Jezus, onze Here.

Niemand kan zeggen Jezus, de Here te zijn, dan door de Heili­ge Geest.”

(1 Kor. 12:03b).

Welke veelzeggende woorden gebruikt de apostel Paulus, om aan te duiden wat Christus in ons leven moet zijn. Het wil heel wat meer zeggen, dan enkel de erkentenis in onze harten om te dragen, dat we door genade weten, gereinigd te zijn door het dierbaar bloed van Christus, hoe wonderbaar heerlijk dat ook is. Daar zijn voor degenen die kinderen Gods geworden zijn, nog grotere zegeningen verborgen, want het is he­laas maar al te waar, dat na onze bekering en wedergeboorte we toch niet leven naar de standaard, die Christus ons in Zijn woord ge­openbaard heeft.

Wat wil ons tekstwoord eigenlijk zeggen? Praktisch genomen, drukt het wel dit uit, dat niemand het Here-zijn van Christus kan er­kennen dan door de Heilige Geest en het ge­tuigenis van de Heilige Geest aangaande Christus is, dat Hij de Here is, ja, de absolute Heerser wil, en moet zijn in onze harten. En dat is het, wat zo vaak ontbreekt in het leven der kinderen Gods en daarom ervaren ze niet de wondervolle kracht van de opgestane Levensvorst in hun harten. Christus eist al­les, omdat ook alles van Hem is. Deze eis van volkomen heerschappij in ons leven erken­nen wij, wanneer wij Hem Zijn eigendom laten opeisen. Zulks is een leven uit de Geest, en daarom zegt onze tekst duidelijk, dat we tot zulk een leven alleen komen door de Heilige Geest, dus met andere woorden: een leven in de Heilige Geest, en dat van dag tot dag. Willen wij erkennen, dat Christus volkomen recht heeft om heerschappij te voeren in ons leven, ja dan moet ook alles, maar dan ook alles – Hem onderdanig zijn.

Is deze eis misschien te groot en te zwaar? Neen geliefden, gij die verlangt naar een leven van overwinning en zegen, een leven, waarin Christus meer dan ooit tot Zijn recht zal ko­men, gij zult dat niet anders kunnen berei­ken dan door Christus Heer in u te doen zijn.

Christus’ zoendood en opstanding heeft ons niet alleen vrijgemaakt van de schuld der zonde, maar ook van de macht en de heerschappij van de zonde, opdat, zoals Paulus zegt, de zonde in ons niet meer zou heersen en we niet langer onder de macht van de zonde zouden staan. Dit moet een ervaring en beleving in ons wor­den. Christen zijn is een praktische zaak. Niet alleen de zonde die wij van Adams wege mee­gekregen hebben bij onze geboorte, moet tot Christus gebracht worden, maar ook wil Chris­tus ons verlossen van de heerschappij van de zonde.

Hoe komt het toch, dat zovelen, die Chris­tus toch aangenomen hebben als hun Heiland, nimmer daar komen, waar zij kunnen zeggen: Christus is mijn Here; ik erken geen andere heerschappij meer in mijn hart en leven dan die van Hem. We zouden kort en goed dit antwoord kunnen geven: we leven nog ons ei­gen leven, het ik is nog volkomen koning in onze harten, we hebben geen overgegeven of een opgegeven wil. We leven nog egocentrisch, we hebben het koningschap van Christus nog niet erkend in ons leven. Hiertoe kunnen we alleen komen, als het oude ik, met al zijn be­geerten en eigen wensen, met zijn leven van zelfbehagen en van doen naar eigen begeerten en verlangens, volkomen met Christus in de dood is gegaan.

Christus Here – dan ook onze eigen wil opgegeven, ten koste van welke prijs ook.

Christus kon zeggen: “Zie Ik heb lust om Uw wil te doen. Hij bad in de hof “niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede”. Zegt de Heiland niet terecht: “zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, en neme zijn kruis dagelijks op om Mij te volgen?”

