Gods harmonie op aarde als in de hemel.

Door Rev. Grant Meiklejohn P.P.C.L. I.

Met de melodie van schone muziek komt het verlangen in onze harten naar de harmonie van Gods hemel.

Moge deze op aarde zijn als in de hemel.

Voor de oorlog waren er ernstige pogingen om een goede verstandhouding en goede wil tussen de volkeren der wereld op te bouwen. Maar er was ook veel disharmonie: sommige horens blie­zen te luid en sommige kunstenaars krasten te hard. De disharmonie werd tot een geraas en toen tot de vernietigende chaos van de oorlog.

Nu worden de instrumenten opnieuw gestemd en de musici zijn aan ’t oefenen voor een lief­lijker harmonie. Sommige melodieën zijn somber geworden door de herinnering aan de gebrachte offers: de levens gegeven hier in Holland tijdens de vastberaden tegenstand, die gij hebt geboden; de levens geofferd op de slagvelden om de over­heersing van de mens omver te werpen. Er zijn ook maten, die krachtig klinken van de over­winning door het geloof, vastbesloten in de morgenstond om Gods wil te doen. En er zijn maten van zachte muziek, die ons smeken: “wees stil”; en wij denken stil en nederig: waarom zou God mijn leven gespaard hebben? Waarom adem ik nog steeds, terwijl mijn vrienden doodgescho­ten zijn, of mijn buurman, van honger stierf of mijn kameraad gedood werd in de strijd? Durf ik mijzelf meer waardig achten? Neen, dat niet. Dan moet God nog werk voor mij hebben, mis­schien zelfs werk waar het op aan komt. Kan ik aarzelen? Geef mij het instrument (of moet ik het nog vinden?) en maak mij bekwaam om zo te spelen, dat ik geen valse noot mag aanslaan.

Maar laten we voor we met ons werk begin­nen, het terrein van ons pogen onderzoeken. Het is geen christelijke wereld, die wij zien. Het is geen christelijke beschaving, geen christelijk land. Maar er zijn christenen hier en daar in ieder land. op een of andere wijze tezamen vere­nigd door de grote kracht van de Heilige Geest. Op de voorgrond is de stervende aanmatiging van de Japanse keizeraanbidding, Duitse over­heersing, Italiaanse ontnuchtering. De geschie­denis heeft opnieuw de uiteindelijke val van de menselijke hoogmoed doen aanschouwen.

Iets van onze eigen hoogmoed is ook gevallen, wij zijn niet zonder gebreken. Terwijl het onze christenplicht is tirannie, wreedheid en half- heidendom te veroordelen, kunnen en durven we toch niet in de geest van onzen Heer, Die het meeste leed van de onrechtvaardigste en wreedste Zijner vijanden, de mensenkinderen, die God schiep, veroordelen.

Wie zal ons de weg wijzen? Wie zal het or­kest dirigeren?

Met deze vraag voor ogen schreef de profeet Jesaja in (Jes. 11:01): “Er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï… en op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijs­heid… verstand… raad… sterkte… kennis… vreze des Heren. En de wolf zal met het lam verkeren… en een klein jongske zal ze drijven… Een banier der volkeren, naar Hem zullen alle heidenen vragen en Zijn rust zal heerlijk zijn.”

En evenzo aanschouwde Johannes het, jaren later: “Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde… Zie de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn. en God zal zelf bij hen en hun God zijn.

En God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan.

En die op de troon zat zeide: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw”.

Dit is de harmonie des hemels.

Maar aan de voet van de berg horen wij nog immer de disharmonie van de aarde. Een groot probleem ligt voor ons. De christelijke broeder­schap heeft de allergrootste taak, want door de genade van Christus blijft nog altijd de enige ware hoop in onze harten; en de instrumenten, zijn in onze handen. Wat moeten we doen?

Een Canadees voorstel tot u, die onder de nazi­regressie al deze jaren zijt geweest, zou noch aan­genaam, noch aanvaardbaar zijn. Maar de woor­den van Jezus zijn een gebod, zowel voor de christenen in Canada als voor die in Holland. Hij zei: “Maar indien uw broeder tegen u ge­zondigd heeft, ga heen en bestraf hem, indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.”

