. Als sommige goede zaken (nog) niet zo uit de verf komen, is er over het algemeen weinig reden tot verheu­ging. Laat staan als de verf aan het afbladderen is, door wat voor oor­zaak dan ook. Wie zich met welbeha­gen daarin zal kunnen vinden, zal een zeer bedenkelijke vorm van blijdschap hebben.

Het is onmogelijk verheugd te zijn over tegenslagen, oorlogen, terroris­tische aanslagen of zelfmoordacties. En net zomin zal dat kunnen over de vergeldende gewelddadigheden van sommige wettige regeringen. Je kunt ook met geen mogelijkheid ple­zier beleven aan criminele activitei­ten, allerlei vormen van ontsporing en zondige stellingname tegen Gods goede plan met mens en schepping. Al evenmin als je bemerkt hoe rege­ringsleiders (zelfs sommigen van hen die in God zeggen te geloven) volstrekt onbetrouwbaar blijken te zijn in de inlossing van tijdens ver­kiezingscampagnes met grote stelligheid gedane beloften. Of als je bemerkt dat ze de ene leugen op de andere stapelen.

Zo is er natuurlijk nog veel meer aan te voeren tegen de stelling dat een christen over alles vrolijk zal dienen te wezen. Wat te denken van ziekten en ongevallen, al of niet met dodelijke afloop. . . en dan blij zijn?

Dat is behalve onnatuurlijk, ook ongeestelijk! Maar we mogen wel leren alles in relatie met de Heer te beleven en onze blijdschap daarover zelfs in de dofste ellende vast te hou­den. Dan zullen we ook bemerken dat we daar niet alleen onze blijmoe­digheid, maar ook onze kracht, bemoediging, vertroosting en waar­digheid in kunnen bestendigen.

Vriendelijk, bescheiden en mild

‘Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend’, schrijft Paulus ook. Welnu, blij en vriendelijk zijn is dus de boodschap! Kent u van die mensen, die altijd blij en doorlopend vriende­lijk zijn? Daar kun je de kriebels van krijgen. Of kromme tenen. Maar waarom eigenlijk, is het dan niet goed om verheugd en beminnelijk te wezen? Er staat in Paulus’ brief aan de Filippenzen toch dat dit moet – dus wat is dan het probleem? Wel, de moeilijkheid is dat geen mens blij en vriendelijk onder dwang kan zijn. Echt blij word je door de weten­schap en de ervaring dat de Heer nabij is. Hoe moeilijk het ook wezen kan, HIJ is er met zijn nimmer afla­tende, liefdevolle zorg. We kunnen alles waar we mee zitten bij Hem kwijt, want Hij heeft altijd een horend oor. Hoe dat komt? Doordat Hij een voor ons warm kloppend hart heeft. In sommige vertalingen wordt in plaats van ‘uw vriendelijk­heid’ die alle mensen bekend zou moeten wezen, ‘uw bescheidenheid’ opgevoerd. Eigenlijk is het een logisch gegeven dat de mens Gods bescheiden is, want de wetenschap dat een goed resultaat slechts verkre­gen wordt doordat de Heer ons en anderen terzijde staat, brengt een mens vanzelf wel de nodige beschei­denheid bij. Als je een ander de hel­pende hand mag bieden – mis­schien wel meer dan eens – kun je dat alleen maar doordat de Heer je de mogelijkheden daarvoor biedt. Je hiervan bewust te zijn, houd je niet klein, maar wel op je plaats. Het voorkomt dat je van verwaandheid naast je geestelijke schoenen gaat lopen. Wat je ook allemaal mag doen of wat je ook voor bekwaamheden mag bezitten, je hebt het alles ont­vangen door de gunstbewijzen van de Heer. En die zijn er nogal wat. Tel je zegeningen maar eens een voor een. . . dan heb je wel even werk! Weer andere kenners van de grond­tekst houden het niet op vriendelijk­heid of bescheidenheid, maar op mildheid. Het is een verrijking van onze persoonlijkheid, wanneer we instaat zijn anderen (en onszelf!) mild te behandelen. Een christen die het beeld van God draagt, valt op door vriendelijkheid, bescheidenheid en mildheid. ‘Gods vriendelijk aangezicht geeft vrolijkheid en licht aan alle oprechte harten’ zongen we vroeger in de berijmde psalmen.

Door een dergelijke beminnelijkheid zullen ook wij gekenmerkt worden. De Here God heeft het ook niet nodig zichzelf te promoten of op enige manier reclame voor zichzelf te maken; Hij is altijd gewoon dege­ne die Hij is. . . en dat is ruim vol­doende. Zo zullen wij al evenmin onszelf op de voorgrond plaatsen om onder de vergaderde gelovigen toch vooral maar op te vallen. Het past de mens die in de Christus is, bescheiden bezig te zijn. En des­tijds zongen we ook in een van de berijmde psalmen: ‘Want God, de Heer, zo goed, zo mild, is te allen tijd een zon en schild; Hij zal gena­de en ere geven. ’ Zo mogen ook wij bezig zijn: niet als leden van de hemelse rechterlijke macht, maar als een beschutting en koestering voor wie op onze weg komt.

Zet de zorgen aan de kant!

‘Weest in geen ding bezorgd’, schrijft Paulus aan de gemeente te Filippi. Dat is gemakkelijk gezegd door iemand als Paulus: hij heeft kind noch kraai in de wereld, dus over wie zal hij zich nu zorgen moe­ten maken! Oké: misschien over de gemeenten waar hij zich verant­woordelijk voor voelt en over zich­zelf natuurlijk. Er zijn gevaren te over gedurende zijn hele leven, en vele ervan zijn levensbedreigend. Ik heb, de jaren van de Tweede Wereldoorlog even buiten beschou­wing latend, zulke toestanden in mijn leven niet gekend. En toch heb ik me vaak zorgen gemaakt: niet om mezelf, maar om anderen. Als er” een reële dreiging aanwezig is, valt het niet zo gemakkelijk in geen ding bezorgd te zijn. Of moet een chris­ten alle dreiging luchthartig wegwui­ven? Is dat wat Paulus hier bedoelt: elke christen een luchthart treurniet, die weliswaar niet aan Russische roulette doet, maar wellicht wel aan een soort voorzienigheidroulette?

Bijvoorbeeld door te pas en te onpas teksten te citeren als ‘met mijn God spring ik over een muur’ en onder­tussen gewoon door te gaan met het terzijde schuiven van Gods goede raadgevingen. Dat zou een misvat­ting van de bovenste plank wezen. Het is wel: hoe verkeerd ik ook bezig ben, als ik me berouwvol tot God wend, helpt Hij mij over de muur te springen. Dat is zelfs zo al zou ik de bewuste muur zelf opgetrokken heb­ben, want Jezus Christus laat zijn bloed nog steeds werkzaam zijn voor een ieder die een beroep op Hem doet. Maar het is niet: ik modder maar wat aan en ik houd totaal geen rekening met wat God zegt. En God is nu eenmaal trouw aan zijn woord – dus Hij laat me tóch wel over de muur springen – ook als ik de hin­dernis niet alleen zelf opgetrokken heb, maar die ook nog in stand houd door domweg niet te luisteren. Je kunt dan wel denken: ik leef onbe­zorgd en blij; en dat klinkt aardig positief binnen de lijnen van Gods plan. . . maar wie zó bezig is, is in plaats van onbezorgd, eerder zorge­loos. En dat is iets anders. Zo iemand is onverantwoordelijk aan de gang, onder de schijn van een onbe­perkt godsvertrouwen.

Wat ik zelf niet kan, daarin mag ik op God vertrouwen. Zonder meer! Maar datgene waar ik zelf toe in staat ben, laat de Heer me ook graag zelf uitvoeren. Bidden en smeken mag onbelemmerd plaatsvinden bij God, maar verder komen kan alleen vanuit de intentie Hem als Vader God en Christus Jezus als meester te erkennen. Dat is de enige manier om blijvend deel te hebben aan Gods vrede en in balans te komen met God, met Jezus, met de mensen om je heen en met jezelf. Dan heb je een leven dat niet meer scheefge­trokken wordt, doch dat onder alles recht op de rails staat. Er ontwikkelt zich nu een gedachtepatroon dat Gods goedheid voor allen weerspie­gelt. Geen mens zou van zichzelf op dit lumineuze idee gekomen zijn!

Genodigden aan de maaltijd

De Statenvertaling heeft voor gedachten: zinnen. Ook die worden naar hemels model gevormd. Maar dat is interessant! Bij ons dus geen aards zingenot meer? Komen we dan niet terug bij ‘af’, bij standpun­ten die onder behoudende christe­nen in de jaren vijftig en zestig opgeld deden? Alleen dan seksueel contact tussen man en vrouw als dat dient tot verwekking van nageslacht? Alsjeblieft zeg! Er zal onder ons geen verkeerd gericht zingenot wezen. Geen zondige verlangens naar een ander dan de eigen partner. Ook al is Bathseba nog zo aantrekke­lijk, en al zien we heus wel dat ze mooi is en bovendien leuk, char­mant, hartelijk, intelligent en wel­licht ook nog heel gelovig. . . we bege­ren haar niet. Wij niet: de nieuwtes­tamentische Davids. Onze begeerten zullen zuiver zijn, slechts naar de partner die je voor het leven trouw hebt beloofd. Heel ons gedachtele­ven zal in Christus geheiligd zijn. En wel op élk levensterrein. Zodat je in de hemel en op de aarde bij alles wat je doet of bedenkt duidelijk waarneembaar in de Christus bent ingevoegd.

Als er ergens nog wat rammelt, als er nog wat onzuiver is, mag je daar­mee naar de Heer gaan. Kom je dan voor zijn rechterstoel? Welnee, dan nodigt Hij je aan zijn maaltijd.

Christus Jezus roept nu eenmaal geen zich volmaakt achtende men­sen aan het feestmaal. Want die komen toch niet; daar heeft Hij erva­ring mee! Hij vraagt naar hen die hulp behoeven, en Hij verleent gees­telijke ontwikkelingshulp. Dat doet de Heer heel effectief. Niet zoals hat soms in de wereld gebeurt, waar men zich wel beperkt tot het einde­loos geld in een bodemloze put pompen. Christus Jezus geeft ons de mogelijkheid, met behoud van de eigen identiteit Gods beeltenis te dragen. Ongeacht onze achtergrond zijn we welkom aan het konings­maal.

We vormen samen het ene brood. Jezus maakt daar ook deel van uit, want Hij is het levende brood. En dat goddelijke leven zit ook in het brood dat we wereldwijd in de Christus wezen mogen. En uitgere­kend HIJ wil maaltijd met ons hou­den, de Heer. Hij verlangt ernaar samen met ons aan te zitten aan het feestmaal, met ons te tafelen in zijn Koninkrijk. Anders gezegd: bezig te zijn met Gods gedachten. Dat druk­ken brood en wijn vooral uit: volle­dig verzoend zijn met God door Christus Jezus. Echt mens zijn dus, naar Gods plan.

Wat een rijkdom!

 

Geestelijk licht op de tijd waarin wij leven door Gert Jan Doornink

Woorden als ‘spiritualiteit, spiritueel en spiritus’ zijn in onze dagen popu­lair. Talrijke bladen en programma’s voor radio en televisie beroepen zich er op dat ze spiritueel zijn. Daarbij wordt dan de indruk gewekt dat wie niet spiritueel kan denken en spreken er niet helemaal bij hoort. . . maar als men als christen vraagt wat men er precies mee bedoelt, krijgt men aller­lei vage antwoorden en denkbeelden voorgeschoteld over de begrippen geest en geestelijk.

Nu heeft spiritualiteit alles te maken met ons geestelijk bestaan en onze geestelijke levensvisie. (Het Latijnse woord ‘spiritus’ betekent adem, leven, maar ook levenwekkende kracht. Spiritus Sanctus = Heilige Geest). Zolang men geen werkelijke levens­verandering heeft meegemaakt en een nieuwe schepping in Christus is kan men ook geen juiste visie hebben op alles wat er in deze wereld gebeurt en waarbij men dagelijks betrokken is. Dan ontstaat er verwarring omdat men geïnspireerd wordt door een ver­menging van verkeerde geesten en de enig goede geest: de Geest van God en dat gaat nu eenmaal niet samen. In deze rubriek proberen wij uitsluitend in het licht van Gods Geest de gebeurtenissen die ons bezighouden van commentaar te voorzien.

Het ontdekken van de echte manier van leven

Waar zijn we in Nederland eigenlijk mee bezig? Zo eindigde onlangs de rubriek ‘Op het scherp van de snede’ van Prof. Dr. B. Smalhout die weke­lijks in De Telegraaf verschijnt. Hij vraagt zich verder af: “Is er nog enige op ethiek gebaseerde toewij­ding of zijn het verdienen van steeds meer geld, het verrichten van steeds minder arbeid, het verkrijgen van steeds meer vrije tijd de enige interesses die wij nog hebben? Of is er wellicht toch nog een andere manier van leven?”