Een overgegeven wil betekent het opgeven van onze eigen wil niet enkel nu en dan, maar dagelijks. Het is de ware zelfverlooche­ning. Het betekent meer, dan het opgeven van enkele dingen, het betekent de verloochening van zichzelf. Ja, de oude mens wil wel een klein eindje die weg op: het onthouden van enkele geringe dingen, als het drinken van wat schadelijk is, of niet roken, het onthouden van enkele spijzen om er Gods werk mee te steu­nen, doch hoe goed deze dingen ook mogen zijn, het raakt niet de kern van het wezen aan. Luisteren we goed, als het gaat om het Here-zijn van Christus, dan is dat niet afleggen van enkele dingen, die de grote Koning, die nog in ons harte troont, als het ware niet ra­ken, neen, Christus zegt “verloochene zich zelve”.

Dit is het woord dat we vinden in de Evan­geliën, als zij schrijven over de verloochening van Petrus: “ik ken de mens niet”. Wan­neer dan Christus Here is geworden, dan heb­ben we daarmee rekening te houden, ik erken mijn oude mens niet, die heeft zijn plaats aan het kruis gekregen en is met Christus mee gekruisigd. Dat is wat Paulus bedoelt, als hij schrijft “ik ben met Christus gekruisigd, en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.” En door het geloof houden wij het er voor, dat wij niet alleen met Christus gestorven zijn, maar ook met Hem mede opgewekt zijn, om nu niet meer te leven naar het goeddunken van ons eigen hart en willen, maar altijd weer: Heer, Gij zijt mijn Here, wat wilt Gij, dat ik doen zal. En wanneer we dat praktisch doen met de dingen, die Christus door de Heilige Geest ons zal openbaren, zal dat werkelijkheid worden.

Denk er aan, dat dit machtige bolwerk, deze citadel van het eigen ik, maar niet zo zal worden overwonnen.

Een van de diepste geheimen van het christelijk leven is de kennis, dat de enige grote kracht die ons wederhoudt om de Geest van God volkomen in ons te laten heersen, ons eigen vlees is. Dat is de laatste vijand, dit wij Hem ook moeten overleveren. Daarom kon Paulus zeggen “maar die in Christus zijn, hebben het vlees gekruisigd met de bewegingen en begeerlijkheid”.

En als de Schrift het woord ‘vlees’ ge­bruikt, dan betekent dit onze gehele gevallen natuur in haar tegenwoordige toestand, dus geest, ziel en lichaam onder de macht der zonde. Dit kan God niet dienen en liefhebben. God zeide na de val “de mens is vlees”, (Gen. 06:03) m.a.w. alles wat aan de mens is, dat is ook onder de vloek en het is alleen, wanneer die gevallen mens in zijn geheel gekomen is aan het kruis van Golgotha, dat er waarlijk sprake kan zijn, dat Christus volkomen Here kan zijn. Zegt de Bijbel niet, dat in mijn vlees, – de gevallen mens – geheel geen goed woont, en dat we dus ook niet iets goeds kunnen verwachten van dezen getallen mens, zolang hij zichzelf nog erkent en hand­haaft. Neen, het moet hiertoe komen: “ik ken de mens niet”.

Tot slot nog: wat moeten we doen, om tot zulk een leven te komen? Zeer veel zou hier­omtrent gezegd kunnen worden, maar onder dat vele toch deze praktische wenk: Paulus zegt: Stel uw lichamen als een levende, heilige en Gode welbehaaglijke offerande. (Rom. 12:01). “Stellen” is in de tegenwoordigheid van een an­der plaatsen, nabij doen zijn voor ogenblikkelijke dienst. Stel alles, wat Hij van u vraagt, onmiddellijk Hem ten dienste. Maak u niet bezorgd over wat u nog niet geopenbaard is, maar erken Hem dag bij dag als Heer in uw leven, en gij zult ervaren dat Zijn heerschappij groeit in uw leven.

Laat de overgave, die ons scheidt van het oude leven van zelfbehagen en het nieuwe leven van zelfovergave beslist en volkomen zijn. en breng alles, wat u de Heilige Geest openbaart’, onder de heerschappij van Christus. Beken het de Here, door welke dingen in uw leven gij u zelf nog wilt handhaven hen kos­te van iedere prijs. De eis van Christus is: stel u zelve”, of neem de ernstige consequentie van zulk een weigering.

