Wat is heiligmaking?

“Want dit is de wil van God, uwe heiligmaking. (1 Thess. 04:03).

Er zijn zovele kinderen Gods, die bevreesd zijn voor het woord “heiligmaking, heiligheid”. En toch is het een woord, dat veel gebruikt wordt in de Bijbel.

En waarom is men bevreesd? Omdat men denkt, dat het, zondeloosheid uitdrukt en men maakt zich er mee af en zegt, “we kunnen dat toch niet bereiken.”

Wanneer het zo zou zijn, dan is de eis, de wil van God, dat we heilig zouden zijn, eigenlijk een eis, die toch niet volbracht kan worden, dan zou God iets van ons vragen. wat we toch niet kunnen volbrengen. Wat hebben dan aan zulke woorden, zoals ook Petrus schrijft; “Weest heilig want Ik ben heilig”. (1 Petr. 01:16).

Men deed dan beter, deze maar uit de Bijbel te ver­wijderen.

We doen goed, te bedenken, wat “Heiligmaking” betekent, “Afgescheiden”, apart gezet”, en het wil ook zeggen, rein te zijn”. Deze twee gedachten horen bij elkander, zoals we uit het woord des Heren zullen zien; wanneer wij waarlijk een gereinigd volk zullen zijn, dan kan het niet anders of we zijn ook afgescheiden, geheel apart gezet in deze wereld, om Christus naam te verheerlijken. We verstaan wel heel goed, dat is niet een afgebakende positie van het geestelijk leven, maar een altijd voortdurend proces in het geestelijk leven, een aanvang, maar ook voortzetting, een volmaakt zijn reeds in Christus, maar ook weer een jagen in het leven van de kinderen Gods, want zonder “die heilig­making zal niemand God zien”.

Een heilig volk moet een afgescheiden, een apart gezet volk zijn, zoals ook Jezus afgescheiden was. Dit lezen wij duidelijk; van Hem wordt gezegd “die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft.” (Joh. 10:36) en “En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in de waarheid”. Hier ligt wel duidelijk de gedachte van heiligmaking – volkomen toewijding.

Willen we nog even stil blijven staan bij een voorbeeld en wel in (Jer. 01:05) “eer gij uit de baarmoeder voortkwam heb Ik u geheiligd. Ik heb u de volken tot een profeet ge­steld”. Ja zelfs de gemeente van Korinthe met haar vele fouten en gebreken kon Paulus schrijven: “de geheiligden in Christus Jezus, de geroepenen, heiligen”. (1 Kor. 01:02) en wanneer Paulus hen waarschuwt over dingen, die niet recht waren in de gemeente, zoals overspel, rechtszaken, enz., dan kan hij eindigen met deze woorden: “En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen maar gij zijt ge­heiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in de naam des Heren Jezus, en door de Geest onzes God.;.” (1 Kor. 06:11).

Ware heiligmaking is niet iets, waarvoor we beangst be­hoeven te zijn, als een ideaal, wat nooit bereikt kan worden. Het behoeft geen zuchten te zijn, naar een standaard, die we toch niet kunnen bereiken, neen, het ligt in ieders bereik. Laat mij het sterker uitdrukken: zonder dit zullen wij nimmer God zien.

We moeten niet luisteren naar wat de mensen ervan zeggen, maar vragen, welk licht werpt de Bijbel erop? Is er in de verlossing van Christus ook plaats voor heiligmaking en een heilig leven, dat is een afgescheiden leven, hetwelk gereinigd is. Moet het leven van een Christen alleen blijven staan bij de eerste beginselen van bekering, of heeft Christus door Zijn verzoening ons ook de poort tot heiligmaking ge­opend? We behoeven niet lang op een antwoord te wachten, Gods woord geeft het antwoord. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing. (1 Kor. 01:30).

Even zo goed, als wij onze rechtvaardigmaking gevonden hebben in het offer van Christus en dit een werk was van Hem in ons, zo is het ook met de heiligmaking. Het is ons geloof in deze heilsfeiten, die het een praktische er­varing zullen doen worden in ons dagelijks leven.

