God, Die het stille zuchten van Zijn kind’ren hoort. (gedicht)

God, Die het stille zuchten van Zijn kind’ren hoort,

haalt wel Zijn werkers thuis, doch zet de arbeid voort.

Hij lost Zijn schildwacht af, doch plaatst een englenschaar

rondom Zijn weerloos volk en sterkt hen in ’t gevaar.

Br.

 

Krachtig in de Here

“Voorts, mijn broeders! wordt krachtig in de Here, en in de sterkte van Zijn macht”. (Ef. 06:10)

Krachtig te zijn in de Here, is toch het verlangen van ieder waar kind van God. Hoevelen betreuren niet hun krachteloosheid. Er leeft in onze harten een verlangen naar ware kracht, die ons leven opheft en ons in staat stelt voor altijd te overwinnen.

Wat voor zegen zal er kunnen uitgaan van een krach­teloos christendom? Hoe hebben deze jaren van oorlog ons geleerd, dat alleen zij, die krachtig waren, de overwinning konden behalen. En wat een treurig beeld vertoont vaak het christendom’.

Na al de heerlijke heilsfeiten en diepe verborgenheden, die Paulus aan de gemeente van Efeze mocht ontvouwen, besluit hij met deze bede om krachtig te worden in de Here en in de sterkte van Zijn macht.

Ja, we voelen het: hier ligt het geheim, de bron van kracht: in de Here. Hier moeten wij alle eigen kracht verliezen om omgord te worden met de sterkte van Zijn macht.

Deze bede van Paulus staat geschreven in de tegen­woordige tijd. Dat wil dus zeggen: het is een voortdurend proces. Het is niet een handeling, die slechts eenmaal in ons leven plaats vindt, neen, ze moet steeds weer geschieden. De stroom van Goddelijke kracht moet altijd door ons vloeien. Daarom zij onze bede steeds weer: “Here, maak mij krachtig”. In het bewust zijn van eigen onmacht en het verwachten van de voortdurende openbaring van Christus in ons, wordt onze kracht vernieuwd. “Want, die de Here verwachten zullen de kracht vernieuwen, zij zullen opvaren met vleugels die lijken op arenden; zij zullen lopen en niet moe worden; zij zullen wandelen en niet mat worden” (Jes. 40:31).

Wat heerlijk, dat er zo’n bron aanwezig is. Paulus kon met volle overtuiging bidden, want hij wist, dat nie­mand beschaamd zou worden, die uit deze machtsvolheid, zoals een Duitse vertaling luidt, zijn sterkte en kracht zou putten.

Daar is één onmisbare factor, die aanwezig moet zijn, wil deze kracht in ons leven geopenbaard worden; namelijk het geloof. Het geloof, en niet ons gevoelen of onze ervaring is de sleutel, die toegang verleent naar Gods krachtstation. “Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld: en dit is de overwinning, die de wereld overwint, namelijk ons geloof” (1 Joh. 05:04).

Het is nimmer Gods bedoeling, dat een kind van God krachteloos terneer zal liggen, niet in staat om het over­winnend leven te leiden. Wanneer we deze kracht nog niet bezitten, is het omdat we nog niet gebruik maakten van de voorrechten, die ons door Christus dood en opstanding gegeven zijn.

Denk niet, kind van God, dat uw Hemelse Vader niet gewillig is, u deze kracht te géven. Ja, Hij is meer dan gewillig, en deze kracht wacht slechts op u om hem te ontvangen.

Het is niet genoeg, dat wij weten, dat in Christus alle kracht en sterkte is, ze moet ons deel worden. Wat baat het of er al ergens een sterke krachtcentrale is, als wij niet aangesloten zijn.

Paulus bidt de gemeente van Efeze toe: “dat Hij u geve naar de rijkdom Zijner heerlijkheid met kracht versterkt te worden door Zijn Geest in de inwendige mens. Opdat Christus door het geloof in uw harten wone” (Ef. 03:16-17). (en bid dat hij het u zal geven dat ge, overeenkomstig de rijkdom van zijn glorie,

in de inwendige mens met kracht wordt versterkt door zijn heilige Geest, en dat door het geloof de Christus zijn huis zal vinden in uw harten, bij u die in liefde bent geworteld en gegrond, (Naardense vertaling)

De inwendige mens, dat is de nieuwe mens, heeft de uitrusting van Geesteskracht nodig om in nieuwheid des levens te kunnen wandelen. Het geheim van zulk een leven ligt hierin, dat Christus door het geloof in onze harten woont. Velen rekenen niet met de grote heilswaarheid, dat Christus door het geloof in onze harten woont.

Christus in ons: dat is kracht, leven, overwinning. En wanneer dat niet zo is, dan is ons leven één leven van teleurstelling en krachteloosheid.

Van Gods zijde is alles gereed. Hij wil zelfs doen boven al wat wij bidden of denken kunnen.

Wat een krachten liggen passief in China, die niet gebruikt worden, omdat men ze niet weet te ontginnen. Men ver­telde mij, dat in sommige provincies kolen en ertsen genoeg zijn om de wereld voor honderden jaren te kunnen voor­zien van kracht. God zegt: “ Ik heb overvloed van sterkte en kracht, maar Mijn volk heeft nog niet geleerd, dat als Ik door het geloof in hun harten woon, deze kracht in hen zal werken ‘. En dit zal meer overvloedig zijn dan onze stoutste verwachting, zegt Paulus.

Gods woord toont ons de weg naar een krachtig over­winnend leven. Kracht komt uit zwakheid. Dit is on­begrijpelijk voor de natuurlijke mens, die de dingen des geestes niet verstaat. Het past ook niet in een wereld, die berust op natuurlijke inspanning en energie. Maar willen we inderdaad geesteskinderen worden, dan is er geen andere weg. Paulus had deze weg gevonden en zegt tot ons: “Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht… want als ik zwak ben, dan ben ik machtig” (2 Kor. 12:09-10).