  1. K.

 

De vervulling met de Geest. (deel 11 slot)

En de Geest en de bruid zeggen: “Kom”. (Openb. 22:17).

Een krachtige vervulling met de Geest. Dit is het waar wij met alle gelovigen dagelijks God om moeten smeken.

Hoe zal anders de gemeente ontwaken uit haar lauwheid. Hoe zal zij zich reinigen en voorbe­reiden op de komst van de Heer?

We hebben de vorige maal besproken hoe noodzakelijk deze voorbereiding is. Ze zal dan ook komen. Stromen van geestelijke zegen zullen in de harten der gelovigen worden uitgestort, naarmate de tijden duisterder worden en het einde nadert. God zal een toebereid volk vinden op de dag Zijner heirkracht.

In die dagen zal de gemeente ook opnieuw in ruime mate ontvangen de gaven, die haar geschonken werden in de dagen van haar eerste liefde. De gaven van genezing, tongen, profetie en ge­loof.

Dit is de spade regen waarnaar vele kinderen Gods uitzien.

Na de vroege regen, die in de eerste tijden de harten der gelovigen heeft verkwikt, zijn eeuwen gevolgd van lauwheid en doodsheid, waarin de natuurlijke gaven van verstand en in­zicht de geestelijke gaven hebben verdrongen. Slechts in enkele, meestal miskende groepen van gelovigen zijn de gaven des Geestes overdacht en erkend. Daar heeft men God om deze din­gen gesmeekt en daar traden ze dan ook, soms op heerlijke wijze, naar voren.

Doch eenmaal zal de gemeente ontwaken uit haar betovering.

Dan zal Joëls profetie ten volle in vervulling gaan: En het zal zijn in het laatste der dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen… En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed, vuur en rookdamp. De zon zal veranderen in duis­ternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt.

Als deze dag nadert zal God krachtig werk doen in de harten der gelovigen. Dan zal de gemeente God weer smeken, opdat ze tegen­over de demonische tekenen met alle vrijmoe­digheid Gods woord mag spreken, en God Zijn hand uitstrekken tot genezing en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van zijn heilig Kind Jezus.

Het was Dr. Grave, die ruim 150 jaar geleden profeteerde: ‘Zij, die in de school en de lijd­zaamheid van Christus geoefend zijn, zullen voor de verschijning van de Antichrist uitgaan en zijn plotselinge komst prediken. De volgende tekenen zullen hen begeleiden: in de naam van Jezus zullen zij duivelen uitwerpen, kranken gezond maken, in nieuwe tongen spreken, slan­gen onschadelijk maken.

Deze beloften zijn niet aan de apostelen ge­geten maar aan de gelovigen. Deze gaven zijn uitgegoten tot volmaking der heiligen en de opbouw der volkomen gemeente. Dit doel is nog niet bereikt, daarom kunnen de gaven niet te­ruggenomen worden.

Dr. Grave zag in de Geest een opnieuw herstelling van deze gaven, korte tijd voor het uit­breken van de antichristelijke vervolging.

Zoals we reeds bespraken, zal deze vervul­ling bovenal leiden tot een grote, brandende liefde.

Liefde tot de komende Bruidegom.

Liefde tot elkander.

De ware gelovigen uit alle kerken zullen el­kander vinden. De gemeente, die straks opgeno­men wordt, zal niet hopeloos verdeeld zijn in groepen en groepjes. Zij zullen één zijn in liefde, ook al dragen zij nog de namen van verschillen­de kerken en gemeenten. Ook dit is een deel van de voorbereiding en heiligmaking. Als de bruid Hem nadert, zal Christus bede verhoord zijn: “Dat zij één zijn zoals Wij.”

Zoals Eliëzer Rebecca na haar lange reis heeft gebracht tot Izaäk, zoals God Eva bracht tot Adam, zo zal dan eindelijk de gemeente geleid worden tot haar Heiland en Hem aan­schouwen van aangezicht tot aangezicht.

O welk een glorievolle ure. Hoe kan ons hart reeds nu verlangen naar deze dag.

