De rivier Gods.
Die in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn buik vloeien. (Joh. 07:38).
Het leven van een kind van God, is niet een lang leven van dorheid en onvruchtbaarheid, maar volgens het Goddelijk voorbeeld ons getoond in dit Schriftgedeelte, moeten stromen van levend water uit ons binnenste vloeien. Het is zoals Jezus zeide: “Ik ben gekomen, opdat zij het leven hebben, en overvloed hebben”. We worden in dit dagelijks leven telkens weer voor de vraag gesteld “geeft u hen te eten, geeft u hen te drinken”? We zullen dat alleen kunnen wanneer we eerst zelf hongerig en dorstig geweest zijn en verzadigd geworden zijn aan de levensbron Jezus Christus. Nimmer zullen we iets kunnen meedelen aan anderen, wanneer we niet eerst zelf verzadigd zijn geworden. Een kind van God moet een oase in de woestijn zijn, een bron van levend water in een dor en dorstig land. Hoe treurig is het toch, als we harten moeten teleurstellen, die naar levend water dorsten en het niet weten te vinden en wij hen niets hebben te geven, omdat de stroom van levend water niet uit ons binnenste vloeit. Heeft Christus ons dat niet getoond, wat eenmaal Johannes zag, als hij zeide: “En Hij toonde mij een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal, voortkomende uit de troon Gods van het Lam.” (Openb. 22:01).
Hoe heerlijk is het, als we bronchristenen mogen zijn, waaruit het levende water opspringt ten eeuwige leven. Dit zal onmogelijk zijn, als we niet eerst diep gedronken hebben, als we niet zeer dorstig geworden zijn. Zovelen van Gods kinderen zijn zo spoedig tevreden met een klein beetje godsdienstigheid, een wat vroom leven en indien mogelijk wat vroom sterven. Het ontbreekt in hun leven naar het schreien tot God, dat roepen om levend water. Hoe komt het? Ze zijn nog nimmer dorstig geworden en daarom ook nimmer zó verzadigd geworden, dat de blijdschap en de vreugde uit hen stroomt.
Het zijn alleen zij, die zich zo voor God stellen en Hem gedurig zoeken, die ook het antwoord op hun gebeden zullen ontvangen. Het is alleen de waarlijk dorstige, die zulk een uitnodiging ontvangen. “Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke”. Zij die diep en veelvuldig drinken, ontvangen alleen een Schriftuurlijke ervaring. En deze ervaring is niet enkel een paar druppelen van levend water, maar stromen van levend water. Tot u en mij komt Gods heerlijke uitnodiging. “Eet vrienden! drinkt en wordt dronken, o liefste.” (Hoogl. 05:01).
De standaard voor Gods kinderen, is niet wat mensen ons leren, noch het zien op wat anderen hebben ervaren, maar het eeuwig en blijvend Woord. Paulus en de Apostelen verkondigde Gods heerlijk Evangelie en velen werden bekeerd en verlost, nadat zij het woord der waarheid hadden aangenomen en werden verzegeld met de Heilige Geest der belofte. (Ef. 01:13). Toch zien we, dat Paulus daarmee niet tevreden is, maar hij geeft een bevel als van Gods wege en zegt in (Ef. 05:18): “En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met de Geest”. De Weymouthvertaling zegt duidelijk, “maar drink diep uit Gods Geest”.
De gedachte Gods is, dat ieder kind van God zal leven in de volheid van de Geest. We zien zo duidelijk in de Handelingen der Apostelen, dat, hoewel de discipelen een machtige Pinksterervaring hadden ontvangen in de opperzaal, het daarmee niet afgelopen was, want we lezen: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hen gaf uit te spreken.” (Hand. 02:04). En weer opnieuw in (Hand. 04:31): “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en, spraken het woord Gods met vrijmoedigheid. Zo zouden we nog meer voorbeelden uit Gods woord kunnen nemen, om aan te tonen, dat er altijd een dieper intreden is, in de rivier Gods. Het is daarom ook altijd weer dorsten en verzadigd worden.
