Het feest van de Heilige Geest

En de Geest Gods zweefde op de wateren. (Gen. 01:02).

Wanneer wij over het eerste Pinksterfeest spreken, dan wij altijd aan de opperzaal te Jeruzalem, alsof daar het eerste feest van de Heilige Geest werd gevierd, doch deze opvatting is zeer zeker onjuist. Het eerste feest van de Heilige Geest werd gevierd nog voordat er mensen op aarde woonden. Zeker, het werd wel op de aarde, doch niet door de mensen gevierd. Het was toen de Geest Gods broedend levendwekkend zweefde over de wateren.

Door dat broeden van de Heilige Geest ontstonden er drie dingen.

Er kwam licht in de duisternis.

Er kwam orde in de verwoesting.

Er kwam een paradijs, waar weleer een chaos was.

Straks is er een lusthof des Heren en daarin een gelukkig mens.

Dat was het historisch feit van de toebereiding der aarde, doch was tegelijk ook een symbool en profetie van wat de Heilige Geest altijd zou doen.

Zo zou het ook gaan na het Pinksterfeest in het Nieuwe testament.

Toen de Heilige Geest was uitgestort kwam er ook licht in de duisternis, orde in de verwoesting en een paradijs, waar eens een verwoesting was.

Ja, waar de Heilige Geest ging werken, daar kwam ook toen licht in de duisternis. De eerste discipelen gingen de dingen zien in een wonderbaar licht. Over het donkere Kruis van Golgotha ging een heerlijk licht op. Over het onverklaarbare leven, van de Heer der heerlijkheid, als Man van smarten ging een bijzonder licht schijnen. Op duizenden vragen gaf God toen het antwoord. De zonde en verlorenheid maar ook Christus en het hemelse vaderhuis kwamen in stralend licht te staan. Op de Pinksterdag van het Nieuwe testament zei God nog eens: “Er zij licht” en het werd wonderbaar licht want de Geest van God leidde in alle waarheid, voerde door vele tunnels, verklaarde vele raadselen, bracht in deze duistere wereld een wonderbaar licht. Er kwam niet alleen licht, doch ook orde in veel verwarring. Door de Geest van God werd een nieuwe maatschappij geboren met nieuwe wetten en regels, met een nieuwe norm waaraan alles werd getoetst. De vrouw kwam in een nieuwe verhouding te staan en zij mag wel nooit vergeten, dat zij die nieuwe positie aan de Heilige Geest te danken heeft. Het gezin en gezinsleven kregen een nieuwe waarde. De gemeente werd geboren als een Koninklijk priestervolk dat bij het altaar des Heren zou dienen.

Het gelaat des aardrijks werd als vernieuwd” Het oude was voorbijgegaan, zie, het werd alles nieuw.

Er kwam ook een Paradijs, waar weleer een woestijn was.

Is het land, waar de vrede Gods heerst, niet in waarheid een paradijs?

Die Heilige Geest leerde aan de wereld de vrede door het bloed des Kruises.

Die Heilige Geest bracht aan de mens ook vrede met zichzelf, doordat die Geest samen met de geest van de mens ging meegetuigen, dat hij een kind van God was.

Die Heilige Geest bracht ook vrede van de mens met zijn naasten. Wanneer de tweespalt tussen God en de ziel en van de mens is opgelost, dan valt het niet zo moeilijk meer om ook de vrede met andere mensen te bewaren.

Ja, waar de mensheid woest en ledig en duister was, daar bracht de Heilige Geest een nieuwe schepping, een nieuwe eenheid, een nieuwe vrede.

Wat God op het eerste, oudtestamentische feest van de Heilige Geest deed en wat de Heilige Geest, na de Pink­sterdag van het nieuwe testament wrocht, dat doet die Hei­lige Geest ook bij ieder mens afzonderlijk.

Dat wil Hij althans bij ieder afzonderlijk doen.

Zodra de Geest van God gaat broeden over een mensen­leven, dan wordt het daar licht. Het eerste woord dat God tot zulk een mens zegt, is ook: “Daar zij licht”.

God is een God des lichts, en waar Hij in een leven komt, daar moet het eerst licht worden. “Al wat openbaar maakt, is licht”, zegt de Schrift.

Dat licht valt allereerst in het eigen hart en op het eigen leven. De mens wordt aan zich zelven ontdekt. De mens leert zijn zonden zien en erkennen. De mens krijgt een helder inzicht in de toestand der verlorenheid, waarin hij verkeert. God rukt hem alle windselen af, waarmee hij zijn inner­lijke verdorvenheid had bedekt. God laat Zijn lichtbundels vallen tot op de bodem van het hart en verlicht elk plekje, dat wij altijd zo verborgen hielden.

Zeker, die eerste vrucht van Pinksteren is wel heel pijn­lijk en verootmoedigend, maar het is toch een vrucht van god­delijke genade.

Het blijft dan ook niet bij dat licht, dat op des mensen hart valt, want de Heilige Geest werpt ook een wonderbaar licht op Jezus Christus.

De Heilige Geest leert ons ook de Christus kennen in al diens heerlijkheid.

Het gaat de mens dan als het de discipelen ging aan de zee van Tiberias. Toen de zon opging zagen zij Jezus staan aan het strand. Zo zal de mens bij het licht van de Heilige Geest Jezus ontdekken, eerst misschien nog wazig en ver, doch straks duidelijk en klaar.

De Heilige Geest zal ook een helder licht werpen op het Kruis van Golgotha.

Het Kruis van Golgotha is het grootste raadsel der we­reldgeschiedenis en het is best te begrijpen, dat het de Jood een ergernis en de Griek een dwaasheid was. Wij zouden ook niets van dat Kruis verstaan, wanneer de Hei­lige Geest het ons niet had verklaard.

Waar echter de Heilige Geest gaat arbeiden, daar komt niet alleen de mens zelf en ook niet alleen de Christus, doch daar komt ook het Kruis van Golgotha in het volle licht te staan.

Daar Ieren wij het zien als de brug, waarover wij tot de Christus kunnen komen.

Daar leren wij het zien als het altaar, waarop het zoen­offer der wereld werd gebracht.

Daar leren wij het zien als de gezichtsplaats, waarop de straf, die ons de vrede aanbrengt, op de Christus werd gelegd.

Daar leren wij het Kruis kennen als de plaats, waarop God nederdaalde om in Christus aan de zondaar de kus der verzoening te geven.

Ja, de Heilige Geest schept ook in ons leven allereerst het licht en maakt door dat licht de dingen openbaar.

En de Heilige Geest schept niet alleen licht, doch ook harmonie en orde in de wanorde van ons bestaan.

Vroeger was bij ons alles disharmonie en onvrede. Wij lagen overhoop met onszelf en met anderen omdat wij overhoop lagen met God. Ons hart geleek wel een oorlogs­veld, waarop hemel en hel slag leverden.

