De vervulling met de Geest.
Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelve en neme zijn kruis op en volge Mij. (Matt. 16:14).
De vorige maal bespraken we, hoe het onmogelijk is de zonde op een of andere wijze bewust toe te laten in ons leven en tevens oprecht de vervulling met de Heilige Geest te verwachten.
Immers slechts langs de weg van de gehoorzaamheid en van het geloof wordt deze heerlijke zegen ontvangen. Deze twee zijn de noodzakelijke voorwaarden voor de christen om te komen tot de doop in de Geest.
Laten we eerst letten op de eis der gehoorzaamheid. De Heilige Schrift legt een nauw verband tussen de vervulling met de Geest en de gehoorzaamheid van de christen. Jezus zegt (Joh. 14:15-16) tegen Zijn discipelen: “Indien u Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden, en Ik zal de Vader bidden en Hij zal u een andere Trooster geven om tot in eeuwigheid bij u te zijn.”
En in (Hand. 05:32) zegt Petrus: Wij zijn getuigen van deze dingen en ook de Heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn”
In het betrachten van deze gehoorzaamheid zal er, zo als we zagen, een verlangen komen om van de zonde weg te vluchten, een angst om zich op enigerlei wijze door boze begeerten en hartstochten te verontreinigen.
Doch ook zal de zachte stem van de Geest, die verlangend is bij ons woning te maken, ons wijzen op allerlei zaken waardoor ons geweten bevlekt is, of waarin we niet naar de Geest maar naar het vlees leven.
Misschien is het in ons oog een betrekkelijke kleinigheid, iets wat we zelf onbetekenend achten en waar we toch telkens in ons gebed bij worden bepaald. Misschien hebben we een boek of een sieraad geleend en dat jaar in jaar uit bewust vergeten terug te geven, misschien hebben we in onze jeugd geld aan de collecte of aan de zending onthouden, of iemand beledigd en verder geleefd of er niets was gebeurd. U zult bemerken, dat de Heilige Geest u niet geheel met zijn onbeschrijfelijke blijdschap zal overstromen, voor u het geleende hebt teruggegeven, het geld vergoed of uw schuld hebt beleden.
Dit laatste is niet altijd een eenvoudige zaak. De drang van de Geest zal daarin ons richtsnoer moeten zijn. Het kan immers zijn, dat men anderen door onze belijdenis in grote moeilijkheden brengt. Soms heeft God in Zijn genade onze zonde, die we jaren geleden deden, bedekt voor het oog der mensen. Moeten we nu zo’n oude zonde gaan belijden en anderen pijn doen door onze openbaarmaking? Hier is wijsheid, grote wijsheid voor nodig. Het is mijn overtuiging, dat we in zulke moeilijke gevallen, als we aan God onze schuld hebben beleden en Hem om wijsheid hebben gevraagd, door de aandrang van de Geest zullen weten, wat we moeten doen.
Indien de Heilige Geest ons telkens weer er op wijst, dat we onze schuld moeten belijden, wel dan zullen we in de weg der gehoorzaamheid dit moeten doen, hoe moeilijk het ons ook valle. En menigeen heeft bemerkt, dat toen hij gehoorzaam was. God op wonderlijke wijze de moeilijkheden verminderde of wegnam.
Doch ook in ons alledaagse leven, in ons handelen van ogenblik tot ogenblik zullen we meer en meer bemerken, dat we gehoorzaam moeten zijn, willen we niet telkens de Heilige Geest bedroeven.
Er waren kleine oneerlijkheden in onze belastingaangifte, onvolledigheden in onze opgaven van gevraagde gegevens, conventionele leugens in onze omgang met anderen, die we zonder veel moeite combineerden met ons christen-zijn en die ons nu tot zonde worden. Er zijn blikken, die getuigden van onze begeerlijkheid naar het vlees, dubbelzinnige woorden en toespelingen, die we als evenzovele struikelingen leren zien op de weg der heiligmaking, waartoe wij geroepen zijn. We zullen meer en meer trachten te leven als navolger van Christus; zonder op enige wijze onze broeders tot aanstoot te zijn.
Er is ook een verzorgen van het vlees, dat ons kan afhouden van het pad dat Christus wil, dat we zullen gaan. Overmatig eten en drinken, het druk bezoeken van feestjes en gezellige avonden kan ons brengen in een vadsige toestand, waarin we slechts o zo weinig weerstand bieden aan de verleidingen der zonde. Misschien, zult u bemerken, dat u een slaaf werdt van uw roken of van een hartstochtelijke begeerte tot iets wat op zichzelf niet verkeerd is. U weet, dat u te veel tijd doorbrengt met het lezen van romans en dat u ’s avonds te vermoeid zijt om u behoorlijk tijd te gunnen voor uw gebed of uw avonden gaan voorbij in onnutte en platvloerse gesprekken of dwaze gekkernij.
