1938.03

Leiding

Leiding is onmisbaar in het leven. Wanneer deze ontbreekt, dan is het leed niet te overzien. De waarheid hiervan ervaren we in onze tijd aan den lijve. Er heerst over de gehele we­reld een chaotische toestand. Alles is ontwricht en de volkeren roepen om leiders, om kracht­figuren, om mannen, die in staat zijn hen uit deze Babylonische verwarring te brengen in een meer vreedzame en geordende samenleving.

Men stelt zijn hoop op mensen, vertrouwt zijn lot en toekomst aan mensen toe, alleen om straks opnieuw teleurgesteld te worden.

De sociale ontwrichting van onze tijd heeft een veel diepere grondslag dan velen wel menen. Zij is slechts een afspiegeling van de geeste­lijke ontwrichting der mensheid. Hetgeen de Here Jezus zei over de toestanden van Zijn tijd, is ook van toepassing op onze hedendaagse toestanden: Schapen zonder Herder.”

Jesaja de profeet illustreert het ook zo duide­lijk als hij schrijft: “Wij dwaalden allen als scha­pen en gingen onze eigen weg.” (Jes. 53:06).

De mens is geestelijk zonder leiding gewor­den en vandaar de ontwrichting en verwording van onze tijd. De geestelijke leiding moet wederom’ teruggevonden worden. Als ik schrijf terug­gevonden”, dan bedoel ik hiermee dat deze lei­ding bestaat, doch dat men haar kwijt is.

Deze leiding is van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Zij is dan ook niet iets menselijks, maar ge­heel en al goddelijk. Zij gaat van God uit en wij kunnen haar slechts deelachtig worden door persoonlijk contact en omgang met God.

God heeft een wonderbaar plan. Dit plan wordt ons geopenbaard in het boek der boeken, de Bijbel, en omvat de geschiedenis der eeuwen. In dit plan is ook de mens opgenomen. Door de zondeval is de mens van God afgevallen, heeft het contact en de omgang met God verloren, en de individu zowel als de massa dwaalt nu in de duisternis van eigen willen, eigen werken, eigen idealen en eigen wegen, steeds verder van God af en verzinkt in het moeras dieper en dieper.

God heeft ons de reddende hand toegestoken. Tot heil heeft Hij ons Zijn eigen Zoon gegeven, en door het aanvaarden van de Zoon als onze Heiland, Borg en Middelaar kan de mens terugkeren tot de gemeenschap met God en in zijn dagelijks leven ervaren de leiding van God.

Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. (Rom. 08:14). Hoeveel opinies worden er niet gegeven, hoe­veel besluiten genomen, hoeveel idealen nagestreefd op sociaal en kerkelijk gebied, op maat­schappelijk en geestelijk terrein, zonder dat daar­in ook maar voor een ogenblik de leiding en de wil van God gezocht wordt.

De mens is los geworden van geestelijk leiding; ook velen van hen die belijden christen te zijn, weten hoegenaamd nog niets van de leiding van God in hun leven, en daarom tasten zij in het duister, handelen op goed geluk. Voor hen is de Leidsman, de Heilige Geest nog niet gekomen, die hen in alle waarheid zal leiden. (Joh. 16:13.)

Welk een gewichtige plaats nam de Heilige Geest niet in, in de levens van de eerste christenen. Bijna op ieder blad van de Handelingen der Apostelen lezen wij daarover. Voor hen was God niet een God van verre, maar een God van dichtbij. Hij was hun Leider. Zij waren Gods knechten en handelden slechts in opdracht van Hem.

Duidelijke beelden hiervan vindt U in het le­ven van Filippus (Hand. 08:26); van Ananias (Hand. 09:11) en Paulus (Hand. 16:07-09).

De leiding van de Heilige Geest moet teruggevonden worden door de mens en bovenal door de christen, die als vreemdeling en bijwoner in deze wereld een afgezant Gods is, een verantwoorde­lijke taak te vervullen heeft, en daarom geheel en al behoort te handelen in overleg en in op­dracht van Zijn Zender.