Bob Smalhout is onmiskenbaar iemand die niet alleen vlot kan schrijven maar ook scherp analyse­ren. Hij durft man en paard te noe­men en al zullen sommigen hem misschien wat conservatief vinden in zijn opvattingen, wat hij schrijft is altijd het overdenken waard. Het genoemde artikel onder de titel “Een manier van leven” begint met een terugblik: “Het was in het najaar van 1944. Nederland was toen al ruim vier jaar bezet door de Duitsers. De terreur nam met de dag toe. Er was een tekort aan alles, maar vooral aan levensmiddelen. En zo begonnen de bewoners van de grote steden op de fiets naar het platteland te trekken om daar bij de boeren voedsel te kopen of te ruilen voor andere schaarse artikelen zoals textiel. Die expedities werden later hongertocht ’ ten genoemd.

De meeste fietsen hadden toen mas­sieve houten banden, want luchtban­den waren er in 1944 ook al niet meer. Maar het platteland zag er nog net zo uit als in de oude leesboekjes van de beroemde onderwijzers Hoogeveen, Ligthart en Scheepstra. Uit die schoolboekjes leerden toen de meeste kinderen lezen. . . ”

Grote veranderingen

Vervolgens laat Smalhout de grote tegenstelling zien hoe het vandaag de dag op het platteland toegaat. Tienduizenden boerenbedrijven zijn verdwenen en wat er over is zijn veelal fabrieken: “Had een kleine boer 60 jaar geleden aan tien handgemolken koeien nog volop werk, tegenwoordig doet een boer met behulp van een melkmachine 7 tot 10 keer zoveel. Zo ontstond in een snel tempo de beruchte bio-industrie met stallen die honderden koeien, duizenden varkens en tienduizen­den kippen bevatten. Computers begeleiden de levenscyclus van de dieren, stellen het optimale voedingsschema samen, controleren gewicht, groei of melkproductie, ter­wijl de boer vaak een manager met een kantoor geworden is.

Tienduizenden boerderijen zijn geen boerderij meer en ze ruiken ook niet meer naar hooi en mest. Ze zijn een (tweede) woonhuis voor stedelingen geworden”.

Momenteel beginnen verschillende boeren met een nevenberoep, naast het oorspronkelijke, bijvoorbeeld met een camping of men verkoopt producten aan huis, of gaat emigre­ren, want de meesten willen toch graag boer blijven.

Smalhout: “Een echte boer heeft het gevoel dat hij een taak in de wereld heeft die hij kost wat kost moet vol­brengen. Zeg maar een roeping. Het beheer van een boerenbedrijf is niet alleen broodwinning. Het is een manier van leven. Zoals ook het beroep van arts in principe een soortgelijke toewijding eist en per­manente inzetbaarheid, al denkt de jonge generatie daar vaak anders over. Die toewijding staat op een hoger plan dan alleen maar het ver­dienen van geld.

We moeten ook niet vergeten dat het vooral onze boeren waren die Nederland vorm en structuur heb­ben gegeven. Immers, meer dan tweederde van de Nederlandse grond is in hun handen. Toch dra­gen ze, ondanks al hun werk, slechts 5 procent bij aan het zogenaamde Nationale Bruto Product. Dat is dan voor vele moderne politici het argu­ment om als het even kan de agrarische sector de nek om te draaien, zodat al die grond gebruikt kan wor­den voor woningbouw, industrie en recreatie.

De hedendaagse mens is door het moderne efficiency- en management-denken zó ver van de natuur af geraakt, dat vele schoolkinderen denken dat melk in een fabriek wordt gemaakt en doperwten in blik­jes groeien. . . ”

De werkelijke verandering

Men kan zich natuurlijk afvragen of Smalhout niet teveel op de nostalgi­sche toer is gegaan met het heden zo scherp te vergelijken met het ver­leden. Ten dele is dit natuurlijk waar, al kan niet ontkent worden dat men op het ogenblijk ontsporingen ziet op allerlei terreinen van het leven. Men is als het ware doorgesla­gen met alle negatieve gevolgen van dien. Maar bepaalde ontwikkelingen vallen echter niet tegen te houden en mogen toch eerder gezien wor­den als een zegen dan als een vloek. En we weten waarover we praten. Zelf ben ik opgegroeid in het boe­renleven, mijn ouders hadden een boerderij, een gemengd bedrijf. Ik herinner me nog de vooruitgang die er was toen we aan het eind van de vijftiger jaren als een van de eersten uit onze omgeving een melkmachi­ne aanschaften. Zo raakte de agrari­sche sector hoe langer hoe meer gemoderniseerd. Een ontwikkeling die niet was tegen te houden.

Zelf zijn we, zoals de meeste van onze lezers weten, niet in het boe­ren vak gebleven, maar namen, enke­le jaren na onze bekering, de beslissing om evangelieprediker te worden, eerst parttime, later fullti­me. Daar hebben we tot op de dag van vandaag nog geen minuut spijt van gehad. We leerden een nieuwe manier van leven kennen en dat geldt uiteraard voor iedereen die een echte christen wordt.

Het geweldige is dat je dan temid­den van alle omstandigheden kunt leven, je bent immers een nieuwe schepping in Christus geworden! Dan bestaat er ook geen angst voor de toekomst, we zijn immers bur­gers van een nieuw rijk geworden dat eeuwig standhoudt. Daarom wil­len we ook niet teveel terugkijken op het verleden en deze gaan romanti­seren. We zijn geroepen vooruit te zien. Jezus zei (door een voorbeeld aan te halen van een ploegende boer!): “Niemand die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen ach­ter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods”. Laten we daarom “met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt en ons oog daarbij alleen gericht houden op Jezus, de Leidsman en Voleinder van ons geloof”! Dat is niet alleen een manier maar de échte manier van leven!

Geweld tegen christenen in vele landen

Er wordt nog al eens gedacht dat er sinds de val het communisme van werkelijke christenvervolging geen sprake meer is. Misschien in enkele landen en incidentele gevallen, maar niet meer op grote schaal. Wie ech­ter het boek “Geweld tegen christe­nen, anno 2001” in handen krijgt zal ongetwijfeld tot een geheel ande­re conclusie komen.

Het boek (paperback) van 290 blad­zijden is samengesteld door dr. J. G. Orban en uitgegeven door de stich­ting Kerk in Nood, de oorspronkelij­ke katholieke stichting Oostpriesterhulp. Van meer dan 60 (!) landen worden op gedocumen­teerde wijze aangegeven hoe de laat­ste tijd christenen in meer of minde­re mate werden vervolgd en van wer­kelijke godsdienstvrijheid geen spra­ke is.

Ook wordt in het boek op duidelijke wijze aandacht geschonken aan de verhouding tussen christenen en moslims. Orban schrijft: “In ver­band met de positie van de Islam in de wereld, de verhouding tussen christenen en moslims, maar vooral ook in verband met het moslimfun­damentalisme, verwijs ik naar een kort artikel van Hans Jansen in HP/De Tijd. Hij maakt duidelijk onderscheid tussen de Islam, het moslimfundamentalisme en het gebruik dan wel misbruik van de Islam voor politieke doeleinden.

Naar mijn idee bagatelliseert hij ech­ter de gevaren van het moslimfunda­mentalisme door te (blijven) herin­neren aan de christenen in de tijd van de kruistochten. Zulke herhaal­de verwijzingen naar duizend jaar geleden beginnen de schijn te wek­ken van een soort ‘rechtvaardiging’. Indien men de berichten over geweld tegen christenen onder ogen krijgt, kan men constateren dat de relatie tussen christenen en moslims nog steeds onder zware druk staat”.

Het moslimfundamentalisme

Orban schenkt in zijn boek ook aan­dacht aan n september 2001, de dag toen Amerika getroffen werd door de terreuraanvallen op het World Trade Centrum en het Pentagon en duizenden slachtoffers vielen: “De aanvallen zijn in verband gebracht met het moslimfundamentalisme. Het gevaar bestaat dat ten gevolge van deze onmenselijke daden een generalisatie ontstaat: Islam staat gelijk aan terreur, aan fundamenta­lisme. Het is noodzakelijk om goed te beseffen dat deze generalisatie even gevaarlijk is als het moslimfun­damentalisme zelf, of welke vorm van fundamentalisme ook.

Verschillende bronnen wijzen erop dat ‘meerdere extremistische groepe­ringen die in Afrika en Azië de christenen zeer bloedig vervolgen, banden hebben met Bin Ladens net­werk, Al-Qaeda genaamd. De groe­pering omvat cellen in Algerije, Nigeria, Indonesië, Filipijnen, en in mindere mate in Maleisië, Bangladesh, Pakistan en Afghanistan. Vastere contacten Reeft Bin Ladens netwerk met de radicale islamitische regering van Sudan, dat tot de ergste christenvervolgers behoort. Sinds 1998 zijn ongeveer twee miljoen mensen het slachtoffer’ geworden van de islamiseringspolitiek, vooral christenen en aanhan­gers van natuurreligies”.

Laten we dankbaar zijn dat we in een vrij land leven en ons geloof in de levende Heer die wij dienen niet onder stoelen of banken behoeven te steken. Maar laten we ook beseffen dat dit voor vele in deze wereld levende christenen niet het geval is. De geschiedenis leert ons dat deze vrijheid ook veranderen kan in ver­volging en onderdrukking. Zonder angst te hebben voor de toekomst mogen we echter voor ogen houden dat Jezus heeft gezegd: “Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en ver­volgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd”.

 

Wat is het juk van de Heer? Door Roel Schipper

 Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik hen zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vin­den voor uw zielen; want mijn juk is zacht en mijn last is licht” Matteüs 11 vers 28 tot en met 30 (Matt. 11:28-30).

De mug uitzuigen

Jezus reageert in bovengenoemde teksten op hetgeen Mattheüs ver­woordt in Matteüs 23 vers 4 (Matt. 23:04): “Zij (Farizeeën en Schriftgeleerden) bin­den zware lasten bijeen en leg­gen die op de schouders der men­sen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren”. Deze geeste­lijke leidslieden meenden dat God een welbehagen had in het nauwge­zet naleven van vele geboden en ver­ordeningen. Ze wezen echter de kennis aangaande de geestelijke wereld, waarvoor Jezus van Nazareth hun de ogen wilde openen, af. Ze namen alles van de wet en de profe­ten in natuurlijke zin, hoewel de wet toch geestelijk is Romeinen 7 vers 14 (Rom. 07:14).

Daardoor bleef de diepe betekenis ervan voor hen verborgen. Zij waren slechts bezig met ‘de letter der wet’. De Farizeeën hadden veel mondelin­ge overleveringen aan de geschreven wet toegevoegd. Op de eerste plaats was het dragen van last niet toege­staan. Zo mocht men zelfs geen naald bij zich dragen, niet schrij­ven, of een lamp uitdoen. Ten twee­de was het niet veroorloofd om medische handelingen te verrichten op de sabbat, behalve als er acuut moest worden ingegrepen om de dood af te wenden. Sommige Farizeeën gingen zo ver in het uit­pluizen van het verbod op de sabbat­dag te werken, dat ze in belachelijke details traden. Was het geoorloofd een op die dag gelegd ei te eten, aan­gezien de kip door te werken de wet had geschonden? Het was verboden om een beest te slachten,, maar mocht men een vlo doodmaken?

