De Tempel van de Heilige Geest.

“Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is. (1 Kor. 06:19).

Pinksteren! God in de mens! Wonderlijke waarheid! Een waarheid ook heden te ervaren.

De mens is Gods tempel. Pinksteren is de uitstorting van de Geest in Persoon, als nimmer te voren en als de Bron van leven en kracht. (Joh. 07:37-39; Joh. 14:17; Joh. 14:23). De Schrift zegt: Hij zal in u zijn” Hij zelf, de Andere Troos­ter, zal woning in u maken, u vervullen en ge­bruiken tot Gods eer.

Maar dat is niet voor alle mensen, want de wereld kent Hem niet en kan Hem niet ont­vangen. Deze grote en heerlijke zegen is slechts voor de Gemeente van de Heer. Voor de gelovige! De Gemeente is een woonstede Gods in de Geest en iedere gelovige is een tempel Gods.

God wil onder en in Zijn volk wonen! Dit verlangen des Heren is op de volgende manier uitgedrukt: “en zij zullen Mij een heiligdom maken, dat Ik in het midden van hen zal wonen.” En niet alleen wonen; maar ook: “en aldaar zal Ik met u spreken.” Wonen en spreken! Gemeenschap dus met de Allerhoogste! Gemeenschap met de Heilige Geest. De Geest, Die Christus openbaart en Zijn heil ons toepast. De Geest, die getuigt met onze geest dat wij kinderen Gods zijn en Gods liefde in onze harten uitstort; de liefde, het onmisbare kenteken van het ware Discipelschap.

Christus was en is de Grote Tempel Gods, in Hem woont Gods volheid. Hij geeft de Geest zonder mate. Welk een voorrecht dat nu iedere gelovige een tempel van God kan worden, door de bekering tot God; en door de Geestesdoop een bewoonde en vervulde tempel wordt. Chris­tus is het fundament van iedere tempel, gelo­vige; in Hem moet en kan ook iedere tempel des Geestes, opwassen. De tempel is onvergan­kelijk en voor eeuwig des Heeren, omdat de Geest Gods er in woont. (Rom. 08:11)

God als de Schepper was reeds de Eigenaar van de tempel, lichaam; doch door de zonde heeft de mens zich van God losgemaakt en zich aan de duivel overgegeven. God heeft ons echter verlost van satan en duur, met Christus’ bloed, gekocht. Daarom behoren we nu Hem toe, en moeten Hem verheerlijken, in ons lichaam, en in onze geest. God had het lichaam daartoe geschapen en heeft daarvoor de prijs betaald, om Zijn Geest te dragen, te behagen, onder­danig te zijn, in de Geest te leven en wande­len, alle ledematen en kamers tot Zijn beschik­king te stellen, opdat de Geest naar Zijn wil ieder lichaam kan gebruiken. Daartoe werden we ook in de doop begraven, en werd het lichaam door de Geest opgewekt, om de Heer aan te hangen en één met Hem te zijn. Gods Geest in de Zoon en in iedere gelovige!

In een tempel is gebed en dank, aanbidding en liefde, offeren en belijdenis, luisteren en Gods tegenwoordigheid. Geliefde broeders en zusters, wij zijn levende – aan God-gewijde en vervulde – wandelende tempels, in deze wereld. De venste­rs zijn onze ogen en de deur is onze mond. Wat ziet en hoort de wereld, in en van ons. Mozes was reeds een levende, wandelende tem­pel Gods in Egypte, als hij ging tot Farao. Toen kwam uit zijn mond het verlossend woord des Geestes: – laat mijn volk trekken. – Hij was dat ook in de woestijn, in zijn voorbede tot be­houd van Israël. Verder in zijn heerlijk Geestes lied om de Heer te loven. Mozes droeg God in zijn lichaam en God droeg zijn lichaam; de berg droeg hij het op en zette het in de klove der steenrots, Christus. Christus was op aarde een levende, heilige, wandelende tempel Gods; welke machtige gebeden in Hem! En liefde! En volheid des Geestes.

Wij, gelovigen, Gods tempels! Welk een ze­gen en voorrecht; maar ook, welk een verant­woordelijkheid! wat is er in onze tempel en wat komt er uit? Bouwen we onze tempels op of verderven wij ze’? (Judas 01:20). Verdoemen wij ook soms de tempel van iemand anders, door valse leer en afgoderij (1 Kor. 03:16-17). Laat ons God niet schenden noch Zijn tempel; maar verheerlij­ken met gans ons hart.      

  1. R.

 

Overvloedig leven.

Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben. (Joh. 10:10.)

Het woord van Christus zegt ons hier niet al­leen dat wij leven zullen hebben, maar dit god­delijke leven – wat Hij alleen schenken kan – mogen wij bezitten in overvloed. Het is de be­lofte van de gezegende Heiland, welke rust op het onfeilbare woord van God. Hij zegt ons, dat Christus voor dat doel is gekomen, om ons een overvloedig leven te schenken. Het is het kost­baarste kleinood, waarna het hart van Gods kin­deren vraagt.