Anderen weer zullen bemerken, hoe de kunst een grote belemmering kan zijn op de weg der heiligmaking. Ook hier kan alleen de Heilige Geest ons leren, wat voor ons elk persoonlijk geoorloofd is. Dezelfde muziek, die voor de een, een onschuldige tijdpassering is, is voor de ander een oorzaak van innerlijke opwinding. Het vervult hem met wilde fantasiën, die hem aftrekken uit de heilige sfeer, waarin hij tracht te leven. Ja, hoe meer wij werkelijk van de kunst genieten, hoe groter het gevaar wordt, dat ze een te overheersende plaats in ons leven gaat innemen. En het gaat er om, wat u tenslotte de hoogste plaats in Uw leven wilt geven. Geen andere meester mag u kennen dan Eén: Christus. Ook in ons geoorloofd genot zullen we steeds voorzichtig moeten wandelen, want al wat uit het geloof niet is, dat is zonde.
Tenslotte zal deze gehoorzaamheid, en dat is voor velen niet de geringste eisch, ook moeten leiden tot het openlijk belijden van Christus. Hoevelen hebben nog nimmer de moed gehad om het durven zeggen: Ik heb Christus als mijn enige Heer en Zaligmaker aangenomen.’ Christus te lijden voor onze kennissen, voor onze vrouw kinderen, is voor velen een zeer zware eisch gehoorzaamheid.
Christus spreekt: “Eenieder, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is, maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen. die zal ook Ik verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.”
En: Wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig.”
En nu hebt u de keuze: Of de vervulling met de Geest van Christus óf een langzaam wegkwijnend, onvruchtbaar christen zijn.
Deze keuze is onvermijdelijk: Indien iemand de geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. (Rom. 08:09.)
U moet nu kiezen.
Weet wel, dat de vervulling met de Heilige Geest niet een luxe is. Iets wat u vrij staat om al of niet bij uw geloof te voegen. Het is een gebod, in de Efeze-brief lezen we uitdrukkelijk: Wordt vervuld met de Geest.” (Ef. 05:18.)
“Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoek de dingen, die boven zijn, waar Christus is. gezeten aan de rechterhand Gods. Bedenk de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn.” (Kol. 03:02.)
Misschien bent u bij het lezen van dit artikel al lang kregelig geworden. U vindt dit alles dweperig en idealistisch-overdreven. Men moet nuchter blijven. Als het niet in de Bijbel stond, zouden we wellicht ronduit zeggen, dat het dwaasheid is om steeds te bedenken de dingen, die boven zijn. Nu zeggen we dit natuurlijk niet, doch onze daden getuigen van onze liefde voor het wereldse leven en de uren, die we aan geestelijke zaken wijden, zijn kort en weinig.
Doch indien u zo aan de aarde gehecht zijt, wat zoekt u dan in de hemel, mijn lezer? Is daar niet het eeuwig bedenken van wat boven is? Als dit nu een straf voor u is, hoe zal dit dan later zijn?
Misschien schrikt u terug voor de weg van de gehoorzaamheid, zoals we die bespraken, en u vraagt: “Alles doen wat God zegt?” , Ja, alles.” Sommigen huiveren terug. Immers, wat zal God van hen vragen? Misschien zullen zij als zendeling moeten gaan naar onbekende landen, en hun kinderen achterlaten. Misschien zullen ze in een slop of steeg van een grote werelddstad moeten gaan wonen om anderen het evangelie te brengen. Misschien zal vervolging of achteruitzetting het gevolg zijn van hun gehoorzaamheid. Hun zaak kan niet bestaan als ze steeds strikt eerlijk willen handelen. Neen, ze blijven veel liever hun eigen weg bepalen. Een volledige overgave is hun toch, nu ze het zo bekijken, te veel. Doch dan vergeten we toch eigenlijk twee belangrijke dingen,
Ten eerste: Dat Christus recht op u heeft. Hij heeft u gekocht met Zijn eigen bloed. “Weet u niet, dat gij niet van uzelve zijt? Want gij zijt gekocht en betaald.” (1 Kor. 06:19.) En ten tweede: Aan wie geven wij ons over? Toch immers aan Hem, Die Zich onze Vader noemt en van Wie we het belijden dat Hij enkel liefde is. Een volledige overgave aan God is dus een volledige overgave aan de God der liefde, aan Hem, Die u meer liefheeft, dan u uzelf liefheeft. Zal Hij dan niet de weg voor u kiezen, die waarachtig goed voor u is? Zal, een vader het kind dat hem wil gehoorzamen en, zich geheel aan hem overgeeft, op een schadelijke weg leiden? Dit wil niet altijd zeggen, dat dit een gemakkelijke weg is.