Jezus neemt stelling

Jezus geeft uitdrukking aan zijn innerlijke pijn en boosheid door een ‘wee u’ over deze blinde leidslieden uit te spreken. Zij hadden het Koninkrijk der hemelen toegesloten en de sleutels weggenomen. Wie toch binnen wilde gaan, werd door hen tegengehouden. Het waren her­ders zonder erbarmen; zij weidden niet de schapen, maar zichzelf Ezechiël 34 vers 8 (Ez. 34:08). Zij waren gespitst op de traditie, de voorvaderlijke overle­vering, en ter wille van de overleve­ring der ouden werd het woord van God door hen van kracht beroofd. ‘Inleiding tot den Bijbel’ – Obbink en Brouwer: ‘Door voortdurend de over­leveringen aan te horen, maakten de jongeren zich die eigen. Schriftelijke optekening was verboden, ten eerste wegens de geheime leer; ten tweede om Gods wil niet door heidenen te laten ontwijden. Eerst in de tweede eeuw na Christus begon men de tra­ditie schriftelijk vast te leggen. Van deze overleveringen is in het Nieuwe Testament herhaaldelijk sprake. Vele Schriftgeleerden waren ook in het bezit van geheime, magische formu­les, die alleen fluisterend aan de meest vertrouwde leerlingen werden medegedeeld. Hierop wordt gezin­speeld in Matteüs 10 vers 27 (Matt. 10:27), waar­schijnlijk met betrekking tot de Messiaswaardigheid van Jezus, waarover de discipelen aanvankelijk niet mochten spreken. ’

Jezus is met innerlijke ontferming bewogen als Hij de scharen gade­slaat. Hij ziet hoe de mensen voort­gejaagd en afgemat zijn door de geestelijke leiders, die zich maar al te graag laten voorstaan op hun ken­nis en positie. ‘Bijbels Vertelboek’: ‘Een leerling moest de Schriftgeleerde hoger achten dan zijn eigen vader. Hij had er geen eigen mening op na te houden, maar alleen prompt te onthouden wat de Schriftgeleerden zeiden. ’ Het moet dan ook ontroerend zijn voor Jezus, te zien hoe de scharen zich om Hem ver­dringen in hun nood, en te constate­ren hoe ze buiten zichzelf of letter­lijk in extase zijn van blijdschap over de dingen die ze zien en horen. Dat er geestelijk een grote wantoestand is, blijkt uit de woorden die Petrus later spreekt op het apostelconvent te Jeruzalem: “Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?” Het dienen van de levende God is verworden tot een stipt naleven van rituelen en voorge­schreven plechtigheden. Zo wordt het leven van de wetgetrouwe Israëliet moeilijk, zelfs onmogelijk gemaakt vanwege de veelheid der voorgeschreven uitwendige plichten. Deze brengen hem geen innerlijke rust, maar leggen juist de grondslag voor een éigen gerechtigheid. Korte Verklaring: ‘Volgens de oud synagogale verlossingsleer heeft ieder mens een rekening bij God van verdien­sten en zonden. Als het aantal der zonden dat der goede werken slechts met één overtreft, is de mens verlo­ren. Niemand kan echter met zeker­heid weten hoe zijn rekening er uit ziet! Daarom is het allen geraden zoveel mogelijk wetvervullingen te “boeken”. ’

Een zacht juk voor ons

Jesaja, die ± 760 voor Christus leef­de, ziet voor zijn geestesoog hoe zijn volk verlost wordt van een zwaar drukkend juk. Hij merkt op hoe de roede van de drijver wordt verbro­ken. Hij ziet hoe het volk zich ver­blijdt en jubelt het uit: ‘Gij hebt zijn vreugde groot gemaakt’. Wat bedoelt de Heer nu als Hij zegt: “neemt mijn juk op u en: mijn juk is zacht en mijn last is licht?” Komt de Heer dan ook met een juk? In het oor­spronkelijke staat het woord zugos en dat komt van het grondwoord door ‘een juk verbinden’. De Heer wil Zich met ons verbinden door middel van een juk, zoals twee trek­dieren middels een juk voor ploeg of wagen gespannen worden. Hij roept zijn discipelen op, samen met Hem aan de wil van God te gaan beant­woorden. Hij zegt immers bij zijn doop tegen Johannes: laat Mij thans geworden, want aldus betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen. Alle gerechtigheid vervullen, wil zeg­gen: de gehele wil van God doen. De Heer was de eerste die de wil van de Vader volledig kende en Zich eraan onderwierp. Hij gaf het voorbeeld. De Heiland roept ons nu op zijn voorbeeld te volgen. Deze opdracht, deze taak noemt Hij Mijn juk. Let erop dat de Héér dit juk niet oplegt. Er staat: neemt mijn juk op u en dat is eerder een advies dan een gebod. Het opvolgen ervan is enkel uit vrije wil. Het gaan van deze weg, het uit­werken van Gods wil, staat ieder vrij. De Heiland roept de vermoeide, belaste en voortgejaagde religieuze mens op, op te houden met het gezwoeg om voor God acceptabel te zijn. Hij spoort aan om bij Hem op adem te komen en te stoppen met elke vorm van religiositeit. Wie in Hem gelooft, hoeft voor zijn gerech­tigheid niets meer te doen. Hij kan God er alleen voor danken. Het juk van de Heer dat de christen op zich neemt, is het zich tot taak stellen om alles wat de Vader in Christus aan­biedt, gelovig te aanvaarden en in zijn leven gestalte te geven.

Wat is Gods wil voor de mens?

Maar, zal iemand vragen, wat is dan Gods wil voor mij? Kort samengevat: God wil dat ieder mens tot zijn uit­eindelijke bestemming komt. Dat wil zeggen dat hij gedoopt en ver­vuld wordt met zijn Geest, zodat hij tot alle goed werk volkomen toege­rust wordt 2 Timoteüs 3 vers 17 (2 Tim. 03:17). Dat bete­kent in de grond van de zaak: kiezen voor een geestelijke ontwikkeling en een gaan van heerlijkheid tot heer­lijkheid. Want de wil van de Vader is, dat de mens enkel heil en heer­lijkheid deelachtig zal worden. Alles wat tot dit doel leidt, heeft Hij in zijn Zoon bereid. In Hem zijn alle schatten van wijsheid en kennis ver­borgen Kolossenzen 2 vers 3 (Kol. 02:03). Alleen zó en niet anders heeft de Vader een onmete­lijk heil voor ieder mens weggelegd. Wie dit heil bij Jezus zoekt, zal het vinden; wie bij de Heiland aanklopt, voor hem zal de deur geopend wor­den die toegang geeft tot de geeste­lijke rijkdommen. Ze moeten alleen nog in bezit genomen worden.

In de gelijkenis van de verloren zoon zegt de oudere broer tegen zijn vader: ‘maar mij hebt gij nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. ’ Waarop de vader antwoordt: ‘Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe. ’ De mopperende zoon had zich jarenlang tekort gedaan. Hij had nooit iets genomen van de overvloed waarover hij de beschikking had. Zo ook wij. De hemelse Vader biedt ons in Christus zijn rijkdommen aan. Ze zijn in Hem verborgen en liggen voor ons gereed. Het punt is echter: nemen we de aangeboden schatten in ontvangst? Geven we gehoor aan zijn roepstem om zijn juk op ons te nemen? Zijn last is licht en zijn juk is zacht, doordat Hij met ons de weg bewandelt die leidt naar een onvoorstelbare, eeuwige heerlijkheid. Laat ons dan de weg met de Heer in gehoorzaamheid gaan. Het betaamt immers ook óns alle gerechtigheid te vervullen.

 

De openbaring door de Geest door Wim te Dorsthorst

Als de heilige Geest op de Pinkster­dag de schepping binnen komt, wor­den ongekende heerlijke veranderin­gen in gang gezet. Je ziet het als het ware voor ogen gebeuren, als je het boek Handelingen leest. Een hele nieuwe fase in de heilsgeschiedenis breekt zich baan door het werk van de heilige Geest. Mensen die de Geest ontvangen verheerlijken God, spreken in nieuwe tongen en profe­teren. Door de handen van de apos­telen gebeurden wonderen en teke­nen, soms zelfs buitengewone krachten, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van het lichaam van Paulus aan de zieken gebracht wer­den en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren Handelingen 19 vers 11 en 12 (Hand. 19:11-12). Zo werd de heilige Geest hoorbaar en zichtbaar door de woor­den die gesproken werden en de tekenen en krachten door de handen van de apostelen.

Openbaring

Maar bij het onvoorstelbaar vele wat de heilige Geest werkt is er één werkzaamheid die voor het volk van God, de gemeente van Jezus Christus, onmisbaar is en dat is: ‘Openbaring. Zonder de openba­ring van de heilige Geest is er geen kennis en inzicht mogelijk van het bovennatuurlijke; de heilige Geest is de schakel tussen hemel en aarde. Om Gods bedoelingen geestelijk te verstaan zal men altijd weer los moeten komen van het aardse, van wat voor ogen is, en binnengaan in Gods heiligdommen zoals de Psalmist Asaf deed. Hij schrijft: “Totdat ik in Gods heiligdommen inging” Psalm 73 vers 17a (Ps. 073:917a). Andere vertalingen hebben: “Totdat ik doordrong in Gods heilsgeheimen”, of: “Totdat ik in Gods raadsbesluiten drong”. Dat is nu wat de heilige Geest doet, Hij brengt ons binnen in Gods heilsge­heimen en raadsbesluiten.

Als de Heer de heilige Geest belooft dan zegt Hij: “Wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waarheid” (Joh 16:13a). Dat is een geweldige belofte van een voortdurende en voortgaan­de ‘Openbaring van de waar­heid.

Het profetische woord

Als de profeten spraken dan was dat door de heilige Geest, en daarin openbaarden ze de wil van God voor Zijn volk, terwijl het tevens een schat aan openbaringen bevatte voor de toekomst.

De apostel Petrus schrijft van de pro­feten: “Dit moet gij vooral weten, dat geen profetie der Schrift een eigen­machtige uitlegging toelaat; want nooit is profetie voortgekomen uit de wil van een mens, maar, door de heilige Geest gedreven, hebben mensen van godswege gesproken” 2 Petrus 1 vers 20 en 21 (2 Petr. 01:20-21).

Dit zijn belangrijke woorden van Petrus, die ons er bij bepalen dat deze mensen naar de wil van God, door de H. Geest geïnspireerd wer­den. 

Geen eigenmachtige uitlegging zegt de apostel, maar wat is dan de juiste uitlegging? Het grote geheim is dat de woorden van de profeten alleen maar op de juiste wijze begrepen en uitgelegd kunnen worden

a): Als men gelooft dat het door Gods Geest gesproken waarheid is,

  1. b) Als het door diezelfde heilige Geest ‘geopenbaard wordt.

Het is opnieuw de apostel Petrus die daarvan schrijft in 1 Petrus 1 vers 10 tot en met 12 (1 Petr. 01:10-12). Hij schrijft: “Naar deze zalig­heid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestem­de genade geprofeteerd hebben, ter­wijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuige­nis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. Hun werd geopenbaard, dat zij niet zich­zelf, maar u dienden met die din­gen, welke u thans verkondigd zijn bij monde van hen, die door de Heilige Geest, die van de hemel gezonden is, u het evangelie hebben gebracht, in welke dingen zelfs engelen begeren een blik te slaan”.

Petrus legt hierin uit, dat wanneer de profeten spraken naar de wil van God, gedreven door de heilige Geest, dat ze dan niet op de eerste plaats spraken voor het Joodse volk van die tijd, maar zegt hij, ze spraken “van de voor u bestemde genade”! Ze dienden dus in werkelijkheid, naar de wil van God, de gemeente van Jezus Christus. Als deze duidelijke woorden van Petrus toch maar eens meer begrepen werden door de christenen! Alles wat de profeten spraken had betrekking op de gemeente van Jezus Christus en is niet meer van toepassing op een natuurlijk volk Israël.

Openbaring van het Woord

De gemeente van Jezus Christus staat centraal in Gods heil handelen en heeft God in Zijn spreken door de profeten altijd voor ogen gestaan. Hij sprak door de profeten in de schaduw bedeling, over de werkelijk­heid in Jezus Christus voor de gemeente van nu. Vandaar de uit­spraak van Petrus dat de profeten niet het Joodse volk dienden, maar de gemeente en dat ze spraken over de genade die voor de gemeente van Jezus Christus bestemd was.

En hoe kon Petrus dat nu met zo’n stelligheid verkondigen?

  1. a) Hij geloofde en eerbiedigde het profeti­sche woord als een schijnende lamp, terwijl hij het nog niet verstond,
  2. b) Het was hem door de heilige Geest, Die van de hemel gezonden is, geopenbaard! (vs. 12).

Dit nu is één van de zeer belangrijke werkingen van de heilige Geest in iedere waarachtig wedergeboren gelovige, die dus de heilige Geest ontvangen heeft. ‘De Geest openbaart de juiste geestelijke betekenis van wat in de Bijbel gelezen wordt’. De Heer Jezus noemt de heilige Geest de Geest der waarheid en Hij zegt: “Vader uw Woord is de waarheid” Johannes 17 vers 17 (Joh. 17:17). De heilige Geest zal, als Geest der waarheid, de gelovige lei­den in de volle waarheid van Gods woord, zegt de Heer Jezus. De waar­heid van God is de totale openbaring van God voor de mens zoals vastge­legd in de Bijbel. Deze waarheid dient onderwezen te worden zoals de Heer en de apostelen ook onder­richt gaven. Het gaat hierbij echter niet om één of andere dogmatische, theologische leer, maar om ‘openbaring van goddelijk leven vanuit het Woord en ‘openbaring van   alle geheimenissen van het Koninkrijk Gods. Niet een ‘leer’ staat centraal, maar God, Jezus en de mens staan centraal! Zelf zegt de Heer: “Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed” johannes 10 vers 10b (Joh. 10:10b).

Absoluut belangrijk is hierbij dat men, evenals de Heer Jezus en de apostelen, gelooft dat de Bijbel het geopenbaarde woord van God is. Wat je als ‘niet waar’ afwijst, zie je niet meer, versta je niet meer, geloof je niet meer, en de Geest der waar­heid kan het dan onmogelijk aan je hart verklaren. Dat zal wel duidelijk zijn, denk ik.