Overvloedig leven, ach, wie begeert zulks niet: hoe vaak is daar een schreien naar God en een bewustzijn van onze eigen geestelijke armoede. De Heiland zegt het ons: “Ik ben gekomen, om het leven overvloedig te geven.” En als we dan vaak zien, hoe weinig men in het algemeen er­van bezit, dan moet er toch iets zijn, wat niet in orde is. Gods woord kan niet liegen, daaraan kan het niet liggen. Christus’ volmaakte offer heeft alles bereid. Ja, wat meer zegt, Hij is opgevaren ten hemel en heeft uitgestort de kracht uit de hoogte, de beloofde Parakleet is nu onder Zijn volk, om in ons, op ons, rondom ons te zijn.

Is dan zulk een leven van overvloed mogelijk? Het antwoord ligt niet in onze onmacht, hulpe­loosheid of krachteloosheid, maar het antwoord is Gods woord. In vers 9 zegt Christus: “Ik ben de deur; indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan, en weide vinden.” (Joh. 10:09) Daarom alleen is het te vin­den in Christus, en in Hem alleen.

Overvloedig leven is datgene, wat Gods woord ons zo duidelijk leert. “Wij hebben een kracht, een hulp nodig, die groter en sterker is dan onze eigen kracht. De Kracht van boven, die ons een instrument van de Heilige Geest kan maken. Hij zal u dopen met de Heilige Geest en vuur.” “Wordt vervuld met de Heili­ge Geest.” En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest.” Dat zijn enkele teksten uit de Bijbel, die ons duidelijk laten zien, dat dit overvloedige leven niet in ons ligt, maar ons ge­schonken wordt, als we gedoopt, vervuld worden met de Heilige Geest.

Kennen wij dit overvloedige leven? Zulk een leven is dan alleen mogelijk, wanneer die ver­vulling van de Geestes ook ons deel is geworden.

Dat het mogelijk is, zien wij duidelijk in de Handelingen der apostelen. In zulk een leven verheugden zich niet alleen de machtige apostelen, maar ook de eenvoudigste broeder en zuster in de gemeente. En het is ook voor ieder, daar Christus duidelijk zegt: “Ik ben gekomen om overvloedig leven te geven.”

Wat zouden dan de oorzaken wel kunnen zijn dat dit overvloedige leven er niet is. Het zal niet doenlijk zijn, om alles op te noemen; een ieder zou zijn eigen hart heel precies moeten onderzoeken, om te zien waar de oorzaken liggen, dat het volle leven Gods niet stroomt. Aan de oorsprong, de springader, kan het niet liggen; er moet dus ergens iets zijn, wat verhindering geeft. Het is vaak, zoals ik eens las van een man die door zijn akker een heerlijke beek had stromen; maar op zekere dag bemerkte hij dat daarin geen water meer was. In zijn angst ging hij naar zijn buurman deze ging lachende met hem mee naar de springader en stak zijn hand in het gat. waaruit het water kwam, haalde daar een prop uit, wat wortels, stukjes hout, mos enz. Toen dit verwijderd was, stroomde het beekje weer met helder water. Zo is het met ons; er is ergens een prop – een verhindering. – Bij de ene kan het zelf­verheerlijking en niet het zoeken van de eer Gods zijn; het is de zegen Gods gebruiken voor ego­ïstische doeleinden – ons zoeken naar eigen eer en heerlijkheid. Bij een ander is het: wij willen de Heilige Geest gebruiken, in plaats dat we toelaten, dat Hij volle controle over ons kan uitoefenen. Spreekt Gods Woord niet van een bedroeven van de Heilige Geest, (Ef. 04:30), alsook een uitblussen, (1 Thess. 05:19.)

We hebben niet toegezien, dat bij de spring­ader, allerlei – vaak eerst kleine dingen – zich opgehoopt hebben. We hebben de kleine vossen niet gevangen, die de wijngaard bederven. De kleine vossen als liefdeloosheid, kritiek, onverzoenlijkheid, ongepaste scherts en lichtzinnigheid. We hebben veronachtzaamd ons gebedsleven en bezoeken de samenkomsten niet meer zo trouw, als we dat eerst wel deden. De behoefte om met kinderen Gods, Zijn aangezicht te zoeken, ont­breekt. Waarom? Er zit een verstopping, waar­door het water des levens niet meer zo door kan vloeien.

Laat ons daar opnieuw tot Hem gaan, en ons- zelve opnieuw aan Hem toewijden, en Christus zal ons toeroepen: ”lk ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben.” Het zal wederom een levende werkelijkheid worden. We zullen zelf verzadigd worden, maar ook an­deren zullen wij kunnen leiden tot de Bron van levend water.

  1. K.

 

Gebed.

Komt wekelijks samen op een geschikt uur, en weest geregeld in uw bezoek. Laat niets u weer­houden van deze samenkomsten. Bidt in het verborgen, voordat u gaat. Laat uw gebeden in de samenkomsten zoveel mogelijk gericht zijn op het doel waarvoor ge bidt.