Dit is wel een van de moeilijkste gedeelten uit het Nieuwe Testament voor sommige mensen nu. Niettemin, om het teken van het kruis te volgen moeten wij met Hem gaan op zijn kruisweg.

De vertegenwoordigers van de christelijke broederschap zullen niet naar de vreemde parlementen gaan, maar tot hun eigen christelijke broeders en zusters in ieder land, terwijl ze over de scheidsmuren en gapende wonden van de oor­log reiken om de handen van de gelovigen te grijpen en met hen plaats te nemen, met hen te spreken en door hen begrepen te worden en met hen te wandelen op één pelgrimsreis, zingende de lofzangen van onze God en Vader.

En in het gehele lichaam van Christus, ten nauwste verenigd, is het heilige ritme, de enige hoop: eensgezindheid en vrede.

Zoals Augustinus het uitsprak zal onze ziel geen rust vinden, totdat zij rust vindt in God.

Daarom nemen wij de instrumenten op, die ons gegeven zijn en bespelen ze, terwijl we zoeken te bereiken de harmonie des hemels.

 

Overdenking op de pelgrimsreis.

Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk van het woord.

(1 Petr. 02:02).

Wij hebben in het jaar, dat achter ons ligt ondervonden wat melkvervalsing betekent. Ge­standaardiseerde melk, taptemelkpoeder… het zag er alles als melk uit doch de voedingswaarde was voor een groot deel verdwenen. We onder­vonden en onze kinderen ondervonden wat dit op de duur betekende.

En nu zegt Petrus, dat we moeten verlangen naar onvervalste melk des woords.

Is er dan vervalste melk des woords?

Ja zeker. Dat is het Woord, dat pasklaar ge­maakt is aan, de menselijke verlangens, dat ver­bogen is naar de tijdsomstandigheden, het Woord waarmee geknoeid is. In sterke mate hebben we dit gezien in de Germaans-Christelijke bewerking van de Bijbel, waar alles uit verwijderd was wat botste met de Nationaalsocialistische wereld­beschouwing. Vele verzen waren in deze “Bijbel” gewijzigd of weggelaten. Als voorbeeld geven we (Joh. 12:13-15), waar staat: “Zij namen de tak­ken van palmbomen en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die daar komt in de Naam des Heren. Hij Die is de Ko­ning Israëls. En Jezus vond een jonge ezel en zat daarop; gelijk geschreven is: “Vreest niet gij dochter Sions! zie uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.”

In de “Germaanse vertaling‘ luidden deze verzen: “Toen namen zij groene twijgen, gingen hem tegemoet en riepen: Heil hem, gij zult koning zijn. Jezus vond een armzalige ezel; deze besteeg hij en vervulde daarmee de oude profetie van de profeten omtrent Zijn intocht als koning”. Dat Jezus Koning der Joden heette, moest weggewerkt worden.

Doch niet altijd zal de “melkvervalsing” zo grof en aantoonbaar zijn. Vele gebruiken Gods Woord en vervalsen het voor eigen doel door slechts die teksten naar voren te brengen, die in hun kraam te pas komen. “Ieder ketter heeft zijn letter” zegt het spreekwoord, dat wil zeggen: hij laat zorgvuldig weg wat tegen zijn leer getuigt.

In onze dagen, waarin er een algemeen streven naar eenheid zich openbaart – wat op zichzelf is toe te juichen – is het gevaar niet denkbeeldig, dat vele gelovigen ter wille van de eenheid met andersdenkenden het evangelie pasklaar gaan maken, het van zijn scherpe kantjes ontdoen en in hun prediking en getuigenis alles weg laten, wat deze vermeende eenheid zou schaden.

Er is een stroming, die evangelie en humanisme als twee gelijkwaardige, in ieder geval als twee gelijksoortige machten naast elkaar wil plaatsen, waaruit de geestelijke vernieuwing van onze volkskracht moet voortkomen. De gehoorzaam­heid aan Gods Woord eist echter, dat we onver­zwakt belijden, dat al wat uit het geloof niet is, zonde is. Waar dit gepredikt wordt wekt het Woord steeds de ergernis van de natuurlijke mens. Het is juist het kenmerk van de valse eenheidskerk van de toekomst, dat de mensen de ge­zonde leer niet zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich leraren zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. (2 Tim. 03:08.)