Het is mijn overtuiging dat we met geloof en een open hart de Geest der waarheid moeten toelaten om ons de weg te kunnen wijzen naar de volle waarheid van Gods Woord

In Christus geen bedekking

Deze ‘openbaring van het Woord van God is één van de gewel­dige werkingen van de heilige Geest die iedere gelovige broodnodig heeft. Ineens breekt er een geestelijk begrijpen door van het geschreven Woord van God. Velen hebben het uitgesproken na de heilige Geest ontvangen te hebben: ‘Ik heb een nieuwe Bijbel gekregen’!

De Joodse geleerden beriepen zich erop dat zij in de wet en de profeten de ‘openbaring van God had­den, maar ze verstonden er niets van. De Heer zegt tegen hen: “Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te heb­ben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen, en toch wilt gij niet tot Mij komen om leven te hebben” Johannes 5 vers 39 en 40 (Joh. 05:39-40).

Dit niet begrijpen geldt zowel voor Joden als niet Joden. Vanuit mense­lijke wijsheid is het bovennatuurlijke uit God niet te verstaan. We zien maar al te vaak hoe in religie en theologie dit bewaarheid wordt. De apostel schrijft: “Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus ver­dwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedek­king weggenomen” 2 Korinthe 3 vers 14 tot en met 16 (2 Kor. 3:14-16). Op de Pinksterdag zien we de ver­sluiering en bedekking verscheurd worden bij de apostelen en de men­sen die gehoor gaven aan de oproep van Petrus: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen” Handelingen 2 vers 38 (Hand. 02:38). Deze mensen waren naar Gods weg binnen gegaan in Christus en bevrijdt van de bedek­king.

Leren en te binnen brengen

Wij zien hoe bij Petrus direct een openbarend begrip doorbreekt en dat zijn prediking bijna geheel geci­teerd wordt uit het Oude Testament. Ineens ziet Petrus de profeten-woorden in het juiste geestelijke perspec­tief.

Ook van Paulus lezen we dat hij ter­stond na de vervulling met de heili­ge Geest in de synagogen verkondig­de dat Jezus de Zoon van God was. ‘De Jezus’ waarom hij eerst de gelo­vigen vervolgd en gedood had Handelingen 9 vers 20 en 21 (Hand. 09:20-21).

Alles wat de Heer Jezus geleerd had aan de apostelen kwam ineens in het juiste geestelijke perspectief te staan. De heilige Geest openbaarde hun niet alleen de juiste betekenis van de woorden van de Heer, maar bracht hen ook te binnen wat de Heer tijdens Zijn rondwandeling allemaal aan hen geleerd had Johannes 2 vers 22 en Johannes 14 vers 25 en 26 (Joh. 02:22; Joh. 14:25-26).

Deze geweldige mogelijkheid is er nu voor iedere gelovige die de heili­ge Geest ontvangen heeft, die dus ‘in Christus’ is; het ‘verstaan van Gods Woord, de Bijbel. Niet in een langdurig leerproces, maar de openbaring van de Geest werkt direct zoals we zagen bij de aposte­len.

Niet iedereen is daardoor leraar, want dat is een bediening die de Heer geeft in de gemeente om de gelovigen toe te rusten Efeze 4 vers 10 tot en met 13 (Ef. 4:10-13). Dat blijft dus nodig!

Wel geloof ik dat voor iedere gelovi­ge een bepaalde mate van ‘verstaan van het Bijbelse Woord aan­wezig kan zijn.

Verborgenheden

Een andere belangrijke vorm van ‘openbaring’ is dat de heilige Geest openbaart wat nog verborgen is van Gods eeuwige raadsbesluiten. In Johannes 16 vers 13 (Joh. 16:13) zegt de Heer immers ook nog: “. . . en de ‘toekomst zal Hij u verkondigen”. De Willibrord-vertaling heeft: “En u de komende dingen aankondigen”. De apostel Paulus heeft het in 1 Korinthe 2 vers 7 (1 Kor. 02:07) over ‘geheimenissen en ‘verborgenheden. Hij zegt: “Maar wat wij spre­ken, als een geheimenis, is de ver­borgen wijsheid Gods, die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft tot onze heerlijkheid”. Uit vers acht blijkt dan dat Jezus Christus, de Here der heerlijkheid, de bron is voor onze heerlijkheid die God reeds van eeuwigheid voorbeschikt heeft voor de gemeente. En wat dat alle­maal betekent, is zo verheven dat de apostel zegt: “Wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgeko­men, al wat God heeft bereid voor degenen, die Hem liefhebben” 1 Korinthe 2 vers 9

(1 Kor. 02:09).

Paulus maakt duidelijk in dit gedeel­te dat geen mens en geen engel (dus ook de duivel niet!) ooit heeft gewe­ten van deze verborgen wijsheid Gods. Het was verborgen in het hart van God en nog niet naar buiten getreden. En dan zegt de apostel in vers tien: “Want ons heeft God het geopenbaard door de Heilige Geest”.

De heilige Geest Die alle dingen doorzoekt, zelfs de diepten Gods, weet wat in Gods hart is en op de juiste tijd zal alles wat in God is stap voor stap verder worden ‘geopenbaard’door de Geest, totdat de volle waarheid bij Zijn kinderen openbaar is.

Ondoorgrondelijke dingen

God laat de Profeet Jeremia opschrij­ven: “Roep tot Mij en Ik zal u ant­woorden en u grote, ondoorgronde­lijke dingen verkondigen, waarvan gij niet weet” Jeremia 33 vers 3 (Jer. 33:03).

Dit is een grootse belofte voor de gemeente van Jezus Christus, voor degenen die vanuit verlangen roe­pen. God zal antwoorden met grote ondoorgrondelijke dingen die nu nog verborgen zijn. Het diepste van wat in Gods hart is zal door de heili­ge Geest alleen aan Zijn vertrouwe­lingen ‘geopenbaard’ worden. Aan de profeet Daniël bijvoorbeeld worden dingen geopenbaard die ver­borgen en verzegeld blijven tot de eindtijd Daniël 12 vers 9 (Dan. 12:09). In Daniël 12 vers 4 (Dan. 12:04) zegt God: “Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, en de kennis zal vermeerde­ren”. En aan wie van ‘de velen’ die onderzoek doen zal het in de eindtijd geopenbaard worden? “Zij die zich zullen laten reinigen en zui­veren en louteren”; die noemt God ‘de verstandigen’, en die zul­len het verstaan, is de belofte Daniel 12 vers 10 (Dan. 12:10).

Het boek Openbaring is zoals de naam al zegt, één grote ‘geopenbaard’ over alles wat geschieden zal vanaf het moment dat de Heer Jezus is opgevaren naar de troon van David, de troon van God, 1 Kronieken 29 vers 23; Handelingen

2 vers 32 tot en met 35 (1 Kron. 29:23; Hand. 02:32-35) en de verzegel­de boekrol van de Vader ontvangen heeft Openbaring 5 vers 1 tot en met 10 (Openb. 5:1-10). En Johannes moet alles opschrijven wat hij ziet en hoort, maar wat de zeven donder­slagen gesproken hebben, dat mag Johannes niet opschrijven, dat moet hij verzegelen. Dit staat beschreven in Openbaring 10 vers 4 (Openb. 10:04). Uit de ver­zen zes en zeven valt af te leiden dat alles wat nog verzegeld en geheim is, betrekking heeft op de voleinding van Jezus Christus met Zijn gemeente. Deze voleinding zal zijn bij de laatste, de zevende bazuin, waarover ook gesproken wordt in 1 Kronieken 15 vers 52; 1 Thessalonicenzen 4 vers 16 (1 Kor. 15:52 en 1 Thess. 04:16).

Dan zullen al de verborgenheden en de geheimenissen hun voleinding gevonden hebben omdat dan het grote geheimenis Gods, waarvan Gods knechten, de profeten gespro­ken hebben, nl. de gemeente van Jezus Christus, voleindigd zijn Openbaring 10 vers 7 (Openb. 10:07).

In de gesprekken bij het avondmaal spreekt de Heer Jezus met Zijn dis­cipelen over het werk van de heilige Geest. Heel duidelijk komt naar voren dat de heilige Geest niet gemist kan worden bij het verstaan ’ van Gods Woord en dat Hij openba­rend aanwezig zal zijn in Gods volk. De Heer zegt hiervan: “Nog veel heb Ik u te zeggen, maar gij kunt het thans niet dragen; doch wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheer­lijken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen”  vers 12 tot en met 15 Johannes 16(Joh. 16:12-15)-

De Heer heeft de boekrol van de Vader ontvangen, Openbaring 5 en de heilige Geest werkt niet buiten de Heer Jezus om, maar al wat Hij hoort van de Heer zal Hij spreken en de toekomst zal Hij aan het volk verkondigen. Jezus zegt: “Hij zal het uit het Mijne nemen en het u ver­kondigen. Daarom zegt de Heer tot zeven maal toe: “Hoor, wat de Geest tot de gemeenten zegt”.

Dit belangrijke werk van de heilige Geest in Gods volk zal doorgaan tot aan de voleinding bij het klinken van de zevende bazuin. Grote ondoorgrondelijke dingen zullen ons nog verkondigd worden waarvan wij nu nog niet (of nog niet alles) weten. “Niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! Zegt de Here der heerscharen”.

 

Het Koninkrijk dat gekomen is! Door Ada Karst

“Uw Koninkrijk kome” – “Uw Koninkrijk is gekomen”.

Wat een heerlijke ontwikkeling valt er uit deze twee zinnen af te lezen! Het eerste is immers een vraag, een verzoek, een bede, een belofte. En het tweede is de constatering dat de vraag beantwoord is, dat de belofte vervuld is.

Geestelijk gezien is het een normale ontwikkeling dat ‘dat wat komen zal’ op een bepaald moment ‘gekomen is’.

Eerst werden alle beloften, ook deze, in de verte gezien en geloofd door de gelovigen van het Oude Verbond. Maar Jézus komt met nadere woor­den. Zijn spreken op aarde begon met: “Het Koninkrijk van God is nabij gekomen”. Dat klinkt als de dageraad van een nieuwe Dag! Al sprekend in Zijn ontmoeting met mensen hóren we de ontwikkeling naar de nieuwe Dag. In bijvoorbeeld het gesprek dat Jezus volgens Markus 12 vers 28 tot en met 34 (Mark. 12:28-34) met een Schriftgeleerde had, horen we deze zeggen: “Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand en uit geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelf is méér dan alle brandoffers en slacht­offers. En Jezus, ziende dat hij ver­standig geantwoord had, zei tot hem: Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods”.

Nabij, niet ver van. . . Maar wannéér dan!?

“En op de vraag der Farizeeën wan­néér het Koninkrijk Gods komen zou, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u” Lucas 17 vers 20 en 21 (Luc. 17:20-21).

Niet te berekenen? De Statenvertaling zegt het zo: “Niet met uiterlijk gelaat”. Want het is, met de woorden van de Statenvertaling, binnen u! Dus valt er geen uiterlijk aanzien van te ver­wachten. Daar is ook geen enkele behoefte aan, vanwege de heerlijk­heid van de innerlijke geloofsontwik­keling.

 

Voortschrijdend inzicht

Het proces van de geloofsontwikke­ling in mensenlevens is te zien als een proces van voortschrijdend inzicht. Het begon al met de profe­ten van het Oude Verbond. Levend in hun tijd geloofden en verwachtten zij “de voor óns bestemde genade”, zoals Petrus dat noemt 1 Petrus 1 vers 3 tot en met 12 (1 Petr. 1:3-12). Zij spraken, als ‘zieners’, over het proces zoals dat door en in Christus voortgang zou hebben. En zij spraken ook, ziende wat er zich rondom het spreken Gods afspeelde, over leringen van mensen die het zicht op het Koninkrijk Gods zou benemen. Hetgeen zij van Godswege spraken deed veel stof opwaaien. En dat moest ook. Hoe zou anders het onvergankelijke gezien kunnen worden.

Jézus, Hij was de eerste die wat de profeten vóór Hem gesproken hadden, in het nieuwe Daglicht stelde. Wat een verrijking van alles wat geschreven staat in wet en profeten! In Hem is het inzicht gekomen en genade en waarheid. Zijn spreken deed óók weer ‘stof’ opwaaien bij de mensenmassa. Maar het gaf ook stof tot nadenken. Bij Zijn discipelen bij­voorbeeld. 40 dagen lang ontvingen ze, na Zijn opstanding, rechtstreeks onderwijs van Hem over het Koninkrijk van God. En Hij gaf hen de opdracht om op Hem te wachten. Want, anders dan Zijn komst op aarde in de gestalte van vlees en bloed, beloofde Jezus bij Zijn heen­gaan naar de Vader, mét Zijn Vader terug te komen in Géést. En dat is gebeurd! Het is de wederkomst van Woord en Geest in de harten van gelovigen tóen en nü. En het voort­schrijdend inzicht wordt vérder gedragen. Petrus, Paulus en de andere apostelen hebben op hun beurt verder gedragen wat zij had­den verstaan van het evangelie van Jezus. Ook hebben ze gesproken over wat voor hén nog toekomst was. Zij spraken deels nog met toe­komstige bewoordingen over ‘weder­komst’ en ‘de dag van Christus’. Zij zagen al van tevoren wat vanwege voortschrijdend inzicht gestalte zou krijgen in onze levens nu.

