De bediening des Geestes.

“Hoe zal niet veel meer de bediening des Geestes in heerlijkheid zijn.”

(2 Kor. 03:18.)

De Christelijke godsdienst is in zonderheid een innige, hartelijke en geestelijke dienst. Het ambt van de gelovige is een dienen in de Geest. (Filip. 03:03). – God is een Geest – en de ware godsdienst is een geestelijk liefhebben uit een rein hart. Geboren uit de Geest; geleid worden door de Geest; aanbidden en dienen in de Geest.

De twee bedieningen der ambten.

In dit hoofdstuk bespreekt Paulus de twee be­dieningen of ambten; het Oude en Nieuwe Ver­bond; de Wet en de Geest. Geestdrijverij is verkeerd; doch terugkeer tot de wet eveneens. De bekeerde Farizeeër en Israëliet wilden dikwijls wet en genade verwarren en ze verkeerd bijeen wegen. De wetgeving was met zulk een majesteit gegaan; en de priesterdienst imponeerde toch. Tempel en ceremoniën maakten toch hun in­druk. Het Evangelie van Jezus was heerlijk, zeker, doch zo simpel en zonder praal. Aan Jezus alléén, zonder Mozes, dat ging hen niet al te best.

En nu wil de apostel de verhevenheid aantonen van het Nieuwe Verbond, de vrucht van het kruis, de dierbaarheid van het Evangelie, en de kracht van de Heilige Geest. Ongetwijfeld maakt hij hier een onderscheid tussen de wet en het Evangelie, met de bedoeling om het grote verschil en de voortreffelijkheid van het Evan­gelie aan te tonen. Over het algemeen gaan vele christenen nog te veel naar het Wettische Chris­tendom over en hebben haast geen oog voor de bediening des Geestes, voor het tijdperk van de Heilige Geest, voor Zijn werk, Zijn dienaren en gaven. De Heilige Geest wordt veel te weinig gezocht, gekend, geëerd en gehoorzaamd.

Wij bouwen in allerlaatste instantie: óf op God óf op de mens. Zalig die mens, die zich laat bekwamen en gebruiken door de Hei­lige Geest. Wanneer we Zijn grootheid en onze kleinheid leren inzien, zullen we met Paulus zeggen: ”Niet dat wij van onszelf bekwaam zijn iets te denken, te spreken, iets te doen, onszelf toerekenende, en dus de eer zelf verdienen; maar onze bekwaamheid is uit God, die ons be­kwaam gemaakt heeft, om te zijn dienaren des Geestes, want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. De wet heet hier “letter” omdat ze uitwendig is, en uiterlijke voorschriften be­helsde. Het Evangelie wordt “Geest” genoemd, omdat het geloof van Jezus in de harten moest geschreven staan. De wet was goed en geestelijk, en heet geen “dode” letter, maar “een dodende letter”, omdat de overtreder van de wet de dood verdiend. Daarom heet deze eerste bediening en beschikking Gods: een bediening des doods en der verdoemenis. Hoewel deze bediening slechts tijdelijk en onvolkomen was, toch was zij niet zonder glans en heerlijkheid. Doch het is te ver­staan dat de blijvende en volkomen bediening der genade van Jezus Christus en de kracht des Geestes veel meer heerlijkheid bezit! Jezus’ bloed spreekt van betere dingen en verwierf de ware zalving en priesterschap! De wet gaf niet de Geest, het Evangelie! Bij God is de kracht, doch bij ons moet het geloof zijn.

Het Evangelie is het woord des geloofs; de beloften worden de onze, de kracht ervaren, de bekwaammaking ontvangen, mits wij in geloof en ootmoed tot God gaan. De Geest maakt levend, als Hij in ons ziet, het vertrouwen in Jezus; ja dan verandert Hij ons van heerlijkheid tot heer­lijkheid.

De bediening en tijdperk des Geestes is nu. Nu is de dag der zaligheid. Vele gelovigen leven wel heden, doch blijven in de weg van gisteren, dat is, de wet, de letter die doodt.

O broeder en zuster! leeft en dient toch heden in de vrijheid, kracht, blijdschap, en heerlijkheid des Geestes.

  1. R.

 

Het Evangelie van de genezing.

(Naar A. B. Simpson).

Wij willen enige wenken geven aan hen, die de genezing door het geloof van harte zoeken.

Wees in deze zaak volkomen overtuigd en sta op het woord van God als de enige vaste en zekere grond.

Uw geloof moet op de grondslagen en beloften des Bijbels rusten, anders zal het geen weerstand kunnen bieden aan de beproevingen en de tegenstand, die zeker komen zullen.

Gij moet zó zeker zijn van het feit dat de genezing voor het lichaam een deel der door Christus’ volbrachte verlossing is, dat alle ver­standelijke overwegingen en menselijke lerin­gen u niet aan het wankelen kunnen brengen.

