Opstanding.

Wanneer we in deze dagen de opstanding her­denken van onze Zaligmaker, dan willen wij ook vertoeven bij de zalige opstanding van onze doden. Paasfeest toch is het feest der over­winning en der vreugde. De opgestane Meester geeft u de zekerheid, dat de geliefden, die in gemeenschap met Hem eenmaal leefden, ook door de gemeenschap die zij nu met Christus hebben, levend gemaakt zullen worden. (1 Kor. 15:22). Waakt op en jubelt, gij, die in het stof verblijft! Want uw dauw is een dauw des lichts en de aarde zal schimmen het levenslicht doen aanschouwen. (Jes. 26:19).

Paasfeest is de overwinning van de onver­derfelijkheid op de verderfelijkheid. Het is de adoptie tot vrije zonen; de verlossing van ons lichaam. (Rom. 08:230. En met het verheerlijkte lichaam zullen wij eenmaal het Koninkrijk Gods binnentreden. Want ons vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. (1 Kor. 15:50). Eenmaal zullen we waarachtig Paasfeest vieren, wanneer de Verderver onze woning niet meer kan binnensluipen omdat het bloed der besprenging ook ons verlost heeft uit het lichaam des doods. Op die dag zullen we het vieren, als we met Jezus aanzitten in het Ko­ninkrijk des Vaders. (Matt. 26:29).

Thans echter nadert nog tot ons de Verderver. Wanneer de Here ons tot Zich neemt, laat Hij toe, dat deze engel des doods zijn prooi niet achterlaat. Onder deze toelating sloeg hij een­maal de eerstgeborenen in Egypte (Ex. 12:23) en doodde hij zeventigduizend mannen in Israël totdat hij stond bij de dorsvloer van Arauna, de Jebusiet en de Here zeide tot hem: “Het is genoeg, trek uwe hand nu af”. (2 Sam. 24:16). Hij is waarschijnlijk dezelfde als de engel des afgronds, wiens naam is in het Hebreeuws Abaddon. d.i. verderf en in het Grieks Apollyon, d.i. ver­derver. Dood en dodenrijk behoren tot zijn domein en hierin gaat God niet buiten hem om.

Maar wij vrezen deze verderver niet. Jezus heeft door Zijn sterven hem de controle van de dood ontnomen. (Heb. 02:14) en zegt tot ons: “Vreest niet, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.”

Vrees hen, dus niet, want het kan alleen het lichaam verderven. En hij is slechts een instru­ment in de hand van de Eeuwige, die de Ver­derver geschapen heeft om te vernielen. (Jes. 54:16).

Want uiteindelijk geldt het wel tot onze troost: “De Here doodt en maakt levend. Hij doet in het graf nederdalen en Hij doet verrijzen.” (1 Sam. 02:06). De Here verbrijzelt en Hij maakt krank. (Jes. 53:10).

Jezus is waarlijk opgestaan. Het is de triomf over de Verderver. Satan kan slechts rondgaan als een briesende leeuw om te verslinden. De Here doodt en maakt levend. Satan kan slechts het leven geven aan de mens der zonde, de zoon des verderfs of van Abaddon, wiens aanwezig­heid is naar de werking des satans, in alle kracht en tekenen der leugen.

Daarom zal de Antichrist de opstanding van Jezus ontkennen, en niet belijden dat Jezus Christus in het vlees komende is zoals er letterlijk volgens de kanttekenaars in (2 Joh: 01:07) staat.

Want indien, mijn lezer, de Geest van Hem die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij, die Christus uit de doden opge­wekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, die in u woont. (Rom. 08:11). En door deze levendmakende Geest zal ook Christus de ongerechtige, de Antichrist, verdoen. Waarlijk, de Here doodt en maakt levend.

