De biddende Heiland.

“Simon, Simon! zie de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.” (Luc. 22:31-32).

De biddende Heiland; wat een wonderbare heerlijkheid en troost moet dit zijn voor Zijn kinderen, ook in deze tijd van druk en duister­nis; waar we zien, dat de gehele mensheid in de nacht van de verdrukking wordt gedompeld, dan is het een zalige troost te weten en te ervaren: ik heb een Heiland, die leeft om voor mij te bid­den. Laat ons het dikwijls elkander toeroepen, dat we niet alleen zijn gelaten in onze beproe­vingen, want zegt Gods Woord ons niet zeer duidelijk, “dat Hij altijd leeft, om voor ons te bidden. (Heb. 07:25).

Het is heerlijk, dat Christus ons persoonlijk wil gedenken in Zijn gebeden, want hier wordt, Simon”, de apostel des Heren, bij name ge­noemd. De wandel van het kind Gods is een persoonlijke wandel, want we hebben geen universele Heiland en Middelaar, maar een persoon­lijke Zaligmaker, die ons kent en doorgrondt en weet wie wij zijn voor Hem. Als dan de wandel des geloofs een persoonlijke wandel is, zo zijn, ook de beproevingen en verzoekingen persoonlijk. Maar laat ons nimmer vergeten, dat evengoed als Christus eens bad, dat het geloof van Petrus niet zou ophouden, de Heiland zo ook voor u en mij bidt, aan de rechterhand des Vaders.

“De gehele wereld ligt in het boze”, zegt de Schrift en wanneer we aandachtig het woord des Heren lezen, dan zien wij duidelijk, dat bij­zonder de macht van de boze zich zal open­baren. Zware, moeilijke tijden zijn op handen, zegt de Schrift ons. Laat ons nimmer vergeten, wat de Heiland eens zei tegen Simon Petrus: “de Satan heeft u begeerd.” Vergeten wij nooit, dat wij door een vijandelijk land marcheren, langs diepe afgronden en door moerassen, gevaren zien en ongezien; maar indien ons oog op Jezus ge­vestigd blijft, dan zullen wij zeker zijn. Hij brengt ons veilig door elk gevaar, door elke verzoeking.

Het Hebreewse woord voor Satan wil zeg­gen, “iemand die op de loer ligt”. Laat ons dat nooit vergeten, maar ook nimmer die andere heerlijkheid: ”lk heb voor u gebeden.” Het is alleen als wij geborgen blijven in Christus, een biddend leven leiden, ons niet laten bezoedelen door de geest van deze tijd, dat we niet over­vallen zullen worden door: “Satan die op de loer ligt.” Zijn raadslagen zijn ons niet onbekend, zegt de Apostel. Het is niet nodig, dat we zo overvallen worden als de aanklager der broede­ren tot ons komt. Het zou zeer zeker fataal zijn, wanneer we niet een biddende Heiland hadden. Kind van God, weet gij u geborgen in deze veilige schuilplaats? zo niet, weet dan, dat het nog altijd is, ja meer dan ooit in het verleden: satan ligt op de loer. Laat ons nimmer zijn macht onderschatten; hij is nog altijd de vorst dezer eeuw en hij oefent nog altijd zijn macht uit, vooral in deze tijd, die een is, van zijn hevigste krachtsontplooiingen.

Een onderschatten van onze grootste vijand, de aartsvijand van onze zielen, past ons niet. Waar zouden wij zijn, als wij alleen deze zware strijd moesten strijden? We zouden al­ lang omgekomen zijn. Ons past een goddelijke vrees en heilige schuchterheid. Als eens de dis­cipelen van een reis door verschillende dorpen terugkwamen, waar zij de kracht van God op zulk een zichtbare wijze hadden aanschouwd, komen zij vol blijdschap naar Jezus. Maar Jezus laat hen de andere kant zien en zegt: “lk zag de Satan, als een bliksem, uit de hemel vallen.” (Luc. 10:18). En zou het te veel gezegd zijn, dat we ons indenken, dat, terwijl de disci­pelen hun dienst verrichtten, Christus voor hen gebeden heeft?

In het tekstwoord zien we wat Christus wel heeft gebeden en dat is, dat het geloof niet zal ophouden of bezwijken.

Christus bidt niet, dat verzoekingen zullen op­houden, maar dat zij in de verzoekingen het ge­loof niet zullen verliezen. Verzoekingen zijn een onderdeel in de orde van deze wereld. We zien het in het paradijs; we bemerken het bij Christus in de woestijn. Christus beluistert als het ware de naderende voetstappen van Satan in betrek­king tot Petrus, als Satan zegt: “geef mij Simon voor een uur”. Maar kind van God, hoe myste­rieus verzoekingen ook zijn en een onderdeel vormen van ons bestaan op de aardbol, het is even zo waar dat Christus u toeroept: “Ik heb voor u gebeden.”

Verzoekingen komen. Paulus zegt: “Mijn ver­zoekingen, die in mijn vlees geschiedden”. Zegt Jakobus niet: “Houdt het voor enkel vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoe­kingen valt, want gij weet, dat de echtheid van uw geloof standvastigheid uitwerkt. Maar stand­vastigheid moet volkomen doorwerken, zodat gij volkomen en onberispelijk zijt en in niets te kort schiet.’ (Jak. 01:02-04). N.B.G. Vert.