De doop in de Heilige Geest te ontvangen naar de schrift, (Hand. 02:04) is een wonderbare ervaring, maar denk niet, dat dit het einde is, het is slechts het begin. Indien we niet blijven drinken, indien we niet meer dorstig zijn naar de levende waterstromen, zullen we spoedig bemerken, hoe rijk ook onze ervaring geweest is, of hoe Schriftuurlijk zij ook was, dat de rivier Gods niet meer uit ons stroomt. Dan hebben we niets te geven aan anderen, want laat het toch ons gezegd zijn, dat Gods geest zijn rijke zegeningen niet alleen voor ons gebruik geeft, maar altijd tot opbouw en stichting van de gemeente Gods.
Daar zijn twee soorten van Christenen, ik zou ze willen roemen, de vragers en de gevers. Nu is het ons wel duidelijk, dat wij nimmer kunnen geven, als we niet eerst vragers geweest zijn, maar wanneer we dan vragers zijn geweest, dan moet het toch komen, dat het wordt geven, uitdelen. Het is wel zo, bij God zijn we vragers, maar bij de mens gevers. Zoveel mensen blijven alleen bij het vragen, ze zijn er altijd op uit om te zien, hoeveel ze kunnen krijgen, hoeveel ze kunnen ontvangen, het concentreert altijd om zichzelf, ze hebben zichzelf nog niet verloren in het geven aan de ander, ze zijn nog niet werkelijk dorstig geworden, ze hebben de nood van hun eigen ziel en die van anderen nog niet gezien en het is hun daarom ook niet op het hart gebonden. Het ontbreekt hun aan twee dingen in het leven, die Jezus zelf noemt, “dorst” en “geloven”. (Joh. 07:37-38).
De gevers staan anders tegenover het leven, zij hebben de wet des Geestes verstaan, in het uitdelen worden ze zelf gezegend. Het is in die zin gesproken zaliger te geven dan te ontvangen. Niet, dat we iets uit onszelf kunnen geven, eerst moeten we het uit Gods hand ontvangen. Die wil het ons geven, maar dan zullen ook de stromen van levend water uit ons binnenste vloeien. Dit kan alleen door een voortdurende toevoer van Gods Geest. Hierin mogen we zeker bidden “geef ons heden ons dagelijks brood”. Het woord van Jezus wordt zo heerlijk vervuld in ons leven, “geeft, en u zal gegeven worden: een goede, neergedrukte en geschudde en overlopende maat, zal men in uw schoot geven.”
Paulus verstond zo het leven en had dit geheim verstaan, hij leefde geheel voor anderen, kon anderen meedelen van de rijke schatten Gods, omdat hij eerst een dorst gehad had naar God en toen geloofd had en volgens de schrift hem ook de levende wateren waren geschonken. Hij was niet een vrager gebleven, maar ook een gever. Hij voelde zich diep onder een nimmer afbetaalbare schuld en daarom zegt hij ook: “Beiden, Grieken en Barbaren, beiden, wijzen en niet wijzen, ben ik een schuldenaar”. (Rom. 01:14) “Om onder de Heidenen, door het Evangelie te verkondigen, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus.”
(Ef. 03:08). Dat was alleen mogelijk, omdat Paulus diep gedronken had uit de kristal heldere rivier, voortkomende uit de troon Gods en des Lams.
O, dat God zulk een dorst in ons moge verwekken, dan zullen, wat ook moge komen of gebeuren, de stromen van levend water uit onze binnenste vloeien en de zij die dorst hebben zullen wij te drinken kunnen geven, want Zijn fonteinen zullen binnen in ons zijn. We geven enkel weer wat we eerst hebben ontvangen.
- K.
Daarom zal Hij door belachelijke lippen en door een andere tong tot dit volk spreken. (Jes. 28:11).
En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: met nieuwe tongen zullen zij spreken. Marcus 16:17.
Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde. Met deze tekst uit Hebreeën 13 voor ogen, willen wij ons heden afvragen in welke mate wij de rijkdommen van de Heilige Geest bezitten, die de Here ons op zo menige plaats in de Heilige Schrift belooft.
Als schone edelstenen worden toch de werkingen van de Geest des Heren getoond, opdat de gelovigen een flonkerend licht zouden zijn, die hemelse glans zouden reflecteren in een Geestes-donkere omgeving.
De lijdzaamheid des geloofs, de ootmoedigheid, de nederigheid en de zachtmoedigheid, de geneigdheid om voor de zaak des Heren smaadheid te willen lijden, de blijdschap in het aanvaarden van het kruis; maar ook de kracht van de wondere gebedsverhoring, de tekenen. Goddelijke genezingen, profetieën, talen en tongen, het zijn alle heerlijke vruchten van de Geest, die in ons woont.
Verlangt u ook, mijn lezer, als overwinnaar de voetstappen van de Meester te drukken? Zijt u niet vaak, bij het lezen van uw Bijbel, met een heilige jaloersheid vervuld, wanneer u al deze heerlijke gaven en krachten in personen ziet geopenbaard, die even als u de schat in aarden vaten droegen en toch tot zulke grote dingen bekwaam waren? En klinkt het u dan niet in de oren: Jezus dezelfde, gisteren en heden?
Of huivert u niet bij de gedachte, dat uw leven van steriele slapheid en geestelijke armoede, eindigen zal in doffe ongevoeligheid voor de tedere werkingen van Gods Geest. Dat u aan de avond van uw leven zult zitten aan de uitgedoofde haard, waarin slechts enige gloeiende sintels getuigen van het vuur, dat eens u verwarmde en dat al sinds lang bedekt is onder de aslaag van uw geestelijke onrijpheid. Want waar in uw leven geen groei naar boven gevonden werd, daar zult u bemerken, dat ge geestelijk achteruit gegaan zijt.
Valt het u niet op, hoe weinig de Naam van Jezus in de gesprekken van vele Christenen voorkomt. Ja, zelfs ouden van dagen bannen Hem uit hun gedachtensfeer en bedenken nog alleen maar de dingen van deze wereld.
Gaat er dan deze schreeuw niet bij u op naar de levende God: “Laat het bij mij zo niet zijn!”
O, mijn lezer, u die gegrepen zijt uit een zo grote duisternis, bid dat de vlam der liefde niet verbleke! Want ook nu, heden, wil de Geest des Heren u bewaren voor deze inzinking en u voeren in altijd diepere gemeenschap met Christus. Maar Zijn weg gaat buiten en vaak tegen uw zogenaamd gezond menselijk verstand in. Hij voert u op de weg der Goddelijke dwaasheid, die in wezen toch zoveel hoger reikt dan het menselijke kennen. De Geest des Heren wil u een Kanaän tonen, waarvan het zien een hemels genieten schenkt, maar dat slechts binnen te trekken is langs een pad, dat dwars gaat door uw verstandelijke vooroordelen, uw dogmatische overwegingen, uw kerkelijke muren, uw geijkte termen en uwe dode formules. Uw leidsman is de Geest; Hij gaat voor en baant de weg. En wanneer ge dit pad der overwinning wilt begaan, dan zult u enkel en alleen deze leidsman moeten vertrouwen.
Durft u dit aan, o, zoeker naar de volle vervulling met de Geest Gods? Wilt u uw verstandelijke en misschien ook kerkelijke bezwaren op zij stellen en de Geest des Heren laten spreken?
Bedenk dat u zich nu op het pad des geloofs begeeft. “Die geloofd zal hebben, zullen deze tekenen volgen.” Gij vreest wellicht, wanneer uw verstand een ogenblik terugtreedt, dat het dan niet goed met u zal gaan? Gij aarzelt, omdat u beangst wordt door de gedachte, dat u een val in het duister zult doen en overgeleverd zult worden aan de demonische machten van de afgrond?
