Gaat heen in de gehele wereld….

Hij, die nedergedaald is, is dezelfde ook, die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou. (Ef. 04:10).

Bethlehem en de Olijfberg, Kerstfeest en He­melvaartsdag, dat zijn de twee grote tegenstel­lingen in het leven van onze Heiland.

Kerstfeest, dat is de dag als de engelen zingen in de velden van Efratha: “Vrede op aarde, in mensen een welbehagen.”

Op Hemelvaartsdag zingen zij in de hemelen en roepen in jubelende beurtzang het elkander toe: “Heft uwe hoofden op, gij poorten en ver­heft u, gij eeuwige deuren, opdat de Koning der ere inga. Wie is de koning der ere? De Here sterk en geweldig, de Here geweldig in de strijd. Heft uwe hoofden op, gij poorten! ja heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga. Wie is Hij, deze Koning der ere? De Here der heirscharen, Die is de Koning der ere.”

Tussen de ontvangenis in de schoot van Maria en Zijn opvaren door de hemelen, waar Hij zich heeft gezet aan des Vaders rechterhand, ligt de weg van Zijn vernedering: gesmaad, be­spuwd, gestorven aan het hout, afgedaald in het dodenrijk…

Doch Hij, die nedergedaald is, is ook dezelfde, die opgevaren is, verre boven alle hemelen, op­dat Hij alle dingen vervullen zou.

In het eerste gedeelte van deze tekst ligt de grond voor het tweede gedeelte. Omdat Hij zich het diepst heeft vernederd, daarom ontvangt Hij de hoogste plaats.

Omdat Hij alle macht heeft afgelegd, toen Hij in de krib van Bethlehem werd geboren, daarom kan Hij spreken: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde.

Van nu af zal Hij door Zijn Geest alle dingen vervullen. Reeds nu blijkt dit in de harten van de Zijnen, straks zal het blijken in gans de schepping wanneer Hij als overwinnaar op het witte paard nederdaalt en de goddeloze doodt door de adem van Zijn lippen.

Nu zendt Hij Zijn dienaren uit in de wereld. Op hen rust de heerlijke en geweldige taak deze vervulling te brengen tot de harten van velen. Daarom heeft Hij zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraren, opdat wij zouden komen tot de maat van de wasdom der volheid van Christus.

Zij mogen uitgaan in het vaste geloof, dat Hij, die hen zendt, alle macht heeft in hemel en op aarde.

Zij moeten strijden in het geloof, in de naam van de verheerlijkte Heiland.

Niet zij behoeven de overwinning te behalen: zij moeten slechts getuigen dat de overwinning behaald is.

Dit is onze heerlijke taak. Te strijden in het geloof, “t geloof dat Hij, Die zit aan des Vaders rechterhand, met ons is tot aan het einde der dagen…

Niet als lichtschuwe, verlaten volgelingen staan wij in deze wereld.

Neen, als kampvechters met een geweldige taak, met Zijn Naam als een banier boven ons hoofd.

En Hij zegt tegen ons: “Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in Mijn Naam zullen zij boze geesten uitwerpen, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij op­nemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drin­ken, zal het hun geen schade doen: op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.”

Wat een heerlijke, geweldige taak. Toegerust met alle krachten en gaven, die de Heilige Geest ons geeft, te strijden voor Zijn Naam.

Het evangelie verkondigen: uitgaan in de slop­pen en stegen, in de huizen en paleizen en spreken over de verlossing van zonden door het bloed van Golgotha.

Duivelen uitwerpen: Genezen hen, die onder de macht van boze geesten zijn gekomen; in de Naam van Jezus, Die overwinnaar is ook over alle machten der duisternis.

Spreken in nieuwe tongen en God groot ma­ken en prijzen om al het wondere heil, dat Hij in ons zondaren werkt. Zijn Naam moet eeuwig eer ontvangen, men love Hem vroeg en spa.