Zo zien we duidelijk, – hoewel God ver­zoekingen op allerlei gebied toelaat – dat dit niet doelloos is, maar een beslist doel nastreeft om volkomen en onberispelijk te zijn en in niets te kort zullen schieten.

Wat doen de verzoekingen ons zien? Het openbaart wie en wat we zijn voor Christus. Petrus leerde hoe zwak hij was. Judas’ ware karakter kwam tevoorschijn, voor dat hij zou kunnen opgaan naar de opperzaal. De apostelen moesten eerst de proef doorstaan, wilden zij pi­laren der gemeente kunnen worden. Beter nu onze zwakheden kennen, als straks voor Gods rechterstoel.

Christus moge niet bidden dat onze verzoekin­gen ophouden, maar blijft voor ons bidden dat in zulke uren ons geloof niet zal bezwijken, doen dat we standvastig zullen blijven in het geloof van Jezus Christus. En we hebben Zijn belofte: “Zo weet de Here de godzaligen uit de verzoe­king te verlossen” (2 Petr. 02:09), want “God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.” (1 Kor. 10:13).

  1. K.

 

Hebt gij de Heilige Geest?

Tot het gezonde Christelijke leven is het on­misbaar, dat men de Heilige Geest zo ont­vangen hebt, dat men dit weet. Anders zou Paulus de vraag niet gedaan hebben, hebt gij de Geest ontvangen, toen gij geloofd hebt? Deze discipelen waren kennelijk gelovig; dat was hun echter niet genoeg. De discipelen, die met de Here Jezus op aarde wandelden, wa­ren ware gelovigen; Hij heeft hun echter be­volen om niet tevreden te zijn, tot dat zij van Hem uit de hemel de Heilige Geest ontvan­gen hadden. Paulus zelf had de Here in Zijn hemelse heerlijkheid gezien en met Hem ge­sproken en was daardoor tot bekering gebracht. Hiermee was echter het werk nog niet volbracht, Ananias moest tot hem komen en hem de handen opleggen, opdat hij de Heilige Geest zou ont­vangen. Toen eerst kon hij een getuige van Christus zijn. Dit alles leert ons, dat er tweeërlei wijze is, waarop de Heilige Geest in ons werkt.

De eerste is de voorbereidende werking, wan­neer Hij in ons werkt, maar niet woont, ons tot bekering en geloof brengt, en ons aandrijft tot al wat goed en heilig is.

De tweede is de hogere en meergevorderde, als wij Hem ontvangen als een blijvende gave, als een inwonende Persoon, van wie wij weten dat Hij ons gehele inwendige bestaan voor Zijn rekening neemt, en met Zijn eigen leven vervult. Dit is het ware volle Christenleven.

Gelovigen moeten geholpen worden om zich deze zegen in het geloof toe te eigenen. In de Handelingen lezen wij telkens van handoplegging en gebed. Zelfs een man als Paulus, wiens be­kering zo krachtdadig was en onmiddellijk van de Here uitgaande, moest door de handopleg­ging en het gebed van Ananias de Geest ont­vangen. Er moet in de leraren en gelovigen een kracht des Geestes zijn om met geloof en moed anderen te zegenen. Degenen, die zwak zijn, moeten geholpen worden om zich de ze­gen toe te eigenen. Zowel degenen die deze zegen hebben en brengen, als degenen, die deze hebben wil, moeten zich van de Here geheel afhankelijk weten, en alles van Hem verwachten.

De gave des Geestes wordt door God-zelven alleen gegeven. Elke nieuwe mededeling van de Geest komt van boven. Er moet telkens met God persoonlijk gehandeld worden. Zowel de bedienaar des Geestes, die God gebruiken wil om de zegen mee te delen, als de gelovige, die gezegend wil worden, moet in de onmiddel­lijke, in de allernauwste aanraking met God verkeren.

Alle goede gave komt van boven; het is het geloof hieraan, dat ons moed zal geven om vrij­moedig en vrolijk te verwachten, dat de volle Pinksterzegen zeker ontvangen kan worden.

De verkondiging en toeëigening van deze zegen zal de gemeente tot de eerste Pinkster­kracht terugbrengen.

Op de Pinksterdag was het spreken met vreemde talen en het profeteren het gevolg van het vervuld worden met de Geest. Hier te Efeze, twintig jaren later, wordt hetzelfde wonder gezien, als zichtbaar teken en onderpand van de andere heerlijke geestesgaven.

Wij mogen er op rekenen, dat, waar het ont­vangen van en het vervuld worden met de Heilige Geest gepredikt en toegeëigend wordt, het gezegend leven van de eerste Pinksterge­meente in haar kracht zal hersteld worden.

Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, nadat gij geloofd hebt? Dat iedere lezer zich aan deze hartdoorzoekende vraag onderwerpe. Het ver­vuld worden met Gods Heilige Geest, het volle genot van de Pinksterzegen, is de wil van God omtrent ons.