Doch niet alleen in het publieke, ook in ons persoonlijk leven zijn wij geneigd Gods Woord te vervalsen. We doen dit als we de woorden van troost en bemoediging ons toe-eigenen, als wandtekst aan de wand van ons hart hangen, doch de gedeelten, die ons vermanen en bestraffen non­chalant voorbijgaan. Juist als een mens de ver­maning nodig heeft vreest hij instinctief, dat als hij gaat luisteren naar Gods Woord, zijn geweten mede getuigenis gaat geven en hem veroordeelt. De onreine in gedachten en handelingen slaat liefst Romeinen 1 over en de man, die zo gaarne rijk wil worden, luistert liever niet naar (1 Tim. 06:09-10).

Willen we werkelijk geestelijk groeien en niet ondervoed raken, dan moeten we het ganse Woord Gods, zoals het tot ons komt, indrinken.

Hoe staat het met ons? Leven wij bij vervalste melk van een eigenwillige godsdienst of staan we open voor de volle waarheid Gods? Ook de Joden lazen de Schrift en toch verstonden zij het getuigenis niet, dat tot hen sprak en hen ver­oordeelde. (Joh. 05:39.)

Een verbroken geest, die gewillig is zich te laten vermanen, is kostelijk in Gods ogen. Dan zijn we als pasgeboren kinderen begerig naar de onvervalste melk des Woords om daardoor op te wassen tot zaligheid.

  1. v.d. B.

 

Balans. (gedicht)

Nu treden wij beschroomd uit deze duist’re dagen

de lichte toekomst in, nog schrijnt in ons het leed

en hangt te wijd om ons het vaak verstelde kleed,

nog gaan we tussen ’t puin van oorlogs wrede plagen.

 

Nog zien wij om naar hen, die spoorloos van ons gingen

en eenzaam daalden ’t pad, dat immer verder voert;

wij denken aan hun trouw, tot in de ziel ontroerd

en wegen ’t leven, dat wij dankend weer ontvingen.

 

Wat was de winst, wat het verlies van deze dagen?

Staan wij nu één van zin rondom het godd’lijk woord

in dienst van éne Heer, Wien ziel en lijf behoort,

bereid elkanders last op ’s levens reis te dragen?

 

Verteerde ’t vrome kleed, dat slechts de zelfzucht hulde?

Beminnen wij, bevrijd van ’t klein-bekrompen woord

en ’t oordeel over hen, die niet tot ons behoort

den broeder, voor wie Christus zondensmarten dulde?

 

Kwam ons de hemel en des Heilands liefde nader?

Zijn w’ in doorwaakte nachten meer Hem toegewijd?

Is er een sterker heimwee naar Zijn heerlijkheid?

En brengen we onze nood vertrouwder tot de Vader?

  1. v.d. B.

 

180 Schoten.

Binnenkort hopen wij een vervolgverhaal te plaat­sen van de hand van Mej. Corrie ten Boom (bij velen in ons land bekend als “tante Kees”) over haar ondervindingen in gevangenis en concentratiekamp.

Tezamen met haar zuster Betsie is zij wegens het, helpen van Joden gevangen genomen en vanuit de gevangenis te Scheveningen overgebracht naar het concentratiekamp te Vught.

Toen de invasie plaats vond en de Engelsen en Amerikanen snel door Frankrijk en België naar het Noorden oprukten, hoopten zij spoedig bevrijd te worden. Helaas deze hoop werd niet vervuld. Honderdtachtig gevangenen werden doodgeschoten en de overi­gen naar een kamp in Duitsland vervoerd.

Over deze dag van teleurstelling vertelt zij in de volgende schets.

Er worden bruggen opgeblazen, ergens dichtbij. De explosies zijn zo ontzettend, dat wij de mon­den wijd open houden, om onze trommelvliezen te sparen. Er is angst in ons hart gekomen, in plaats van de blijde hoop. Bij het prikkeldraad, dat ons van het mannenkamp scheidt, staan vele vrouwen gedromd op banken en raamkozijnen. Er gebeurt iets aan de andere kant. Alle mannen staan op het grote plein aangetreden. Een bleek vrouwtje zegt tegen mij: “Kan ik mijn man van hier af zien staan? Zou dit de laatste keer zijn, ik ben zo bang, dat ze hem wat ergs doen.”