Dan zal de tweede Adam het uitspreken: “Deze is ditmaal been van mijn been, en vlees van mijn vlees.” (Ef. 05:30).

Zoals Eva als een hulp gesteld was tegen­over Adam, zo zal dan de gemeente een hulpen zijn voor haar Heer. Zij zal met Hem heersen duizend jaar over de volken der wereld.

Zij zullen het oordeel voortbrengen in gerech­tigheid, ja zij zullen eenmaal de engelen oordelen. (1 Kor. 06:02-03).

De gemeente is voorbestemd om als troongenote met haar Heiland te heersen in Zijn Vrederijk. “Die overwint hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon. Ik zal hem macht geven over de heidenen en hij zal over hen heersen met een ijzeren staf.”

Gelijk Izaäk Rebecca binnen leidt in de in de tent van Sara, zo zal onze Heiland de gemeente binnenleiden in haar hemelse woning.

Christus en de bruid, ze verlangen beiden naar het ogenblik der ontmoeting.

Dan heeft de vervulling met de Heilige Geest haar heerlijk doel bereikt: ze heeft de harten der gelovigen gereinigd en in liefde verenigd met haar Heiland.

Dan heeft de toerusting der gemeente met geestelijke gaven haar doel bereikt: de Geest heeft het lichaam opgebouwd, opdat het één zij met het Hoofd.

Dan is de eeuwen en eeuwenlange taak van de Geest vervuld.

Dan is de Bruid toebereid. Zij is geheel ver­heerlijkt. In gestikte klederen zal zij tot de Koning geleid worden. (Ps. 045:015).

Dan spreekt de Liefste: ‘Sta op, Mijn vrien­din, Mijn schone en kom: Want zie de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overge­gaan. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. De vijgenboom brengt zijn jonge vijgjes voort en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op. Mijn vrien­din, Mijn schone, en kom!” (Hoogl. 02:10-13).

O Heiland, Meester, dat deze dag spoedig aanbreke.

Bereid ons voor, om voor U te gaan.

Dan zal onze mond het jubelend uitroepen als wij Uw glorie aanschouwen: “Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn.”

Het is de Geest, die in ons kleine hart bidt: “Kom Here Jezus, ja kom haastig.”

Nog is het nacht, maar het licht der eeuwige morgen gloort aan de kim.

Wij zeggen het in vast vertrouwen: “lk zal verzadigd worden met Uw beeld, als Ik zal op­waken.” (Ps. 017:015).

H.v.d.B.

 

Ik ben het licht. (Joh. 08:12)

Wat zoekt gij o sterv’ling naar liefde en genot’

Hoe dwaalt gij zo ver van de levenden God?

Uw hart is omneveld door wolken zo dicht

… Ik ben het Licht!

 

De toorts van Mijn liefde vlamt hoog aan de trans

Voor ’t laatst nog wellicht, geeft uw God u een kans,

Houdt ’t oog slechts op Mij, uw Verlosser gericht.,.

Ik ben het Licht!

 

O luister Mijn kind, en sta stil op uw weg,

Gij tast in het duister, in struiken en heg’

Het is voor Mijn glans, dat-de duisternis zwicht.

Ik ben het Licht!

 

Wat zoekt gij o zondaar? De wereld is koud;

Het schoon van haar lusten verbleekt en veroudt (verouderd)

Het mensdom door zonde en krankheid ontwricht.

Ik ben het Licht!  

 

De luister der wereld gaat spoedig voorbij,

O kom met uw noden en zorgen tot Mij,

Mijn liefde verzacht iedere moeilijke plicht …

Ik ben het Licht!

  1. A.

 

Schiftstudie.

Maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. (Hab. 02:04).

Wanneer we de tekst eens met elkander bezien, dan willen we ditmaal letten op de vrije genade Gods. die ons in deze woorden tegemoet komt. En we willen ons geloof versterken met de wetenschap, dat niet wij, maar God de Here het stuur van ons levensschip vasthoudt en dat; de baren der omstandigheden onze koers naar de hemelse haven niet kunnen veranderen.