Onze ontslapenen zullen ontwaken. De bazuin zal slaan en zij zullen onverderfelijk opgewekt worden. Het is de opstanding des levens. De overigen der doden zullen niet weder levend worden dan na de duizend jaren. Dat is de op­standing ten dode. (Openb. 20:05). Met een nieuwe vertaling lezen we (Dan. 12:02): En velen uit degenen die in het stof der aarde sla­pen zullen ontwaken; deze zullen zijn ten eeuwi­gen leven, maar de anderen, de overigen der doden, zullen zijn tot versmaadheid.

Welk een heerlijkheid, wanneer onze lichamen aan de Here gelijkvormig zullen zijn.

Zullen wij, de dan levenden, deze opstande­lingen zien? Wij weten, dat wij de ontslapenen niet zullen voorgaan en dat de doden eerst zullen opstaan, (1 Thess. 04:16). Na Jezus’ op­standing verschenen er ook vele heiligen in Jeruzalem. We weten de tijdsduur tussen opstan­ding en de verandering in een punt des tijds echter niet.

Tezamen echter zal de gemeente der opname met deze opgestane doden de Here tegemoet gaan in de lucht. Dan kan de Here ook de ontslapenen weder brengen met Hem. In (Hand. 28:15) lezen we ditzelfde woord tegemoet gaan uit (1 Thess. 04:17) in verband met de broeders uit Rome, die Paulus tegemoet gingen tot Appiusmarkt, om daarna weer met hem terug te keren naar Rome.

Zo zal Jezus ook met al Zijn heiligen die Hem tegemoet gingen, wederkeren op de Olijfberg. (Zach. 14:04-05). Want ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat Hij ten laatste dage op de aarde zal staan. (Job 19:25). Eng. Vert.

Zullen wij de ontslapenen weerzien en her­kennen? Het is de vraag der bedroefden onder ons. We lezen dat God aan ieder schepsel zijn eigen lichaam schenkt, maar met grote heerlijkheid. Juist de ‘gedachte aan de opstanding moet ons vertroosten, opdat we niet be­droefd zijn gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. (1 Thess. 04:13).

Maar toch zullen we moeten leren, dat het niet de vleselijke handen zijn, die ons daar trekken; maar dat wie de wil des Vaders ge­daan heeft, onze broeders, zusters en moeder zijn.

Welk een genade is het dan als ouders hun kinderen en kinderen hun ouders weer zullen zien in het eeuwige Vaderhuis.

Laten we het gebed vermenigvuldigen voor hen, die onder ons zijn afgedwaald. De Here verhoort het gebed op vaak wonderbare wijze en ons geloof zal zeker overwinnen.

En wanneer een geliefde ons voorgaat, laten we over deze lijdelijke smart heen onze blik vestigen op de heerlijke opstanding. Ook onder ons zijn er, die een zoon of dochter hebben moeten missen. Zie om­hoog en weet dat Jezus’ komst genaakt. Dan zult ge ook uw geliefden weerzien.

Maar mocht er reden zijn tot smart, weet en gelooft, dat Hij dan alle tranen van uw ogen zal afwissen.

J.E. v.d. B.

 

De wandel des Geestes.

“Wandelt door de Geest, en vol­brengt de begeerlijkheid des vlezes niet.” (Gal. 05:16).

De wandel met en in de Heilige Geest is de oprech­te wens en bede van de kinderen Gods, die het Christelijk leven ernstig opnemen. Want zij gevoelen zo, dat het niet voldoende is om door de Heilige Geest geboren te worden, maar ook een praktische en dagelijkse ervaring te hebben van een leven in de Geest.

Duidelijk laat Paulus ons weten, dat, die van Christus zijn, het vlees met de bewegin­gen en begeerlijkheden gekruisigd hebben. Er is een groot en duidelijk verschil tussen het leven naar de werken van ons eigen vlees, of een wandel naar de Geest. In het eerste vinden wij een leven van vallen en opstaan, een altijd ge­dreven worden door eigen begeerten en lusten, het andere staat in het teken van overwinning, omdat we ons eigen leven niet meer leven.