Het is verkeerd te bedenken, dat waar de hoofdgedachte van heilig maken is: “apart gezet, afgescheiden”, er niet de gedachte van reinheid zou zijn. Neen, het volgt als heel natuurlijk, want iets wat voor God afgescheiden is en dienen moet voor het gebruik van God, moet rein en heilig zijn, zoals de vazen in de Tempel rein waren. “Ik zal de tent der samenkomst heiligen, mitsgaders het altaar.” “Ik zal ook Aaron en zijn zonen heiligen.” (Ex. 29:44). “Zijt heilig, want Ik ben heilig.” (1 Petr. 01:16). Daarom, omdat God volmaakt rein en heilig is, moeten ook diegenen, die Hem gewijd zijn, en dat moeten wij allen zijn, rein en heilig wezen. Heiligmaking is niet alleen afscheiding voor God, maar afscheiding van zonden.

De Heer Jezus is onze Verlosser, maar verlossing gaat samen met heiligmaking. “Maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd (1 Kor. 06:11). Christus is onze geneesmeester, maar dat gaat samen met heiligmaking. “Zie, gij zijt gezond geworden, zondig niet meer, opdat u niet wat ergers ge­schiede.” (Joh. 05:14).

Hij is onze Doper met de Heilige Geest, maar dat moet samen gaan met heiligmaking. “Al ware het, dat ik de talen des mensen en der engelen sprake en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal, of luidende schel geworden.” (1 Kor. 13:01).

Christus is onze komende Koning en Bruidegom, maar het gaat samen met heiligmaking: “een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is.” (1 Joh. 03:03).

Het is heerlijk te weten, dat onze Verlosser, Geneesmeester, Doper en komende Koning ook is onze Heiligmaker. Laat ons bedenken, er kan geen ware Heilige Geest-opwekking zijn, wanneer er ook niet mee gepaard gaat, de geest der heiligmaking. Dat heeft de geschiedenis der kerk ons wel geleerd. Verliest men de weg der heiligmaking in deze opwekking des Geestes, dan moet het uitlopen op een nederlaag.

Maar ware Schriftuurlijke heiligmaking in deze opwekking, zal alles uitwerpen wat onrein of ongoddelijk is en daarom het gebed: “Geef mij, geef ons meer heiligheid.”

De weg van heiligheid is de heirbaan van geestelijke op­wekking.

  1. K.

 

Indien Ik wil (Joh. 21:22).

Door de nacht van het leed, dat nu de wereld omhult, vaart het levensschip naar de lichtende kusten van de oceaan des vredes en der blijdschap. En wie in de donker­heid van heden weet de nameloze ellende van een ver­loren mensheid en kent de grote gelukzaligheid van een leven met Jezus, voelt de drang in het hart opkomen het evangelie der ware verlossing te prediken. En als een goed visser verlangt hij aan het einde van zijn reis een rijk geladen boot neer te zetten op het strand der eeuwigheid.

Maar vaak is het of over deze arbeid de sluier der moeizaamheid hangt. Om ons zijn degenen, die wij redden willen, maar al het pogen om zielen tot Jezus te brengen stuit af op een pantser van onverschilligheid, terwijl wij ook innerlijk voelen, dat we zelf steeds tekort schieten om waar­lijk resultaat op ons werk te zien.

En we komen dan in het gebed tot onze Heer en we vragen Hem om meer licht en wijsheid in deze zaak. We hadden Zijn stem gehoord: “Waar zijn de arbeiders, die in mijn wijngaard willen werken?” en we antwoordden: “Zie, hier zijn wij, o Heer. Maar we hebben niet begrepen, dat er vaak een lange wachtenstijd nodig is, ‘voordat we bekwaam zijn tot het werk Gods. In deze zaak is de leiding des Geestes de onmisbare factor. Hoevelen zijn er niet, die niet langer konden wachten en evenals Petrus uitgingen om in eigen kracht te arbeiden. Ze hebben georganiseerd, ze hebben zich kerken en kringen gevormd en door commissies en comité ‘s hebben ze getracht velen voor koning Jezus te winnen.

