Een vruchtbaar leven in Christus

“Zaait u tot gerechtigheid, maait tot weldadigheid, braakt u een braakland; dewijl het tijd is de Here te zoeken, totdat Hij kome, en over u de gerech­tigheid regene”. (Hos. 10:12).

We hebben hier een heerlijk vers, met volle en rijke be­loften. Wie zou niet gaarne Gods zegen als een machtige stroom over Gods kinderen zien komen. Wat wordt er niet een dorheid gevonden en hoe verlangen wij, dat over ons wordt uitgegoten de beloofde spade regen. We zien uit en ff bidden om een machtige opwekking, we gevoelen de nood 1| daarvan in eigen hart en in de levens van anderen. Hoe komt het dat er geen opwekking is? We mogen wel drop­pelen van Gods zegen genieten, maar de beloofde stroom van zegen blijft nog uit.

Er is één ding, waarvan alle ware kinderen Gods over­tuigd zijn en dat is: “Dat het tijd is de Here te zoeken”. Het is alreeds een grote winst als we hiervan doordrongen zijn, want voor al dezen geldt het vaste Woord Gods: “die zoekt, die zal vinden”.

Maar daar is nog iets, wat zeer belangrijk is en dat is de vraag waarom de lang beloofde doorbraak nog niet gekomen is. Hebben wij aan de condities voldaan, die aan Gods zegen voorafgaan: “Braakt u een braakland?”

De eerste vraag die oprijst is deze: Wat is braakland? Het is land dat vroeger vruchtbaar was, maar dat aan zichzelf is overgelaten. Het onkruid tiert er weelderig en wanneer we de grond gaan bezien, ontdekken wij dat ze hard en dor is geworden. De zon heeft de grond gebrand en de regen heeft ze hard gemaakt. Zon en regen is er genoeg geweest en toch is de grond hard, ze is onvrucht­baar. Hoe komt dit? Wel, ze is aan zichzelf overgelaten, er is niet geploegd, niet geëgd of gewied. Dit beeld van braakland is t beeld van het leven van vele kinderen Gods. Indien hun leven vrucht zal voortbrengen, dus een vrucht­baar leven voor Christus zal worden, moet er meer gebeuren dan enkele ogenblikken van vrede te kennen, of gezegende samenkomsten bij te wonen. Men kan deze dingen genieten en toch onvruchtbaar blijven. Men wordt nu en dan wel overgoten met het water des levens, maar het is net als bij braakland, het hart is niet teder, het is hard geworden, het water des levens dringt niet diep in ons wezen en zo is men weer spoedig droog en dor. Het is zo nodig dat – onze harten opengebroken worden: “Braakt u een braak­land”.

Nu kunnen wij vragen, hoe kan men vruchtbaar wor­den? Welke eisen moeten vervuld worden als de schrift ‘ zegt “Braakt u een braakland?” Het moet kunnen, want anders zou het woord Gods het ons niet bevelen. Wat is de reden, dat we niet vruchtbaar zijn voor Christus, dat we geen liefde voor zielen hebben, dat het ons geen lust is om de Bijbel te lezen en te bidden. Daar moet iets verkeerd zijn, want God zegt dat het nu de tijd is om de Here te zoeken en Hij treedt ons tegemoet met de belofte, dat Hij gerechtigheid over ons zal regenen. Hoe zullen wij vruchten voortbrengen, die de Vader zullen verheer­lijken? Het is niet voldoende godsdienstige gevoelens te kennen. Neen God moet komen met Zijn licht en ons de zonden en tekortkomingen aanwijzen, en dan geve Hij ons genade om met onze zonden tot de Heilsfontein te gaan. Hij. die zijn zonde belijdt en laat zal barmhartigheid van de Here ontvangen. Ik wil proberen u enkele zonden op te noemen en wel die zonden, die Finney, de grote opwekkingsprediker in Amerika samenvatte onder de naam: “De zonden van verzuim”.

Enkele dingen die “Braakland” veroorzaken.

1.Het verzuim om te bidden voor anderen. Misschien hebt u dit nooit gezien als een zonde. Men is altijd zo bezig met zichzelf, dat men geen tijd heeft voor anderen. Men is zo van eigen verlangens en begeerten vervuld, dat men niet hoort en ziet de nood van andere mensen, terwijl Gods Woord ons toch duidelijk laat zien, dat er niet enkel moet zijn een bidden: ”Here, zegen mij”, maar ook een innerlijk met ontferming bewogen zijn over allen, die in nood zijn. Water dat stilstaat en niet vloeit wordt een poel van on­gedierte, Christus, ondanks zijn drukke werkzaamheden, na tijden van gebed voor eigen hart en leven, bad ook voor anderen. Wanneer gij uw hart toesluit voor de noden van anderen wordt ge “braakland”.

2.Het verzuim om Gods Woord te lezen. De betekenis van het woord “zonde” is: het doel missen. Het is Gods Woord, dat de ziel in vettigheid zal doen leven. Zijne woorden zijn waarlijk spijs en drank. En het geloofsleven wordt versterkt door het horen en beluisteren van Gods Woord. Wat is er vaak een magerheid der ziele onder Gods volk! Men verzuimt het Woord Gods te lezen als voedsel voor de ziel. Een van de eerste dingen, die Satan ons tracht te ontnemen is: het gebed en de Bijbel, Het Woord Gods is een tweesnijdend scherp zwaard. Zonneschijn en regen is nodig, maar zonder de ploeg blijft het “braakland”. De ploeg Gods: het Woord, ontbrak en daarom werd het “braakland.’

3.Het verzuim van zelfverloochening. “Zo iemand ach­ter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij”. Willen wij inderdaad een vrucht­baar leven in Christus leven, dan is het onmogelijk om het zonder zelfverloochening te doen. Dit komt dagelijks in ons leven voor. We zien kinderen Gods die krachtig wedergeboren zijn, ze hebben in hun leven een machtige doop des geestes ervaren, ze kunnen spreken van een Schriftuurlijke ervaring, zij mogen God verheerlijken met andere talen, ze hebben gezichten en profeteren en toch zijn ze “onvruchtbaar”. Hoe komt dat? Laat mij eerst mogen zeggen, dat nimmer het spreken in tongen of ’t bezit van geestelijke gaven, een teken zijn van geestelijk leven. Volgens 1 Korinthe 13 kunnen we al deze dingen bezitten en toch onvruchtbaar zijn. Waarom openbaren zich de vruchten van de Heilige Geest, Galaten 5, zich niet in deze levens? Het is dikwijls de zonde van verzuim: ze wilden zich niet ver­loochenen. Men heeft zijn eigen leven nog lief en heeft nog niet geleerd om dit te verliezen (Matt. 16:24-25). Hoe vele kinderen van God hebben op zekere tijd in hun leven voor deze eis gestaan: God vroeg hun iets op te geven, Zijn weg kruiste hun weg, doch zij hielden vast, God liet hen dingen zien, die niet naar Zijn wil waren. Ze waren ervan overtuigd, maar niet gewillig om zich in deze dingen te verloochenen. O ja, men ziet hen nog wel in samenkom­sten. en ze nemen nog wel deel aan alles, maar daar is geen blijdschap, ze zijn onvruchtbaar geworden, ze hebben zichzelf willen handhaven. Het is “Braakland”.