Het tekstwoord zegt ons, dat er een absolute vijandschap is tussen vlees en geest. Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; en die twee staan tegen elkander, alzo dat gij niet doet, hetgeen gij wilde.” (Gal. 05:27).

Het vlees, gelijk alle zonde, is een veelzij­dig monster. En we doen goed, dit 17-voudig monster duidelijk te bezien, opdat we een dui­delijk beeld krijgen, van wat de werken des vlezes in ons geestelijk leven teweeg kunnen brengen.

Wanneer het kind van God probeert te wan­delen, vaardig de roeping waarmee hij geroe­pen is, dan kan hij overstelpt en bezorgd worden over de macht die de zonde heeft en dan vraagt hij zichzelf af: wat is de reden daarvan”; en: moet nu het leven van een kind van God altijd een leven zijn van nederlagen, waarin de macht en kracht van de zonde steeds de sterkste is?”

Een van de oorzaken is, dat men te weinig verstaat wat werkelijk het vlees is. Het is daarom noodzakelijk te zien, wat de Bijbel met “het vlees” bedoelt. Wanneer de Schrift het woord, vlees’ noemt, dan beduidt het onze gehelé gevallen menselijke natuur in zijn huidige toestand, die verkocht is onder de macht der zonden zowel geest, ziel en lichaam. Al zijn krachten, denken, willen en handelen is onder de macht van onze gevallen menselijke natuur. Daarvan is niets goeds te verwachten. God zei na de zondeval: “de mens is vlees. (Gen. 06:03).

Het is noodzakelijk te zien, en het is een heerlijk geheim als we zien, dat de laatste vijand die ons van een wandel in de Geest scheidt, het eigen vlees is, dat dit de laatste citadel, het laatste bolwerk is, dat moet opgegeven wor­den, voor we in waarlijke vrijheid des Geestes kunnen wandelen. Hij of zij, die weet wat de werken van het vlees zijn, hoe die werken en hoe er mee gehandeld moet worden, zal zeker overwinnen.

Het is, zoals ik reeds zeide, een 17-voudig monster. Die werken van het vlees, welke een leven in de Geest “verhinderen, worden ons beschreven in (Gal. 05:19-21. We zouden ze in vier klassen kunnen verdelen:

1e. De Zonden der onzedelijkheid, overspel, hoererij, onreinheid, ontuchtigheden.

2e. Zonden van bijgeloof, afgoderij, ketterij;

3e. Zonden van boosheid, venijn, vijandschap, twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht, nijd, moord:

4e. Zonden van bijzondere aard, dronkenschap, brasserijen.

Voorwaar we zien, wat het zondige vlees te weeg kan brengen, indien we niet de begeerlijk­heden en bewegingen daarvan kruisigen. Maar daar staat iets tegenover – heerlijk en wonder­baar – en wel de vrucht des Geestes. Het zij even opgemerkt, dat, als er van “het vlees” gesproken wordt, dat er dan immer in het meer­voud gesproken wordt: de werken van het vlees nu zijn, enz., maar als er over de vrucht des Geestes gesproken wordt, dat het dan in het enkelvoud is: de vrucht van de Geest is, enz.

Hoewel het één vrucht van de Geestes is, zouden wij ze in drie soorten kunnen indelen.

1e naar God toe; liefde, blijdschap, vrede.

2e naar de mens toe; lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid.

3e naar zichzelf toe; geloof, zachtmoedigheid, matigheid; en de Schrift voegt er aan toe: die zulke vrucht voortbrengt, “tegen de hen is de Wet niet.

De vraag rijst op, hoe kan men komen tot zulk een wandel in de Geest, waarin we niet meer wandelen naar de werken van ons vlees, dat zondig is en tot niets, maar dan ook tot niets in staat is, maar zo te wandelen, dat we de vrucht des Geestes openbaren in alle deugd en heerlijkheid.