En als de Meester op de oever staat om hun arbeid te testen, moeten ze erkennen dat de boot nog ledig is, niet­tegenstaande de lange nacht van arbeid, die ze in dienst van de Heer doorgebracht hebben. Ze hadden het vaak zo druk met allerlei arbeid, dat ze evenals de discipelen, Jezus niet meer herkenden.

Zullen we eindelijk niet eens breken met deze dienst van onze eigen wil onder leiderschap van mensen?

De mens is maar al te zeer geneigd om deze weg te kiezen en dan een zegen af te smeken over zijn arbeid. Ja, voortgaande op deze weg van zelfverblinding zal dit hem voeren naar wat Jezus zegt, dat er velen zullen zijn, die in Zijn naam profeteren, en in Zijn naam duivelen uitwerpen en krachten doen en dat de Here openlijk zal zeggen, dat Hij deze dienstknechten niet geroepen heeft en niet kent.

Jezus zegt: “Indien ík wil,” en de verhoogde Christus is alleen Meester. Als wij onder Zijn directe leiding staan, zo is het net niet meer te trekken vanwege de menigte der vissen. Laat ons de tijd niet verbeuzelen door zelf te handelen, maar laten we liever bidden om de gemeenschap des Geestes, waardoor wij Zijn wil leren verstaan en Zijn stem in het binnenste van ons beluisteren. Laat ons leren wachten tot Hij door in- en uitwendige roeping ons in Zijn dienst stelt.

Kent gij het enig aanvaardbare motief in Zijn dienst.  Zo niet, al uw werk is vergeefs en uw moeite onnut.

Gij wilt naar anderen gaan om te redden, maar de Hei­land komt nu bij u met deze vraag. “Hebt gij Mij lief” O, die persoonlijke liefde tot de Heer geeft u sterkte om anderen deze liefde mede te delen. Kent ge deze liefde, mijn lezer? Hebt gij Jezus lief?

Wanneer deze vraag u in het hart dringt, herinnert dat kolenvuur u er niet aan, dat ge uw Meester telkenmale verloochent? Gij zegt wel, dat ge uw leven voor Hem wilt stellen, maar die zonde, die in uw leven voortwoekert als een giftige zwam en die uw levenssappen vernietigt?

Hebt ge een ban in uw leven? Zijt ge een slaaf van uw boezemzonde? Weet dan dat niemand twee heren kan diénen!

‘k Betreur, ‘k betreur mijn schuld, die U verjaagde.

En donkerheid in mijne ziel deed zijn;

Nu geef ik alles op wat U mishaagde.

En kom nog eens tot U, maakt Gij mij nu gans rein!

De liefde tot Jezus overwint de sterkste zonden. Indien gij Hem liefhebt en de roep van Zijn stem hebt gehoord, dan kunt ge uitgaan, want de velden zijn reeds wit om te oogsten. En de liefde tot Jezus overwint de hardste harten.

Indien Hij wil, zal de tijd spoedig aanbreken, dat er weer duizenden tot Hem zullen gebracht worden door zijn slaven, die Zijn Woord mogen prediken, opdat zijn huis vol worde.

Indien Hij wil, zal Zijn Geest andermaal uitgestort worden en zal de gemeente des Heren door vuur gelouterd en ge­reinigd worden.

 

Indien Hij wil, zullen we dan op kranken de handen leggen en zij zullen gezond worden.

Indien Hij wil, zullen we het demonenleger, dat de wereld gaat beheersen, uitdrijven uit vele gebondenen.

Laat ons daarop wachten en bidden en ijveren naar de geestelijke gaven.

En gij bekommerde ziel, ook aan U zal de Here Zijn beden vervullen. Hij wil niet dat enige verloren gaan, maar dat zij allen tot bekering komen, Hij zal sieraad geven voor as en vreugde-olie voor treurigheid. Uit de duisternis dezer tijden zal het licht nog eens verrijzen van Gods Geest.