4.Onverschilligheid in betrekking tot de wereld. We doen goed wanneer we bemerken, dat de nood der wereld ons niet meer beroerd, biddend te lezen Ezechiël 33. Niemand die dit leest kan loskomen van de grote verantwoordelijkheid die rust op de schouders van al Gods kinderen: van onze hand zal het bloed der goddelozen geëist worden, in­dien wij hun niet gewaarschuwd hebben. Dit is geweldig en we weten hoe vaak we in dezen gefaald hebben. Hoe­veel kansen zijn niet verloren gegaan in u en mijn leven. Zullen straks zielen in de hel ons beschuldigen omdat wij hen niet van Jezus verteld hebben? Velen hebben het ook zo goed in eigen kringetje, het is er zo knusjes, en men werd daar zo heerlijk gezegend. Men ziet hen nooit daar waar de wereld schouder aan schouder staat, ze zeggen heel vroom: het is nu de tijd om geestelijk aan zichzelf te denken. Het is geestelijke onverschilligheid omtrent de zondaren. Miljoenen gaan verloren, elke minuut sterven er duizenden en nog eens duizenden zonder Christus en zonder hoop, en toch laat het hun koud. Ze hebben het veel te goed in hun kleine beschermde wereld. Versta mij goed, ik bedoel niet dat wij hier en daar moeten werken en onze eigen ziel verwaarlozen, neen nimmer, want het is nog altijd zo dat we anderen pas kunnen zegenen als we zelf eerst gezegend zijn.

Jezus onze Here bracht ook ganse nachten in gebed door, maar daarna kwam Hij neder en bewoog Zich onder het volk. Dan konden de kranken genezen worden en werd hun het Evangelie verkondigd, want Hij was met innerlijke ontferming bewogen over de schare, omdat ze waren als schapen zonder herder. O deze heerlijke “passion of souls’ (hartstocht voor zielen). Daar zijn gemeenten waarin God in het verleden gewerkt heeft. Wonderen heeft Hij gewrocht in vele levens, er was leven, de stroom van levend water vloeide, jaren heeft men geteerd op de ontvangen zegeningen in het verleden. En wat zien we nu? Het is alles kwijnend, het wordt minder en minder. Men heeft zich opgesloten in eigen zegen en men heeft het hoofdkapitaal opgeteerd. Men heeft niet ingezien, dat Gods opdracht is. ‘om datgene wat men ontvangen heeft uit te dragen. Men is niet geworden “Jozefs tak, die over de muur loopt”. Men heeft zijn eigen zegen krampachtig bewaard. Men is “braak­land” geworden.

En nu tot slot nog een andere reden, een der velen die we nog op kunnen noemen. Laster en achterklap. Gods Woord zegt: “Gij zult niet wandelen als een roddelaar onder uwe volken”. Hoeveel kinderen Gods bemerken op een zeker moment, dat hun geestelijk leven onvruchtbaar is geworden. Eerst waren zij ranken die vrucht droegen, maar nu is er dorheid over hun ziel gekomen. O de zonde van laster en achterklappen. Het niet in bedwang houden van dit kleine lid van ons lichaam de tong. Eerst vruchtbaar, maar nu “braakland”. En zolang we dit niet voor God en de mensen beleden hebben, zullen we het blijven, al zouden we nog zo vaak bidden. Om het scherp te zeggen: hier helpt geen bidden, hier past belijden, wil de stroom weer gaan vloeien.

Lasteraar is in het Grieks “Diabolos. Dit woord is op ongeveer 35 andere plaatsen in de Bijbel vertaald met het woord “Duivel”. Lasteren wil zeggen dat wij iemand valse­lijk beschuldigen van fouten of zijn fouten herhalen met een verkeerd doel of als er geen besliste noodzakelijkheid voor

  1. Paulus noemt het “duivels”. Laat eerst deze stenen weg­geruimd worden. Dan zal de zegen Gods weer tot u komen, deze dode takken moeten eerst uitgehouwen en in het vuur geworpen worden, willen wij een vruchtbaar leven in Christus kunnen leven.

Ik heb geprobeerd u enkele oorzaken te laten zien waarom wij “braakland geworden zijn. Laat ons het gebod Gods waarnemen en de opwekking zal komen. Tot slot nog dit Bijbelwoord: “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet. Indien wij onze zonden belijden. Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinig? van alle ongerechtigheid”. (1 Joh. 1:8-9).         

  1. K.

 

Ziet, hij komt. Bespreking van de Openbaring van Johannes (41).

Het zesde zegel (Openb. 06:15-17).

Een onbeschrijfelijke angst valt op de mensen onder de natuurverschijnselen van het zesde zegel. De zelfverzekerd­heid en verwatenheid van de goddeloze, moderne wereld zal op die dag geheel verdwijnen. Oorlog, ziekte en honger hebben hen niet uit hun evenwicht kunnen brengen. Ze hebben ze als helden misschien gedragen. Doch op deze vrese­lijke dag, als de aarde schokt en scheurt, als de zon grauw is en de maan vuurrood, als de sterrenregen de nacht verlicht en de hemel golft kunnen zij zich niet groot houden. Nog hebben zij de geest van de antichrist niet in zich, die hen zal brengen tot de uiterste verharding. Deze gruwelijke ontwikkeling ten kwade wordt ons duidelijk als we de hou­ding der volkeren onder het zesde zegel vergelijken met die onder de uitstorting van de zevende schaal (Openb. 16:17-21). Nu is er nog een erkennen van de troon van God en een noemen van de toorn van het Lam. Ze zijn in naam nog christenvolkeren en spreken over de grote dag der afrekening. Doch aan het einde van de dag van Zijn toorn, als de zevende schaal wordt uitgegoten en een veel sterkere aardbeving de wereld schokt, als er veel meer doden zijn en alle steden instorten hebben zij verleerd angst te bekennen. Dan zijn zij gerijpt, gelijk Farao, voor het oordeel. Ze zijn satanisch verhard en bidden niet meer, doch lasteren God.’

Op de wijze der Openbaring worden hier in onze verzen weder zeven klassen van mensen opgenoemd. Zij vormen samen de gehele mensheid: de koningen der aarde en de groten d.w.z. de politieke machthebbers; de oversten over duizend d.w.z. de militaire bevelhebbers; de rijken en machtigen d.w.z. de kapitalisten en tenslotte de slaven en vrijen dus de arbeiders en burgers; zij worden allen door een dodelijke angst overvallen. Deze dag maakt een einde aan de eeuwenlange voortgang der gewone historie waar oorzaak en gevolg elkander in logisch verband opvolgden. Alle moed der bevelvoerders, alle waardigheid en filosofische levenshouding der geleerden, alle brutale onverschilligheid der massa verdwijnt Niets biedt meer steun.      

