Pinksteren

“Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden,” (2 Kor. 05:17).

Welk een hoog standpunt wordt door de apostel Paulus ingenomen; niet enkel voor hem­zelf, maar ook voor de gemeenten, aan wie hij het woord Gods verkondigde. Daar is bij de apostel geen ogenblik twijfel, of het wel mogelijk is, zulk een leven van vernieuwing hier op aarde te leven, maar hij laat hier ook duidelijk weten, dat wij alleen in Christus, waarlijk een nieuwe schepping zijn, en dat het oude is voorbijgegaan en alles nieuw is geworden.

Hoevelen geloven dit? Aan hun uitingen en leven bewijzen zij, dat ze het niet geloven, maar daarom is het woord Gods wel waar. Zeer zeker; we zien de mogelijkheid voor ieder kind van God, zulk een vernieuwing te beleven, maar dan ook alleen als we in Christus zijn, dan wil het zeggen, dat Zijn dood en opstanding niet enkel theorie is, maar een beleving, welke zich openbaart in het dagelijks leven. De gehele samenhang, ook van de voorgaande teksten, laat het ons zien, dat het één-worden met Christus in Zijn dood de aangewezen weg is om tot zulk een leven van vernieuwing te komen. Dan kunnen wij niet verder geheel en al voor onszelf leven; we leven dan niet meer om onszelf of anderen te behagen, ja, dan kennen we van nu aan nie­mand meer naar het vlees. Want Zijn dood is mijn dood, maar ook Zijn opstandingsleven is mijn opstandingsleven geworden. En het is dan ook alleen door Zijn Heilige Geest, die ons zulk een leven van algehele vernieuwing kan verklaren, want daartoe was juist de Heilige Geest gezonden. (Joh. 16:13).

De ware beleving, de uitwerking, de doorvloeiing van de Pinksterdoop moet zo’n ervaring geven in ons leven. Wanneer wij zeggen vervuld te zijn met de Heilige Geest en we niets ervaren van zo’n nieuwe schepping in onze harten, dan ontbreekt er iets aan. God is niet tot Zijn doel gekomen. De machtige stroom van Pinksteren, inplaats dat deze kracht in ons leven tot zegen van anderen en onszelf is geworden, is verlopen in het zand van de woestijn en we klagen dan over dorheid en doodsheid.

Pinksteren is vernieuwing en geen herstelling, geen reparatie of opknappen van ons oude leven. Duidelijk leert de Schrift, dat de gedoopte mensen, die deze gave ontvingen, geen opgeknapte of herstelde mensen waren; neen, toen de ge­zegende waarheid in hun leven doorbrak, toen het licht van Gods Woord baan kon breken in hun duistere harten, toen zagen zij wat voor mensen zij waren en het was hun zeer duide­lijk, wanneer er geen algehele vernieuwing zou plaats grijpen, dat hun leven dan een hopeloos proberen en trachten zou zijn, met de daaraan ver­bonden treurige ervaringen van een leven van vallen en opstaan.

En toch is het zo duidelijk en klaar. Het is niet een doolhof van gedachten en ideeën, die wij eerst moeten doorwandelen, willen wij de sleutel kunnen vinden tot deze nieuwe schepping in Christus; maar eenvoudig en duidelijk in het: indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel”, dus niet of we dat nu gevoelen of duidelijk zien, maar ervaring van het geloof.

Wat wil het zeggen: ”ik kan alleen in Christus komen door uit mijzelf te treden, door afstand van mijn eigen leven te doen en Christus in mij te laten leven?” “Wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf.” Dat is de ervaring, dat is de weg tot de ware beleving van Pinkste­ren. Het is niet: spreek ik in tongen; heb ik de gave van profetie; worden de kranken door mij genezen; maar ben ik een nieuw schepsel; want om een voorbeeld te nemen: de gemeente van Korinthe had deze dingen – Paulus kon schrij­ven: “het ontbreekt u aan geen enkele gaven” – en toch de ware beleving van dat geheel in een nieuwe schepping in Christus zijn, ontbrak in die gemeente en daarom openbaarde zich zo de werken van het oude leven. De machtige stroom van Pinksteren had kunnen doorbreken, en ver­liep in de zandige woestijn van het leven van de oude mens. Men wilde in Korinthe zich niet laten verliezen; zij wilde het oude leven handhaven. En daarom ook geen vernieuwing.

De oude Adam is gelijk aan het water van de Dode zee, die steeds het zoete water van de Jordaan in zich opneemt, maar immer zout blijft.

Zo is het ook met al de zegeningen, die ons door de Pinksterzegen deel zijn geworden. Wanneer we in ons oude leven blijven, wanneer we geen afstand kunnen doen van dat oude leven en niet in Christus een nieuw schepsel zijn geworden, dan doet het geestelijk leven ons geen nut. De oude mens slokt al de zegeningen op en we blijven, wat we waren voor die tijd.