Toen is de Heilige Geest gekomen en heeft aan die oor­log een einde gemaakt, zodat de overwinning aan de hemel bleef.

Toen werd het morgen na een bange en donkere nacht.

Toen werd het lente na een koude en gure winter.

Toen kwam de vreugde, na een snerpende pijn en smart.

“O, blijde dag, o, zaal’ge stond

“Toen ‘k Jezus als mijn Heiland vond.

“Toen Hij mijn slavenboei en kleed

“Voor Zijne vrijheid wijken deed.

“Blijde dag, zaal’ge stond

“Toen ‘k Jezus als mijn Heiland vond.

Die blijde dag bracht licht in de duisternis en orde in de verwarring van ons leven.

Toen ging de Heilige Geest voort met scheppen en maakte ook een paradijs, waar eerst een wildernis was.

Hij gaf ons niet alleen het leven, doch ook overvloed.

Hij droogde niet alleen onze tranen, doch bereidde ons ook een heilig lachen.

Hij deed niet alleen de ijskorst van ons hart smelten, doch ook vele bloemen ontluiken.

Hij verstomde niet alleen de klacht, doch verwekte ook het lied:

“Neen, de wereld weet het niet

“Wat Gods grote liefde biedt.

“Als zij ’t wist met zielsbegeren

“Zou zij dra tot God zich keren.

De wereld heeft het glad mis als zij denkt – en vaak ook zegt – dat het leven van een kind van God somber en naargeestig is en het zijn misdadigers, die de wereld tot die gedachte hebben gebracht. Wanneer de Heilige Geest Zijn werk in de ziel en het leven van Gods kind maar kan voltooien, dan schept Hij daarin een diepe, reine vrede en een onverwoestbare blijdschap, dan maakt Hij van zulk een leven een lachend en bloeiend paradijs, waarin hij als een gelukkig mens kan wonen.

De donkere bajert van verwarring wordt dan een vreug­devol paradijs.

Laten kinderen Gods, die weten wat een persoonlijk door­leefd Pinksterfeest betekent, maar eens luide gaan getuigen van de diepe vrede en heilige vreugde, die hun hart ver­vult en dan zal men wel horen, dat de Heilige Geest van hun leven een paradijs heeft gemaakt.

Toen de opwekking in Wales in volle gang was en over­al daarvan werd gesproken, zond een Amerikaanse courant een verslaggever daarheen om eens het één en ander daar­van te gaan zien en in de courant mede te delen.

De verslaggever reisde derwaarts, doch wist niet precies waar hij in die stad moest zijn. Hij vroeg aan een politie­agent, die voor het station stond, waar de opwekking was?

Die politieagent zag die heer in de ogen, opende toen zijn jas, legde zijn hand op zijn hart en zei: “Mijnheer, de opwekking is hier”.

De Heilige Geest had ook van dat leven een paradijs ge­maakt en daarom was de opwekking niet maar hier of daar in de stad, doch in zijn eigen hart.

Zo zal het overal gaan, waar de Heilige Geest Zijn her­scheppend en vernieuwend werk zal kunnen doen. De duiste­re wereld zal licht, de ledige aarde zal vol en de woestijn zal een paradijs worden.

Dat zal dan het Pinksterfeest voor de Heilige Geest zijn.

Lezer, lezeres, heeft de Heilige Geest dat feest reeds bij u mogen en kunnen vieren? Werd het reeds licht in het duister van uw leven? Kwam er reeds orde in al de ver­warring? Werd uw woestijn reeds een paradijs?

Zo ja, dan hebt gij met de Heilige Geest mede feest gevierd en dan weet ge welk een blij en heerlijk feest dat was.

Zo niet, ga dan heen naar de opperzaal en vraag dan de Heiland om de belofte des Vaders alsnog aan u te ver­vullen en u te dopen met vuur en met kracht.

Nu is uw leven misschien nog woest en ledig en duister, doch dan zal het licht, zingend en bloeiend worden.

“Heer! och zend de spade regen

“Op ’t gezaaide door Uw hand.

“Stort een nieuwe, rijke zegen

“Over ’t dorre Nederland.

“Zend een kool van ’t altaar neder,

“Vul ons met dat heilig vuur

“Heilige Geest, zo zacht en teder

“O, daal neder in dit uur.

Baarn Ds. C. J. Hoekendijk

 

lk geloof in de wederopstanding des vlezes deel 5

De opstanding schijnt ons zo ver weg; het liefst vatten we die dan ook maar zogenaamd “geestelijk” op. Van wat geheel op het einde gebeuren zal, behouden wij slechts vage voor­stellingen. We menen, dat het de Dag is, waarop de eind­afrekening wordt opgemaakt, een ernstige, ja, in vele op­zichten een verschrikkelijke dag, die we dan ook maar het liefst wat “vaag” laten.

Bewust aan deze dag te denken, verblijdt ons niet, doch verschrikt ons veeleer.

Deze houding is echter niet Bijbels. We moeten ook in deze dingen door durven tasten in de Openbaring Gods en onze Bijbel ook op dit stuk ernstig gaan onderzoeken, teneinde zo weer te komen tot de verwachting en het blijde uitzien van het oude Christendom. In die Bijbel en daarin alleen zullen wij de sleutel tot de verloren lusthof vinden.

Reeds de Middeleeuwse kerk was tot de geestelijke ar­moede teruggezonken, waarvan het reformatorisch Christen­dom der twintigste eeuw de sporen nog niet gans en al ver­loren heeft. Uit die donkere tijd stamt het wel zeer ernstige, doch weinig blijde kerklied “Dies irae, dies illa” (o, dag des toorns, dag van verschrikking) van Thomas van Celano, dat in de Rooms-Katholieke kerk nog bij elke dodenmis wordt gezongen. In de geloofsvoorstellingen van het volk van die dagen nam de duivel veelal een minstens even grote plaats in als Christus. De Reformatie verloste ons wel van die overdreven en vaak afgodische duivel vrees en door haar prediking van de rechtvaardigheid door het geloof, sleep ook de scherpste kantjes wel af van de zeer sombere namelijk op de toekomst, die de Middeleeuwse mens kenmerkte, doch bij dit negatieve bleef het. Ook Luther en Calvijn vermochten ons de blijde hoop der oude kerk niet terug te géven.

Nog zou het enige eeuwen duren voor de ogen van vele gelovigen zouden opengaan en het verlangen zou ontwaken naar de verloren Christelijke hoop.

Te zeer hebben wij ons de komende Dag voorgesteld als een “dag” in de onder ons gangbare zin van het woord, en dan nog wel uitsluitend als de Oordeelsdag. We zullen allereerst weer moeten gaan verstaan, dat deze dag veeleer een periode is, die de afsluiting vormt van de bedeling, waarin wij thans leven en die uitloopt op de eindoverwin­ning van Christus, waarin de Zijnen, als Zijn Bruidsgemeente zullen delen.