Dat wij ons leven en ons werk voor de Here in het licht van deze vraag beoordelen, en aan God het antwoord geven. O, vrees toch niet, mijn broeder voor uw Here te belijden, wat u ontbreekt. Al verstaat gij in ’t geheel niet wat die zegen is, of hoe die komt; de discipelen wisten het ook niet; maar zij riepen tot hun Here, en wachtten er op met bidden en smeken.

Laat slechts de overtuiging van wat gij mist de begeerte naar wat God aanbiedt, de gewilligheid om er alles voor op te offeren, uw hart vervullen – gij kunt er op rekenen, dat het wonder van Jeruzalem en Samaria, van Cesarea en Efeze, zich nog herhaalt: wij kunnen, wij zullen met de Geest vervuld worden.

(Uit: De volle Pinksterzegen”) Ds. Andrew Murry.

 

Kleine zonden.

Jaren geleden was er in geheel Australië geen enkele distel. Een man uit Schotland, die deze plant zeer bewonderde, dacht: het is jammer, dat zulk een groot eiland zonder dit wonderbaar en heerlijk symbool van mijn Vaderland is. Daarom kocht hij een pakje distelzaad en zond het aan één van z’n vrienden in Australië. Toen het er aankwam had iemand kunnen zeggen: “ach, laat het binnen, het is maar klein; het wordt slechts in mijn tuin gezaaid”.

Ja, het was slechts klein, maar nu zijn gehele streken er mee bedekt, en het is de pest en de plaag van de boer geworden. Het was maar klein, doch het zou een zegen geweest zijn, in­dien het schip, wat dit zaad bracht, schipbreuk had geleden.

Let op dit distelzaad. – Kleine zonden zijn dit gelijk. (Spurgeon).

 

Uit de arbeid.

God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden. (Ps. 046:006).

Het Woord des Heren is in deze dagen als een helschijnend licht, want we mogen het zo ervaren in ons dagelijks leven. Ook in tijden van gevaar, als de dood aan alle kanten rond­om ons woedt, hebben wij de wonderbare hand des Heren gezien in de bewaring van Zijn kinderen. Vooral de laatste dagen hebben wij mogen ervaren: “God is ons een Toevlucht . . . een Hulp in benauwdheden”. Waar enkele van onze gemeente in direct levensgevaar geweest zijn, daar heeft God Zijn sterke arm ontbloot en hulp en verlossing geschonken. Hoe heerlijk is het Woord des Heren “aan uw zijde zullen er duizend vallen en tienduizend aan uw rech­terhand; tot u zal het niet genaken. (Ps. 091:007).

Deze ernstige tijden, waarin we nu leven, doen ons de noodzakelijkheid zien, om altijd bereid te zijn om de Heer te ontmoeten; dan kan niets ons scheiden van de liefde van Christus en moet alles medewerken ten goede.

Amsterdam.

De Dinsdagmiddag-bidstonden, die wij inge­steld hebben voor hen, die wegens de duisternis niet op Vrijdagavond kunnen komen, worden goed bezocht en blijken een tijd van zegen en verfrissing voor ons geestelijk leven te zijn. Het is heerlijk te zien en te ervaren, dat er een ge­bedsgeest is, want dat is in deze dagen van af­val zo nodig. Gebed en gebed alleen, gedreven door de kracht van de Heilige Geest, zal ons staande kunnen houden, als de zonde als een vloed opkomt.

De Zondagmorgensamenkomsten kenmerken zich door een heerlijke ernst, en toch ook door een blijdschap, die alleen komt als we de mening des Geestes voor deze tijd verstaan. De gaven van de Heilige Geest stichten en bouwen de gemeente op.

Delfzijl.

Schrijver van dit artikel had het voorrecht om enkele dagen in het midden der gemeente te mogen zijn. Het is nu een lange reis naar het noorden van het land. We waren God dankbaar dat we elkander zien en spreken mochten na zoveel er­varingen, die wij in de laatste maanden hadden meegemaakt.

Dit bezoek stond in verband met enkele be­sprekingen over de zending en tevens voor de samenkomsten op Zondag. Tot onze spijt was Zr. Roos verhinderd te komen. Zr. Bakker was reeds enige dagen tevoren daar.

We hadden twee heerlijke samenkomsten en een kleine bidstond op Zaterdagavond. Heerlijk en zegenend was de Heiland in ons midden; vooral het slot van de Zondagmorgensamenkomst was wonderbaar en we gevoelden zo de nabij­heid des Heren.

Ere zij Jezus naam.

Rotterdam (Zuid).

Zondag 13 Oktober mocht ik’s avonds in deze gemeente het Woord brengen. Het was het jaar­feest der gemeente en we hadden een gezegende samenkomst.

Eerst sprak Br. v. d. Willik van Voorburg een kort woord, waarna ik het woord des Heren mocht brengen; daarna sloot Br. v. d. Woude deze samenkomst.

De Here zegene ook deze gemeente.

Vanuit deze plaats zenden wij alle lezers Gods hulp en zegenbede toe.

“God is ons een toevlucht en sterkte.”