Wat zouden we kunnen toevoegen aan Jezus’ volkomen volbrachte werk voor allen. Het Koninkrijk van God laat zich dan ook niet door mensenhanden een gewenste kant op duwen. Het laat zich ook niet in mensenwoorden beperken. Het laat zich niet in de voren dwingen die door menselijke rituelen van bevrijding en verlossing zijn geploegd. Woord en Geest werken zélf, zoals zij dat willen!

“Want van u is het Koninkrijk”! Een ander Koninkrijk dan dat wat gekomen is, is niet meer te verwach­ten: Woord en Geest, sprekend lerend in mensenharten.

 

De hoge weg

“Zijt Gij het die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten?”.

Dit liet Johannes de Doper, toen hij in de gevangenis zat, vragen aan Jezus. En Jezus antwoordde en zei: “Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij hoort en ziet: blinden wor­den ziende en lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen en doden worden opge­wekt en armen ontvangen het evangelie” Matteüs 11 vers 2 tot en met 6 (Matt. 11:02-06).

Want de weg van het geloofsleven is de weg van voortschrijdend inzicht. En dan is het zaak om alle letterlijke betekenissen achter ons te laten. Om niet aan een ‘uiterlijk gelaat’ van gemeente-zijn en geloofsleven te bouwen.

En de genoemde tekenen? Ze krij­gen gestalte in het innerlijke geloofsleven van de mens. Als van­zelf. Als gevolg van de gezonde pre­diking. Gezonde prediking houdt rekening met veranderde heilsomstandigheden. Het is een feit dat Jezus is gekomen. Dat te geloven doet een mens veranderen. Maar het is een nog groter heilsfeit dat Jezus mét Zijn Vader niet in de gestalte van vlees en bloed maar in het ver­bórgene, in Géést is teruggekomen. Dat is meer dan veranderen, dat is vernieuwen.

In veranderde omstandigheden komt men tot een nieuwe aanpak van de anders zo normale dingen.

Zo gaat dat in het alledaagse, natuurlijke leven. Dat geldt evenzo voor het geloofsleven, het geestelijke leven. Vanuit de heilsomstandigheden die door geloof en inzicht weer zijn verbéterd, mogen we overgaan tot een nieuwe aanpak van de Bijbelwoorden. De woorden van de oud­testamentische zieners zijn geko­men; zij zijn geschied! Ze hebben hun uiteindelijke invulling door on in Christus ontvangen. Wat een opbrengst! Dat is méér dan het gewone. Bijbellezen is dan ook een heerlijke zaak geworden.

Zo kunnen we in Jesaja 35 lezen: “Hij zal komen. . . ”

Dit klinkt nog als een belofte. Maar meteen mogen we hierbij de ontwik­keling van deze woorden zien. Want alle dingen zijn geschied en nieuw gemaakt. Vanuit de werkelijkheid die we in geloof en vanwege voort­schrijdend inzicht ervaren, mogen we zeggen: Hij is gekomen. Voor de oudtestamentische gelovigen in de gestalte van vlees en bloed. Maar voor de nieuwtestamentische gelovi­gen in Woord en Geest. Geheel over­eenkomstig de belofte:

“Wij (de Vader en de Zoon) zullen tot hem komen én bij hem wonen” Johannes 14 vers 23 (Joh. 14:23). En nu is Zijn komst er telkens weer. Telkens weer brengt Hij ons Zijn Woord te binnen om onze geloofsgedachten te verméérderen.

“. . . en Hij zal u verlossen. ” Verlossen? Vernieuwen! En: geroe­pen om Zijn vernieuwend spreken te verstaan.

“Hij, de Geest der Waarheid, zal u de Weg wijzen tot de volle Waarheid; want Hij zal niet uit Zichzelf spre­ken maar al wat Hij hoort zal Hij spreken en de toekomst zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlij­ken, want Hij zal het uit het mijne nemen en het u verkondigen. Al wat de Vader heeft, is het mijne; daarom zeide Ik: Hij neemt uit het mijne en zal het u verkondigen” Johannes 16 vers 13 tot en met 15 (Joh. 16:13-15). Voor het geloofsleven betekent het dat we rustig wandelen op de hoge, in ons hart en verstand gebaande weg.

“Daar zal een gebaande weg zijn die de heilige weg genaamd wordt; geen onreine zal die betreden; maar hij zal geheel voor hen zijn”.

Een ‘gebaande’ weg omdat de strui­kelblokken zijn weggenomen op de geloofsweg die ‘naar de Géést’ is. Een ‘heilige’ weg omdat de geloofs­grond van het hart is verhoogd.

Geen ‘onreine’, dit is: geen ‘ónwe­tende’, want de onmondigheid is overgegaan in geestelijk volwassen omgaan met de Schriften en met elkaar. Zo kan dat.

“Reizigers noch dwazen zullen erop dolen. ”

Reizigers? Nee, we zijn geen reizi­gers in die zin dat we nog geen bestemming hebben gevonden. We behoren het Licht (Jezus Christus) toe! Hij heeft de Gemeente doen opstaan in haar bestemming om het gééstelijke te hóren en dat zélf van­uit de Schriften te verstaan!

Dwazen?

“Er worden goddelozen (Geestloos pratenden) gevonden onder mijn volk”, is de ontdekking van Jeremia: “Men loert, zoals vogelvangers buk­ken; zij zetten een strik, ménsen vangen zij” Jeremia 5 vers 26 (Jer. 05:26). Op deze manier zijn er veel koninkrijken opgebouwd én afgebroken. Immers:

“Zónder toedoen van mensenhan­den raakte een Steen los, die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde; toen wer­den tegelijkertijd het ijzer, het leem, het koper, het zilver en het goud ver­brijzeld en zij werden gelijk kaf op een dorsvloer in de zomer, en de wind voerde ze mee, zodat er geen spoor meer van te vinden was; maar de Steen die het beeld getroffen had werd tot een grote berg die de gehele aarde vulde. Het zal al die koninkrij­ken verbrijzelen en daaraan een einde maken, maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid” (Dan. 02:34-35; Dan. 02:44)-

“Daar zal geen leeuw zijn en geen ver­scheurend dier zal daarop komen; zij worden daar niet gevonden. ” Jezus heeft het volbracht!

“Indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen”, spreekt Hij volgens Matteüs 12 vers 28 (Matt. 12:28). Jezus zélf heeft, als Woord Gods dóór de Geest niet alleen de boze geesten, maar ook alle leringen van mensen óver boze geesten verwij­derd! Door de heerlijkheid van het rijke, volle spreken van Jezus in Woord en Geest zijn de gedachten aangaande het Koninkrijk Góds over ons gekomen.

Niets béters dan dat!

Het antwoord van Jezus op de vraag van Johannes de Doper ‘of er nog een ander te verwachten is’, besluit Hij met de woorden:

“En zalig is wie aan Mij geen aan­stoot neemt”.

Vollers op aarde?

Zullen zij die wéten volk van Christus te zijn, tijdig wéét hebben van vernieuwing?

Toch niet wéér: wij gelovigen, en zij de niet-gelovigen van de wereld? Die tussenmuur die scheiding maakte, bestaande uit wetten en inzettingen, is afgebroken. Het Koninkrijk van God is wérkelijk gekomen. En de Geest waait waarheen Hij wil! En wat bemerken we dat ook in wat bui­ten de gevestigde orde van gemeen- te-zijn, nadenkend aan de orde wordt gesteld.

Laten we geen ‘vollers op aarde’ zijn, die bezig zijn met de mensen te leren voldoen aan wat er staat geschreven, of aan wat ‘vollers’ zeggen.

Laten we de lessen van het Oude Verbond leren, van het volk Gods dat moeite had om vanuit de voor hen gevestigde traditie, de Vernieuwing van Christus te zien. Binnen iedere generatie gelovigen doet het zich weer voor.

“Wat zullen wij dan zeggen? Dit, zij die geen gerechtigheid najaagden hebben gerechtigheid ver- krégen, namelijk gerechtigheid die uit geloof is; doch Israël hoewel het een wet ter gerechtigheid najaagde, is aan de wet niet toegekomen.

Waarom niet? Omdat het hierbij niet uitging van geloof maar van verméénde werken. Zij hebben zich gestoten aan de Steen des aanstoots, gelijk geschreven staat: Zie, Ik leg in Sion een steen des aanstoots en een rots der ergernis, en wie op Hem zijn geloof bouwt zal niet beschaamd uitkomen.

Ik ben gevonden door wie Mij niet zochten. Ik ben openbaar geworden aan wie naar Mij niet vroegen” uit Rom. 09 tot en met Romeinen 10 Rom. 9:30 t/m Rom. 10).

Wat een overvloed aan genade en waarheid!

De vernieuwing van Christus is zó uit de Bijbelwoorden af te lezen. Daar kunnen we eindeloos mee ver­der gaan. Het is het proces dat de drie discipelen van tevoren al gezien hebben toen zij door Hem “op ‘een hóge berg’ werden geleid.

En Zijn gedaante veranderde voor hun ogen. En Zijn klederen werden schitterend, hel wit, zoals geen voller op aarde ze kan maken. En hun ver­scheen Elia met Mozes en zij waren in gesprek met Jezus” Markus 9 vers 2 tot en met 4 (Mark. 09:02-94). Wet en profeten (Mozes en Elia) ont­moeten hun Vernieuwer! En de Vernieuwer wendt zich tot ‘wet en profeten’ om die te vervullen.

Ontmoeting van oud én nieuw, van traditie én verdere vernieuwing. Het hoort bij elkaar. Het kan niet zonder elkaar. In alle generaties!

Dat doet altijd ‘stof’ opwaaien. En dat moet ook, om goed zicht te hou­den op het Koninkrijk dat gekomen is: het Koninkrijk van Gerechtigheid, Vrede en Blijdschap dóór de Heilige Geest.

 

Ontsteek het licht waar het nodig is door Cees Maliepaard

“Niemand steekt een lamp aan en zet die in de kelder of onder een korenmaat, maar op de standaard, opdat wie binnentreden het licht zien” Lucas 11 vers 33 (Luc. 11:33).

Hoe zou je zoiets tegenwoordig zeg­gen? Misschien zó: Niemand doet het licht aan in de kelder of op de zolder als hij in de kamer wezen moet. Want daar zou je immers niets aan hebben! Wie achter een bureau zit, steekt het buitenlicht toch niet aan? Die ontsteekt een bureaulamp, want daar heb je wat aan als je aan het werk gaat. Zelfs wanneer er schijnwerpers op zolder worden geplaatst, voor mijn part een fel zoeklicht waarmee men in de oorlog ’s nachts zich op grote hoog­te bevindende vliegtuigen opspoort, zou je daar niets aan hebben. Wel aan een simpel 40-watts lampje op je werkplek. Dat zal iedereen duide­lijk zijn. Maar zo is het ook met het innerlijk van de mens.

Het oog als lamp

De in onze leidtekst geciteerde uit­spraak van Jezus houdt iets anders in dan het gezegde: de ogen zijn de spiegels van de ziel. Jezus gebruikt het kennelijk overdrachtelijk, maar het spreekwoord doelt op de natuur­lijke weerspiegeling in de ogen van de mens. En dat laatste kan soms heel bedrieglijk wezen. Je kunt wel­iswaar vaak veel uit iemands oogop­slag halen, maar het kan ook heel goed dat je daardoor op een dwaal­spoor wordt gebracht. Iemand met heldere ogen hoeft nog geen zuivere, reine ziel te hebben. Een mens naar Gods welbehagen zijn, heeft echt niets te maken met een scherp natuurlijk gezichtsvermogen. De

ogen van een blinde zijn uitdruk­kingsloos – hij ziet nu eenmaal niets. Maar z’n geestesoog kan heel , gevoelig wezen, ook voor Gods licht. Hij kan een zuivere ziel hebben met oog voor wat God aan de mens voor mogelijkheden geeft.