Het was door onkunde, dat de Galaten zo faalden en daarom moest Paulus hen niet enkel onderrichten waarom zij faalden, maar hun tevens een weg der ontkoming aanwijzen. Paulus laat zien, dat de Geest, maar dan ook enkel het le­ven in de Geest, de werken van het vlees kan tegenhouden. Hij laat ons zien, dat alleen als wij onze gevallen mens, d.w.z. ons vlees met al zijn begeerten en lusten, zoals ze ons in dit gedeelte worden genoemd, kruisigen, we waarlijk van een leven van overwinning zeker kunnen zijn.

We moeten in geen enkel opzicht luisteren naar de begeerten van ons vlees, ook al doet het zich vroom voor; er is geen grotere vijand in onze dienst voor God, dan dat wij ons ver­trouwen stellen in ons eigen vlees, dat is de werking van onze zondige natuur. De Bijbel spreekt niet alleen van de lusten en werken des vlezes, maar ook van het willen en van gedachten des vlezes.

Het vlees te kruisigen is: het over te geven aan de vloek, zoals er geschreven staat: “Ver­vloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt.” (Gal. 03:13). Kruisdood en vloek behoren bij elkander; dat moet een ervaring en beleving worden, willen wij een wandel des Geestes leren verstaan en begrijpen. Het wil wel dit zeg­gen: mijn oude mens, mijn vlees met al zijn werking, willen en doen, behoort aan het kruis van Golgotha en ik heb niets zo te vrezen dan mijzelf. Maar met Hem gekruisigd, dag bij dag, ervaar ik de waarheid van Gods Woord: “Ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij.”

Mijn vlees, mijn oude natuur is genageld aan het kruis en in Christus ben ik dood daar­voor, en zolang ik door het geloof het daar doe genageld blijven, zal ik de kracht ontvangen om de ware negenvoudige vrucht des Geestes voort te brengen. Het is nu niet meer, ik die dit moet volbrengen, want dat is mij onmogelijk gebleken, één met Christus ben ik met Hem ge­kruisigd. Hij leeft nu in mij en met Paulus kan ik zeggen: “en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons van God, die mij liefgehad heeft, en Zich zelven voor mij overgegeven heeft.” (Gal. 02:20).

Laat ons daarom dagelijks in gebed en in ge­hoorzaamheid ons eigen vlees overgeven, – met Christus gekruisigd – maar dan ook nu met Christus opgewekt, om in nieuwigheid des levens voortaan te wandelen.

Here, leer ons zulk een leven verstaan.

Laat ons bij Christus in de leer gaan, om zulk een leven en wandel des Geestes in het dagelijks leven te mogen ervaren.

PK.

 

Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt!

 

Opstanding. (gedicht)

1 Korinthe 15.

Ware Jezus Christus niet verrezen,

De prediking zou ijdel wezen!

En ijdel uw geloof bevonden.

Ge waart dan nog in uwe zonden.

 

Al die eens het eeuwig heil verwierven,

Die in hun Heer en Heiland stierven.

Ontsliepen in een valse waan,

Als Jezus niet was opgestaan!

 

Indien, alleenlijk voor dit leven

De hoop op Christus troost moest geven.

Ik waar d’ ellendigste der mensen!

En ‘k zou mij nooit geboren wensen.

 

Maar Jezus Christus is verrezen!

Waarmee de Vader heeft bewezen,

Dat Jezus’ offer voor de zonde

Bij God voldoening had gevonden.

 

Wordt eens ’t bazuingeschal vernomen.

Dan zullen de gestorven vromen

Ook heerlijk uit hun graven gaan,

Omdat de Heer is opgestaan!

  1. C. A.

 

Dient de Here met een volkomen hart. (Slot)

Of meent ge, dat het Schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid. Maar Hij geeft dan ook des te grotere genade. Daarom heet het: God weerstaat de hoog­moedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. (Jak. 04:05-06) (N.B.G. Vert.)

Hij, die zoals we de vorige maal bespraken, – het recht Gods op zijn leven heeft erkend, en zich, bewogen door de liefde die Christus ons betoonde, aan Hem wil overgeven, zal bemerken, hoe moeilijk het uitvoeren van dit besluit is. Ge hebt het u ’s avonds voorgenomen en ge bemerkt de volgende dag reeds, dat ge toch weer leeft naar uw eigen wil en begeerten.