Maar hoort des Heren Woord: “De rechtvaardige zal door het geloof leven.’ Dit belooft u, dat u de ogen zult opslaan in het lichtland, dat u tot nog toe onbekend was.
Gij zult een zalige ontmoeting hebben met uw Heer die u boven alles wilt liefhebben. Ik schrijf dit voor hen, voor wie Hij nog geen volkomen werkelijkheid is. Gij zult dan de persoon zelf van uw Meester voller liefhebben. Deze ontmoeting doet u feller begeren naar Zijn vriendschap vuriger hijgen naar Zijn komst.
Deze doop met de Heilige Geest verschaft u de zekerheid, dat u zult komen tot een volle wasdom, geeft u de stellige overtuiging, dat u zult kunnen opgroeien tot een man in Christus. Een poort wordt u ontsloten, die toegang verleent: tot de schatkamers van het heil. Rijkdommen worden u getoond, waarvan u nimmer vermoedde, dat zij nu nog aanwezig waren. Deze doop maakt u begerig om naar het woord van de apostel, te ijveren naar de geestelijke gaven. (1 Kor. 14:01.) Uw mond wil nu, als de gezaligden in de hemelse gewesten, uw Verlosser loven en prijzen en de genadestroom baant zich als in een machtige doorbraak een weg in uw spreken met talen van mensen en van de engelen. In de ruimte gekomen, wordt uw tong losgemaakt, teneinde te jubelen en te juichen.
Al zo vaak hadt u behoefte om zelf onder uw werk, de Here een loflied te zingen, maar nu ervaart u de mogelijkheid van een zingen in de Geest. (1 Kor. 14:15.) Ge waart van mening, dat ge alleen met een verstandelijk gebed tot God kondt naderen, maar nu bidt u in de Geest, buiten uw verstand om en met die Geest spreekt u verborgenheden. (1 Kor. 14:01.)
Uw binnenkamer schenkt u de hemel op aarde en in de sfeer dezer Goddelijke intimiteit kunt u het misschien met Paulus zeggen: “Want hetzij dat wij buiten onze zinnen zijn, het is ter ere Gods.” (2 Kor. 05:13 Leidsche Vert.) En wat u hoort in de binnenkamer, predik dat dan op de daken! Zo hebt u de mensen iets mee te delen, u brengt een evangelie, dat door uzelf heengegaan is en dat de keur van de Geest heeft ontvangen.
Wie zo Jezus heeft ontmoet, voelt in zich die grote drang ook aan anderen van die heerlijkheid mee te delen.
Waar deze doop des Geestes niet aanwezig is, daar komt men ook niet tot de glorificatie van de Naam van Jezus. Waar men niet op enigerlei wijze met de hemel in contact gekomen is, daar mist men ook de altijd durende lofprijzing der hemelingen, die juist het kenmerk is van het spreken in vreemde talen. “Want zij hoorden hen spreken met vreemde talen en God groot maken.” (Hand. 10:46 en Hand. 02:11.)
Waar deze bovenaardse liefde ons er niet uit heft, raken wij verstrikt in de zonden van het vleselijk Christendom. Dorst naar eer, het tot onze ouderdom maar steeds door willen werken als doel van dit leven, de geldgierigheid en het voortdurend in vrees verkeren, dat wij eenmaal nog toch tekort zullen komen, het lezen van nutteloze en schadelijke romans, de dienstknecht willen zijn van een of ander genotsmiddel; het voert ons allemaal van Jezus af, ontneemt onze blijdschap en door innerlijke schaamte overheerst, zwijgen wij onder onze vrienden over de liefdevolle Naam van Jezus.
Mijn lezer en lezeres, wilt u werkelijk behoren tot de versmaden om Christus’ wil, tot de niet-vele-wijzen, strek u dan uit naar die doop in de Geest. Weest er van verzekerd, dat de spot van het wereldzoekende Christendom uw deel zal zijn.