Het is treffend op te merken dat de mensen ineens de juiste verklaring van het gebeuren geven. Stormen, aard­bevingen. natuurverschijnselen zijn door de mens langs wetenschappelijke wijze verklaard. Vele gebeurtenissen in de sterrenwereld waar de natuurvolkeren voor schrikken, kunnen wij eeuwen tevoren berekenen en daardoor hebben ze het angstaanjagende voor ons grotendeels verloren. Doch; dit alles zal niet baten op deze dag. Dan zullen ook intellectuelen en geleerden het weten: dit is Gods hand. Zij zullen ook uitroepen evenals het volk: de grote dag des toorns is gekomen en wie kan bestaan?

Altijd hebben ze met een glimlach de gedachte aan deze dag terzijde geschoven. Zij hebben er om gespot als het gepredikt werd. Doch diep in hun hart heeft het weerklank gevonden, zij hebben het onthouden en weten thans zonder aarzelen dat deze dag nu gekomen is. De oorspronkelijke angst voor Gods heiligheid is sterker dan alle aangeleerde wereldwijsheid. Niet de grote gebeurtenissen zijn de eigenlijke oorzaak van hun angst, doch het zekere weten, dat dit alles het begin is van de afrekening Gods met de wereld. Er is één die ópgerezen is in toorn over Zijn lang gehoond gezag. En de mens weet dit en beeft!

Als de mensheid thans spreekt over de grote dag van de toorn die gekomen is, dan vergist zij zich niet. De oorlog, honger en ziekte die voorafgingen behoorden in zekere zin nog tot de gebeurtenissen der historie. Doch nu begint een gans nieuw tijdperk. Nog slechts een half uur stilte en de bazuinen zullen klinken ten teken dat de strijd Gods is begonnen. In hun brutale trots hebben deze mensen menigmaal ge­lachen om de biddende gelovigen, die smeekten tot God, doch nu roepen zij zelf tot de dode rotsen. Hoe dwaas is dit. Doch, nog dwazer is de inhoud van hun roepen. Gods Woord en het geweten leren ons, dat God alwetend is en alom tegenwoordig. Zijn ogen doorlopen de ganse aarde en de psalmist zegt het zo duidelijk: Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou     ik heenvlieden voor Uw aan­gezicht? Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar of bedde ik mij in de hel, zie gij zijt daar! (Psalm 139).

Uit hun verlangen om zich te verbergen spreekt hun schuldbewustzijn. Het zal hen echter niet baten al kruipen ze in de holen der bergen. Reeds Amos had het gezegd: ”Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze vandaar halen en al klommen zij in de hemel, zo zal Ik ze vandaar doen nederdalen”. (Amos 09:02).

Volgens (Matt. 24:30) zal er boven de verschrikking der natuurverschijnselen nog een bijzonder teken zijn, dat het de mensen duidelijk maakt dat de dag van Christus’ toorn gekomen is. Het is nutteloos te gissen welk teken dit zal zijn. Het wordt genoemd het teken van de Zoon des mensen.

Daar lezen we ook dat de engelen zullen uitgaan met luid bazuingeschal om de uitverkorenen te verzamelen. Ik geloof, dat dit verzamelen zowel op de gemeente als op Israël slaat. De gelovigen zullen als één gemeente verzameld worden en de Heer tegemoet stijgen in de lucht. Eindeloze blijdschap zal hen vervullen als eindelijk de eeuwenlange pelgrimsreis ten einde is gekomen. Zij zullen Christus zien als de hemelse Bruidegom, Israël zal dan het zegel aan het voorhoofd krijgen, het teken waardoor zij in de komende rampen beveiligd worden en niet zullen omkomen door de woede van de antichrist. De verzegeling van Israël en de blijdschap van de ge­meente voor de troon van God mag Johannes aanschouwen in de volgende visioenen.   

Br.

 

Brieven uit Amerika door Corrie ten Boom

Gebedskringen.

Gezamenlijk gebed is een machtig wapen. Dat heb ik in het concentratiekamp dikwijls beleefd. Daar gaan demonen voor op de vlucht.

In Amerika zijn veel gebedskringen. Er zijn:”Breakfast- groups ”. die samen ontbijten en dan een bidstond houden. Het zijn mensen, die verder geen tijd hebben, maar zo eens in de week bijeenkomen.

Anderen lunchen tezamen of komen een avond per week bijeen.

Het meest Amerikaans is wel de gebedskring van “Red cap no. 42″ (Red cap betekent witkiel).

Hij is een neger, die zijn vaste standplaats heeft als witkiel op ’t Grand central station bij de 42ste straat.

De poorten van de diverse stations gaan pas open 10 minuten voor de trein vertrekt. De red caps hebben de sleutels van die deuren.

Driemaal per week om twaalf uur s middags verzamelt Ralston Crosbie Young. red cap 42. zijn vrienden voor een van die toegangen. Als ze er allen zijn, d.w.z. een groep vaste klanten uit alle mogelijke kringen van de maatschappij, meestal met verscheidene nieuwelingen, ontsluit hij de poort en gaat ze voor, de trap af naar het perron onder de grond.

Daar staat een lege trein. Allen gaan in een coupé zitten op de zo keurige banken van een ondergrondse spoor en de neger begint een kort gebed uit te spreken en leest een Bijbelgedeelte. Dan vertelt hij iets uit zijn leven, hoe hij als veertienjarige jongen al voor z’n moeder en zusjes moest zorgen, over zijn loopbaan als krantenjongen en grondwer­ker. tot hij eindelijk “Amerika wilde zien ‘, d.w.z. New-York. en z’n carrière als witkiel daar begon. Dan vertelt hij zijn bekering en nodigt de anderen uit ook iets te zeggen. Som­migen spreken over hun moeilijkheden, anderen over Chris­tus’ overwinningen in hun leven en dan bidden velen om de beurt kort en krachtig.

’t Is donker in de coupé en op ’t perron er omheen, want de lichten gaan pas op als de trein vertrekt. Hier zitten mensen bijeen in het hartje van ’t grote New York, allen met hun zorgen en strijd en hun verlangen om Christus te dienen. Samen zoeken ze hun kracht in gebed, ’t Is midden tussen werkuren in en misschien niet zoveel bijzonders wat zij bespreken, maar samen zijn deze mensen een ogenblik dicht bij God geweest. Even later stromen de reizigers ’t perron op en ieder gaat naar zijn kantoor, school, fabriek of waar de arbeid wacht en red cap 42 neemt de koffers aan van een oude dame, die de weg niet weet en angstig om zich heen kijkt.

Ze vraagt hem wat en dan hoor ik hem antwoorden: “Just pray (“Bid eens”).

4 Mei, De universiteit van Maryland.

Gloeiende weilanden, kleurige boomgroepen met honderden bonte vogeltjes, een wijd uitzicht rondom en overal prachtige gebouwen, studiecentra van de Universiteit van Maryland.

’t Is een vrij uur en overal in de groene velden zitten en liggen jonge mensen in welverzorgde, keurige kleren.

Meer dan 5000 studeren hier. Er zijn jonge mensen uit verschillende kringen, o.a. ook veel energieke lui, die geen geld hebben en een job hier zochten waarmee zij hun onder­houd en studie verdienen.