Voor de ongelovigen zal die Dag op het onverwachts aanbreken, voor hen zal hij komen “als een dief in de nacht”, evenals voor die gelovigen, die “in slaap gevallen zijn zonder olie in de vaten te hebben. Voor hen die waakzaam zijn, zal hij echter komen als een langverbeide: als het lichten van die blijde morgen hen wekt uit de sluimering zullen zij gereed zijn en met Hem, hun Bruidegom en Heer tot de bruiloft ingaan. Niet voor niets vermaant de Heer Jezus de Zijnen acht te geven op de tekenen der tijden, O.a. in Mattheus 24 spreekt Hij ons daar uitvoerig over. Aan Zijn komst zullen vooraf gaan: oorlogen, hongersnoden, epidemieën, aardbevingen, geloofsvervolgingen, dwaalleraars en ook onder de zogenaamde gelovigen: wetteloosheid en verkilling of verstarring.

In de wereld zal het kwaad toenemen, zo zelfs, dat zij zich zal voorbereiden de antichrist (d. w. z. de tegen- Christus), de mens der zonde voort te brengen en te ont­vangen. De positie der ware gelovigen zal hoe langer hoe moeilijker worden, doch wanneer zij deze verdrukking recht verstaan, zal die hen uitdrijven tot een groter verlangen naar de Dag huns Heren, die ook voor hen de volkomen verlossing, ook de verlossing van hun lichaam (de opstan­ding) brengen zal.

  1. V.

 

Morgengebed

O, Heer, in het zuivere licht van deze morgen ver­heffen wij onze harten tot U, en wij bidden U, ver­wijder door het louterend vuur van Uw Heilige Geest al wat onzuiver is uit ons binnenste, reinig ons door de vergevende Liefde van Uw Zoon, neem de angel van de onheilige toorn weg uit ons, en doof de smeu­lende vlam der verbittering in ons over het leed en het onrecht, dat ons door anderen werd aangedaan leer ons leven met een rein hart in de zon van Uw Gerechtigheid, leer ons vertrouwen op Uw Lief­de alléén, wanneer de mensen ons hun liefde ont­houden, en wij dreigen te vereenzamen. Houdt ons vast, Heer, wanneer wij dreigen U los te laten in onze vertwijfeling.

Wees ons met Uw helende Barmhartigheid nabij. Amen,

 

Brieven uit Amerika

Van New-York naar Washington.

Geen geld voor de reis en geen plaats in de hotels, maar als God het wil dan komen wij er toch.

Ik ga het volgend jaar naar Nederland. Kan ik je vast wat geld geven, dat je het daar voor mij deponeert”, vraagt mijn gastvrouw.

Dit is wel een heel vriendelijke manier om een geldlening aan te bieden. Ik accepteer het in dezelfde geest als het aangeboden is en telegrafeer naar de Y. M. C. A. om kamers te bespreken. Prompt krijgen we antwoord dat voor Jan een kamer gereserveerd is en men voor mij in de Y. W. C. A. een plaats heeft gevonden.

Dus toch geld en toch onderdak! Zo stappen we in de prachtige lange trein naar Washington.

Wat een weelde. Ruim voldoende plaats op heerlijke zachte banken.

Ons kaartje schui­ven we in een gleuf voor ons, daarvoor speciaal aange­bracht, opdat de reizigers daar geen zorg meer voor heb­ben en desnoods kunnen gaan slapen. 400 km. zuidwaarts gaan we. Zo zacht rijden de treinen dat we ’t nauwelijks voelen, maar als we uitkijken zien we hoe we voortvliegen.

’t Is nog winter in NewYork. Wel komen de bomen in bloei in de parken maar nu wij zuidelijker komen zien wij hoe veel verder het seizoen hier is.

Een nieuwe stad geeft nieuwe perspectieven. Om door Amerika te reizen is nog heerlijker dan in één stad te wo­nen, al is zo’n stad New-York, en zo groot als een Hol­landse provincie.

In Washington wacht mij de verrassing, dat de bomen al zo ver zijn als in de vroege zomer. Heer­lijke bloemenkleu­ren, een weelde van groen en dat niet alleen in de parken, maar Washington is gebouwd naar een prachtig vooropge­steld plan en in de meeste straten zijn bomen geplant. Hier geen hoge wolkenkrabbers maar brede wegen en prachtige parken midden tussen de drukste straten. De gebouwen zijn kunststukken van architectuur; gebouwd voor het effect te midden van het ge­heel, niet om slechts zoveel duizend ka­mers te bevatten.

Ons eerste bezoek is aan de Oudminister de Marees van Zwinderen. In een kasteeltje in het midden van een buitengoed woont daar de 80-jarige politicus. De tuin is prachtig aangelegd en onderhouden. Mij valt de tegenstelling op met de arme, verwaarloosde buitens in Nederland, beroofd van bomen en door gebrek aan werk­krachten en geld niet verzorgd.

Wel oud, maar nog vitaal en levendig is onze oud-minis­ter. Hij vertelt van zijn diplomatieke loopbaan en de vele plaatsen waar hij gewerkt heeft, Londen, Parijs, Berlijn, Washington, Boekarest, Rome e. a.

Maar ook luistert hij met grote, oprechte belangstelling naar ons vertellen over Nederland, de tijd van de bezetting en de moeizame wederopbouw.

 

Contact per brief

Mej. A. de J. chr. onderwijzeres te D. schrijft ons het volgende:

Ook ik behoor tot de lezers van Uw blad.

Het is mij iedere week een grote blijdschap het blad te ontvangen en ik geniet er veel zegen van. In het nummer van 11 Mei las ik onder het opschrift “Mobilisatie” het artikel van Ds. Waardenburg. Van ganser harte stem ik daarmee in. Als medelevend lid van de Ned. Herv. Kerk, zie ik met steeds toenemende verontrusting, het eenheidsstreven in onze kerk met uitwissing “van alle grenzen en ontkenning van de antithese, die is en blijft, als de grote scheidslijn: “voor of tegen Christus”. Met ontsteltenis zie ik ook het samengaan met Vrijzinnigen en Humanisten, die ook nog in onze tijd ten opzichte van de grondwaarheden van de Bijbel zoals opstanding van Christus, het licht van de Rede stellen boven de geopenbaarde waarheid van Gods Woord. En in de kerk een steeds toenemende wereldgelijk­vormigheid.