O, dat teken van de Geest, dat spreken in talen en tongen, het heeft al zoveel spotters gehad vanaf de Pinksterdag tot nu toe, het heeft al zoveel vijandschap doen oplaaien.
Men zegt wel eens: “Lees wat er staat, geloof wat er staat er: u zult ontvangen wat er staat.”
Wilt u geloven wat er staat? Jezus zelf zegt u: ‘Wie geloofd, zal hebben, zal met nieuwe tongen spreken.’ En Hij is dezelfde, gisteren en heden en in de eeuwen der eeuwen
Velen onder ons zullen u met grote stelligheid kunnen vertellen, dat zij deze Schriftuurlijke doop in de Geest met dit teken van het spreken in vreemde talen, ontvangen hebben. Zij belijden het, dat zij sinds die tijd Jezus meer lief hebben gekregen, dat zij meer drang in zich voelden heilig te leven, meer kracht in zich hadden om het vlees te doden en grotere liefde tot een verloren wereld ontvingen.
O, mijn broeder en zuster in de Here, die wij liefhebben, de tijden zijn aanstaande, dat de Here Zijn dorsvloer gaat zuiveren en dat u onbeweeglijk zult moeten staan. Hebt u reeds deze Kracht van Omhoog ontvangen? Wanneer u waarlijk een Pinksterwonder wilt smaken met vuur en met Geest, veroorloof dan toch de Heilige Geest dit u op de oude Pinksterwijze te mogen schenken.
Bid of alle vrees voor mensen en bovenal de vrees om het eigen ik te verliezen, bij u moge wegvallen. De vreesachtigen zullen de rijkdommen niet kunnen beërven, die Jezus voor hen heeft weggelegd.
Onderzoek uw Bijbel zelf en laat u door menselijke redeneringen niet van de wijs brengen. Zeg: “Er staat geschreven!’ Bid evenals de discipelen om een hernieuwde uitstorting van de Geest Gods, voordat de Heer Zijn gemeente tot zich in de lucht vergadert.
En waar u uw armoede hebt leren zien, daar zal de Here u schenken al wat u ontbreekt! Amen.
J.E. v.d. B.
Ziet, Hij komt. Bespreking van de Openbaring van Johannes (6.)
Opschrift en aanhef (Vervolg).
(Openb. 01:01-08).
De glorierijke openbaring, die God als beloning aan Zijn Zoon schenkt, is een zaak van ontzaglijke betekenis, waard om gekend en overdacht te worden.
Eenmaal sprak Christus: Zalig, die het woord Gods horen en het bewaren. (Luc. 11:28.) Deze zaligspreking wordt hier, zwaarder beklemtoond, toegepast: “Zalig hij, die voorleest en zij die horen, de woorden der profetie en bewaren hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.”
Dit is de eerste der zeven zaligsprekingen, die in de Openbaring voorkomt.
Dat dit boek bewaard en gelezen moet worden, doet het op één lijn staan met de heilige rollen van het Oude Testament, die ook bewaard en op iedere Sabbat gelezen werden.
Helaas, menig christen doet alsof er stond: “Zalig, die dit boek niét leest. Bengel zei eens: “Het is beter bij het doorvorsen der tijden, indien slechts geloof, hoop en liefde in het hart zijn, gehoond en bespot te worden, ziet, daar komt die meesterdromer aan!), als met de grote geesten der wereld deze geheimenisvolle vermaningen te verachten en aan ’t eind door de loop der gebeurtenissen overrompeld te worden.”
Het boek der Openbaring wordt hier profetie genoemd. Het sluit aan bij de grote profetische boeken van het Oude Testament. We vinden hier de vervulling van veel wat daar is voorzegt. Daarom is voor een recht begrijpen van de Openbaring kennis van wat de Oudtestamentische profeten schreven, onmisbaar. Zonder enige kennis van Daniëls profetieën en van de plaats, die het volk Israël in Gods raadsplan inneemt, blijft de Openbaring een niet te begrijpen boek.