Ge zult bemerken, dat we van nature met duizenden banden vast zitten aan eigen be­geerten en aan de verleidingen van de wereld en het vlees. Daar zijn de verlangens naar eer en bezit, en de oerinstincten van ons vleselijk begeren, die, al zijn ze op zichzelf niet verkeerd en door God in ons gelegd, in ons be­dorven bestaan tot hechte banden zijn gewor­den. waarmede wij aan de zonden zijn vastgeketend.

Juist hij, die zich ernstig voorneemt Jezus te volgen en zich geheel aan Hem te wijden zal bemerken, hoe, zwaar dit valt; hoe onmogelijk het is in eigen kracht.

Dit is voor ons eigen ik misschien wel het vernederendste, dat de mens met goede voor­nemens bezielt, bemerkt, dat hij onmachtig is deze goede voornemens ten uitvoer te brengen.

En toch .. . God begeert uw geest, Hij dwingt u niet.

Immers deze keuze is een keuze die in liefde haar oorsprong vindt. Jezus zegt: “Wie Mij liefheeft, die volge Mij.”

Liefde is een daad van vrije keuze.

Daarom moogt ge ook niet in valse lijde­lijkheid wachten tot God u dwingt Hem te vol­gen. Want dat doet Hij nimmer. Hij wacht op de mens en zegt: “Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en bij met Mij.”

Gij moet u vrijwillig geven en Hem volgen.

En toch, als gij dit wilt doen. zult ge bemer­ken, dat ge het niet kunt. Met alle vezels van uw ziel zijt gij aan de aarde verbonden

Zo komen we tot de bede van Augustinus: Heer geef mij, wat Gij van mij eist.”

Het is de roep van de gekluisterde ziel uit de nood der onmacht: “O God, wees mij, zondaar genadig.”

Niet degene, die hoogmoedig in zelfbewuste eigen kracht de keuze denkt te doen, wordt Christus trouwe, volgeling. De nederige, die in diep gevoelde afhankelijkheid tot Hem roept, schendt Hij de kracht tot waarachtige bekering. Daarom lezen we: God weerstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.

Slechts die zich zo biddend aan Hem over­geeft en zegt: Heer werk Gij in mij beide het willen en het kunnen, die zal trouw zijn. In hem werkt God. Dit is het wondere en onbegrijpe­lijke mysterie: Gij moet u bekeren en strijden om in te gaan en toch is Hij het die in u werkt naar Zijn welbehagen, ja zelfs u geschapen heeft om goede werken te doen, die Hij eerst tevoren bereid heeft, opdat gij er in zoudt wandelen. (Ef. 02:10).

Wanneer ge u in uw gebed aan de Here overgeeft, belijdt Hem dan uw onmacht en smeek Hem in u Zijn kracht tot openbaring te brengen.     

Dit geeft een diepe vrede en rust.

Dan is het niet meer een krampachtig zich­zelf opschroeven tot een zekere graad van zelf­opoffering en werkheiligheid.

Neen, het is dit: Christus toelaten in u Zijn werk te doen. Het is de Heilige Geest toe­staan u van dag tot dag meer naar Christus beeld te veranderen.

Zie, dit is de enige weg tot de overgave.

Iemand zou, terugblikkend op de strijd, ver­bonden aan het volgen van Jezus, kunnen vra­gen: “Is dit alles nu wel de moeite waard? Is het niet mensonwaardig zichzelf zo te ver­nederen en zich willoos over te geven. Is het niet in strijd met de drang naar vrijheid, die in ons leeft?”

We hebben reeds een antwoord gegeven: de vrije, onafhankelijke mens bestaat niet: hij is óf een slaaf der zonde óf hij is het van zijn Heiland. En dit juk is oneindig zachter. Juist wie Christus dient is waarlijk vrij, vrij van de slavernij der zonde.