Slangen opnemen, de gevaren trotseren, die ons niet zullen schaden, als Hij ons beschermt. Als Hij aan onze rechter en linkerhand is, dan zullen de leeuwen ons niet deren.

Op zieken de handen leggen en zij zullen gezond worden. Ja, de liefdemacht van God, die in Christus op Golgotha de zonde van ons weg­nam, de oorzaak van veel ziekte en pijn, heelt ook menigmaal met de wegneming der zonde, de gevolgen der zonde in het lichaam. Geprezen zij Zijn Naam!

Als we dan zien naar de gelovigen in onze da­gen, dan zouden we geneigd zijn te vragen: Is Zijn hand verkort, of is Zijn liefde tot de mensen verminderd?

Waarom worden geen duivelen uitgeworpen of zieken genezen? Waarom spreekt men niet in tongen? Waarom niet?

Moeten wij niet belijden, dat er zoveel ongeloof is in ons geloof? Dat we niet innig genoeg met onze Heiland leven. Dat we niet lege vaten zijn, die Hij gebruiken kan. Dat we niet menigmaal niet durven vragen om de geestelijke gaven, hoewel de Schrift ons dit uitdrukkelijk zegt. (1 Kor. 14:01).

Geloven we nog, dat Hij dit alles doen kan en doen wil?

O, we hebben om onze armoede te bedekken vele uitvluchten gezocht.

Duivelen uitwerpen… bestaan ze wel? Is er wel bezetenheid? Ja, er zijn er velen, die onder de macht van occulte krachten jarenlang zuchten, maar ze vinden geen gelovigen door wie God hen kan genezen. Want zoals er staat: hoe zullen ze in Hem geloven als het hun niet gepredikt wordt, zo zouden we ook kunnen vragen: hoe zullen deze goddelijke krachten openbaar worden als er geen zijn, die deze gave hebben ontvangen en durven uit te dragen?

Met nieuwe tongen spreken? Goed voor de gemeente van Korinthe. Leidt tot valse opwinding is een nabootsing van Oosterse be­wogenheid… Maar ’t geloof weet, dat God nog steeds tongen kan losmaken en doen roemen tot Zijn eer.

Op zieken de handen leggen, hen met olie zalven. We vinden ’t vreemd en ondanks het uitdrukkelijke nieuwtestamentische gebod. (Jak. 05:14-15) laat men het na. Is het wonder, dat, gezien zoveel ongeloof en ongehoorzaam­heid, Christus onder de gelovigen niet kan wer­ken evenmin als in Nazareth. Men zegt dan dat men wil berusten in Gods wil, doch loopt ondertussen uren ver om doctoren te vinden, van wie men hoopt dat ze ons zullen genezen. Men sukkelt liever jaren met medicijnen en doctoren, dan dat men zijn zonden belijdt en zich over­geeft aan de grote Geneesmeester.

Wij wagen het niet meer in de kracht van het geloof.

We leven in de valse bescheidenheid van het ongeloof. We eten met kleine hapjes en zijn ondervoed. God zegt: Doet uw mond wijd open en Ik zal ze vullen.

Zoals de ongelovigen voorbijgaan aan de bedreigingen Gods, zo gaan de gelovigen vaak voorbij aan de beloften Gods.

Het verstand heeft de plaats ingenomen van het kinderlijke geloof. Men kon van de Heer niet te veel verwachten of te veel van Hem hopen. Die weinig van Hem verwacht en weinig van Hem hoopt, is een dwaas die in ’t geheel niet weet, hoe groot onze Heer is.

Eén van beide: Of het hele Christendom is niets waard, of ons geloof en ons gebed moet het winnen van alle machten van ’t ongeloof.

Als de schrijver van de Hebreeënbrief een ganse rij van geloofshelden ons voor ogen heeft gesteld, zegt hij niet: “dit alles is voor u te hoog, maar: “laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is.” (Heb. 12:01).

