Het koninkrijk Gods.

Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat. (Luc. 17:20.)

Zeer sterk leefde in de harten der Joden de gedachte dat de Messias een aards koninkrijk zou oprichten. Ook verwachtten zij een profeet, die hen onderwijzen zou. De tijd van deze leraar en deze Koning zou die van David in glans overtreffen. En als die gelukkige dagen aanbreken, zullen zij krachtens hun geboorte hieraan deel hebben,

Zij hebben echter de Schriften niet verstaan: want in hun koninkrijk is nog plaats voor grootsheid des levens. Hun koninkrijk is vleselijk. Er is een strijd om de meeste te zijn en de vraag, wie aan de rechter- of linker hand van de koning zal zitten, is voor hen de belangrijkste.  Men verwachtte, dat de Heer Zijn volk een koninkrijk zou schenken, waar het eigen ik nog onverzwakt regeerde.

Daarom beantwoordde Jezus noch Johannes aan de verwachting van Israël. Israël wil wel der Vaad’ren roem, maar niet der vaad’ren godsvrucht. Men wil dat Jezus zich zal openbaren als de Heer van het koninkrijk met uiterlijke machtsmiddelen, hetzij dat Hij vuur uit de hemel doe dalen, hetzij men Hem twee zwaarden geeft.

Maar de komst van het Koninkrijk Gods is niet met uiterlijk gelaat. De meeste in dat Koninkrijk is gelijk de minste; en die voorganger is als een die dient.

Tot dat Koninkrijk behoren wel die erin ge­boren zijn, maar niet zoals Israël het dacht n.l. door vleselijke afstamming, maar die uit de Geest geboren zijn. Indien iemand niet wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.

Aan de wedergeboorte gaat een sterven voor­af: Geen ik op de troon maar:… wij zijn met Hem begraven in de doop.

Dit nu is de val van velen in Israël. Vanaf Johannes wil men het Koninkrijk binnendringen en met geweld nemen.

Men wil de kruisdood niet.

Het is de val voor de rijke jongeling. Hij had alle geboden onberispelijk gehouden. Ja, Jezus beminde hem. Maar hij wil de Heiland niet volgen in de wedergeboorte.

Hij wil van elders inklimmen. Hij wil niet sterven, niet gekruisigd worden. Zijn geld en goed wil hij meenemen naar dat Koninkrijk. Maar wie sterft, moet alles achterlaten.

Dat hebben de discipelen gedaan.

Dat moeten ook wij doen!

Want nog is het Koninkrijk Gods niet geopen­baard. Nog moeten wij door vele verdrukkingen ingaan. En zo ontbrandt de strijd in ons. Het is de strijd tegen ons begeren, ons verlangen, tegen wat woelt in het diepst van ons hart, te­gen ons vlees. Want wij willen onszelf hand­haven. Wij willen op de troon.

Slechts de genade van Christus doet dit alles teniet. Zijn kracht komt over ons en wij worden stil.

O, hoe smacht de geest des mensen naar deze rust! Dan komt de overgave van onze wil, ons verstand, onze persoonlijkheid. Wij sterven… en wij leven. Nu zijn wij waarlijk vrij. Wij staan onder Jezus’ leiding. We kennen de wetten van Zijn Koninkrijk door Zijn Geest. Het Koninkrijk is binnen in ons! Eenmaal wordt het Koninkrijk openbaar. De Koning zal komen in heerlijkheid en voortrek­ken in grote kracht. Christus regeert op aarde en herstelt de troon van David. Dan zitten de discipelen op twaalf tronen en oordelen de twaalf geslachten Israëls. Dan oordelen de hei­ligen de wereld.

Zij hebben voor Jezus geleden; zij zullen ook met Hem heersen. Zij kunnen heersen om­dat zij gehoorzaam zijn geweest.

Bid dan dat gij moogt waardig geacht worden te staan voor de Zoon des mensen in Zijn Dag.