Ach, dat de Here steeds meer van die Geest van vernieuwing in onze harten moge uitstorten, zodat we in geest en waarheid nieuwe schepselen zullen zijn, die leven lot eer van Jezus’ naam.

 

De openbaring van de Heilige Geest.

Op de Pinksterdag waren de openbaring van de Heilige Geest:

Als van een gedreven wind. (Hand. 02:02).

Tongen als van vuur. (Hand. 02:03).

Spreken in talen. (Hand. 02:04).

Het winnen van drieduizend zielen voor Christus. (Hand. 02:41)

De plaats bewogen, (Hand. 02:31)

Terwijl het spreken in talen in de dagen van de apostelen wordt herhaald, wordt de machtige gedreven wind en de vuurtongen daarna niet meer genoemd. Blijkbaar behoorden deze openbaring in het bijzonder tot de inluiding van de bedeling van de Heilige Geest.

Het spreken met andere talen is practisch beperkt tot de doop met de Heilige Geest. Met betrekking tot dit buitengewoon verschijnsel; Jesaja profeteerde in (Jes. 28:11). “Daarom zal Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk spreken.”

De Here Jezus verklaart in (Mark. 16:17)’ “En degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken.”

Nooit, vanaf de gedenkwaardige dag, dat de talen het eerst gegeven werden (Gen. 11:09) tot op de Pinksterdag, toen de Heilige Geest uit­gestort werd, wordt er verhaald van iemand, dit in “andere talen” gesproken heeft, doch op het ogenblik, dat zij vervuld werden met de Hei­lige Geest, begonnen zij te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. (Hand. 02:04).

 

Wordt niet bewogen.

“Indien gij maar blijft in het geloof gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies dat gij gehoord hebt”. (Kol. 01:23). als ge maar gefundeerd en vast blijft bij het geloof, en u niet laat afbrengen van

de hoop in de verkondiging die ge hebt gehoord en die gepredikt wordt

bij alle schepsel onder de hemel, waarvan ik, Paulus, een diaken ben geworden. (Naardense vertaling)

Hoe nodig is het in deze tijd, dat we niet bewogen zullen worden. Zeer zeker is er nog nimmer een tijd geweest, die zo vol was van veranderlijke dingen, als wel deze tijd. Maar laat ons niet vergeten, dat toen wij wedergeboren werden, wij overgezet zijn geworden in hetkoninkrijk van licht en leven, ja we kunnen zeg­gen: alzo wij een onbeweeglijk koninkrijk ont­vangen, laat ons de genade vasthouden.”

Misschien stellen we ons de vraag: is het wel mogelijk om niet bewogen te worden, terwijl al­les rondom ons tot beweging dringt?” Doch de mogelijkheid is er, want Paulus zegt het hier: “indien gij maar blijft in het geloof”

Wij leven nu in een tijd, waarin ons geloof op een zware proef wordt gesteld en wanneer we diep gefundeerd en vastgemaakt zijn in het geloof van Jezus Christus, dan zullen wij ont­worteld en in de vloed van het tijdgebeuren meegesleurd worden en jammerlijk omkomen, ieder die staat, zie toe, dat hij niet valle. Dat is zeer zeker de waarschuwing van deze tijd. Het is daarom ook niet door onze eigen kracht dat we in Hem blijven. Alleen als we kinderlijk en deemoedig ons ganse leven aan Hem toever­trouwen, ook in alle onrust die op onzen levens­weg zal komen, dan zal die onbewogenheid ons deel zijn. Het is in een volkomen overgave en gehoorzaamheid aan het woord des Heren, dat wij zullen blijven in Hem en dat ons niets kan bewegen uit deze vaste plaats der zekerheid.

Dit was Paulus’ ervaring; hij beleefde het ook te midden van een wereld, die vol bewogenheid was Want zo zien wij ook de wereld, waarin Paulus leefde: alles was in beroering, het mach­tige Romeinse rijk bestond nog altijd, oude dingen werden weggerukt en men verkondigde een geheel nieuwe levensovertuiging, gelijk het Evangelie van Christus ons bracht. Ook probeer­de een nieuwe leer ingang te vinden in de gemeente van Jezus Christus, om de gelovigen uit Christus te brengen en daarom ook de waarschuwing van Paulus om in Christus te blij­ven, en zó gefundeerd en vast te blijven in het geloof.

Ja, ook u, geliefden, is het mogelijk om in deze tijd in Christus te blijven. Het is alleen als wij op deze vaste bodem blijven, dat we een open oog hebben voor de betekenis van deze tijd. Alleen vanuit deze vaste standplaats kunnen we moedig de stormen trotseren, welke in deze tijd losbreken en zullen niet met deze geweldige orkaan worden meegesleurd, die alles meesleurt, wat niet vast staat in de Rots, Jezus Christus.