Daarom richt weer op de trage handen en de slappe knieën.

Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid!

  1. v.d. B.

 

Pinksteren een belofte voor de toekomst.

Men roept: “Wachter, hoever is het in de nacht? Wachter, hoever is het in de nacht?” De wachter zei: “De morgenstond is gekomen en ook de nacht, volgens de Engelse vertaling.” (Jes. 21:11-12)

Opnieuw hebben wij het Pinksterfeest gevierd en hebben velen van ons zich een ogenblik losgemaakt uit de omklemming van het dagelijkse leven om het oog te richten op het stille werk van de Geest in het hart.

Maar onze gedachten zijn ook uitgegaan naar het Pinksterfeest van de toekomst en naar de tijd, dat de Here wonderen zal doen aan het hemel­gewelf boven ons en Hij tekenen zal geven op aarde, van bloed, vuur en rookwalm.

En we voelden toen, dat het wereldgebeuren van nu, ons in schokkende sterkte meevoert naar die dag. In de weeklacht van tienduizenden kinderen van God hoorden we de roep uit Seir: Wachter, hoever is het in de nacht? Wachter, – hoever is het in de nacht?” Hoever zijn wij nog verwijderd van het uur, dat uit de chaos de orde, en uit de duisternis het licht tevoorschijn treedt?

Laat ons in de stilte luisteren naar wat de Here tot ons spreekt uit Zijn Woord, teneinde dit dan toe te passen op onze bijzondere om­standigheden en noden er laat ons bovenal wars zijn van menselijke redeneringen en overleg­gingen. Want het is alleen de Heilige Geest, die ons de toekomende dingen doet verstaan en ons de spijze kan schenken ter rechter tijd. (Matt. 24:25). Hoe meer wij de duisternis om ons heen zien toenemen, des te meer zullen wij moeten vertrouwen op de Goddelijke inspiratie, die Jezus ons schenken wil als een troostgave in deze tijd. Wie als kind van de Heer werkelijk vertrouwt op deze leiding van de Geest zal niet bedrogen uitkomen. De inspraak van de Geest is de resonantie met de geest der profetie van zoveel eeuwen vroeger; maar die toen reeds voortstuwde na de grote dag van onze Here Jezus Christus.

De Hebreërschrijver stelt deze mogelijkheid duidelijk in het licht, waar hij zegt dat wij el­kander moeten bemoedigen, naarmate wij zien, dat de “Dag” nadert. (Heb. 10:25).

In steeds sneller tempo komen wij in de ure der verzoeking, die over de gehele bewoonde wereld komen zal, om te verzoeken die op de aarde wonen. (Openb. 03:10). Wij zien reeds om ons heen de nacht van de Godverlatenheid over de gehele wereld. De ruiter op het rode paard is uitgegaan om de vrede te nemen van de aarde en wij ontwaren de sombere figuren van die op het zwarte en die op het vale paard.

Tot ons klinkt het: “Ga heen Mijn volk, ga in uw binnenste kamers en sluit uw deuren achter u toe, verberg u voor een klein ogen­blik, totdat de gramschap overga.”

Het licht van Gods genadezon wordt tijdelijk gedoofd. De ure is aangebroken, dat het alles in ons beproefd zal worden.

Maar deze duisternis is tevens een profetie van het naderende licht van Gods Geest. Deze van onheil zwangere wolken bergen in zich de heer­lijkste beloften. Ze zijn de toezegging van een zeer krachtige werking van de Geest in het persoonlijke leven; van een innerlijke vrede des harten, die het verstand te boven gaat.

Waar grote benauwdheid dreigt, zullen wij ook een wonderlijke vervulling van Gods Geest ontvangen. Met de nacht komt ook het licht van de naderende morgen. De wereld zal weer zien wie Jezus is en wat Hij in Zijn kinderen vermag. Horen wij nu reeds niet van een revi­val bij hen, die in groot lijden zijn gebracht en die de Naam van hun Redder op wonderbare wijze groot maken. Juist de beproevingen en het lijden zullen de weg banen tot het ontvangen van die wonderlijke Pinkstervreugde.