Een rechtvaardige noemt u de Schrift, mijn lezer of lezeres, als u gelooft in onze Here Jezus Christus. Nooit vindt ge uw gerech­tigheid in uzelf en noch uw heilige levenswan­del, noch uw onberispelijk gedrag of uw nauwgezette plichtsbetrachting doet u deze naam waardig zijn. Op grond van werken der wet wordt nooit iemand gerechtvaardigd. (Rom. 03:20).

Gij zijt echter een rechtvaardige in uw Heer. Van Hem alleen geldt het: Waarlijk deze mens is rechtvaardig.” (Luc. 23:47). Gij wordt door God voor een rechtvaardige gehouden. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van die ene mens (Adam) de velen tot zondaars ge­steld (of gerekend) worden, zo zullen ook door de gehoorzaamheid van een, Christus, velen tot rechtvaardigen gesteld worden. (Rom. 05:19).

Door Adams val stelde God u tot een zondaar en werd gij in zonde geboren, maar dankzij Christus’ gehoorzaamheid, wordt gij nu voor een rechtvaardige gehouden.

Onze zonden werden Christus toegerekend en daarom verbrak de Vader een ogenblik de band met Zijn Zoon aan het kruis. Immers God kan geen gemeenschap hebben met de zonde en nu bracht Hij Zijn Zoon aan het vloekhout. Want die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem.

Dit is het evangelie of de blijde prediking. Het is de blijde boodschap voor de man en de vrouw, die weten dat hun leven niet is geweest, zoals het moest zijn. Geen enkele voor waarde stelt God om het eeuwig heil te verwerven. Niets behoeft gij hier van uzelf te hebben. Het eeuwige leven is voor “degene die niet werkt, maar gelooft in Hem, die de goddeloze rechtvaardigt.” (Rom. 04:05).

Kan het duidelijker? Kan het rijker?

O, als u nog verstrikt zijt in de gedachte, dat u een vroom leven moet leiden en meer heiligheid moet bezitten om tot de Hemelse Vader te komen, gelooft toch dat u niet werken kunt om enige gerechtigheid te verwerven en weet dat de Here de goddeloze, de niet vrome zoals er letterlijk staat, rechtvaardigt.

En nooit meer doet Hij dit aanbod opnieuw. Zijn allerlaatste bede is: laat u met God ver­zoenen.” (2 Kor. 05:20).

Hoe zult gij dan ontvlieden, als u op zo’n grote zaligheid geen acht slaat? (Heb. 02:03).

In dit geloof ligt uw kracht. Gelooft dat God u in Christus aanziet en dat gij daarom een rechtvaardige zijt. Gelooft dat de Here u de zonde niet toerekent. Gelooft dat gij in Christus gedoopt zijt en met Hem bekleed. Gij waart met Hem aan het kruis en zijt daar gestorven. (Rom. 06:04). Met Hem zijt gij begraven maar ook opge­staan tot een nieuw leven (Rom. 06:08). Houdt het daarvoor, dat gij der zonde dood zijt (Rom. 06:11).

En dan zult gij de vrede bezitten, die het verstand te boven gaat en gij ervaart de blijd­schap van een leven, dat verborgen is in God.

En waar is dan uw roem? Hij is uitgesloten door de wet des geloofs. (Rom. 03:27). Wie dan nog roemt, roemt alleen in de Here.

Laten wij in onze verlorenheid tot de Here gaan en onze zonden belijden

Laten wij als de zondares in Simons huis, wenend bij Hem gaan staan. Houdt niets ver­borgen in de schuilhoeken van uw hart, maar verwacht dan ook alles van Hem. Grijpt Zijn liefde aan en schenkt Jezus uw liefde. Hij zal dan tot u zeggen: “Mijn zoon, mijn dochter, uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.

Onze tekst uit Habakuk wijst ons echter niet alleen op het geloof in Jezus, maar ook op het geloof van Jezus. Lezen we daartoe vers 3 en 4 (Hab. 02:03-04) aan de hand van een nieuwe vertaling.