Paulus was aan het eind gekomen van zijn eigen ik-leven. Hij kende niets meer dan Jezus en Die gekruisigd, ja wist zichzelf een mede gekruisigde te zijn. Al wat de natuurlijke mens tegen was, zoals zwakheden, smaad, vervolging en benauwdheid werden door Paulus aangevoeld als middelen om krachtig te worden in de Here. De Duitse vertaling van Pastor Paul zegt: “Mijn kracht is machtig in de on­machtige”. Dit is het geheim om te komen tot overwinning en kracht. Zelf geen kracht meer te bezitten om iets te kun­nen, wat een moeilijke les is dit om te leren. Gods middelen zijn vele om Zijn kinderen daar te brengen. Voor Paulus was het zelfs nodig een doorn in het vlees te hebben, een engel des Satans, die hem met vuisten sloeg. Paulus was zich bewust van zijn zwakheid, maar juist in zo’n geestesgesteldheid van afhankelijkheid kon God hem ge­bruiken, zodat we lezen: “En God deed ongewone krachten, door de handen van Paulus, alzo dat ook van zijn lijf de zweetdoeken en gordeldoeken op de kranken gedragen werden en dat ziekten van hen weken en de boze geesten van hen uitvoeren” (Hand. 19:11-12).

De uitkomst van zulk een leven is, dat we met Paulus kunnen zeggen: “Ik vermag alle dingen, door Christus, die mij kracht geeft”.

De Here heeft meer onze zwakheid nodig, dan onze kracht.

Onze kracht is vaak Zijn tegenstander, maar ’s mensen nood en zwakheid zijn Gods gelegenheden om Zijn kracht te openbaren. Gods weg is niet om zijn kinderen uit moeilijk­heden te halen, maar hen de kracht te geven om ze te kunnen dragen. Tot roem van Jezus’ naam.      

  1. K.

 

Modern huwelijk.

Zij namen, toen ze trouwden, het besluit

om vrij en zonder kinderen te zijn;

zij dansten ’s winters, gingen ’s avonds uit:         ‘

Ze was steeds wel verzorgd en wenste zorg noch pijn.

 

Ze zonden ’s zomers, koesterden zich loom;

hij las de krant en speelde met de hond: ‘

zo vlood het leven als een ijd’le droom,

totdat de dood kwam en hen moe en vruchtloos vond.

Br. ‘

 

De dagen onzer jaren. De Atoombom

Het verhaal van de toebereiding tot de oorlog begint bij Lamech, die het pas gesmede zwaard zwaait en uitroept: Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventig maal zeven maal.

En het vertelt van de strijdwagens der Egyptenaren en het geheime vuur der Grieken en het buskruit der Middel­eeuwen en de duikboten en torpedo’s en tanks en vliegtuigen van de oorlog, die achter ons ligt en het eindigt met de atoombom van 1945.

Het is één doorlopend verhaal van haat, haat, haat.

En het is tevens één groot verhaal van zelfbe­drog. Want reeds Lamech wil zich alleen maar wreken over buil en wonde en spreekt niet van aanval­len: het zwaard zal het middel voor hem zijn om in vrede te leven.

En de Romeinen zeiden Wilt gij in vrede leven, bereid u ten oorlog.

En Truman noemt de atoombom een krachtig en machtig middel om de wereldvrede te bewaren, alleen… zal Japan zeven­voudig ondervinden, wat het anderen heeft aangedaan.

En zo is het één vreselijke bevestiging van wat de goede, oude Bijbel zegt: “hun mond is vol van vervloeking en bitterheid, hun voeten zijn snel om bloed te vergieten, ver­nieling en ellendigheid is in hun wegen en de weg des vredes hebben zij niet gekend. . . “

Zo is de mens, door alle eeuwen heen, tot op heden, ondanks alle “beschaving”.

Het is één doorlopend verhaal van leed, smart en tranen en bloed, bloed, bloed.

Ja, het is of na Kaïn een lange bloedstroom over de aarde vloeit, een stroom die steeds dieper en breder wordt: mensenbloed, dat door de mens vergoten werd.

Het begon met één slachtoffer en het eindigt met een bom, waardoor een gehele stad van 318.000 inwoners in één seconde de eeuwigheid werd ingestuurd.

De mens heeft veel goede en nuttige uitvindingen gedaan, maar de grote drijfveer daartoe is toch altijd de oorlog geweest. Dan kijkt men niet op geld: tweemiljoen dollar werden uitgegeven voor deze éne uitvinding.

Nooit zijn de vliegtuigen en motoren in zo’n snel tempo geperfectioneerd als in deze oorlogsjaren.

Haat is in de mens een stérkere stimulans dan liefde.

Wat jaren en jaren gezocht is: de ontbinding van het atoom is thans gelukt en reeds praktisch gebruikt, maar helaas weer in dienst van de slachting van mensen.

Zoals de uitvinding van het buskruit door de monnik Berthold Schwartz een nieuw tijdperk inluidde en een eind maakte aan de superioriteit van het harnas en het zwaard, zo zal ook deze bom een omwenteling in de geschiedenis brengen.

De atoomenergie is één van die wondere krachten, die door God in de schepping zijn verborgen en duizenden jaren hebben gewacht eer ze door de mens werden ontdekt.

Zo is het geweest met de stoomkracht, met de elektrische energie, met de radiogolven, met de infrarode stralen, met het radium.

En thans is ook de oerkracht van het heelal, de ont­zaglijke energie van het atoom dienstbaar gemaakt.