Door de bomen zie ik de boerderijen waar de landbouwleerlingen geoefend worden.

In een klein gebouw word ik ontvangen door een jonge studente en even later vult zich de zaal met jongens en meisjes van 17-20 jaar.

Ik vertel hen van mijn lijden, de wonderen die ik beleefd heb en de overwinning van Christus en ik roep ze op, to rebuild”. op te bouwen de kapotte wereld, die God niet verloren wil laten gaan, want Hij heeft de wereld lief en zond Zijn Zoon.

Nu wordt er gebeden en dan, met gesloten ogen zingen zij vierstemmig zacht:

Breath on me, breath of God.

Fill me with life enew

That I may love what Thou dost love

And do what Thou would’st do.

Ik ben wonder ontroerd. Hier zit rondom mij een stukje jong Amerika, de “beste van de beste van de hele univer­siteit”. zei mij de leidster. Zij zijn allen kinderen Gods, die hun jonge leven reeds legden in de handen van de Hei­land. En nu komen ze om mij heen en danken mij en maken plannen voor een volgende meeting.

Jonge Amerikanen zijn mooi. Ik zie om mij heen en lees op de jonge gezichten enthousiasme.

Ik ben zo dankbaar dat God mij in Amerika bracht.

Weelde.

De telefoon rinkelt naast mijn bed. Ik neem de hoorn van de haak en een stroom Engels komt over mijn slaperige hoofd. Er inviteert me iemand voor dinner. “I’ll be so glad if you came. my husband wiches to meet you.”) Ik stotter

 (vertaald: Ik zal zo blij zijn als U komt, mijn man verlangt u te ontmoeten).

M’n antwoord en val dan in mijn kussens terug en zie met schrik dat het al negen uur is.

’t Is een rijk ingerichte kamer, een eigen badkamer heb ik tot m’n beschikking. De vogels zingen, bomen en struiken staan in bloei, de zon schijnt en de lucht in Washington is zo heerlijk, vooral in deze buitenwijken.

Ben ik dezelfde die, in Nedick m’n lunch staande ge­bruiken moest, omdat ik geen dollar meer had voor een cafetaria waar je zitten kon?

Ben ik dezelfde die overal hoorde: “Wat komt U hier doen? U had in Holland moeten blijven. Onze dominees zijn ervoor het Evangelie aan ons te brengen. Wat denkt u wel?

“Amerika heeft U nodig en duizend van U,” zei een do­minee eergisteren en gisteren sprak ik in een kring waar vooraanstaande mensen, Noren en Amerikanen met deftige dames bijeen waren. Gods Geest werkte er en velen drukten mij de hand en zeiden: “Dit was wat wij nodig hebben in Amerika”.

Maakt het mij hoogmoedig? De duivel deed een flinke poging maar ’t lukte hem niet. Ik dacht even terug aan New-York en toen verder terug aan de beestenwagen in Duitsland, waar ik op de bodem lag. ’t Is alleen Gods genade en ’t maakt mij niet groot, maar klein van dankbaar­heid, dat God mijn eenvoudige boodschap wil gebruiken, ’t Is de aloude tijding, ik breng niets nieuws, er is misschien geen enkele oorspronkelijke gedachte, doch God gebruikt het en de mensen staan verbaasd.

Ik weet, er wacht mij veel, heel veel werk nu en ik weet: God zal mij alles geven wat ik nodig heb: gezondheid en Engels en geld en wat het voornaamste is: de leiding van Zijn Geest.

 

Lieve broeders en zusters,

Nu ik voor enige weken met vakantie in Nederland ben, maak ik gaarne van de mij aangeboden gastvrijheid van “Kracht van Omhoog” gebruik, om U allen een brief te schrijven.

Daar is in de afgelopen maanden tussen U en de Tabernakelgemeente te Parijs een hechte band van liefde gelegd. De ons zo vriendelijk toegezonden voedselpakketten waren voor ons de verkwikkende demonstratie van de gemeen­schap der heiligen; niet maar een woord, maar een heerlijke werkelijkheid, van allerlei kerken en kringen ontvingen wij, wat voor ons zo nodig was.

In Parijs is honger geleden. Niet zo erg als in de beruchte drie maanden in Holland, waar de mensen langs de weg lagen te sterven. Maar een jarenlange, uitputtende onder­voeding. Zo hebben wij b.v. sinds Oktober van verleden jaar geen aardappelen gehad en sedert 5 jaar geen druppel melk (heel kleine kinderen uitgezonderd). Er waren geen peulvruchten, ons nummer voor een hapje vis kwam mis­schien eens in de 3 maanden aan de beurt. Wij zaten vaak weken zonder enig vet. Voor enige tijd trouwens kondt gij in “Kracht van Omhoog” de vertaling lezen van een artikel uit het Franse dagblad de Figaro, waarin dit een verbijste­rende statistiek gaf omtrent de angstaanjagende kleinheid van de rantsoenen.

Uw aller liefde heeft ons deze zware winter doorgeholpen. God zegene U daarvoor.

Het zal ongetwijfeld Uw belangstelling hebben iets over de pakjes te horen.

Op 12 Juni, toen ik naar Nederland afreisde, hadden wij niet minder dan 936 pakjes ontvangen. Zij waren afkomstig uit 85 verschillende plaatsen van ons land. Een eresaluut aan Haarlem en de Helder, die, wat het aantal betreft, bovenaan staan bij deze hulpverlening.

Wat waren die pakjes met liefde gemaakt! Hoe vaak zat er een persoonlijk, bemoedigend woord bij! “Uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft’. “De Here zorgt voor U en meer zulke verkwikkende zinnetjes. Ze stonden soms op een chocoladereep, op een pakje puddingpoeder. Som­migen van U wisten er altijd een extraatje in te stoppen. Eén van de broeders zond een aardig zakdoekje met een geborduurde J in één van zijn pakjes en deed dit tot driemaal toe. Weer een ander zond met Pasen twee Paaseieren. Andermaal was het een klein zakje suiker En o! de heerlijke pakjes margarine en soms – een heel enkele maal de roomboter en het spek! Om van de worstjes maar niet te spreken ‘

Dit alles kwam in grote hoeveelheden. Al mijn slopen kwamen vol met bonen en erwten van allerlei soort, met havermout, gortmout, gort, meel, enz. Er was heel wat aan verbonden: tweemaal per dag moest onze huiskamer een goede beurt hebben! Dan volgde de correspondentie waarin ik ieder persoonlijk bedankte voor het gezondene.

Misschien zijn er onder U, die geen bericht van ontvangst van hun pakje ontvingen. Meent niet, dat dit een bewijs is dat ik het niet ontvangen heb. Maar sommige pakjes, die aankomst geheel uit elkander hingen, werden op het postbureau leeggeschud in een jute zak en zó bezorgd. Dan kon ik niet meer te weten komen, van wie ze waren. Gij wilt dus wel verontschuldigen, indien ik U niet bedankt heb.