Hoevelen onder ons zijn er niet, die hierop wachten. Ze Zijn er van verzekerd, dat zij de dood niet zullen zien, voordat zij deze Geest hebben zien neervallen als in de dagen van het Pinksterfeest.

De verhoogde Heiland blijft Meester. Indien Hij wil, zult ge uw verdriet en uw krankheid nog een tijd moeten dragen. Indien Hij wil zal het u nog zo vaak tegen lopen op deze aarde. Ja, indien Hij wil, zult ge evenals Petrus het nog moeten horen, dat ge om Zijns Naams wil smaadheid zult moeten leiden, dat uw handen zullen gebonden worden en dat ge misschien door uw dood God zult moeten verheer­lijken.

De verhoogde Heiland blijft Meester. Indien Hij wil zal Hij uw’ krankheid, voor welke verlossing ge reeds jaren bidt, wegnemen. Leer hierin ook Zijn wil te verstaan, opdat ge niet onrustig wordt. Zijn Geest zal u de innerlijke zekerheid geven hoe te handelen. En indien Hij wil, zal Hij temidden van de gevaren Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in alle uwe wegen.

Niets zal ooit voor hem te wonderlijk zijn.

“Want indien Ik wil,” zo klinkt Zijn stem ons ver­troostend in de oren, “dat gij blijft, totdat Ik wederkom.

Hij alleen bepaalt de tijd en wijze van onze dood, maar Hij alleen zegt ook, dat we niet allen zullen ontslapen, maar dat sommigen in een punt des tijds zullen veranderd worden en Hem tegemoet zullen gaan in de lucht. “0, Meester, leer mij Uw wil verstaan en wat het is te zeggen: “Uw wil geschiede.” Ik wil mijzelf geheel aan U overgeven en uit U al mijn kracht putten. Maak mij tot een van Uw slaven, die ge uitzendt in deze wereld om Uw komst te prediken. Strek Uw hand nog uit tot genezing, en dat er tekenen en wonderen geschieden in Uw naam. Geef vreugde en blijdschap in mijn gebed, opdat ik moge komen tot verheerlijking van Uw Naam en een voor­smaak moge hebben van de eeuwige zaligheid van Uw tegenwoordigheid,”

J.E. v.d. B.

 

Hoort wat de Geest tot de gemeente zegt.

De volgende ernstige boodschap werd ontvangen in een der gemeenten:

Er werd gezien een geweldige donkere wolk, waarop geschreven stond: “De laatste bezoeking over Mijn gemeente.”

Uit de wolk kwam een doorboorde hand, waarin een hamer, die werd neergelegd.

Weer kwam de doorboorde hand met een zwaard, een tweesnijdend zwaard. Opnieuw kwam de hand nu met een kruis, ook dit werd neergelegd. En de Heilige Geest zegt: Met deze hamer zal Ik de afgoden van mijn volk verbrijzelen. Met dit zwaard zal Ik scheiding brengen tussen allen, die Mijn Woord horen en hen, die het niet doen. Dit kruis zal Ik leggen op allen, die Mijn heerlijkheid zullen zien. Want Mijn ure is nabij.”

 

Het boek van het einde.

Bespreking van de Openbaring van Johannes.

Inleiding.

Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden van de profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. (Openb. 01:03).

Er is geen boek van de Bijbel, dat zo tegenstrijdig is beoordeeld als het boek Openbaring. Het is beurtelings hartstochtelijk bemind of met koele miskenning ter zijde ge­schoven.

In de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis, de tijd der ver­volgingen, gevoelden de christenen de tegenstelling tussen de gemeente en de antichristelijke wereldmacht aller tijden aan den lijve en hadden daardoor een juist inzicht in de grote strijd, die het boek der Openbaringen ons tekent. Hiermee ging een levende en sterk gespannen Christusver­wachting gepaard, waardoor men zich gaarne verdiepte in de bijzonderheden, die de Bijbel ons aangaande Christus’ komst in heerlijkheid meedeelt.