Doch er is meer. Er staat in het laatste vers: Maar Hij geeft dan ook des te grotere genade.

Het vinden van Jezus is het vinden van het leven.

De bloem, die afgerukt is, verdort, omdat hij gescheiden is van de wortel, door welke hij de levenssappen moest ontvangen. Zo stierf de mens, toen hij afviel van God, de Bron des levens.

Het zich overgeven aan Hem, die ons met de Vader verbindt, is het opnieuw in verbinding treden met de eeuwige bron des levens. Hij, die Christus volgt, is overgegaan uit de dood in het leven.

En dit leven zal hij niet karig bezitten. Neen, hij zal het in overvloedige mate in zich voelen opwellen als een nimmer opdrogende fontein. Een fontein springend tot in het eeuwige leven.

Het volgen van Jezus is ook een rijkdom van liefde vinden, die geen wereldling kent. Het is zich overgeven aan Eén, die u zo liefhad, dat Hij voor u stierf.

Wie deze liefde van zijn Heiland eens in zijn leven heeft leren kennen, voor hem is het geen vraag meer of het volgen van Jezus winst of verlies is. Hij zou voor niets in het heelal deze liefde willen missen. Hij weet: het is óf Jezus volgen en alles bezitten óf een slaaf zijner zon­de en jammerlijk arm en ellendig zijn.

Een andere weg is er niet.

Daarom: het moge een zware eis schijnen: “Wie niet haat zijn eigen leven kan Mijn dis­cipel niet zijn”; wie zo zijn leven verloor, zal juichen omdat hij een Vriend vond. die hem het eeuwige, onverderfelijke leven schonk en een rijkdom van genade en liefde, die onbeschrijfe­lijk is.

Daarom kiest Hem als uw Meester, nu het nog het heden der genade is.

Het is de weg, die meer dan ooit misschien zal worden, een gaan buiten de legerplaats en een dragen van Zijn smaadheid, doch die ten­slotte voert naar de heerlijkheid. Gij zijt dan nu een schaapje van een verachte en kleine kudde, doch tenslotte zult gij behoren tot een schare, die niemand tellen kan, een schare die eeuwig bet Lam prijst en in machtige akkoorden Hem de eer toebrengt, omdat Hij hen kocht met Zijn bloed uit alle volk en taal en natie.

  1. v.d B.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis.

… opdat ik Hem kenne, en de kracht Zijner opstanding. (Filip. 03:10).

Zijn Heiland meer te mogen kennen en de kracht van Zijn opstanding, dat is het doel waarvoor Paulus alles prijs heeft gegeven.

Deze twee heilservaringen gaan hand in hand. Nooit zullen wij Christus in Zijn ware heiligheid, liefde en eeuwige goddelijkheid leren ken­nen, indien wij niet de kracht Zijner opstanding ervaren.

Omgekeerd zullen wij ook niets “van de ge­weldige, alles overwinnende kracht der opstandingsmorgen verstaan, indien wij niet in begin­sel Christus hebben leren kennen.

Het was de wondere, levenwekkende kracht Gods, die Christus terugbracht uit het rijk der doodschaduwen, tot de stralende heerlijkheid van het overwinningsleven.

En het is met dezelfde kracht, dat God werkt in allen, die Zijn eigendom zijn. Paulus bidt, dat wij zullen weten hoe overweldigend groot Zijn kracht is aan ons die geloven, naar de werking van de sterkte Zijner macht. die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken. (Ef. 01:19-20).

Het wonder der opstanding heeft in u plaats gevonden, mijn broeder en zuster, op het ogenblik toen gij Christus eigendom werd. Toen Zijn Heilige Geest in u werkte, geschiedde dit ge­weldige: uit een leven, dat dood was in de zon­de, trad ge binnen in het goddelijke leven, dat zich uitstrekt tot de diepten der eeuwigheid.

En naarmate wij onze Heiland meer leren kennen, zullen wij deze opstandingskracht in ons meer ervaren.