Zo zal een ander een arendsblik kunnen hebben; hij zal op grote afstand veel kunnen onderscheiden. Zo iemand heeft vaak een paar prachtige, heldere kijkers, maar z’n geestelijke blik zou wel eens bijzon­der troebel kunnen zijn. De ogen blijken in zulke gevallen helemaal geen spiegels van de ziel te wezen. Heldere natuurlijke ogen scheppen de mogelijkheid zuiver natuurlijk werk te leveren, maar openen geen enkel perspectief voor goed bezig zijn in de geestelijke wereld. Wanneer iemand moeite heeft met oogcontact en steeds de neiging heeft de blik af te wenden, wordt er vaak gedacht: die is niet recht door zee, die heeft wat te verbergen. Maar is dat altijd zo? Het kan zo zijn. Het kan een identificatie van leugenach­tigheid wezen of een aanwijzing van list en bedrog, maar dat hoeft niet per se het geval het geval te zijn. Wellicht komt iemand uit een ande­re cultuur, uit de wereld van de Oosterse godsdiensten bijvoorbeeld. Bij zo’n mens zal het er van jongs af aan ingepompt kunnen zijn, dat het onbeschaafd is een mens van buiten de naaste familie- of vriendenkring recht in de ogen te kijken. Zelfs al is men intussen allang geen aanhan­ger van de oorspronkelijke religie meer, kan zo’n ingeroeste gewoonte lang standhouden. . . héél lang soms. En wat ook mogelijk is: iemand kan gewoon verlegen wezen. Die durft daardoor z’n medemensen niet recht in de ogen te kijken, want als hij het wel doet gaat hij blozen of kan hij niet uit z’n woorden komen. En dus heeft hij het zich aangewend de blik maar van de mensen af te keren. Dat voorkomt ook een hele­boel toespelingen die de onzeker­heid alleen maar zouden verergeren.

Het doel waarnaar we streven

Onze levenswandel zal in het licht van de Heer zijn; we behoeven ons niet te verbergen en onze ogen niet neer te slaan. Christus Jezus stelt ons instaat afstand te nemen van gevoelens van minderwaardigheid. Eventueel na bevrijding van de ons verwerpende machten der duister­nis. Wie een goed geestelijk inzicht heeft, en z’n leven daardoor laat bepalen, kan de meeste zaken wel onderscheiden, want hij heeft vol­doende licht op z’n levenspad. Maar de narigheid is dat (ook na bevrij­ding) dwaallichten soms worden aangezien voor het licht dat van de troon van God komt. Dat kun je tegenkomen in allerlei leringen, zowel bij traditionele als bij eigen­tijdse stromingen. In veel kringen worden de eigen opvattingen voor de hoogste wijsheid aangezien en die van andersdenkenden als zeer oms­treden of zelfs verwerpelijk.

Er is een tijd geweest dat we het als­maar over de volmaaktheid hadden. Dat leek wel het onmiddellijk te behalen doel te zijn. Maar naarmate de tijd verstreek, werd men hoe lan­ger hoe meer ontmoedigd. Totdat we nuchter leerden vaststellen dat de volmaaktheid heus wel ons deel zal worden, maar dat het wenselijk is eerst naar de nu te behalen doelen te streven. En dat gaf me een rust en ontspanning! Je kwam weer hele­maal in de luwte.

Uit zulke voorvallen zal een welden­kend mens lering trekken; zo’n fout maak je voor geen tweede keer. Of toch? Sommigen onder ons wekken de indruk de verwachting te hebben dat het volle zoonschap vlak voor de deur staat. Nog even voluit er tegen­aan gaan met elkaar en we ‘zitten voor eeuwig gebeiteld als Gods volle zonen. Nu is dat laatste wel reëel, we zullen voor altijd goed zitten op onze plaatsen in de hemel. Maar ook hier is er sprake van een geleidelijke ontwikkeling; dat zullen we nooit uit het oog mogen verliezen.

Een baby is een volwaardig mens, maar niet onmiddellijk volwassen.

Dat duurt nog wel even. Ieder in Gods Geest gedoopt kind van God is ontegenzeggelijk een goddelijke zoon. Hij of zij heeft echter nog geen deel aan het volle zoon­schap. Daar komt men natuurlijk wel aan toe voordat de Heer in het midden van de gemeenten (op de wolken) terugkomt. Als dat feest  plaatsvindt, is het volle zoonschap inmiddels een feit geworden. De vol­maaktheid trouwens ook, want aan een volgroeide zoon van God zal niets meer mankeren.

Door God hoog geplaatst

Zolang dat nog niet zo is, zullen we erop toe dienen te zien dat ons oog zuiver is. Wat is ons leidmotief: de kerkelijke traditie of wellicht de volle-evangelietraditie? Gaan we uit wat in allerlei kerken en kringen normaal gevonden wordt, in die hele wirwar van opvattingen, overtuigin­gen en veronderstellingen? Waarin sommigen het vanzelfsprekend vin­den dat de zondag als een oudtesta­mentische sabbat gehouden wordt, waarin anderen het heil nog steeds via het natuurlijke volk Israël ver­wachten en weer anderen niet moei­lijk doen over in functie zijnde voor­gangers die een relatie met iemand van hetzelfde geslacht hebben.

Maar ook als we ons tot de volle- evangeliegemeenten beperken, kun­nen we in verwarring komen. Want ook hier zijn de verschillen niet beperkt tot wat gehakketak in de marge. Soms worden zomaar men­senlevens aan een enkele Bijbeltekst opgehangen. Uitspraken van men­sen die enkele duizenden jaren gele­den reeds overleden zijn, bepalen dan nog steeds hoe we vandaag de dag ons leven hebben in te richten. En dat ofschoon de bijbelschrijvers sommige van die richtlijnen ons als raadgevingen achterlieten. Iets der­gelijks vind je terug in de moslim­wereld, waar soera’s uit de koran wel misbruikt worden voor de onder­drukking van vrouwen. De mens wordt op deze manier ondergeschikt gemaakt aan het geschreven woord. Hetzelfde kan ook met Bijbelteksten worden gedaan. De joden deden dat bijvoorbeeld met het sabbatsgebod, op grond waarvan niemand op de sabbat genezen mocht worden. Zo ondervond ook Jezus hierdoor wel tegenwerking bij genezingen op de oudtestamentische rustdag. Hij reageerde daarop met de woorden: ‘De mens is er niet ter wille van de sabbat, maar de sabbat is er ter wille van de mens. ’ Op grond van een dergelijk denken, waarin de mens hoog aangeschreven staat, kun je ook stellen: De mens is er niet ter wille van het geschreven woord, maar het geschreven woord is er ter wille van de mens. De bijbel is een boek vol letters, een boek dat ook van zichzelf getuigt dat de letter doodt, maar dat de Geest leven geeft.

Het licht op de kandelaar zetten

Wie profijt van het licht wil hebben, zal het bovenop de kandelaar moe­ten zetten. Aldus Jezus. Maar zo kun je ook stellen: wie het woord van God naar Gods bedoeling gebruiken wil, zal het bij het licht van Gods Geest dienen te hanteren. En dat is nu eenmaal de Geest van liefde, ontferming, goedertierenheid en trouw. Het is de Geest van de Vader, de Geest waarop je te allen tijde bouwen kunt. Als je oog dus zuiver is, als je onderscheidt waarop het aankomt. . . en daar naar leeft, zie je scherp wat Gods bedoeling is met jouw leven. Dat is niet gevat in wetten of voorschriften, in verordeningen of geboden, maar dat komt tot stand in een levende relatie met Jezus en met de Vader der lichten.

Er zijn in het christendom altijd nog mensen die je weer slaaf willen maken. Ze hebben het dan over ‘sla­ven van de Heer zijn’. Als je daarop ingaat, zeg je als het ware tegen de Vader: ik ben niet waard uw zoon genaamd te worden; mag ik alstu­blieft uw slaaf zijn? Dat zei de verlo­ren zoon ook tegen z’n vader. Maar dan zegt de Vader: kom aan mijn hart. . . en daarna aan de gedekte tafel. Je mag naast Me zitten, gehuld in nieuwe kleding. Het natuurlijke, verfomfaaide slavenkleed mag je verwisselen voor een nieuw geeste­lijk kloffie. Want jij bent mijn ere­gast: geen slaaf, maar een geliefde zoon.

De Vader zegt als het ware: je bent toch een broer van Jezus? Nou, dan hoor je bij de familie, dan ben je van mijn geslacht. Ik lees het trouwens in je ogen; je hebt dezelfde oogop­slag als mijn eerstgeboren Zoon, als Jezus. Je hoort bij Hem en dus ook bij Mij. Laat mijn licht maar schij­nen. . . in jou en door jou heen naar anderen. Want, zegt God: Ik ben enkel licht. In jou!

 

Drie uitgangs­punten van aanvaarden door Yvonne Sulman

1 – Leven vanuit de goddelijke liefde

Als wij niet leven uit de goddelij­ke liefde, dan zijn we nergens. De goddelijke liefde is de basis van ons leven en zonder basis kan er niet gebouwd worden. Zonder bouw is er geen groei, zonder groei geen leven.

2 – Luisteren en doen

Luisteren is leren, doen is het geleerde uitoefenen in de prak­tijk. Theorie zonder praktijk blijft statisch en is weinig zinvol. Praktijk zonder theorie biedt weinig innovatie. Leren en doen, dat is de weg tot behoud.

3 – Zachtmoedig en nederig Zijn zoals Jezus, zachtmoedig en nederig. Niet opgeblazen, hoog­hartig of trots. Maar zoals Jezus: dienend, behulpzaam, vriendelijk.

 

Gods huis, Zijn tempel: dat zijn wij! Door Jildert de Boer

 

Gaan wij naar de kerk?

Ook in onze kringen hoor je steeds vaker de uitdrukking: “wij gaan naar de kerk” en “in onze kerk”. Vroeger hoorde je veel meer: “wij gaan naar de samenkomst”, “in onze samen­komst” en “in de gemeente”. Hoe komt dat? Is dit gewoon een ander woordgebruik, maakt het allemaal niet zoveel uit, of is het mogelijk dat er een ander begrip van zaken ach­ter zit? Gebruikt men de uitdruk­king “wij gaan naar de kerk” om zich voor buitenstaanders verstaan­baarder te maken? Zou het hanteren van het woord “samenkomst ”een niet-christen of iemand van een tra­ditionele kerk misschien eerder op de gedachte kunnen brengen van “dat is vast weer een of andere groep of sekte”. Willen wij ons voor even­tuele smaad indekken door de woordkeus “naar de samenkomst” te vermijden, of is het zelfs wijsheid om ons aan te passen en dit liever “kerkgang” te noemen? Is deze ver­schillende benaming eenvoudig uit­wisselbaar of zit er toch meer ach­ter? Zit ik nu te muggenziften, of gaat het eventueel om een zich ver­schuivend inzicht en mogelijk een ontbreken van een goed nieuwtesta­mentisch begrip op wat de gemeente werkelijk is? Wij willen graag ons licht op dit onderwerp laten schijnen vanuit het evangelie van het Koninkrijk der hemelen.

Hoewel we toegeven dat het woord “kerk” officieel betekent “dat wat van de Heer is”, denken we in de volks­mond bij het gebruik van deze term duidelijk eerst aan het kerkgebouw en vervolgens meestal aal de tradi­tionele, gevestigde kerken.

We willen ook niet wettisch zijn, als we bedenken dat de Engelse taal slechts het woord “church” kent, dat zowel door kerk als door gemeente kan worden vertaald. Toch heeft in ons beléven het woord “gemeente” dat zo duidelijk verweven is met de “gemeenschap” van gelovigen onze voorkeur. In het Grieks is gemeente “ekklesia”, dat “de eruit geroepenen” betekent. Wij zijn immers door God geroepen uit de duistere wereld van de zonde tot Zijn wonderbare licht! Wij zijn verlost van de macht van satan en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde, in wie wij de vergeving van zonden heb­ben!

De Bijbel spreekt over onze eigen “bijeenkomsten” niet verzuimen, gelijk sommigen dat gewoon zijn Hebreeën 10 vers 25 (Heb. 10:25), of letterlijk onze “toevergadering” in de zin van onze ver­eniging met Hem (vergelijk 2 Thess. 2:1). Wij verzamelen ons immers rondom Hem, want waar twee of drie vergaderd zijn, daar is Hij in het midden. Wij zoeken de gemeenschap met Hem, onze Heer, en met elkaar! Paulus spreekt over de “samenkomsten” van de gemeen­te bijv. 1 Korinthe 11 vers 17; 1 Korinthe 14 vers 26 (1 Kor. 11:17 en 1 Kor. 14:26). Het woord “gemeente” doelt niet op de plaats of het gebouw van samen­komen, maar op de gelovige christe­nen zelf, die in dit geestelijk organisme hun plaats innemen. De gemeente is geen organisatie, al is het soms wenselijk een aantal aardse zaken te regelen, maar het is een functionerend organisme vol leven­de cellen met een hemelse roeping Hebreeën 3 vers 1 (Heb. 03:01) en een hemels doel: dat de leden van dit lichaam geestelijk vol­wassen worden! De kwestie kan nooit zijn dat we mooie uiterlijk zichtbare kerken najagen, die niet dienstbaar zijn aan het geestelijk belang van de geloofsgroei en de geestelijke ontwikkeling van de gelo­vigen

Naar organische gemeenschap

Ook staan de begrippen “gemeente” en “organisme” haaks op de geest van individualisme, die onze tijd zo bijzonder kenmerkt en waardoor ieder doet wat goed is in eigen ogen. In de gemeente beoefenen we juist de gemeenschap en zal het afgelo­pen zijn met de individualistische geest van “als de Heer mij maar zegent” en “als ik mij maar lekker voel tijdens de zang en lofprijs”. De gemeente is een collectief, waar de leden erop uit zijn met elkaar Gods wil te zoeken en samen te doen wat goed is in Gods ogen. Kortom: van­uit hemels perspectief bekeken gaan wandelen in het dagelijkse leven! In 1 Korinthe 12 vers 13 (1 Kor. 12:13) wordt ons voor­gehouden dat we “door één Geest tot één lichaam zijn gedoopt” en als we dit geestelijk verstaan dan is het uit met alle individualisme en solisme. Dan zijn we met elkander bezig harte-relaties te ontwikkelen en elkaar te leren kennen naar de geest. Daarin klopt immers het hart van gemeente-zijn! Het samen in heilige Geest mogen ontwikkelen van god­delijk leven binnenin onszelf en dit tevoorschijn te laten en te zien komen is de geestelijke kern van gemeente-zijn en dit kan nooit ver­vangen worden door uiterlijk “ergens een (kerk)klok te hebben horen luiden” (in letterlijke of in figuurlijke zin). Elkaar (leren) ken­nen naar het hart en het samen uit­oefenen van gemeenschap, gepaard gaande met een diepere reiniging van alles wat daar niet bij hoort, is een weg. Op die wijze kan men elkaar helpen bij het nemen van een volgende stap in het groeiproces van ieder persoonlijk in het organisme, om samen in elk opzicht (=in alle dingen) toe te groeien naar Hem, die het hoofd is: Christus! Maatstaf is: de maat van de wasdom van de volheid van Christus Efeze 4 vers 13 tot en met 15 (Ef. 04:13-15).