U bidt tot God en niet tot de mens. Voel Zijn tegenwoordigheid meer dan die van mensen. Bidt voor de uitstorting van de Heilige Geest op Christus’ gemeente en voor de we­reld, voor de reinheid en de gemeenschap van Gods kinderen. Bidt voor de redding van uw vrienden, buren, voor uw stad en land. Bidt voor de zending van het Evangelie onder de Joden en Heidenen.

Hoogmoed is Satans middel om een bidstond in stukken te slaan. Waakt voor lippen- godsdienst en boven alles, blijf in Christus en Hij zal in u blijven. (Pentecostal Evangel.)

 

Uit de arbeid.

Amsterdam.

Een broeder van buiten, die de Pinksterconfe­rentie hier bezocht, was zo vriendelijk ons een klein verslag van de samenkomsten te zenden, hetwelk we hier laten volgen.

De Pinksterdagen liggen weer achter ons. Zij, die in die dagen in Amsterdam zijn geweest, hebben ervaren welk een heerlijk feest het is. Pinksterfeest is de laatste in de rij van de Christelij­ke feestdagen, maar over haar ligt de glans der blijdschap, n.l. de vervulling met Gods Geest.

De bedoeling Pinksterfeest te vieren, deed on­ze Duitse broeders en zusters uit Velbert en velen uit verschillende plaatsen van ons land naar Amsterdam trekken.

Zaterdag was de begroetingssamenkomst. Er was blijdschap dat onze Duitse broeders en zusters veilig aangekomen waren. Allen vonden in Amsterdam of daarbuiten onderdak bij ver­schillende broeders en zusters. Treffend was het te horen, hoe men zich opofferingen getroostte om maar zoveel mogelijk gasten te kunnen her­bergen. “Vergeet de herbergzaamheid niet, want hierdoor hebben sommigen onwetend engelen ge­herbergd” heeft eenmaal de apostel gezegd.

In de Zondagochtendsamenkomst sprak broeder Klaver over (2 Kor. 05:17.) Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.” In deze geest stonden ook de ver­dere samenkomsten. Het heilig vuur moet de oude mens verteren, opdat we een nieuwe schepping zouden zijn. De profetieën en gezich­ten sloten hier nauw bij aan. We moeten ons gereedmaken voor Zijn komst. Dit zal echter gaan door beproevingen.

Welk een kracht ging er uit van het heilig avondmaal. In alle stilte zaten wij bij elkaar. Duitsers en Hollanders. Onze Duitse broe­ders getuigden van de zegen, die zij hier erva­ren hadden. Het was een voorsmaak, hoe we eenmaal van Oost en West zullen aanzitten aan de grote maaltijd van het Lam.

Op Pinkstermaandag waren er drie samen­komsten. De Heer was ook hier kennelijk bij ons. De middagsamenkomst gaf in het bijzonder gelegenheid de beide zangkoren te beluisteren. Zang en getuigenissen van onze Duitse gasten wisselden elkander af.

Ook zuster Bakker sprak nog over haar werk in China. Welk een heerlijke, maar ook moeilij­ke taak heeft zij daar. Wat moet men zich daar behelpen, maar zij weten zich gedragen te zijn op de vleugels van het gebed van de verschil­lende gemeenten in Duitsland en Holland.

Zuster Bakker en broeder Klaver brachten nog een Chinees lied ten gehore.

Heerlijk zongen onze Duitse gasten van het vaderland in de hoge.

Tot slot hoorden we de beide zangkoren tezamen een Hollands en Duits lied zingen.

Hierna sprak br. Tillmann een woord van dank namens de gasten en nodigde het Hollandsche zangkoor uit op een tegenbezoek.

Langzaam reed omstreeks zes uur de donkerrode autobus met onze gasten weg. Hoe waren ze één in de Geest met ons. Zullen we ze weer zien? …. De troost ligt aan de andere kant van het graf. Geve de Heere ook in Velbert een opwekking, opdat zij daar staan mogen blijven in de ure der beproeving.

Om zeven uur was er nog een slotsamenkomst. Aan de getuigenissen van grote blijdschap scheen geen einde te komen. Heerlijk is het om te zien, dat een schare van jeugdige mensen zo vrijmoedig van des Heeren gunsten getuigt.

Moge de Heer ons verder louteren door Zijn heilig vuur, opdat wij onberispelijk mogen zijn in de dag van Zijn toekomst.

Scheveningen.

Maandag 19 Juni hadden wij aldaar een heer­lijke gezegende samenkomst. Het deed ons goed verschillende bekende broeders en zusters daar te ontmoeten. Sommigen, die door omstandighe­den uit onze gemeente zijn vertrokken naar andere plaatsen, hadden deze gelegenheid aangegrepen, om weer eens onder een pinksterprediking te komen. Ook anderen waren er. Het was een ernstig en gezegend uur. Hoe gevoelen wij, meer dan ooit, dat wij verlost moeten zijn van ons eigen oude wezen, opdat de nieuwe mens niet alleen geboren, maar ook opgebouwd kan worden. Het deed ons goed onze getrouwe broeder en zuster v. Polen weer eens te ontmoeten. God geven hem ook kracht van boven, om trouw te blijven in alles.