De oorzaak van zovele mislukkingen op het gebied der gebedsgenezing is daarin gelegen, dat men een twijfel- en wankelmoedige positie in­neemt tegen Gods Woord.

Om te groeien in genade moeten wij veel al­leen zijn. Het is niet in gezelschappen, dat de ziel het meest groeit. In een enkel uur van stil gebed, zal de ziel meer voortgang maken dan in dagen van gemeenschap met anderen. Het is in de woestijn dat de dauw het zuiverst is en de lucht het reinste.

 

Een eeuwig, Koninkrijk.

“Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Ko­ninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door welke wij welbehaaglijk Gode mogen dienen, met eerbied en god­vruchtigheid.’ (Heb. 12:28.)

Een eeuwig en vast koninkrijk, wat niet be­wogen kan worden, is het deel der kinderen Gods. Wanneer wij rondzien in de wereld, op welk gebied ook, dan bemerken wij dat alles vergankelijk en aan verandering onderworpen is. Als we niets anders hadden, dan dit beweeglijke dit altijd weer veranderlijke, dan was ons leven zeer treurig.

Doch het Schriftwoord roept ons toe, dat wij een “onbeweeglijk Koninkrijk” zullen ontvangen, een Koninkrijk wat niet veranderen kan, noch vergankelijk is; het is een eeuwig Koninkrijk. Daarom ook moet het kind van God, door Zijn genade en de hulp van de Heilige Geest zijn leven inrichten met het oog gericht op dat eeuwig en blijvend Koninkrijk.

Is het geen droevig verschijnsel, dat kinderen Gods vaak zich zo laten binden aan de dingen van het aardse bestaan, dus aan het vergan­kelijke, dat er geen tijd is om zich te wennen aan het eeuwige Koninkrijk.

Alles vergaat en verandert; niets is hier blij­vend, alles, hoe schoon ook, zal eenmaal vergaan.

In vers 27 wordt gesproken over dat veran­derlijke, als de schrijver zegt: “En dit woord: Nog éénmaal, wijst aan de verandering der be­weeglijke dingen als welke gemaakt waren; opdat blijven zouden de dingen die niet beweeglijk zijn.”

Het is een heerlijk troostwoord voor Gods kinderen, dat al het beweeglijke en veranderlijke wat ons dagelijks omringt en door ons gezien wordt, slechts is gemaakt, ja bestemd is met een beslist doel …. om het “onbeweeglijk Koninkrijk” te ontvangen.

Ja, dan heeft het leven zin en het wereldge­beuren betekenis. Al datgene, wat we vaak zo krampachtig vasthouden en dat terwijl wij het nog in onze handen hebben reeds ver­andert, is gemaakt, daar gesteld, verordineerd door God zelf, met één besliste omlijnde ge­dachte om u, o kind van God, een onbeweeglijk en eeuwig Koninkrijk” te doen ontvangen.

God laat onvolmaakte dingen en systemen toe en zij bestaan voor een tijd. opdat Hij ze gebruiken kan tot het komen van het “onbeweeg­lijk Koninkrijk”.

Wanneer in die zin hun roeping ver­vuld hebben, dan verdwijnen zij. Dat vinden wij in het Woord van God. In betrekking van alle offeranden, diensten en ceremoniën hadden zij hun plaats, maar zij waren en behoorden tot het beweeglijke, en moesten plaats maken voor het onbeweeglijke. En daarom, wanneer we als Gods kinderen nog altijd leven onder de wet en de dingen die vergankelijk zijn, dan hebben wij ge­probeerd de “Klok Gods” terug te zetten.

Wanneer we voor ogen houden, dat al wat te voren is gegeven en geopenbaard alleen was, om ons dat eeuwig en blijvend koninkrijk te schenken, dan kunnen we niet anders als in dankbaarheid onze harten opheffen tot onzen wonderbare Verlosser en Zaligmaker. Was dit niet het doel van de Heiland in Zijn prediking — niet een vergankelijk koninkrijk – niet een rijk op aarde, maar gij zult een “onbeweeglijk” koninkrijk ontvangen.

Hoe duidelijk laat de schrijver ons zien inde verzen 18-24 waartoe we niet en waartoe we wel geplaatst zijn. Had het eerste dan geen waar­de. Zeer zeker, geschapen, gesteld door God ten­einde ’t eeuwige eruit voort te brengen. Hij neemt het eerste weg om het tweede daar te stellen.

Wat is eigenlijk Godsopenbaring? Iemand heeft het eens zo uitgedrukt: ”Openbaring ver­onderstelt het ingaan van de Eeuwige in de vormen van tijd en ruimte. Daarom vertoont het ganse openbaringswerk de karakteristiek van een levend organisme, m.a.w. groei en ontwikke­ling. God sprak tot de vaderen; daarmee ging de Eeuwige in het tijdelijke.”