“Want er is nog een gezicht voor een vastgestelde tijd en op het einde zal er een getuige zijn en Hij zal niet liegen. Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal zeker komen. Hij zal niet achterblijven. Zie, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht tot Hem, maar de recht­vaardige zal door Zijn geloof leven.

Welk een toekomstverwachting spreekt uit deze profetie! Jezus, de getrouwe getuige zal komen! Habakuk moet dit gezicht op tafelen schrijven, opdat daarin leze wie voorbijloopt. Er staat let­terlijk volgens de kanttekenaren: opdat hij lope, die daarin leest”. En zo is het ook. Wie een­maal de toekomstverwachting van onzen Here in de Schrift heeft gelezen, die loopt, om deze boodschap uit te dragen. Een soortgelijke zin vinden we in (Zach. 02:04), waar we lezen: Loop, zeg tot deze jongeling enz.

In de nood der tijden zullen er weer bood­schappers zijn van de toekomstverwachting van onze Heer. De stem van deze herauten zal klin­ken: Zie, de Bruidegom komt, gaat uit Hem tegemoet.”

En nu is er tweeërlei levenshouding tijdens dit wachten. De kwade dienstknecht zegt in zijn hart: Mijn Heer vertoeft te komen en zijn ziel is niet recht tot Hem.

De rechtvaardige leeft echter in deze tijd van wachten uit zijn geloof. Hij ziet door de duister­nis der tijden reeds met het geloofsoog de Zon der gerechtigheid verrijzen.

In dit verband kan echter ook Zijn geloof be­trekking hebben op de getrouwe getuige, dus op het geloof van Christus.

Het geloof van Jezus overspant ons geloof en is de drager er van. Zijn trouw bewaart ons in dagen van ontrouw. De rechtvaardige leeft uit het geloof van Jezus. Heel Zijn leven was een geloofsdaad. Hij geloofde dat Hij door Zijn lij­den zich een gemeente zou voorstellen zonder vlek of rimpel. Efeze 5:27. Hij is de volmaak­te Geloofsgetuige uit (Heb. 12:01) die alle ge­loofsgetuigen uit het vorige hoofdstuk ver over­treft. Niet ons geloof maakt ons zalig, maar door Zijn kennis zal Mijn knecht de rechtvaardige velen rechtvaardig maken. Wij hebben uiteinde­lijk geen zaligmakend geloof, maar een zaligmakende Heiland.

Het volmaakte geloof van Jezus schenkt ons de gerechtigheid. De rechtvaardigheid Gods wordt geopenbaard door het geloof van Christus. (Rom. 03:22).

En we lezen met de kanttekenaars in (Ef. 03:12): … Christus Jezus, onze Here, in wie wij hebben de vrijmoedigheid en de toegang met vertrouwen door het geloof van Hem. Heel duidelijk drukt Paulus deze gedachte uit in (Gal. 02:16). Doch wetende dat de mens niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus, zo hebben wij ook in Christus Jezus geloofd.

Wanneer gij, jong bekeerde, de eerste blijdschap misschien ziet wegebben, omdat gij niet op de berghoogte van uw geluk kunt blijven, laat u dan niet ontmoedigen, maar weet dat de rechtvaardige uit Zijn geloof leeft.

Wanneer het geloofsleven bij u dreigt op te drogen, gij eenzame, die te midden uwer ken­nissen en vrienden toch geen gemeenschap kunt oefenen met Gods volk, weet dat de rechtvaar­dige alleen door Zijn geloof leeft. Hij geeft de moede kracht en Hij vermenigvuldigt de sterkte die, die geen krachten heeft.

Verstaat gij dit in uw leven, mijn lezer of lezeres?

En wanneer u de druk der tijden benauwt en wanneer de levensvragen zich bij u vermenig­vuldigen, rust in uw God en bewaar het geloof van Jezus. (Openb. 14:12).

Heft nu uw hoofden opwaarts en ziet niet op de verschrikking rondom u. Al zou het nog don­kerder en nog meer duister worden, zo zal Hij Zijn bloed gekochte bruidsgemeente bewaren. Hij zal een vurige muur rondom u wezen en geen kwaad zal u beschadigen. Laat u niet verschrik­ken van hetgeen rondom u gebeurt, want Hij heeft de wereld in Zijn hand en Hij regeert en Zijne regering is niet van deze aarde, maar van de hemel en is wijs”

J.E. v.d. B

 

De heerlijkheid van de Christus.