Doch als u een moeilijke lijdensweg moet gaan, zie, dan zal er een merkwaardige verandering bij plaats vinden. Dan zult u, hoe wonderlijk het ook klinke, leren juichen en danken om het lijden, dat God u zond.
Paulus heeft geen gemakkelijke weg gehad, nadat hij eenmaal had gezegd: “Wat wilt U, dat ik doen zal'” Een zéér moeilijke weg, en toch… Heeft hij ooit gezegd: “Ik wou, dat ik maar mijn eigen weg had mogen gaan in het leven?” O neen, Hij die, die zichzelf de geringste der apostelen noemt, dankt God voor alles en juicht in de liefde van zijn Heiland en weet, dat hij alleen door de genade Gods is, wat hij is. Daarom: U, o mens Gods, jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. Strijdt de goede strijdt des geloofs, grijpt het eeuwige leven vast, daartoe bent u geroepen en hebt u de belijdenis afgelegd voor vele getuigen. (1 Tim. 06:11-12.)
- v.d. B.
Schriftstudie.
Toen stonden alle die maagden op, en maakten hun lampen gereed. (Matt. 25:07).
De Pinksterdagen liggen weer achter ons. We hebben herdacht, hoe de verrezen Heiland eenmaal een schare gelovigen doopte met de Heilige Geest. Maar ook deed de herinnering aan lang vervlogen dagen de bede opstijgen: O, Meester, U van wie wij weten, dat U gisteren en heden dezelfde zijt; schenk ook mij de vervulling van Uw Geest, opdat ook door mijn mond Uw naam worde groot gemaakt.”
En zo is dit feest voor ons een belofte voor het heden en de toekomst. Want Joëls profetie overspant de ganse tijd tussen Petrus ‘rede in de tempel en het wederverschijnen des Heren in het laatste der dagen. Het zegt ons, dat de zon van Gods genade, die eenmaal zo helder scheen en die allengs in kracht afnam, nog eenmaal in de tijd voor de opname der gemeente in grote glans zal schitteren.
We lezen dat te middernacht de mare zal weerklinken: “Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem tegemoet”. Dan zal de kerk des Heren ontwaken uit de slaap, waarin zij is gevallen. Wijzen en dwazen; allen zullen wakker worden. Zij, die thans nog zeggen in hun hart: Mijn heer vertoeft te komen en daarom tijd vinden hun mededienstknechten te slaan en te bestrijden, ook zij zullen tot de erkentenis komen, dat het nabij voor de deur is. (Matt. 24:48).
Onze gelijkenis laat zien, dat dan allen in het Koninkrijk der hemelen overtuigd zijn van de terugkeer van Jezus. Gezanten zullen uittrekken met de tijding: Zie, de bruidegom komt. En de tekenen van die tijden zullen dan ongetwijfeld meehelpen deze boodschap beter te doen verstaan. De ure breekt aan en wie weet hoe spoedig, dat de schifting zal plaats vinden tussen de tarwe en het onkruid; dat in het net van het Koninkrijk der hemelen de goede vissen zullen uitgelezen worden en de kwade weggeworpen; dat de scheiding zichtbaar wordt tussen dwazen en wijzen.
Jezus sprak eens in een gelijkenis over slagregens, waterstromen en winden, die de huizen beproefden van een dwaze en wijze man. (Matt. 07:24-28),
Wanneer alles zal beproefd en getoetst worden, dan zal blijken wiens huis op de steenrots d.i. Christus, is gefundeerd.
Alleen de meisjes, die de olie des Geestes meegenomen hadden in haar kruiken, waren gereed. Van de dwaze lezen we echter, dat juist tóen hun lampen uitgingen. Het middernachtelijk uur der wéreld breekt aan met zijn benauwdheid der volken. De zee en de watergolven geven groot geluid, d.w.z. de volkerenwereld wordt geschud en het hart van de mensen bezwijkt van vrees en verwachting aangaande de dingen die het aardrijk zullen overkomen.
Alleen de wijze zijn in staat de lamp brandende te houden. Zij weten, dat als deze dingen beginnen te geschieden hun wachttijd voorbij is. (Luc. 21:25-29). Zij verbeiden hun Verlosser en van hen geldt het: Omdat u het bevel bewaard hebt om Mij te blijven verwachten, zal Ik u ook bewaren in de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen, die op de aarde wonen. (Openb. 03:10) uit de Nieuwe Vertaling. Zij versierden hun lampen”, zoals de kanttekenaren schrijven. De gemeente des Heren, uit haar slaap ontwaakt, ontvangt een nieuwe vulling van de Heilige Geest. Zij wordt versierd met de genadegaven, terwijl zij uitziet naar de openbaring van onze Heer Jezus Christus. (1 Kor. 01:17).