Wij lezen aangaande de gemeente van Philadelphia, die de betekenisvolle naam heeft van “broederliefde”, dat Jezus hun een geopende deur zal geven. Hij toch noemt zich de sleutel­drager van het huis Davids. Jezus is de betere Eljakim, van wie we lezen in Jesaja 22 en 20, dat hij de schatbewaarder was van het koninklijk paleis. Zo ook ontving de verhoogde Heiland het recht om uitdeler te worden van de hemelse schatten. Het is de sleutel Davids, omdat de Pinksterzegen in de allereerste plaats aan het volk Israël beloofd was.

Jezus alleen heeft de sleutels van hel en van dood en Hij alleen bezit ook de sleutel Davids, want als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, d.i. Hij heeft de sleutels van hel, en van dood verworven, en heeft de mensen gaven gegeven, d.i. Hij heeft de sleutel Davids. (Ef. 04:08).

De schatkamer gaat open als God weer mee getuigt door tekenen en wonderen en meniger­lei krachten, en bedelingen des Heilige Geestes naar Zijn wil. (Heb. 02:04). Als degenen die geloofd zullen hebben, deze tekenen volgen, in Zijn Naam duivelen uitwerpen, met nieuwe ton­gen spreken; als zij slangen opnemen of iets dodelijks drinken en het hun niet schaadt, als zij op kranken de handen leggen en hen gene­zen, kortom, indien de Here medewerkt en hun woord bevestigt door tekenen die daarop volgen. (Mark. 16:17-20).

Maar nog een andere belofte ontvangt deze gemeente van Philadelphia, die het type is van de ware kerk, die eenmaal tot haar Hoofd wordt opgenomen. Omdat gij het woord van Mijn lijd­zaamheid bewaard hebt, zo zal Ik ook u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal. De bekende Schrift­onderzoeker, S. D. Gordon wijst op de betekenis van het woordje “uit” en leest dan: “Ik zal u door de ure der verzoeking heen, bewaren”, en hij maakt dan een vergelijking met het oude Israël in Egypte, waar de gelovigen onbescha­digd door de plagen heengingen. En is de Here niet de God van ouds, die ook nu nog Zijn engelen van u zal bevelen, dat zij u bewaren in alle uw wegen?

Wij zien onze macht en invloed slinken, wij staan al aan de kant van de weg, maar nu komt Jezus tot ons en Hij zegt: “Zie, Ik heb een geopende deur gegeven en niemand kan die sluiten, want gij hebt kleine kracht.”

Slaan wij nu aan het begin van de tijden, dat ook ons die deur geopend wordt? Zullen er ook onder ons weer zijn, die de hemelse gaven zullen bezitten? Zullen de krachten der toeko­mende eeuwen ook onder ons weer geopenbaard worden? Wij geloven dit met grote stelligheid en danken de Here voor al de vreugden, die Hij ons ook in dit opzicht reeds geschonken heeft. Veel kunnen mensen ons ontroven, maar van de hemelse gaven geldt het, dat als Jezus opent, niemand kan sluiten. Eenmaal zul­len we weer allen, want aan een iegelijk wordt de openbaring des Geestes gegeven, (1 Kor. 12:07) die heerlijke ervaringen genieten en de oude Pinksterzangen zullen aangeheven worden. Wij zijn blij, want de Pinksterdag keert weer, en de spade regen valt weer op ons neer. Dan is het vuur de heilige beschutting tegen de duis­ternis. Dan zullen de demonen en duivelen uit­varen door bidden en vasten. De ontwaakte bruid heft haar toorts omhoog en verwacht de Brui­degom.