Met het atoom bedoelt men het kleinste deeltje van een stof, dat bij chemische ontbinding niet is te ontleden, maar in zijn geheel blijft bestaan. Lang dacht men dat deze aller­kleinste deeltjes niet te splitsen waren. De naam betekent dan ook ondeelbaar.

Doch later ging men het atoom beschouwen als een zonnestelsel in het klein. Zoals de planeten rond de zon wentelen, zo draaien in een atoom elektronen rondom een kern. Zoals Gods natuur zeer wonderlijk is in het grote, zo is ze even geheimenisvol in het allerkleinste. De eigenlijke massa van een atoom is zo weinig en de ruimte tussen de deeltjes zo groot dat 99. 9% leegte is, evenals in het heelal tussen de zon en de planeten.

Reeds lang is men bezig door bepaalde stralen te trachten zo’n atoom uit elkaar te schieten. Bij het uit elkaar spatten van de kern komt een ont­zaglijke hoeveelheid kracht ter beschikking. Men heeft berekend, dat in één gram massa een energie van 25 miljoen kilowattuur elektrische stroom schuilt.

We hebben nu in de kranten kunnen lezen, hoe het gelukt is deze ontzaglijke energie te gebruiken. Ge­weldige fabrieken zijn daar­toe opgericht, waar een 125.000 man werken. Nooit heeft een menselijk oog gezien wat hier geschiedt, alleen door middel van een ingewikkelde reeks wijzer­platen kan men iets waarnemen.

Zo heeft men een bom weten te vervaardigen van verbijsterende uitwerking.

Toen zij voor het eerst werd gebruikt in de woestijn van Mexico, bleek de stalen toren, waaraan de bom was opgehangen, tot stof te zijn vergaan.

In de stad Hiroshima, zijn alle levende wezens, mensen zowel als dieren, letterlijk dood geschroeid. De stad is niets dan één puinhoop. De hitte was als die van een hemellichaam.

In de laatste maanden van de strijd tegen Duitsland gebruikte Engeland bommen van 10 meter lengte en 10 ton gewicht. De atoombom, ter grootte van een korfbal, is 2000 maal sterker van uitwerking en staat gelijk met 20.000 ton dynamiet.

De oerkracht van het heelal, de titanische krachten van vulkanisch geweld, die uit het binnenste van de atomen vrij komen, staan nu ter beschikking van de mens.

En de mens zelf huivert, als hij denkt aan de mateloze vernieling, die dit op aarde kan te weeg brengen.

Want zeker men hoopt, dat dit een krachtig middel zal zijn om de vrede te bewaren en dat deze kracht straks slechts zal gebruikt worden voor de industrie, doch wie de geschiedenis kent weet hoe de mens ieder beschikbaar middel steeds heeft misbruikt.

Alle inspanning van de laatste jaren is helaas gericht geweest op het plotselinge, explosieve vrijmaken van deze energie. Misschien zal men haar nog eens leren beheersen en gebruiken om machines aan te drijven, doch eer ’t zover is, zullen nog jaren voorbijgaan.

Dieper dan ooit beseffen wij dat deze aarde vervloekt is en dat de overste van deze wereld, de vorst der duisternis is, de mensenmoorder van de beginne.

Van deze wereld is niet veel meer te verwachten.

Want dit is de vloek van alle uitvindingen, dat ze schijn­baar de mens vooruitbrengen, doch zelfs in tijden van vrede steeds dieper in de ellende brachten. Wat een werke­loosheid zal ontstaan als deze energie gebruikt wordt. Eén gram van deze stof is in staal een grote oceaanstomer heen en weer van Europa naar Amerika te doen varen.

Hij, die straks het geheim van deze fabricatie bezit heeft een macht in handen, die onweerstaanbaar is. Het schijnt of ook door deze uitvinding de weg wordt gebaand voor de duistere, demonische figuur van de Antichrist, die eens alles op aarde aan zich zal onderwerpen.

Het verhaal begint met Lamech, het eindigt met de zoon der zonde en met de slag bij Armageddon.

Maar dat is ook het einde. Want als eeuwig overwinnaar zal dan Christus nederdalen en Zijn vijanden verdelgen met de adem van Zijn lippen.

Dan zullen al deze wonderlijke krachten werkelijk dienen tot heil van de mens. Dan zal er vrede en gerechtigheid op aarde zijn.

Het wordt steeds duisterder op deze aarde. Doch wij zijn niet zonder hoop. Wij zien uit naar de tijd van ongestoorde vrede, die zeker aanbreekt en bidden met dieper verlangen:

“Kom toch, Here Jezus, ja kom spoedig.”      

Br.

 

Ziet, Hij komt. Bespreking van de openbaring van Johannes (26)

Hij, Die op de troon Zit. (Openb. 04:01-06)

Het is een ontzaglijk ogenblik voor de, in gespannen aandacht toeziende profeet, als hij in de hemelse tempel een deur ziet opengaan en een machtige stem hem uitnodigt op te klimmen, ja zelfs binnen te treden.

Johannes zal hier, als in een aangrijpende film, het wereld­gebeuren der laatste tijden zich zien ontwikkelen. Doch niet van menselijk, doch van goddelijk standpunt uit opgenomen.

We geloven, dat alles wat we na (Openb. 01:01) beschreven vinden, betrekking heeft op de eindfase der wereld­geschiedenis. Dan alleen kan men de Openbaring letterlijk aanvaarden. De historische verklaring, die in vroegere eeuwen opgang deed, en die de wereldgeschiedenis in zijn geheel (al of niet na Christus) in deze visioenen dacht te zien, leidt tot een verwringen en vergeestelijken van Gods Woord. Gebeurtenissen zoals het verduisteren der zon, het bloedrood worden der maan, het vallen van een berg van vuur, het veranderen van water in bloed hebben nimmer plaats gegrepen in de volkerenwereld.