En zo is het ook met onze persoonlijke er­varingen. Zij hebben hun tijd en God geeft ze ons, opdat in ons geboren zal worden dat, wat niet meer kan bewogen worden. Het tijdelijke moet plaats maken voor het eeuwige. Het zichtbare voor het onzichtbare. “Doch het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het geestelijke.” (1 Kor. 15:46). De tweede Adam, Christus, volgt de eerste Adam.

Wanneer een noot nog in zijn groene bolster is, dan blijft dit omhulsel zolang, totdat de noot volkomen rijp is. Dan kan de wind blazen op de vergankelijke bolster, die dan wegvalt, maar de noot zelf heeft in zich het onvergankelijke, n.l. de vrucht tot ander leven.

Geliefde broeder en zuster, het gaat bij God niet om de harde schaal der noot, maar om de pit, n.l. de vrucht van het eeuwig leven in ons.

Al de bemoeienissen Gods in ons leven, de winden en stormen, die over ons heen gaan, de orkanen die ons leven teisteren, zijn ze doelloos? Is het alleen de uiting van een God der wrake? Of hebben zij doel en bestemming in ons leven?

En nu dan nog een vraag. Kan God ons wel in valse vrede laten, terwijl ons leven mis­schien gevuld is met vergankelijke dingen dezer wereld? Ja, zeer zeker “onze God is een verterend vuur”. Dan zit Hij “louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze door louteren als goud, en als zilver.” (Mal. 03:03.)

God heeft ons zo lief, dat Hij ons wil los­maken van al wat ons bindt. En daartoe neemt Hij al dat vergankelijke en veranderlijke weg, om ons dat eeuwige Koninkrijk te geven, wat niet meer bewogen kan worden, opdat onze er­varing worde wat (Heb. 04:09) ons zegt: “Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.”

Ja, dan zijn we gekomen “tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstge­borenen die in de hemelen opgeschreven zijn.”

  1. K.

 

Een goede raad.

Zo dikwijls ons iets wenselijk voorkomt, bid, en begeer het van God, maar in de vreze Gods, en met diepe ootmoed des harten.

Zorg vooral, met verloochening van uzelf, alles aan Mij over te geven, zegt de Heer, en te zeggen: Heer, Gij weet wat ’t best is, doe dit of dat, naar uw welbehagen.

(“Pniël”.)

 

De eerste gemeente.

Wat blinkt ze schoon en smetteloos,

Die Bruid, die zich de Koning koos,

De eerste Kruisgemeente!

Wat bloeit ze, een rozengaard gelijk,

Aan hemelgeur en gaven rijk;

Zij blinkt als eêlgesteente!

O, jong en heilig Christendom,

Keer, keer nog eenmaal weder!

En Gij, o Heere Jezus! kom

En zend Uw Heilgeest neder!

(Gouden Schoven.)

 

‘Uit de arbeid.

Amsterdam.

We werden Zondag 14 Augustus verrast met een bezoek uit Schotland. Broeder Gibson van Kilsyth, was tot ons gekomen, en hoewel wij elkander nimmer ontmoet hadden, voelden wij ons spoedig één met elkander. Wat is toch de gemeenschap van Gods kinderen iets wonder­baars.

We werden niet alleen verkwikt door het woord wat onze broeder ons bracht, maar ook de liederen die hij zong, deden ons allen goed. Ook waren we blij eens kennis te mogen ma­ken met iemand uit Schotland, waar vroeger zo is gestreden voor een open bijbel en vrijheid voor getuigen, en waar thans nog velen zijn, die niet anders willen, dan Jezus volgen.

Scheveningen.

Vrijdag 22 Juli hield Br. G. van Polen in Gebouw “Eliëzer”, Beeklaan, de Haag, een doopdienst, waar vele broeders en zusters uit Scheveningen, de Haag, Voorburg, Haarlem en Rotterdam aanwezig waren.

Als onderwerp behandelde Br. v. Polen, (Matt. 03:15; Matt. 28:16-20; Hand. 02:38) en na­dat hij met de dopelingen had gebeden, ging hij tot de waterdoop over.

Verschillende broeders en zusters konden bij de herinnering aan hun eigen waterdoop niet nalaten een getuigenis te geven.

Met het spontaan zingen van verschillende liederen en met een krachtig dankgebed eindig­de deze avond. Zeer zeker een gezegende dienst die niet na zal laten uitwerking te hebben, zo­wel voor hen die de waterdoop nog niet hebben ondergaan, als voor hen, die deze daad reeds hebben verricht.

Moge God ons nog vele van deze avonden schenken.