Hebt gij gehoord? Hebt gij gezien? Hebt gij onderzocht? Dan moeten doorbreken Zijn vol­heden. Ze zijn in Hem. Ze zijn enkel in Hem, wanneer gij zult komen in Hem. Hebt gij on­derzocht het fundament, opdat gij moogt komen, moet komen in Zijn schatkamer en daaruit nog nemen, opdat gij opgebouwd moogt worden op het fundament, dat nimmer zal wankelen.

Ziet, de tijden komen dat gij moet staan onbeweeglijk. Ja, het zal alles in u beproefd worden. Gij kindekens, hebt gij opgemerkt? Hebt gij gehoord? Hebt gij gezien? O, ga niet van Hem heen, maar blijft in Hem. Blijft in Hem.

J.E. v.d. B.

 

 

Ik heb het niet geweten. (gedicht)

Gewisselijk is de Here aan deze plaats geweest, en ik heb het niet geweten.

 

Ik heb het niet geweten,

Mijn lieve, dierb’re Heer,

Dat Gij mij zo bemindet.

Zo onuitspreek’lijk teer.

 

Had ik het eer geweten,

‘k Was niet zo lange tijd

In duisternis gebleven

En hooploos zelfverwijt.

 

Ik heb het niet geweten

Toen alles mij ontviel,

Dat ’t alles slechts moest dienen

Tot loutering mijner ziel.

 

Had ik het eer geweten,

Mijn hart zou niet door pijn

Zo wreed vaneen gereten

Zo lang gefolterd zijn.

 

Ik heb het niet geweten

Toen mijn verdorven hert

Gelijk een peilloze afgrond

Voor mij ontsloten werd.

 

Dat ‘k zo maar al mijn zonden

En snoodheid al de dag

Op U, mijn reinen Heiland

Vertrouwend werpen mag.

 

Ik heb het niet geweten,

Dat Gij reeds hier op aard’

Zo werk’lijk en zo heerlijk

Zo altijd met ons waart.

 

Dat ‘k niet vast kan steunen

En reek’nen op Uw woord,

Dat ‘k zo op U mag leunen

En Gij mij steeds verhoort.

 

Ik heb het niel geweten

Wat hemelzoete vreugd

Het hart van Uw beminden

Dag in. dag-uit verheugt.

 

Ik heb het niet geweten

Mijn lieve, dierb’re Heer,

Zo roep ik alle dagen,

Zo roep ik keer op keer.

 

Nog slechts een korte wijle,

Dan ben ‘k voor goed bij u,

Dan zal ‘k U beter loven

Meer minnen nog dan nu.

 

Dan, als ‘k U recht zal kennen.

Dan zeg ik al de tijd:

“Ik heb het niet geweten

Hoe eind’loos goed gij zijt.

  1. Huet.

 

Drievoudige ervaring der Christen.

Het leven van een kind van God maakt verschillende trappen mee. Daarom ook wordt het in de Bijbel vergeleken bij een wandel, zoals Paulus schrijf in (Ef. 04:01) dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt.”

Verschillende beelden worden gebruikt, om uitdrukking te geven aan een van deze stappen. Het kindschap Gods is te veel omvattend, dan dat het met een enkel woord of gedachte volkomen zou kunnen uitdrukken, wat zulk een leven in zich heeft. We willen het daarom in dit artikel hebben over een drievoudige ervaring van het kindschap Gods, hetwelk wij zouden kun­nen uitdrukken of uitbeelden door drie beelden: water, vuur en kruis. En deze drie beelden vinden hun oorsprong niet alleen in Gods woord, maar geven tevens een besliste ervaring weer in het leven der kinderen Gods als opklimmende stappen in het geloofsleven.

  1. De eerste stap. De Christen heeft reini­ging nodig: water.

Wanneer de apostel Paulus spreekt over wat Christus voor de gemeente gedaan heeft, dan zegt hij: “opdat Hij haar heiligen zou, haar ge­reinigd hebbende met het bad des waters door het woord.” (Ef. 05:26).