Dreigde de lamp van het geloof en belijden tijdens de slaap uit te gaan; de vlam trekt dan weer helder op. Die rechtvaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid, wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. (Openb. 22:11 N. Vert.)
En waar het vuur is, daar is de Geest des Heren. En waar de Geest neerdaalt wordt het Pinksterfeest gevierd.
Deze laatste en grote opwekking voert naar de blijvende eenheid der kinderen Gods. De Babylonische spraakverwarring in de talloze kerken en secten wordt slechts door een hernieuwd Pinksterfeest opgeheven. Tegenover het Babylon van het vlees stelt God de eendracht van het Pinksterfeest naar de Geest.
De ware eenheid zal dan pas komen, wanneer de Geest des Heren van boven af Gods kinderen samenvoegt.
“En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk wij één zijn. En …. opdat de wereld zal bekennen dat U Mij gezonden hebt… (Joh. 17:22-23).
Eenmaal zal Gods Kerk weer in eenheid loven en prijzen. Eenmaal zal men weer van haar zeggen: Wij horen ze in onze talen de grote werken Gods spreken.” (Hand. 02:11).
Eenmaal zal zij, temidden van de verwarring van de tijden in het staatkundige en religieuse Babylon, haar eenheid terugvinden op het Pinksterfeest.
Zo komt zij weer tot meerdere glorificatie van haar Meester. Dan gaat die bruidsgemeente door een geopende deur de bruiloftszaal binnen. Dan kan zij ook daar medestemmen in zevenvoudige lofzang der duizenden gezaligden: Het Lam dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht en de rijkdom en wijsheid en sterkte en eer en heerlijkheid en dankzegging’ (Openb. 04:11).
- E. v.d.B,
Het huis aan de zee. (gedicht)
De droeve dagen, die als klamme waden hangen
in ’t oude huis zijn zwaar van triestig wee
het schimm’lend leed heeft ’t schoonst gewaad bevangen
en droevig murmelt ’t lied van de verlaten zee,
In d’avond horen wij haar smart-beladen zangen
’t gelaten klotsen van der tijden oceaan…,
Wanneer treedt uit de nevels, die dit huis omvangen
Hij, die ons naar’t verloren vaderland doet gaan?
En tussen bladen van herinnering liggen dor de bloemen,
die wij eens plukten voor deez’ eeuwenzatte reis;
wij staren peinzend uit als wij de weelde roemen,
die w’ achterlieten, zwervend uit het Paradijs.
Hoelang reeds duurt de tocht, waartoe ons God moest doemen,
wij wachten eeuwen ’t uur, dat Hij ons roept naar huis,.
doch eens zal onze stem Hem dankend Vader noemen
als Hij ons binnenleidt in’t juub’lend feestgedruis.
Want Gij hebt ons beloofd, dat Gij tot ons zult komen;
om ons te voeren uit de ban van dit bestaan
naar “t zon-verrukte land en d’ eindeloze stroomen
waar we onder hooge lucht als kindren binnengaan.
Kil is de avondwind. ‘t leed druipt uit zieke boomen,
zijn besmet en in de gangen dwaalt de Dood:
voorbij ons doffe venster dragen vele loome
en zware stappen ’t leven naar Doods grauwe boot.
Hoelang zullen wij, o Heer, de vreugde derven
dat wij U zien, op Wien ons minnen heeft gewacht?
Wanneer zult Gij deez’ nevels met Uw lichtkrans verven
en scheuren ’t grauw gordijn van dezen somb’ren nacht?
Heer laat ons, voor Gij komt, hier in dit land niet sterven
wij luist’ren of Uw stem klinkt langs ’t verlaten strand
Dan rijzen wij verheugd, zeer moede van ons zwerven,
verlaten ’t kille huis en gaan naar ’t vaderland. (Oorlogsjaar 1941. H.v.d. B.)
Voor de jeugd.