Niemand spreekt, tot een zegt:

“Nu worden er mannen naar voren geroepen uit alle groepen.”

Wij horen namen afroepen, maar kunnen het niet verstaan. Wij wachten. Een ontzetting heeft zich van ons meester gemaakt.

“Nu marcheren er velen de poort uit. O, zij gaan vast op transport naar Duitsland.”

Het geruis van vele voetstappen in de pas wordt minutenlang gehoord en dan sterft het geluid weg. Het is nu doodstil. Wij wachten.

Waarop?

Een springt van de bank en verdwijnt in de barak, langzaam volgen anderen, het is akelig stil. Niemand spreekt.

En dan horen wij honderdtachtig schoten.

leder schot betekent het einde van het leven van een goede Nederlander. En dat weten we. Ik leg mijn hoofd op Betsies schouder. Kan ellende zo zwaar worden, dat je bezwijkt?

“Betsie, ik kan het niet dragen.”

“Waarom, o Heer, waarom laat U dit toe?”

Weet Betsie niet wat er gebeurt? Haar gezicht staat zo vredig, haast gelukkig. Heeft God een omtuining rondom haar gemaakt, zoals bij Job? Dringt het erge niet tot haar door? Ik neem haar hand en trek haar zachtjes naar de andere kant van de barak, weg van de nameloze smart van al deze vrouwen, die niet weten of een van de honderdtachtig schoten haar man, haar verloofde, haar zoon heeft geraakt. We gaan zitten op een van de ruw-berkenhouten banken.

“Hij heeft onze krankheden op zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen.”

“Heer, ook deze smart?”

“Ja, mijn kind en je hoeft en kunt en mag de smarten van de wereld om je heen niet zelf dragen.”

“Maar Heer, ik heb dit gezien en gehoord en het was zo erg. O Heer, waarom, waarom?”

“Ik aanschouw de moeite en het verdriet; op­dat men het in Mijn hand legge. Werp al Uw bekommernissen op Mij.”

“O Heer, geef mij dan Uw Heilige Geest, opdat ik dit grote leed bij U brengen en bij U laten kan.”

Nu wordt het rustig vanbinnen. Ik herinner mij ineens een stille Zondagavond in Lunteren, jaren geleden. De Sadhoe Soendar Sing zat voor ons en wij mochten hem alles vragen, wat wij wilden. Een jonge student vroeg:

“Waarom heeft God toegelaten, dat zo vele onschuldigen stierven in de oorlog.”

De Sadoe antwoordde: “Omdat God dat voor hen nodig vond.”

Ik ga met Betsie naar de barak en lig even later naast haar op het bed.

Ik slaap niet, maar lig stil en er is vrede in mijn hart. God vergist zich niet. Alles lijkt ver­ward borduurwerk, zinloos en verschrikkelijk. Maar het is de onderkant. Eens zullen wij de bovenkant zien en dan zullen wij ons verwonde­ren en danken.

 

Reiniging en heiligmaking.

De mens wordt van zijn zonden gereinigd door het bloed van Jezus Christus, de Zoon van God. (Heb. 09:14). “Hoeveel te meer zal het Bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zich zelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende “God te dienen”. De reiniging en heili­ging van ons karakter geschiedt door de Heilige Geest, die het leven van Christus in ons brengt, waardoor wij levensverwantschap krijgen als kind van God.

Wij moeten hieraan meewerken door ons in het geloof open te stellen en niet toe te laten, dat lelijke slechte gedachten bij ons opkomen. Wij moeten zien op Christus en in en door Zijn liefde blijven wij in een geestelijke reine sfeer, waardoor wij buiten het slechte van de wereld blijven. Ondervinding van iets slechts moet ons voeren tot de Goddelijke Liefde, Die alles vergeeft en ons door Haar Reinheid het slechte doet ver­foeien en schuwen, ook in onze woorden.

Waakt over uw gedachten en gevoelens en bidt om de innerlijke Reiniging en Heiliging! Wast op in de Genade en Kennis van God; Gods Woord zij de grondslag van ons Godsver­trouwen en de ervaring zal naar God wijzen. (2 Kor. 01:09). “Ja, wij hadden zelf al in onszelf het vonnis van de dood, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt.”

(Ps. 125:012). “Die op de Here vertrouwen zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid!”

(Overgenomen uit “Dit is het”.)