Toen echter na de bekering van Constantijn de Grote de kerk staatskerk werd en de Romeinse staat de kerk zelfs beschermde, verloor men de wezenlijke en diepe tegen­stelling tussen deze twee geheel uit het oog. Ja, men ging verder: de kerk werd zo machtig en oefende dusdanige invloed uit, dat zij meende nu reeds met Christus te mogen heersen, en, desnoods met geweld van wapenen, het rijk Gods op aarde te kunnen vestigen.

“In de eerste tijden werd het boek der Openbaringen als het Woord Gods beschouwd. Later kwam daarin verande­ring en werd het zelfs in een groot deel der kerk niet als tot het Nieuwe Testament behorende aangezien. Dit niet op historische, doch op dogmatische overwegingen. Men wilde niet weten van een 1000-jarig tijdperk van aardse heerlijkheid, waarvan in (Openb. 20:01-10) gesproken wordt.”

De dwaling, dat we nu reeds zouden leven in het Duizend­jarig Vrederijk en dat de kerk nu reeds met Christus heerst, een dwaling, die helaas nog het denken van vele christenen beheerst, ja een der grootste oorzaken, dat men de grote lijn, die dwars door de zegelen en bazuinen leidt naar de glorietijd van Christus’ koningschap, uit het oog verloor.

Naast deze dwaling kwam de tweede, dat men de ge­meente en Israël vereenzelvigde. Het grote onderscheid, dat de Openbaring maakt tussen de toekomst van, de duizenden uit alle stammen der kinderen Israëls” en “van de schare uit alle stam en volk en natie” werd weggewist. Meer dan enig ander feit heeft deze dwaling de blik op de betekenis der Openbaring verduisterd.

Toen de strijdende kerk een heersende kerk was ge­worden, begon schier onvermijdelijk wereldzin en wereldgelijkheid toe te nemen. De christenen kregen de tegen­woordige wereld lief en voelden zich in haar tehuis. Men kende niet meer het brandend heimwee naar de wederkomst des Heren en vergat het bevel van Christus, dat we vol­hardend op Hem moesten wachten (Openb. 03:10).

De onvermijdelijke dood sloot het leven af en daarna hoopte men op de zaligheid van de hemel. In plaats van de wereldomvattende verlossing, waarnaar het onbewuste schepsel uitziet, de heerlijke Christusregering en de blijde ontmoeting van de Bruidsgemeente met haar Bruidegom kwamen de laatste dingen van de enkele ziel: dood, oordeel en hemel of hel.

In de middeleeuwen vinden we een haast ziekelijk zich verdiepen in de dood en de vergankelijkheid van het lichaam, terwijl het blijde uitzien naar de wederkomst van de Geliefde schier niet voorkomt. In plaats daarvan is er op sommige tijden een hoog-opvlammende angst, dat de Oordeelsdag is aangebroken. Door al deze tijden klinkt de echo van de hymne, die Gretchen uit Goethes Faust door het Domkoor hoort aanheffen:

Dies irae, die illa (De dag des toorns, o die dag…)

De Reformatoren werden te zeer beheerst door de ge­weldige gedachte van de rechtvaardigmaking door het ge­loof en hun strijd tegen Rome, dan dat zij een open oog hadden voor de eschatologische vragen. Hoogstens hebben zij de beelden uit het boek der Openbaring in hun strijd gebruikt — en vaak onbewust misbruikt, – door alle ge­gevens over de Antichrist en de grote hoer eenvoudig toe te passen op Rome. De gedachte, dat de paus de antichrist was, hebben zij er bij hun volgelingen ingehamerd en vindt tot op deze dag zijn weerklank in de kanttekeningen van de Statenbijbel. Wat het overige betreft: hun terug­houdendheid ten opzichte van dit boek ging tot aan de grens der verwerping. Zo schreef Luther over de Openbaring. “Mijn geest kan zich hierin niet vinden en mij is het oorzaak genoeg om het niet hoog te schatten, dat Christus daarin niet wordt geleerd. Daarom blijf ik bij de boeken, die Christus helder en zuiver verkondigen,”

Hij hield de Openbaring noch voor apostolisch, noch voor profetisch, ja, verwierp de gedachte, dat dit boek door de Heilige Geest geïnspireerd was.