De overwinning van Jonathan. (Vervolg)
Afgemat door het dwaze verbod van Saul, dat niemand tijdens de vervolging der overwonnen Filistijnen iets mocht eten, kan het volk bijna niet meer. Als ze door een bos komen, waar de honingraten van de wilde bijen zo maar voor grijpen liggen, zouden ze zo gaarne hun honger even hiermee stillen, doch ze durven niets nemen, bang voor de vervloeking van Saul. Doch Jonathan, die zoals we hoorden reeds met de Filistijnen aan het vechten was, vóór het volk meedeed, heeft dit verbod van zijn vader niet gehoord en terwijl hij voortsnelt door het; bos, steekt hij met zijn spies een honingraat los en eet hem onder het lopen op. Zodoende krijgt hij nieuwe kracht om de vervolging door te zetten. Een Israëliet, die dit ziet, waarschuwt hem en zegt: “uw vader heeft ieder vervloekt, die iets eet vandaag, daarom bezwijkt het volk.” Verontwaardigd antwoordt Jonathan: “mijn vader maakt het volk krachteloos, zie hoe fris ik geworden ben nu ik iets honing geproefd heb. Wat een grote slag zou dit geworden zijn, als het volk van de buit had mogen eten. Doch nu is de slag; niet groot geweest”.
Aan de avond van die dag, als al het volk eindelijk de gevangen ossen en schapen mag gaan slachten, is het niet meer tegen te houden. Ze slachten en eten het vlees zonder het eerst geheel te laten uitbloeden, zoals God uitdrukkelijk in de wet geboden had. Als Saul dit hoort, laat hij het volk bij zich komen met de dieren en dwingt hen op een grote steen, die voor hem ligt, de dieren te slachten en eerst behoorlijk te laten uitbloeden. Ook bouwt hij daar in de avond voor het eerst in zijn leven voor God een altaar.
Doch nog is Saul niet tevreden. Ook déze nacht wil hij de achtervolging van de Filistijnen voortzetten tot de morgen toe, opdat er geen een van hen in het leven zal blijven.
Het volk vindt dit goed, maar Ahia, de priester zegt: “Zouden we eerst God niet vragen?” Saul stemt toe en vraagt aan God: “Zal ik de Filistijnen achtervolgen? Zult U ze in onze hand geven? Doch tot ieders verwondering geeft Oerim en Thoemmin geen antwoord. Is misschien Gods wet overtreden, zodat God niet wil antwoorden? En wie is dan de schuldige? Om dit te weten laat Saul het lot werpen. Aan de ene zijde staan hij en zijn zoon, aan de andere zijde het volk. “Die geraakt wordt moet sterven” roept Saul uit, “al was het mijn zoon Jonathan”.
Het lot valt op Saul en Jonathan. En als dan opnieuw tussen hen beiden wordt geloot, wordt Jonathan geraakt.
“Vertel mij, wat gij gedaan hebt”, zegt Saul.
Jonathan vertelt dan, dat hij in zijn onwetendheid onderweg een weinig honing heeft gegeten en zo het verbod van Saul, waarbij deze Gods naam had ingeroepen, overtreden had. “Zie hier ben ik; moet ik sterven?”
In dwaas opvlammende woede, omdat Jonathan zijn bevel heeft overtreden, roept Saul: “Jonathan, gij moet sterven.” Er is geen spoor van verdriet, bij Saul, enkel een hardvochtig toepassen van een eens gegeven verbod. Is Saul hier reeds jaloers op Jonathan, zoals hij later jaloers zal zijn op David, als deze een grotere overwinning en meer eer behalen zal dan hij?
Doch het volk vindt het zo maar niet goed. “Zal Jonathan sterven, die deze grote verlossing aan Israël gebracht heeft?” roepen zij allen uit. “Dat zij verre. Geen haar van zijn hoofd zal gekrenkt worden, want hij heeft dit vandaag met God gedaan.”
Ze dreigen zelfs in opstand te komen, als Jonathan zou worden gedood. Jonathan moet vrij. Saul moet het tenslotte goed vinden, dat het volk Jonathan vrijkoopt, d.w.z. in zijn plaats worden enkele dieren geofferd.
Zo eindigt deze, zo heerlijk begonnen dag in een onaangename, wrevelige stemming. Saul wil geen ongelijk erkennen en allen gaan straks terug naar huis, zonder de Filistijnen verder te achtervolgen.
- v. d. B.
Overdenkingen op de pelgrimsreis.
Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven. (Ps. 042:012a).
Hoe heerlijk zijn de ogenblikken, waarop wij in gebed of meditatie de lieflijke nabijheid van Christus en de blijdschap van de Geest mogen genieten. Hoe kunnen wij dan soms het gevoel hebben of ons hart te klein is, of het barsten zou, als we meer van deze hemelvreugde nu reeds zouden ontvangen.
Deze ogenblikken zijn kostbaar, het zijn goddelijke bevestigingen van de nieuwe verhouding, waarin wij tot Hem staan, nadat wij door het bloed van Zijn Zoon van onze zonden zijn gereinigd.