De bede van Paulus op de weg naar Damascus: “Here wat wilt U, dat ik doen zal?” vond verhoring. De gebeden van de dienaren Gods in de gemeente van Antiochië vonden verhoring en de Heilige Geest sprak; “Zondert Mij af Barnabas en Saulus, tot het werk waar­toe Ik heb geroepen (Hand. 13:02).

“Zovelen als er door de Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.” Welk een ver­andering grijpt er plaats in ons leven, in onze arbeid, in ons gezin, in de maatschappij, wanneer de kinderen Gods hun Leider terug vinden en zich scharen, individueel en als gemeente, onder Zijn leiding.

N.V.

 

De gemeente van Jezus Christus.

“Deze verborgenheid is groot; doch ik zeg dit; ziende op Christus en op de gemeente”. (Ef. 05:30).

Welk een wonderbare tekst geeft de apostel Paulus ons hier. Vanaf vers 25 (Ef. 05:25) doet hij ons zien waarom het gaat: de verhouding in het aardse huwelijk is een afschaduwing van de aanstaande bruiloft van Christus en Zijn gemeente.

De openbaring van Christus en Zijn gemeen­te is wel één van de grootste openbaringen, die wij in het Woord Gods hebben. Zou het teveel gezegd zijn, wanneer wij ons zo uitdrukken, dat alle gebeurtenissen in Gods Woord direct of indirect in verband staan met deze hoogste openbaring: het tevoorschijn treden van de Gemeente – de Bruid des Lams.

De Bijbel vangt aan met een Bruiloft – Eva genomen uit de zijde van Adam, ‘opdat zij één zouden zijn, gelijk het Woord Gods ook zegt: “daarom zal de man “zijn vader en zijn moe­der verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn” (Gen. 02:24).

En bijkans het laatste wat wij in de Bijbel lezen is ook over een bruiloft, “want de bruiloft van het Lam is gekomen, en Zijn vrouw heeft zich zelve bereid.” (Openb. 19:07). De eerste bruiloft vond plaats op aarde in Eden ’s hof: de andere zal plaats vinden in de hemel: “Kom herwaarts, en ik zal u tonen de Bruid, de vrouw des Lams …. en Hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, neerdalende uit de hemel van God”. (Openb. 21:09-10). Wat al niet een beelden en typen vinden wij in Gods Woord, die deze heerlijke bruiloft des Lams moeten afschaduwen; we denken slechts aan enkelen, daar is Adam en Eva, Izak en Rebekka, Jozef en Asnath, Boaz en Ruth en dan ook nog Salomo en Sulamith. Hier vinden we reeds een kleine afbeelding, een vingerwijzing, een afschaduwing, aardse beelden en ‘gebeurte­nissen die ons trachten licht te geven op deze grote gebeurtenis, en wel: Christus en Zijn Gemeente.

In enkele van bovengenoemde huwelijken vin­den wij reeds Gods plan neergelegd, dat Hij zich ook uit de heidenen een deel zou verkrijgen, die tot Zijn bruid zo behoren. Om een voorbeeld te noemen. Jozef en Asnath, de dochter van Farao. Zij was een heidense vrouw, jood en heiden verenigt; we denken nog aan Boaz en Ruth. Dat de heidenen zegeningen zouden beër­ven was voor de joden geen verborgenheid; daar­van sprak het gehele Oude Testament. Maar dat de heidenen ook deel zouden uitmaken van het lichaam van de Gemeente van de Heer, de Bruid, dat was een verborgenheid, en die verborgenheid werd geopenbaard aan Paulus en daarom kon hij ook schrijven, dat wat eeuwen verborgen was, hem nu was geopenbaard, n.l. dat de hei­denen zijn mede-erfgenamen, en van hetzelfde li­chaam, en mede-deelgenoten zijner belofte in Christus, door het Evangelie. (Ef. 03:01-06).

Geliefden, wie ge ook zijt, kunnen wij God daarvoor niet danken? Anders behoorden wij zeker niet tot Zijn Gemeente – Zijn Bruid.