Sla een blik op Jezus; is uw verbeelding in staat Hem voor uw oog te schilderen? Zie Zijn alles overtreffende heerlijkheid.

De majesteit van koningen is vergaan; hun grootheid is verdwenen als de ochtendnevel voor de zon; de glans van hun verenigde leger­scharen is verduisterd.

Maar de heerlijkheid van Jezus is schitteren­der dan de zon, schoner dan de maan, grootser dan het machtigste leger

Zie Hem! Aanschouw Hem. O, gij heersers, bedekt uw aangezichten! Doet weg uw koninklijke pracht, gij machtheb­bers van deze arme nietige wereld! Zijn koninkrijk is onbeperkt. Zijn onmetelijk gebied grenzeloos. Boven Hem is alles het Zijne, beneden Hem zijn Zijn engelen met Zijn uitverkorenen en verlosten, en zij zijn de Zijnen en leggen hun­ kronen aan Zijn voeten.

En hier op aarde vertoeven Zijn heiligen, en ze zijn Zijn eigendom en aanbidden Hem; en onder de aarde, is de verblijfplaats der duive­len, daar, waar wening is en knarsing der tan­den, zelfs daar is de erkenning van Zijn Godheid, ofschoon deze belijdenis het vuur der marteling doet branden. In hemel of op aarde en in de hel buigt alle knie zich voor Hem, belijdt iedere tong dat Hij God is.

En zo niet thans, dan toch in de toeko­mende tijd zal ieder schepsel erkennen, dat Hij is de Zoon van God, en Heer over alles. Amen.

Spurgeon.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis.

Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: die Mijn woord hoort, en gelooft Hem, die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in het oordeel, want hij is van de dood over­gegaan in het leven. (Joh. 05:24).

Overgegaan uit de dood in het leven. Wat een heerlijk woord. Wij, die dood waren in zonden en misdaden, overgegaan in het leven. Ziet om u heen, broeder en zuster, ziet wat het leven buiten Christus is. Hatende ten dode toe, levend in angst en wrevel, opgejaagd door demonen van leugen en wraakzucht …. ziet, dat is dood zijn in de zonde.

Is het niet menigmaal zo geworden dat de­ze dood ook voor de onwedergeboren mens steeds angstwekkender is dan het natuurlijk ster­ven? Dat het leven erger is dan de zwarte afgrond van de doods, die men niet kent. Moet de mens die eerlijk zijn hart doorzoekt, niet gru­wen van de diepten van leugen, hoogmoed, on­reinheid en haat, die hij daar vindt? Is het niet deze dood in zijn ontbindende en gruwelijke ontwrichting, die het mensdom voortjaagt naar een duistere verte?

Doch wie de stem van zijn Heiland heeft ge­hoord, hij die gelooft in Hem, Die de doden roept als waren zij levend, die is overgegaan uit de dood in het leven.

Dat is niet enkel toekomst, dat begint niet bij het sterven, neen, dat is geschied toen u weder­geboren werd door de wondere onnaspeurlijke werking des Geestes. Toen hebt u de eerste ritselingen bespeurd van het leven, dat zich voedt uit God. Gij staat nu in verbinding met de Bron des levens. Niets kan u meer scheiden van Gods levenwekkende en dragende liefde. De ontbindende werking der zonde is in uw hart teniet gedaan, omdat ge met Hem zijt opgestaan tot een nieuw leven.

O, dat wij toch steeds meer ons bewust wor­den van de heerlijkheid, waarin we zijn over­geplaatst en de toekomst die ons wacht. Denk u eens in wat voor u ligt. Miljoenen en miljoenen jaren in niet te storen vrede. Zonder een zondige daad of gedachte, waardoor gij uw Hei­land zou bedroeven.

Ja, al zult gij nog sterven, al zal uw lichaam ontbonden worden, dit is de grote troost, die Christus u biedt: gij zult verjongd oprijzen uit het stof. Als de stem van uw Heer u roept, zult u uw ogen opslaan en u zult blikken in Zijn vriendelijke ogen.