  1. v. d. B.

 

Gods instellingen en onze verplichtingen.

“Volhardende in de leer der apostelen.” (Hand. 02:42.)

Ieder oprecht kind van God roemt God voor Zijn wonderbaar en zegenrijk woord. Wat is hem zijn Bijbel dierbaar! Diep onder de in­druk komt hij bij het lezen van Jezus’ woorden en werken. Wanneer de Meester een gebod of belofte geeft, dan wordt de ziel geraakt, want een goede discipel blijft niet onverschillig voor enig woord, gebod en instelling van de Heer.

Onnoemelijk is de schade van een discipel, als hij koud blijft voor enig woord, gebod of belofte.

De geboden, met name de twee sacramenten of verborgenheden Gods: de Heilige Doop en het Heilig Avondmaal, uitgesproken door de Koning der Koningen, gegeven aan Zijn knechten, moe­ten stipt, in liefde, geloof en met blijdschap van ganse harte, door en elk van ons gehoorzaamd en vervuld worden. Wij hebben de Heer te vrezen en te eren, en dat doen we als we Hem gehoorzamen.

Deze twee genoemde goddelijke en veel betekenende instellingen, gezien in hun afkomst en betekenis, ontvangende van Hem, die zichzelf voor ons vernederde tot de dood aan het kruis, beschouwd in het licht van Golgotha, het kan niet anders, of het moet de ware discipel overweldigen, beïnvloeden en met heiligen ernst vervullen. Met beslistheid antwoordt hij Zijn Verlosser met een innig dankbaar gevoel: ik zal doen Heer, wat Gij van mij vraagt; omdat Gij voor mij stierf, en ik Uw gebod in liefde heb te gehoorzamen!

Hoewel het Christelijk geloof een geestelijk ding des harten is; heeft Jezus Christus evenwel ons uitwendige dingen gegeven. God weet dat wij ook zinnelijke mensen zijn, die behoefte hebben om te zien, te voelen en te smaken. En wat God verkiest is goed en mogen niet min­achten, of als on- en klein-geestelijke dingen aanzien.

Christus zelf heeft zich laten dopen, en zeide dat zulks gelovigen betaamt. Christus ver­langde ook naar het Paasbrood en hield Gods instellingen. Hij zeide tot Zijn discipelen:” Neemt, eet, dat is Mijn lichaam’, en van de drink­beker: “drinkt allen daaruit”. De apostelen kre­gen het bevel te dopen en het avondmaal te houden. Natuurlijk deden ze hetgeen de Meester bevolen had; en hoe grotelijks heeft God er hen voor gezegend. Petrus zeide: “bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt”. En al de dis­cipelen waren volhardende in de leer van de apostelen.

Ziet geliefden, dat wenste God vroeger, en dat wenst Hij nu. God heeft recht op onze gehoorzaamheid. Hoe komt het dan toch dat zovele discipelen buiten de ware doop en het ware avondmaal blijven? Jezus zegt: neemt, en eet! Velen strekken hun hand niet uit. Waarom? Anderen laten zich als onmondige kinderen een ouwel op de tong leggen, en slikken het.

Voorts: drinkt allen er uit! Velen weigeren, ook predikers en evangelisten, dus arbeiders zelfs! Om welke redenen? Anderen wordt de beker onthouden. Wat zal het antwoord der dienaar en discipelen zijn, straks, als de Heere reken­schap zal vragen over het al of niet bewaren van Zijn Woord en het onderhouden van Zijn instellingen.

Vele evangelisaties en organisaties zijn tegen “Kerk”- of “Gemeente-idee” en verwerpen Gods instellingen. Wat een grote verantwoording dra­gen de hoofdleiders die Gods geboden teniet maken! En welk een eeuwige schade lijden de Christenen, welke deze verplichtingen niet hou­den en deze goddelijke voorrechten niet smaken.