Christus en Zijn Gemeente zal volmaakt één zijn. Het moge ons nog zo onmogelijk schijnen als we rond ons blikken, toch zegt Gods Woord: “en de rechtvaardige zal door het geloof leven.”

Als Adam voor het eerst zijn bruid aanzag, zeide hij: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees. Men zal haar Mannin heten omdat zij uit de man geno­men is.” (Gen. 02:23.) En zegt Gods Woord ons niet heel duidelijk, dat “als Hij geopenbaard zal zijn. wij Hem zien zullen, gelijk Hij is.” (1 Joh. 03:02.)

Eva is opgenomen uit de zijde van Adam, dus deel van hemzelf. Zijn ook wij niet genomen en opgebouwd uit Christus? Door de wonden van Golgotha, Zijn offerdood, heeft Hij ons gefor­meerd en dat niet uit onszelf. De eerste mens was uit de aarde geformeerd en daardoor aards, maar de nieuwe mens is uit de Geest gebo­ren en daarom hemels. Voordat Eva geboren kon worden, moest Adam eerst in een diepe slaap vallen en voordat de bruid, de schare der eerstelingen kon geboren worden moest over een tweede Adam, Christus, de doodslaap komen aan het kruis.

Alleen door Christus en door Hem alleen kun­nen wij deel uitmaken van de wonderschone bruid. In hoeveel liederen wordt haar heerlijk­heid niet bezongen? Even zeker als er een begin was, dat Eva de bruid werd van Adam, zo is er ook een begin van de vorming der Bruid van Christus, maar ook haar volmaking wordt ons in het Woord Gods vermeld. Het be­gon op de Pinksterdag en in de laatste hoofd­stukken van de Bijbel vindt zij haar voltooiing, niet gebrekkig, niet verdeeld, niet in lompen gehuld, maar gewassen, gereinigd, geheiligd, getooid met de grootste heerlijkheid, haar Bruidegom waardig, om ingeleid en voorgesteld te worden aan de Hemelse Vader; “een Gemeente, die geen vlek of rimpel heeft, of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk”. (Ef. 05:27). Nu nog wel de gemeente onder het kruis, in lijden en verdrukking, maar straks gekroond, staande naast haar hemelse Brui­degom. O geliefden, laat ons dan strijden om in te gaan, opdat wij niet zullen missen die hoog­ste openbaring van God, maar wij getrouw be­vonden worden om deelgenoot te zijn dezer za­ligheid.   

P.K.

 

Van weinig waarde!

In het Zwitserse Pinksterblad, Die Verheissung des Vaters” las ik een vurig protest tegen de veelvuldig voorkomende oppervlakkige opmer­king: De gave van het spreken in tongen is van weinig waar­de. Zou er wel één gave van de Heilige Geest zijn, die van weinig waarde is?? En heeft de mens het recht een dergelijk oordeel uit te spreken? Weet gij niet – aldus het Blad – dat het spreken in tongen voor het persoonlijk verkeer met de Heiland, iets wonderbaars is? Zegt Paulus niet (1 Kor. 14:18): “Ik dank God, dat ik meer in tongen spreek dan gij allen?’

Indien de beoordeelaars en critici van Pink­steren gelijk hebben, dat het tongenspreken van Satan is, dan waren èn de Apostelen en Chris­tenen der eerste eeuw, èn de tienduizenden hedendaagse pinkstermensen over de gehele aarde verspreid, die allen van ganser harte in Jezus, de Zoon van God geloven als hun Verlos­ser en Zaligmaker, allen van de duivel bezeten!