Doch er zijn ook tijden – en ieder kind van God kent ze uit ervaring – waarin het hart deze blijheid mist en dof en ingezonken in de grauwe mist van moedeloosheid voortgaat.
Deze ingezonkenheid kan het gevolg zijn van zonden, waardoor men de Geest heeft bedroefd. In dit geval zal de neerslachtigheid vermengd zijn met het wrange besef van schuld.
Doch het kan ook zijn, dat ons geweten ons niet aanklaagt. Dat we met vertrouwen mogen gaan tot de troon der genade, want “indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God” (1 Joh. 03:21).
En toch ….
Toch blijft het hart vreugdeloos.
Misschien is het grote lichamelijke of geestelijke moeheid, die ons neerdrukt; zorgen gezin; voortdurende ziekte van hen, die we liefhebben; moeilijkheden met de opvoeding van onze kinderen; of het besef dat we altijd alleen staan met onze zorgen en ons verdriet. Dit alles kan ons neerslachtig en zwaar van geest maken.
Het kan zijn, dat we ons voornemen om in de avonduren in ernstig gebed Gods aangezicht te zoeken, teneinde in Zijn nabijheid weer troost en vreugde te vinden. Doch de moeheid van ons lichaam of de slaperigheid van de geest beletten ons dit. Onze gedachten dwalen onder onze woorden weg. We grijpen telkens onszelf aan, om ons te bepalen bij de waarheden, die in het geloof volkomen zekerheid voor ons hebben; doch brokstukken van zinnen, beelden uit ons dagelijks leven dwarrelen als vreemde vogels door de ruimte van ons denken. En eindelijk rijzen we op van de knieën, teleurgesteld en moe. We hadden ons willen verlustigen in de liefde van de Vader, kracht willen putten uit de bron des levens en we moeten erkennen dat we slechts zo schamel gesterkt werden. Het bleef een zaak des geloofs en niet van aanschouwen.
Doch laat deze teleurstelling ons niet ontmoedigen of bevreesd doen zijn.
Laat ons niet dadelijk menen, dat we nu geestelijk achteruit gingen.
Laat ons vooral niet twijfelen aan de zekerheid, Christus’ eigendom te zijn.
Immers onze zaligheid hangt niet af van onze blijdschap, niet van ons gevoel of de stemming waarin wij verkeren.
Wij worden niet zalig omdat wij geestelijke ervaringen hebben: onze zaligheid ligt enkel en alleen in het volbrachte werk van Christus.
Toen Jezus sprak: “Het is volbracht”, zie toen had Hij al onze schuld gedragen aan het kruis. Indien gij dit van ganse harte gelooft, zo zult, gij zalig worden.
Wij kennen slechts één zekerheid: de zekerheid des geloofs. De vreugdevolle uren, die wij als giften van God ontvingen, zijn de oasen op de woestijnreis naar het hemelse Kanaan.
Het mogen nooit worden gronden, waarin wij het anker van onze hoop laten rusten.
Laat de gedachte, dat uw zaligheid geheel buiten u ligt, ook buiten uw stemming of gevoel, u een stille, rustige vrede schenken. Uw lot ligt in de hand van Eén, die u meer liefheeft, dan gij uzelf liefhebt.
Als u in diepe neerslachtigheid buiten uzelf zou willen treden, om als een vogel in het zonlicht van Gods liefde op te wieken en u zo smartelijk ondervindt dat de geest wel gewillig, doch het vlees zwak is; als u het overal zou, willen zoeken om innerlijk getroost te worden, laat dan uw Heiland niet los. ” Immers tot wie zou u gaan? Wie zou u kunnen troosten?
Ook dit is een beproeving van uw geloof.
Zeg daarom: “Wat buigt u zich neder, o mijn ziel! en wat bent u onrustig in mij? Hoop op – God, want ik zal Hem nog loven.”
Zo Hij, vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal zeker komen.
En nog enkele jaren slechts en uw geloof gaat over in aanschouwen.
Dan zullen wij ons eeuwig verlustigen in Zijn nabijheid, want God zal bij ons wonen en wij zullen Zijn volk zijn.
“Wie overwint zal al deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn.” (Openb. 21:06).
- v.d. B.
Vragenrubriek:
Mej. T.S. te B. vraagt:
Vindt de inwoning van de Heilige Geest plaats dadelijk na de bekering; is het een uitstorting? Of moet er eerst een vordering in de Heiligmaking zijn, zodat de Heilige Geest bij gedeelten de gelovige vervult.