Het is ons duidelijk, dat ’t eerste beeld wat hier gebruikt wordt, het bad des waters is, dat ons ge­reinigd heeft. Dit is de eerste heerlijke ervaring van het kind van God. We kunnen en mogen ervaren, dat Christus ons heeft gereinigd van alle zonden. Hij heeft ons zalig gemaakt; niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan heb­ben, maar naar Zijne barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en de vernieuwing des Heilige Geestes, (Titus 03:05).

De Christen mag zich verheugen in de zalige uitspraak van de Heiland”: “Gijlieden zijt nu rein om het woord dat Ik tot u gesproken heb.” (Joh. 15:03).

  1. De tweede stap. De Christen heeft vuur nodig.

Wanneer een kind van God de ervaring van een rein hart heeft ontvangen, en hij of zij mag weten, dat alle zonden die hij of zij gedaan heeft vergeven zijn, dan bemerkt men toch later, dat er nog meer nodig is als water. Het oude, zondige leven is wel weg, maar we staan niet altijd als overwinnaars over de macht der zonden. We leren nu pas de verdorvenheid van onze oude mens kennen. We zien nu pas dat er een diepere reiniging nodig is. Verschillende dingen kunnen door water gereinigd worden, maar soms kan het water niet alles reinigen en dan is er vuur voor nodig. En zo is het ook met de Christelijke ervaring der kinderen Gods. Jeremia roept dan ook uit: “Is mijn woord niet net als een vuur” (Jer. 23:29). De ingekankerde, de ingewortelde zonden moeten door het vuur weggebrand worden. Dat vuur van God, Zijn eeuwig Woord, is alleen in staat om zo te zuiveren. “Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat dóór tot de verdeling der ziele en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.” (Heb. 04:12).

Kind van God, is dit vuur Gods al in uw leven gekomen?

Wanneer Jesaja geroepen wordt door God, moet eerst het vuur Gods in zijn leven komen. Hij roept dan uit: “wee mij, want ik verga! dewijl ik een man van onreine lippen ben”. En dan worden zijn lippen aangeraakt met een kool van het altaar en is hij rein. Dat is de diepere reiniging van de Christen. Het woord Gods is als een zwaard in zijn leven gekomen. Het mes wordt in de etterbuilen van het oude leven gezet. De verborgen zonden worden open­baar. Het vuur Gods spreekt het oordeel uit over ons leven.

O, dat we zulks toelaten in ons leven. Want als gelouterd zullen we dan uit dat vuur Gods komen en wij zullen en mogen behoren tot hen, waarvan Daniël zegt: “Velen zullen gereinigd en wit gemaakt en gelouterd worden”. (Dan. 12:10).

  1. De derde stap. De christen heeft het kruis nodig.

Christus en het kruis zijn onafscheidbaar van elkander. En zo is het ook met de waren christen, die de weg van het volgen van het Lam Gods heeft leren kennen. Eerst heeft hij kennis gemaakt met het kruis, toen hij zijn zonden daar mocht neerleggen en hij opblikte tot dat kruis en hij het woord der verzoening mocht horen: “Het is volbracht!” Maar dan komt het kruis in zijn leven. Dan leert hij ver­staan. “er is niet enkel een kruis van Christus, maar er is ook een leven des kruises voor de christen”. Het kruis spreekt dan een oordeel uit over zijn leven, wat niet wordt geleefd in de gekruisigde Christus. Kennen wij dat, is dat onze persoonlijke ervaring geworden?

Daar zijn twee ervaringen der Christenen, of we zouden ook kunnen zeggen: twee plaatsen waar wij kunnen zijn. We staan voor het kruis, of we zijn met Christus mee gekruisigd, waar wij niet meer leven, maar “waar Christus leeft in mij”. Of wij dragen het kruis, of wij worden door het kruis gedragen.