Deze tijd, waarin we leven, is een geweldige tijd. Kan God ons door alles wat plaats grijpt ook leren, hoe ons leven is, of gaat ook het tijdgebeuren aan ons voorbij, zonder dat wij verstaan en begrijpen wat Gods bedoelingen met deze eindbedeeling is? Wanneer wij nog zijn, zooals Paulus schrijft in (Ef. 04:14) (nieuwe ver­taling), dan raken we de vastheid van het geloof kwijt en worden een speelbal van de tijdsom­standigheden, een stuk wrakhout, wat door de golven heen en weer geworpen wordt. Paulus zegt: “Dan zijn wij niet meer onmondig, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaasheid ver­leidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus.”

Zovele dingen en oorzaken willen ons uit het geestelijk evenwicht doen rukken. Maar dit behoeft niet te zijn. Het tekstwoord zegt het dui­delijk, dat daar een blijven moet zijn in Christus, “een niet bewogen worden van de hoop van het Evangelie”. Hebben ook wij niet de rijkdommen van het Evangelie gehoord? Is ook ons niet de volheid van het Evangelie gepredikt? Zeer zeker, we kunnen met ootmoed zeggen: de gehele raad Gods is ons verkondigd geworden. En daarom is er ook een vaste hope der toekomst, die reeds nu in de stormen en windvlagen, van alles wat tot ons komt, ons een veilige rust en onbewogenheid schenkt.

Wat is vaak de oorzaak van veel onrust en bewogenheid der kinderen Gods? Ze hebben het doel des Heren uit het oog verloren; ze laten het besturen van hun levensboot niet meer ge­heel en al in de handen van de Heiland, en proberen zelf te sturen en richting te geven aan hun leven; ze nemen zelf alles in handen en merken te laat, dat zij jammerlijk omkomen op de ongeziene klippen. De geestes stroomin­gen zijn zo sterk, dat zij er niet tegenop kunnen om straks op het strand van ongeloof en twijfel geworpen te worden.

“Wordt niet bewogen” is het bevel van de apostel. Het zal niet ontbreken aan zovele din­gen. die als het ware tot bewogenheid dringen. Bewogen door wind van leer – bewogen door woord – “wordt niet haastelijk bewogen”, zegt Paulus, “van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door zendbrief als van ons geschreven.”

Daarom er blijft en er is maar één weg om vast en zeker te zijn en dat is: blijven in Christus. Het is niet ons werk, maar Christus doet het. “Maar die ons met u bevestigt in Christus, en die ons gezalfd heeft, is God, die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven”. (2 Kor. 01:21-22).

Dan zullen wij worden een pilaar in de tem­pel van God, en zullen daar niet meer uit gerukt worden. (Openb. 03:12).

  1. K.

 

Als het er op aankomt.

Een man, die niets met kerkgaan ophad, was gewoon zijn vrouw, die haar plaats daar nooit ledig liet, spottend na te roepen: “vrouw, bid meteen maar voor mij”.

Door een droom echter, werd hij plotseling van zijn dwaasheid genezen. Hij droomde na­melijk, dat hij en zijn vrouw op hetzelfde ogenblik stierven, en dat, toen zij beiden aan klopten aan de hemelpoort, een stem daarbinnen antwoordde: “vrouw, kom maar alleen binnen; gij komt immers voor uw man meteen”.

(“Tijd en eeuwigheid”.)

 

Amsterdam.

Zondag 4 Augustus sprak Br. H. v. d. Brink in onze gemeente en ontvingen wij een rijke zegen uit Gods Woord. Het is een eeuwige bronwel. Hoewel de schrijver van dit artikel met vakantie was, mocht hij horen van genoten zegenin­gen. De naam des Heren werd groot gemaakt en men gevoelde meer dan ooit, dat wij ons moeten laten klaar maken voor Zijn spoedige wederkomst.

Br. Langstraat mocht getuigen, ook dat God nog altijd hoorder der gebeden is.

En waar het moeilijk wordt in de wereld daar heffen wij onze hoofden op, omdat onze verlossing nabij is.

Scheveningen.

26 Aug. had ik het voorrecht hier het woord te mogen brengen in de nieuwe zaal. Het zaaltje was geheel bezet en een aandachtige schare luis­terde naar het Evangelie. Verblijdend was het zovelen van de Scheveningers zelf te mogen zien. Stelle de Here deze gemeente tot grote zegen, opdat nog velen, ook te Scheveningen ge­wonnen worden voor Koning Jezus.

 

Kruisdragen (gedicht)

Achter Jezus ’t kruis te dragen.

Weet gij, wat dat zeggen wil?

Heel uw leven zonder klagen

Willen, wat uw Heiland wil!

 

Iedren dag en elken morgen,

Leven uit Zijn hand alleen;

En te weten: God zal zorgen,

In de bangste tegenheên!’

 

Morren maakt de last niet minder;

Moed alleen vermeerdert haar;

Neem uw kruis op, wat het zijn moog’!

God weegt niemands last te zwaar.