Al wordt de Openbaring herhaaldelijk profetie genoemd (Openb. 01:03, Openb. 22:07; Openb. 22:10; Openb. 22:18-19), toch is het geen gewone profetie. De Apocalyps is een bijzondere vorm van profetie. In (1 Kor. 14:06) worden beide afzonderlijk genoemd: “En nu broeders, als ik tot u kom en spreek in tongen, wat nut zal ik u brengen, als ik mij niet tot u richt, of met een openbaring of met kennis, of met profetie, of met onderricht?”
De Apocalyps wijst uitsluitend op de ontknoping van het wereldgebeuren, terwijl de profetie ook de aandacht vestigt op het oorzakelijk verband tussen de gebeurtenissen van het verleden, het heden en de toekomst. De profeet staat met zijn woord midden tussen zijn volk, hij roept hen op tot boete, vermaant en vertroost hen en wijst op Gods beloften. De apocalypticus is geheel aan het heden onttrokken en aanschouwt slechts de toekomst. Bij de profeet is het lerend en vermanend gedeelte, de boodschap des Heren het belangrijkst, in de Apocalyps komt bijna geen prediking voor, de beschrijving van de aanschouwde visioenen is hoofdzaak (vergelijk bijv. Jesaja met Daniël).
“Want de tijd is nabij.” Moge in ons oog een tijd van bijna 2000 jaar lang zijn, Gods Woord zegt ons, dat we na de uitstorting des Geestes in de laatste uren leve. (1 Joh. 02:18.) Vóór de opname van de bruidsgemeente zijn geen nieuwe heilsfeiten te verwachten. In vergelijking met de evangeliën is de Openbaring haastiger, het is geladen met een vibrerende spanning. Het is het boek, dat na de voltooide mededeling van Gods verlossingswerk, de blik richt op de afloop der gebeurtenissen, wier stroom rusteloos spoedt naar het einde. Ze is het boek van het einde, gegeven aan mensen, die leven in de tijd van het einde. Hierin verschilt ze van de profetie van Daniël tot wie gezegd werd: “Gij Daniël, sluit deze woorden toe en verzegel dit boek tot de tijd van het einde.” (Dan. 12:04.) Van de Openbaring wordt echter gezegd: “Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij.” (Openb. 22:10) Na Christus’ hemelvaart richt zich de blik van de Bruid met gespannen aandacht op Zijn verschijning.
De verzen 4-7 (Openb. 01:04-07) bevatten de groet, een blijde lofzegging en de korte samenvatting van de inhoud van dit boek. Deze verzen geven meer dan het overige gedeelte, het persoonlijk gevoelen van de schrijver weer.
Al is de groet aan de zeven gemeenten opgebouwd volgens de gewone aanhef van brieven in de oudheid: naam van de afzender, naam van de geadresseerde en heilbede (Hand. 23:26), toch worden we dadelijk getroffen door haar buitengewone verhevenheid. Johannes, hoewel van oorsprong een eenvoudig visser, is door de omgang met zijn Heiland, gevormd tot een bijzondere hoffelijkheid, even plechtig als liefdevol.
De zeven toegesproken gemeenten lagen op een betrekkelijk kleine afstand van elkaar in de Romeinse provincie Asia, d.w.z. de westelijke kuststrook van Klein-Azië.
Onmiddellijk na de vluchtige heenwijzing naar de schrijver, waarbij zelfs het woord: “apostel” ontbreekt, daar Johannes hier niet als apostel, doch als ziener optreedt, en het noemen van de geadresseerde, stijgt de groet tot een plechtig verheven zegebede.
Genade en vrede wenst Johannes hen toe. Oneindig ver verheven boven de aardse vrede is de vrede, die voorafgegaan is door genade. Vrede is die blijde zielenrust in God, die het deel is van hen, die weten gerechtvaardigd te zijn door het bloed van Jezus Christus. Wat betekenen rijkdom en voorspoed als er geen vrede is met God en rust in het geweten? Wij zondige mensen kunnen deze vrede slechts door genade ontvangen. Het is die genade, die in het evangelie wordt gepredikt: rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing in Jezus Christus. (1 Kor. 01:30.)