Mijns inziens is van zulk een eenheid geen heil te ver­wachten, die niet is gegrond op Gods Woord. Het is ook bij mij een zielsverlangen dat het mag komen tot die een­heid van alle ware gelovigen, die persoonlijk deel hebben aan Christus. Dat is naar ik meen ook de eenheid waar­voor Jezus heeft geleden en die Hij als voorwaarde stelde voor het geloven van de wereld. De wereld heeft geen behoefte aan een samengaan tot in de balzaal, maar aan een nieuwe openbaring van het lichaam van Christus. Chris­tenen moeten ware volgelingen van Christus zijn en de wereld tot jaloersheid verwekken. God geve dat door het werk van Zijn Geest dat ideaal werkelijkheid mag worden.

Antw.

De bezorgdheid, die uit Uw brief spreekt, leeft in de harten van velen. Ook wij geloven dat men – misschien met edele bedoelingen – een weg is ingeslagen die voor de kerk fataal zal blijken te zijn. Men wil komen tot een door­braak door het materialisme onzer dagen, doch vergeet dat in eigen boezem zoveel leeft dat gaarne gemene zaak maakt met de wereld. De weg waarop men de wereld wil ontmoe­ten om haar het evangelie te brengen is tevens de weg waarop duizenden in de kerk al te gemakkelijk zullen af­dwalen. Indien deze beweging werkelijk zal leiden tot een opwekking in ons land, tot een kerstening der natie zoals men wil, dan moet er zeer veel boete en loutering en vurig gebed voorafgaan. Deze geest van verootmoediging en hei­lige Zendingsijver ontbreekt helaas. Er is integendeel een genotzucht en groeiende wereldgelijkvormigheid die ieder oprecht gelovige met vrees vervuld.

En de wereld vertrouwt ons niet – vooral niet als we met hen meegaan, daar waar ze ons niet verwacht. Dat is wel gebleken bij de laatste verkiezingen.

Broeder J. A. D. te R. maakt ons er op attent dat in het artikel “Ingaan in het Heiligdom” (in het nummer van 1 Juni abusievelijk staat dat de 73ste psalm van David is. Dit is namelijk een psalm van Asaf.

We danken deze broeder voor zijn opmerking en geven deze aan de lezers door.

 

Jezus klacht over de houding van de mens tegenover Hem

Ik ben het licht, maar men ziet Mij niet.

Ik ben de weg, maar men bewandelt die niet.

Ik ben de liefde, maar men bemint Mij niet.

Ik ben almachtig, maar men vreest Mij niet.

Ik ben wijs, maar men luistert naar Mij niet.

Ik ben barmhartig, maar men vertrouwt Mij niet.

Ik ben waarachtig, maar men gelooft Mij niet.

Als u dan verloren gaat, zo verwijt het Mij niet.

Deze woorden staan geschreven aan de wand van een oud klooster bij Lünenburg.

 

Een gevangene en toch… (45) door Corrie ten Boom.

Een oudere vrouw wordt nu naar voren getrokken. Zij verweert zich, zij is woest. Fel kijken haar donkere ogen. Het volk om mij heen giert van het lachen. Dit is nog veel mooier dan die eerste, die zich gedwee liet scheren. De vrouw kan niet tegen de overmacht op en haar hoofd wordt kaalgeschoren, evenals het keurig geonduleerde kopje van het volgende slachtoffer, een knap meisje, dat verbeten zich laat behandelen. Daar zet één uit het volk het Wilhelmus in en zij moet de maat slaan.

Ik ga weg. Het Wilhelmus is mij zo lief. Wat is dit erg.

Als ik thuis ben hoor ik de stoet langs komen! Lachen, schreeuwen hoor ik, maar ik kijk niet. De meisjes, die mijn huis voorbij komen, hebben wel schuld. Ach, ik begrijp wel hoe deze mensen, die haar nu zo plagen, daartoe gekomen zijn. Wat heeft men ze geprikkeld. Wat hebben zij lang zwijgend moeten dragen de vernede­rende verdrukking door mannen, door deze meisjes maar zo zonder meer aanvaard. De vreugde over de vrijheid moet zich uiten. Dit is een verkeerde manier.

En toch, is het eigenlijk niet meegevallen met onze Hol­landse “Bijltjesdag”? Wat heb ik vaak met zorg gedacht aan hen, die getroffen zouden worden door de haat, die zo gekweekt is in het hart van een eigenlijk zo vredelievend volk. Haast iedere Hollander heeft een persoonlijke rouw-, een zelf ondervonden vernedering te boeken. Wat zou het vreselijk zijn geweest als zij straks, terugziende op het uur der bevrijding, zich zouden moeten schamen over een moord op ’n medemens. Hoe komt het, dat God de boze machten beteugelde? Is het omdat er veel gebeden is? Ik weet, in en voor Nederland bad ook een Koningin.

 

 

1946.06.15

Schepping of evolutie? Door Dr. H. J. Flipse

De evolutie-gedachte heeft ruime ingang gevonden zowel bij gestudeerden als bij leken. Dat deze theorie, zij het ook in verschillende vormen, nog zo wordt aangehangen, on­danks het feit, dat niets hieromtrent bewezen of door exacte onderzoekingen bevestigd is, vindt zijn verklaring hierin, dat de mens zich, bewust of onbewust, veilig wil stellen tegenover zijn niet-geloven in Jezus Christus als zijn Ver­losser en Zaligmaker.

Het is immers vanzelfsprekend, dat de mens, als hij zich ontwikkeld heeft uit een lager wezen dan hijzelf is, geen schuld er aan heeft, dat hij nog zo onvolkomen is. Natuur­lijk erkent hij direct, dat er nog zeer veel aan hem ontbreekt, dat is nu eenmaal niet te loochenen, maar men verwacht dan, dat op de duur de mens steeds beter zal worden en tenslotte volmaakt, dus als God wordt. Hier is dus geen sprake van zondeval en afval van God, integendeel een toegroeien naar God.

Al is hiermee de gedachterichting van vele mensen enigs­zins verklaard, toch is deze daarmee niet verdedigd. Immers deze theorie is ook gegrond op een geloof, n.l. dat hetgeen in de Bijbel staat niet waar is. Hierdoor is de mens zó ver­blind, dat hij tracht recht te praten, wat krom is. Het leven zou ontstaan zijn uit dode stof door de werking van atoom­krachten. Wonderlijk is echter, dat dit dan alleen heel vroe­ger heeft plaats gehad, maar zich tijdens de aanwezigheid van de mens op aarde nooit meer herhaald heeft. Hoe vaak heeft men niet tevergeefs getracht de atoom- en molecuul­krachten zó te richten, dat weer opnieuw leven uit dood zou ontstaan! En ook, al zou dit mogelijk zijn, waar komen dan déze krachten vandaan?