Antwoord: De Heilige Geest woont in het hart van ieder gelovige, juist de Heilige Geest getuigt met zijn geest, dat hij een kind van God is. (Rom. 08:16). En indien iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe. (Rom. 08:09). Maar dit is niet de uitstorting van de Geest. We kunnen ons van onze zonden bewust zijn, we kunnen onze verlossing door het bloed van de Here Jezus aanvaarden, we kunnen Hem liefhebben en toch nog de vervulling des Geestes missen. Petrus en Johannes bidden, dat de gelovigen in Samaria ook de Heilige Geest mochten ontvangen. (Hand. 08:10). En Paulus vraagt aan enkele discipelen te Efeze: “Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u geloofd hebt?” Het meest natuurlijke zou zijn, indien een bekeerde onmiddellijk de doop met de Geest ontving. Saulus kwam bij Ananias om met de Heilige Geest vervuld te worden (Hand. 09:17). We lezen van het huisgezin van Kornelius, dat de Heilige Geest viel op allen, die het woord hoorden. (Hand. 10:44).
In de Codex Alexandrinus lezen we: De Heilige Geest viel op de kamerling en de Geest des Heren nam Filippus weg. Is het wonder dat de kamerling zijn weg met blijdschap reisde?
Wie deze doop ontvangt ervaart dat de Vader en de Zoon tot hem komt en woning in hem maakt. (Joh. 14:23). We hebben wel eens horen bidden: “Wees ons een God van nabij en niet van verre”. De gelovige is zich dan niet bewust dat God in hem woont. Deze woorden uit (Jer. 23:23) worden dan ook juist tegengesteld en in ander verband door God zelf gebruikt.
Paulus roept dit bewustzijn bij de Korinthiërs wakker als hij zegt: “Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest die in u is?” (1 Kor. 06:19)
Onder de uitstorting van de Heilige Geest kan men verstaan het volkomen doordrongen worden van de Geest Gods. Men ontvangt de Heilige Geest a.h.w. bij vernieuwing. De Schrift spreekt daarom ook van de doop met de Heilige Geest.
Onze Heiland werd gedoopt met de Heilige Geest en Hij is de doper met de Geest. (Mark. 01:08). Deze doop ontvingen de discipelen op Pinksteren en velen na hen vierden hun Pinksterfeest. Het is onze overtuiging dat hierin de enige mogelijkheid ligt om te bidden en dan ook te ontvangen, opdat onze blijdschap vervuld worde. (Joh. 16:24). Geen vordering in de heiligmaking is voor dit ontvangen voorwaarde. Niet onze tranen, gebeden, bekering, berouw, …maar de Geest komt gelijkerwijs Hij wil. Maar … als Israël vlees verlangt, zegt God: “Ik zal hun vlees geven.” (Num. 11:21).
De hemelse Vader geeft echter de Heilige Geest aan iedereen die hem bidden! (Luc. 11:13). Er is één doop met de Geest, maar er zijn vele vervullingen met de Geest. We lezen van de discipelen ook na Pinksteren: En zij werden vervuld met de Heilige Geest. (Hand. 04:31). In (Openb. 04:02) lezen we van Johannes, dat hij in de Geest kwam. Hiernaar verlangt ieder kind van God opnieuw en telkenmale bidt hij;
Heil’ge Geest, daal op mij neer,
En vervul mij tot Uw eer!
Al wat in de weg staat, werp ik weg,
Maak mijn hart tot Uw tempel!
J.E. v.d. B.
Opwekking
We verlangen naar opwekkingen, we spreken over opwekkingen, we werken voor opwekkingen, we bidden er zelfs voor. Maar we gaan niet in tot die gebedsarbeid, die de eigenlijke voorbereiding is voor iedere opwekking.
Velen onzer hebben een verkeerd begrip van het werk des Heilige Geestes in de harten der onbekeerden. We denken dat dit werk begrensd blijft tot de tijd gedurende welke de opwekkingen plaats vinden.
Dit is een volkomen misverstand. De Geest werkt ongehinderd door, tijdens de opwekkingen, er voor en er na, al werkt Hij ook verschillend. En zo zijn ook de gevolgen in de harten der mensen verschillend. Het werk van de Geest kan vergeleken worden bij mijn-arbeid. Zijn werk is: de hardheid des harten van de zondaar en zijn oppositie tegen God in stukken te doen springen.
Het tijdperk der opwekkingen kan vergeleken worden bij het ontsteken van het vuur, dat de stenen doet springen. Het tijdperk er voor komt echter overeen met de dagen, waarin met grote inspanning gaten in de harde rots geboord worden. Deze gaten te boren is een moeilijk werk een taak, die iemands geduld op de proef stelt. Het vuur er in te brengen en de lont te ontsteken, is makkelijker en ook interessanter werk. Men ziet “resultaten” van zulk werk. Het wekt ook belangstelling als schoten knallen en brokken steen naar alle richtingen vliegen. Geoefende werklui zijn nodig voor het boren. Maar iedereen kan een lont aansteken.