Johannes komt bij het horen van deze goddelijke stem in een wonderlijk extatische toestand, waarbij hij de beschik­king houdt over zijn zintuigen.

Hij kan spreken en wenen, het is of hij met zijn gehele lichaam is overgezet m de hemel.

Het eerste wat Johannes ziet is een majestueus toneel, dat niet bedoeld is als literaire inleiding doch ook eenmaal werkelijkheid zal worden: het overhandigen van de verzegelde boekrol aan het Lam.

Dadelijk bij het binnentreden wordt onweerstaanbaar de blik van Johannes getrokken naar een troon van verblindende luister. Deze troon is het centrale middelpunt van het gehele boek der Openbaring. Terwijl het op de aarde alles in beweging is, heerst hier majesteitelijke rust.

“Iemand was op die troon gezeten”. Evenals Jesaja en Ezechiël waagt ook Johannes het niet de onbeschrijflijke en onuitsprekelijke godheid te beschrijven. Toch is er geen vergissing mogelijk, wie Johannes in diepe eerbied bedoelt. Niet dat hij God heeft gezien, de woorden die hij gebruikt bewijzen dit. God kan niemand zien en leven. “Zijn aanzien was de diamant en Sardius gelijk. “De diamant wijst heen naar de smetteloze, rein-stralende lichtschittering van Hem. Die het ongeschapen licht bewoont en bij Wie geen spoor van duisternis is te bespeuren.

De Sardius is een doorschijnend vuurrood edelgesteente. Wat Johannes ziet is dus een verblindend wit licht van Gods heerlijkheid, waardoorheen straalt de rode vurige gloed van zijn toorn.

Hier is dus werkelijkheid wat Vondel zegt:

Hoe zien de hoffelijke gevels zo rood?

Hoe, straalt het heilig licht zo rood op ons gezicht. Deze beschrijving van Johannes wijst op de strenge heilig­heid Gods in betrekking tot de goddeloze wereld, die op het punt staat geoordeeld te worden.

Wat we in vers 5 lezen: dat van de troon uitgingen felle bliksemstralen, stemmen en donderslagen herinnert aan de Sinaï. Het spreekt van Gods toorn over de zonden en ongerechtigheden van het mensdom. Alles in deze beschrijving wijst er op, dat een nieuw tijdperk is aangebroken: de tijd der genade is voorbij, een nieuwe bedeling, die van de afrekening is gekomen.

Ook de rest van vers 5 herinnert hieraan: zeven vurige fakkels branden voor de troon; dit zijn de zeven geesten Gods. De Heilige Geest komt in de Bijbel onder verscheidene gedaanten voor. Op Christus daalde Hij neer als een duif, ten teken van blijvende vrede, op de discipelen kwam Hij als vurige tongen ten teken van de heilige inspiratie, waardoor zij zouden spreken. Hier echter is sprake van de Geest van oordeel en uitbranding. Niet het vredige zachte licht der kandelaren, beeld van de zegen van het evangelie, doch een vurige gloed van vlammende verontwaardiging brandt voor de troon.

Doch er is ook iets in deze beschrijving wat wijst op Gods voortdurende trouw en ontferming ook in het midden van Zijn toorn: dat is de regenboog, die betrekking heeft op de schepping en dat zijn de ouderlingen, die de gemeente vertegenwoordigen.

De regenboog is het teken van Gods verbond met al het geschapene. Al straft God streng, al zullen vele plagen over deze aarde gaan, Hij zal zijn schepping toch niet gans verdelgen. Hij zal haar door ontzaglijke gerichten heen louteren en Heilige. Toch is het niet de gewone regenboog, die alleen betrekking had op het niet-verdelgen van de aarde door water, neen hier is de overheersende kleur het smaragdgroen. Boven de felle rode gloed van de Sardius buigt zich deze zacht stralende boog als beeld van belofte en hoop.

Het is treffend, dat we bij deze beschrijving van de hemelse tempel telkens herinnert worden aan de voorwerpen die in de aardse tempel gevonden werden. Deze waren ook immers door Mozes gemaakt naar de hemelse voorbeelden, die hij op de berg had aanschouwd.

Zo herinneren de zeven vurige lampen aan de zevenarmige kandelaar. Zij wijzen op de volheid van het getuigenis van de Geest in deze wereld, zowel in de zachte ontdekkende prediking als, zoals hier, in het getuigenis van oordeel en schuld.

De glazen zee waarvan vers 6 spreekt herinnert aan het koperen wasvat. Deze glazen zee strekt zich als een glanzende, kristallen vloer voor de ziener uit en weerkaatst verblindend de heerlijkheid Gods.

Toen Mozes, Aaron, Nadab en Abihu de berg Sinaï be­stegen mochten zij de God van Israël aanschouwen en onder zijn voeten was iets als een vloer van saffier, stralend als de hemel zelf (Ex. 24:10-11 N.B.G. ). En in het visioen van Ezechiël was de vloer waarop de troon van God rustte gelijk de kleur van vreselijk kristal (Ez. 01:22).

Dit wijst erop dat de troon en al wat haar omringt rust op een vlakte, die gelijkt op een wijde zee, doorzichtig en van ten onuitsprekelijke schoonheid en majesteit.          

Br.

We waren bij de bespreking van de Openbaring begonnen aan het derde hoofddeel, de visioenen, die betrekking hebben op de eindtijd. Ten behoeve van de vele nieuwe abonnees namen we de korte inhoud van het laatste artikel als begin.

 

Een gevangene en toch… door Corrie ten Boom (deel 3)

De veiligheidsmaatregelen zijn heel gewichtig. Soms oefenen wij de “vlucht”. Als allen in bed liggen, druk ik onverwachts op een van de alarmbelletjes, die door het gehele huis zijn aangebracht.