Anderen, die nog wel in het bestaan van een God geloven en zelfs min of meer religieus zijn aangelegd, vertellen dan, dat God een oercel geschapen heeft, waaruit dan alles, wat thans op aarde leeft, is voortgekomen. Dan beweert men, dat Gods grootheid nog meer geopenbaard wordt door de schepping van een enkele oercel, waaruit zich alles ont­wikkelen kan, dan dat God de verschillende planten en die­ren en de mens afzonderlijk zou geschapen hebben. Dan wordt aan God zo nog meer eer gegeven dan in Gods Woord zelf, maar”, dan heeft men Christus als Verlosser als onnodig uitgeschakeld. Dan wil men in zoverre Christus eer geven, door te erkennen, dat Hij een zeer goed mens was, waar we allen een voorbeeld aan kunnen nemen. Hot dit te verklaren is, dat Christus een volmaakt mens was, daar zwijgt men maar liever over.

Gronden we ons echter op Gods Woord, dan weten we, dat God planten en dieren en ook de mens ieder geschapen heeft naar zijn aard. Dit is eenmaal door God gedaan en behoeft geen herhaling, want Hij bewaart en onderhoudt de ganse schepping. De mens is onderscheiden van alle andere levende wezens, doordat hij met verstand begiftigd is. De Bijbel spreekt van het redeloos gedierte. Hierdoor reeds is het onmogelijk, dat een mens uit een dier zou ont­staan zijn. God schiep de mens naar Zijn beeld en zie het was zeer goed. De zonde heeft hierin een grote verandering gebracht. De mens is van zijn oorsprong afgevallen en door de zonde is een kloof ontstaan tussen God en de mens, maar nu is Christus degene, die voor ons de weg tot de Vader weer ontsloten heeft.

Evolutie in de zin zoals bovengenoemde theorieën bedoe­len, is nergens in de schepping aan te tonen. Wel heeft er voortdurend verandering in planten- en dierenwereld plaats, waarbij de nieuwe individuen zich aan gewijzigde omstandigheden van omgeving en klimaat weten aan te passen of zelfs van levenswijze kunnen veranderen, maar dat blijven toch steeds veranderingen binnen de soort. De dieren en planten behouden hun oorspronkelijken aard. In de loop der eeuwen zijn wel planten- en dierengroepen verdwenen, maar hebben zich nooit werkelijk geheel nieuwe, individuen ontwikkeld.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes deel 5

Paulus ziet in het lijden, dat in deze wereld is en waarin zelfs dieren en planten delen (het aardrijk is immers ver­vloekt om onzentwil?) het zuchten der Schepping naar de Dag van Christus. Deze ganse schepping is als in barens­nood, zegt hij, en ziet uit naar “de openbaring der kinderen Gods”. (Rom. 08:18-22). Men achtte in die dagen de we­derkomst van Christus zeer nabij en men hoopte, dat Hij komen zou, vóór men zelf sterven moest.

Zo levend was dit verlangen en verwachten dat hier­omtrent vragen aan de apostelen werden gesteld: hoe zou het gaan met hun geliefden, die inmiddels gestorven waren? Zouden die niet iets missen, in vergelijking tot hen, die die Dag in letterlijke zin “beleven” mochten?

Paulus antwoordt hierop in (1 Thess. 04:13-18), dat men toch vooral niet bedroefd moest zijn om de ontslapenen, zo­als de “anderen’ d.w.z. de ongelovigen, die geen hoop hebben, terwijl de levend-overgeblevenen in geen geval de ontslapenen zullen vóórgaan, integendeel: de in Christus gestorvenen zullen eerst opstaan en pas daarna zullen de nog levende gelovigen “veranderd” worden. In 1 Korinthe 15 wordt dit laatste nader uitgewerkt. In “een punt des tijds”, d. w. z. in een ogenblik, in een oogwenk, zal ons verderfelijk aards lichaam veranderd worden in een lichaam, zoals de Heer Jezus dat heeft na zijn opstanding: een onverderfelijk, hemels lichaam. Deze verandering is noodzakelijk, want “vlees en bloed” (het natuurlijke lichaam), kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven.

In de latere kerkbelijdenissen is, zoals wij reeds zagen, deze Christelijke hoop, eenmaal rijk geloofsbezit der Ge­meente, al te beknopt en de nog zeer eenzijdig, samengevat in enkele zinnen. Omdat wij over het algemeen niet meer bij deze dingen leven, klemmen wij ons vast aan die sim­pele, beknopte bewoordingen, waaruit wij maar weinig le­vend geloof en in het geheel geen blijdschap putten. Wel zeer in het bijzonder geldt op dit punt de uitspraak: wij be­lijden niet meer ons geloof, doch wij geloven onze belijdenis.

Bij dit alles troosten we ons dan met de gedachte, dat de zielen onzer gestorvenen in de hemel zijn, terwijl we voor hun lichaam, praktisch althans, niet zo heel veel verwach­ting meer hebben. Zo zijn de meeste Christenen onzer dagen op dit punt niet zoveel rijker dan de ongelovigen.

 

Contact per brief

Is het einde der wereld nabij?

Broeder P. v. d. B. te S. sprak een predikant, die hem zei, dat geen mens, ja zelfs de engelen uit de hemel niet, het tijdstip van het wereldeinde kan weten. Dat deze dag dus eigenlijk evengoed over honderden jaren als nu kan komen.

Verder heeft hij bezwaren tegen de uitleggingen van het beeld uit Daniël 2 daar de landen in deze uitleggingen ge­noemd altijd landen zijn uit het gebied rondom de Middel­landse Zee. Er zijn toch buiten dit gebied evenzeer machtige rijken over de gehele aarde ineengestort en opgebouwd?

Over de uitleggingen der profetieën die betrekking hebben op het wereldeinde zegt hij: “Men haalt hier wat aan, laat daar wat weg en profeteert gebeurtenissen, die in de toe­komst voor ons zouden liggen, gebeurtenissen waarvan alleen God weet of en hoe zij geschieden zullen.

Tenslotte vraagt hij: kunt U mij ook zeggen op welke gegevens Uw overtuiging rust, dat het einde nabij is?

Dit zijn ongetwijfeld zeer belangrijke vragen en het is slechts door plaatsgebrek, dat we hen niet eerder beant­woordden.

Kunnen wij het tijdstip van het wereldeinde of van de komst van Christus weten? Het antwoord moet zeer beslist “neen” luiden. Hoeveel berekeningen zijn reeds gemaakt, hoeveel datums genoemd op zogenaamde Bijbelse grondslag, die allen zijn voorbijgegaan en evenzovele bewijzen werden van de waarheid van Jezus’ woord: “Maar van die dag en die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, doch de Vader alleen” (Matt. 24:36).

Moeten we dus maar verder leven in grote onkunde ten opzichte van deze belangrijke gebeurtenissen? Is het dus waar wat vrager zegt, dat deze dag evengoed over honder­den jaren kan komen als nu?

Ik geloof dat we hier met een even beslist “neen” kunnen antwoorden.