Het Woord zegt tot een ieder: bekeert u en laat u dopen, en houdt het avondmaal”. Niet alleen het eerste, maar óók het tweede en derde is een gebod, ’t welk wij hebben te gehoorza­men. Maakt geen excuus of verontschuldiging. Weest niet met bekering tevreden. Verder op de weg der gehoorzaamheid; nu is het nog de gelegenheid, weldra kan het te laat zijn. (Wordt vervolgd.) 

J.R.

 

Het verborgen leven Gods.

Want het is des Vaders welbehagen ge­weest, dat in Hem al de volheid wonen zou. (Kol. 01:19.)

Welke zij de rijkdom der heerlijkheid dezer verborgenheid onder de Heidenen, welke is Christus onder u, de hope der heerlijkheid. (Kol. 01:27.)

Wat voor eeuwen verborgen is geweest, dit wonderbaar en heilig geheim, is nu, zegt Paulus, geopenbaard, tevoorschijn gebracht, n.l.: “Chris­tus in u”. Deze verborgenheid die nu geopen­baard is wordt genoemd “de hoop der heerlijkheid”.

Het is een wonderbaar geheim en toch ook geen onbekende verborgenheid meer deze zalig­heid, dit verborgen leven van “Christus in ons”. Het was Gods plan en wil, om in de volheid der tijden, ook dit aan Zijne kinderen bekend te maken, opdat zij in dat heerlijke leven zou­den kunnen ingaan. De wonderbare Heilige Geest is dan ook gezonden om deze waarheid tot een diepe ervaring te maken in ons leven. Ook hier geldt het woord Gods “de letter die doodt, maar de Geest maakt levend”. En zoals Paulus het zo duidelijk zegt, dat alleen de wer­king en invloed des Geestes ons in staat stelt dat leven in ons op te nemen. “Doch God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest, want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods”. (1 Kor. 02:10.)

Degenen die in waarheid Gods kinderen zijn geworden, de door het dierbaar bloed van Chris­tus gereinigde en geheiligden, mogen en moe­ten deze waarheid in hun hart opnemen.

Onkunde op dit gebied is de oorzaak geweest, dal er onder Gods volk vaak zo weinig over­winnend leven is. Zovele lieve kinderen Gods kennen alleen Christus voor ons, en niet Chris­tus in ons.

Toen wij als arme zondaars kwamen tot het kruis van Christus en wij opzagen tot onzen dierbaren Verlosser, toen mochten wij door het geloof zeggen: “Christus stierf voor ons aan het kruis”. Onze zonden zijn weggenomen door Zijn offerande. Maar heel spoedig bemerken wij, dat het nog niet gevonden is: Christus in ons. Ja, we verlangen naar zulk een leven der over­winning. We zijn nog niet tot de volle erkente­nis gekomen, dat er nog een veel diepere ervaring is, die ons deel kan worden, waardoor we met zekerheid kunnen zeggen: “Christus woont in mij door het geloof”. Daarmee wordt niet bedoeld, nu en dan te weten, de zekerheid te hebben dat Christus in mij leeft, maar dien geloofswandel te bezitten, waar wij op grond van Gods Woord kunnen zeggen: ”Christus in mij; de hope der heerlijkheid.”

De grote vraag is: hoe komen wij tot zo’n heerlijk leven. Paulus zegt in (Gal. 02:20) deze woorden: “lk ben met Christus gekruisigd; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” Wat is het geheim? “Ik ben met Christus gekruisigd”, komt eerst, en dan “maar Christus leeft in mij”. Door het geloof in Christus worden wij deelgenoot van Zijn leven. “Opdat Christus door het geloof in uw harten wone”, Dat leven wat we ontvangen hebben, is een leven wat we door de dood van Christus heb­ben gekregen. Toen wij ons aan de Heiland gaven, met onze zonden en onze oude natuur, toen heeft Hij ons volkomen genomen en zijn we met Hem gestorven aan het kruis, en daar kwam een scheiding in volle gemeenschap met Christus aan het kruis. Ik stierf met Hem, en in het binnenste van mij werd nieuw leven gebo­ren. “Christus leeft in mij”. Maar het vlees, het lichaam waarin wij wonen, de oude zondige Adam, is veroordeeld tot een vervloekte dood, doch is nog niet gestorven. En het is nu mijn werk, mijn roeping, om in Zijn kracht en in volle gemeenschap met Hem, toe te zien, dat die oude mens genageld blijft aan het kruis, tot de tijd dat wij ook zullen verlost worden van het lichaam der zonde.