Het gebouw van samenkomst

Dat de gemeente een zichtbare plaats nodig heeft om haar samen­komsten te houden is een prakti­sche, nuttige zaak, maar om mee te bouwen aan de woonstad van God in de geestelijke wereld gaat het om een hart en een lichaam dat als tem­pel van God is toegewijd en niet om kathedralen die lijden aan “steen­kanker” met vele jaren durende, kostbare restauraties, of dat (aardse) schitterende “kristallen kathedralen” ook maar enige meerwaarde zouden hebben in het Koninkrijk van God. Architectonisch of esthetisch mogen dergelijke gebouwen dan hun waar­de hebben in de wereld en voor het toerisme, maar men wordt er qua geestelijke groei geen cent wijzer van.

Principieel maakt het voor ons gees­telijk dan ook geen verschil of we als gemeente samenkomen in een huis­kamer, een zaal, een aula van een school, een buurthuis, een kerkge­bouw of wat dan ook. De vleselijke christen houdt uiteraard van entou­rage in de natuurlijke, zichtbare wereld, die voor de geestelijke mens echter van volstrekt ondergeschikt belang is. Deze heeft voluit gekozen voor de hoge weg van het Koninkrijk der hemelen met zijn fascinerende denkwereld van Gods plannen en mogelijkheden, waar geen aards genoegen, vertier of comfort tegenop kan. Hij is bezig zich te verheffen in de geestelijke wereld, waar Christus is, om Zijn leven ook op aarde in het praktische alledaagse leven gestalte te laten krijgen met een nederige houding in de natuurlijke wereld. Praktisch kiezen sommigen gemeenten bewust voor een eigen gebouw, dat vele voordelen heeft, maar ook nadelen zoals het intensie­ve onderhoud. Andere gemeenten kiezen niet minder bewust om geen eigen gebouw te onderhouden, maar er één te huren, mogelijk daarmee geld uit te sparen voor het onder­steunen van zendelingen, maar met het nadeel dat elke samenkomst de energie van de nodige zaaldienst van te voren en na afloop vergt.

Elke gemeente gunnen we hier de eigen vrijheid van keuze en we respecteren deze!

Wegkomen uit een voorstelling!

Vaak beluisteren we om ons heen een oudtestamentische benadering van zaken, waarin men van taberna­kel en tempel een lijn doortrekt naar het kerkgebouw. Men hoort dan: “wij gaan op naar Gods huis” en er wordt gebeden: “wij zijn weer in Uw huis samengekomen”. U merkt het: alsof er in het Nieuwe Verbond nog een wezenlijk verschil zou zijn tus­sen een kerkgebouw, hal, zaal(tje) of huiskamer. Een kerkgebouw mag dan praktische waarde hebben, in geestelijke zin heeft het niets voor op een eenvoudiger lokaal van samenkomen. Een kerk is niet gewijder, plechtiger of heiliger!

Velen zijn hier een stuk Roomse zuurdesem nog niet kwijt en hebben op dit punt vernieuwing van denken nodig. Nogmaals: uit praktische overwegingen kan een gebouw zijn diensten bewijzen, maar aan de innerlijke waarde van de samen­komsten van de gelovigen verhoogt dat niets, omdat het daarbij nu een­maal gaat om de werking van Woord en Geest. De gemeente heeft niets met een gewijd, aards gebouw te maken, maar wordt gevormd door de gelovigen zelf. Onomwonden  stelt de Hebreeënschrijver: “Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoe­digheid en de hoop waarin wij roe­men tot het einde toe onverwrikt vasthouden” Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06). Wij worden aangespoord: “laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis” 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05). In het Oude Verbond wer­den de stenen in letterlijke zin “pas­klaar” gemaakt bij de tempelbouw (uiteraard ligt daar voor ons nog steeds een geestelijke les in, zoals we zullen zien!) 1 Koningen 5 vers 17 en 18 en 1 Koningen 6 vers 7 (1 Kon. 05:17-18 en 1 Kon. 06:07).

Een geestelijk huis!

De gemeente is Gods bouwwerk op het fundament Christus 1 Korinthe 3 vers 9 tot en met 11 (1 Kor. 03:09-11). De heidenen die uitgesloten waren van het burgerrecht van Israël, zijn nu medeburgers der hei­ligen en huisgenoten van God, gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus Zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk,, goed ineensluitend (!) op tot een tempel, heilig in de Here, in wie gij ook mede(!)gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest Efeze 2 vers 12 en Efeze 2 vers 19 tot en met 22 (Ef. 02:12; Ef. 02:19-22). Deze verzen hebben niets te maken met uiterlijke, zicht­bare kerkgebouwen. Hier is geen plaats- of ruimtegebondenheid! Gods woning is een gééstelijk huis! De Allerhoogste woont niet in wat met handen gemaakt is Handelingen 7 vers 48 (Hand. 07:48). Er wordt in het Nieuwe Verbond geen enkele aandacht gevraagd voor speciale plaatsen of Godshuizen, waar men God behoort te aanbid­den. De Vader zoekt waarachtige aanbidders, die Hem aanbidden in geest en in waarheid Johannes 4 vers 20 tot en met 24 (Joh. 04:20-24). Deze verklaring van Jezus aan de Samaritaanse vrouw raakt de kern: in het Nieuwe Verbond gaat het om de geestelijke werkelijkheid. Het gaat geheel om het innerlijk, om de hart gesteldheid op welke plaats of tijd dan ook. Dat de gemeente, als huis (gezin) van de levende God 1 Timoteüs 3 vers 15

(1 Tim. 03:15), ook een zichtbare plaats nodig heeft om samen te komen is een puur praktische aangelegenheid, die op zichzelf genomen geen gees­telijke betekenis heeft.

Herbouw van een zichtbare, aardse, stenen tempel in Jeruzalem?

Joden en Moslims maken ruzie om “heilig huisjes”. De Al-Aksa moskee en de Omarmoskee in het oude Jeruzalem staan volgens velen de herbouw van een Joodse tempel in de weg. De geruchten dat de stenen voor deze tempel allang ergens klaar liggen, zijn al jaren in omloop.

Deze gedachtegang van een her­bouw van een natuurlijke tempel stoelt op een uitleg van profetie in een natuurlijke en aardsgerichte eindtijdvisie. Wij hebben door Gods genade inzicht geleerd, om deze din­gen geestelijk te verstaan. Hoewel we de mogelijkheid van de herbouw van een Joodse tempel niet bij voor­baat willen uitsluiten, zal deze -als hij gebouwd mocht worden- in het licht van het Nieuwe Verbond voor christenen van nul en generlei waar­de zijn. Een zichtbare tempel is in het Nieuwe Verbond zonder geeste­lijke betekenis Hebreeén 9 vers 1 en Hebreeën 9 vers 23 en 24 (Heb. 09:01; Heb. 09:23-24), want Jezus, die niet tot de stam Levi van de priesters behoorde, is in het hemelse heiligdom de ware Hogepriester. De bovengenoemde eindtijdvisies gaan er over het alge­meen van uit dat het Levitische priesterschap wordt hersteld en dat er in deze te herbouwen aardse, ste­nen tempel te Jeruzalem dus weer schaduwoffers van dieren worden gebracht. Voor een christen die heeft geleerd geestelijk te kijken vanuit het Koninkrijk der hemelen is dit ondenkbaar. Het herstel van een der­gelijk oudtestamentisch priester­schap beschouwt hij als het terug­ projecteren van het Nieuwe Verbond naar het Oude Verbond, waarvan de Schrift juist zegt dat dit verjaard is en niet ver van de verdwijning Hebreeën 8 vers 13 (Heb. 08:13). In wezen is het een mis­kenning van het scheuren van het voorhangsel in de tempel toen Jezus stierf en van de ultieme waarde van het bloed van Christus als er weer oudtestamentische offers zouden worden gebracht. Dan is men bezig met nutteloze rituelen.

Tevens is er nu sprake van een koninklijk priesterschap 1 Petrus 2 vers 9

(1 Petr. 02:09), waarin de christenen uit de volken ten volle delen.

Wij weten wel dat men zegt dat de antichrist in deze (te herbouwen) tempel zal zitten en daarvoor beroept men zich op 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 (2 Thess. 02:04) “de tegenstander. . . die zich in de tempel Gods zet. . . ”. Ook  11 vers 1 en 2 Openbaring(Openb. 11:01-02) wordt regelmatig aangehaald om het existeren van een zichtbare, aardse, stenen tempel in de eindtijd aan te tonen. Daar staat: “. . . Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en wie daarin aanbid­den. Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is erbuiten, en meet die niet, want hij is aan de heidenen prijsgegeven. . . ”. Openbaring 3 vers 12 (Openb. 03:12) zegt: “Wie overwint hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel mijns Gods” en dit moet duidelijk geestelijk ver­staan worden. Veelvuldig noemt men ook de tempel van Ezechiël (40-47) en schuift deze slechts naar de toekomst van het duizendjarig rijk. Deze beschrijft echter een gees­telijke realiteit, die nu in de gemeen­te van het Nieuwe Verbond werk­zaam is. Denk bijvoorbeeld aan het bekende hoofdstuk 47 over de tempelbeek, waarbij het zinnebeeldig gaat om het geestelijk herstel en de geestelijke ontwikkelingsprocessen die nu aan de gang zijn.

Als wij het begrip “tempel Gods” in het Nieuwe Verbond screenen, dan doelt dit op de gemeente uit Jood en heiden, het geestelijke huis met de levende stenen of op het individuele lichaam van elke christen Efeze 2 vers 21 en 22; 2 Korinthe 6 vers 16; 1 Petrus 2 vers 5; 1 Timoteüs 3 vers 15; 1 Korinthe  3 vers 16 en 17; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20; Hebreeën 3 vers 6 (Ef. 2:21-22; 2 Kor. 6:16; 1 Petr. 2:5; 1 Tim. 3:15; 1 Kor. 3:16-17; 1 Kor. 6:19-20; Heb. 3:6). Het is zonneklaar dat het begrip “tempel” in 2 Thessalonicenzen 2 vers 4 Openbaring 11 vers 1 en 2 (2 Thess. 02:04 en Openb. 11:01-02) dan ook over de gemeente gaan. De antichrist en de machten der duisternis willen zich zetten in de tempel, dat is het lichaam van de mens, dat bestemd is voor Gods Geest én zij vallen de tempel Gods -dat is de gemeente- aan en zullen het Babylonische voorhofchristendom in kunnen nemen Openbaring 1 vers 1 en 2 (Openb. 01:01-02). Deze afval is volop aan de gang. Wat denkt u van ker­ken en gemeenten die praktiserende homoseksuele paren in hun midden inzegenen? Dat is het zegenen van de zonde en dit is maar één voor­beeld hoe je de antichristelijke geest in huis kunt halen: in je eigen indi­viduele tempel, of in de gemeente, die bedoeld is als een heilige, geeste­lijke tempel van God, maar die ook prijsgegeven kan worden aan de machten der duisternis.

Laten wij zorgen uit een aardsgericht, oppervlakkig en verwarrend “voorhofchristendom” weg te trek­ken, om “tempelchristenen” zijn of anders worden, die niet slechts gedoopt zijn in de Geest, maar ook wandelen door de Geest en door de Geest het spoor houden op de weg van heiliging in de navolging van Jezus, onze Voorloper.