Want even onjuist als het is te trachten een datum te be­rekenen, even krachtig heeft Christus ons vermaand op de tekenen der tijden te letten, die Zijn komst vooraf zullen gaan. Ook het boek der Openbaring, hoe duister op menig punt, heeft de bedoeling dat we deze “openbaring van het­geen weldra moet geschieden” zullen lezen en bewaren.

Op welke gegevens rust nu onze overtuiging, dat het einde nabij is? Met andere woorden zijn er tekenen, die in de Bijbel ons genoemd zijn en die thans in vervulling gaan?

Het antwoord hierop kan zeer duidelijk “ja” zijn. Daar is bijv. de sterke afval van het geloof in de z. g. n. christe­lijke landen. Het christendom, dat eens de volkeren uit het heidendom heeft verlost en tot een grote zegen werd voor de vrouw, voor de misdeelden en ongelukkigen heeft zijn invloed op de brede volkslagen totaal verloren. Het wordt geduld, meer niet. De grote massa is even onwetend ten op­zichte van de grote geloofswaarheden als vele heidense stammen. De volkeren zijn door de fase van het christendom heengegaan en zijn er thans immuun voor geworden. Doch niet alleen in de grote massa is deze afval een feit geworden, ook in de kerk is een lauwheid en drang naar wereldgelijkvormigheid, die het woord van Jezus zo ontstel­lend werkelijkheid deden worden: “Doch als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan het geloof vinden op de aarde? (Luc. 18:08).

Ook de toename der oorlogen, zoals die ons voorzegt is in (Matt. 24:06-07) is een teken van het naderende einde. Ze worden daar, met de hongersnoden en aardbevingen een begin der weeën genoemd, d. w. z. de pijnen die de geboorte van het rijk van Christus op aarde vooraf gaan. De alles­vernietigende natuurkrachten, die thans in handen van de mens zijn gelegd doen zelfs de ongelovigen met duizend angsten vrezen voor een mogelijke komende oorlog. Deze zal catastrofaal worden voor de wereld en we kunnen ons niet indenken, dat de wereld nog honderden jaren op deze wijze zal voorgaan en straks minachtend zal glim­lachen om de dodelijke ontdekkingen van deze tijd. Neen, hier is metterdaad een toppunt van vernietigingskracht be­reikt, die misschien nog wel geperfectioneerd doch niet door nieuwe ontdekkingen terzijde zal worden gesteld. In de altijd weer naar voren tredende angst voor de atoombom zien we in vervulling gaan de wereldangst, die Jezus heeft genoemd toen Hij zei, dat de mensen bezwijmen zullen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen zul­len. (Luc. 21:26).

De toename van de wetsverachting, de zedeloosheid en ongehoorzaamheid zijn voorzegde tekenen, die we eveneens angstwekkend om ons in vervulling zien gaan. (Matt. 24:12 en 2 Tim. 03:01-05). We lezen in 2 Timotheüs, zo duidelijk dat in het laatste der dagen de mensen zelfzuchtig zullen zijn hun ouders ongehoorzaam, onheilig, liefdeloos, trouwe­loos, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend heb­ben. Is dit alles niet direct toepasselijk op onze dagen? Is er ooit een tijd geweest waarin de zinneloze zucht tot dwaas genot zo door radio en film de wereld beheerste? Onze tijd leeft in swing en danswoede zich uit, terwijl de dreiging van honger en oorlog hen niet meer uitdrijven naar God.

Ook de cynische wijze waarop de wereld en zelfs vele christenen over de verwachting van het wereldeinde spreken is een typisch kenmerk van de eindtijd. We lezen in (2 Petr. 03:03-04) “Dit vooral moet gij weten, dat er in de laatste dagen spotters, met spotternij zullen komen, die naar hun eigen begeerten wandelen en zeggen: waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zo, als het van het begin der schepping af ge­weest is. ” Deze levenshouding is de houding van vele duizenden in en buiten de kerken. Als men hen spreekt over de komst van Christus, zwijgen ze of ze wijzen er op, dat men zich al zo menigmaal vergist heeft, dat Paulus reeds dacht deze komst te beleven en dat men in het jaar duizend Chris­tus verwachtte en dat er nimmer iets uitgekomen is van de voorspellingen en dat het nu ook nog wel niet zal gebeuren, En dit zeggen zij dan niet met droefheid, omdat zij zo gaarne zouden willen dat hun Meester kwam, doch met een zekere voldoening. Ze trachten zo zichzelf gerust te stellen, omdat zij – zoals Petrus zegt – naar hun eigen begeerten wan­delen.

Naast deze tekenen wil ik wijzen op de stem des Geestes, die in de harten van zovele kinderen Gods spreekt van een spoedige komst des Heren. De profetie, door hen beluisterd, getuigt dat het einde nabij is. De Godsverlating breidt zich over de landen uit en men is niet verschrikt over de dingen die gebeuren. Het rijk der duisternis breidt zich uit, zwart als de nacht. Gods licht trekt zich terug uit de wereld. Wel­dra zullen bloed, vuur en rookkolommen oprijzen om te ge­tuigen dat Gods Woord waarheid is en dat het geen spel was, toen God ons zo ernstig waarschuwde door de ellende en de honger, die over de wereld zijn gegaan. Dan zal Gods volk gered worden uit de greep der Mammon, uit haar be­geerten en wellusten, haar hoogmoed en zelfgenoegzaamheid. Het zal met geweld naar God worden toegeslagen.

Als voorbeeld van het getuigenis dat in harten der gelo­vigen wordt verstaan wil ik hier citeren een uitspraak van Blumhardt. Deze heeft eens gezegd dat hij in Moldingen de vroege regen had gebracht en binnen 50 jaren zou iemand in Möttlingén komen, die de spade regen zou brengen en als deze weggenomen was. dan zou spoedig de Heer komen. Deze profetie is. wat het eerste gedeelte betreft op bijzon­dere wijze vervuld in Vater Stangen die immers zoveel dui­zenden tot geestelijke en lichamelijke zegen is geweest, Vater Stanger heeft dikwijls gezegd; Als ik er niet meer ben, zal de Heer spoedig komen. Natuurlijk hebben deze woor­den geen absolute waarde, zoals die der Schrift, doch wel zijn zij een bevestiging van wat de tekenen der tijden reeds duidelijk ons leren.

Tenslotte willen we nog noemen het grootste en duidelijk­ste teken, n.l. het ontwaken van het volk Israël. Israël is de goddelijke barometer der tijden. Niet de ontwikkeling der volkeren beslist over het lot van Israël, doch omgekeerd de weg van Israël beslist over het lot der volkeren. Zo was het reeds in het oud verleden. Toen de Allerhoogste aan de volkeren de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volkeren ge­steld naar het getal der kinderen Israëls. Want des Heren deel is zijn volk, Jacob is het snoer Zijner erve (Deut. 32:08-09). Hieruit volgt ook het antwoord op de vraag waarom in de uitlegging van de profetieën van Daniël alleen de rijken rondom de Middellandse Zee genoemd worden. Deze rijken immers waren de rijken, die in onmiddellijk con­tact kwamen met het Joodse volk het Babylonische rijk, het rijk der Meden en Perzen, het rijk van Alexander de Grote, het rijk van Antiochenes Epiphanes en het Romeinse wereldrijk.