Het is door de kracht van de Heilige Geest, waardoor God Christus opwekte uit de doden, zoals we lezen in (1 Petr. 03:18): Hij is le­vend gemaakt door de Geest.

Het is door diezelfde Geest, dat Hij u le­vend maakte. Zó als het hoofd is opgewekt, zo zullen ook de leden worden opgewekt.

En het is door de gemeenschap van de Heilige Geest, die in de Heiland en in u werkt, dat gij Hem leert kennen en liefhebben. Dit kennen is een dieper kennen, dan met uiterlijke zintuigen. De Joden, die Jezus zagen, hebben Hem niet gekend doch gij, die door één Geest met Hem zijt verbonden, kent Hem en zult Hem leren kennen. En wie Christus kent, die kent de Vader (Joh. 10:14; Joh. 14:09). Ja, dit opstandingsleven en het kennen van Christus is zo in wezen één, dat Jezus zegt: Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige en waarachtige God en Jezus Christus, die Gij gezonden, hebt.” (Joh. 17:03).

Hebben wij iets van deze gemeenschap des Geestes in ons leven ervaren?

Als wij in ons gebed verlangen Christus te leren kennen en de kracht Zijner opstanding te ervaren, dan moeten wij beschaamd belijden,

dat wij zo weinig dit als diepe werkelijkheid ervaren. Het is alles zo heilig, zo wonderbaar, dat het ver boven ons bewust denken uitgaat. En toch… in het geloof weten wij, dat Hij, die in ons dit leven deed ontstaan. het van dag tot dag zal doen groeien. We staan nog slechts aan het begin van een heerlijkheid, die ons van dag tot dag nader komt. Een eeuwigheid ligt, God dank, voor ons broeder en zuster. Een eeuwig­heid waarin wij van heerlijkheid tot heerlijkheid zullen voortgaan en Hem zullen kennen, wiens liefde alle kennen te boven gaat.

Indien wij met Christus zijn opgestaan tot een nieuw leven, zal deze kracht Gods ook doorwerken in uw vernederd lichaam.

Wanneer wij ons verdiepen in de blijde Paasmorgen en iets trachten te verstaan van het alle eeuwen-beheersende ogenblik, toen Christus in Zijn stralend opstandingslichaam oprees uit het kille duister van het graf, dan is het ons soms te groot om dit geweldig gebeuren toe te passen op ons eigen stoffelijk en verziekt lichaam.

En toch, het staat geschreven: “Hij is de eersteling van hen, die ontslapen zijn”. (1 Kor. 15:20).

Zoals Hij de eerstgeborene is van de ganse schepping, (Kol. 01:15) zo is Hij ook de eerstgeborene uit de doden, zodat Hij onder alles de eerste geworden is. (Kol. 01:18).

Stralend en verheerlijkt zult ook gij eens op­rijzen uit het duistere graf: gij zult uw ogen opslaan na de slaap des doods, zoals Hij deed en in onbeschrijfelijke blijdschap uw Heer tegemoet gaan in de lucht.

Daarom is het Paasfeest voor de gelovige niet slechts een herinnering aan een historisch gebeuren, het is zelfs niet de dag dat Christus voor u opstond, het is de dag, dat gij mét en in Hem werd opgewekt tot een nieuw leven.

Moge deze opstanding en verheerlijking van ons lichaam nog toeven, zij is zeker- en ligt vast; in Christus’ opstanding.

Naar deze grote Paasmorgen van de geloo­fden gaat het verlangen uit van de Geest en Bruid. Zoals het Hoofd is opgewekt zal ook het lichaam worden opgewekt. Tussen deze beide Paasfeesten ligt de 20-eeuwenlange ver­kering der gelovigen.

Laat ons in het geloof ons verheugen op de die komende is, waarin ons verborgen leven geopenbaard zal worden, en wij met Christus zullen verschijnen in heerlijkheid. (Kol. 03:04).