Met een secondeteller in de hand sta ik erbij, wanneer allen in de kast op mijn kamer verdwijnen. Onder de onderste plank is een op schuifbaar luik aangebracht, daardoor komt men in de ruimte achter een loze muur waar zes personen kunnen staan. Er is Victoriawater en wat Sanovite. Op de grond ligt een matras.

Iedere avond brengen alle gasten in optocht hun kleren in de “Engelenbak” zoals de schuilplaats heet. ’t Is een pot­sierlijk gezicht. Eusie’s bretels slepen altijd achter hem aan als hij zijn kleren komt brengen. In de kast is een kapstok. Eén van de jongens gaat er in en pakt alles aan.

Maar nu, bij het alarm verdwijnen zij zelf. Zij duiken in de kast en worden onzichtbaar. Het laatst zie ik hun benen. Dan zetten zij zelf wat wasgoed en dozen op de grond van de kast en schuiven het luik neer. Zeventig seconden heeft alles geduurd. Ik ga de kamertjes rond. Alles ziet er onbewoond uit. De matrassen omgekeerd, de dekens eronder. De lakens nemen zij mee. Bij Eusie ligt nog wat sigarenas, Henk liet een boordenknoopje liggen. Uit de Engelenbak hoor ik Eusies Joodse stem roepen: “Mhary je blaast in me nhek”. Spoedig roep ik ze terug en we gaan we allen op de grond voor m’n bed zitten en houden een vrolijke bespreking van de oefening. De as van Eusie, het boordenknoopje en de luide opmerkingen worden behandeld.

Wat is het eigenlijk droevig, dat deze oefeningen nodig zijn. We voelen allen de tragische noodzaak en ik red de situatie door op roombroodjes te trakteren. Ze weten, dat dit meestal het slot is van iedere oefening en Eusie zegt dan ook wel eens: “Is ’t vanavond geen alarm? Ik heb trek in roombroodjes”.

Op 28 Februari 1944 komt bet werkelijke alarm. Ik lig met griep te bed en een stoomketel geeft lucht aan mijn benauwde bronchiën.

Nauwelijks heeft het alarm geklonken of de vier Joodse duikelaars (onderduikers) rennen langs mijn bed naar de schuilplaats, ge­volgd door twee medewerkers, die in groot gevaar verkeren, omdat ze bezwarende papieren bij zich hebben. Ik gooi hun mijn tasje met aantekeningen na, zet zelf de dozen voor het luik en sluit de kastdeur. Als ik weer in bed lig, hoor ik al zware stappen op de trap. Een nors uitziende man komt mijn kamer binnen.

“Wie ben je? Geef op je persoonsbewijs!”

Ik haal uit het zakje, dat ik bij me draag mijn persoonsbewijs. Er valt een pakje bankbiljetten uit. Hij raapt het gretig op en steekt het bij zich. Dan bekijkt hij het persoonsbewijs en zegt: “Sta direct op, je bent mijn arrestant!”

Terwijl ik me aankleed, hoor ik andere mannen door het huis lopen. Het geluid van hamerslagen op een deur dringt tot me door.

“Waar is je geheime kamer?” vraagt de man.

“Die heb ik niet”.

“Wel waar! Daar zitten natuurlijk je Joden in. Maar dat geeft niets, ik laat het huis bewaken, tot ze mummies zijn”. Er is een valse lach om z’n wrede mond.

De huiskamer is geheel gevuld met mensen als ik beneden kom. Ieder, die de drempel van het huis overschrijdt, wordt gearresteerd. Juist heeft mijn broer een Bijbelkring gehouden, die door verscheidene mensen werd bijgewoond. Allen zitten nu in de huiskamer. De Béjé is een val van de Gestapo geworden. Kaptein, een man met een bleek, wreed gezicht, die de leiding heeft van de overval, gebiedt mij mee naar mijn winkel te gaan.

“Zet je bril af” snauwt hij.

En dan begint het verhoor. Na iedere vraag, die hij stelt, geeft hij me een klap op mijn gezicht. Het duizelt me al na de eerste slag. ‘k Heb hevige pijn, die echter gauw zakt, Maar als hij blijft slaan, word ik bang, dat ik het niet zal uithouden.

“Heer Jezus, bedek mij!” roep ik luid.

Een afschuwelijke uitdrukking komt op het wrede gelaat. De man sist: “Als je die naam nog eens noemt, sla ik je dood”.

Ik weet het: zelfs de duivel is bang voor die naam. Ik zwijg, maar de kaptein houdt op met slaan.

Daarna wordt Bep gehaald. Ik word teruggestuurd naar de huiskamer, maar krijg geen gelegenheid, mijn bril terug te nemen. Weken zal ik die moeten ontberen.

Als Bep terugkomt vraagt mijn andere zuster, die in de val gelopen is, alleen doordat ze vader kwam bezoeken: “Ben je geslagen?”   

“Ja”, zegt Bep. “En ik heb zo te doen met de man, die het deed. “

Toen Kaptein ook haar bleef slaan, had zij geroepen: “O Heiland, Heiland. ” Ook toen had hij geschreeuwd: “Zwijg, gebruik die naam niet. ” Maar ook toen hield hij meteen met slaan op.

(Wordt vervolgd.)

 

 

1945.07.01

Gods harmonie op aarde als in de hemel.

Door Rev. Grant Meiklejohn P.P.C.L. I.

Met de melodie van schone muziek komt het verlangen in onze harten naar de harmonie van Gods hemel.

Moge deze op aarde zijn als in de hemel.