1945.07.01

Gods harmonie op aarde als in de hemel.

Door Rev. Grant Meiklejohn P.P.C.L. I.

Met de melodie van schone muziek komt het verlangen in onze harten naar de harmonie van Gods hemel.

Moge deze op aarde zijn als in de hemel.

Voor de oorlog waren er ernstige pogingen om een goede verstandhouding en goede wil tussen de volkeren der wereld op te bouwen. Maar er was ook veel disharmonie: sommige horens blie­zen te luid en sommige kunstenaars krasten te hard. De disharmonie werd tot een geraas en toen tot de vernietigende chaos van de oorlog.

Nu worden de instrumenten opnieuw gestemd en de musici zijn aan ’t oefenen voor een lief­lijker harmonie. Sommige melodieën zijn somber geworden door de herinnering aan de gebrachte offers: de levens gegeven hier in Holland tijdens de vastberaden tegenstand, die gij hebt geboden; de levens geofferd op de slagvelden om de over­heersing van de mens omver te werpen. Er zijn ook maten, die krachtig klinken van de over­winning door het geloof, vastbesloten in de morgenstond om Gods wil te doen. En er zijn maten van zachte muziek, die ons smeken: “wees stil”; en wij denken stil en nederig: waarom zou God mijn leven gespaard hebben? Waarom adem ik nog steeds, terwijl mijn vrienden doodgescho­ten zijn, of mijn buurman, van honger stierf of mijn kameraad gedood werd in de strijd? Durf ik mijzelf meer waardig achten? Neen, dat niet. Dan moet God nog werk voor mij hebben, mis­schien zelfs werk waar het op aan komt. Kan ik aarzelen? Geef mij het instrument (of moet ik het nog vinden?) en maak mij bekwaam om zo te spelen, dat ik geen valse noot mag aanslaan.

Maar laten we voor we met ons werk begin­nen, het terrein van ons pogen onderzoeken. Het is geen christelijke wereld, die wij zien. Het is geen christelijke beschaving, geen christelijk land. Maar er zijn christenen hier en daar in ieder land. op een of andere wijze tezamen vere­nigd door de grote kracht van de Heilige Geest. Op de voorgrond is de stervende aanmatiging van de Japanse keizeraanbidding, Duitse over­heersing, Italiaanse ontnuchtering. De geschie­denis heeft opnieuw de uiteindelijke val van de menselijke hoogmoed doen aanschouwen.

Iets van onze eigen hoogmoed is ook gevallen, wij zijn niet zonder gebreken. Terwijl het onze christenplicht is tirannie, wreedheid en half- heidendom te veroordelen, kunnen en durven we toch niet in de geest van onzen Heer, Die het meeste leed van de onrechtvaardigste en wreedste Zijner vijanden, de mensenkinderen, die God schiep, veroordelen.

Wie zal ons de weg wijzen? Wie zal het or­kest dirigeren?

Met deze vraag voor ogen schreef de profeet Jesaja in (Jes. 11:01): “Er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï… en op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijs­heid… verstand… raad… sterkte… kennis… vreze des Heren. En de wolf zal met het lam verkeren… en een klein jongske zal ze drijven… Een banier der volkeren, naar Hem zullen alle heidenen vragen en Zijn rust zal heerlijk zijn.”

En evenzo aanschouwde Johannes het, jaren later: “Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde… Zie de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn. en God zal zelf bij hen en hun God zijn.

En God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan.

En die op de troon zat zeide: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw”.

Dit is de harmonie des hemels.

Maar aan de voet van de berg horen wij nog immer de disharmonie van de aarde. Een groot probleem ligt voor ons. De christelijke broeder­schap heeft de allergrootste taak, want door de genade van Christus blijft nog altijd de enige ware hoop in onze harten; en de instrumenten, zijn in onze handen. Wat moeten we doen?

Een Canadees voorstel tot u, die onder de nazi­regressie al deze jaren zijt geweest, zou noch aan­genaam, noch aanvaardbaar zijn. Maar de woor­den van Jezus zijn een gebod, zowel voor de christenen in Canada als voor die in Holland. Hij zei: “Maar indien uw broeder tegen u ge­zondigd heeft, ga heen en bestraf hem, indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.”