Levende stenen vol van de Geest

Het is duidelijk dat wij als discipelen van het Koninkrijk der hemelen niets meer te maken hebben met aardse tempels of speciale Godshuizen. Wij hebben deel gekre­gen aan een nieuw verbond!

Wij komen in dat Nieuwe Verbond niet samen in het huis van God, maar Gods huis dat zijn wijzelf! Wij vormen in Christus “Vaders huisge­zin”, waar Zijn gedragsregels gelden 1 Timoteüs 3 vers 15 (1 Tim. 03:15). Jezus is onze oudste broer en het hemelse Jeruzalem is onze moeder Romeinen 8 vers 29 en Galaten 4 vers 20 (Rom. 08:29; Gal. 04:20). Als broeders en zusters hebben wij gemeenschap met de Vader door de Zoon en met elkaar. Zo zijn wij het levende “gesteente” waarmee God bouwen gaat!

Wat een genade dat wij tempels van de heilige Geest kunnen zijn en dat de Geest van God in ons wil wonen! 1 Korinthe 3 vers 16; 1 Korinthe 6 vers 19 en 20; 2 Korinthe 6 vers 16 (1 Kor. 03:16; 1 Kor. 06:19-20; 2 Kor. 06:16). Zonder meer vraagt dit eerst om een grondige schoonmaak en reiniging van onze tempels (lichamen) van alles wat met zonden te maken heeft en dat gaat verder dan alleen te wijzen op het roken met: “op de tempel van de heilige Geest staat geen schoorsteen”!

Overigens wel iets om ook aan te denken. De inwoning en de vervul­ling met de heilige Geest is de heer­lijkheid van het Nieuwe Verbond. Hebt u deze heerlijkheid al gesmaakt? Dan bent u onder het beslag van Gods Geest ongetwijfeld bezig met een heilige levenswandel!

Oudtestamentische Godshuizen

Uit de oudtestamentische modellen valt veel te leren. Het huis van God was toen de tabernakel en later de tempel. Hoe kwamen die beide tot stand? Zei God soms: “bouw maar eens een huis voor Mij, doe je best en maak er maar wat van”? Welnee! God gaf zeer nauwkeurige instruc­ties, evenals eerder al bij de ark, die Noach in opdracht van God bouwde. Het moest allemaal heel precies! (De nauwgezette tabernakelvoorschriften kunnen op het eerste gezicht droge stukken in de Bijbel lijken, maar in het licht van Hebreeën 8 t/m 10 verstaan we de enorme geestelijke waarde!). Alles gaf een schaduw en afdruk van het hemelse Hebreeën 8 vers 5 (Heb. 08:05). God sprak: “En zij zullen Mij een heiligdom maken en Ik zal in hun midden wonen. Gij zult het maken overeen­komstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei”Exodus 25 vers 8 en 9; Exodus 25 vers 40 (Ex. 25:08-09; Ex. 25:40). Bij de tempel was het niet anders: “Alles staat in een geschrift, ontvangen uit de hand des Heren, waarin Hij mij (David) onderrichtte aangaande de gehele uitvoering van het ontwerp” 1 Kronieken 28 vers 19

(1 Kron. 28:19). Salomo moest exact naar Gods plan bouwen! De voor­waarde voor de bevestiging van het koningschap was het volharden in het onderhouden en onderzoeken van alle geboden van de Here en Hem te dienen met een volkomen toegewijd hart en een bereid­willig gemoed 1 Kronieken 28 vers 7 tot en met 9 (1 Kron. 28:07-09). Met grote nadruk gold de conditie “Indien. . . ” 1 Koningen 2 vers 4; 1 Koningen 6 vers 12; 1 Kroniken 22 vers 13

(1 Kon. 2:4; 1 Kon. 6:12; 1 Kron. 22:13), maar het volbrengen ervan was tegelijkertijd geheel Gods gave 1 Kronieken 29 vers 12; 1 Kronieken 29 vers 18 en 19 (1 Kron. 29:12; 1 Kron. 29:18-19).

Gehoorzaamheid is nodig

Paulus benadrukt eveneens beide kanten: “gelijk gij te allen tijde gehoorzaam zijt geweest, blijft uw behoudenis bewerken met vreze en beven” en daarbij “want God is het die zowel het willen als het werken in u werkt” Filippenzen 2 vers 12 en 13 (Filip. 2:12-13). Het heerlij­ke is nu dat God degenen die Hem gehoorzaam zijn, de heilige Geest heeft gegeven Handelinge 5 vers 32 (Hand. 05:32). Met Gods Geest binnenin ons is gehoorzamen geen zware last, maar een grote lust, waar je zin in hebt! Daartoe zijn de brieven in het Nieuwe Testament doorspekt met allerlei opdrachten en vermaningen. Het komt op uiterst nauwgezet bouwen aan, zodat wij in geest en waarheid Zijn huis zijn, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, tot het einde toe onverwrikt vasthou­den Hebreeën 3 vers 6 (Heb. 03:06). Standvastige volharding wordt gevraagd!

Geen steen te zien, maar de heerlijk­heid Gods openbaart zich!

De bouwlieden van Salomo behieuwen de grote, kostbare stenen en maakten ze pasklaar voor de bouw van het huis 1 Koningen 5 vers 17 en 18 (1 Kon. 05:17-18). Evenzo moeten wij door de Heer grondig afgebikt worden, zodat de “harde, taaie speciekorsten” worden verwijderd. Dan kunnen we ons (voegzaam) laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis 1 Petrus 2 vers 5 (1 Petr. 02:05). Van Salomo ’s tempel staat uiteindelijk: “er was geen steen te zien” 1 Koningen 6 vers 18 (1 Kon. 06:18), want alles werd overtrokken met cederhout en goud: de heerlijkheid Gods! Voor ons geldt hetzelfde: “zo kennen wij dan van nu aan neimand naar het vlees”, maar naar de nieuwe schepping in Christus 2 Korinthe 5 vers 16 en 17 (2 Kor. 05:16-17). Wij zij dan tot het inzicht gekomen, dat één voor allen gestorven is. Dus zijn zij allen gestorven. En voor allen is Hij gestorven, opdat zij die leven, niet meer (voor) zichzelf zou­den leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt 2 Korinthe 5 vers 15 (2 Kor. 05:15). Wij willen als met Hem gestorven mensen als “steen” geen blikvanger meer zijn, die zelf zo sterk op de voorgrond treedt, maar veel meer leren Christus en de ande­re broeders en zusters in het vizier te houden. Zodoende kunnen we onszelf meer en meer wegcijferen in een gezonde zelfverloochening, zelfs als God ons naast een “steen” (gelovi­ge) metselt, die van nature niet zo bij ons past of ons niet ligt. Dat geeft groeikansen, waarbij onze vernieuw­de persoonlijkheid in Christus meer en meer uit de verf mag komen: In alles altijd en overal, hoe de machten ook tekeer gaan, of hoe mensen en omstandigheden ook zijn.

Sympathie en antipathie kunnen verdwijnen door niemand naar het vlees te kennen en de ander zijn overtredingen niet toe te rekenen, maar Christus’ wezenstrekken in die ander in groeiende mate tevoor­schijn te zien komen! De heilige Geest vult Zijn tempel en zal zowel in mij als in die anderen de heerlijk­heid van God -Zijn natuur- tot open­baring brengen. Anders gezegd: Jezus wil vele zonen tot heerlijkheid brengen Hebreeën 2 vers 10 (Heb. 02:10) via een proces dat door lijden heen gaat.

De weg van gehoorzaamheid tot zoonsleven: de gevelsteen!

Gehoorzaamheid gaat nooit zonder lijden in de verzoekingen en zonder gehoorzaamheid is deze geestelijke,

hemelse opbouw onmogelijk. Door de gehoorzaamheid aan God krijgt ons leven niet slechts vorm, maar inhoud! De behoefte aan uiterlijk vertoon en zich uiterlijk goed voor te doen zal van lieverlee wegebben en het verlangen om God te aanbidden in geest en waarheid ontstaat en komt echt tot leven. Heel ons wezen richt zich erop goddelijk leven te verkrijgen in onszelf Johannes 6 vers 53 (Joh. 06:53). De mensen om ons heen hebben er behoefte aan het leven van Christus in ons te proeven. Bij het bouwen aan de geestelijke tempel hebben wij veel nuttig “steigerwerk” (kennis en inzicht) nodig, maar het draait ten­slotte om het leven dat zich in de geestelijke tempel ontwikkelt. Gods bouwwerk zijn wij! 1 Korinthe 3 vers 9 (1 Kor. 03:09). God bouwt een heerlijk huis! Hij wil Zijn plan met ons, met Zijn gemeente -de tempel Gods- voltooi­en, zodat het einddoel van het volle zoonschap bereikt wordt. Onderaan ligt daar Jezus als hoeksteen en fun­dament en op Hem is het hele gees­telijke huis gegrondvest. Bovenaan komt het werk van God gereed in ons en de tijd nadert dat de volheid van Christus ook in de zonen Gods (=de zonen van olie- Zacharia 4 vers 14 en Openbaring 11 vers 4 (Zach. 04:14; Openb. 11:04) zichtbaar zal worden! In beeldspraak wordt dit geuit met: het naar voren brengen van de gevel­steen onder het gejubel: heil, heil zij hem! Zacharia 4 vers 7 (Zach. 04:07). In andere vertalin­gen wordt de gevelsteen aangeduid met: de topsteen, de sluitsteen of de kroonsteen op het werk van God! Geprezen zij de Heer, die ons voert naar dit machtige doel! We willen afsluiten met een prachtig koor:

Zijn lof vult de tempel

Zijn vrede mijn hart

Zijn kracht en Zijn glorie

Hebben elk probleem ontward

De Naam aller namen

Bracht mij vrijheid van zin

Nu vult lofprijs mijn tempel

En Zijn Geest woont binnenin!

 

Herkenbaar door anders te zijn door Froukje Huis

Vrijdagochtend half tien. “Zullen we eerst de boodschappen doen?”, vraagt Dick. Ik kijk eens naar buiten, ’t is prachtig weer. De meeste men­sen zullen vandaag wel vroeg in de winkel zijn. Maar klaar is klaar. Goed we gaan. Terwijl Dick de auto buiten zet, zoek ik de tassen bij elkaar.

Gelukkig staan er nog winkelwagen­tjes buiten en al gauw worden we opgenomen in de stroom mensen. “Zorg jij voor het brood? Dan ga ik naar de koekafdeling”. Dick neemt de wagen mee en gaat in de rij staan voor het brood, dat nog gesneden moet worden.

Al gauw heb ik mijn koek gevonden en ga ik op zoek naar de wagen die Dick even opzij heeft gezet. Er staan er heel wat, alle met de grote ‘koop- hier’ tas die de firma met dezelfde naam gratis heeft uitgereikt na de grote verbouwing. Maar. . . waar is onze wagen? Zoekend kijk ik rond maar hij is er niet. Met mijn handen vol koek loop ik verder de winkel in. Ik tuur in alle zijpaden, wagentjes genoeg maar niet het onze.

Eindelijk aan het eind van de winkel bij de vleesafdeling zie ik er iemand mee lopen. Hij zet het neer en gaat naar de vleesafdeling. Ik trek hem aan zijn jasje: “Meneer u hebt mijn wagentje meegenomen!”.

Verbaasd kijkt de man op: “Uw wagentje?” En dan ziet hij het. Geen wit-blauwe ‘koop-hier’ tas hangt aan onze wagen maar een ouderwetse bruine ‘big shopper’.

“O, neemt u mij niet kwalijk”, ver­ontschuldigt hij zich.

“Helemaal niet hoor!”

En dan schieten we allebei in de lach. De man gaat terug naar het brood, want daar zal zijn wagentje wel staan en ik worstel me tegen de stroom in naar Dick die al op de uit­kijk staat.

Misschien denkt u, wat een alle­daags verhaal, wat moet ik daarmee? Maar God wil juist in die alledaags­heid tot ons spreken. Ik kon zo doel­bewust door de winkel stappen omdat het wagentje door die bruine tas anders was dan alle anderen. Het was duidelijk te herkennen.

Willen wij niet allemaal duidelijk ‘herkend’ worden als volgeling van Jezus? Onze opdracht is immers een licht in de duisternis te zijn, zodat»„ we zichtbaar zullen zijn in de wereld om ons heen.

Paulus schrijft het heel duidelijk in zijn brief aan de gemeente te Efeze: “Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen”.

We willen herkend worden opdat de ziel in nood in ons een lichtpuntje ziet; iemand aan wie hij zijn zorg kan toevertrouwen; iemand die bereid is te luisteren en te helpen. Het kan betekenen: tegen de stroom in roeien, onbegrip ervaren, bespot worden, maar ook dankbaarheid en liefde terugontvangen.

Het is een verantwoordelijke taak en om ons daarbij te helpen heeft God ons de gemeente gegeven, zodat we elkaar kunnen bemoedigen en ondersteunen om in Jezus’ spoor verder te gaan. Laat het een lichtend spoor zijn want de nood is groot!

Doet u mee?