Alles in onze oude Adam roept uit: “Kom af van het kruis”; maar het ware kind Gods heeft met Christus de overwinning en zegt “ik ben met Christus gekruist, en Christus leeft in mij”

Zo hebben we, wat ik zou willen noemen “de kruispositie”. En hoe is dat mogelijk? Het ant­woord vinden we in Gods woord, “want indien u naar het vlees leeft, zo zult u sterven, indien gij door de Geest de werkingen van het lichaam doodt, zo zult gij leven”. (Rom. 08:13). Dan is het waarlijk “Christus in ons, de hope der heerlijkheid.” Het is een altijd en voortdu­rende erkentenis “dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont.” (Rom. 07:18.)

Dit zalige leven is niet een pogen en proberen om in ons oude leven’ dit leven Gods te voorschijn te brengen. Maar een zekere en vaste overtuiging, gewerkt door Gods machtigen Geest, dat we gefaald hebben, en dat alleen door een waren wandel des geloofs en een volle gemeen­schap met de opgestane Christus, dit leven in ons wordt geopenbaard. Het is om ’t kort te zeggen, deze twee moeten dingen ons deel worden:

1e. Een duidelijke erkentenis, dat zulk een leven mogelijk is, door een levende gemeenschap met de gekruisigde Christus, door het geloof.

2e. Ons oude leven te zien en als zodanig te behandelen als genageld aan het kruis, en door het geloof te zeggen: ”ik ben met Christus gekruisigd.”

Hoe dieper en hoe volkomener die geloofsstandaard onzer zalige ervaring wordt, hoe groter en heerlijker ook de ervaring zal zijn “Chris­tus in u, de hope der heerlijkheid”. Het behoeft geen betoog wat zulk een leven voor Gods kin­deren zijn zal. Zeer zeker, het is dan een grazi­ge weide, waarin we geleid worden. Dan wordt ook het woord uit (Ef. 04:13) heerlijk vervuld: Totdat wij allen zullen komen tot de eenheid des geloofs en der kennis van de Zone Gods, tot een volkomen Man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus.”

P.K.

 

Uit de arbeid.

Brazilië.

Met dank aan God mogen wij terug zien op de gezegende samenkomsten, die wij hier in A’dam hadden tijdens het bezoek van Zend. A. Widmer van Brazilië. Zowel door het Woord Gods, met kracht gebracht als wel wat hij ons uit de arbeid bracht een zegen tot onze harten. Bijzonder in de Maandagavond-samenkomst vertelde hij ons uit zijn rijke ervaringen van dien zendingsarbeid. We bemerkten wel, dat die arbeid geen gemakkelijke taak is, en dat alleen de liefde van Christus ons in staat stelt alles op te geven, opdat anderen het heerlijk Evangelie van Christus zullen horen. Maar hoe rijkelijk heeft God ook dezen arbeid gezegend en we kunnen ons verblijden, dat de Heere ook daar zijn Gemeente uitroept, om straks deel te heb­ben aan de heerlijke bruiloft des Lams. Ook uit de binnenlanden van Brazilië zal er een grote schare zijn. Rijkelijk heeft God het ge­tuigenis van ’t Pinksterevangelie aldaar gezegend. God sterke ook onzen broeder in deze arbeid.