En met u, zij die u voorgingen.

Dat is leven …. wonderbaar leven, om­ringd door Zijn liefde, gedrenkt door Zijn le­venskracht.

O eeuwigheid, die ons wacht.

Zie, dat is Ieven.

Laat de wereld zich uitleven in dwaze waan­zin.

Laat de goddeloze de dag plukken, omdat reeds voor de avond thans de nacht in zijn leven daalt ….

U hebt geen haast, mijn broeder en zuster.

Jezus zegt u: u bent overgegaan in het leven.

Nog kunnen we dit woord niet, omvangen, doch eens zullen we onze levenssfeer zien uit­dijen tot aan de verste grenzen van het heelal.

Dat leven laat zich niet opteren, want het wordt gevoed uit Hem, die de bron des levens is.

Laat ons daarom in Hem blijven, alleen in Hém, zult ge deze heerlijkheid beërven.

Indien u dit leest en Hem kent nog niet, och, ik wilde, dat ik u jaloers had gemaakt.

Zijt gij verlangend naar deze vreugde? Zie de Heiland zegt tot u: “Ik ben de opstanding en het leven, die in Mij gelooft, zal leven, ook al is Hij gestorven. Gelooft u dat?”

  1. v.d. B

 

Uit een brief van Marnix van St. Aldegonde aan Willem van Oranje.

…. “Wij vragen zeer angstig: wat nieuws? Wat nieuws? ‘Is er vrede of oorlog voorhanden?

Maar wij vragen de mond des Heren niet. Die toch alléén het licht voortbrengt en de duisternis schept. Die alleen te zeggen heeft over vrede of oorlog.

Jehova, de zelfstandige God is het, Die dit alles doet.

Menen wij soms ook, dat Hij Zich uit Zij­n stoel zal laten stoten? Of dat Hij Zijn eer aan iemand anders zal overgeven, of de gesneden beelden Zijn lof en heerlijkheid?

Daarom …. laat ons toch in deze be­roerde tijd goede moed scheppen, laat ons onze ogen ten hemel slaan …. want onze verlossing is nabij, en met geduld en lankmoedigheid onze zielen bezitten, verwachtende met vreugde en blijdschap de toekomst van on­ze Here Jezus Christus.”

 

De gave van lijden.

De Almachtige is niet gebonden. Wanneer wij in de handen van God vallen, moeten wij aan­vaarden, wat Hij over ons beschikt; lijden en zelfs dood. Dat is het geheim van Gods voor­zienigheid. De zegen van een leven van zorg en gebrek wordt alleen verstaan door hen, die weten, dat zij zich in Gods hand bevinden, en wier geloof eenmaal zal overgaan in het aan­schouwen van de geheimen Gods en het delen in Zijn gaven.

De grootste van Gods gaven is het lijden. Alleen God almachtig, en zij, die in Zijn troostvolle gemeenschap leven, kunnen dit verstaan; en alleen hij, die gelooft, dat God het lijden schept, kan het als een gave Gods aan­nemen. Dit is de betekenis van het kruis. De gaven Gods worden gezaaid in tijden en geoogst in heerlijkheid, zoals het tarwegraan, dat in de aarde valt en honderdvoudig vrucht draagt.

Wij moeten hem, wie lijden te beurt valt, leren zien als iemand, die God bijzonder lief heeft. Hij, die zich altijd verdiept in zijn eigen lijden, kent niet het geheim van de overwinning. Maar hij, die het lijden verdraagt om Godswil, kan het aannemen als een gave Gods. Van deze houding moet men uitgaan om het lijden te kunnen omzetten in heerlijkheid.

Voor ons is het kruis lelijk en wreed en weer­zinwekkend, maar… het is de weg tot heerlijk­heid. De heiliging van het lijden is de hoogste gave van God. Wie weet gebrek te lijden, weet ook overvloed te hebben: wie lijden kan weet ook vreugde en voorspoed te genieten. (Ef. 04:12-13).

(Woorden van Kagawa – Japan)