In tegenstelling met de brieven worden hier de drie goddelijke personen met name genoemd, vergelijk bijv. (Ef. 01:02, Filip. 01:02, 2 Joh. 01:03). Terwijl deze groet bij Paulus meestal luidt: “Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Here Jezus Christus.” is het of ieder woord hier een heilige weerklank oproept.
Van God, Wiens naam in diepe eerbied niet wordt genoemd, heet het: “Die is en Die was en Die komt.” Niet alleen betekent dit, dat God steeds dezelfde is, dat Hij niet afhankelijk is van plaats en tijd, dat bij Hem geen verandering is of schaduw van omkering, doch ook dat Hij zich zó, in onveranderlijke trouw, aan Zijn volk zal openbaren. Deze naam is steeds tot troost gegeven aan Zijn volk (Ex. 03:14). Zoals Hij zich in het verleden heeft betoond, zo zal Hij ook zijn in het heden en de toekomst.
Het treft ons, dat zelfs in deze woorden de gespannen verwachting naar de openbaring Gods doorklinkt. Immers, terwijl de naam Jahwe, waarmee God zich aan Mozes heeft bekend gemaakt (Ex. 03:14) steeds wordt ontvouwd als: “De is, en Die was en Die zijn zal”, wordt hier het slot gewijzigd in “Die komt”.
In de tweede plaats komt deze genade en vrede van de Heilige Geest. We lezen hier: “Van de zeven Geesten, welke voor de troon zijn.” Dat de Heilige Geest op deze wijze zo wordt genoemd, vloeit voort uit het feit, dat hier, niet gewezen wordt op de innerlijke, verborgen zijde van het Wezen Gods, doch op de wijze waarop de drie Personen Zich openbaren in de wereld. Zoals de benaming, Die is en Die was en Die komt doelt op Gods onveranderlijke trouw ten opzichte van Zijn volk, zo wijst hier het getal zeven op de volheid van de werking des Geestes in de gemeente. Er zijn zeven gemeenten en zeven Geesten Gods. Voor iedere gemeente is er een volle vervulling des Geestes mogelijk.
Zeven is het getal van goddelijke volheid en vervolmaking van het geschapene. Het is opgebouwd uit 3 en 4: drie, het getal van de Goddelijke wezenseenheid en vier, het getal der aarde.
Een blik op deze 7-voudige volheid lost de vraag op, hoe in (Joh. 07:39) gezegd kan worden, dat de Heilige Geest nog niet was, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was. terwijl toch in het Oude Testament reeds sprake is van de werking van de Heilige Geestes. (Num. 11:25) De zevenvoudige volheid ontbrak. Het geeft tevens antwoord op de vraag, hoe in de antichristelijke tijd nog mensen bekeerd kunnen worden, terwijl toch de Heilige Geest met de Bruidsgemeente is weggenomen, hierover later. De tijd van de zevenvoudige volheid des Geestes is het tijdperk van de gemeente.
Ook de Zoon komt hier voor in Zijn openbaring ten opzichte van de mensen kinderen: als de Middelaar Gods en der mensen, de getrouwe Getuige, de Overste van de koningen der aarde.
(Wordt vervolgd) H. v.d. B.
Van de redactie
16 Februari a.s. hoopt onze mederedacteur Br. Klaver de dag te herdenken, dat hij 25 jaar geleden in het huwelijk trad.
Grote dankbaarheid is er in ons hart, dat God hem en zijn vrouw zo bijzonder wilde gebruiken tot zegen voor velen, zowel in ons land als in China en Indië.
Het is onze bede, dat zij beiden nog vele jaren kracht en gezondheid mogen ontvangen en genade om in Gods Koninkrijk verder te arbeiden.
Hij schenke ons ook de vreugde nog lang met hem te mogen samen werken in de redactie van “Kracht van Omhoog”!
J.E. v.d. Brink.
- v.d. Brink