Ja, die losse waar! Dat betekende avonden zitten uit­zoeken. Eens kregen we een zak met prachtig dooreengeschudde bruine bonen, witte bonen, groene erwten, gort en kapucijners! Eer we die weer allemaal uitgezocht en in de voor ze bestemde slopen hadden! Me dunkt, ik zie de zusters er al meewarig het hoofd over schudden!

Hoe dank ik degenen onder U, die “gezellig” zijn gewor­den en brieven zijn begonnen te schrijven’ Zij hebben mij in de gelegenheid gesteld veel leed en moeite op het spoor te komen en met Gods hulp te trachten te vertroosten en te sterken in Zijn naam. Ook kon een enkel maal de bood­schap van het heil in Jezus Christus langs dezen weg wor­den gebracht. Ikzelf werd in mijn hart verblijd en versterkt door deze mij van God geschonken verre vrienden. Onze kruidenierswinkel was spoedig goed beklant! We beginnen met het zwakke post vrouwtje, dat de pakjes naar boven zeulde, en die bruine bonen van ons kreeg op een ogenblik, dat haar moeder niets meer had, gingen de waren naar de huizen van onze gemeenteleden, naar die van de ouders onzer Zondagschoolleerlingen, en naar vele anderen, Hoe blij waren met name de jonge moedertjes, om wat te krijgen voor haar kleine kinderen! Hoe blij de “oudjes” voor “iets om soep van te kunnen maken”! Hoe blij de gezinnen met opgroeiende jongens, die “hol zijn tot in hun tenen”, en nu gevuld konden worden met erwten en bonen!

Lieve broeders en zusters, laat de blijdschap van die allen ook Uwe harten overstromen, want gij hebt ons versterkt! naar lichaam en ziel.

Namens de Tabernakelgemeente zend ik U deze bood­schap:

“God heeft een blijmoedige gever lief. En God is mach­tig alle genade te doen overvloedig zijn in U, opdat gij in alles, allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goéd; werk overvloedig moogt zijn”.           

Onze rijke Hemelse Vader zegene U naar de rijkdom

Zijner liefde.

Namens de Tabernakelgemeente en haar voorgangster. Madame Blocher,

Uwe dankbare Joh. H. Ekering.

 

Op verzoek van enkele lezers geven wij hier nogmaals de adressen van Madame Ekering en Pasteur Fauvel. Nog steeds is de toestand in Parijs benauwend.

Madame Joh. H. Ekering.

167 rue Belliard Paris 18e Frankrijk.

Monsieur le Pasteur Réné Fauvel.

26 Avenue Aubert

Vincennes (Seine) Paris Frankrijk.

 

 

1946.06.29

De Krans der Rechtvaardigheid

…allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad. (2 Tim. 04:08b).

Een wolk ontnam aan de discipelen de blik op hun schei­dende Meester.

Vele wolken zijn sinds die dag voorbijgegleden; donkere wolken, die herinnerden aan de dreiging der zondvloed; zwarte onweerswolken, die ons door bliksemflitsen op­schrikten voor de majesteit van God; lichte veder-tere wol­ken, die ’t verlangen opwekten naar de verre hemelse oorden…

Doch de eerste discipelen hebben toch bovenal, als zij opzagen naar die voorbij drijvende grillige vormen, gedacht aan Hem, die tot hen zou komen op de wolken des hemels, zoals Hij van hen was weggegaan.

Voor hen was Jezus geen vaag begrip, geen historisch schier legendarisch figuur, geen louter geloofsartikel. Hij was hun vriend, hun Meester. Zij kenden de kleur van Zijn ogen en de klank van Zijn stem en de vorm van Zijn han­den, waarin ze na Zijn opstanding de littekens hadden gezien, als rode strepen in de blanke huid.

Het was alles zo reëel, en zij hadden Zijn verschijning lief. Dagelijks dachten zij aan Hem als aan een Vriend, die een verre reis onderneemt, doch ieder ogenblik kan terug­keren. Een Vriend, die bezig was een woning voor hen te bereiden om hen dan tot Zich te nemen, zoals Hij beloofd had.

Hoe veel verder is het beeld van Jezus van ons verwijderd, hoe moeilijk is het voor ons Hem voor te stellen als een mens van vlees en bloed.

Jezus heeft het tegen Thomas gezegd. “Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en toch geloven’ (Joh. 20:29).

Jezus’ verschijning liefhebben, met verlangen uitzien naar Zijn komst – hoe weinig wordt het onder ons gevonden.

De wereld der zichtbare dingen sleurt onze aandacht mede van het opstaan tot het naar bed gaan. De nieuwsberichten, de radio, de krant, de spanning onder de volkeren, de poli­tiek de stakingen, de distributie, de moeilijkheid om te krijgen wat we nodig hebben aan kleren en schoeisel, de stijgende prijzen, het trekt onafgebroken als een bont jour­naal door het blikveld van ons bewustzijn.

We verlangen naar voorspoed, naar betere kleding, naar rustig leven, naar afwending van een nieuw conflict onder de volkeren.

Verlangen we ook naar Jezus wederkomst?

Ik geloof, dat er in het hart van vele gelovigen meer verlangen is naar een zalig sterven, dan naar de verschijning van Jezus.

’t Sterven is voor velen het einde van alle onrust dezer wereld, het ingaan in de vreugde des hemels waar zij hun geliefden zullen weerzien. Zij kunnen het woord van Paulus zo begrijpen: ”ik wenste wel ontbonden en bij Christus te zijn, want dat is verreweg het beste…” Doch verlangen naar Jezus wederkomst ligt buiten hun gedachtekring. Jezus’ verschijning is in hun denken onlos­makelijk verbonden met het apocalyptische visioen van vallende sterren en bloedrode maan, fiolen van toorn, verschroeiing der wereld, hagelstenen van een talent zwaar, één lange lijst van verschrikkingen, die de Openbaring ons opsomt.

En wie zou hier niet voor terugschrikken en huiveren?

Zalig sterven in de Heer is toch veel rustiger.

Doch Paulus dacht zo niet en de eerste christenen even­min. Ze schoven niet deze lange lijst van onheil en rampen tussen hen en Christus’ wederkomst. Zij geloofden in een wederkomst, die deze avond nog kan geschieden of van­nacht… Zij geloofden in een opname tot hun Heiland vóór de oordeelsdag over de wereld, die in Openbaring ons zo fel wordt geschilderd.

Zij kenden Jezus’ woord; Bid de Heer, dat gij moogt waardig gekeurd worden deze dingen te ontvlieden en te staan voor de troon van God.

Voor wie niet gelooft in de opname der gelovigen vóór de nacht van de grote verdrukking, is het wel zeer moeilijk Jezus verschijning lief te hebben.

Jezus’ verschijning liefhebben wijst op een zeer bijzondere en begenadigde zielstoestand.

Het betekent: innerlijk los te zijn van de dingen dezer wereld.

Het betekent: te weten dat men verlost is door het bloed van Christus en vrijmoedig op Zijn beloften durft vertrou­wen.