Voor de oorlog waren er ernstige pogingen om een goede verstandhouding en goede wil tussen de volkeren der wereld op te bouwen. Maar er was ook veel disharmonie: sommige horens blie­zen te luid en sommige kunstenaars krasten te hard. De disharmonie werd tot een geraas en toen tot de vernietigende chaos van de oorlog.

Nu worden de instrumenten opnieuw gestemd en de musici zijn aan ’t oefenen voor een lief­lijker harmonie. Sommige melodieën zijn somber geworden door de herinnering aan de gebrachte offers: de levens gegeven hier in Holland tijdens de vastberaden tegenstand, die gij hebt geboden; de levens geofferd op de slagvelden om de over­heersing van de mens omver te werpen. Er zijn ook maten, die krachtig klinken van de over­winning door het geloof, vastbesloten in de morgenstond om Gods wil te doen. En er zijn maten van zachte muziek, die ons smeken: “wees stil”; en wij denken stil en nederig: waarom zou God mijn leven gespaard hebben? Waarom adem ik nog steeds, terwijl mijn vrienden doodgescho­ten zijn, of mijn buurman, van honger stierf of mijn kameraad gedood werd in de strijd? Durf ik mijzelf meer waardig achten? Neen, dat niet. Dan moet God nog werk voor mij hebben, mis­schien zelfs werk waar het op aan komt. Kan ik aarzelen? Geef mij het instrument (of moet ik het nog vinden?) en maak mij bekwaam om zo te spelen, dat ik geen valse noot mag aanslaan.

Maar laten we voor we met ons werk begin­nen, het terrein van ons pogen onderzoeken. Het is geen christelijke wereld, die wij zien. Het is geen christelijke beschaving, geen christelijk land. Maar er zijn christenen hier en daar in ieder land. op een of andere wijze tezamen vere­nigd door de grote kracht van de Heilige Geest. Op de voorgrond is de stervende aanmatiging van de Japanse keizeraanbidding, Duitse over­heersing, Italiaanse ontnuchtering. De geschie­denis heeft opnieuw de uiteindelijke val van de menselijke hoogmoed doen aanschouwen.

Iets van onze eigen hoogmoed is ook gevallen, wij zijn niet zonder gebreken. Terwijl het onze christenplicht is tirannie, wreedheid en half- heidendom te veroordelen, kunnen en durven we toch niet in de geest van onzen Heer, Die het meeste leed van de onrechtvaardigste en wreedste Zijner vijanden, de mensenkinderen, die God schiep, veroordelen.

Wie zal ons de weg wijzen? Wie zal het or­kest dirigeren?

Met deze vraag voor ogen schreef de profeet Jesaja in (Jes. 11:01): “Er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouwen tronk van Isaï… en op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijs­heid… verstand… raad… sterkte… kennis… vreze des Heren. En de wolf zal met het lam verkeren… en een klein jongske zal ze drijven… Een banier der volkeren, naar Hem zullen alle heidenen vragen en Zijn rust zal heerlijk zijn.”

En evenzo aanschouwde Johannes het, jaren later: “Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde… Zie de tabernakel Gods is bij de mensen, en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volk zijn. en God zal zelf bij hen en hun God zijn.

En God zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn, want de eerste dingen zijn weggegaan.

En die op de troon zat zeide: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw”.

Dit is de harmonie des hemels.

Maar aan de voet van de berg horen wij nog immer de disharmonie van de aarde. Een groot probleem ligt voor ons. De christelijke broeder­schap heeft de allergrootste taak, want door de genade van Christus blijft nog altijd de enige ware hoop in onze harten; en de instrumenten, zijn in onze handen. Wat moeten we doen?

Een Canadees voorstel tot u, die onder de nazi­regressie al deze jaren zijt geweest, zou noch aan­genaam, noch aanvaardbaar zijn. Maar de woor­den van Jezus zijn een gebod, zowel voor de christenen in Canada als voor die in Holland. Hij zei: “Maar indien uw broeder tegen u ge­zondigd heeft, ga heen en bestraf hem, indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.”

Dit is wel een van de moeilijkste gedeelten uit het Nieuwe Testament voor sommige mensen nu. Niettemin, om het teken van het kruis te volgen moeten wij met Hem gaan op zijn kruisweg.

De vertegenwoordigers van de christelijke broederschap zullen niet naar de vreemde parlementen gaan, maar tot hun eigen christelijke broeders en zusters in ieder land, terwijl ze over de scheidsmuren en gapende wonden van de oor­log reiken om de handen van de gelovigen te grijpen en met hen plaats te nemen, met hen te spreken en door hen begrepen te worden en met hen te wandelen op één pelgrimsreis, zingende de lofzangen van onze God en Vader.

En in het gehele lichaam van Christus, ten nauwste verenigd, is het heilige ritme, de enige hoop: eensgezindheid en vrede.

Zoals Augustinus het uitsprak zal onze ziel geen rust vinden, totdat zij rust vindt in God.

Daarom nemen wij de instrumenten op, die ons gegeven zijn en bespelen ze, terwijl we zoeken te bereiken de harmonie des hemels.

 

Overdenking op de pelgrimsreis.

Verlangt als pasgeboren kinderen naar de onvervalste melk van het woord.

(1 Petr. 02:02).

Wij hebben in het jaar, dat achter ons ligt ondervonden wat melkvervalsing betekent. Ge­standaardiseerde melk, taptemelkpoeder… het zag er alles als melk uit doch de voedingswaarde was voor een groot deel verdwenen. We onder­vonden en onze kinderen ondervonden wat dit op de duur betekende.

En nu zegt Petrus, dat we moeten verlangen naar onvervalste melk des woords.

Is er dan vervalste melk des woords?