Zwingli schrijft: “Uit de Openbaring nemen wij geen ge­gevens aan, want het is geen bijbels boek.”

Calvijn was te voorzichtig, dan dat hij zich op zoon krasse wijze zou uiten. Toch is het merkwaardig, dat de Openbaring van Johannes het enige boek van het Nieuwe Testament is, dat hij niet heeft verklaard.

Door deze geringe waardering van het boek der Open­baring is dan ook in de kerken de toekomstverwachting bijna geheel verloren gegaan.

Gunning schreef eens: “Het is de oorzaak geweest van het kwijnen der protestantse kerken, dat de hervorming de blik op de toekomst verloren heeft. Hare belijdenis­schriften zwijgen bijna geheel over de toekomst des Heren.”

Het is diep te betreuren, dat de Augustiniaanse dwaling, dat de kerk nu reeds met Christus heerst, door de Refor­matoren van Rome is overgenomen en tot op heden in de officiële kerken heerst.

In kleinere gemeenten en kringen, waar men te die op­zichte een juister standpunt innam, is dan ook een sterkere toekomstverwachting en wordt het boek der Openbaring met meer liefde en ijver gelezen.

Meer dan ooit is onze tijd in staat de ogen te openen voor de waarheid, dat de Satan niet gebonden is, doch steeds meer de volkeren verleid.

Op de duur kan dan ook de gemeente aan dit boek niet voorbijgaan. Er is onder de huidige generatie reeds geruimer tijd een machtig, zij het dan ook dikwijls onbestemd ver­langen naar dit boek.

Het is een verblijdend verschijnsel, dat een grote groep van gelovigen uit allerlei kerken zich heeft afgewend van de grote dwalingen, die de blik op dit boek verduisteren en heeft geluisterd naar de stem van mannen, die tot be­zinning roepen. In ons land noemen wij Joh. de Heer en Ds. Berkhoff, die door woord en geschrift velen hebben bereikt.

Toch is er, hoewel de Heiland zelf zalig spreekt hem, die voorleest en hen, die horen de woorden van dit boek bij vele christenen nog slechts een zeer flauwe belangstelling. Er is een soort onverschilligheid die denkt: het zal onze tijd wel uitduren, in ons leven komt Jezus toch niet. Ze vindt de spanning van het uitzien nutteloos en dweperig en ziet meer heil in het “verchristelijken” van de wereld door poli­tieke en sociale actie. Steeds weer is het “vrome vlees geneigd te vergeten, dat wij vreemdelingen zijn in deze wereld en dat ons grote doel ligt aan de overzijde van deze tijd.

1) Greydanus: Korte Verklaring blz. 7,

2) Enkele voorbeelden: Bij (Openb. 13:06) “En het opende zijn mond tot lastering tegen God om Zijn naam te lasteren en Zijn tabernakel” schrijven de kanttekenaren: “We ver­staan hierdoor het lichaam van Christus hetwelk een taber­nakel van Zijn Godheid genoemd wordt en hetwelk door de Mis lasterlijk mishandeld wordt.”

Bij: “En het doet grote tekenen. zodat het ook vuur uit de hemel doet afkomen op de aarde voor de mensen’ “Hierdoor wordt: geschikt verstaan de bliksem van zijn de Paus excommunicaties, waardoor hij niet alleen het gemene volk, maar ook koningen en priesters en gehele koninkrijken en republieken verschrikt, gelijk uit de geschie­denis bekend is.”

Bij: “Dat niemand mag kopen of verkopen dan die dat merkteken heeft” (Openb. 13:17): “Dat is: de belijdenis, dat zij Rooms-Katholiek of goede Pausgezinden zijn.”

  1. v. d. B.

(Wordt vervolgd.)