Het betekent: zich dagelijks te laten reinigen door de werking des Heiligen Geestes, want een iegelijk, die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelf, gelijk Hij rein is (1 Joh. 03:03).

Daarom is het liefhebben van Jezus’ verschijning slechts mogelijk als wij kennen de diepe werking van de Heilige Geest en het vertrouwelijk gebed met de Heiland waarin wij meer en meer met Hem verbonden worden en Hem leren liefhebben.

Vervulling des Geestes en het blijde uitzicht op Jezus’ komst gaan altijd samen. Het tweede is een noodzakelijk gevolg van het eerste.

Immers de uitstorting van de Heilige Geest heeft tot doel de gemeente innig met de opgevaren Heiland te ver­binden, inniger zelfs dan de gemeenschap op aarde, die de discipelen kenden, mogelijk maakte. Ze heeft tot doel; de gelovigen hun Meester te leren liefhebben, gelijk de eerste disci­pelen hun Meester liefhadden en hen zo te brengen tot dit zelfde verlangen naar Zijn wederkomst.

In onze tekst is sprake van een krans die Paulus zal ontvangen en die uitgereikt zal worden aan allen, die met hem de verschijning van Christus liefhadden.

O, die duizenden, duizenden lauwen in onze dagen, die de wereldse vermaken zo nodig hebben om het leven als ge­lovige toch niet al te saai te vinden en die groep van kleingelovigen, die nooit uitbreken uit de vrees voor Christus’ komst omdat zij nimmer Zijn grote liefde hebben leren ken­nen en niet durven vertrouwen op Zijn beloften en daarom geen hoop hebben.

en die velen, die zich verliezen in spitsvondige dogmatische kwesties en de liefde tot de medechristen daardoor zien verschrompelen in hun hart…

weet toch dat de kroon slechts zal uitgereikt worden aan hen, die Christus’ verschijning liefhadden.

Bidt om vurig geloof, tegenover uw lauwheid.

Bidt om heilige vrijmoedigheid en sterke hoop tegenover uw klein geloof.

Bidt om brandende liefde tegenover uw toegespitst ratio­nalisme.

Slechts daar waar het hart de warme gloed leerde kennen van de Pinkstervlam wordt de donkere golfslag beluisterd van het verlangen des Geestes; “Kom Here Jezus, ja kom spoedig!”

Laat ons daarom bidden om een machtige werking van Gods Geest in onze harten en in de harten van al onze mede­christenen. Amen.        

Br.

 

Ik geloof in de wederopstanding des vlezes (6)

Op meerdere plaatsen leert in het bijzonder het Nieuwe Testament duidelijk, dat de eerste gebeurtenis op de Dag des Heren zal zijn het komen van Christus op de wolken des Hemels, om Zijn Gemeente, als Zijn Bruid op te nemen om haar te onttrekken aan de verschrikkingen, die de aarde en haar inwoners dan eerst recht zullen treffen. De opstan­ding. die ten laatste allen omvatten zal, zowel recht­vaardigen als onrechtvaardigen, heeft n.l. niet op éénmaal plaats. Na Christus, die op de derde dage verrees, zullen éérst opstaan, die van en in Hem zijn. Dit vinden we in (1 Thess. 04:16b). “Die in Christus gestorven zijn, zullen eerst ópstaan”. Hetzelfde lezen we in (1 Kor. 15:22-23). Allen zullen wel levend gemaakt worden, doch “een iegelijk in zijn orde”, de Eersteling Christus, Daarna die van Christus zijn, in Zijn toekomst.

We lezen voorts van een opstanding “van tussen de doden uit”, terwijl in de Openbaring van Johannes diegenen wor­den zalig geprezen, die deel hebben aan de eerste opstanding.

Het feit en het hoe dezer opstanding wordt wel het duidelijkst beschreven in het reeds meer genoemde 1 Korinthe 15. Over de heerlijkheid en de begeerlijkheid er van spreekt welhaast ieder Bijbelboek, zeer in het bijzonder de Nieuwtestamentische boeken.

1 Petrus. 1 Het hoofdstuk van de Christelijke hoop (zoals Hebreeën 11 dit is van het geloof en 1 Korinthe 13 van de liefde, spreekt van een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen voor ons wordt bewaard. Hetzelfde hoofdstuk leert ons, dat deze hoop ons leven moet beheersen, immers wij zijn wedergeboren, niet allereerst om “in de hemel te komen”, doch tot een levende hoop, waarvan de opstanding van Jezus Christus ons de waarborg is. Vooral het Boek Open­baring, dat zich nagenoeg geheel met de eschatologie of “leer, der laatste dingen” bezig houdt, schildert met de schoonste kleuren het heerlijk lot van de gelovigen in deze eerste opstanding. Zij zijn het die met Christus zullen heersen in het Duizendjarig Rijk en zij zijn het, die eenmaal zullen aanzitten aan de Bruiloft des Lams. Wie dit Duizendjarig Rijk of Millennium niet aanvaarden wil of het poogt te vergeestelijken, scheurt uit Gods Boek de bladzijde, waarop ons de ontknoping der wereldgeschiedenis wordt vermeld en neemt de prikkel van de Christenhoop weg uit de harten…, en blijft met een groot aantal onverklaarbare Bijbelteksten zitten, of vlucht in een steeds doorgaande “vergeeste­lijking”, die ons alle grond onder de voeten wegslaat.

In deze duizend jaren zal de Satan gebonden zijn en de verheerlijkte gelovigen met hun Heer koningen en priesters zijn. Daarna wordt de Satan voor een korte tijd opnieuw ontbonden en zullen nieuwe verschrikkingen over deze aarde gaan. Eerst daarna mogen we de tweede, algemene op­standing verwachten, met het laatste oordeel, waarop de nieuwe aarde en de nieuwe hemel zich zullen vertonen en het Nieuwe Jeruzalem zal nederdalen uit de Hemel der heer­lijkheid.

Dit alles nader uit te werken zou teveel worden voor deze serie artikelen. Slechts nog enkele algemene opmer­kingen. De leer van het Duizendjarig Rijk, of het zogenaamde Chiliasme, hetwelk voornamelijk gegrond is op de laatste hoofdstukken van het Boek der Openbaring, is tot ons ge­komen uit de tijd van het oudste Christendom, doch in de officiële kerkelijke belijdenissen niet opgenomen. Merkwaar­dig in dit opzicht is, dat toen in de derde, vierde, vijfde eeuw na Christus de canon van het Nieuwe Testament zich vormde en ten laatste definitief werd vastgesteld, het heel wat voeten in de aarde heeft gekost eer de “Openbaring” daarin haar plaats vond. Men twijfelde er niet zozeer aan, of dat boek wel van Apostolische oorsprong was, doch, het leerde het Chiliasme, en daarvan had de wordende Katholieke Kerk van die dagen zich al afgekeerd.  

  1. V.

 

Brieven uit Amerika

Strijd

Amerika is nog niet ontdekt door ons. Wat is het moei­lijk de weg te vinden. Daar weet Columbus van mee te praten.