Van weinig waarde ja, voor hen, die deze gave niet kennen, en nooit moeite doen ernaar te graven als verborgen goud, die ongehoorzaam zijn aan het gebod: ‘Jaagt naar de Geestelijke gaven… “(1 Kor. 14:01), maar voor de gedoopte met Gods Geest is de lofprijs in tongen onmisbaar. In dagen van verdrukking, en neiging tot verdriet en moede­loosheid, bij geestelijke uitputting of lichamelijke krankheid, is het loven en prijzen in tongen “het” geneesmiddel. Door lofprijs vielen de muren van Jericho dat begreep ook de zuster waarvan ik eens las, die door pokken was aangetast. Rondom haar stierven de mensen aan deze vreselijke ziekte ondanks medicijnen en inenting, maar zij kende het geheim. In het geloof nam zij de ge­nezing aan en hief  de lofbazuin omhoog. Onder koorts en pijn bleef zij God loven en danken, dat zij vrij was, vrijgekocht door Jezus’ Bloed van iedere ziekte- en zondemacht en na enige dagen week de ziekte geheel, zonder littekens achter te laten. Dit mogen wij toepassen op iedere omstandigheid, bij iedere band of aanvechting van Satan. Deze dingen komen van buiten, want wij zijn met Christus gekruist en gestorven; zij zijn in ons niet, en de in ons wonende Geest overwint ze allen indien wij geloven. Het is mij meermalen gebeurd, dat ik in een vermoeide of gedrukte stemming een bijeenkomst ging bijwonen, waar Gods kinderen aan het lo­ven en prijzen waren. En onmiddellijk, nadat ik was begonnen mede te bidden en te danken, kwam de glorie van God over mij en verbrak terstond alle banden, ieder gevoel van gedrukt­heid of bezwaardheid werd als het ware wegge­blazen door de lofprijs in “vreemde talen” en de aanbidding.

In zulke kringen kan Gods Geest doorbreken, daar komen profetieën en openbaringen – daar overtuigt de Geest van zonde en oordeel.

De gave van het spreken in tongen van weinig waarde? God helpe eenieder er naar te grijpen! De ziel die onder de zalving des Geestes Gode prijst en zingt in vreemde talen, voelt zich weldra opge­trokken naar de hemel en geplaatst in de tegenwoordigheid Gods. Want in de hemel zingt en jubelt alles – leest u er maar het Boek der Open­baringen op na – daar zijn harpen en citers – daar ruisen de liederen van Gods heiligen en engelen als de stem van vele wateren. Daar zal geen rouw noch pijn, noch moeite meer zijn.

En om die heerlijkheid te benaderen zijn ons de “tongen” gegeven; een gave, die weliswaar zal ophouden wanneer wij de paarlen poort zijn doorgegaan, maar die ons, arme gedrukte en benarde Adamskinderen tot troost en genadebe­wijs geschonken zijn, opdat wij steeds in de hemel kunnen wandelen om onze schatten te bezien, die daar voor ons zijn weggelegd.

Looft en prijst de Heer in tongen, geliefden en gij zult kunnen voldoen aan het gebed: “Laat uw wandel zijn in de hemelen”; want niets brengt het bekeerde hart nader tot God, dan de aanbid­ding in Geest en in Waarheid, het loven en dan­ken onder de zalving van de Heilige Geest.

  1. A.

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Woensdagavond 2 Febr. hadden wij het voor­recht Br. en Zr. Rietdijk van Hoboken België in ons midden te hebben voor een samenkomst. We hadden een rijke gezegende avond. Het deed ons goed deze trouwe arbeiders Gods te horen. Zij hebben daar in België een moeilijk arbeidsveld, maar wij verheugen ons met hen, over de zegeningen die zij er de laatsten tijd mochten ontvangen.

Onze Zendingsavond op 9 Febr., waar ik een lezing met lichtbeelden mocht houden over de Zendingsarbeid aan de grenzen van Tibet, was zeer gezegend. Hoewel het weer niet meewerk­te, was de opkomst goed. Men luisterde met aandacht, en ongetwijfeld zullen de velen, die niet bekend waren met de Zendingsarbeid in het verre China, door het gehoorde en de beelden uit die arbeid, een betere blik daarop gekregen hebben.

Ons gebed is, dat ook door deze avond iets is bijgedragen tot het komen van Christus’ Koninkrijk. Het Zangkoor zong enkele liederen en hielp ook daardoor mee aan de arbeid van de zending.