Deze beschouwing werpt veel licht op de geschiedenis van opwekkingen; een geschiedenis, die vaak vreemd en onbegrijpelijk is.
Er zijn velen, die gaarne het vuur zouden aanbrengen. Velen willen graag opwekkings-predikers zijn. En sommigen uit hen zijn zo volijverig, dat ze de lont aansteken, vóórdat het gat geboord en het kruit aanwezig is. De geforceerde opwekking wordt dientengevolge niets dan vonken spatten van vuurwerk.
Tijdens een opwekking is onze ijver voor zielen zó groot, dat we allemaal actief zijn. Sommigen zijn zo vol vuur, dat ze bijna gevaarlijk worden bij de na-samenkomsten.
Maar wanneer, aan de andere kant, de opwekking voorbij is, en het leven van allen dag met zijn soms droge tijdperken weer terugkeert, verliezen ze hun ijver en houdt hun activiteit op.
Maar dat is juist de tijd wanneer de Geest ons roept om het rustige, innerlijke, vermoeiende werk van boren te doen, met het oog op een: volgende Opwekking. De reden, waarom zulk een lang tijdperk verloopt tussen de opwekkingen, is eenvoudig, omdat de Geest geen gelovigen kan vinden, die gewillig zijn, de moeilijke mijnwerkerstaak van het boren op zich te nemen.
ledereen verlangt naar opwekkingen, maar we laten liever aan anderen het werk over van het boren in de harde rots.
(Uit: Het gebed.)
Uit de arbeid.
Amsterdam.
De gezegende Pinksterdagen liggen weer achter ons en we kunnen met dankbaarheid terugzien op de ontvangen zegeningen. Het is heerlijk, dat de beleving van Pinksteren niet enkel is voor die feestdagen, maar dat de belofte van de Heiland: “Hij, de Heilige Geest, is met ons alle dagen”, waar is.
We hadden het voorrecht om de broeders van de Brink uit Gorkum en Santpoort, als ook br. Bruining van de Haag hier te hebben en ze hebben ons niet alleen met het woord gediend, maar we mochten een rijke zegen ontvangen.
Het waren heerlijke dagen en de samenkomsten waren rijk gezegend.
Het 5-jarig bestaan van de zendingsclub “Het Mosterdzaadje”, wat we op 4 Juni in onze zaal vierden, was een avond waarop we met dankbaarheid kunnen terugblikken en ongetwijfeld zullen de leden van deze club kunnen terugzien op de vele en welgeslaagde arbeid, welke verricht was, en welks moeite is beloond geworden.
Eigenlijk was deze verjaardag al eerder, maar door de duisternis moest deze avond worden uitgesteld tot op die tijd. Ernst en luim wisselden elkander af en we kregen een goede blik in de arbeid van de zending in China. Deze arbeid is nu wel zeer moelijk en daarom zijn we nog blij iets te kunnen doen voor onze zendelingen.
Br. v. d. Brink uit Santpoort is met een bijbellezing begonnen, Dinsdags om de veertien dagen, des avonds 8 uur, in onze zaal Noorderstr. 35. Behandeld wordt: de brief aan de Hebreeën.
Iedereen is hartelijk welkom.
Het is goed om in deze tijd het Woord Gods veel te bestuderen. Dit is blijvend, bij al wat vergaat.
De vorige maand hadden we twee bruidsparen in de gemeente, en wel br. en zr. v. d. Bom, die 45 jaar in het huwelijk waren en br. en zr. Rutte, die 25 jaar in de echt waren verbonden.
Moge God ook deze geliefden sterken en verder tot zegen stellen, ook in de gemeente.
Den Haag.
Zondag 15 Juni. ’s avonds, hadden we een gezegend samenzijn in deze gemeente. Met elkander mochten wij de Here prijzen. Het was een goede ure en we zijn versterkt en vertroost geworden om de strijd des geloofs te strijden. Waar het in dezen tijd op aan komt is, dat we getrouw zijn in de roeping, waarmede Christus ons geroepen heeft.
De Here zegene “Nazareth”.
Sneek.
Bijblad “Kracht van Omhoog”. No. 1, 5e Jaargang, Juli 1941.
De familie van Tuinen zendt langs deze weg hun hartelijke dank aan allen, die op hun 50- jarig huwelijksfeest hen in liefde hebben herdacht.