Ik heb een zware dag gehad. Vele bezoeken gebracht en overal was er ontmoediging. De uitdrukkingen: ”I am so glad to meet you”, “I hope to get in touch with you”. zo vriendelijk klinkend, maar een afwijzing bedoelend, hoorde ik zelfs vandaag niet. Men zei nu: “Ik begrijp niet waarom U hier gekomen bent. U had vooruit moeten schrijven, dan hadden we het U afgeraden. Amerika wil niets meer horen over de concentratiekampen

Een hoogstaande, vrome man zei mij: “U hebt U vergist, dit is Gods bedoeling niet geweest, u had thuis moeten blijven”.

“En toch ben ik er zeker van, dat God mij geroepen heeft en mij er uit en door zal helpen,” antwoordde ik.

Een uitgever, bij wie ik gehoopt had mijn boek vertaald te krijgen, zei: De tijd voor oorlogsboeken is voorbij, ik geef het niet uit en U zult hier niemand voor vinden.”

We aten in Nedick. een goedkoop restaurantje waar je staande kunt eten. Ik ben moe en mijn duim zweert onder mijn nagel. Stel je eens voor dat die nagel eraf moet. Waar zal ik het geld vandaan moeten halen en wat zal het een pijn kosten. Als er nu eens helemaal geen inkomsten meer komen, waar moet ik dan van leven en hoe moet ik dan het geld voor de terugreis krijgen? Wat is Amerika akelig groot en verschrikkelijk ver van Holland! Als het eens niet was, dat God mij hierheen heeft geroepen. Stel je eens voor, dat het alleen maar is geweest een toegeven aan een na­tuurlijk verlangen om de wereld door te reizen, wat bij vele gevangenen is voor gekomen.

“Als ik niet wist dat je geroepen was, zou ik het een brutaliteit vinden”, zei iemand mij bij het vertrek uit Neder­land.

Kunnen wij eigenlijk wel onderscheiden of wij Gods stem horen of onze eigen stem? Er zijn zovelen in Nederland, die met mij meeleven. Zal ik die eens moeten zeggen: “’t Was een vergissing”.

“O Heer, maak mij niet te schande. Laat deze reis niet een mislukking worden. Uw eer is ermee gemoeid, want men zal zeggen: ”Zie je wel, een mens kan Gods leiding niet weten, en dat is wel waar. U hebt mij toch altijd geleid en mij beloofd mij tegen te houden vóór ik verkeerde onder­nemingen zou beginnen. Heer, ik waag het met U”.

Ik sla mijn gezangenboekje op en lees:

“Uw liefde en trouw omringen

Mijn wankelende schreên’.

Wat is dat heerlijk, ik ben omringd van Gods liefde en trouw. Wat ben ik toch dom en kleingelovig! Ik moest me schamen.

Zou Hij, Die in het concentratiekamp, me van minuut tot minuut geleid heeft, mij nu alleen laten? Ik moet deze moei­lijkheden meemaken om mijn eigen kleinheid te zien en meer in afhankelijkheid te teven. Wat hebben de mensen mij de laatste tijd in Holland, met woorden en blikken dikwijls ge­zegd, dat ze me toch maar kranig vonden en nu moet ik leren, dat, als je naar Amerika gaat er van je kranigheid niet veel terecht komt, als dat je eeuwige steunpunt zou wezen. Nee, de Heer zal mij uitredden, koninklijk, God­delijk uitredden. Er zullen zegeningen komen. Ik doorblader mijn bijbel en lees hoe Paulus een pech heeft gehad, een tegenwerking en tegenslag, waar mijn moeilijkheden bij ver­geleken, een molshoop zijn. Ik lees hoe hij gegeseld was en als dood op de grond lag en hij stond op en ging verder werken.

Foei, wat ben ik toch kleingelovig. Ik ben benieuwd hoe God mij uitredden zal.

“Je zult mij er eens voor danken”, zegt de Heer. “Be­kommer je niet om Mijn eer, daar zorg Ik zelf voor. Ik ben bij je en zal je nooit loslaten.

Het gedrukte gevoel van binnen waar ik de laatste dagen mee opstond s morgens, valt ineens weg. Wat is ’t heerlijk dat we geen groot geloof nodig hebben, maar ’t geloof in een grote Heiland, zoals Hudson Tailor zegt.

Verblijdend nieuws

Na het plaatsen van bovenstaande brief ontvingen wij het verblijdende bericht, dat een grote opwekking rondom Mej. Corrie ten Boom is begonnen. Het vertrouwen, waarmee zij de reis aanving en dat uit haar brieven spreekt is niet beschaamd. Ze houdt thans meerdere lezingen per dag en honderden komen tot haar om geestelijke hulp. Ook wordt haar boek uitgegeven in Canada en Amerika onder de titel “A prisoner… and yet… ‘ Ze werkt enorm en spreekt voor duizenden. “Er is”, schrijft ze, “een sterke verwachting van Christus’ spoedige wederkomst ‘.

We hopen in het volgend nummer de eerste brief te plaat­sen, waarin zij van deze gebedsverhoring vertelt.

 

Contact per brief

Van een ex-politieke gevangene, die rast en vrede vond in Christus, ontvingen wij de volgende brief, die we in zijn geheel plaatsen omdat hij zo rijk getuigt van de liefde van Christus tot ieder die vermoeid en belast is.

De poorten van het kamp politieke gevangenen sloten zich achter mij, ik was vrij.

Als lid van de Nationale Jeugdstorm was ik een half jaar in arrest geweest. In het kamp liet ik mijn ouders en zuster achter!

Daar stond ik dan, middenin de wereld, zonder familie, zonder tehuis en zonder geld. Mijn hart was gebroken en ik had zoveel verdriet over hen, die ik daar achterliet.

Ik kwam in een betrekking voor de huishouding, waar ik als een verschoppeling behandeld werd. ’s Avonds schreide ik met mijn hoofd diep in mijn kussen, terwijl ik vijf gulden in mijn hand hield, die ik mijn eerste week verdiend had. Niemand begreep mij, niemand troostte mij, niemand die aan mij dacht, ik wilde niet meer leven, waarvoor moest ik nog langer op deze afschuwelijke wereld blijven.