Dit is wel een van de moeilijkste gedeelten uit het Nieuwe Testament voor sommige mensen nu. Niettemin, om het teken van het kruis te volgen moeten wij met Hem gaan op zijn kruisweg.

De vertegenwoordigers van de christelijke broederschap zullen niet naar de vreemde parlementen gaan, maar tot hun eigen christelijke broeders en zusters in ieder land, terwijl ze over de scheidsmuren en gapende wonden van de oor­log reiken om de handen van de gelovigen te grijpen en met hen plaats te nemen, met hen te spreken en door hen begrepen te worden en met hen te wandelen op één pelgrimsreis, zingende de lofzangen van onze God en Vader.

En in het gehele lichaam van Christus, ten nauwste verenigd, is het heilige ritme, de enige hoop: eensgezindheid en vrede.

Zoals Augustinus het uitsprak zal onze ziel geen rust vinden, totdat zij rust vindt in God.

Daarom nemen wij de instrumenten op, die ons gegeven zijn en bespelen ze, terwijl we zoeken te bereiken de harmonie des hemels.

 

Overdenking op de pelgrimsreis.

Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk van het woord.

(1 Petr. 02:02).

Wij hebben in het jaar, dat achter ons ligt ondervonden wat melkvervalsing betekent. Ge­standaardiseerde melk, taptemelkpoeder… het zag er alles als melk uit doch de voedingswaarde was voor een groot deel verdwenen. We onder­vonden en onze kinderen ondervonden wat dit op de duur betekende.

En nu zegt Petrus, dat we moeten verlangen naar onvervalste melk des woords.

Is er dan vervalste melk des woords?

Ja zeker. Dat is het Woord, dat pasklaar ge­maakt is aan, de menselijke verlangens, dat ver­bogen is naar de tijdsomstandigheden, het Woord waarmee geknoeid is. In sterke mate hebben we dit gezien in de Germaans-Christelijke bewerking van de Bijbel, waar alles uit verwijderd was wat botste met de Nationaalsocialistische wereld­beschouwing. Vele verzen waren in deze “Bijbel” gewijzigd of weggelaten. Als voorbeeld geven we (Joh. 12:13-15), waar staat: “Zij namen de tak­ken van palmbomen en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die daar komt in de Naam des Heren. Hij Die is de Ko­ning Israëls. En Jezus vond een jonge ezel en zat daarop; gelijk geschreven is: “Vreest niet gij dochter Sions! zie uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.”

In de “Germaanse vertaling‘ luidden deze verzen: “Toen namen zij groene twijgen, gingen hem tegemoet en riepen: Heil hem, gij zult koning zijn. Jezus vond een armzalige ezel; deze besteeg hij en vervulde daarmee de oude profetie van de profeten omtrent Zijn intocht als koning”. Dat Jezus Koning der Joden heette, moest weggewerkt worden.

Doch niet altijd zal de “melkvervalsing” zo grof en aantoonbaar zijn. Vele gebruiken Gods Woord en vervalsen het voor eigen doel door slechts die teksten naar voren te brengen, die in hun kraam te pas komen. “Ieder ketter heeft zijn letter” zegt het spreekwoord, dat wil zeggen: hij laat zorgvuldig weg wat tegen zijn leer getuigt.

In onze dagen, waarin er een algemeen streven naar eenheid zich openbaart – wat op zichzelf is toe te juichen – is het gevaar niet denkbeeldig, dat vele gelovigen ter wille van de eenheid met andersdenkenden het evangelie pasklaar gaan maken, het van zijn scherpe kantjes ontdoen en in hun prediking en getuigenis alles weg laten, wat deze vermeende eenheid zou schaden.

Er is een stroming, die evangelie en humanisme als twee gelijkwaardige, in ieder geval als twee gelijksoortige machten naast elkaar wil plaatsen, waaruit de geestelijke vernieuwing van onze volkskracht moet voortkomen. De gehoorzaam­heid aan Gods Woord eist echter, dat we onver­zwakt belijden, dat al wat uit het geloof niet is, zonde is. Waar dit gepredikt wordt wekt het Woord steeds de ergernis van de natuurlijke mens. Het is juist het kenmerk van de valse eenheidskerk van de toekomst, dat de mensen de ge­zonde leer niet zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich leraren zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. (2 Tim. 03:08.)