Het is een goddelijke waarheid, die ook thans nog geldt de volkeren zullen eerst tot rust komen als Israël tot rust is gekomen. Eerst als in het Duizendjarig Vrederijk Israël vei­lig zal wonen in zijn eigen land, zullen de volkeren naar de Wortel van Isaï vragen, Die staan zal tot een banier der volkeren en Zijn rust zal heerlijk zijn (Jes. 11:10). De verwerping van Israël bracht reeds de verzoening der we­reld. doch hun aanneming zal voor de wereld brengen het leven uit de doden. (Rom. 11:15).

Volgens Gods Woord nu zal Israël tegen de tijd van Christus’ wederkomst weer in het land Palestina wonen. Zo lezen we in (Jer. 31:08) Ziet Ik zal ze aanbrengen uit het land in het Noorden, en zal ze vergaderen van de zijde der aarde, onder hén zullen Zijn blinden en lammen, zij die zwanger zijn en zij die baren tezamen, met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.” Het is duidelijk, dat deze profetieën niet kunnen slaan op terugkeer uit de Babylonische balling­schap. „Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooiden van de vier einden der aarde” (Jes. 11:1112). Capadose zegt ergens: Wij zouden de halve Bijbel moeten uitschrijven als wij hier de Schriftplaatsen wilden aanhalen, waaruit blijkt, dat de Joden in hun eigen stad hersteld zullen worden, dat die stad, herbouwd, het kerke­lijk middelpunt en de metropolis der aarde zal worden.”

Is het nu niet juist een der grote naoorlogse problemen dat deze terugkeer leeft in de harten van duizenden Joden, dat deze profetieën zich willen gaan vervullen, doch op schier onoverkomelijke politieke problemen stuiten? Nog nimmer heeft de gedachte Palestina weer te maken tot een nationaal tehuis voor de Joden zo de gemoederen beroerd en nog nimmer zijn de volkeren zo geconfronteerd met dit Bijbelse probleem. Natuurlijk kunnen we deze terugkeer nog niet be­schouwen als een bekering, dit zal eerst geschieden ten tijde van de grote verdrukking (Zach. 12:0910; Dan. 12:01).

Wat nu betreft het verkeerd toepassen en uitleggen van de profetieën: natuurlijk mogen we deze nimmer eigenmach­tig uitleggen. Huidige politieke gebeurtenissen te willen ver­klaren aan de hand der profetieën is m.i. zeer gevaarlijk. Hoe menigmaal hebben gelovigen zich hierin reeds vergist. Wij herinneren ons allen hoe velen in Mussolini of in Hitler de komende antichrist zagen en als zij dit al niet direct durfden uitspreken, toch overtuigd waren van het herstel van het oud Romeinse rijk in de machtsontplooiing van Italië en Duitsland. Het geleek alles zo duidelijk zich te ontwikkelen naar het Bijbelse plan dat ze dachten te bekennen. En toch hebben zij zich vergist.

Heilige schroom ten opzichte van de profetie is geboden. Toch is deze niet gelijk te stellen aan de grote onverschillig­heid van velen tegenover de profetieën. Laat ons het voor­beeld volgen van de oudtestamentische profeten die ge­zocht en gevorst hebben, terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna. (1 Petr. 01:1011). Als de liefde tot Christus onze harten vervult, zullen wij met een brandend verlangen naar Hem de teke­nen der tijden opmerken en waakzaam zijn opdat wij bereid mogen zijn als Hij wederkeert.    

Br.

 

In de beperkte, ons ter beschikking staande ruimte kunnen wij het niet wagen een analyse te geven, van zijn werk. Wij moeten daarom met een enkele algemene opmerking vol­staan.

Belangrijk dunkt ons in de eerste plaats het streven van de dichter naar het schrijven van een verantwoord Christe­lijk vers. Wij missen in dit werk de vaagheid, die zo vaak eigen is aan religieuze poëzie. En al zijn niet alle gedichten in deze bundel even sterk, zij berusten op een echte geloofs­grond en spelen niet met valse gevoelens.

De roeping van dezen dichter schijnt ons te zijn: het een­voudige geestelijke lied tot nieuw leven te wekken. Daartoe zal hij van een “literaire politie afstand moeten doen. Men kan nu eenmaal niet twee heren dienen. Doch hij zal door deze roeping te volgen het geestelijk lied kunnen ver­lossen uit het isolement, waarin het door de goed bedoelde rijmelarijen van allerlei vrome zielen” is geraakt.

In deze bundel zijn aanwijzingen te over, dat oprecht ge­loof en eenvoud van expressie leiden kunnen tot gedichten, die tot het hart spreken en van zichzelf afzien”, omdat zij zich hebben laten richten door het Woord,

  1. H.

 

Een gevangene en toch… (44) door Corrie ten Boom

Thuis.

Ik ben weer thuis in de Barteljorisstraat.

Er is veel gestolen. Vier perzen, mijn schrijfmachine en ook wat erger is, de horloges en klokken, die ik van ande­ren voor reparatie in mijn huis had. Ook sommige boeken mis ik. Waarom namen ze die weg? Dachten de mannen, die mij kwamen arresteren, dat er papieren in verstopt waren?

Maar ik zoek niet naar wat weg is. Ik geniet van het vele, dat er nog is, Mijn piano staat er nog. Vaders ge­schilderd portret. De mooie schilderijen van Miolêe. Vaders stoel, de antieke kast. Het buffet in de huiskamer. O, wat zijn er veel lieve dingen nog gebleven.

Ik ben alleen. Twee, die met mij hier gewoond hebben en met wie ik zo’n zeldzaam harmonisch leven heb gedeeld, zijn er niet meer. Ik sta tegen Vaders bed geleund en denk eraan hoe gelukkig zij nu zijn. Zij zien oplossingen beter dan ik ze hier op aarde zie.

Zij zien hemelse kleuren en horen hemelse muziek.

Wat hadden zij beide een gave om te genieten en nu zal dat onbeperkt zijn. En dan: zij zien de Heiland.

Zij zijn thuis, in veel dieper betekenis dan ik en eens mag ik ook thuis komen.

Ik ben blij; de vreugde van hun geluk bestraalt het ver­driet over hun gemis.

Ik durf blij te zijn. Ik kreeg mijn leven terug en mag misschien nog mensen helpen en troosten. Ik ben nu gelou­terd en weet veel uit ondervinding wat ik vroeger alleen maar geloofde.

Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, niets kan ons scheiden van de liefde Gods in Christus.

Door Jezus meer dan overwinnaars, ook over moeilijk­heden die komen.

Veel arbeid, naar ik hoop. Misschien eenzaamheid. Neen, ik wil liefde geven en dan blijft men niet eenzaam. Ons huis was altijd een gastvrij huis, dat zal het blijven.

Herdenking.

Er is bevestiging van jonge lidmaten in de Grote Kerk. Gisteren heeft de capitulatie plaats gehad, maar de Duitsers zijn er nog. De Canadezen worden spoedig verwacht.

De kerk is stampvol.

Het is de eerste dienst in bevrijd Haarlem. Ik zit in de hoge bank waar ik mijn eigen plaats had, de laatste jaren. De zon schijnt door de gekleurde ramen en tovert kleuren op de witte muren. Het orgel ruist,    

Wij zingen;

Had ons de Heer, Hem zij al deer

Alzo niet bijgestaan.

Wij waren lang, ons was zo bang

Al in de druk vergaan.”

Na het dankgebed staan wij allen op. Het is doodstil Wij herdenken hen, die gevallen zijn. Eén minuut stilte. Vader, Betsie, Piet en zovele anderen. Het orgel zet het Wilhelmus in. Ik kan niet meezingen en zo zijn er meer.

Buiten is de Grote Markt vol met vlaggen. Mensen stromen dé kerk uit. Daar wordt geschoten. In razende vaart komen auto’s uit de Koningstraat met vele Duitsers met geweren in aanslag. Zij schieten links en rechts. We rennen de Smedestraat in. Wat betekent dat nu? Nee, pas straks zijn we echt vrij. Nu nog is de vijand in het land.

Kaalgeschoren.

Er klinkt gejoel langs de ramen. Hossende mensen komen langs. Er wordt gelachen, gefoeterd, Oranje boven” gezon­gen. Ik ga kijken. Wat een massa jonge mannen zijn er nu op straat. Opgedoken na hun maanden, soms jarenlang weg­schuilen in de huizen. Wat een kinderen. Velen hebben nog nooit Oranjefeest gevierd, anderen wel vroeger, vijf jaar geleden. Maar vijf jaar is lang als je klein bent. Wat een oranje wordt er gedragen; waar dat alles zoo gauw van­daan gekomen is?

Ik krijg een verlangen om mee te doen, mee naar de Grote Markt te gaan. Mijn benen willen nog niet zo goed, maar ik steun op de arm van een huisgenoot.

Wat is de Markt vol, wat een vrolijke mensen. Er lopen nog Duitsers, maar men negeert ze. Straks zullen die weg zijn, kwaad zullen ze ons niet meer doen. Ineens stuiven allen de kant van het stadhuis op. O, nu trekken ze drie meisjes de trappen op en op het bordes omringen hen enige mannen. Het zijn Hollandse meisjes en vrouwen, die met Duitse soldaten omgang gehad hebben. De mensen om mij heen lachen, gieren, joelen nu. Voor het stadhuis is een stellage gebouwd, ik weet niet waarvoor. Vroeger, in duistere Middeleeuwen, stond hier het schavot. Ik ril.

Nu zie ik het gezicht van een der meisjes. Haar hoofd is slordig geschoren, lange strepen haar zijn blijven zitten, maar toch lijkt ze op de meisjes uit de gevangenis. Zij kijkt ver­beten woedend. Het lijkt mij een achterlijk kind. Ze heeft een bot gezicht. Nu moet ze bloemen vasthouden en een jongen trekt haar arm in de hoogte en laat haar de maat slaan als het volk Oranje boven zingt. Een ander houdt bloemen boven haar hoofd en dan smeren ze oranjeverf over haar kale bol. Ineens ontmoeten haar ogen de mijne. Ik zou tot de jongens die met haar bezig zijn willen roepen:

Pas op, er breekt iets!”

 

Gelovige oude dame wil gaarne met haar dienst­bode, die reeds 38 jaar haar heeft gediend, inwonen bij een paar bejaarde mensen of bij heer of dame om de huishouding waar te nemen (ook lichte verpleging). Liefst Haarlem of omgeving. Brieven onder letter A aan het bureau van dit blad, Groote Haarschekade 37. Gorinchem.

 

Bundel Glorieklokken

ter overname gevraagd voor onze arbeid in Gods rijk. Wil­len gaarne iets voor wederzijdse arbeid vergoeden om Christus’ wille. Brieven: v. d. Horst, voorg. Ev. Chr. Gem., Zoeterwoudschesingel 74. Leiden.

Redactie: P, Klaver, H, van den Brink, J. E. van den Brink.

 

Boekbeoordeling

  1. van den Brink, Het brandende Braambos A dam, Uitgeversmij Holland, 1946.

Voor de trouwe lezers van dit blad is de dichter van deze, door de U.M. Holland op haar bekende royale wijze uit­gegeven bundel, geen vreemde. Herhaaldelijk zijn zij in de gelegenheid geweest in deze kolommen kennis te maken met Zijn vruchtbare pen.

 

Morgengebed

Heer, eenmaal, in een heilig uur, hebt Gij onze handen als man en vrouw tezamen gelegd, en nu bid­den wij U, schenk ons vandaag een dag, waarop wij teruggevoerd worden in onze herinnering naar dat heilig ogenblik, toen Uw Liefde onze liefde onder haar vleugelen nam en wij elkander trouw en weder­zijdse bijstand beloofden voor Uw aangezicht.

Schenk ons een dag, waarop wij andermaal klein en deemoedig worden gemaakt voor Uw aangezicht, het alles enkel van Uw milde Hand verwachtend, en, zo het zijn moet, regeer ons met Uw strenge Hand, opdat wij in Uw Naam de weg terug tot elkander vinden, want wij weten immers: man en vrouw hebt Gij ons geschapen tot één vlees.

Hebt Gij ons voor Uw Aangezicht tezamen gebracht zo wil dan uit ons midden wegnemen, wat ons weer­houdt als man en vrouw te leven naar Uw Gebod. Vergeef ons. Heer, het vele, waarin wij te kort ge­komen zijn jegens elkander, vergeef ons de liefdeloos­heid, waarmee wij op elkanders fouten hebben geblikt. Vergeef ons de hoogmoed van ons oordeel over el­kander. vergeef ons onze eigenzinnigheid, vergeef ons het egoïsme. waarmee wij voor onszelf in plaats van voor de ander hebben geleefd.

En vergeef Heer, de scherpe woorden, die wij tegen elkander hebben gesproken, waarmede wij U in de eerste plaats hebben gewond.

Leer ons elkanders zwakheden dragen, en leg aan het begin van deze nieuwe dag onze handen opnieuw ineen. Amen.