Welk een moeizaam leven is het, als wij het kruis moeten dragen. Dan wordt het kruis ons vaak zo zwaar, als wij het willen dragen. Maar als wij gedragen worden door het kruis, dan leeft Christus door ons; we worden opgeheven boven hetgeen wat ons wil neerdrukken. Niets kan ons dan meer scheiden van de liefde van Christus.  Gedragen door het kruis is de weg tot vrede en overwinning. Daar aanvaardt men beproeving en verzoeking uit de hand van een liefhebbend Vader. Dit kruis heft ons op boven de wolken en mist van het dagelijks leven tot voor de troon Gods in de tegenwoordigheid van God.

Ja geliefden, dat is de derde stap en ervaring in ons geestelijk leven. Hoe gewichtig en wat een zegen is ook dit in ons leven.

Laat deze drievoudige ervaring toe in uw le­ven: water, vuur en kruis. Wedergeboorte, hei­liging en kruisiging.

 

Overdenkingen op de pelgrimsreis.

Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt! Laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons ge­troffen heeft, onze koningen, onze vorsten en onze priesters; en onze profeten en onze vaderen en Uw ganse volk. Doch Gij zijt rechtvaardig in alles, wat ons overkomen is: want Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddeloos gehandeld. (Neh. 09:32-33).

Als een klein, onaanzienlijk groepje mensen keerde Israël uit de Babylonische ballingschap terug. Door veel jammer en ellende waren ze gegaan. Hoe fel was in de dagen van Jeremia de haat geweest tegen de koning van Babel, die hen onderworpen had. Hoe wanhopig hadden ze getracht zichzelf te bevrijden uit zijn overheersing. Hoe hadden ze gesteund op Egypte. Doch de profeet Jeremia moest hen in de naam van Zijn God zeggen, dat deze straf om hun vele zonden over hen gekomen was. Ze hadden in schijnvroomheid God gediend in Zijn tempel, maar hun hart was vervuld met eigenliefde en met trots. Als Jeremia hen er op wees, dat slechts een waarachtige bekering hen kon redden van de komende ondergang, dan was hun antwoord: “Des Heren tempel, des Heren tempel zijn deze”. (Jer. 07:03-04).

Toen waren de oordelen gekomen: bloedig en vreselijk. Al hun vals Godsvertrouwen had niet gebaat, ja, God sprak tegen Zijn pro­feet: “Bid Mij niet meer voor dit volk”.

Diep waren ze vernederd, doch in hun hart leefde de verwachting: het zou niet lang duren, de uitredding zou spoedig komen.

Maar Jeremia schreef aan de ballingen in Babel: “Laat uw profeten en uw waarzeggers u niet bedriegen. Bouwt huizen en woont er in, legt tuinen aan en geniet er van. Trouwt en laat uw zonen trouwen . . . En langzaam, heel langzaam was de verootmoediging gekomen en het inzicht, dat God dit had moéten doen, dat zij Gods straffer, ten volle verdiend hadden door hun wereldgelijkvormigheid, die sprak uit hun kleding, de opschik van hun vrouwen en weelderige maaltijden; door hun hoogmoed en zelfzucht waardoor ze hun arbeiders onderdrukten en dan met een vroom gezicht naar de tempel gingen en hun offers brachten.

Langzaam drong het gevoel van schuld door in de harten van de ballingen en we lezen hoe bij het gebed van Nehemia de kinderen Israëls met vasten en gekleed in zakken, zich ver­ootmoedigen voor God en belijdenis deden van hun zonden en die van hun vaderen. (Neh. 09:01-02).

Laat ons toch als gelovigen niet terugzien op wat achter ligt en slechts verlangen naar aardse vrijheid en verbroken glorie en rijkdom.

Laat ons liever inkeren in onze binnenkamer en ons verootmoedigen. Laat ons erkennen: “Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij heb­ben goddeloos gehandeld. Onze koningen, onze vorsten en onze vaders hebben Uw wet niet gedaan; en zij hebben niet geluisterd naar Uw geboden, en naar Uwe getuigenissen, die Gij tegen hen getuigde”.