Ja, deze wondere, overweldigende kracht Gods, die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken, is doorgegaan van heerlijkheid tot heerlijkheid, toen Hij de Zoon gezet heeft aan Zijn rechterhand in de hemelse gewesten. (Ef. 01:20).

In Hem zijn ook wij dus in beginsel reeds daar gezet en eens zal ook dit zich ten volle verwerkelijken, als Hij in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom Zijner genade zal tonen, naar Zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus. (Ef. 02:07).

  1. v.d. B.

 

Ik ben door de wereld getrokken (gedicht).

Ik ben door de wereld getrokken;

De wereld is schoon en wijd.

En toch trekt steeds sterker verlangen,

Mijn harte naar d’ eeuwigheid.

 

Ik heb toen aanschouwd de mensen;

Hoe zoeken zij vroeg en laat!

Zij komen en gaan; en zij wensen;

Maar ’t leven blijft moeheid’ en kwaad.

 

Zij zochten daar wat zij niet vonden,

Aan liefde, geluk en eer.

En komen, beladen met zonden

En zonder voldoening weer.

 

Toch is er een rust voorhanden

Voor ’t arme, vermoeide hart

Zegt luid het in alle landen,

Dat er balsem is voor de smart.

 

Er wordt nog een ruste gevonden

Voor allen, ’t zij ver of na,

In ’s Heilands dierbare wonden,

Aan ’t kruishout op Golgotha.

(Uit het Duits door M. Karman).

 

Toen Christus Zijn apostelen last gaf uit te gaan en te prediken, gaf Hij hun tevens het be­vel te Jeruzalem te wachten tot zij zouden zijn aangedaan met kracht uit de hoogte. Deze kracht was de Heilige Geest, die op hen uitgestort werd op de Pinksterdag. Dit was voor hen een noodzakelijke toerusting tot een arbeid, die rijk in gevolgen zou zijn. Ik heb nooit kunnen ge­loven, dat deze geestesdoop hun met de macht bekleedde om wonderen te verrichten; de gave der wonderen en het spreken in vreemde talen werd hun slechts geschonken tot bezegeling van hun goddelijke roeping.

De toerusting met de Geest is een noodza­kelijke voorwaarde voor een prediking, die iets zal uitwerken, en ik heb mij dikwijls met diepe smart er over verwonderd, dat tot op heden op het voorhanden zijn daarvan zo weinig nadruk wordt gelegd ten opzichte van degenen, “die Christus aan een zondige wereld zullen predi­ken.” Zonder onmiddellijke onderwijzing door de Heilige Geest zal geen mens ooit ware vorderingen in het prediken maken.

En opdat niet iemand denke, dat ik van de prediker meer verlang, dan hem beloofd is en hij recht heeft om van God te verwachten – zo zij opgemerkt, dat alle predikers van het evangelie, die door Christus geroepen zijn, in die zin “geïnspireerd” moeten en kunnen zijn, om het evangelie te prediken in betoning des Geestes en der kracht.

Wat heeft Jezus toch anders bedoeld, toen Hij zeide: “hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen?” Wat, als Hij beloofde: “die in Mij gelooft, stromen van levend wa­ter zullen uit zijn buik vloeien?” Hij zeide dit, immers, van de Geest, die ontvangen zou­den, allen die in Hem geloofden. Ieder prediker moest en kon zo met de Heilige Geest vervuld zijn, dat allen, die Hem hoorden erken­nen moesten: “Des Heren Woord in zijn mond is waarheid.”

Finney.

 

Er is een groot verschil tussen de smarten die het kruis der natuur ons veroorzaakt en tussen de onrust, die de eigenliefde bij ons verwekt. Die met veel onrust en verwarring lijdt heeft nog veel eigenliefde, welke het kruis wil ontgaan.

Het ware lijden is rein, vreedzaam en ootmoedig en overgegeven aan het welgevallen Gods.

Een kruis, dat met tevredenheid en overgave van de hand Gods wordt aangenomen, reinigt en volmaakt de ziel.

(Overgenomen),