Doch niet alleen in het publieke, ook in ons persoonlijk leven zijn wij geneigd Gods Woord te vervalsen. We doen dit als we de woorden van troost en bemoediging ons toe-eigenen, als wandtekst aan de wand van ons hart hangen, doch de gedeelten, die ons vermanen en bestraffen non­chalant voorbijgaan. Juist als een mens de ver­maning nodig heeft vreest hij instinctief, dat als hij gaat luisteren naar Gods Woord, zijn geweten mede getuigenis gaat geven en hem veroordeelt. De onreine in gedachten en handelingen slaat liefst Romeinen 1 over en de man, die zo gaarne rijk wil worden, luistert liever niet naar (1 Tim. 06:09-10).

Willen we werkelijk geestelijk groeien en niet ondervoed raken, dan moeten we het ganse Woord Gods, zoals het tot ons komt, indrinken.

Hoe staat het met ons? Leven wij bij vervalste melk van een eigenwillige godsdienst of staan we open voor de volle waarheid Gods? Ook de Joden lazen de Schrift en toch verstonden zij het getuigenis niet, dat tot hen sprak en hen ver­oordeelde. (Joh. 05:39.)

Een verbroken geest, die gewillig is zich te laten vermanen, is kostelijk in Gods ogen. Dan zijn we als pasgeboren kinderen begerig naar de onvervalste melk des Woords om daardoor op te wassen tot zaligheid.

J. v.d. B.

 

Balans. (gedicht)

Nu treden wij beschroomd uit deze duist’re dagen

de lichte toekomst in, nog schrijnt in ons het leed

en hangt te wijd om ons het vaak verstelde kleed,

nog gaan we tussen ’t puin van oorlogs wrede plagen.

 

Nog zien wij om naar hen, die spoorloos van ons gingen

en eenzaam daalden ’t pad, dat immer verder voert;

wij denken aan hun trouw, tot in de ziel ontroerd

en wegen ’t leven, dat wij dankend weer ontvingen.

 

Wat was de winst, wat het verlies van deze dagen?

Staan wij nu één van zin rondom het godd’lijk woord

in dienst van éne Heer, Wien ziel en lijf behoort,

bereid elkanders last op ’s levens reis te dragen?

 

Verteerde ’t vrome kleed, dat slechts de zelfzucht hulde?

Beminnen wij, bevrijd van ’t klein-bekrompen woord

en ’t oordeel over hen, die niet tot ons behoort

den broeder, voor wie Christus zondensmarten dulde?

 

Kwam ons de hemel en des Heilands liefde nader?

Zijn w’ in doorwaakte nachten meer Hem toegewijd?

Is er een sterker heimwee naar Zijn heerlijkheid?

En brengen we onze nood vertrouwder tot de Vader?

  1. v.d. B.

 

180 Schoten.

Binnenkort hopen wij een vervolgverhaal te plaat­sen van de hand van Mej. Corrie ten Boom (bij velen in ons land bekend als “tante Kees”) over haar ondervindingen in gevangenis en concentratiekamp.

Tezamen met haar zuster Betsie is zij wegens het, helpen van Joden gevangen genomen en vanuit de gevangenis te Scheveningen overgebracht naar het concentratiekamp te Vught.

Toen de invasie plaats vond en de Engelsen en Amerikanen snel door Frankrijk en België naar het Noorden oprukten, hoopten zij spoedig bevrijd te worden. Helaas deze hoop werd niet vervuld. Honderdtachtig gevangenen werden doodgeschoten en de overi­gen naar een kamp in Duitsland vervoerd.

Over deze dag van teleurstelling vertelt zij in de volgende schets.

Er worden bruggen opgeblazen, ergens dichtbij. De explosies zijn zo ontzettend, dat wij de mon­den wijd open houden, om onze trommelvliezen te sparen. Er is angst in ons hart gekomen, in plaats van de blijde hoop. Bij het prikkeldraad, dat ons van het mannenkamp scheidt, staan vele vrouwen gedromd op banken en raamkozijnen. Er gebeurt iets aan de andere kant. Alle mannen staan op het grote plein aangetreden. Een bleek vrouwtje zegt tegen mij: “Kan ik mijn man van hier af zien staan? Zou dit de laatste keer zijn, ik ben zo bang, dat ze hem wat ergs doen.”