Ja zeker. Dat is het Woord, dat pasklaar ge­maakt is aan, de menselijke verlangens, dat ver­bogen is naar de tijdsomstandigheden, het Woord waarmee geknoeid is. In sterke mate hebben we dit gezien in de Germaans-Christelijke bewerking van de Bijbel, waar alles uit verwijderd was wat botste met de Nationaalsocialistische wereld­beschouwing. Vele verzen waren in deze “Bijbel” gewijzigd of weggelaten. Als voorbeeld geven we (Joh. 12:13-15), waar staat: “Zij namen de tak­ken van palmbomen en gingen uit Hem tegemoet, en riepen: Hosanna! Gezegend is Hij, Die daar komt in de Naam des Heren. Hij Die is de Ko­ning Israëls. En Jezus vond een jonge ezel en zat daarop; gelijk geschreven is: “Vreest niet gij dochter Sions! zie uw Koning komt, zittende op het veulen ener ezelin.”

In de “Germaanse vertaling‘ luidden deze verzen: “Toen namen zij groene twijgen, gingen hem tegemoet en riepen: Heil hem, gij zult koning zijn. Jezus vond een armzalige ezel; deze besteeg hij en vervulde daarmee de oude profetie van de profeten omtrent Zijn intocht als koning”. Dat Jezus Koning der Joden heette, moest weggewerkt worden.

Doch niet altijd zal de “melkvervalsing” zo grof en aantoonbaar zijn. Vele gebruiken Gods Woord en vervalsen het voor eigen doel door slechts die teksten naar voren te brengen, die in hun kraam te pas komen. “Ieder ketter heeft zijn letter” zegt het spreekwoord, dat wil zeggen: hij laat zorgvuldig weg wat tegen zijn leer getuigt.

In onze dagen, waarin er een algemeen streven naar eenheid zich openbaart – wat op zichzelf is toe te juichen – is het gevaar niet denkbeeldig, dat vele gelovigen ter wille van de eenheid met andersdenkenden het evangelie pasklaar gaan maken, het van zijn scherpe kantjes ontdoen en in hun prediking en getuigenis alles weg laten, wat deze vermeende eenheid zou schaden.

Er is een stroming, die evangelie en humanisme als twee gelijkwaardige, in ieder geval als twee gelijksoortige machten naast elkaar wil plaatsen, waaruit de geestelijke vernieuwing van onze volkskracht moet voortkomen. De gehoorzaam­heid aan Gods Woord eist echter, dat we onver­zwakt belijden, dat al wat uit het geloof niet is, zonde is. Waar dit gepredikt wordt wekt het Woord steeds de ergernis van de natuurlijke mens. Het is juist het kenmerk van de valse eenheidskerk van de toekomst, dat de mensen de ge­zonde leer niet zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerten zich leraren zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. (2 Tim. 03:08.)

Doch niet alleen in het publieke, ook in ons persoonlijk leven zijn wij geneigd Gods Woord te vervalsen. We doen dit als we de woorden van troost en bemoediging ons toe-eigenen, als wandtekst aan de wand van ons hart hangen, doch de gedeelten, die ons vermanen en bestraffen non­chalant voorbijgaan. Juist als een mens de ver­maning nodig heeft vreest hij instinctief, dat als hij gaat luisteren naar Gods Woord, zijn geweten mede getuigenis gaat geven en hem veroordeelt. De onreine in gedachten en handelingen slaat liefst Romeinen 1 over en de man, die zo gaarne rijk wil worden, luistert liever niet naar (1 Tim. 06:09-10).

Willen we werkelijk geestelijk groeien en niet ondervoed raken, dan moeten we het ganse Woord Gods, zoals het tot ons komt, indrinken.

Hoe staat het met ons? Leven wij bij vervalste melk van een eigenwillige godsdienst of staan we open voor de volle waarheid Gods? Ook de Joden lazen de Schrift en toch verstonden zij het getuigenis niet, dat tot hen sprak en hen ver­oordeelde. (Joh. 05:39.)

Een verbroken geest, die gewillig is zich te laten vermanen, is kostelijk in Gods ogen. Dan zijn we als pasgeboren kinderen begerig naar de onvervalste melk des Woords om daardoor op te wassen tot zaligheid.

J. v.d. B.

 

Balans. (gedicht)

Nu treden wij beschroomd uit deze duist’re dagen

de lichte toekomst in, nog schrijnt in ons het leed

en hangt te wijd om ons het vaak verstelde kleed,

nog gaan we tussen ’t puin van oorlogs wrede plagen.

 

Nog zien wij om naar hen, die spoorloos van ons gingen

en eenzaam daalden ’t pad, dat immer verder voert;

wij denken aan hun trouw, tot in de ziel ontroerd

en wegen ’t leven, dat wij dankend weer ontvingen.

 

Wat was de winst, wat het verlies van deze dagen?

Staan wij nu één van zin rondom het godd’lijk woord

in dienst van éne Heer, Wien ziel en lijf behoort,

bereid elkanders last op ’s levens reis te dragen?

 

Verteerde ’t vrome kleed, dat slechts de zelfzucht hulde?

Beminnen wij, bevrijd van ’t klein-bekrompen woord

en ’t oordeel over hen, die niet tot ons behoort

den broeder, voor wie Christus zondensmarten dulde?

 

Kwam ons de hemel en des Heilands liefde nader?

Zijn w’ in doorwaakte nachten meer Hem toegewijd?

Is er een sterker heimwee naar Zijn heerlijkheid?

En brengen we onze nood vertrouwder tot de Vader?

  1. v.d. B.

 

180 Schoten.

Binnenkort hopen wij een vervolgverhaal te plaat­sen van de hand van Mej. Corrie ten Boom (bij velen in ons land bekend als “tante Kees”) over haar ondervindingen in gevangenis en concentratiekamp.