Wij waren de wereld zo gelijkvormig gewor­den. Onze kleding getuigde tegen ons, onze vermaken waren als die van de wereld, de gren­zen waren zo menigmaal uitgewist: bioscoop­bezoek, sport en dans. het vervulde het denken van velen, die zich naar Christus noemden. Hebben wij niet weelderig geleefd en ons te goed gedaan, terwijl velen verkommerden om ons heen tof ons zegt God woord: “Gij hebt schatten vergaderd in de laatste dagen. Ziet het loon der werklieden, die uwe landen gemaaid hebben, welke van u verkort is, roept; en het geschrei van degenen, die geoogst hebben, is geko­men tot in de oren van de Here Zebaöt”.

Hadden wij niet allen tijd voor onze krant en lectuur en zo weinig tijd voor ernstige stu­die van Gods woord?

Waren niet onze verjaardagpartijtjes een aan­eenrijging van ijdele gesprekken, flirt en geestigheden, terwijl we zo weinig ons tezamen verlustigden in dat, wat God aan onze ziel heeft gedaan?

Hoe weinig gebed was er!

Ja, is het nog niet dikwijls zo, dat velen er niet toe kunnen komen om in gezamenlijke schuldbelijdenis de knieën te buigen en de Here om genade te smeken. Nog schaamt men zich hiervoor en vindt het niet nodig.

Moet God dan nog harder slaan eer Zijn volk ontwaakt uit de slaap der zonde?

Hoe vreselijk zou het zijn als God van ons volk zou moeten zeggen: “Ik heb hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld”.

Geve God ons, dat wij allen mogen komen tot verootmoediging en een verbroken des harten. Laat ons niet zien op de mensen, die Hij ge­bruikt, maar op Hem, die ons tuchtigt. Daarom heet het: Ontwaakt, gij die slaapt en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten.

Ziet dus nauwlettend toe, hoe gij wandelt, niet als onwijze, doch als wijzen, u de gelegenheid ten nutte makende, want de dagen zijn kwaad. Weest daarom niet onverstandig, doch tracht te verstaan, wat de wil des Heren is. En bedrinkt u niet aan wijn, waarin bandeloosheid is, maar wordt vervuld met de Geest, en spreekt onder elkander in psalmen, lofgezangen en geestelijke liederen, zingende en psalmende de Here in uw hart.

  1. v.d. B.

 

Vragenrubriek.

  1. te D.

Uw brief las ik met belangstelling. God brengt Zijn kinderen vaak op de kruisweg, opdat zij door lijden zouden geheiligd worden.

U schrijft, dat u zo weinig geestelijke gaven rondom u ziet. Toch geeft de Heiland ook nu reeds de gaven, waarvan u leest in 1 Korinthe 12, 13 en 14). Indien wij hierom blijven bidden, dan zal ook ongetwijfeld dit gebed verhoord worden. Gods Woord zegt immers, dat wij er naar ijveren moeten. (1 Kor. 14:01).

Heer, och zend de spade regen

op ’t gezaaide door Uw hand.

Stort een nieuwe rijke zegen

Over ’t dorre Nederland.

J.E. v.d. B.

 

Mensen die er zich van bewust zijn, dat zij in lijden en tegenspoed sterk zijn, kunnen dikwijls zeer onbillijk zijn jegens zwakkere medemensen, doordat zij de tekortkoming van de zwakkere beoordelen met hun eigen sterke wil als maatstaf.

Zij, die nooit persoonlijk lijden hebben moeten, verduren, weten niet mee te leven met anderen. Maar zij, die de grote liefde van Christus kennen, worden niet trots op hun eigen kracht en overwinning, noch blij door hun eigen lijden, noch hard en ongevoelig door onwetendheid.

(Woorden van Kagawa, Japan)