Dan ging ik in een andere betrekking. Ik hoorde al spoe­dig, dat het ontzettend christelijke mensen moesten zijn. In mijn hart verafschuwde ik toen die betrekking al. Christelijk, ik wilde het niet horen, ik wilde niets van God weten, ik wilde niet meedoen aan dat vrome gedoe. Ja, ik belasterde iets, waarvan ik eigenlijk niet eens wist wat het was. Ik wist niets van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, een Bijbel had ik nog nooit gelezen. Thuis bemoeiden ze zich nooit met die dingen en op school was het mij even­eens onthouden. Ik verachtte het en wilde er niets van weten. Totdat ik in mijn nieuwe betrekking kwam. Och, ik verwachtte er niets van, ik dacht er weer mensen te zullen vinden, die mij afsnauwden en als minderwaardig behandel­den. Maar wat had ik mij schromelijk vergist in deze familie, met hun groot geloof. Alles deden ze voor mij, alles offerden ze voor mij op en omringden mij met hun liefde. Ik zag hoe zij alles voor anderen over hadden en hoe zij steeds ver­trouwden op God. Ja, toen ging ik vragen over Christus, ik wilde ook zo gelukkig worden als zij. Toen vertelden zij mij van Christus, de Zoon van God, die voor ons zondaars gestorven is aan het kruis op Golgotha en zoveel voor ons heeft geleden. Ze vertelden van Zijn grote liefde en erbar­men. O, ja, er was ook voor mij genade. Het was zo heer­lijk, die avond, die wonderlijkste en schoonste van heel mijn leven. Het was of ik Jezus voor mij in de kamer zag en Hij Zijn armen uitbreidde om mij met Zijn liefde te omvatten. Ja, ik wilde toen een kind van God zijn en aanvaardde dat grote offer en Zijn genade, die voor ons alles is. Op dat moment ging er een stroom van geluk door mij heen, plot­seling verdwenen zorgen, verdriet en angst. Alles nam Hij in Zijn handen en ik kon rusten. O, ik heb nu zoveel troost en liefde. Voorbij is mijn strijd, voorbij is mijn lijden. Ik kan weer leven, leven want God geeft kracht.

Ik ben zo gelukkig, O Christus mijn Redder ’

A.F.

 

Avondgebed

Wij loven U. o Heer, om onzen broeder de nacht, die Gij ons geschonken hebt, opdat hij ons zou hul­len in zijn milde, donkere mantel en opdat wij een weldadige slaap zouden vinden aan zijn brede borst. Wil onze moede leden ontspannen en de rimpels van on­ze aardse zorgen wegstrijken met Uw koele Hand. Verjong ons in het smetteloos bad van Uw Genade, doe ons het levend water drinken van Uw barmhartig­heid. opdat wij gelouterd en verkwikt de nieuwe dag aanschouwen, die Gij ons schenken wilt en die wij ontvangen mogen uit Uw Hand.

Schenk verlichting. Heer, aan hen die lijden en de slaap niet vinden kunnen.

Druk Uw Lippen op hun gloeiend voorhoofd, opdat zij Uw Aanwezigheid bespeuren.

Troost hen met de zalige nabijheid van Uw Heiligen Geest.

Bewaar hen voor duistere gedachten, voor wanhoop en vertwijfeling.

Maak hen sterk in U. en maak óók ons sterk in U, opdat onze slaap gerust zij. een lafenis voor lichaam en ziel tot Uw Eer.

Amen.

 

Een gevangene en toch… (46) door Corrie ten Boom

Slotakkoorden.

In een mooi huis in een prachtig bos kijk ik rond. Door een raam waaien bloemengeuren naar binnen. Vogels jubelen. Ik sta even bij het raam en staar naar een veld vol kleuren, met vakken zwaar van bloe­men. Vele tinten groen hebben de bomen.

Neen, ik ga geen sprookje vertellen; het is echt waar wat ik beleef.

“Ziet u wel, hoe mooi het houtwerk is?” vraagt de eigenaresse. Ze strijkt met liefde langs de mooie panelen.

Ik denk aan een donkere nacht in het concentratie­ kamp in Ravensbrück. Betsie maakt mij wakker: “ons huis is zo prachtig, het houtwerk is door het hele huis even mooi. Dat moet ook, want de men­sen hebben een omgeving nodig, zo heerlijk, dat ze het grauwe kamp ver­geten.”

Is Betsie profetisch ge­weest?

Hier in dit huis zullen straks mensen genieten, die bevrijd zijn uit de sombere gevangenschap. Wij zul­len samen werken op het veld, in het bos. in de tuin, in het huis. Er zal veel gezongen en muziek ge­maakt worden. Het moet niet alleen een rusthuis worden, maar een herstel­lingsoord. waar Nederland wordt gebouwd, waar een klein stukje van de ont­reddering wordt genezen, waar mensen weer liefde voor het leven en voor de arbeid zullen krijgen. Later zullen ook anderen, die nooit in een gevangenis geweest zijn, hier genezing vinden. Welke? Ik weet het niet. God zal ze ons sturen.

Er zullen moeilijkheden te overwinnen zijn. Er zal geld, veel geld nodig zijn en ons land is arm. Hoe zal ik aan brandstof en goede voeding komen? We moeten gauw be­ginnen en nog is er gebrek aan veel wat nodig is.

Hoe? 

Als ik terug zie, fluister ik: “Verdrukking, benauwdheid, honger, naaktheid, in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem, Die ons liefgehad heeft.’’ En dan bid ik: “Heer, ik verwacht veel van U. Neem mijn hand in Uwe handen en geleid mij als Uw kind.

Laten velen in dit huis U vinden.”

Ik denk aan de uitdrukking, die vader wel gebruikte:

“De Heer heeft mij geleid met een heel bijzondere voor­zienigheid,”

Ik zie vooruit en weet: Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid. In het dal van de scha­duw van de dood was Hij bij mij en als straks de grazige weiden en de zeer stille wateren komen, ook dan zal zijn hand mij geleiden.

In het Kenaupark te Haarlem staat een mooie boom, een wilde kers, geloof ik. Altijd als het lente werd, kwam er zo’n overvloed van bloesems aan, dat de Haarlemmers deze boom “de bruid van Haarlem” noemden. Als je er onder stond, en naar boven keek, was het één weelde van witte bloesems. Vader ging er elk jaar naar kijken. We zagen de bloesems groter en groter worden en stonden er samen onder, arm in arm, als de boom op zijn prachtigst was, en dan ‘iepen we op onze morgenwandeling nog da­gen lang over het tapijt van afgevallen blaadjes,

Nu is de bruid van Haar­lem omgehakt. De gestutte stam was zelfs voor niet- deskundigen klein te krij­gen en de Haarlemmers hadden geen brandstof meer om het schamele eten op te koken. Ze dachten in hun honger en koude niet aan lentepracht en traditie.

Ik loop te zoeken in het Kenaupark. maar zie dat de boom weg is. Ik loop alleen. Vader is er ook niet meer. De bruid van Haar­lem is omgehakt en Haar­lems “Good Old Fellow” is in de gevangenis gestor­ven.

Ik kijk naar boven.

Aprilwolken bedekken de overleden te Scheveningen zon, maar ze zijn zelf be­

schenen met gouden glans en geven een gloed op de aarde, die alles kleur verleent. Wolken kunnen ook licht geven, als de zon ze maar beschijnt.

Einde  (Zomer ’45)

 

De tweede druk van Een gevangene … en toch . . .

is verschenen Prijs f 4.25

Ten dienste van hen, die dit boek willen bestellen, leggen wij een bestelkaart in. Men behoeft op deze kaart slechts een postzegel van cent te plakken en in te vullen naam en adres en hoeveel ex. men wenst. Wij raden aan dit niet uit te stellen, daar ook de 2de druk spoedig zal zijn uitver­kocht.

Wie kan mij helpen aan Evangelisatie- lectuur? Ter gratis verspreiding onder schippers.

Ds. J. Brouwer Veendam (Gr.)