Niemand spreekt, tot een zegt:

“Nu worden er mannen naar voren geroepen uit alle groepen.”

Wij horen namen afroepen, maar kunnen het niet verstaan. Wij wachten. Een ontzetting heeft zich van ons meester gemaakt.

“Nu marcheren er velen de poort uit. O, zij gaan vast op transport naar Duitsland.”

Het geruis van vele voetstappen in de pas wordt minutenlang gehoord en dan sterft het geluid weg. Het is nu doodstil. Wij wachten.

Waarop?

Een springt van de bank en verdwijnt in de barak, langzaam volgen anderen, het is akelig stil. Niemand spreekt.

En dan horen wij honderdtachtig schoten.

leder schot betekent het einde van het leven van een goede Nederlander. En dat weten we. Ik leg mijn hoofd op Betsies schouder. Kan ellende zo zwaar worden, dat je bezwijkt?

“Betsie, ik kan het niet dragen.”

“Waarom, o Heer, waarom laat U dit toe?”

Weet Betsie niet wat er gebeurt? Haar gezicht staat zo vredig, haast gelukkig. Heeft God een omtuining rondom haar gemaakt, zoals bij Job? Dringt het erge niet tot haar door? Ik neem haar hand en trek haar zachtjes naar de andere kant van de barak, weg van de nameloze smart van al deze vrouwen, die niet weten of een van de honderdtachtig schoten haar man, haar verloofde, haar zoon heeft geraakt. We gaan zitten op een van de ruw-berkenhouten banken.

“Hij heeft onze krankheden op zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen.”

“Heer, ook deze smart?”

“Ja, mijn kind en je hoeft en kunt en mag de smarten van de wereld om je heen niet zelf dragen.”

“Maar Heer, ik heb dit gezien en gehoord en het was zo erg. O Heer, waarom, waarom?”

“Ik aanschouw de moeite en het verdriet; op­dat men het in Mijn hand legge. Werp al Uw bekommernissen op Mij.”

“O Heer, geef mij dan Uw Heilige Geest, opdat ik dit grote leed bij U brengen en bij U laten kan.”

Nu wordt het rustig vanbinnen. Ik herinner mij ineens een stille Zondagavond in Lunteren, jaren geleden. De Sadhoe Soendar Sing zat voor ons en wij mochten hem alles vragen, wat wij wilden. Een jonge student vroeg:

“Waarom heeft God toegelaten, dat zo vele onschuldigen stierven in de oorlog.”

De Sadoe antwoordde: “Omdat God dat voor hen nodig vond.”

Ik ga met Betsie naar de barak en lig even later naast haar op het bed.

Ik slaap niet, maar lig stil en er is vrede in mijn hart. God vergist zich niet. Alles lijkt ver­ward borduurwerk, zinloos en verschrikkelijk. Maar het is de onderkant. Eens zullen wij de bovenkant zien en dan zullen wij ons verwonde­ren en danken.

 

Reiniging en heiligmaking.

De mens wordt van zijn zonden gereinigd door het bloed van Jezus Christus, de Zoon van God. (Heb. 09:14). “Hoeveel te meer zal het Bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zich zelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende “God te dienen”. De reiniging en heili­ging van ons karakter geschiedt door de Heilige Geest, die het leven van Christus in ons brengt, waardoor wij levensverwantschap krijgen als kind van God.

Wij moeten hieraan meewerken door ons in het geloof open te stellen en niet toe te laten, dat lelijke slechte gedachten bij ons opkomen. Wij moeten zien op Christus en in en door Zijn liefde blijven wij in een geestelijke reine sfeer, waardoor wij buiten het slechte van de wereld blijven. Ondervinding van iets slechts moet ons voeren tot de Goddelijke Liefde, Die alles vergeeft en ons door Haar Reinheid het slechte doet ver­foeien en schuwen, ook in onze woorden.

Waakt over uw gedachten en gevoelens en bidt om de innerlijke Reiniging en Heiliging! Wast op in de Genade en Kennis van God; Gods Woord zij de grondslag van ons Godsver­trouwen en de ervaring zal naar God wijzen. (2 Kor. 01:09). “Ja, wij hadden zelf al in onszelf het vonnis van de dood, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt.”

(Ps. 125:012). “Die op de Here vertrouwen zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid!”

(Overgenomen uit “Dit is het”.)