Tezamen met haar zuster Betsie is zij wegens het, helpen van Joden gevangen genomen en vanuit de gevangenis te Scheveningen overgebracht naar het concentratiekamp te Vught.

Toen de invasie plaats vond en de Engelsen en Amerikanen snel door Frankrijk en België naar het Noorden oprukten, hoopten zij spoedig bevrijd te worden. Helaas deze hoop werd niet vervuld. Honderdtachtig gevangenen werden doodgeschoten en de overi­gen naar een kamp in Duitsland vervoerd.

Over deze dag van teleurstelling vertelt zij in de volgende schets.

Er worden bruggen opgeblazen, ergens dichtbij. De explosies zijn zo ontzettend, dat wij de mon­den wijd open houden, om onze trommelvliezen te sparen. Er is angst in ons hart gekomen, in plaats van de blijde hoop. Bij het prikkeldraad, dat ons van het mannenkamp scheidt, staan vele vrouwen gedromd op banken en raamkozijnen. Er gebeurt iets aan de andere kant. Alle mannen staan op het grote plein aangetreden. Een bleek vrouwtje zegt tegen mij: “Kan ik mijn man van hier af zien staan? Zou dit de laatste keer zijn, ik ben zo bang, dat ze hem wat ergs doen.”

Niemand spreekt, tot een zegt:

“Nu worden er mannen naar voren geroepen uit alle groepen.”

Wij horen namen afroepen, maar kunnen het niet verstaan. Wij wachten. Een ontzetting heeft zich van ons meester gemaakt.

“Nu marcheren er velen de poort uit. O, zij gaan vast op transport naar Duitsland.”

Het geruis van vele voetstappen in de pas wordt minutenlang gehoord en dan sterft het geluid weg. Het is nu doodstil. Wij wachten.

Waarop?

Een springt van de bank en verdwijnt in de barak, langzaam volgen anderen, het is akelig stil. Niemand spreekt.

En dan horen wij honderdtachtig schoten.

leder schot betekent het einde van het leven van een goede Nederlander. En dat weten we. Ik leg mijn hoofd op Betsies schouder. Kan ellende zo zwaar worden, dat je bezwijkt?

“Betsie, ik kan het niet dragen.”

“Waarom, o Heer, waarom laat U dit toe?”

Weet Betsie niet wat er gebeurt? Haar gezicht staat zo vredig, haast gelukkig. Heeft God een omtuining rondom haar gemaakt, zoals bij Job? Dringt het erge niet tot haar door? Ik neem haar hand en trek haar zachtjes naar de andere kant van de barak, weg van de nameloze smart van al deze vrouwen, die niet weten of een van de honderdtachtig schoten haar man, haar verloofde, haar zoon heeft geraakt. We gaan zitten op een van de ruw-berkenhouten banken.

“Hij heeft onze krankheden op zich genomen, onze smarten heeft Hij gedragen.”

“Heer, ook deze smart?”

“Ja, mijn kind en je hoeft en kunt en mag de smarten van de wereld om je heen niet zelf dragen.”

“Maar Heer, ik heb dit gezien en gehoord en het was zo erg. O Heer, waarom, waarom?”

“Ik aanschouw de moeite en het verdriet; op­dat men het in Mijn hand legge. Werp al Uw bekommernissen op Mij.”

“O Heer, geef mij dan Uw Heilige Geest, opdat ik dit grote leed bij U brengen en bij U laten kan.”

Nu wordt het rustig vanbinnen. Ik herinner mij ineens een stille Zondagavond in Lunteren, jaren geleden. De Sadhoe Soendar Sing zat voor ons en wij mochten hem alles vragen, wat wij wilden. Een jonge student vroeg:

“Waarom heeft God toegelaten, dat zo vele onschuldigen stierven in de oorlog.”

De Sadoe antwoordde: “Omdat God dat voor hen nodig vond.”

Ik ga met Betsie naar de barak en lig even later naast haar op het bed.

Ik slaap niet, maar lig stil en er is vrede in mijn hart. God vergist zich niet. Alles lijkt ver­ward borduurwerk, zinloos en verschrikkelijk. Maar het is de onderkant. Eens zullen wij de bovenkant zien en dan zullen wij ons verwonde­ren en danken.

 

Reiniging en heiligmaking.

De mens wordt van zijn zonden gereinigd door het bloed van Jezus Christus, de Zoon van God. (Heb. 09:14). “Hoeveel te meer zal het Bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zich zelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van dode werken om de levende “God te dienen”. De reiniging en heili­ging van ons karakter geschiedt door de Heilige Geest, die het leven van Christus in ons brengt, waardoor wij levensverwantschap krijgen als kind van God.

Wij moeten hieraan meewerken door ons in het geloof open te stellen en niet toe te laten, dat lelijke slechte gedachten bij ons opkomen. Wij moeten zien op Christus en in en door Zijn liefde blijven wij in een geestelijke reine sfeer, waardoor wij buiten het slechte van de wereld blijven. Ondervinding van iets slechts moet ons voeren tot de Goddelijke Liefde, Die alles vergeeft en ons door Haar Reinheid het slechte doet ver­foeien en schuwen, ook in onze woorden.

Waakt over uw gedachten en gevoelens en bidt om de innerlijke Reiniging en Heiliging! Wast op in de Genade en Kennis van God; Gods Woord zij de grondslag van ons Godsver­trouwen en de ervaring zal naar God wijzen. (2 Kor. 01:09). “Ja, wij hadden zelf al in onszelf het vonnis van de dood, opdat wij niet op onszelf vertrouwen zouden, maar op God, Die de doden verwekt.”

(Ps. 125:012). “Die op de Here vertrouwen zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid!”

(Overgenomen uit “Dit is het”.)